BIAXiaal
486
Een archeobotanisch kijkje in de keuken van het pand “Mijnsherenherberg” in Dordrecht (1350-1500)
H. van Haaster
Oktober 2010
BIAX C o n s u l t
Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie
Colofon Titel: BIAXiaal 486 Een archeobotanisch kijkje in de keuken van het pand “Mijnsherenherberg” in Dordrecht (1350-1500) Auteur: H. van Haaster Opdrachtgever: Gemeente Dordrecht, Bureau Monumentenzorg & Archeologie ISSN: 1568-2285 ©BIAX Consult, Zaandam, 2010 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 – 61 61 010 fax: 075 – 61 49 980 e-mail:
[email protected]
BIAXiaal 486
1.
1
Inleiding Tussen 9 en 30 juni 2008 heeft Bureau Monumentenzorg & Archeologie van de gemeente Dordrecht een definitief veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied Voorstraat 244.1 Aanleiding voor dit onderzoek was de geplande nieuwbouw van een appartementen- en winkelcomplex, waardoor naar verwachting het historische bodemarchief ter plaatse ernstig beschadigd zou worden. Tijdens de opgraving zijn bewoningssporen uit de LateMiddeleeuwen en de Nieuwe Tijd aangetroffen. De bewoningssporen kunnen toegeschreven worden aan drie perioden, namelijk: een middeleeuwse houtbouwfase, een middeleeuwse/16e-eeuwse baksteenbouwfase en een postmiddeleeuwse bewoningsfase. De middeleeuwse houtbouwfase kan gedateerd worden tussen circa 1250 en 1300. Gedurende deze periode is er langs de Voorstraat een hoger gelegen antropogene ophoging aanwezig die geïnterpreteerd kan worden als een dijk. In de top van de ophoging zijn liggend hout, palen en vlechtwerk aangetroffen. Dit zijn vermoedelijk de resten van houten huizen die haaks op de Voorstraat georiënteerd waren. Hierachter bevonden zich achtererven met afval- en mestkuilen. Rond het begin van de 14e eeuw werden op de locatie de eerste bakstenen huizen gebouwd. Het oudste huis was een groot pand dat haaks op de Voorstraat georiënteerd was. Nog gedurende de Late-Middeleeuwen is dit huis onderverdeeld in een voor- en achterhuis. In het achterhuis was een lager gelegen kelder met tongewelf aanwezig. Het voorhuis bestond vermoedelijk uit een ruimte met een zaalachtig karakter. In de achtergevel waren twee ingangen (deuren) aanwezig, waarvan er één uitkwam op een vloertje of straatje dat doorliep tot een verder op het achtererf gelegen structuur met een gewelfde beerkelder (S218). De vondsten hieruit zijn te dateren tussen 1325 en 1375. Een tweede, veel grotere beerkelder (S215) op dit achtererf is te dateren in de 15e eeuw (zie ook figuur 1).
Figuur 1
1
e
e
Dordrecht-Voorstraat 244, opgravingsplattegrond met bewoningssporen uit de 14 -16 eeuw. Hierop uitgelicht is het pand Mijnsherenherberg en de bijbehorende beerkelders S218 en S215.
De centrumcoördinaten van de vindplaats zijn 105.429/425.419.
BIAXiaal 486
2
Op het naastgelegen perceel (oostzijde) is ook een inpandige beerkelder (S86) uit de 17e eeuw aangetroffen; deze is niet in figuur 1 weergegeven. Uit historische informatie blijkt dat het pand in de 14e eeuw een grafelijk bezit was dat ‘Mijnsherenherberg’ genoemd werd. Dit was geen publiek toegankelijke herberg waar de gewone burger terecht kon. Het huis werd bewoond door rijke burgers die tot de Dordtse elite behoorden. Zij hadden het pand in leen van de graven van Holland. Alleen wanneer de graven voor (politieke) zaken in Dordrecht waren, ‘logeerden’ ze in dit huis. Daarom stond het gedurende deze tijd bekend als Mijnsherenherberg, ofwel: de herberg van mijn heer, de Hollandse graaf. In 1603 werd het leenverband opgeheven, waardoor het huis in particulier bezit kwam. Gedurende de 17e en 18e eeuw heeft het pand diverse eigenaren gehad. Op figuur 2 wordt de globale locatie van het onderzoeksterrein op de 17e-eeuwse stadsplattegrond van Hans Hogenberg weergegeven. Figuur 3 laat een uitsnede van deze kaart zien met (vermoedelijk) het pand Mijnsherenherberg. Ondanks de ‘rijke’ geschiedenis van het pand, is het gebruik van het huis als grafelijke bezit in het vondstmateriaal niet herkenbaar. Alleen de relatief grote hoeveelheid glaswerk kan hier op wijzen. Om na te gaan in hoeverre de vermoedelijk hoge sociale status van de vroegere bewoners op het niveau van de voeding tot uitdrukking kwam, zijn uit de drie beerkelders monsters genomen voor botanisch onderzoek.
Figuur 2
e
17 -eeuwse plattegrond van Dordrecht door Hans Hogenberg met daarop aangegeven de globale ligging van het onderzoeksterrein Voorstraat 244 (rode cirkel).
BIAXiaal 486
3
Voorstraat
Figuur 3
2.
De onderzoekslocatie op een uitsnede van de kaart van Hogenberg. Het omcirkelde grote huis is vermoedelijk het pand Mijnsherenherberg.
Materiaal en methode Uit beide beerkelders (S215 en S218) die op het achterterrein van Mijnsherenherberg werden aangetroffen, zijn monsters genomen voor botanisch onderzoek. Ook is een monster genomen uit een 17e-eeuwse beerkelder (S86). Het onderzoek aan deze monsters is in twee fasen uitgevoerd. De eerste fase bestond uit het inventariseren van de inhoud. Hierbij werden de conserveringstoestand, rijkdom en globale soortensamenstelling van het botanisch materiaal in de monsters onderzocht. Het doel van dit onderzoek was het vaststellen van de waarde van de monsters voor een eventueel gedetailleerd vervolgonderzoek. Op grond van de resultaten van de inventarisatie is in overleg met de opdrachtgever besloten de monsters uit de sporen S215 en S218 te selecteren voor een vervolganalyse. Een overzicht van alle onderzochte monsters met hun contextgegevens wordt gegeven in tabel 1. Tabel 1
Dordrecht-Voorstraat 244, overzicht van onderzochte monsters.
vnr
put
vlak
spoor volume (l) contexttype analyse?
datering
24
1
1
S86
5
beerkelder
nee
1600-1700
73
1
2
S215
5
beerkelder
ja
1400-1500
72
1
2
S218
5
beerkelder
ja
1350-1375
Voor het onderzoek aan botanische macroresten (zaden, vruchten en andere relatief grote plantenresten) zijn de monsters eerst met water gezeefd over een set zeven met maaswijdten van 0.25, 0.5, 1 en 2 mm. De monsters zijn geanalyseerd met een opvallendlichtmicroscoop met vergrotingen tot 50 x. Vóór het zeven zijn uit elk monster submonsters genomen voor pollenonderzoek. Doel van dit onderzoek is aanvullende informatie over de voedingsgewoonten te verkrijgen. Veel groenten en kruiden worden namelijk geoogst in een stadium waarin zich nog geen zaden aan de plant bevinden.
BIAXiaal 486
4
Eigenlijk geldt dit voor alle blad-, stengel- en knolgewassen. De kans dat zaden van deze planten in beerputten en dergelijke terechtkomen, is dan ook klein. De ervaring leert dat veel groenten en keukenkruiden een grotere kans hebben om door middel van pollenonderzoek te worden aangetoond. De pollenmonsters zijn chemisch behandeld volgens een standaardmethode.2 Dit werk is verricht door M. Konert van het Laboratorium voor Sedimentanalyse van de Vrije Universiteit in Amsterdam.3 De pollenpreparaten zijn niet op de binnen pollenonderzoek gebruikelijke manier kwantitatief geteld, maar alleen gescand op de aanwezigheid van gebruiksplanten en darmparasieten. Hierbij zijn de preparaten bij een vergroting van 600 x geheel doorgekeken en de relevante soorten in grootteklassen geregistreerd. Het onderzoek aan de botanische macroresten (inventarisatie en analyse) is uitgevoerd door de auteur. De pollenanalyse is verricht door M. van Waijjen.
3.
Resultaten De resultaten van het macrorestenonderzoek staan weergegeven in bijlage 1. De resultaten van het pollenonderzoek staan in bijlage 2.
