Een alcohol- en drugbeleid op de campus -Resultaten van een kwalitatief onderzoek bij Antwerpse studenten -
Mei 2010
Uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen In opdracht van gouverneur Cathy Berx van de Provincie Antwerpen
Rapport
Onderzoekers
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Bart Vriesacker Sarah Hoeck Jessica Fraeyman Prof. dr. Guido Van Hal
Universitair
Wetenschappelijk
Instituut
voor
Drugproblemen Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde, Faculteit Geneeskunde, Universiteit Antwerpen
Correspondentie
Bart Vriesacker E-mail:
[email protected] Tel: 03/265 28 55 Fax: 03/265 28 75
ii
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
iii
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Dankwoord Graag hadden de onderzoekers alle instellingen en verenigingen (studentenverenigingen, studentenvoorzieningen,…) bedankt die vrijwillig meewerkten aan het onderzoek. Ook de studenten die meewerkten aan de groepsgesprekken worden bij deze bedankt voor hun inspanningen. Daarnaast willen we een woord van dank richten aan de gouverneur van de Provincie Antwerpen Cathy Berx, kabinetschef Hans Ides en kabinetsmedewerker Ingrid Vantvelt voor de vlotte samenwerking en de mogelijkheid om dit onderzoek tot stand te brengen.
iv
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Inhoudstafel Dankwoord ................................................................................................................................. iv
Inhoudstafel ................................................................................................................................. v
1.
Inleiding en probleemstelling ................................................................................................ 1
2.
Methodologie ....................................................................................................................... 3
3.
2.1.
Kwalitatief onderzoek door middel van focusgroepsdiscussies .............................................. 3
2.2.
Rekrutering en kenmerken van de deelnemers ...................................................................... 4
2.3.
Beschrijving van het script ....................................................................................................... 5
Resultaten............................................................................................................................. 9
3.1.
Perceptie alcoholgebruik buiten de campus ........................................................................... 9
3.2.
Perceptie alcoholgebruik op de campus................................................................................ 10
3.3.
Perceptie op problematisch alcoholgebruik .......................................................................... 11
3.3.1.
Prevalentie problematisch alcoholgebruik .................................................................... 11
3.3.2.
Persoonlijke problemen door alcoholgebruik ............................................................... 12
3.3.3.
Problemen voor anderen door het alcoholgebruik van studenten ............................... 13
3.3.4.
Problemen door alcoholgebruik op de campus............................................................. 14
3.4.
Perceptie illegaal druggebruik buiten de campus ................................................................. 15
3.5.
Perceptie illegaal druggebruik op de campus........................................................................ 16
3.6.
Perceptie op problematisch druggebruik .............................................................................. 17
3.6.1.
Persoonlijke problemen door illegaal druggebruik ....................................................... 17
3.6.2.
Problemen voor anderen door illegaal druggebruik ..................................................... 17
3.6.3.
Problemen door illegaal druggebruik op campus.......................................................... 18
3.7.
Regelgeving betreffende alcohol en drugs op de campus .................................................... 18
3.8.
Begeleiding voor studenten met alcohol- en/of drugsproblemen op de campus ................ 20
3.9.
Voorstellen voor regelgeving betreffende alcohol en drugs op de campus ......................... 22
3.9.1.
Voorstellen voor een regelgeving .................................................................................. 22
3.9.2.
Voorwaarden voor een regelgeving .............................................................................. 24
v
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.10.
Begeleidings- en preventievoorstellen betreffende alcohol en drugs op de campus ....... 26
3.10.1.
Preventievoorstellen...................................................................................................... 26
3.10.2.
Begeleidingsvoorstellen ................................................................................................. 27
3.11.
Voorwaarden voor een beleid rond alcohol en drugs op de campus................................ 29
3.11.1.
Betrokken partijen ......................................................................................................... 29
3.11.2.
Beoogde doel van een alcohol- en drugbeleid op de campus ....................................... 30
3.11.3.
Beoogde effect een alcohol- en drugbeleid op de campus ........................................... 31
4.
Samenvatting van de resultaten .......................................................................................... 32
5.
Discussie ............................................................................................................................. 34
6.
Referentielijst ..................................................................................................................... 38
7.
Bijlage .................................................................................................................................... I
7.1.
Bijlage 1: Rekruteringsmail en -boodschap .............................................................................. I
7.2.
Bijlage 2: Kenmerken van de onderzoeksdeelnemer per focusgroep ..................................... II
7.2.1.
Focusgroepdiscussie 1: Leden van een studentenvereniging ......................................... II
7.2.2.
Focusgroepdiscussie 2: Geen lid van een studentenvereniging ...................................... II
7.2.3.
Focusgroepdiscussie 3: Leden van een studentenvereniging ........................................ III
7.2.4.
Focusgroepdiscussie 4: Geen lid van een studentenvereniging. .................................... III
vi
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
1. Inleiding en probleemstelling Uit een onderzoek bij alle studenten van de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA) bleek dat meer dan 90% van de ondervraagde jongeren in het laatste jaar alcohol had gedronken en ongeveer 7 op tien aan “binge drinking” (zes of meer standaardglazen alcohol bij één gelegenheid) (Babor, Higgins-Biddle et al. 2001) had gedaan. Kotstudenten en leden van een studentenvereniging dronken eveneens meer alcohol dan andere studenten. Cannabis werd door 22,1% van de studenten gebruikt in het afgelopen jaar (Van Hal, Rosiers et al. 2007). Niet alleen alcohol, maar ook illegale drugs worden met andere woorden gebruikt door de Antwerpse studenten. Op dit moment is er geen beleid rond alcohol en illegale drugs aanwezig bij de Universiteit Antwerpen (UA) noch bij vier van de vijf hogescholen die zich in de stad Antwerpen bevinden (Karel De Grote Hogeschool, Plantijn Hogeschool, Artesis Hogeschool en Lessius Hogeschool). Alcohol is verkrijgbaar in (sommige) studentenrestaurants en in de studentencafés van de universiteit (Campus Drie Eiken en Stadscampus). Als we specifiek naar de regelgeving van de universiteit kijken, dan stellen we vast dat de studenten bij inschrijving een reglement/statuut krijgen. In dit Statuut van de Student wordt echter niet verwezen naar specifieke regels met betrekking tot alcohol en illegale drugs. In de Hogere Zeevaartschool heeft men wel een drugbeleid dat specifiek wordt vermeld in het reglement. Hierbij wordt het gebruik, bezit en verhandelen van illegale drugs gesanctioneerd. De studenten worden hierop regelmatige basis gecontroleerd via een urinetest. Alcoholgebruik wordt hierin echter niet besproken. Er zijn dus nergens binnen de AUHA regels te vinden rond alcoholgebruik. Specifieke verwijzingen naar illegaal druggebruik konden we evenmin vinden (met uitzondering van de Hogere Zeevaartschool). Het gebruik van illegale drugs is echter wel bij wet verboden1. In de Amerikaanse wetenschappelijke literatuur komt de thematiek van een alcohol- en drugbeleid in het hoger onderwijs veel aan bod. Dit kan verklaard worden door de wettelijk bepaalde leeftijdsgrens voor het drinken van alcohol. In de Verenigde Staten van Amerika is het gebruik van alcohol onder 21 jaar bij wet verboden in alle staten sinds 1988 (Wagenaar and Toomey 2002). Bovendien is het in de V.S. sinds 1989 verplicht voor scholen (zowel lager, middelbaar en hoger onderwijs) om een beleid rond drugs (alcohol en illegale drugs) kenbaar te maken aan de leerlingen of studenten2. In België mag men licht alcoholische dranken nuttigen vanaf 16 jaar. Sterk alcoholische dranken (bv. wodka, whisky, etc.) zijn pas toegelaten vanaf 18 jaar. Omwille van de illegaliteit van alcoholgebruik voor 1
Federale ‘Drugwet’ van 1921 Publiek recht: P.L. 101-226 : ‘Drug-free schools and communities Act Amendments of 1989’; Library of congress, Thomas (http://thomas.loc.gov/)
2
1
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
sommige studenten in het Amerika, voorzien de meeste Amerikaanse universiteiten en hogescholen een beleid voor studenten die de regels betreffende alcohol overtreden (Barnett and Read 2005). Een Amerikaans studie (Mitchell, Toomey et al. 2005) stelde op basis van de wetenschappelijke literatuur dat men een onderscheid kan in drie algemene soorten beleid. Er zijn onderwijsinstellingen die het gebruik en het bezit van alcohol op de campus volledig verbieden. Daarnaast bieden sommige universiteiten of hogescholen alcoholvrije activiteiten aan. Tot slot kan men een verantwoord alcoholaanbod stimuleren op en naast de campus (beperken van alcoholverkoop in buurt van de campus, opleiding om verantwoordelijk alcohol te schenken in bars, …). In dit rapport werd een onderscheid gemaakt tussen een beleid dat gericht is op regelgeving en afspraken enerzijds en een beleid dat handelt over begeleiding en preventie van een alcohol- en drugproblematiek anderzijds. Omgevingsgerichte interventies niet alleen geschikt om alcohol- en druggerelateerde problemen bij studenten aan te pakken (Johannessen, Glider et al. 2001; Toomey and Wagenaar 2002), maar ze zijn ook het meest succesvol bij adolescenten en jongvolwassenen (Hingson and Howland 2002). Een recent Europese studie onderzocht de attitudes van universiteitsstudenten ten opzichte van een alcoholverbod op de campus in zes landen (Stock, Mikolajczyk et al. 2009). De resultaten varieerden sterk van land tot land, maar men besloot dat in drie van de zes landen (Duitsland, Spanje en Denemarken) de studenten weerstand vertoonden ten opzichte van een alcoholverbod op de campus. In België werden door de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) verschillende pakketten ontwikkeld die scholen van het secundair onderwijs kunnen hanteren om een drugbeleid op te stellen. De VAD formuleerde ook enkele tips voor het hoger onderwijs (www.vad.be), maar concrete richtlijnen werden nog niet ontwikkeld. Uit dit kort overzicht uit de (wetenschappelijke) literatuur kunnen we besluiten dat nog maar weinig geweten is over hoe (Europese) studenten van het hoger onderwijs staan ten opzichte van een alcohol- en drugbeleid. Dit onderzoek wil dergelijke attitudes en percepties onderzoeken. Daarom stellen we ons volgende onderzoeksvragen: Wat zijn de attitudes en percepties van de Antwerpse studenten ten opzichte van hun eigen alcohol- en druggebruik en dat van hun medestudenten?
Wat zijn de attitudes van de Antwerpse studenten ten opzichte van een alcohol- en drugbeleid op hun campus?
2
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
2. Methodologie 2.1. Kwalitatief onderzoek door middel van focusgroepsdiscussies Om te weten te komen hoe Antwerpse universiteit- en hogeschoolstudenten staan ten opzichte van een alcohol- en drugsbeleid op hun campus werd van de methodiek Focus Groep Discussies (FGD’s) gebruikt gemaakt. Dit is een kwalitatieve onderzoeksmethode die uiterst geschikt is om de meningen en ervaringen van studenten te verkennen (Vermeiren et al., 2002; Morgan & Krueger, 1993; Morgan & Spanish, 1984). FGD’s zijn groepsgesprekken die plaatsvinden onder leiding van een moderator, bijgestaan door één of twee observatoren. In FGD’s praten ongeveer vijf tot acht deelnemers vrijuit over vooraf vastgestelde topics rond een bepaald onderwerp. De topics worden aangeboden onder de vorm van vragen en worden vastgelegd in een script (zie 2.3. Beschrijving van het script). In het script wordt de voorkeur gegeven aan een eerder beperkte vragenlijst met twee tot vijf hoofdvragen. Een FGD is een populaire onderzoeksmethode waarvoor vooropgestelde procedures en regels zijn vastgelegd (Morgan & Krueger, 1998; Murphy et al., 1998; Kitzinger, 1995). De volgorde van de gespreksonderwerpen zoals vastgelegd in het script is echter wel ondergeschikt aan het spontane verloop van de FGD. Een FGD kan één tot twee uur duren. De samenstelling van de groepen gebeurt volgens strenge criteria die op voorhand afgesproken worden. In het algemeen moet de groep zo homogeen mogelijk verdeeld zijn betreffende de voor het onderzoek belangrijke kenmerken (leeftijd, geslacht,…). Onderzoek heeft aangetoond dat mensen in groep eerder meer, dan minder, over hun ervaringen in discussievorm gaan vertellen tegenover bij een één-tot-één benadering (Morgan 1998). Interactie en openheid staan dus centraal. De belangrijkste voordelen van deze methode zijn de betrokkenheid van de deelnemers, de eerder beperkte tijdsinvestering van de deelnemers, het verkrijgen van zeer veel informatie op relatief korte tijd en de relatief lage kosten. Zoals bij elke onderzoeksmethode zijn er ook een aantal nadelen. Zo vergt een FGD veel expertise, is het vaak moeilijk om voldoende deelnemers te rekruteren en is de transcriptie en analyse zeer tijdsintensief. Het gesprek wordt digitaal opgenomen, de FGD’s worden letterlijk uitgetypt zodat er geen gegevens verloren gaan en worden dan uitvoerig geanalyseerd (Boeije, 2005; Morgan & Krueger, 1998). De verwerking van de kwalitatieve gegevens gebeurt volgens de methodiek van het open coderen. Dit betekent dat bepaalde tekstfragmenten als open codes gelinkt worden aan bepaalde axiale codes. Deze axiale codes zijn objectieve weergaven van de antwoorden. Op basis van deze codes wordt een codeboek gemaakt waarin een duidelijke structuur weergegeven wordt in functie van de 3
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
onderzoeksvragen. In de discussie worden eventuele hypothesen besproken die volgen uit de analyses van het codeboek. De resultaten worden onderbouwd met citaten uit de FGD’s, waarbij we aangeven uit welke FGD het citaat afkomstig is. Bij de keuze van de citaten wordt uitgegaan van de meest typische citaten voor een bepaald aspect dat wordt aangebracht. Het aantal FGD’s is gebaseerd op het principe van verzadiging: zodra een bijkomende FGD geen nieuwe resultaten of bevindingen oplevert, is er geen bijkomende FGD meer nodig. Vaak treedt er verzadiging op na vier of vijf FGD’s. Een belangrijke rol is weggelegd voor de moderator, die ervoor moet zorgen dat het gesprek vlot verloopt en dat alle topics behandeld worden. Hij of zij moet sociaal vaardig zijn, zodat de deelnemers zich op hun gemak voelen en zich niet geremd voelen om te praten. De observatoren assisteren de moderator om de FGD inhoudelijk te bewaken en het gesprek zo vlot mogelijk te laten verlopen. Wanneer er zaken zijn die de moderator niet zijn opgevallen maar wel belangrijk zijn voor de discussie, kan de observator deze zo onopvallend mogelijk laten weten aan de moderator, door bijvoorbeeld een notitie op te schrijven en deze door te geven. Ook wanneer er bijvoorbeeld iemand te laat binnenkomt of de FGD stoort, kan een van de observatoren dit oplossen zonder dat de moderator de discussie moet onderbreken. De observator let ook op het non-verbaal gedrag van deelnemers en neemt nota van alles wat van belang kan zijn bij de analyse. Na elke FGD overleggen de moderator en de observator(en) kort over het verloop van de FGD om zo belangrijke bevindingen te bespreken en eventuele aandachtspunten voor volgende FGD’s door te nemen.