3.1
DE 14E-EEUWSE BEERKELDER, SPOOR 218
3.1.1
Granen en dergelijke Wat de granen betreft, zijn resten gevonden van haver (Avena), tarwe (Triticum), rogge (Secale cereale) en boekweit (Fagopyrum esculentum). Dit zijn allemaal min of meer normale verschijningen in middeleeuwse beerputten. Boekweit behoort formeel niet tot de granen, maar was vroeger wel een belangrijke meelleverancier.4 Het was in principe een goedkoop ‘graan’ dat vanaf het eind van de 14e eeuw veel in ons land verbouwd werd, vooral op schrale zandgrond. Van boekweit zijn in de beerkelder kafresten gevonden. Het gaat om de zogenaamde vruchtklepjes (doppen) die normaal gesproken vóór de consumptie van het zaad (in een grutterij) werden verwijderd, maar waarvan altijd wel fragmenten in gedorste boekweit achterbleven die uiteindelijk in een beerput terecht konden komen. Van het meel werden brood en koeken gebakken. Ook werd er wel bier van gebrouwen en werd het aan duiven en hoenders gevoerd. Er bestond destijds ook een levendige handel in de doppen die heel goed konden worden gebruikt om breekbare waren in te verpakken. De doppen stonden ook bekend om hun grote absorberende vermogen, reden waarom ze in lijkkisten en matrassen werden gebruikt.5 Of de boekweit door de 14e-eeuwse bewoners van het huis werd gegeten, of dat het (kaf) voor iets anders werd gebruikt, kan dus niet met zekerheid worden gezegd. Van haver is slechts één verkoolde korrel gevonden. Het is niet helemaal duidelijk hoe deze korrel in de beerkelder terecht is gekomen. Haver werd in de 14e eeuw niet veel door mensen gegeten. Het speelde wel een belangrijke rol in de bierbrouwerij. Voordat gerst (in ons land) als moutgraan werd ontdekt, vormde haver het belangrijkste bestanddeel van het brouwsel.6 Daarnaast werd haver veel als dierenvoedsel gebruikt.7 In de vorm van gort werd het echter ook wel voor menselijke consumptie gebruikt. In zijn beroemde kruidenboek schrijft Dodoens (1554) echter dat haver voor mensen niet geschikt is, tenzij 2
Fægri et al. 1989. Faculteit Aard- en Levenswetenschappen. 4 Echte granen behoren tot de grassenfamilie, terwijl boekweit tot de duizendknoopfamilie behoort. Uit de naam boekweit kan echter worden afgeleid dat men het gewas vroeger wel degelijk als een graan gebruikte. Het middelnederlandse woord boeck betekent beuk, vanwege de op beukennootjes gelijkende zaden, en weit betekent tarwe. 5 Blankaart 1698, 258; Van Haaster 1995. 6 Doorman 1955, 96-98. 7 Bieleman 1992, 129; Van Winter 1981, 339; Thoen 1988, 705. 3
BIAXiaal 486
5
zij door uiterste hongersnood gedwongen worden brood van dit graan te bakken. Brood van haver is namelijk ‘onlieflijck van smaeck’.8 Op een of andere manier is de haverkorrel toch in de keuken verkoold geraakt en met andere afval in de beerkelder terecht gekomen. Van tarwe is zeer veel pollen gevonden. De pollenkorrels zijn zonder twijfel door het eten van tarwebrood in de beerkelder terecht gekomen. Tarwebrood bevat zeer veel pollenkorrels die na de passage van het maagdarmkanaal onbeschadigd het lichaam verlaten.9 Tarwe was in de Middeleeuwen een duur graan. Het werd gebruikt om witbrood van te maken. Witbrood wordt gemaakt van meel dat van alle onzuiverheden is ontdaan. Ook de zemelen worden door middel van builen uit het meel verwijderd. De duizenden zemelen die in het monster zijn aangetroffen, zijn dan ook niet van tarwe afkomstig, maar van rogge. Van rogge zijn aanzienlijk minder pollenkorrels gevonden, maar wel een enorme hoeveelheid zemelen.10 Rogge was in de Middeleeuwen een relatief goedkoop graan dat door een groot deel van de bevolking vaak werd gegeten. Naast duur witbrood, hebben de bewoners en hun gasten dus ook regelmatig goedkope boekweit en rogge gegeten.
3.1.2
Fruit, zuidvruchten en noten Uit deze categorie zijn dopfragmenten, pitten of andere resten gevonden van hazelnoot (Corylus avellana), vijg (Ficus carica), appel (Malus domestica), aardbei (Fragaria moschata/vesca), mispel (Mespilus germanica), zwarte moerbei (Morus nigra), lampionplant (Physalis alkekengi), zoete en/of zure kers (Prunus avium/cerasus), peer (Pyrus communis), braam (Rubus fruticosus), framboos (Rubus idaeus), blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) en druif (Vitis vinifera). Met uitzondering van lampionplant zijn alle soorten normale vondsten in middeleeuwse beerputten. Zaden van lampionplant worden slechts af en toe gevonden. In de beerkelder van de herberg zijn er honderden aangetroffen! Oude afbeeldingen van lampionplant suggereren dat de plant vroeger een belangrijke sier- of symboolwaarde had.11 Uit het feit dat de plant ook werd aangeduid als criecken van over zee, winterkerssen, roemsche kerse of boberellen kan worden afgeleid dat ook de bessen gewaardeerd werden (zie figuur 4).12 Volgens Dodoens hadden de bessen (Criecken) een geneeskrachtige werking:13 Van Criecken van over zee Die Criecken oft vruchten inghenomen openen die verstoptheyt van der lever ende van den nieren/ ende suyveren die blase/ ende doet water maken/ ende daer om sijn zy seer goet tseghen die geelsucht/ pijne ende weedom in die lendenen ende van der blasen/ enden den ghenen die huer water niet en kunnen ghelossen oft die huer water seer snijdt/ Item den ghenen die met den steen ende graveel ghequelt sijn. Over het gebruik als religieuze symboolplant schrijft Dodoens niets, maar uit sommige archeobotanische vondsten (en afbeeldingen, zie voetnoot 11) kan worden afgeleid dat de plant hiervoor wel werd gebruikt. Zo zijn in de beerput van de prior van de voormalige Sint-Salvatorsabdij te Ename grote aantallen zaden van lampionplant gevonden.14 Ook zijn veel zaden gevonden in een beerput van het Sint Ursula Klooster in Delft.15 8
Dodoens 1644, 824. Bottema 1992, 25-26. 10 Tarwe is een zelfbestuivend graan. Het grootste deel van het pollen blijft in het kaf besloten en komt daardoor in het gezuiverde graan/meel terecht. Rogge is een kruisbestuivend graan, dat zijn pollen in grote hoeveelheden in de lucht verspreidt. 11 Diehl 1954; Hoorens 1989; De Cleene & Lejeune 1999. 12 Daems 1993, 276. 13 Dodoens 1554, 477. 14 Cooremans et al. 1993. 15 Van Haaster 2010. 9
BIAXiaal 486
Figuur 4
Lampionplant uit het Cruydeboeck van Dodoens (1554).
De vijgen zijn waarschijnlijk in gedroogde vorm geïmporteerd uit zuidelijke streken. Uit historische bronnen blijkt echter dat ook in de Nederlanden vroeger hier en daar wel vijgen verbouwd werden. Ook op beschutte plaatsen in Dordrecht (mogelijk zelfs op het binnenterrein van de herberg) kan dit het geval zijn geweest. De kwaliteit van de hier geteelde vijgen schijnt echter maar matig te zijn geweest.16 Vooral tijdens de traditionele vastenperiode vanaf Aswoensdag tot Pasen (veertig dagen!) werden in de Middeleeuwen veel vijgen gegeten. Dit blijkt uit het feit dat in oude rekeningen grote bestellingen van vijgen vooral in maart voorkomen.17 Een typisch 15e-eeuws vijgengerecht voor de vastenperiode is het volgende:18
Om taerten in den vasten Neemt vijghen, ende rosijnen, gember, peeper, naegelen, suijcker, appelen gestooten in eenen mortier, ende gebacken in den oven. De druivenpitten kunnen afkomstig zijn van verse druiven. Hoewel tegenwoordig nog maar weinig druiven in Nederland geteeld worden, blijkt uit historische bronnen dat druivencultuur in ons land tijdens de Late-Middeleeuwen veel algemener was.19 Het is daarom goed mogelijk dat in Dordrecht of op het herbergterrein zelf druiven werden 16
Guicciardini 1566; Sangers 1952, 69; Dodoens 1554, 772. Van Winter 1989, 254. 18 Braekman 1986, zie ook www.coquinaria.nl. 19 Van Haaster 1997a, 64-67. 17
6
BIAXiaal 486
7
verbouwd, mogelijk langs een op het zuiden gerichte (warme) muur. Van verse druiven werd in de Middeleeuwen onder andere druijfcruyt gemaakt. De druiven werden gekookt en door een zeef geperst. Het vocht werd vervolgens ingedikt.20 De op de zeef achtergebleven pitten werden met ander keukenafval in de beerput gegooid. De kans dat de druivenpitten van krenten en rozijnen afkomstig zijn, is echter ook reëel. Omdat pitloze krenten en rozijnen destijds nog niet bestonden, kwamen veel druivenpitten door het eten van deze zuidvruchten in beerputten en dergelijke terecht. Krenten en rozijnen werden vooral tijdens vastenperioden veel gegeten.21 Als de druivenpitten inderdaad afkomstig zijn van krenten of rozijnen, dan zijn deze geïmporteerd uit zuidelijker gelegen streken. De bewoners kochten ze uiteraard gewoon op de markt. Zwarte moerbeien zijn sappige, op bramen lijkende vruchten die tegenwoordig in ons land niet veel meer worden gegeten (figuur 5). In de Middeleeuwen werd van de vruchten (destijds moerbesien genoemd) een wijn gemaakt die moraat werd genoemd.22 Bij veel geroosterde gerechten werd in de Late-Middeleeuwen een zogenaamd sangwijn saus (=bloedrode saus) gegeten. Dit werd gemaakt door gedroogde moerbeien in wijn op te koken met gember en suiker. De saus werd gezeefd en gebonden met brood.23 De op de zeef achtergebleven pitten kwamen met honderden tegelijk in beerputten en dergelijke terecht. De moerbeiboom is oorspronkelijk afkomstig uit het Middellandse-Zeegebied, maar werd al vanaf de Late-Middeleeuwen in ons land aangeplant. Volgens Lindemans behoort de moerbei tot het 'luxe fruit' en werd de boom niet geplant in gewone boomgaarden maar in de wat meer elitaire tuinen zoals kasteeltuinen, pastorieën en lusthoven.24 De vruchten werden vers gegeten, maar ook gedroogd en gekonfijt. Gedroogde moerbeien werden uit het Middellandse-Zeegebied geïmporteerd.
Figuur 5
3.1.3
Zwarte moerbeien (© Fotero).
Groenten en peulvruchten Uit deze categorie zijn geen betrouwbare vondsten gedaan, maar dat heeft deels te maken met de slechte conserveringskans voor groenten en peulvruchten. Veel groenten worden immers geoogst als zich nog geen zaden aan de planten bevinden, en peulvruchten blijven meestal ook slecht bewaard. In het pollenmonster is alleen een pollenkorrel gevonden die 20
Braekman 1986, recept 71 (deel 2), zie ook www.coquinaria.nl. Van Haaster 1997b, 143. 22 Baudet 1904, 112. 23 Braekman 1986, recept 52 (deel 2). 24 Lindemans 1952 (II), 205. 21
BIAXiaal 486
8
mogelijk van biet (Beta vulgaris) afkomstig is. Door de matige conservering van de pollenkorrel is de determinatie helaas niet zeker.
3.1.4
Kruiden en specerijen Uit deze categorie zijn vondsten gedaan van zwarte mosterd (Brassica nigra), venkel (Foeniculum vulgare), anijs (Pimpinella anisum), kervel (Anthriscus cerefolium), koriander (Coriandrum sativum) en kruidnagel (Syzygium aromaticum). Van zwarte mosterd en venkel zijn zaden of fragmenten daarvan gevonden; van de andere kruiden en specerijen is alleen pollen gevonden. De tientallen fragmenten van zaden van zwarte mosterd duiden ongetwijfeld op het gebruik van mosterd. Mosterd werd gemaakt door de olierijke zaden fijn te malen en te vermengen met azijn. Mosterdsaus (pekel of pekele genoemd) werd beschouwd als een goede saus bij allerlei taaie en rauwe spijzen, hetzij vlees of vis, omdat het deze voedingsmiddelen zou helpen verteren. In een 16e-eeuws recept voor mosterdsaus bij gebraden kapoen25 wordt mosterd, samen met wijn, kapoenvet en gefruite ui gekookt tot een saus van de juiste dikte is ontstaan.26 Van venkel zijn enkele zaden en pollenkorrels aangetroffen. In laat-middeleeuwse kookboeken komen veel recepten voor waarin venkel is verwerkt. Het gaat dan vaak om het gebruik van venkel als groente (bijvoorbeeld stamppot van groene venkel met steur). Ook komen veel recepten voor waarin venkelzaden (vinckelsaet of vennekoelsaet) worden genoemd. Het kan dan gaan om recepten voor gewone gerechten (bijvoorbeeld appeltaart met venkelzaad), maar ook om medicinale recepten. Zo bestonden er meerdere recepten tegen hoest en keelpijn waarin venkelzaden verwerkt moesten worden.27 De aanwezigheid van venkelzaden in beerputten en vergelijkbare contexten heeft waarschijnlijk meer te maken met het gebruik van de zaden als smaakmaker of geneesmiddel dan dat het een bewijs is voor de consumptie van venkel als groente. De kans dat bij het oogsten van groene venkel zaden meegeoogst worden, is namelijk nihil. Van kervel zijn pollenkorrels aangetroffen. Het is zoals zoveel kruiden een kruid dat geoogst wordt als er zich nog geen zaden aan de plant bevinden. Afgaande op de vele pollenvondsten die de afgelopen jaren zijn gedaan, kan worden geconcludeerd dat kervel vroeger een populair kruid moet zijn geweest. Hoe de kervel precies werd gebruikt, weten we niet helemaal zeker. In oude kookboeken komen regelmatig recepten voor van kerveltaart. De fijngehakte kervel wordt daarin vermengd met krenten, veel eieren, oud witbrood, gemalen beschuit, boter, kaneel en suiker, en vervolgens in melk gekookt tot het een dikke brei is. De brei wordt vervolgens in een deegvorm gegoten en gebakken.28 Kruidnagels zijn gedroogde bloemknoppen van de kruidnagelboom en bevatten dus in principe geen zaden of andere relatief grote resistente delen. Het stuifmeel blijft echter wel goed bewaard waardoor het gebruik van kruidnagel alleen aangetoond kan worden door pollenonderzoek (zie figuur 6). Kruidnagel was in de Late-Middeleeuwen een veel gebruikte specerij die in veel recepten voor gebraden vlees voorkomt.29 Ook in diverse soorten kruidenwijnen werden kruidnagels verwerkt.30 Blijkens schriftelijke bronnen bestond er in de 14e eeuw een levendige handel in kruidnagel, vooral op de specerijenmarkten van Brugge en Antwerpen waar ze met andere specerijen uit tropische gebieden werden aangevoerd door Portugese schippers.31
25
Een kapoen is een gesneden en vetgemeste haan. Jansen-Sieben & Van der Molen-Willebrands 1994, 38. 27 Jansen-Sieben & Van der Molen-Willebrands 1994. 28 Zie bijvoorbeeld Willebrands 2006, 131. 29 Jansen-Sieben & Van Winter 1989. 30 Bijvoorbeeld (h)ypocras en kandeel. 31 Van Uytven 1992; Laurioux 1992. 26
BIAXiaal 486
Figuur 6
9
Pollen van kruidnagel uit een middeleeuwse beerput (© BIAX Consult).
Zaden van anijs werden vroeger tegen allerlei kwaaltjes gebruikt. Zo schenen ze goed te zijn tegen borst-qualen en maakten ze de fluimen los. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de sterke geur, die vrijkomt als de zaden beschadigd worden. Daarom werden ze ook gebuikt om slechte adem te verdrijven.32 Het zaad werd ook voor anijsbrandewijn en in de keuken bij de maaltijdbereiding gebruikt. Door suikerbakkers werden de zaden van een laagje suiker voorzien.33 In de beerkelder zijn echter geen zaden, maar pollenkorrels van anijs gevonden (figuur 7).
Figuur 7
Pollen van anijs uit een middeleeuwse beerput (© BIAX Consult).
We denken dat het pollen aanwezig is geweest op de zaden of bijvoorbeeld in de anijsbrandewijn, en dat het met de consumptie daarvan in de beerkelder terecht is gekomen.
3.1.5
Ladanum In het pollenmonster zijn enkele vondsten gedaan van cistusroos (zie figuur 8). Het gaat om pollen van witbladige cistus (Cistus albidus) en gewone gomrotsroos (Cistus
32 33
Dodoens 1644, 480. Blankaart 1698, 67.
BIAXiaal 486
10
ladanifer). Cistusrozen zijn struiken die van nature in het westelijke Middellandse-Zeegebied voorkomen.
Figuur 8
Afbeelding van cistusroos uit het Cruijdeboeck van Dodoens (1554).