2.2. Rekrutering en kenmerken van de deelnemers In het najaar van 2009 kregen alle studenten van de Universiteit Antwerpen (UA) via de studentenvoorziening een e-mail met daarin de vraag of ze interesse hadden om deel te nemen aan een groepsgesprek over een alcohol- en drugbeleid op de campus (zie Bijlage 1: Rekruteringsmail en boodschap). Studenten van de verschillende Antwerpse hogescholen werden bereikt via dezelfde boodschap die werd geplaatst op de website van de studentenvoorziening van de betrokken hogeschool. Verder werd deze boodschap op regelmatige basis op de fora en de gastenboeken van de websites van studentenverenigingen geplaatst. Er namen 21 studenten deel aan het onderzoek, verspreid over vier FGD’s. Alle gesprekken vonden plaats op de Stadscampus van de UA in het centrum van Antwerpen. Slechts één deelnemer van een hogeschool deed mee. De andere deelnemers studeerden allemaal aan de UA. Twee FGD’s werden gehouden met studenten die lid waren van een studentenvereniging. De andere twee FGD’s bevatte 4
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
deelnemers die niet in een studentenvereniging zaten. In totaal deden 8 mannen en 13 vrouwen mee aan de FGD’s. De jongste deelnemers was 18 jaar en de oudste 27 jaar. Een overzicht van de kenmerken van de deelnemers per FGD kan teruggevonden worden in Bijlage 2: Kenmerken van de onderzoeksdeelnemers per FGD.
2.3. Beschrijving van het script Het script voor de FGD’s werd opgemaakt aan de hand van de onderzoeksvraag. Zo werden vooraf bepaalde hoofdthema’s en een aantal sleutelvragen met subvragen opgesteld. Essentieel is het formuleren van open vragen om voldoende ruimte te creëren voor nieuwe inzichten tijdens het gesprek. Een vast script garandeert dat de vragen consequent doorheen de verschillende FGD’s gesteld worden. a. Informatieblad Voorafgaand aan de FGD werd aan de deelnemers gevraagd om een klein informatieblad in te vullen om meer informatie te vergaren over het profiel van de deelnemer. Hierop stonden volgende vragen: Wat is je geslacht? Wat is je leeftijd? Hoeveel glazen alcohol drink je gemiddeld per week? Zit je op kot? Ben je lid van een studentenvereniging? Zo ja, zit je in het bestuur?
b. Inleiding De inleiding beschrijft het verloop en de doelstelling van de FGD. Er wordt ook in duidelijk gemaakt wat verwacht wordt van de deelnemers en wat de praktische afspraken zijn. Na de inleiding werd een namenrondje gehouden als ijsbreker. Goeiedag allemaal, ik ben Bart en naast mij zit (naam observator) en ik werk als onderzoeker aan de Universiteit van Antwerpen. Ik zal het gesprek modereren, dat wil zeggen dat ik niet zal deelnemen aan het gesprek, het is de bedoeling dat het zich vooral tussen jullie zal afspelen. (naam observator) zal het gesprek observeren en notities nemen die van belang kunnen zijn voor het onderzoek, maar hij/zij zal verder niets zeggen tijdens het gesprek. We hebben jullie uitgenodigd om over afspraken rond alcohol- en druggebruik op de hogescholen en de universiteit van Antwerpen te praten. Ik zal telkens een aantal open vragen stellen. Jullie persoonlijke meningen zijn voor ons heel belangrijk. Er zijn in dit gesprek 5
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
dus geen juiste of foute antwoorden, alles telt voor ons mee. We zouden heel graag hebben dat jullie allemaal vrijuit durven praten. Nog enkele praktische dingen. Dit gesprek wordt op band opgenomen. Dit is nodig om de gegevens verder te kunnen onderzoeken. Namen of persoonlijke gegevens zullen niet gebruikt worden. Alles blijft anoniem. Het bandje zal enkel door mezelf (en …) beluisterd worden. Het gesprek zal ongeveer een uur duren. Laten we afspreken dat we voor de kwaliteit van de opname onze gsm’s uitschakelen en elkaar laten uitspreken. Je mag wel inpikken op wat een ander zegt als je het er wel of niet mee eens bent, maar laat mekaar best uitspreken. En je hoeft zeker niet enkel tegen mij te praten. Is verder alles duidelijk over het verloop van de focusgroep? Ik zou nu eerst graag een namenrondje doen. Vertel daarbij in welke richting dat je zit en in welk academiejaar. Na dit namenrondje werd de eerste vraag gesteld. In de opbouw van een FGD is het belangrijk dat er een duidelijke structuur aanwezig is. Deze moet de deelnemers in de richting van de sleutelvraag gidsen zonder dat er op een abrupte manier van onderwerp veranderd wordt. De sleutelvraag staat centraal in het gesprek en komt meestal overeen met de onderzoeksvraag. De openingsvraag is de eerste stap die men zet naar de sleutelvraag. c. Openingsvraag Om verder kennis te maken met de deelnemers en het gesprek te focussen op het te bespreken onderwerp, werd volgende stelling aan hen voorgelegd: Wij gaan uit van de stelling: Een aantal Antwerpse studenten drinkt regelmatig veel alcohol en gebruikt af en toe illegale drugs. Om voldoende reactie op deze vraag te verzekeren voorzien we een aantal bijvragen. Deze hoeven niet noodzakelijk gesteld te worden, maar kunnen de gespreksdeelnemers motiveren om meer informatie te geven. Wat zijn jullie reacties hierop? Wat zijn jullie eigen ervaringen? Verklaar waarom deze stelling klopt/niet klopt.
d. Transitievraag Na de openingsvraag stelt gaat men de focus van het gesprek vernauwen. De transitievraag heeft de bedoeling om een verbinding te maken met de sleutelvragen. 6
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Welke zijn volgens jullie de mogelijke problemen die op de campus kunnen optreden door het gebruik van en/of effecten van alcohol en drugs? In de praktijk werd deze vraag opgesplitst in twee verschillende thema’s: het gebruik van alcohol en illegale drugs enerzijds en de effecten van alcohol en illegale drugs anderzijds. Onderstaande bijvragen konden ter verduidelijking worden gesteld. Welke problemen zijn jullie zelf al tegengekomen? Wat zijn volgens jullie de belangrijkste problemen? Op wie kunnen deze problemen een invloed hebben? Welke invloed hebben deze problemen op jou? Welke problemen zouden er dan wel kunnen optreden op jullie campus? (in geval van “geen problemen”)
e. Sleutelvraag 1 Na deze vragen gingen we dieper in op de perceptie van het aanwezige beleid op de campus rond alcohol en illegale drugs. Hierbij stelde de onderzoeker de eerste sleutelvraag: Welke afspraken zijn er op jullie campus gemaakt rond alcohol- en druggebruik en de gevolgen daarvan? Onderstaande bijvragen konden ter verduidelijking worden gesteld: Hoe worden deze afspraken aan jullie bekend gemaakt? Voor wie gelden deze afspraken? Wie heeft deze afspraken opgesteld? Om welke redenen worden deze afspraken nageleefd? Om welke redenen niet? Wat vinden jullie positief aan deze afspraken rond alcohol- en druggebruik? Wat vinden jullie negatief aan deze afspraken rond alcohol- en druggebruik? Wat zou er nog aan deze afspraken moeten gewijzigd worden? Deze laatste bijvraag kan gekoppeld worden aan de tweede sleutelvraag. Het trachtte de studenten aan te zetten om na te denken over eigen voorstellen betreffende een alcohol- en drugbeleid. f. Sleutelvraag 2 Bij deze tweede sleutelvraag hadden de deelnemers de mogelijkheid om zelf voorstellen te doen voor een beleid op hun campus rond alcohol en drugs:
7
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Welke afspraken moeten er op de campus gemaakt worden over alcohol- en druggebruik? Onderstaande bijvragen konden ter verduidelijking worden gesteld: Welke afspraken zouden jullie op de campus maken rond het gebruik van alcohol en/of drugs en de effecten daarvan? Welke vinden jullie de belangrijkste afspraken? Waarom? Aan welke randvoorwaarden moeten deze afspraken voldoen? Wat moet volgens jullie het doel zijn van deze afspraken? Wie moet betrokken worden bij de ontwikkeling van deze afspraken? Wie moet betrokken worden bij de uitvoering van deze afspraken? Voor wie moeten deze afspraken gelden? Welke moeilijkheden kunnen er eventueel optreden bij het maken van deze afspraken (maken/naleven/uitvoeren)? Op welke manier moet men controleren of deze afspraken worden nageleefd? (Hoe) moet men eventuele overtredingen sanctioneren? Wat zouden jullie doen als iemand deze afspraken niet zou naleven? Voor deze tweede sleutelvraag werden nog een aantal extra bijvragen voorzien voor de studenten die geen problemen op de campus ervaren hadden. Op welke manier kan men mogelijke problemen rond alcohol- en druggebruik voorkomen door deze afspraken te maken? Vinden jullie het zinvol hierover afspraken te maken om problemen te voorkomen? Leg uit.
g. Afronding Aan het einde van het gesprek kregen de deelnemers de kans om zelf nog aanvullende opmerkingen aan te brengen. Na deze opmerkingen sluit de moderator het gesprek af door de deelnemers te bedanken voor hun deelname.