Af en toe worden in beerputten pollenvondsten van deze planten gedaan. Dit wordt meestal verklaard door het gebruik van honing of ladanum uit het westelijke Middellandse-Zeegebied.34 Ladanum is een geurige, harsachtige substantie die afgescheiden wordt door cistus-rozen. Al in de Klassieke Oudheid werd dit materiaal verzameld uit de sikken en vachten van geiten die door cistus-vegetaties hadden gelopen. De ladanum werd onder andere naar Noord-Europa geëxporteerd en in onze streken gebruikt als geneesmiddel, rituele geurstof en bij het balsemen van lijken.35 Een tweede mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van het cistus-pollen is de consumptie van honing uit het westelijke Mediterrane gebied, maar dan hadden we meer pollen van ander soorten wilde planten uit die regio verwacht aan te treffen.36
34
Deforce 2006. Dodoens 1554, 345. 36 Zie bijvoorbeeld DeForce 2010, 338-339. 35
BIAXiaal 486
3.1.6
11
Overige gebruiksplanten Wat de overige gebruiksplanten betreft, zijn vondsten gedaan van raapzaad (Brassica rapa), hennep (Cannabis sativa), vlas (Linum usitatissimum), maanzaad (Papaver somniferum) en hop (Humulus lupulus). Van raapzaad zijn enkele fragmenten in de beerkelder gevonden. Zaden van raapzaad hebben een hoog oliegehalte. Deze olie werd ook in de Late-Middeleeuwen al veel in de keuken gebruikt. Vooral tijdens de vastenperioden, wanneer dierlijke vetten verboden waren, werden maaltijden met deze olie bereid. Ook werd raapolie voor verlichting gebruikt en werden veel geneesmiddelen destijds ‘getrokken’ in raapolie. Om de sterke oliesmaak weg te nemen werd de olie vroeger vaak eerst uitgebrand. Door tijdens dit uitbranden een paar stukken brood mee te bakken, kreeg de olie een zoete smaak. Raapolie was vroeger echter kant-en-klaar te koop. Het is daarom niet helemaal duidelijk hoe de vondst van de zaden in de beerkelder verklaard moet worden. De cultuur van raapzaad zal echter ongetwijfeld tot verwildering en opslag tussen andere cultuurgewassen hebben geleid. De kans dat het raapzaad bijvoorbeeld met graan is meegeoogst, is dan ook behoorlijk groot. Zaden van akkeronkruiden kwamen vroeger vaak samen met andere etensresten in beerputten en vergelijkbare contexten terecht (zie hieronder). Ook het raapzaad kan op deze manier in de beerkelder terecht zijn gekomen. Maanzaad werd vroeger ook verbouwd om de oliehoudende zaden, maar de vondst van de zaden in de beerputten betekent waarschijnlijk dat de zaden in de voeding of als geneesmiddel werden gebruikt. Er bestonden vele geneeskundige toepassingen van het zaad of de olie die er uit geperst kon worden.37 De wetenschappelijke naam (Papaver somniferum) betekent vrij vertaald ‘slaapwekkende papaver’. De zaden komen dan ook voor in oude recepten voor slaapdranken.38 Helaas is niet eenvoudig te achterhalen waar de vroegere bewoners de hennepzaden voor gebruikt hebben. Het is heel goed mogelijk dat ze een rol in de geneeskunde hebben gespeeld. Hennepzaad werd ook wel gebruikt om een slaapdrank te maken.39 Uit ons cultuurgebied zijn geen culinaire recepten bekend waarin hennep voorkomt. Dergelijke recepten komen wel voor in twee 15e-eeuwse kookboeken uit Italië. Merkwaardig genoeg maakt de schrijver bij vrijwel elk recept melding van ernstige bijwerkingen die optreden na het verorberen van de met hennepzaden bereide schotels. De klachten variëren van misselijkheid, maagpijn, darmproblemen en impotentie tot oogbeschadigingen.40 Dit betekent dat hennepzaden die regelmatig in beerputten worden gevonden vrijwel zeker op medicinaal gebruik duiden. Naast medicinaal gebruik wordt in historische bronnen ook het gebruik als vogelvoer vermeld.41 Van hop zijn enkele gevonden. Hop was in de Late-Middeleeuwen ook al een belangrijk bestanddeel van bier. We kunnen daarom niet helemaal uitsluiten dat de vondst van hop duidt op het brouwen van bier door de vroegere bewoners. Het is echter ook mogelijk dat de zaden als geneesmiddel werden gebruikt. In Den Herbarius in Dyetsche, een kruidenboek dat omstreeks 1500 in Antwerpen werd gedrukt, wordt hop genoemd als waardevol geneesmiddel tegen koorts, verstopping en longziekten.42 Omdat de oudste kruidenboeken vaak gebaseerd zijn op eeuwenoude overleveringen, is het goed mogelijk dat ze ook representatief zijn voor de 14e-eeuwse ideeënwereld.
3.1.7
Darmparasieten In het pollenmonster zijn geen eieren van darmparasieten gevonden.
37
Blankaart 1698, 444. Braekman 1963, 302. 39 Braekman 1963, 302. 40 Van Winter 1982, 402. 41 De Moor 1994, 71, 221. 42 Vandewiele 1974, 78. 38
BIAXiaal 486
3.1.8
12
Wilde planten Resten van wilde planten die in archeologische context worden gevonden, kunnen veel informatie opleveren over de milieuomstandigheden en menselijke activiteit op en rond een woonplaats en/of op de akkers. Sommige onkruidsoorten kunnen een aanwijzing geven over de geografische herkomst van het gegeten graan. De meeste onkruiden die in beerputten tussen consumptieafval worden aangetroffen, zijn zonder twijfel afkomstig van akkers. Doordat chemische onkruidbestrijding nog niet werd toegepast, kwamen vroeger veel meer wilde planten dan tegenwoordig in akkers en tuinen voor. We moeten hierbij niet alleen denken aan 'echte' akkeronkruiden als klaprozen en korenbloemen, maar ook aan soorten die tegenwoordig vooral in andere milieus voorkomen. Omdat ook kunstmest destijds nog niet bestond, werd de vruchtbaarheid van de akkers op peil gehouden met natuurlijke mest. Hierbij werd niet alleen gebruik gemaakt van stalmest, maar ook van slootbagger, bosstrooisel e.d. Op deze manier kwamen veel onkruidzaden van planten uit uiteenlopende milieus op de akkers terecht. De meeste soorten overleefden de omstandigheden op de akkers niet, maar andere soorten konden zich wel handhaven. Ze gingen deel uitmaken van de akkeronkruidvegetatie en werden met het graan meegeoogst. Door het ontbreken van goede zaadschoningsmethoden kwamen de onkruidzaden zo via brood en/of pap uiteindelijk tussen ander consumptieafval in beerputten en dergelijke terecht. In het monster uit de 14e-eeuwse beerkelder zijn geen onkruiden gevonden die een aanwijzing vormen voor import van graan uit een ander klimaat gebied. Opvallend zijn de duizenden fragmenten van bolderikzaden (Agrostemma githago) die in het monster zijn aangetroffen. In beerputten en dergelijke worden vaak fragmenten van bolderikzaden gevonden. Dat is bijzonder omdat deze zaden zeer giftig zijn. De klachten die de consumptie van dit zaad (dat met het graan werd meegegeten) veroorzaakte, waren echter niet specifiek genoeg, waardoor het verband tussen het eten van het zaad en de ziekteverschijnselen pas in de 19e eeuw werd ontdekt.43 De 16e-eeuwse Zuid-Nederlandse botanicus Dodoens noemt de plant Corenroosen, een naam waaruit niet bepaald haar schadelijkheid blijkt (zie figuur 9).
Figuur 9
43
De prachtige, maar zeer giftige Corenroos (Bolderik, © K. Ziarnek).
Knörzer 1967.
BIAXiaal 486
13
Dodoens is meestal zeer goed op de hoogte van de giftigheid van de planten die hij in zijn kruidenboek uit 1554 beschrijft, maar van de kracht, nature ende werckinhge van Corenroosen is hem niets bekend.44 Ook de meeste zaden van de andere onkruiden zijn door het eten van slecht geschoond graan in de beerput terecht gekomen. Vooral de grotere zaden van bolderik, korenbloem (Centaurea cyanus) en beemdkroon (Knautia arvensis), dragen duidelijk de sporen van malen en kauwen. De mosblaadjes zijn waarschijnlijk op een andere manier in de beerkelder terecht gekomen. Resten van mossen worden vaak in beerputten gevonden. Soms wordt dit in verband gebracht met het gebruik van mos als ‘toiletpapier’, maar in historische bronnen is van dit gebruik geen bevestiging te vinden. Hierin wordt wel het gebruik van mos bij de verzorging van wonden genoemd.45
3.2
DE 15E-EEUWSE BEERKELEDER, SPOOR 215
3.2.1
Granen en dergelijke In de 15e-eeuwse beerkelder zijn alleen macroresten van boekweit gevonden. Pollen was aanwezig van boekweit, rogge en tarwe. De soortensamenstelling lijkt dus veel op het monster uit de 14e eeuw, maar er zijn wel belangrijke verschillen in de aard van de aangetroffen resten. Zo ontbreken de kwetsbare, weinig resistente zemelen vrijwel geheel in de 15e-eeuwse beer, hoewel dit materiaal in zijn algemeenheid veel beter geconserveerd is dan de 14e-eeuwse beer. Het ontbreken van zemelen in de 15e-eeuwse beer kan daarom betekenen dat in de 15e eeuw meer witbrood gegeten werd dan in de 14e eeuw.
3.2.2
Fruit, zuidvruchten en noten In het 15e-eeuwse monster zijn vele duizenden pitten, doppen en andere resten gevonden van maar liefst 21 soorten fruit, zuidvruchten en noten. Het gaat om hazelnoot, vijg, aardbei, appel, peer, zwarte moerbei, lampionplant, zoete kers/zure kers, gewone braam, framboos, blauwe bosbes, druif/krent/rozijn, zwarte bes (Ribes nigrum), kruisbes (Ribes uva-crispa), aalbes (Ribes rubrum), walnoot (Juglans regia), tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata), gele kornoelje (Cornus mas), jeneverbes (Juniperus communis), mispel (Mespilus germanica) en meerdere pruimenrassen (Prunus domestica). Van veel fruitsoorten waren we in de 14e-eeuwse beerkelder ook al resten tegengekomen, maar gele kornoelje, walnoot, tweestijlige meidoorn, jeneverbes, mispel, aalbes, zwarte bes, kruisbes en de pruimensoorten zijn nieuwe verschijningen in de 15eeeuwse keuken. Van jeneverbes zijn enkele zaden gevonden. Jeneverbessen bevatten veel aromatische stoffen en werden vroeger daarom veel als smaakmaker in marinades en paté’s gebruikt. Ook werden ze wel gebruikt om brandewijn en jenever mee te kruiden. In de Middeleeuwen lijken de bessen echter voornamelijk als geneesmiddel gebruikt te zijn. Dat kunnen we bijvoorbeeld lezen op pagina 75 van Den Herbarius in Dyetsche.46 Volgens de schrijver is Geniver ‘heet en droog in de derde graad’. De meeste sterk kruidige planten en specerijen worden in de middeleeuwse medicijnleer op zo’n manier beschreven. Er worden meerdere geneeskundige toepassingen van jeneverbes beschreven, maar ‘alderbest’ is de olie (uit de bessen) tegen een overvloed aan zwarte gal, ofwel melancholie. Zaden van gele kornoelje worden niet vaak gevonden, maar in de 15e-eeuwse beerkelder waren er enkele tientallen aanwezig. Gele kornoelje is een struik die in ons 44
Dodoens 1554, 197. Dodoens 1554, 451. 46 Vandewiele 1974. 45
BIAXiaal 486
14
land niet in het wild voorkomt, behalve hier en daar in Zuid-Limburg. De plant hoort van nature meer thuis in Midden- en Zuidoost-Europa, maar is al heel lang in cultuur voor de rode vruchten die er uitzien als langwerpige kersen (figuur 10). De vruchten zien er smakelijk uit, maar schijn bedriegt. Ze zijn wrang en ‘samentreckende van krachten’. Het is daarom niet helemaal duidelijk hoe de vondst van de pitten geïnterpreteerd moet worden. Waarschijnlijk zijn de vruchten als geneesmiddel gebruikt. Ze werden bijvoorbeeld toegepast om vloeden als buyckloop, bloetgangh en roodt melisoen47 te stoppen.48 Tot op heden zijn de pitten vooral in elitaire contexten gevonden.
Figuur 10 Vruchten van gele kornoelje (© Paul Busselen).
Ook zijn relatief veel pitten van mispel in de beerkelder gevonden. Mispels zijn merkwaardige vruchten die tegenwoordig niet veel meer worden gegeten. De vruchten hebben de vorm van grote, bruine rozenbottels (zie figuur 11) en bevatten veel grote pitten. Mispels zijn pas eetbaar als ze bijna verrot zijn (zo rot als een mispel). Ze worden in november, na enkele nachtvorsten geoogst, waarna ze op een vorstvrije plaats narijpen maar net niet verrotten. De grote, houtige pitten worden in beerputten en dergelijke vaak gevonden, waaruit we afleiden dat de vruchten destijds zeer werden gewaardeerd.
Figuur 11 Vruchten van mispel (© Peter Schoe).
47 48
= dysenterie. Dodoens 1644, 1256; Blankaart 1698, 210.
BIAXiaal 486
15
Van aalbes en zwarte bes zijn enkele vruchtkelkjes en zaden gevonden. Zwarte bes komt van nature in ons land voor, maar aalbes niet. Er zijn aanwijzingen dat deze struik in de 16e eeuw in ons land werd geïntroduceerd als een nieuw gewas. Dodoens noemt de bessen in zijn kruidenboek uit 1554 Besiekens van Overzee. Hiermee geeft hij aan dat het destijds een nieuw gewas was dat van elders kwam. In dit licht bezien zou de vondst van de resten in de 15e-eeuwse beerkelder dus bijzonder zijn. Echt populair worden aalbessen in ons land pas in de 17e eeuw. Volgens Dodoens is de smaak van zwarte bes onliefelijck, reden waarom zij niet gheoeffent (verbouwd), noch oock niet ghebruyckt werd.49 Van kruisbes zijn enkele pollenkorrels gevonden. Deze bessen werden vroeger stekelbesien genoemd. Ze hebben een bijzondere smaak en komen onder andere voor in recepten voor Stekelbesien-taert.50 Wat de vondst van enkele zaden van tweestijlige meidoorn te betekenen heeft, is niet helemaal duidelijk. De boom wordt merkwaardigerwijs niet door Dodoens in de eerste versie van zijn Cruydeboeck beschreven. Dat is wel het geval in de postume editie uit 1644 waar de boom beschreven wordt onder de naam Haghedoorn: ‘De vrucht van haghedoren stopt den buyckloop ende de maendstonden van vrouwen, zoals Dioscorides betuyght’.51 Ook Munting en Blankaart beschrijven medicinale toepassingen.52 Volgens de laatste auteur worden de bessen ook wel door kinderen gegeten. Van pruimen zijn pitten gevonden van minstens vijf verschillende vormen. Van welke pruimenrassen deze pitten afkomstig zijn, weten we niet 100% zeker. Pruimenpitten uit archeologische context kunnen namelijk alleen gedetermineerd worden door deze te vergelijken met pitten van tegenwoordig nog bestaande, oude pruimenrassen. Als de in archeologische context aangetroffen pitten afkomstig zijn van rassen die zijn uitgestorven, zijn ze niet precies op naam te brengen.53 De pitten van het type GRO-3 zijn identiek aan de pitten van een pruim die tegenwoordig in Zuid-Frankrijk nog kan worden aangetroffen: de St. Julien pruim. St. Julien pruimen zijn kleine, donkerblauwe pruimen met een diameter van ca. 2,5 cm. De soort wordt tegenwoordig voornamelijk als onderstam gebruikt waarop modernere variëteiten worden geënt. De pruimen zelf hebben dus tegenwoordig geen economische betekenis meer. Gezien de archeologische vondsten van de pitten, werden St. Julien pruimen vroeger veel in ons land gegeten. De pruimen met pitten van het type GRO-5 behoren tot een zeer oud ras: de boerewitte. Binnen dit type bestonden vroeger de enkele boerewitte (=GRO-5a) en de dubbele boerewitte (=GRO-5b). De dubbele boerewitte is een vrij grote pruim met een opmerkelijk diepe naad. De kleur is niet wit, zoals de naam doet vermoeden, maar groenachtig geel. De enkele boerewitte is de voorloper van de dubbele, kleiner van afmeting en iets geler van kleur. Beide pruimen werden vroeger veel in ons land verbouwd vanwege hun rijke smaak. Volgens Knoop behoorden ze tot de smakelijkste pruimen.54 De GRO-6 pitten zijn identiek aan de pitten van een ras met blauwe pruimen dat nog kan worden aangetroffen in Zuidoost-Groningen: de zogenaamde Kwetsen van Blijham. De pitten van het type GRO-13 hebben dezelfde vorm als de pitten van een oud pruimenras dat hier en daar nog wel in ons land kan worden gevonden: het smal boerenblauwtje. Het gaat om een kleine, blauwe pruim van het kroosjes-type met een diameter van ca. 2,5 cm. Opvallend zijn de vele duizenden pitten van framboos die in het monster uit de beerkelder zijn gevonden. De pitten kunnen uiteraard door het ‘uit de hand’ eten van verse frambozen in de beer terecht zijn gekomen. Misschien zijn ze ook wel na het 49
Dodoens 1554, 738-739. Willebrands 2006. 51 Dodoens 1644, 1176. 52 Blankaart 1698; Munting 1696. 53 Zie Van Zeist & Woldring 2000. 54 Knoop 1763. 50
BIAXiaal 486
16
bereiden van framboisen-sap of -moes in de beerkelder terecht gekomen. Bij het maken van sap of moes werden de schoongewassen frambozen gekookt en door een zeef geperst. Het vocht werd vervolgens ingedikt. De op de zeef achtergebleven pitten werden met het andere keukenafval weggegooid.
3.2.3
Groenten en peulvruchten Uit deze categorie zijn alleen enkele pollenkorrels van tuinboon gevonden. Op grond hiervan kon helaas niet worden vastgesteld met welke tuinboonvariant we precies te maken hebben. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat in de 16e eeuw minstens twee variëteiten tuinbonen bestonden: paardenbonen en grote bonen, ook wel slofferbonen genoemd. Paardenbonen (Vicia faba var. minor), ook wel duivenbonen of veldbonen genoemd, zijn landbouwhistorisch gezien ouder dan de grote bonen (Vicia faba var. major). De zogenaamde grote bonen zijn in de 16e eeuw een nieuw gewas. Paardenbonen werden in de prehistorie en de Middeleeuwen algemeen door mensen gegeten, maar vanaf de 16e eeuw werden ze voornamelijk als voedsel voor paarden, duiven etc. gebruikt. Door arme mensen werden ze als een soort grauwe erwten gegeten. Ze werden dan bijvoorbeeld met braadvet, bier, stroop, melk, karnemelkbrei of met karnemelk en stroop gegeten.55 De zogenaamde grote bonen, die wij tegenwoordig tuinbonen noemen, werden door de wat meer welgestelde mensen gegeten. Deze bonen werden met zekerheid vanaf de 16e eeuw in Nederland verbouwd, maar mogelijk ook eerder.
3.2.4
Kruiden en specerijen Wat de kruiden en specerijen betreft zijn resten gevonden van zwarte mosterd, koriander, venkel, echte kervel, kruidnagel, paradijskorrel (Aframomum melegueta), spaanse peper (Capsicum annuum), tuinpeterselie (Petroselinum crispum), zwarte peper (Piper nigrum) en dille (Anethum graveolens). De meeste soorten waren we ook al tegengekomen in de 14e-eeuwse beerkelder, maar paradijskorrel, spaanse peper, zwarte peper, tuinpeterselie en dille alleen in de 15eeeuwse beer aangetroffen. Bijzonder is de vondst van enkele zaden van paprika of spaanse peper (Capsicum annuum).56 Dit gewas is oorspronkelijk uit Mexico afkomstig en werd al duizenden jaren voor het begin van onze jaartelling in Midden-Amerika verbouwd.57 Al vrij snel na de reizen van Columbus (1493) werden de vruchten in Europa gegeten, maar dan alleen door de elite. Dodoens geeft in zijn kruidenboeken een nauwkeurige beschrijving van drie soorten Peper van Indien. Een gewone Capsicum die hij Peper van Indien noemt, een Capsicum oblongus oftewel Lanck Peper van Indien en een Capsicum latum ofwel Breet peper van Indien (zie figuur 12).
55
Burema 1953, 173. In botanisch opzicht behoren paprika en spaanse peper tot dezelfde soort; de zaden lijken daarom sterk op elkaar. 57 Simmonds 1979, 267. 56
BIAXiaal 486
17
Figuur 12 Afbeelding van spaanse peper uit het Cruydeboeck van Dodoens (1554).