8
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3. Resultaten 3.1. Perceptie alcoholgebruik buiten de campus Volgens de deelnemers wordt alcoholgebruik bij studenten als normaal en populair beschouwd Alcohol wordt ook regelmatig gedronken (n=12). C: “Het drinken is volgens mij nog wel heel populair.” (FGD1) Men vond alcoholgebruik sociaal aanvaard en tolereerbaar (n=10). Alcoholgebruik is volgens de studenten nauw verbonden met het sociale leven. Het wordt voornamelijk gedronken in sociale situaties (n=12) (op café, op feestjes,…). De studenten merken daarbij op dat thuiswonende studenten minder (de neiging hebben om) alcohol consumeren dan kotstudenten (n=3). Alcohol hoort volgens hen bij het studentenleven (n=9), studentenverenigingen (n=15) en de studentendoop (n=4). C: “6: Je kan er ook niet aan buiten dat het een deel is van het studentenleven, een cantus.” (FGD3) C: “… de meeste studentenverenigingen staan voor een deel synoniem met drankgebruik en drankmisbruik soms.” (FGD3) C: “2: Het is misschien een rare uitspraak om te zeggen maar het hoort bij het studentenleven.” (FGD4) De mogelijke schade van alcoholgebruik werd gerelativeerd (n=5): het is ongevaarlijk en van voorbijgaande aard. C: “3: Nu is dat ineens problematisch (…). Ik denk dat je al snel aan het binge drinken bent dat je het zelf niet beseft. Het heeft er mee te maken hoe je er zelf over denkt.” (FGD1) C: “2: Maar het is ook wel een fenomeen dat zich voornamelijk in het studentenleven afspeelt en dat bij velen daarna gewoon verdwijnt vanaf dat ze beginnen werken.” (FGD4) Studenten zijn frequent dronken (n=8). Ook hier legde men het verband tussen dronkenschap en lid zijn van een studentenvereniging (n=7). Ondanks het feit dat het veel voorkomt, vond men dronken zijn geen probleem (n=5). C: “1: Het komt wel eens voor, hé, dronken studenten maar dat komt ook overal voor. Maar ik denk niet dat dit problematisch is omdat de meeste studenten nog wel weten waar de grens ligt.” (FGD1)
9
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “1: Hier zie je wel dronken studenten of mensen dat veel roken of smoren. Maar uiteindelijk… 3: Daar stopt het dan ook! 1: Het is dat! Die gaan ‘s nachts kreupel in hun bed liggen en die kotsen. Maar de volgende dag zeggen die wel: Amai, vanavond geen alcohol voor mij! Dat is niet dat die een dwang hebben om terug te drinken.”(FGD1) Dronkenschap werd niet altijd geaccepteerd door de onderzoeksdeelnemers. Tegenover extreme vormen van alcoholconsumptie (bv ‘comazuipen’) stonden een aantal studenten eerder weigerachtig. Ze vonden het storend was (n=4). C: 1: “… je hebt zo bijvoorbeeld de schachtenkoning, en zo. (…) Dan moeten die om ter meeste bier drinken en dan zijn er echt wel heel veel die ze naar het ziekenhuis moeten brengen of net niet naar het ziekenhuis moeten brengen. Als ik die verhalen hoor dan vind ik dat echt wel heel zielig!” (FGD4)
3.2. Perceptie alcoholgebruik op de campus Men kon geen of weinig voorbeelden geven van alcoholgebruik (n=5) of dronkenschap (n=12) op de campus in normale dagdagelijkse situaties (bv. tijdens de les, tijdens de middagpauzes, etc.). C: “5: Aan de andere kant, echt veel zatte mensen in de les heb ik nog niet echt mee gemaakt hoor!” (FGD3) C: “6: Ik denk niet dat… Ik heb niet de indruk dat er veel mensen hier binnen de gebouwen drinken. 5: Nee, natuurlijk niet.” (FGD3) Alcoholgebruik (en dronkenschap) op de campus lijken verbonden te zijn aan de context of situatie waarin het gebeurt. Er waren bijvoorbeeld wel studenten die alcoholgebruik rapporteerden op de campus (n=11) bijvoorbeeld in de context van het Agora-café (n=6). Andere situaties van alcoholgebruik en dronkenschap op de campus zijn bijvoorbeeld de kiesweek en de openingsweek (n=7). Samenvattend kan men zeggen dat alcoholgebruik op de campus werd getolereerd in een speciale context. Studenten vonden wel dat men het onderscheid moest maken tussen de vrijetijdsbesteding en het academische (n=2). C: “1: Dat is al wel eens gebeurd, iemand dat ’s middags met zo ‘Students On Stage’ of zoiets in die aard of de kiesweek of zo, als er dan wat gratis drank wordt uitgedeeld en dat er iemand nog al dronken in de les zat. Tijdens de middag werd dan gratis drank uit gedeeld…” (FGD1)
10
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “5: Wel zo als ze van die blikjes uitdelen, Petermans, of Palm of zo... En dat er dan zo één of twee, drie, vier blikjes,… Maar dat is dan wel tijdens de les, dan is er zo ene schrale die dan zo tijdens de les bier begint te drinken. Dat heb ik wel al gezien maar die waren dan niet zat of zo.” (FGD4) De deelnemers rapporteerden toch situaties waarbij medestudenten met een kater een les volgden (n=5). C: “3: ’s Ochtends in de les komt er één iemand aan die gewoon de hele avond door was gaan feesten en dan de volgende ochtend naar de les komt en dat stinkt (lacht)!” (FGD3) C: “3: Een dronken student in de les misschien? Ik denk dat het voor een prof wel onaangenaam kan zijn. 1: Ik heb dat ook al gehad.” (FGD4) Excessief drinken of dronkenschap op de campus kwam niet voor en werd over het algemeen ook niet geaccepteerd (n=12). Men vond dit ongepast. Gematigd alcoholgebruik moet echter wel mogelijk zijn (n=3). C: “5: Ik denk dat het ook niet echt geaccepteerd zal worden… dat mensen zouden zeggen: Hé, dat is wel schraal. Niemand zou dat stoer vinden om zat naar binnen te komen.” (FGD4)
3.3. Perceptie op problematisch alcoholgebruik 3.3.1.
Prevalentie problematisch alcoholgebruik
Problemen met betrekking tot alcoholgebruik komen volgens de studenten weinig (n=6) of niet (n=3) voor. De deelnemers vonden ook dat als men een alcoholprobleem heeft, men dit voor zich wil houden (n=2). C: “3: Ik denk ook niet dat je zo staat te pronken: Hé ik heb een drankprobleem. Dat is niet iets wat je direct zal zeggen, denk ik.” (FGD1)
Alle problemen die hieronder worden beschreven, komen volgens de studenten slechts sporadisch voor.
11
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.3.2.
Persoonlijke problemen door alcoholgebruik
Alcoholgebruik kan volgens de studenten vooral leiden tot gezondheidsproblemen (n=9), bijvoorbeeld hersenschade, levercirrose, en alcoholintoxicatie (n=2) Alcoholverslaving (n=4) en problematisch alcoholgebruik werden ook aangehaald als mogelijke problemen. C: “3: … hersenschade en dan vergeet je gemakkelijk dingen. Dan kan je niet normaal meer functioneren (…). In de eerste les van filosofie hadden wij een prof die zei: alcohol blijft achtenveertig uur in uw systeem dus één avond weggaan, daar kan je twee dagen door verliezen. En dat is echt gewoon zo.” (FGD2) C: “4: Gewoon ook voor later, als je er op jonge leeftijd een gewoonte van maakt om elke avond tien pinten te drinken dan leer je dat niet zo maar af. 3: Daar ben ik het niet echt met akkoord, eigenlijk. 4: Ja, ik zeg niet dat het bij iedereen zo is maar die gewoonte is er wel…” (FGD2) C: “3: … maar dat heeft wel slechte gevolgen op uw lichaam, hé. En voor u gezondheid. 4: Binge drinken? Ik weet het niet. 3: Gewoon, zo overmatig alcohol drinken in het algemeen, ik denk dat het wel niet zo goed is voor uw lichaam, voor uw cellen of zo… Ik weet niet voor wat precies…” (FGD4) De studenten definieerden problematisch alcoholgebruik als ‘controle verliezen over het eigen alcoholgebruik’ (n=8). C: “Moderator: Wat is dan iemand die problematisch gebruikt op het vlak van alcohol enerzijds en op het vlak van drugs anderzijds? 2: Ik denk gewoon als je tijdens u examens geen drie of meer weken kunt stoppen met drinken. 3: Of zelfs niet stoppen, je kunt altijd nog wel één pintje drinken, lijkt mij…” (FGD1) C: “4: Het niet kunnen stoppen is pas een probleem als je dan niet normaal verder kunt leven. Natuurlijk, stel nu iemand die elke dag alcohol gebruikt, die hoeft helemaal geen problemen te hebben. 3: Nee (bevestigend), dat is wel zo…” (FGD1) Deelnemers beschouwen alcoholgebruik ook problematisch als het noodzakelijk wordt (n=7) om zich te kunnen amuseren (n=2) en men geen “nee” kan zeggen (n=3). C: “Moderator: …wanneer is het dan wel problematisch dan? 2: Ja, als hij constant drinkt om te ontspannen, als hij niet meer zonder kan. Als men niet meer kan zeggen: ik ga nog met vrienden mij amuseren en dat het dan al een voorwaarde is om zich te amuseren.” (FGD4) C: “5: Ik vind het een probleem als je alcohol nodig hebt om u te amuseren. Ik heb sommige vrienden en die zeggen dat ze voordrinken of indrinken en dat vind ik dan echt wel zo… Ik weet niet, ik vind dat soms wel tof om op voor een feestje af te spreken, maar ik vind niet dat het elke keer moet om zat naar een feestje te gaan.” (FGD4) 12
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Als het alcoholgebruik het dagelijkse functioneren van de student aantast (n=4), tot lichamelijke schade (n=4), arrestaties (n=1) of verslaving (n=1) leidt, dan spreekt men ook van problematisch alcoholgebruik. C: “Ik ken wel veel mensen die veel drinken maar die hebben dat ook nog altijd onder controle. Oké, dat is wel ingecalculeerd: vanavond gaan we eens goed veel drinken. En dan gebeurt dat en dan de dag er na is dat: Amai, dat was weer plezant. Maar niet in die zin dat hun dagdagelijks functioneren daar problemen aan ondervindt.” (FGD1) Problematisch alcoholgebruik is ook afhankelijk van de context (n=8). Veel alcohol drinken in een sociale context werd aanvaard. Als men dit alleen zou doen dan spreekt men van een probleem. C: “1: Het komt wel eens voor hé dronken studenten maar dat komt ook overal voor en ik denk niet dat dit problematisch is omdat de meeste studenten nog wel weten… 2: De meeste zijn ook sociale drinkers en in de examens dan is de verleiding al veel minder groot denk ik.” (FGD1) C: “4: Ik denk dat er eerder problemen komen met mensen die gewoon thuis drinken. Dan dat ze met vrienden gewoon op stap gaan. 1: Vooral omdat je zo een beetje sociale controle hebt nog. Als er iemand echt heel zat aan het worden is kan je nog zeggen: Hoho, hou het wat rustig!” (FGD1) Naast gezondheidsproblemen en problematisch alcoholgebruik kan men door alcoholgebruik ook een brede waaier van studieproblemen krijgen (n=7). Daarnaast vermelde men nog volgende problemen: arrestaties ten gevolge van wildplassen (n=2), privéproblemen, sociale problemen, financiële problemen en relationele problemen. C: “1: De mensen die problemen hebben die houden het hier ook niet lang vol, denk ik… eerlijk gezegd… 3: Nee, maar problemen kunnen ook pas in het derde jaar ontstaan, of zo. 1: Ja, dat is waar.” (FGD1) C: “1: Ja, ik ken niemand die ooit gearresteerd of opgepakt is voor openbare (dronkenschap, n.v.d.r.). 3: Nee… 1: Jawel, jawel, ik ken wel iemand.” (FGD1)
3.3.3.
Problemen voor anderen door het alcoholgebruik van studenten
De problemen die anderen kunnen ervaren door het alcoholgebruik van studenten zijn verschillend en talrijk. Er gebeurde voornamelijk uitspraken die gaan over het verstoren van de openbare orde. Zo haalde men overlast (n=2), vandalisme (n=1), wildplassen (n=2), geluidsoverlast (n=5), mensen lastig
13
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
vallen (n=1), openbare dronkenschap (n=1) en straatvervuiling (n=3) aan. In FGD1 viel het op dat deze problemen eerder geminimaliseerd werden. C: “1: Overlast en problemen horen sowieso wel bij studentenbuurten, denk ik. 3: Maar om nu te zeggen dat dit echt problematisch is dat eens iemand een plant omver gooit of eens een keer op de verkeerde plaats overgeeft of zijn afval weggooit… ”(FGD1) In FGD 2 was men veel minder tolerant tegenover dit soort praktijken. C: “ 6: Ik zat vorig jaar op kot in de studentenbuurt, hier dichtbij. Dan werd ik wel heel veel wakker van zatte studenten. (…)En dan stoort mij dat wel. Maar ja, ik drink zelf ook niet echt heel veel dus misschien dat het mij daarom meer stoort.”(FGD2)
3.3.4.
Problemen door alcoholgebruik op de campus
De problemen die zich door alcoholgebruik kunnen voordoen op de campus zijn schaars. Dronken mensen kunnen in de les voorkomen (n=7): ze kunnen lawaai maken, een onprettige geur hebben en vandalenstreken uithalen. C: “… bij ons wordt er een kerstfeestje met jenever gedaan en dat is voor sommige leerlingen volledig uit de hand gelopen dus (lacht alleen)… met toch wel een paar foute gevolgen: het brandalarm dat ingeduwd is en al die zever.” (FGD3) De studenten vonden eerder dat er geen alcoholgerelateerde problemen voorkwamen op de campus (n=13). Problemen met alcohol hebben hun oorzaak buiten de campus. Studenten met deze problemen hebben volgens de deelnemers ook minder kans om langdurige te blijven studeren. C: “Het probleem situeert zich niet op de campus. Het kan meegebracht worden naar de campus maar de oorzaken liggen niet op de campus, denk ik. In de Agora wordt niet dwangmatig veel gebruikt op de campus.” (FGD3) C: “5: Ja, ik vraag me ook af in mate dat mensen die echt een alcoholprobleem hebben nog op de universiteit zitten. Want ik denk dat als je echt een alcoholprobleem hebt dat je ook niet meer kan studeren of uw examens halen, of zo.” (FGD4)
14
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.4. Perceptie illegaal druggebruik buiten de campus Illegale drugs werd volgens de deelnemers wel gebruikt door de Antwerpse studenten (n=3) maar in zeer kleine aantallen (n=7). C: “Moderator: Op beide vlakken? Ook voor drugs? 1: Ja. 2: Ja, een kleiner aantal… 1: Klopt! Er zijn er niet zo veel die dat doen volgens mij. Volgens mij is dat ooit vroeger, langer geleden wel heel populair geweest maar nu is dat een beetje minder.” (FGD1) C: “5: Ik denk niet dat het merendeel drugs gebruikt, hoor.” (FGD3) Men maakte hierbij een onderscheid tussen softdrugs (cannabis) en harddrugs. Cannabis komt volgens de deelnemers frequenter voor (n=7). Harddrugs is iets wat niet of weinig in het studentenmilieu aanwezig is (n=5). C: “1: Ik denk dat softdrugs nog wel redelijk populair is. Harddrugs kom je in het studentenmilieu niet zo vaak tegen. 4: Het is ook duurder… 1: Ja.” (FGD 1) C: “1: Ik denk dat er wel meer weed of cannabis in omloop is.”(FGD 2) Illegale drugs wordt volgens hen voornamelijk in het uitgaansleven (n=4) of op kot gebruikt (n=2). C: “Vorig jaar als ik dan zo gewoon op kotfeestjes was dan kreeg ik dat wel vaak aangeboden.”(FGD2) C: “3: Ja, drugsfeestjes bestaan eigenlijk wel, hé! 2: Dat bestaat wel maar er zijn geen flyers voor of je kan er geen tickets voor kopen.”(FGD3) Men beschouwt illegaal druggebruik binnen de studentenpopulatie als iets experimenteel (n=3). C: “Ik heb in de Kassa Vier al wel eens, en dat gebeurt er sowieso vaak, (…) studenten ook die dat er coke liggen te snuiven op het toilet. Maar dat is dan niet dwangmatig of zo (…) Dat is dan meestal gewoon eens uitproberen en de volgende dag dan half ziek en toch zeggen van: Amai dat was wel leuk. Ik weet niet, het komt natuurlijk wel voor maar in hoeverre dat het problematisch is, daar ben ik nog niet zo zeker van.”(FGD 1) Het gebruik van softdrugs vond men ook niet problematisch (n=3). Verslaving en dagelijks gebruik zijn hierbij geen probleem (n=2) want iedereen kent de gevolgen hiervan.
15
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “En softdrugs, ik denk dat het ook algemeen geweten is wat dat doet of in hoeverre dat je daar met moet oppassen. Ik ken wel mensen die daar aan verslaafd zijn maar die hebben dan altijd nog wel controle. Die zouden wel niet zonder kunnen zoals roken, maar die zitten niet problematisch elke minuut van de dag er mee bezig.” (FGD 1) C: “1: Ik vind dat je cannabis elke dag kan roken en XTC dat je dat eigenlijk alleen maar gebruikt voor feestjes en in het uitgaansleven.”(FGD 2) Drugs beschouwde men als iets dat minder openbaar was dan alcohol. In vergelijking met alcohol komt druggebruik bij studenten ook veel minder voor (n=2). Cannabis is op zijn beurt wel zichtbaarder dan andere drugs (n=2). C: “Moderator: Dus jij zegt eigenlijk, eerder alcohol dan drugs? 1: Ja, het andere (drugs, n.v.d.r.) weet ik niet. 2: Dat is een groter deel (alcohol, n.v.d.r.).”(FGD4) C: “4: Ik denk ook dat het gewoon zichtbaarder is dan andere drugs. Die zie je niet zo snel in omgang. Als ze weed aan het roken zijn, ja, je loopt er voorbij, je hebt dat direct gezien maar… 6: En geroken! (groep lacht) 4: Ja! Andere dingen merk je gewoon minder snel en gaat men ook minder in het openbaar doen.” (FGD2) Door deze onzichtbaarheid was het volgens de studenten ook moeilijk om iets te weten over de huidige situatie met betrekking tot het gebruik van illegale drugs bij studenten. Men vond dat je daar pas zicht op had als je zelf vragende partij bent (n=3) om drugs te gebruiken. C: “2: Ja, ik kan dat niet zeggen. Ik denk ook dat je dat pas ziet gebeuren als je zelf vragende partij bent of op zijn minste mensen kent die vragende partij zijn. Ja, daar zou ik moeilijker een uitspraak over kunnen doen dan over alcoholgebruik.”(FGD4)
3.5. Perceptie illegaal druggebruik op de campus Druggebruik op de campus is iets wat volgens de studenten niet of nauwelijks voorkomt. Daarom ging het in de FGD’s eerder over het onder invloed zijn van drugs op de campus. Dit kon wel gebeuren, maar ook hier gaat het om een kleine hoeveelheid mensen. C: “2: En druggebruik… ik denk niet dat iemand zit te smoren in de gebouwen van de Universiteit Antwerpen of zo…” (FGD1) C: “1: Ja, ik ben zelf ook ooit eens gedrogeerd geweest in de les en ik denk niet dat andere mensen dat echt zagen... 4: Maar dat weet je niet op dat moment, hé.” (FGD 2) 16
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “2: Ik denk dat gedrogeerd zijn soms minder snel opvalt dan als er iemand ja, effectief zat in de les zit.”(FGD 2) Als iemand onder invloed van drugs rondloopt op de campus dan zal dit volgens de studenten getolereerd worden (n=3) en het valt bovendien nauwelijks op (n=2). C: “1: En daar buiten, denk ik dat dit voor een groot deel ook getolereerd wordt. Ik denk dat als iemand even naar buiten gaat om een joint te gaan roken. Dat gebeurt en tien minuten later staat die terug binnen en dat is het dan volgens mij. Die zoeken ook nooit ruzie, of zo.”(FGD 1)
3.6. Perceptie op problematisch druggebruik 3.6.1.
Persoonlijke problemen door illegaal druggebruik
De problemen betreffende illegale drugs waren overeenkomstig met deze die men over alcoholgebruik
rapporteerden:
verslaving
(n=2),
gezondheidsproblemen
(n=1),
concentratieproblemen (n=1) studieproblemen (n=2), financiële problemen (n=1), sociale problemen (n=1), onder invloed rijden (n=1) en psychoses (n=1). C: “3: Stoppen met studeren, hé. Diegenen die ik ken, zijn gestopt met studeren door een weedverslaving.” (FGD 3) C: “3: Ja, als je heel veel smoort dan vergeet je ook snel. Je kan dan wel naar de les gaan maar uiteindelijk zit je daar nooit meer met honderd procent concentratie. 4: Dat tast sowieso uw hersenen aan en je hebt gewoon minder grip op de realiteit.” (FGD 3) C: “1: Eén derde van de psychoses door jointjes… Ik heb dat juist geleerd en ik vond dat echt choquerend.” (FGD4)
3.6.2.
Problemen voor anderen door illegaal druggebruik
De problemen die andere mensen kunnen ervaren door de drugproblematiek van iemand kwamen weinig aan bod. Ze werden meestal in één adem genoemd met de problemen die men kan ervaren door een alcoholgebruiker.
17
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.6.3.
Problemen door illegaal druggebruik op campus
Druggebruik op de campus werd niet als een probleem beschouwd. Mensen die onder invloed zijn zouden eventueel wel de les kunnen storen (n=2) of een groepsopdracht kunnen bemoeilijken (n=1). Verder werden er geen concrete problemen aangegeven. C: “1: Ik denk dat als je iemand moet samenwerken die drugsverslaafd is of alcoholverslaafd is dat toch ook niet alles is. Ik denk gewoon als je voor een simpel groepswerk, als je met iemand wordt samen gezet, ja, dan kan je wel pech hebben daarin.” (FGD3)
3.7. Regelgeving betreffende alcohol en drugs op de campus Omdat we het over een alcohol- en drugbeleid op de campus hadden, vroegen we aan de studenten of ze wisten of er afspraken rond dit thema waren op hun campus. Algemeen gesproken kende men weinig of geen afspraken (n=17) met betrekking tot alcohol- of druggebruik op de campus (n=17) of zei men dat er hierover geen regels (n=5) waren. C: “Moderator: Welke zijn er volgens jullie al gemaakt op de campus? 1: Ik ken er geen enkele, eigenlijk… 3: Ik ken ook echt geen afspraken.” (FGD1) C: “3: Hebben wij daar eens niet zo een reglement eens over opgesteld? Waar in staat dat je niet dronken in de les mag zitten en zo. Moderator: Is dat zo? 1: Ik zou het niet weten. 4: Ik weet van niets. 5: Ik weet ook van niets.” (FGD2) Men vond het normaal dat er geen of weinig regels waren. Volgens de studenten is er namelijk geen probleem aanwezig met betrekking tot alcohol- en druggebruik op de campus (n=7). Een regelloze aanpak lijkt dan ook te werken volgens een paar studenten (n=2). C: “Moderator: Dus jullie zeggen dat er geen afspraken zijn op de campus. Wat vinden jullie daar van? 2: Het lijkt toch te werken… 3: Ja, ik wou het juist zeggen: Dat werkt toch.”(FGD1) C: “Moderator: Wat vinden jullie er dan van dat er eigenlijk geen regels zijn? 3: Ja, zo lang dat het niet noodzakelijk is en dat er geen problemen zijn, dan is dat niet nodig, hé.” (FGD3) C: “Zo lang daar geen problemen rond zijn, moeten daar misschien niet echt concrete afspraken over gemaakt worden (rond alcohol en drugs op de campus, n.v.d.r.).” (FGD4) 18
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Daarenboven is controle op dergelijke aspecten iets dat niet (n=3) of zelfs averechts (n=2) werkt, denkt men. Sommige studenten vermoedden wel dat er regels waren maar dat deze onduidelijk en onzichtbaar zijn voor de studenten (n=3). Dit vond men echter niet storend (n=2). Niemand leest immers het reglement (n=3); het werd beschouwd als iets dat “gezond verstand” is (n=3). Regels worden voornamelijk opgesteld om problemen te voorkomen (n=2). C: “1: Ik veronderstel wel dat er regels gemaakt zullen zijn maar niemand gaat echt de moeite doen om die te lezen. Als je in een café binnenkomt, heb je meestal ook wel een huisreglement (...) maar niemand gaat dat bijvoorbeeld controleren. Dat zijn van die officiële dingen en je weet ook zelf wel een beetje waar de grens ligt.” (FGD1) C: “3: Maar ik denk dat niemand ooit het reglement leest. 1: Nee, niemand leest dat nog… 4: Dat is gewoon gezond verstand! (2 en 3 gaan akkoord)” (FGD1) De enkele regels die wel werden aangehaald zijn het verbod op gebruik (n=4) en onder invloed zijn van (n=3) drank of drugs op de campus. Dit werd genuanceerd tot “een verbod op het gebruik van alcohol op de campus overdag”. Er werd echter immers verschillende keren opgemerkt dat men wel mocht drinken in het Agora-café op de stadscampus en in de verschillende studentenrestaurants. C: “4: Ja, ik dacht wel een algemeen verbod op gebruik gewoon binnen de gebouwen (…) van drugs en drank, ja… 1: Want ik geloof wel dat je in het Agora-café overdag bier kan bestellen. 3: Ja, dat denk ik ook.” (FGD1) C: “3: Ja, ik denk dat de regel gewoon is dat je tijdens de dag niet mag drinken op de universiteit. Maar ’s avonds mag dat wel, hé, als er zo een activiteit is bijvoorbeeld van UNIFAC, de nacht van de film, daar mag wel drank verkocht worden.” (FGD1) C: “3: Ik denk dat de afspraak is dat je geen alcohol mag drinken zeker en zo.” (FGD4) Echter, sterke dranken verkopen op evenementen die plaatsvinden op de campus werd door de universiteit of hogeschool niet gedoogd (n=4) volgens de studenten. Men vond dit goed en normaal (n=3). C: “5: Ja, maar bij ons is het alleen maximum glühwein zal ik maar zeggen en dat heeft 12% alcohol of nog niet denk ik dus… (…) Moderator: En wat vind je van zulke maatregel? 6: Niet meer dan normaal. Zeker als dat overdag is. (…) Dat is zeker geen overbodige regel.” (FGD3)
19
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.8. Begeleiding voor studenten met alcohol- en/of drugsproblemen op de campus Naast afspraken en regels rond alcohol- en druggebruik op de campus, kunnen de hogescholen of de universiteit preventie en begeleiding organiseren. Sommige studenten gaven aan deze begeleiding op de campus niet of nauwelijks te kennen (n=5). C: “Een beleid zal er wel zijn maar het is niet echt zichtbaar, denk ik. Er zal wel een aanspreekpunt zijn of iets dergelijks waar je naartoe kan gaan maar om nu te zeggen dat ik kan zeggen dat als ik echt een drankprobleem heb, dan zou ik naar die persoon moeten gaan… Nee, ik denk niet dat ik daar kan op antwoorden.”(FGD3) C: “4: Maar ik heb eens op die site van de UA eens gekeken en ik kon nergens iets daarover vinden eigenlijk… over alcohol. (…) Ik vond zo psychische hulpdingen en niks over alcohol…” (FGD2) Als men wel weet heeft van een beleid (n=3) dan is het Studenten Informatie Punt (STIP) het initiatief dat het meeste (n=7) werd aangehaald. C: “3: Wij hebben zo een monitoraat in het eerste jaar en je krijgt wel zo een heel blad mee met zo mensen die je kan contacteren met problemen en ik geloof dat het daar bij staat. 2: Aan het STIP of zo. 6: Ja, ik wou het ook juist zeggen. Dat je bij het STIP altijd wel terecht kan… Ja, het Studenten Informatie Punt, in de Agora (naar 5). En ik denk dat ze bijvoorbeeld begeleiding voorzien.” (FGD3) C: “2: Maar ik denk moest je nu met problemen zitten en je loopt naar het STIP die gaan u zeker wel voort helpen dus…” (FGD1) Andere initiatieven zijn een website met een test en tips (n=2), de studentenarts of –psycholoog (n=5), vertrouwenspersonen (n=3), het ophangen van affiches (n=2) en alcoholtesters uitdelen (n=1). C: “2: Ik kreeg elk jaar wel zo een e-mail van de UA om naar zo een website daarover te gaan… om een enquête in te vullen over u drankgebruik… Er staan daar wel tips bij voor als geconstateerd wordt dat jij een probleemgeval bent.” (FGD1) Desondanks deze initiatieven vond men dat een beleid op dit vlak eerder op de achtergrond en dus onzichtbaar is (n=12). Een deel van de studenten vond deze onzichtbaarheid goed (n=5). Het STIP mag wel iets meer bekendheid en zichtbaarheid krijgen (n=5) zonder te overdrijven. C: “Moderator: Wat vinden jullie daarvan dat dit dan niet echt zo heel duidelijk is of niet echt heel op de voorgrond is? 3: Ik vind dat niet erg omdat… als je het nodig hebt, zal je het wellicht wel ergens kunnen vinden. En het is ook niet dat er zo veel mensen een echt drankprobleem hebben dat het op de voorgrond moet komen…” (FGD1)
20
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “Moderator: Welke zaken moeten er anders (bij het STIP, n.v.d.r.)? 1: Persoonlijk euh… niet veel. Gewoon misschien zichtbaarder maken.” (FGD2) C: “… dat het gewoon wat zichtbaarder wordt gemaakt, want het is inderdaad erg dat wij daar allemaal zelf nog nooit hebben van gehoord, van het STIP.” (FGD2) C: “1: Wel reclame! Zo iets van: Hé, wij zijn de inrichtende macht en wij voorzien ook dit en dat en als je vragen hebt kom dan naar het STIP.” (FGD1) Het STIP vond men een goed en belangrijk initiatief (n=7) wegens de doorverwijzende functie en goede bereikbaarheid. Deze begeleiding vond men ook zinvol (n=2). C: “4: Dat hebben we toch hier op de universiteit, hé? Een sociale dienst. 2: Die zullen doorverwijzen, denk ik, naar studentenartsen die dan weer… Op zich bestaat er wel een manier dat ze iets willen aanbieden.”(FGD4) C: “(Over het STIP, n.v.d.r.) 1: Maar zoiets is echt belangrijk dat je dat als student weet van: als je vragen hebt, ga dan naar daar! 2: Een beetje de sociale kaart van wat er op de universiteit allemaal aanwezig is.”(FGD1) C: “1: Misschien mag het STIP wat meer reclame maken voor zichzelf. Buiten dat, is de manier van werken wel efficiënt, denk ik.” (FGD1) De kritieken op het STIP waren de onaantrekkelijkheid van de naam, de slechte website, de openingsuren die niet ideaal zijn en de drempel om naar het STIP te stappen. Men was veelal van mening dat slechts een kleine groep van studenten eerst naar dergelijke diensten zal stappen als men problemen heeft met alcohol en drugs (n=8). Men vond het namelijk logischer om eerst vrienden, een studentenarts of het internet te raadplegen alvorens iemand van het STIP te contacteren. C: “Het (STIP n.v.d.r.) is alleen nogal vaak gesloten. Ik geloof vanaf vier uur in de namiddag sluit dat, denk ik. Is dat niet, zo iets? 2: Ja, en tussen twaalf en één ook. 1: Ja, het is dat! En dat is zo net de moment dat je tijd hebt.” (FGD1) C: “3: Eerlijk gezegd, STIP, wat is dat voor een naam? Dat spreekt niet direct aan, hoor.” (FGD2) C: “Als je nu zelf problemen hebt dan is dat zo de stap om inderdaad naar die ombudsman te gaan dan, dat is ook meteen zo een grote stap, denk ik.” (FGD2) C: “1: Als iemand echt nood aan heeft aan zo begeleiding in het afkicken, of stoppen met overmatig drankgebruik, dat je dan wel op het internet iets zoekt of via uw huisarts iets zoekt. 2: Je zoekt alleszins buiten de professionele wereld waar je in zit.” (FGD4) C: “Als iemand er echt nood aan heeft aan zo begeleiding in het afkicken, of stoppen met overmatig drankgebruik, dan zoek je wel op het internet of via uw huisarts.” (FGD4)
21
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.9. Voorstellen voor regelgeving betreffende alcohol en drugs op de campus 3.9.1.