In alle gevallen gaat het om een plant waarvan de vruchten duidelijk meer op spaanse of Cayenne peper lijken dan op onze huidige paprika's. Volgens Dodoens werden de pepers in de hoven van sommige cruytliefhebbers geplant. Hij vermeldt ook dat de vruchten in ons land soms pas tegen de winter rijp werden.58 Tijdens de late 15e eeuw werd spaanse peper vooral door mensen uit de hogere sociale milieus gegeten. Tot die tijd werd in die kringen vooral gewone peper (Piper nigrum) gegeten. In de loop van de 15e eeuw wordt het gebruik daarvan echter zo algemeen dat de rijken overstapten op exclusievere specerijen, waaronder spaanse peper.59 Ook de vondst van paradijskorrels is bijzonder, want niet eerder zijn in ons land zoveel zaden van deze plant gevonden. Paradijskorrels zijn de merkwaardig smakende zaden van een plantensoort uit de gemberfamilie (zie figuur 13). De plant is ook nauw verwant aan kardamon, een bestanddeel van speculaaskruiden. Oorspronkelijk komen paradijskorrels uit het kustgebied van westelijk tropisch Afrika.60 Portugese handelaars zorgden er in de Late-Middeleeuwen voor dat paradijskorrels op de Europese markt terecht kwamen. De specerijenmarkten van Brugge en Antwerpen waren belangrijke verdeelcentra.61 Vondsten van paradijskorrel uit archeologische context zijn in ons land vanaf de 15e eeuw bekend. Schriftelijke bronnen bevestigen het gebruik van paradijskorrels in de 14e en 15e eeuw.62 In de 15e en 16e eeuw werden paradijskorrels officieel Grana paradisi genoemd.
58
Dodoens 1554, 677. Laurioux 1992, 66-67. 60 Van Harten 1970. 61 Van Uytven 1992; Materné 1992. 62 Baudet 1904, 115; Hüffer 1951, 838; Van Uytven 1992, 83. 59
BIAXiaal 486
18
In receptenverzamelingen komen ze voor als Greyn. Greyn werd veel gebruikt in allerlei vlees- en visgerechten, sausen, wijn, geleien, taarten en roffio(e)len.63 In de Late-Middeleeuwen werden (goede kwaliteit) paradijskorrels voornamelijk door de rijken gegeten. Dit verandert in de 16e eeuw als het gebruik in de sociale bovenlagen van de bevolking uit de mode raakt.64 Vondsten van paradijskorrel uit deze tijd duiden dus niet per definitie op een rijke sociale context.
e
Figuur 13 Paradijskorrel uit een 16 -eeuwse beerput (© BIAX Consult).
Van zwarte peper zijn enkele fragmenten gevonden. Vanaf de 15e eeuw worden zaden van deze pepersoort af en toe in archeologische context in ons land gevonden. Vondsten van grote aantallen peperkorrels lijken beperkt te zijn tot rijke contexten. Peper is inderdaad van oudsher een duur (peperduur!) importproduct uit Zuid-Azië. Het was in de Middeleeuwen een van de duurste specerijen. Het doen van uitspraken over de sociale status aan de hand van pepervondsten is echter riskant. Ondanks de hoge prijs werd peper namelijk vrij algemeen gebruikt. In de lagere adellijke kringen en bij de burgerij behoorde peper met gember, kaneel en saffraan tot de basiskruiden. Van tuinpeterselie zijn zaden en pollen aangetroffen. Van dit kruid worden niet vaak resten in beerputten gevonden. Het zaad werd vroeger als geneesmiddel bij nier- en blaasproblemen gebruikt. De wortels en het blad werden als groente en toekruid gegeten.65 Ook dille wordt in archeologische context niet vaak gevonden. Het is een kruid dat oorspronkelijk afkomstig is uit het Middellandse-Zeegebied en vanaf de Romeinse tijd wordt het in de Nederlanden verbouwd.66 Waar dille in de 15e eeuw precies voor werd gebruikt is niet zeker. Het wordt genoemd in Den Herbarius in Dyetsche, maar er worden in dit kruidenboek alleen geneeskundige toepassingen van dille beschreven. Zo zou het goed zijn tegen de hik, hoofdpijn, maagklachten etc.67 Pas in kookboeken uit de 16e eeuw staan culinaire toepassingen van dille beschreven.
63
Roffio(e)len zijn een soort pasteitjes van twee plakken gistdeeg met een vulling ertussen. Ze zijn vergelijkbaar met onze huidige ravioli. 64 Laurioux 1992, 56-66. 65 Blankaart 1698, 459; Nyland(t) 1711, 11. 66 Pals 1997, 43. 67 Vandewiele 1974.
BIAXiaal 486
3.2.5
19
Overige gebruiksplanten Uit deze categorie zijn resten gevonden van raapzaad, hennep, vlas en maanzaad. Al deze gebruiksplanten waren we ook al tegengekomen in de 14e-eeuwse beerkelder.
3.2.6
Darmparasieten In het pollenmonster uit de beerkelder zijn eieren van de spoelworm (Ascaris) gevonden. Eieren van deze darmparasiet worden in bijna iedere beerput gevonden. Blijkbaar waren vroeger veel mensen met darmparasieten geïnfecteerd. Dit blijkt ook uit de vele middeltjes tegen darmparasieten die in oude kruidenboeken beschreven worden.
3.2.7
Wilde planten Met uitzondering van de veenmosresten zijn alle onkruiden waarschijnlijk afkomstig van de graanakkers en via het eten van graanproducten in de beerkelder terechtgekomen. Het veenmos kan gebruikt zijn bij de wondverzorging. Er zijn geen onkruiden gevonden die een aanwijzing zijn voor import van graan uit een andere klimaatgebied.
4.
Conclusies Het botanisch onderzoek heeft veel gegevens opgeleverd over de voedingsgewoonten van de voormalige bewoners van Mijnsherenherberg en hun gasten tijdens de 14e en 15e eeuw. In de 14e eeuw bestond het basisvoedsel voornamelijk uit boekweit, rogge en tarwe. De tarwe is waarschijnlijk in de vorm van het luxe witbrood gegeten. Ook is in de keuken iets met haver gedaan, maar wat de vondst van de ene verkoolde haverkorrel precies betekent is niet duidelijk. Wat het fruit (en noten) betreft, zijn resten van dertien soorten gevonden. Het gaat in alle gevallen om soorten die in de Late-Middeleeuwen tot de gewone, dagelijkse fruitsoorten behoorden. De vijgen zijn ongetwijfeld in gedroogde vorm geïmporteerd. Waarschijnlijk is een groot deel van de druivenpitten afkomstig van krenten en/of rozijnen. Evenals de vijgen zijn deze geïmporteerd uit zuidelijker gelegen streken. Het is uiteraard mogelijk dat de zuidvruchten vanuit Brugge of Antwerpen werden aangevoerd. Resten van groenten zijn nauwelijks gevonden, maar dat komt omdat deze producten een slechte kans hebben om bewaard te blijven. In de 14e-eeuwse beerkelder kon alleen de mogelijke consumptie van biet worden aangetoond. Het eten werd in de 14e eeuw op smaak gebracht met mosterd, anijs, kruidnagel, koriander, kervel en venkel, waarbij moet worden aangetekend dat de venkel ook als geneesmiddel tegen keelklachten gebruikt kan zijn. De zaden wijzen niet op de consumptie van groene venkel(knollen). Ook werden in de keuken of in de geneeskunst raapzaad, hennep, lijnzaad (vlas), ladanum, hop en maanzaad gebruikt. De vondst van lampionplant is een aanwijzing voor religieuze uitingen van de bewoners. De bessen kunnen echter ook zijn gegeten. In de 15e eeuw waren tarwe, boekweit en rogge nog steeds de belangrijkste meelleveranciers. Er zijn aanwijzingen dat het aandeel van witbrood in deze tijd groter was dan in de 14e eeuw. De fruitschaal was duidelijk rijker gevuld dan in de 14e eeuw: er zijn resten van ruim 20 soorten fruit (en noten) in de beerkelder gevonden. De consumptie van gele kornoelje kan als een aanwijzing voor luxe voedingsgewoonten worden gezien. Van groenten zijn zeer weinig resten gevonden. Alleen de consumptie van tuinboon kon aangetoond worden. In de 15e eeuw werd het eten (en mogelijk de dranken) op smaak gebracht met paradijskorrel (veel!), zwarte peper, spaanse peper, zwarte mosterd, dille, kervel. peterselie, venkel, koriander en kruidnagel. Het gebruik van paradijskorrel, zwarte peper en spaanse peper duidt op luxe voedingsgewoonten. Ook raapzaad, hennep en vlas werden in de keuken of als geneesmiddel gebruikt. De vondst van lampionplant is
BIAXiaal 486
20
een aanwijzing voor religieuze uitingen van de bewoners, maar deze kunnen ook gegeten zijn. Wanneer we de resultaten van het onderzoek aan de Voorstraat 244 vergelijken met eerder in Dordrecht verricht archeobotanisch onderzoek dan kan het volgende worden gezegd. Wat de 14e eeuw betreft komen voor een vergelijking de locaties Ruygten bezuiden den Peereboom, Tolbrug, Groenmarkt, Torenstraat, Heer Heiman Suisstraat, Voorstraat (minderbroederklooster en mannenhuis) en Grote Markt in aanmerking.68 Het blijkt dat de voedingsgewoonten op deze locaties tijdens de 14e eeuw goed vergelijkbaar zijn met de voedingsgewoonten aan de Voorstraat 244. Boekweit en rogge zijn overal de belangrijkste meelleveranciers. Tarwe wordt ook op elke locatie gegeten. Ook de assortimenten fruit, groenten, kruiden en de overige gebruiksplanten zijn op alle locaties vrijwel identiek, maar de vondst van de vele zaden van lampionplant aan de Voorstraat 244 maakt deze locatie bijzonder in vergelijking met de andere. Specerijen zijn nauwelijks aangetroffen in 14e-eeuwse contexten. Een uitzondering moet gemaakt worden voor kruidnagel waarvan pollen in een afvalkuil in de Heer Heiman Suisstraat is gevonden. Voor wat betreft de 15e eeuw komen contexten van de locaties Ruygten bezuiden den Peereboom, Tolbrug, Groenmarkt, Torenstraat, Heer Heiman Suisstraat en Voorstraat (minderbroederklooster en mannenhuis) in aanmerking. Het gaat dus met uitzondering van de Grote Markt om dezelfde locaties als in de 14e eeuw. Sommige grondsporen hebben grote dateringsranges waardoor de vergelijking tussen de beide tijdvakken mogelijk niet helemaal zuiver is. Er lijken geen significante verschillen in de basisvoeding te bestaan tussen de diverse 15e-eeuwse locaties. Wel zijn er een aantal vondsten aan de Voorstraat 244 gedaan waaruit we voorzichtig mogen afleiden dat de 15e-eeuwse bewoners er geen alledaagse voedingsgewoonten op nahielden. Dat blijkt uit de vele pitten van gele kornoelje, paradijskorrel, zwarte peper en spaanse peper. Ook zijn er aanwijzingen voor de consumptie van luxueus witbrood. Zaden van gele kornoelje, zwarte peper en spaanse peper zijn nog niet eerdere in middeleeuws Dordrecht gevonden. Paradijskorrels en zwarte peper zijn wel al eerder gevonden. Zwarte peper is eerder gevonden in de Torenstraat, maar de datering van deze vondst kan 16e-eeuws zijn (14501575). Dit geldt ook voor de vondst van enkele paradijskorrels op deze locatie. Enkele zuiver 15e-eeuwse paradijskorrels zijn gevonden aan de Groenmarkt en de Heer Heiman Suisstraat. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor import van graan uit een ander klimaatgebied. Uit historische bronnen is bekend dat in de Late-Middeleeuwen graanimporten plaatsvonden vanuit het Oostzeegebied, het Rijnland en Noord-Frankrijk.69 Ook in Dordrecht kwam dit graan op de markt, maar de kenmerkende onkruiden uit deze herkomstgebieden zijn in de monsters van de Voorstraat 244 niet aangetroffen.