Voorstellen voor een regelgeving
Een terugkerend voorstel was dat men niet onder invloed in de les of op de campus mocht zitten (n=10). Hierbij werd door veel respondenten opgemerkt dat dit niet gemakkelijk te controleren is (n=9) omdat dit moeilijk objectief vast te stellen is. C: “6: Ja, je zou kunnen zeggen: niet dronken of gedrogeerd in de les zitten… Maar ik weet niet of dat nu al bestaat en (zucht) of dat het echt nodig is om dat te vermelden.” (FGD2) C: “…voor hetzelfde geld kan je ook zat in de les zitten hé, (…) als je dan uit de les vliegt, dat lijkt me op zich logisch.” (FGD3) Men stelde ook voor dat alcohol en drugs niet aanwezig mochten zijn in de les (n=7) en zelfs niet op de campus (n=4). C: “6: Ja, geen drugs of drank echt aanwezig in de les. 5: Ook niet onder invloed.”(FGD2) C: “6: Ik vind het inderdaad niet meer als normaal als er in het reglement staat dat er hier niet gedronken wordt. Ik zou dat maar een beetje schraal vinden als hier met een fles wodka rondloopt.”(FGD3) C: “5: Maar nu hebben we het over de regelgeving die de school kan opleggen, ik denk dat dit wel kan, zeggen van: Niet drinken in, geen alcohol op de campus, in de les. Zo’n dingen kunnen, die zijn waarneembaar, die zijn uitvoerbaar volgens mij ook nog.” (FGD3) Voorstanders meenden dat een alcoholverbod logisch is (n=2) en dat het getuigde van rechtlijnig denken (n=3): als men waarschuwt voor de gevaren van alcohol, dan is het rechtlijnig om het te verbieden op de campus. Deze regel zou overigens ook duidelijk zijn voor alle studenten. Als men het alcohol- en drugverbod als normaal zou aanvaarden, dan zou dat een teken zijn van goed beleid (n=3). Anderen zagen de regelgeving vrijer en vonden dat men de wettelijke regels in acht moest houden als men een reglement opstelt (n=4) met daarbij een verbod op gebruik (en bezit) van illegale drugs en verbod op dronkenschap op de campus. C: “1: Ja, ik zou gewoon de wettelijke regels pakken. 2: Geen harddrugs en zo… 1: Wel ja, dat lijkt mij het meest logische.” (FGD1) C: “Als je weet dat er op de universiteit geen alcohol is, dan weet je ook: de universiteit is er tegen (…). Voor mij is dat logisch.” (FGD3)
22
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “2: Het is een teken van goed beleid als het als normaal gezien wordt... Moderator: Dus als het als normaal gezien wordt dat er geen alcohol op de campus is, dan is dat een teken van goed beleid voor jou… 2: Ja. 6: Zeker en vast. 5: Alé, als dat het doel was, hé.” (FGD3) Niet alle deelnemers zijn voorstander van een alcoholverbod op de campus omdat dit onnuttig zou zijn (n=9). Het biedt volgens hen geen oplossing aan de problemen die ontstaan door alcoholgebruik en het verbod zou tegenreacties uitlokken. C: “6: Maar is het op zich wel nuttig om te zeggen om drinken in de gebouwen te verbieden als het op zich niet gebeurt? 1: Ja, ik denk dat het misschien een tegenreactie kan uitlokken.” (FGD3) Een belangrijk discussiepunt was of men alcoholische dranken mocht verdelen via de studentenrestaurants en het studentencafé Agora dat op de Stadscampus van de UA gelegen is. Enkele deelnemers stelden voor om alcoholische dranken enkel te verkopen tijdens bepaalde vooraf bepaalde tijdstippen (bv. enkel op vrijdagmiddag) (n=2), anderen stemden voor een totaal alcoholverbod in het Agora-café (n=2) omdat een school uit principe geen alcohol mag verdelen. Tegenstanders vonden dit onnodig (n=5) en zelfs onnozel (n=2). Er zijn immers mensen die graag alcohol drinken tijdens de maaltijd. C: “Ik ken een school waar ze alleen ‘s vrijdags, geloof ik, voor het weekend alcohol, schenken en dan alleen tussen drie en zes ’s middags.” (FGD1) C: “3: Als ik baas van het school zou zijn, zou er in de Agora voor mij geen drank zijn. (…) gewoon uit principe, hé. Ik vind op een school moet dat niet gegeven worden. Ook al is dit een universiteit… Alé, ik snap het al niet, ik wist niet dat het er was. Maar voor mij is dat ook echt belachelijk.” (FGD3) C: “… in de resto bieden ze ook pintjes en wijn aan. En op zich, ik kan wel begrijpen dat iemand daar een biefstuk met één of ander mooi sausje dat die daar graag een glaasje wijn bij heeft.” (FGD3) C: “Moderator: Zou dat een mogelijk afspraak zijn voor jullie dat het Agora-café enkel op bepaalde dagen tussen bepaalde tijdstippen alcohol schenkt? (naar groep) 1: Ik zou dat een beetje onnozel vinden. 3: Ja, ik vind dat ook onnozel. (…) 2: Die mensen gaan dan toch ergens anders drinken…” (FGD1)
23
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.9.2.
Voorwaarden voor een regelgeving
Het opleggen van regels vond men niet gemakkelijk (n=3). Dit zou immers voor een aantal problemen kunnen zorgen. De regelgeving moet realistisch zijn en mag niet betuttelend, stigmatiserend of dwingend overkomen. C: “2: Ja, met regels en met al die dingen, ik zou ook geen anti-campagne voeren. Dat werkt niet denk ik. Ik zou eerder zo een visie aanbrengen…” (FGD4) Als men nieuwe regels maakt, moet men deze ook kunnen controleren en, bij overtreding, sanctioneren. Dergelijke controle en sancties vond men overbodig (n=2) en bovendien onmogelijk (n=9). De universiteit of hogescholen hebben volgens studenten geen bevoegdheden om dit te doen. De universiteit kan niet beslissen wanneer een regel wordt overtreden (n=5). C: “6: Wanneer ga je zeggen, nu moeten we ingrijpen? Dat kunnen we op de universiteit niet doen, ik bedoel, dat is aan de politie.” (FGD3) C: “5: Reactief optreden dat gaat volgens mij niet. Dat is veel te persoonlijk per student en afhankelijk van situatie tot situatie, dat gaat niet.” (FGD3) “2: Je kan niemand van de universiteiten op pad sturen om te controleren of dat alle studenten drankproblemen hebben of zo, hé. 1: Ja, en zeker niet buiten de campus… Stel dat we na de les iets gaan drinken op de Ossemarkt. Hoe gaat dat dan, ik zeg maar, iemand van het secretariaat komt binnen en zegt: jij hebt al wel wat pintjes op…” (FGD1) C: “5: Wat voor sancties dan en wanneer ga je een sanctie uitdelen? 3: Ja, dat is heel moeilijk, hé! 6: Ik denk dat het niet aan de universiteit is. Als je sancties hebt, dat wil zeggen dat je iemand hebt die de regels moet maken, iemand die de regels implementeert, en iemand die ze controleert.” (FGD3) Een andere discussiepunt was om afspraken te maken over alcohol en drugs met studentenverenigingen. Sommige studenten vonden dat de universiteit inspraak moest krijgen in de activiteiten van de studentenverenigingen (n=4). Hierover was men het niet altijd eens. De afspraken zouden moeten gevormd worden door samenwerking met de studentenverenigingen (n=6) als die hiervoor vragende partij zijn. Verder mag men niet betuttelend te werk gaan (n=2). Een goede communicatie is belangrijk. C: “2: Ja, ik denk dat als die steun krijgen van u financieel, zou dat misschien wel ik denk het wel goed zijn. Als een zeer, een echt, een geweldpleging of zo zijn vanuit een praesidiumlid of zo…” (FGD1)
24
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “2: Of misschien toch eens nadenken over die rol dat ze spelen als ze studieverenigingen financieren. Zoals dat je (3) zegt over Abundantia, als die alleen drankactiviteiten organiseren kan je er misschien je twijfels bij hebben als universiteit of dit dan hun geld verdient.” (FGD1) C: “Moderator: En op welke manier kan dan bijvoorbeeld de universiteit afspraken samen maken met die studentenverenigingen? (…) 3: Ja, gewoon afspraken maken, een reglement samen vaststellen en … 5: Maar studentenverenigingen staan er om bekend dat die zat zijn, niet naar de les komen en dat die feesten (…) Alé, zoiets, dat werkt tegenstrijdig!” (FGD2) C: “5: Maar het kan gewoon niet, de club is onafhankelijk. 6: Bwa, de club is onafhankelijk (betwijfelend)… Er zijn faculteitsclubs hé. Als de universiteit zegt: sorry, maar dit gaat er over, faculteitclub, streep er door (…). Dan zijn het geen faculteitsclubs meer, hé, ze kunnen hun status afnemen.” (FGD3) C: “5: Ja, een invloed hebben op is denk ik algemeen wel beter bijvoorbeeld: jullie krijgen enkel een lokaal of onze steun met geld (…), als jullie ook een nuttige activiteit organiseren behalve cantussen. Dat kan wel. Maar niet: op de cantus mag er maar zo veel gedronken worden. Dat werkt niet!” (FGD4) C: “2: Ja, alleen denk ik niet dat de universiteit moet zeggen: Komaan jongens, nu moet je dat doen. Dat gaat niet lukken! Dat gaat echt in samenspraak moeten gebeuren en voelen wat er leeft bij de jongeren, (…) wat zijn de mogelijkheden?. Niet gewoon zeggen van: Vanaf nu krijg je dat budget, maar je moet dat doen. Als je moet dan, dan werkt dat niet. Dan ga die eerder nog zeggen: Laat het budget maar.” (FGD4) In FGD 4 stelde men dat de universiteit het beste een standpunt kon innemen of een visie kon beschrijven over alcohol- en druggebruik (n=6). Deze visie zou expliciet (n=3) en vrijblijvend (n=4) moeten zijn. C: “3: Ik vind wel dat een universiteit dat is zo een instelling waar heel veel studenten zijn, als je weet dat die problematiek er is, dan vind ik wel dat zij als universiteit daar een duidelijke visie over mogen hebben als ze daar bijvoorbeeld tegen zijn en dat ze die ook aan hun studenten mogen duidelijk maken. Bijvoorbeeld, een universiteit is tegen roken en die laten dat ook duidelijk zien terwijl voor alcohol wordt dat niet gedaan.” (FGD4) C: “2: Dan neemt de UA een standpunt in en dat wordt op een niet dwingende manier aan studenten overgebracht. Zij die echt niet er van willen weten, die kunnen hun afstand, maar het is wel aanwezig.” (FGD4)
25
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.10.