68 69
Buurman 1991; Pals 1972; Kooistra et al. 1998. Zie bijvoorbeeld Heijder 1979; Van Tielhof 1995.
BIAXiaal 486
5.
21
Literatuur Baudet, F.E.J.M., 1904: De maaltijd en de keuken in de middeleeuwen, Leiden. Bieleman, J., 1992: Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950, Meppel. Blankaart, S., 1698: Den Nederlandschen Herbarius, Amsterdam (herdruk 1980, Groningen). Bottema, S., 1992: Prehistoric Cereal Gathering and Farming in the Near East: the Pollen Evidence, Review of Palaeobotany and Palynology 73, 21-33. Braekman, W.L., 1963: Middelnederlandse zegeningen, bezweringsformulieren en toverplanten, Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde (Nieuwe Reeks), Gent. Braekman, W.L., 1986: Een nieuw Zuidnederlands kookboek uit de vijftiende eeuw, Brussel (HS 15). Burema, L., 1953: De voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw, Assen. Buurman, J., 1991: Sectie Archeobotanie, Jaarverslag ROB 1990, Amersfoort, 118-122. Cooremans, B., A. Ervynck & W. van Neer 1993: De voedselvoorziening in de SintSalvatorsabdij te Ename (Stad Oudenaarde, prov. Oost-Vlaanderen) 2. De afvalput van de priorij (17e eeuw), Archeologie in Vlaanderen III, 419-442. Daems, W.F., 1993: Nomina simplicium medicinarum ex synonymariis medii aevi collecta, Leiden etc. (Studies in Ancient Medicine, vol. 6). De Cleene, M., & M.C. Lejeune 1999: Compendium van rituele planten in Europa, Gent. DeForce, K., 2006: The Historical Use of Ladanum. Palynological Evidence from 15th and 16th Century Cesspits in Northern Belgium, Vegetation History and Archaeobotany 15 (2), 145-148. DeForce, K., 2010: Pollen Analysis of 15th Century Cesspits from the Palace of the Dukes of Burgundy in Bruges (Belgium): Evidence for the Use of Honey from the Western Mediterranean, Journal of Archaeological Science 37, 337–342. Diehl, J.M., 1954: Plant en dier in de middeleeuwse wandtapijten, Maastricht (Publicaties reeks VII - 1954 van het Natuurhistorisch Genootschap in Limburg). Dodoens, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen. Dodoens, R., 1644: Cruydt-Boeck, volghens sijne laetste verbeteringhe: Met Bijvoeghsels achter elck Capitel, uyt verscheyden Cruydt-beschrijvers: Item, in 't laetste een Beschrijvinghe vande Indiaensche ghewassen, meest ghetrocken uyt de schriften van Carolus Clusius. Nu wederom van nieuws oversien ende verbetert, Antwerpen. Doorman, G., 1955: De middeleeuwse brouwerij en de gruit, 's-Gravenhage. Fægri, K., P.E. Kaland & K. Krzywinski 1989: Textbook of Pollen Analysis, Chichester (4th Ed.). Guicciardini, L., 1566: Descrizione di tutti i Paesi-Bassi, Vertaling Kiliaen, 1568. Haaster, H. van, 1995: Morbide Monsters. Plantaardige en dierlijke resten uit 19eeeuwse begravingen op het kerkhof van de Sint Jan in ’s-Hertogenbosch, Zaandam (BIAX rapport 126).
BIAXiaal 486
22
Haaster, H. van, 1997a: De introductie van cultuurgewassen in de Nederlanden tijdens de Middeleeuwen, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 53-104. Haaster, H. van, 1997b: Plantaardige en dierlijke resten uit de Middeleeuwen. De resultaten van het oecologisch onderzoek op het Sint Janskerkhof, in: H.W. Boekwijt & H.L. Janssen (red.), Kroniek van Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek 'sHertogenbosch 2, 's-Hertogenbosch, 140-162. Haaster, H. van, 2010: Voedingsgewoonten en menselijke activiteit op het terrein van het Sint Ursulaklooster in Delft, Zaandam (BIAXiaal 463). Harten, A.M. van, 1970: Melegueta Pepper, Economic Botany 24, 208-216. Heijder, M., 1979: Amsterdam, korenschuur van Europa, Amsterdam. Hoorens, C., 1989: Bloemen en planten op Brugse wandtapijten, Jaarboek 1987-88 Stad Brugge Stedelijke Musea, Brugge. Hüffer, M., 1951: Bronnen voor de geschiedenis der Abdij Rijnsburg, 's-Gravenhage. Jansen-Sieben, R., & J.M. van Winter 1989: De keuken van de late Middeleeuwen, Amsterdam. Jansen-Sieben, R., & M. van der Molen-Willebrands 1994: Een notabel boecxken van cokeryen, Amsterdam (Tekstuitgaven van het kookboek uit circa 1514, uitgegeven door Thomas Vander Noot in Brussel). Knoop, J.H., 1763: Fructologia of Beschryving der Vrugtbomen en Vrugten die men in de hoven plant en onderhout, Leeuwarden. Knörzer, K.-H., 1967: Kornradensamen (Agrostemma githago L.) als giftige Beimischung in römerzeitlichen und mittelalterlichen Nahrungsresten, Archaeo-Physika 2, 100-107. Kooistra, L.I., K. Hänninen, H. van Haaster & C. Vermeeren 1998: Voedselresten in beer en afval. Botanisch onderzoek aan beerputten, afvalkuilen en ophogingslagen van de steden Dordrecht en Nijmegen uit de 12e-20e eeuw, Amsterdam (BIAXiaal 52). Laurioux, B., 1992: De gouden eeuw der kruiden, in: E. Collet (red.), Specerijkelijk, Brussel, 60-69. Lindemans, P., 1952: Geschiedenis van de landbouw in België, Antwerpen (twee delen). Materné, J., 1992: Haven en hinterland: de Antwerpse specerijenmarkt in de 16e eeuw, in: E. Collet (red.), Specerijkelijk, Brussel, 168-181. Moor, G. de, 1994: Verborgen en geborgen, Het Cisterciënzerinnenklooster Leeuwenhorst in de Noordwijkse regio (1261-1574), thesis, Leiden. Munting, A., 1696: Naauwkeurige beschryving der aardgewassen, waar in de veelerley aart en byzondere eigenschappen der boomen, heesters, kruyden, bloemen, met haare vrugten, wortelen en bollen, nevens derzelver waare voortteling, gelukkige aanwinning, en heylzaame geneeskrachten, na een veel-jarige oeffening en eigen ondervinding, in drie onderscheiden boeken, naauwkeuriglijk beschreven worden, Leiden. Nyland(t), P., 1711: Den verstandigen hovenier, over de twaelf maenden van ’t jaer. Zijnde deel 2 van het vermakelyk lantleven, Amsterdam. Pals, J.P., 1972: Zadenanalyse stadskernonderzoek Dordrecht, Amsterdam (ongepubliceerd manuscript).