Begeleidings- en preventievoorstellen betreffende alcohol en drugs op de campus
3.10.1.
Preventievoorstellen
Preventie
vond
men
belangrijk
(n=5).
Voorstellingen
zoals
films,
lezingen,
debatten,
patiëntgetuigenissen,… vond men een goede manier om aan preventie te doen (n=11). Een themaweek rond alcohol en drugs werd ook aangehaald (n=5) in FGD 4. Men vond het van belang om het thema bespreekbaar te maken en om studenten bewust te maken van de mogelijke nadelige gevolgen van alcohol en/of druggebruik. C: “4: Misschien is het toch logischer om als universiteit meer preventief te werk te gaan. Dus, meer waarschuwen. (…) Ik weet ook niet hoe, maar dat het toch belangrijker is dat er preventief zo wat wordt gedaan.” (FGD3) C: “5: Weet je wat ze nog zouden kunnen doen, speciaal voor de doopweek eventueel, die toch meestal een beetje samenvalt bij studentenclubs, daar nog eens een infosessie over geven met de boodschap: probeer het (drankgebruik, n.v.d.r.) toch te beperken.” (FGD3) C: “2: Of misschien ook eens patiënten laten komen… Wij krijgen dat heel veel, hé. Een patiënt die komt spreken. Dat is ook zo met druggebruikers soms…” (FGD4)
Preventiecampagnes door advertenties, flyers, poster,… (n=7) vond men een goed idee. Dergelijke vormen van campagne moeten aantrekkelijk zijn (n=2) en vooral niet choquerend (n=2). C: “4: Je ziet soms wel zo tussen de affiches van TD’s zo een bekende foto: Back off! No drugs! Die hing bij ons in het middelbaar ook maar ik heb die hier ook wel al zien hangen. Maar, ja, uiteindelijk ik weet niet waar dat het echt over gaat. Maar ik heb het wel al gezien.” (FGD2) C: “1: Bijvoorbeeld ook op flyers, bij zo van die grotere feestjes ondermeer zo van die Partywise… Dan staan er allemaal zo van die zinnetjes op die flyers: Je moet dit doen… Bijvoorbeeld binnenkort bij het WIKINGS-galabal en op de achterkant van die flyer bijvoorbeeld staan er zo wat regeltjes over alcohol en drugs en dan zie je dat en dan weet je ook zo van die weetjes (…) en je leest dat sowieso… (…) Een flyer, je neemt dat door, ik lees dat, ik denk dat dit tof is. (FGD2) De studenten hadden ook bedenkingen bij deze voorstellen. Men stelde daarbij in vraag welke noodzaak een bepaald voorstel had en welk effect het zou hebben. C: “2: Ik denk ook: wat is het alternatief? Je kan misschien de hele universiteit vol hangen met posters: Jullie drinken te veel (…). Maar dat gaat toch niet veel uithalen, denk ik (…) 3: Ik denk dat iedereen dat wel beseft, hoor.” (FGD1) C: “3: Ja, ik geloof eigenlijk heel weinig in van die sensibilisatie.” (FGD2)
26
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “3: Het ding is, dat zijn het soort posters dat junkies gewoon voor de grap in hun kot hangen, bijvoorbeeld. (…) Dat heeft echt totaal geen nut zo van die dingen. Dat is echt. Als je tegen drugs bent, dan ben je dat sowieso… 5: En een poster gaat dat niet veranderen.” (FGD2) C: “1: Dat is zo meer iets wat je toch al weet van op de middelbare school dat alcohol slecht is en wat drugs doet, en zo. (…) Iedereen weet dat toch al of is dat naïef van mij?” (FGD3) C: “Moderator: Zijn er daar moeilijkheden die daaruit kunnen voorkomen? (bij organisatie van een themaweek, n.v.d.r.) 5: Te weinig interesse. 2: Dat mensen zich niet aangesproken voelen. (…) Maar ik vind dat je dat aan lessen kan koppelen.”(FGD4)
3.10.2.
Begeleidingsvoorstellen
Bij de begeleiding van studenten met een alcohol- of drugsproblematiek zou men niet opteren voor een actieve begeleiding (n=5). Men vond het beter om dit passief te benaderen (n=9). C: “1: Maar actief campagne gaan voeren tegen drank- of drugsgebruik ik denk dat het een beetje zinloos is omdat de meeste mensen weten wel wat de gevolgen zijn.” (FGD1) C: “2: Ik denk niet dat de universiteit energie moet verspelen aan één op haar vijfduizend studenten, of ik weet niet hoeveel studenten hier ingeschreven zijn (…), te helpen… Als je een campagne opstart om te voorkomen dat mensen marihuana gebruiken bijvoorbeeld. Dat dan één iemand op de vijfduizend studenten er mee stopt omdat ze een affiche gezien hebben waar dat de kwalijke gevolgen op staan, ik weet niet of dat nu echt nodig is.”(FGD1) C: “… ik zou niet zeggen: Ga naar het STIP! Maar wel: Je weet wel dat er een STIP is… Moderator: … jezelf beschikbaar stellen? 4: Ja, ja, dat wel maar voor de rest niets. Dat is hun taak niet. Ik vind, je bent volwassen.” (FGD3) C: “… dat is meer een passief beleid, denk ik: Het voorzien in. Het actief beleid zou dan zijn reclame maken naar iedereen: Kom langs met alcohol- en drugsproblemen. En dat, denk ik niet dat nodig is.” (FGD1) Een rode draad doorheen de FGD’s was dat de hogeschool en/of universiteit een platform of een vangnet moet aanbieden (n=10) waar studenten met hun alcohol en drugproblemen terecht kunnen. Dit vangnet moet vrijblijvend zijn (n=4). Een centrale balie (zoals Studenten Informatiepunt) of een aparte aanspreekpersoon waar studenten terecht kunnen met problemen en vragen over alcohol en drugs (n=12) is hiervoor het meeste geschikt. C: “4: Eén of andere centrale balie die bekend is bij iedereen via Blackboard. 2: Over drugs- en alcoholproblemen dan…” (FGD1)
27
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “6: Ja, ik weet niet of dat een idee is maar of dat je bij de ombudsdienst daarmee terecht kunt of zo. (…) Bij de studentenbegeleider? 5: Dat je toch weet dat je ergens terecht kunt voor… 6: … uw problemen!” (FGD2) C: “6: Op zich vanuit de associatie mag er wel een platform zijn, dat ze voorzien voor studenten. Maar dat de studenten dan op eigen initiatief eigenlijk moeten contact nemen. Of er met in contact kunnen komen. Dus het is misschien wel interessant om dat in het eerste jaar te zeggen.” (FGD3) C: “Moderator: En welk beleid zouden jullie dan voeren met mensen die bijvoorbeeld problemen hebben met alcohol en drugs? 5: Misschien een vertrouwenscel. Ik weet niet of dat er al is maar ik denk het niet want anders zou dat misschien al gezegd zijn.” (FGD4) Problematische gebruikers zou men bijvoorbeeld moeten doorsturen naar de professionele hulpverlening (n=2). Als onderwijsinstelling heeft men andere prioriteiten, namelijk het voorzien van onderwijs (n=8). C: “5: Ja, ik denk dat mensen die zwaarder gebruiken gewoon professionele hulp nodig hebben. Als ze het zelf willen want ik ben er van overtuigd dat als je geen hulp wilt, dan mogen ze dat nog zo aanbieden dan gaat dat toch niet helpen. Maar ik denk niet dat een gewoon foldertje iets gaat veranderen aan een junkie!”(FGD2) C: “Ik vraag me af of dat de universiteit dan echt zo een pedagogische taak heeft om van die dingen. Er zijn zo veel vangnetten buiten het universiteit, familie, psychologische instanties, …” (FGD2) C: “5: Persoonlijk vind ik het niet de functie van de hogeschool (…) of van de universiteit om te zeggen dat je problemen met alcohol hebt. Ze kunnen het aanbieden maar je moet er zelf naar toe gaan. Ze kunnen moeilijk alle studenten monitoren en zeggen: jij hebt een probleem, of jij moet geholpen worden, of jij moet daar naar toe gaan. Dat gaat niet… Dat kan niet…” (FGD3) C: “6: … op zich is het niet aan de universiteit om in te grijpen, het is aan de politie om in te grijpen. Het is niet zo dat als er een docent naar mij komt en die zegt: Jij moet nu naar de psycholoog want je hebt een drankprobleem. Dan zou ik zeggen: Zou je u wel eens met je eigen zaken willen bemoeien? 5: Het is de functie van de hogeschool en de universiteit om het onderwijs in te gaan schatten en meer niet.” FGD3 Hoewel de verantwoordelijkheid om hulp te zoeken bij de persoon zelf ligt, vond men het een grote stap om naar dergelijke vertrouwenspersonen te gaan (n=2). Het vangnet, de vertrouwenspersoon, de centrale balie, etc. mogen niet gekoppeld zijn aan professoren of docenten (n=2). Het gaat immers om privézaken (n=2).
28
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
C: “… maar wie gaat zich er inderdaad met bezig houden en willen studenten dat er zo in hun privé wordt rond geneusd. 5: En ook toch een professor die heeft toch echt nog zo afstand ook… Maar tegenover een leerkracht of zo in het middelbaar, dat is zo meer al een vertrouwenspersoon. Maar een professor, dat is toch een sociale afstand.” (FGD2) Een belangrijk voorwaarde was dat de begeleiding voldoende zichtbaar is (n=4) en er voldoende reclame wordt voor gemaakt. C: “Bijvoorbeeld aan de inkom of zo van die posters hangen van: Problemen met dit of dat en dan kan je naar daar gaan of zo.” (FGD2) C: “Maar, ja, dus ook gewoon dat het gedeeltelijk wel zichtbaar is in de zin van dat de mensen die dan uiteindelijke wel problemen hebben, toch nog in staat kunnen zijn om die problemen op te lossen en dat het dan niet er toe leidt dat ze dus moeten stoppen met hun studies omdat ze eigenlijk ook geen hulp hebben gekregen.” (FGD2)
3.11.
Voorwaarden voor een beleid rond alcohol en drugs op de campus
Er kwamen nog een aantal algemene voorwaarden aan bod waaraan een beleid rond alcohol en drugs op de campus (regelgeving, begeleiding en preventie) aan moet voldoen. Het ging hierbij over de betrokken partijen bij, het doel van en het effect van het beleid. 3.11.1.
Betrokken partijen
Wanneer een alcohol- en drugbeleid wordt uitgetekend vonden studenten het belangrijk dat er sprake was van een goede samenwerking en communicatie tussen verschillende actoren. Zo veel mogelijk mensen moeten betrokken worden bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid om het draagvlak te vergroten. Zowel de hogeschool of universiteit (n=7) als de studentenverenigingen (n=7), bijvoorbeeld UNIFAC (n=3), de studentenraad (n=1) en de studenten zelf (n=6). C: “2: Moest er een beleid uitgestippeld worden dan zou sowieso de studentenraad en studentenverenigingen er bij betrokken moeten worden.”(FGD1) C: “Moderator: Dus als ik het goed begrijp, dan zeg je: als er zoiets gebeurt dan moeten studenten daarbij betrokken worden en studentenclubs daarbij betrokken worden. Als er regels of afspraken worden gemaakt. 6: Zeker en vast. Anders ga je zeker geen draagvlak hebben.” (FGD3) C: “Moderator: Vinden jullie dat ook dat studenten daarbij betrokken moeten worden? 2: Ja… 5: Ja, sowieso, het gaat om de studenten hé dus het lijkt mij vrij absurd om te zeggen dat ze die er niet bij betrokken zijn. Maar ik denk dat het ook wel gebeurt. Dat er overleg is tussen studentenclubs en hogescholen.” (FGD3) 29
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
De hogeschool of universiteit kan ingeschakeld worden in het preventieve en begeleidende luik van een beleid. Andere mogelijke betrokken partijen zijn deskundigen (n=3), politie (n=2), gespecialiseerde organisaties zoals de VAD (n=2), de café’s en de Stad Antwerpen. C: “Moderator: Wie moet er dan betrokken worden bij de ontwikkeling van dergelijk beleid? 3: Psychologen en zo (…) 1: Ja, mensen die hun vak kennen. “ (FGD2) C: “6: De rol van de cafés zelf? (…) Ik denk wel dat er ook een rol voor de politie weggelegd is, zeker tijdens bepaalde weken.” (FGD3)
3.11.2.
Beoogde doel van een alcohol- en drugbeleid op de campus
Studenten vinden het vooral belangrijk dat het beleid preventieve doelen moet hebben, zoals bewustmaking (n=3), informeren over drugs en alcohol (n=4) en sensibiliseren (n=3). C: “Moderator: … als jullie nu zelf afspraken zouden moeten maken over alcohol en drugs, welk doel moeten die dan hebben volgens jullie? 3: Zo sensibiliseren, ja, gewoon eigenlijk gewoon bewust van maken wat dat het eigenlijk is. (…) En inderdaad ook van, beseffen dat je niet alleen bent op de wereld.” (FGD2) C: “Moderator: En welk doel moet dat dan hebben? 5: Informatief. 1: Informeren, gewoon eens over bezig zijn, dat je er eens over praat. 3: Sensibiliseren. 2: Informeren, ja…” (FGD4) Een ander doel kan zijn dat men een campus zonder alcohol als normaal beschouwd (n=4). Dit zou immers een teken zijn van goed beleid. Anderen dachten daarentegen dat men geen hoge doelen of verwachtingen mocht hebben van dit soort beleid (n=4). C: “2: Het is toch bedoeling dat het normaal wordt dat er geen drank op de universiteit is. (…) Als er geen drank meer in de Agora is, dat is toch juist het doel dat het gewoon aanvaard wordt: Geen drank, punt!” (FGD3)
30
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
3.11.3.
Beoogde effect een alcohol- en drugbeleid op de campus
De studenten verwachten niet veel effect als een alcohol- en drugbeleid wordt ingevoerd (n=6). Eén iemand dacht zelfs dat men hierdoor een verkeerd signaal zou sturen. C: “Moderator: Als je dat zou invoeren vanaf morgen, wat voor een effect zou dat dan hebben volgens jullie? 3: Geen goed effect, hé. Als je het invoert in het begin van het jaar, dan wél! Maar niet in het midden van het jaar want dan geef je het signaal dat er iets fout is gegaan. Dat lijkt dan zo voor mij: je hebt iets fout gedaan.”(FGD3) Een beleid zou enkel op lange termijn effecten kunnen hebben (n=2) en bestaande problemen oplossen zal tijd vergen (n=2). C: “3: Ja, want dat zijn niet van die dingen waar je meteen een oplossing voor kan vinden, maar je moet dat… Dat is zoals een olifant als je dat wil opeten dan moet je dat stukje per stukje ook doen en niet in één keer…”(FGD2) “3: Je gaat inderdaad dat stukje per stukje moeten doen, je kan dat nooit helemaal oplossen.”(FGD3)
31
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
4. Samenvatting van de resultaten Volgens onze onderzoeksdeelnemers hoort alcohol bij het studentenleven. Dronkenschap en overmatig alcoholgebruik werden aanvaard en op de campus kwam alcoholgebruik enkel voor bij specifieke gelegenheden. Daarom beschouwde men dit niet als een probleem. Alcoholproblemen komen slechts sporadisch voor bij studenten en werden daarom door de deelnemers van de FGD’s gerelativeerd. Illegaal druggebruik komt volgens de onderzoeksdeelnemers in veel mindere mate voor dan alcoholgebruik. Cannabis ziet men als het meest gebruikte middel. Andere illegale drugs komen veel minder frequent voor. Als er illegale drugs worden gebruikt, dan gebeurt dit op kot of op feestjes en zeker niet op de campus. Het gebruik ervan was volgens de deelnemers eerder experimenteel en vormt daarom geen probleem. Op basis van het script werd een onderscheid gemaakt tussen twee soorten beleid: regelgeving met betrekking tot alcohol- en druggebruik op de campus enerzijds en begeleiding en preventie van aan alcohol en drugs gerelateerde problemen anderzijds. Een beleid rond alcohol en drugs op de campus moet zich volgens de studenten richten op begeleiding en preventie. Regelgeving rond alcohol- en druggebruik op de campus vond men niet noodzakelijk. Een beleid moest immers gericht zijn op het bewustmaken, het informeren en het sensibiliseren van studenten. De onderzoeksdeelnemers vonden eveneens dat onderwijsinstellingen de sociale plicht hadden om dergelijke begeleiding en preventie aan te bieden. Als men dit beleid wil ontwikkelen vanuit de onderwijsinstelling dan moet dit realistisch zijn. Studenten willen ook aanzien worden als een evenwaardige partner in het bepalen van afspraken en regels. Samenspraak met studenten(verenigingen) was volgens de deelnemers met andere woorden noodzakelijk. De huidige regelgeving met betrekking tot alcohol- en druggebruik op de campus was niet gekend door de studenten. Meestal ging men ervan uit dat er wel regels waren op de campus, maar dat dit eerder als formaliteit werd vermeld. De begeleiding en preventie rond alcohol en drugs werd beter herkend. De onderzoeksdeelnemers vonden dat het gebruik en het bezit van illegale drugs verboden moesten zijn op de campus. Een volledig alcoholverbod op de campus vond men niet de beste oplossing om het alcoholgebruik van studenten aan te pakken. Een verbod op dronkenschap op de campus zou volgens de studenten ook niet nodig zijn aangezien dit geen frequent voorkomend probleem is. Het is bovendien moeilijk om te bepalen wanneer iemand dronken is. Het Studenten Informatiepunt van de UA werd vooral herkend als begeleidingsinitiatief voor problemen rond alcohol en drugs. De studenten stonden hier positief tegenover, maar het STIP mag zich wel meer profileren als hulpverlenende en doorverwijzende instantie. Deze organisatie mag echter niet problematische alcohol- en druggebruikers gaan opsporen. De begeleiding moet zo 32
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
passief mogelijk verlopen en een vangnet aanbieden voor studenten die problemen ervaren met alcohol- of druggebruik. Activiteiten en reclame kunnen de zichtbaarheid van het STIP vergroten en studenten informeren, bewustmaken en sensibiliseren over de gevaren van alcohol en drugs. Als besluit kunnen we stellen dat de begeleiding en de preventie met betrekking tot alcohol- en drugproblemen volgens de onderzoeksdeelnemers aan drie grote voorwaarden moet voldoen. Ten eerste moet het vrijblijvend zijn: studenten kunnen zelf bepalen of ze ernaar toe gaan. De onderwijsinstelling mag met andere woorden studenten niet verplichten om zich te laten begeleiden voor een alcohol- of drugprobleem. Ten tweede moet de aangeboden begeleiding voldoende zichtbaar zijn door onder andere preventieve acties die studenten niet alleen bewust maken van het probleem maar ook reclame maken voor de begeleiding. Ten derde vond men het belangrijk dat deze begeleiding zich richt op het doorverwijzen van studenten met alcohol- en drugproblemen. Studenten met deze problematiek intensief behandelen kan beter gebeuren door andere instanties dan de onderwijsinstelling.
33
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
5. Discussie De onderzoeksdeelnemers stellen duidelijk dat er weinig problemen met alcohol voorkomen bij studenten. Een recent Europees onderzoek wees echter uit dat alcoholconsumptie en problematisch alcoholgebruik een groeiend probleem is bij studenten (Stock, Mikolajczyk et al. 2009). In een Antwerpse studentenpopulatie vertoonden 10,3% tot 11,1% van de mannelijke onderzochte studenten tekenen van problematisch alcoholgebruik (Van Hal, Rosiers et al. 2007). Een mogelijke verklaring voor de gebrekkige probleemperceptie in ons onderzoek kan een verkeerde inschatting zijn van het alcoholgebruik van anderen. Een andere verklaring is dat de deelnemers problematisch alcoholgebruik zeer ruim definiëren. Zo vond men dat overmatig alcohol drinken niet altijd een probleem is: in een bepaalde sociale context (bv. café, fuif, cantus,…) werd dit aanvaard. Alcoholgebruik is wel problematisch als men de controle verliest en als er nadelige gevolgen zijn voor de gezondheid. Een toekomstig beleid moet realistisch zijn en moet opgesteld worden in samenspraak met de studenten. Dit werd bevestigd door andere onderzoeksresultaten: een beleid rond alcohol en drugs had het meeste effect als het ondersteund werd door de studenten waarbij het werd geïmplementeerd (Buettner, Bartle-Haring et al. 2010; Patrick, Maggs et al. 2010). De regelgeving vanuit de universiteit of hogeschool rond alcohol en illegale drugs kende men niet. Men ging er wel vanuit dat er regels waren. De perceptie van de studenten hierover is niet geheel correct. Er zijn geen specifieke regels rond alcohol- en drugs terug te vinden bij de Universiteit Antwerpen noch bij vier van de vijf hogescholen in de stad Antwerpen (Karel De Grote Hogeschool, Plantijn Hogeschool, Artesis Hogeschool en Lessius Hogeschool). In het statuut van de student van de universiteit en op de websites van deze hogescholen vindt men evenmin verwijzingen naar regels rond het gebruik van alcohol en illegale drugs op de campus. Als er een regelgeving rond alcohol en drugs op de campus opgesteld zou worden dan zouden de studenten de wettelijke regels volgen. Hierbij is het bezit, het verhandelen en het gebruik van illegale drugs verboden. Omdat alle alcoholische dranken legaal zijn voor personen ouder dan achttien, kan men hiervoor iets moeilijker regels opleggen. Enerzijds zou een alcoholverbod op de campus volgens de deelnemers logisch en rechtlijnig zijn als men problemen hieromtrent wil aanpakken. In een recent onderzoek uitgevoerd bij universiteitsstudenten van 6 Europese landen werd aangetoond dat studenten van de landen waar frequent alcohol werd gedronken, meer weerstand hadden tegenover een alcoholverbod op de campus (Stock, Mikolajczyk et al. 2009). Dezelfde weerstand zou daarom kunnen verwacht worden bij de Antwerpse studenten. Anderzijds vonden de deelnemers dat een alcoholverbod geen concrete oplossingen zou kunnen bieden voor de alcoholconsumptie buiten de 34
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
campus en studenten met alcoholgerelateerde problemen. Dit is consistent met bevindingen uit de literatuur: een totaal alcoholverbod was wel effectief tegen het alcoholgebruik op de campus zelf (Toomey and Wagenaar 2002; Taylor, Johnson et al. 2006; Ackleh, Fitzpatrick et al. 2009) maar op een campus in een omgeving waar alcohol veelvuldig aanwezig is (café, restaurant, nachtwinkel, etc.), zou een totaal alcoholverbod het minste effect hebben (Williams, Chaloupka et al. 2005). De meeste studenten uit ons onderzoek dachten er ook zo over. De Stadscampus van de UA en de meeste campussen van de verschillende hogescholen zijn immers gelegen in hartje Antwerpen met veel drankgelegenheden. Verder bleek dat dit alcoholverbod de problemen met betrekking tot alcoholgebruik buiten de campus niet kan oplossen (Odo, McQuiller et al. 1999; Williams, Chaloupka et al. 2005; Taylor, Johnson et al. 2006). Uit onderzoek blijkt dat een alcoholverbod op de campus geen oplossingen biedt voor een bestaande risicogroep (bv. mannelijke eerstejaarsstudenten, leden van een studentenvereniging). Studenten die meer alcohol drinken zijn ook minder positief over een alcoholverbod op de campus (Lavigne, Francione et al. 2008; Stock, Mikolajczyk et al. 2009; Buettner, Bartle-Haring et al. 2010). Een algemeen alcoholverbod op de campus is volgens onze studenten bovendien moeilijk te controleren en te sanctioneren door een onderwijsinstelling. Alcohol enkel ’s avonds of tijdens specifieke evenementen (Studay, etc.) toelaten op de campus zou daarom een andere optie zijn. Dergelijk soepeler beleid werd toegepast in een aantal Amerikaanse hogescholen en universiteiten waar bijvoorbeeld tijdens sportwedstrijden alcoholgebruik werd toegelaten. Een vergelijking met de Antwerpse campussen is echter niet mogelijk wegens het daar reeds geïmplementeerde alcoholverbod. Hierbij merkte men dat er geen stijging van de alcoholconsumptie was (Oster-Aaland and Neighbors 2007; Voas, Johnson et al. 2008) na het invoeren van het soepeler beleid. De waargenomen drinknorm steeg wel in één van deze studies: men dacht dat door de gedeeltelijke legalisering van het alcoholgebruik medestudenten meer gingen drinken tijdens dit soort evenementen (Oster-Aaland and Neighbors 2007). Dit kan het gevaar inhouden dat men zelf meer zal drinken. De waargenomen drinknorm is immers een belangrijke factor in het drinkgedrag van studenten (Carey, Henson et al. 2010). Deze bedenkingen zijn belangrijk voor de huidige situatie bij Antwerpse studenten. Als men een beleid maakt moet men zich niet alleen bewust zijn van de rechtstreekse impact die dit kan hebben op het werkelijke alcoholgebruik van studenten. Men moet zich ook afvragen welke invloed dit heeft op de percepties en attitudes rond alcoholgebruik (Oster-Aaland and Neighbors 2007). Omdat alcohol is toegelaten op de campussen, zou het interessant zijn om het effect van een beperking van de alcoholverkoop op de campus na te gaan. Uit ontevredenheid met dergelijke maatregel kan het zijn dat sommige studenten als reactie net meer gaan drinken (Maney, Mortensen et al. 2002).