BIAXiaal 486
23
Pals, J.P., 1997: De introductie van cultuurgewassen in de Romeinse Tijd, in: A.C. Zeven (red.), De introductie van onze cultuurplanten en hun begeleiders van het Neolithicum tot 1500 AD, Wageningen, 25-51. Sangers, W.J., 1952: De ontwikkeling van de Nederlandse tuinbouw, Zwolle. Simmonds, N.W., 1979: Evolution of Crop Plants, London etc. Thoen, E., 1988: Landbouweconomie en bevolking in Vlaanderen gedurende de late Middeleeuwen en het begin van de Moderne Tijden. Testregio: de kasselrijen van Oudenaarde en Aalst, Gent. Tielhof, M. van, 1995: De Hollandse graanhandel 1470-1570, Koren op de Amsterdamse molen, Den Haag (Hollandse Historische Reeks XXIII). Uytven, R. van, 1992: Specerijen en kruiden in de Zuidnederlandse steden, in: E. Collet (red.), Specerijkelijk, Brussel, 74-89. Vandewiele, L.J., 1974: Introductie bij de facsimile uitgave van Den Herbarius in Dyetsche, Gent (Opera Pharmaceutica Rariora, vol. 9). Willebrands, M., 2006: De verstandige kok. De rijke keuken van de Gouden Eeuw, Bussum (hertaalde uitgave van De Verstandige Kock of Sorghvuldige Huyshoudster, editie 1669. Onderdeel van Het Vermakelijck Landtleven, Amsterdam: M.W. Doornick 1669). Winter, J.M. van, 1981: Nahrung auf dem Lobither Zollhaus, auf Grund der Zollrechnungen aus den Jahren 1426-27, 1427-28 und 1428-29, in: T.J. Hoekstra, H.L. Janssen & I.W.L. Moerman (red.), Liber Castellorum, 40 variaties op het thema kasteel, Zutphen, 338-348. Winter, J.M. van, 1982: The Use of Cannabis in Two Cookery Books of the Fifteenth Century, in: A. Fenton & T.M. Owen (eds.), Food in Perspective, Proceedings of the Third International Conference on Ethnological Food Research, Cardiff, 401-407. Winter, J.M. van, 1989: De rol van ingemaakt voedsel in enige middeleeuwse huishoudingen in Nederland, in: R. Jansen-Sieben (red.), Artes mechanicae in Middeleeuws Europa. Handelingen van het colloquium van 15 oktober 1987, Brussel, 243-260. Zeist, W. van, & H. Woldring 2000: Plum (Prunus domestica L.) Varieties in Late- and Post-Medieval Groningen: the Archaeobotanical Evidence, Palaeohistoria 39/40, 563576.
Bijlage 1
Dordrecht-Voorstraat 244, resultaten macrorestenonderzoek. Tenzij anders vermeld, zijn alle resten onverkoold. Legenda: v = verkoold, cf. = gelijkend op, e = enkele, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden, ++++ = tienduizenden, * = aanwezig (bij overige vondsten).
vondstnummer
72
73
put
1
1
vlak
2
2
218
215
context
beerkelder
beerkelder
datering
1325-1375
1400-1500
++++
.
Granen
Fagopyrum esculentum, kleppen
+
+
Boekweit
Avena (v)
1
.
Haver
Cornus mas
.
+
Gele kornoelje
Corylus avellana, dopfragmenten
e
+
Hazelnoot
Crataegus laevigata
.
e
Tweestijlige meidoorn
spoor
Granen en dergelijke Cerealia, zemelen
Fruit, zuidvruchten en noten
Ficus carica
++
+++
Vijg
Fragaria
e
++
Aardbei
Juglans regia, schaalfragmenten
.
+
Walnoot
Juniperus communis
.
e
Jeneverbes
Malus domestica
+
+
Appel
+++
++
Appel
Mespilus germanica
e
+
Mispel
Morus nigra
e
++
Zwarte moerbei
Physalis alkekengi
++
++
Lampionplant
Prunus avium/cerasus
+
++
Zoete kers/Zure kers
Prunus domestica GRO-3
.
e
Pruim: St. Julien
Prunus domestica GRO-5a
.
e
Pruim: Enkele Boerewitte
Prunus domestica GRO-5b
.
e
Pruim: Dubbele Boerewitte
Prunus domestica GRO-6
.
e
Pruim: Kwets van Blijham
Prunus domestica GRO-13
.
e
Pruim: Smal Boerenblauwtje
Prunus domestica subsp. insititia
.
+
Pruim: Kroosjes
Pyrus communis
+
+
Peer
Ribes nigrum, kelkjes
.
e
Zwarte bes
Ribes rubrum, kelkjes
.
e
Aalbes
Ribes
.
e
Bes
Rubus fruticosus
e
++
Gewone braam
Rubus idaeus
e
+++
Framboos
+++
+
Blauwe bosbes
e
++
Druif/Krent/Rozijn
Aframomum melegueta
.
+
Paradijskorrel
Brassica nigra, fragmenten
+
++
Zwarte mosterd
Capsicum annuum
.
e
Spaanse peper
Coriandrum sativum
.
+
Koriander
Malus domestica, klokhuisfragmenten
Vaccinium myrtillus Vitis vinifera Kruiden en specerijen
vondstnummer
72
73
put
1
1
vlak
2
2
218
215
context
beerkelder
beerkelder
datering
1325-1375
1400-1500
Foeniculum vulgare
e
+
Venkel
Petroselinum crispum
.
e
Tuinpeterselie
Piper nigrum
.
e
Zwarte peper
Brassica rapa
e
+
Raapzaad
Cannabis sativa
e
+
Hennep
Humulus lupulus
e
.
Hop
Linum usitatissimum
e
e
Vlas
Papaver somniferum
+
+
Maanzaad
spoor
Overige gebruiksplanten
Wilde planten Agrostemma githago, fragmenten
+++
e
Bolderik
Anthemis cotula
e
.
Stinkende kamille
Centaurea cyanus, fragmenten
+
e
Korenbloem
Chenopodium album
.
e
Melganzenvoet
Chenopodium ficifolium
.
e
Stippelganzenvoet
Conium maculatum
e
.
Gevlekte scheerling
Fallopia convolvulus
e
e
Zwaluwtong
Hypochaeris glabra/radicata
e
e
Glad biggenkruid/Gewoon biggenkruid
Knautia arvensis, fragmenten
e
.
Beemdkroon
Lolium remotum/temulentum (v)
.
1
Dolik
Persicaria lapathifolia
e
e
Beklierde duizendknoop
Persicaria maculosa
.
e
Perzikkruid
Poa
e
.
Beemdgras
Polygonum aviculare
.
e
Gewoon varkensgras
Potamogeton
.
e
Fonteinkruid
Ranunculus acris/repens
e
e
Scherpe-/Kruipende boterbloem
Rumex acetosa-type
e
e
Veldzuring-type
Rumex acetosella
e
e
Schapenzuring
Solanum nigrum
e
e
Zwarte en Beklierde nachtschade
Sonchus asper
e
.
Gekroesde melkdistel
Spergula arvensis
.
e
Gewone spurrie
Sphagnum, blad
e
+
Veenmos
Stellaria media
.
e
Vogelmuur
Urtica dioica
.
e
Grote brandnetel
Mytilus edulis, schelpfragmenten
.
+
Gewone mossel
Anguilla anguilla, wervels
e
+
Paling
Aves, eischaalfragmenten
.
+
Vogel
Perca fluviatilis, schubben
.
+
Baarsachtigen
Vis en schaaldieren
vondstnummer
72
73
put
1
1
vlak
2
2
218
215
context
beerkelder
beerkelder
datering
1325-1375
1400-1500
houtskool
*
.
mortel/puin
*
.
zand
*
.
spoor
Overige vondsten
Bijlage 2
Dordrecht-Voorstraat 244, resultaten pollenanalyse. Legenda: cf. = gelijkend op, + = tientallen, ++ = honderden, +++ = duizenden.
BX-nummer vondstnummer put vlak spoor context datering Granen en dergelijke Cerealia-type Fagopyrum esculentum Hordeum/Triticum-type Secale cereale Triticum-type Poaceae, zaad testa Fruit Prunus Ribes uva-crispa Vaccinium Vitis vinifera Groenten en peulvruchten cf. Beta vulgaris Vicia faba Kruiden en specerijen Anethum graveolens Anthriscus cerefolium Coriandrum Foeniculum vulgare Pimpinella anisum Syzygium aromaticum Petroselinum crispum Ladanum Cistus albidus Cistus ladanifer Overige gebruiksplanten Cannabis sativa Darmparasieten Ascaris
4367 4366 72 73 1 1 2 2 218 215 beerkelder beerkelder 1350-1375 1400-1500 + . + + +++ +
+ + + + ++ .
Graan-type Boekweit Gerst/Tarwe-type Rogge Tarwe-type graanzemelen
+ . . +
. + + +
Prunus Kruisbes Bosbes Druif/krent/rozijn
+ .
. +
Biet? Tuinboon
. + + + + + .
+ + . + . + +
Dille Echte kervel Koriander Venkel Anijs Kruidnagel Tuinpeterselie
+ +
. .
Witbladige cistus Gewone gomrotsroos
.
+
Hennep
.
+
Spoelworm