35
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
De studenten vonden dat alcoholgebruik op de campus geen groot probleem was. Daarom kan het zijn dat men een regelgeving met betrekking tot alcohol en drugs niet zal accepteren. Amerikaanse studies toonden echter aan dat studenten uit het hoger onderwijs wel een aantal strengere regels met betrekking tot alcohol en alcoholgebruik op de campus (bv. verbieden van gratis vaten op de campus, strenger optreden tegen aan alcohol gerelateerd geweld, …) zouden accepteren (Toomey and Wagenaar 2002; Wagenaar and Toomey 2002; Lavigne, Francione et al. 2008). Men dacht echter wel dat andere studenten veel minder akkoord zouden gaan met deze strengere regels. De aanvaardbaarheid van afspraken rond alcohol en illegale drugs werd in onze studie niet bevraagd. Bij de ontwikkeling en evaluatie van een mogelijk toekomstig beleid rond alcohol en drugs op de campus kan men hier dieper op ingaan. Studentenverenigingen moeten volgens de onderzoeksdeelnemers betrokken worden bij de ontwikkeling van een beleid. Zo zou de universiteit of hogeschool op de activiteiten van deze verenigingen kunnen inwerken zodanig dat men niet enkel alcohol gerelateerde activiteiten organiseert. Een bedenking hierbij is dat studentenverenigingen misschien niet geïnteresseerd zijn in deze inmenging. Recent onderzoek sluit hierbij aan: leden van Amerikaanse studentenverenigingen waren veel minder geneigd om een alcoholbeleid te steunen dan niet-leden (Lavigne, Francione et al. 2008). De verklaring hiervoor was dat studentenverenigingen meestal bestaan uit mannen die veel aan binge drinken doen. Dit hing samen met een negatieve attitude ten opzichte van een alcoholbeleid op de campus (Stock, Mikolajczyk et al. 2009; Buettner, Bartle-Haring et al. 2010). Leden van Antwerpse studentenverenigingen deden eveneens meer aan binge drinken dan nietleden (Van Hal, Rosiers et al. 2007). Afspraken maken met studentenverenigingen rond de invulling van
hun
activiteiten
moet
dus
met
enige
voorzichtigheid
benaderd
worden.
Onze
onderzoeksdeelnemers vonden dit echter wel een mogelijkheid. Het Studenten Informatiepunt (STIP) van de Universiteit Antwerpen was het meest gekende initiatief rond begeleiding en preventie van alcohol- en drugproblemen. Een verklaring hiervoor is dat de onderzoeksdeelnemers (op één deelnemer na) aan de UA studeerden. Men vond het niet gemakkelijk om met een alcohol- of drugproblematiek naar dergelijke hulpverlening (binnen of buiten de campus) te stappen. In de wetenschappelijke literatuur vonden we deze terughoudendheid ook frequent terug. Weinig studenten die problemen met alcohol- of druggebruik hadden, zochten hiervoor professionele hulp (Wu and Ringwalt 2004; Wu, Pilowsky et al. 2007; Caldeira, Kasperski et al. 2009; Cranford, Eisenberg et al. 2009). Mensen met een alcohol- of drugprobleem zochten vaak pas hulp als er ernstige fysieke problemen optreden ten gevolge van hun gebruik (Weisner and Matzger 2002; Caldeira, Kasperski et al. 2009) en hoger opgeleiden waren minder geneigd in therapie te gaan dan lager opgeleiden (Weisner and Matzger 2002; Wu, Pilowsky et al. 2007). De 36
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
hulpverlening hieromtrent moet daarom zo laagdrempelig mogelijk zijn. Begeleiding moet volgens onze studenten ook zonder verplichtingen worden aangeboden, waardoor studenten er gemakkelijker naartoe kunnen. Men vond het goed dat preventie gebeurde via het STIP, via activiteiten (bv. wafelbak, film, sport, …) en via reclame. De studenten vroegen zich daarbij af of hier wel genoeg interesse voor is en of deze activiteiten wel een effect hebben. Het organiseren van alcoholvrije activiteiten zou een onderdeel kunnen vormen in een preventief beleid. In Amerikaanse hogescholen en universiteiten werden deze alcoholvrije avondactiviteiten georganiseerd. Dit werd door de Amerikaanse studenten goed onthaald (Maney, Mortensen et al. 2002; Lavigne, Francione et al. 2008; Patrick, Maggs et al. 2010). Alcoholvrije avonden kunnen het alcoholgebruik en binge drinken bij studenten verminderen (Maney, Mortensen et al. 2002; Patrick, Maggs et al. 2010). Het zou interessant zijn om te weten hoe de Antwerpse studenten zouden reageren op alcoholvrije activiteiten.
Beperkingen en sterktes van het onderzoek Een eerste beperking van dit onderzoek is dat alle deelnemers van de FGD’s behalve één studeerden aan de UA. Een mogelijke verklaring is dat de meest efficiënte rekrutering op de universiteit gebeurde. De universiteitsstudenten kregen immers een persoonlijke e-mail, terwijl de hogeschoolstudenten enkel een boodschap op de website konden opmerken. De inhoud van deze email en deze boodschap was identiek. Als gevolg zijn de FGD’s inhoudelijk veel meer gericht op attitudes en percepties van universiteitsstudenten. Methodologisch gezien kan dit een sterkte zijn. Bij FGD’s is het namelijk wenselijk om een zo homogeen mogelijke groep samen te stellen. Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is daarom om een onderscheid te maken tussen hogeschoolstudenten en universiteitsstudenten. Een tweede beperking is dat de invulling van het script iets te breed was. Het script bevatte te veel sleutelvragen waardoor niet alle vragen uitgebreid aan bod konden komen. Het is daarbij aan te raden in toekomstig onderzoek alcohol en illegale drugs apart te bespreken. Het aantal deelnemers was in iedere FGD voldoende. In de literatuur wordt een minimum van vier personen aangeraden en dat was in iedere FGD’s het geval. Daarnaast was het aantal FGD’s ook voldoende om tot verzadigde gegevens te komen (vier FGD’s). Echter, omwille van het uitgebreide script, is er niet op alle vlakken genoeg inhoudelijke verzadiging bereikt. Desondanks deze beperking was het toch mogelijk om methodologisch correcte conclusies te formuleren.
37
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
6. Referentielijst Ackleh, A. S., B. G. Fitzpatrick, R. Scribner, N. Simonsen and J. J. Thibodeaux (2009). "Ecosystem modeling of college drinking: parameter estimation and comparing models to data." Mathematical and Computer Modelling: 481-97. Babor, T., J. Higgins-Biddle, J. Saunders and M. Monteiro (2001). "The Alcohol Use Disorders Identification Test (AUDIT): Guidelines for Use in Primary Care." World Health Organization. Barnett, N. P. and J. P. Read (2005). "Mandatory alcohol intervention for alcohol-abusing college students: A systematic review." Journal of Substance Abuse Treatment 29(2): 147-158. Boeije H. Analyseren in kwalitatief onderzoek. Boom Uitgevers. 2005. Buettner, C. K., S. Bartle-Haring, D. W. Andrews and A. Khurana (2010). "Perceptions of alcohol policy and drinking behavior: Results of a latent class analysis of college student drinkers." Addictive Behaviors 35(6): 628-631. Caldeira, K. M., S. J. Kasperski, E. Sharma, K. B. Vincent, K. E. O'Grady, E. D. Wish and A. M. Arria (2009). "College students rarely seek help despite serious substance use problems." Journal of Substance Abuse Treatment 37(4): 368-378. Carey, K. B., J. M. Henson, M. P. Carey and S. A. Maisto (2010). "Perceived Norms Mediate Effects of a Brief Motivational Intervention for Sanctioned College Drinkers." Clinical Psychology-Science and Practice 17(1): 58-71. Cranford, J. A., D. Eisenberg and A. M. Serras (2009). "Substance use behaviors, mental health problems, and use of mental health services in a probability sample of college students." Addictive Behaviors 34(2): 134-145. Hingson, R. W. and J. Howland (2002). "Comprehensive community interventions to promote health: Implications for college-age drinking problems." Journal of Studies on Alcohol: 226-240. Johannessen, K., P. Glider, C. Collins, H. Hueston and W. DeJong (2001). "Preventing alcohol-related problems at the University of Arizona's homecoming: An environmental management case study." American Journal of Drug and Alcohol Abuse 27(3): 587-597. Kitzinger J. Qualitative research. Introducing focus groups. BMJ. 1995;29(311):299-302. Lavigne, A. M., C. Francione, M. D. Wood, R. Laforge and W. DeJong (2008). "Predictors of College Student Support for Alcohol Control Policies and Stricter Enforcement Strategies." American Journal of Drug and Alcohol Abuse 34(6): 749-759. Maney, D. W., S. Mortensen, M. P. Powell, M. Lozinska-Lee, S. Kennedy and B. Moore (2002). "Alcohol-Free Alternative Activities for University Students: Modeling Associated Drinking Behavior." American Journal of Health Education 33(4): 225-233. Mitchell, R. J., T. L. Toomey and D. Erickson (2005). "Alcohol policies on college campuses." Journal of American College Health 53(4): 149-157.
38
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Morgan D.L., & Krueger R.A., The Focus Group Kit. Volumes 1-6. ISBN 0-7619-0760-2. SAGE Publications. Thousand Oaks, London, New Delhi. 1998. Morgan D.L., & Krueger R.A. When to use focus groups and why. In D.L. Morgan (ed.), Successful Focus Groups : Advancing the State of the Art. London: Sage. Pp 1-19. 1993. Morgan D.L., & Spanish M.T. Focus groups: A new tool for qualitative research. Qualitative Sociology.1984:vol 7(3):253-270. Murphy E, Dingwall R, Greatbatch D, Parker S, & Watson P. Qualitative research methods in health technology assessment: a review of the literature. Health Technol Assess. 1998;2(16):1-274. Odo, J., L. McQuiller and P. Stretesky (1999). "An empirical assessment of the impact of RIT's student alcohol policy on drinking and binge drinking behavior." Journal of Alcohol and Drug Education 44(3): 49-67. Oster-Aaland, L. K. and C. Neighbors (2007). "The Impact of a Tailgating Policy on Students' Drinking Behavior and Perceptions." Journal of American College Health 56(3): 281-284. Patrick, M. E., J. L. Maggs and D. W. Osgood (2010). "LateNight Penn State Alcohol-Free Programming: Students Drink Less on Days They Participate." Prevention Science 11(2): 155-162. Stock, C., R. Mikolajczyk, K. Bloomfield, A. E. Maxwell, H. Ozcebe, J. Petkeviciene, V. Naydenova, B. Marin-Fernandez, W. El-Ansari and A. Kramer (2009). "Alcohol consumption and attitudes towards banning alcohol sales on campus among European university students." Public Health 123(2): 122129. Taylor, D. M., M. B. Johnson, R. B. Voas and R. Turrisi (2006). "Demographic and Academic Trends in Drinking Patterns and Alcohol-Related Problems on Dry College Campuses." Journal of Alcohol & Drug Education 50(4): 35-54. Toomey, T. L. and A. C. Wagenaar (2002). "Environmental policies to reduce college drinking: Options and research findings." Journal of Studies on Alcohol: 193-205. Van Hal, G., J. Rosiers, I. Bernaert and S. Hoeck (2007). In Hogere Sferen? Een onderzoek naar het middelengebruik bij Antwerpse studenten. Antwerpen, Universiteit Antwerpen. Vermeire E., Van Royen P., Griffiths F., Coenen S., Peremans L., & Hendrickx K. The critical appraisal of focus group research articles. European Journal of General Practice. 2002;vol. 8:104-108. Voas, R. B., M. Johnson, R. J. Turrisi, D. Taylor, C. R. Honts and L. Nelsen (2008). "Bringing alcohol on campus to raise money: impact on student drinking and drinking problems." Addiction 103(6): 940950. Wagenaar, A. C. and T. L. Toomey (2002). "Effects of minimum drinking age laws: Review and analyses of the literature from 1960 to 2000." Journal of Studies on Alcohol: 206-225. Weisner, C. and H. Matzger (2002). "A prospective study of the factors influencing entry to alcohol and drug treatment." Journal of Behavioral Health Services & Research 29(2): 126-137.
39
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Williams, J., F. J. Chaloupka and H. Wechsler (2005). "Are there differential effects of price and policy on college students' drinking intensity?" Contemporary Economic Policy 23(1): 78-90. Wu, L. T., D. J. Pilowsky, W. E. Schlenger and D. Hasin (2007). "Alcohol use disorders and the use of treatment services among college-age young adults." Psychiatric Services 58(2): 192-200. Wu, L. T. and C. L. Ringwalt (2004). "Alcohol dependence and use of treatment services among women in the community." American Journal of Psychiatry 161(10): 1790-1797.
40
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
7. Bijlage 7.1. Bijlage 1: Rekruteringsmail en -boodschap Beste studenten, Mijn naam is Bart Vriesacker en ik ben onderzoeker aan het Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugsproblemen (U.W.i.D.) van de Universiteit van Antwerpen. Graag had ik uw medewerking gevraagd voor een onderzoek dat ik uitvoer onder supervisie van professor Guido Van Hal.
Bij dit onderzoek willen we de visies van de studenten van de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen en van de Lessius Hogeschool in kaart brengen met betrekking tot een alcohol- en drugbeleid op hun campus. Naast de praktische uitvoering hiervan, willen we weten hoe studenten staan tegenover een invoering van dergelijk beleid. Door middel van groepsgesprekken (focusgroepdiscussies) willen we de mening van de student hieromtrent in kaart brengen. We zijn hiervoor zowel op zoek naar vrijwilligers die aangesloten zijn bij een studentenvereniging als naar zij die dit niet zijn. De deelnemers krijgen aan het einde van deze gesprekken een cadeaubon. Deze gesprekken zullen doorgaan op de Stadscampus van de UA en gaan door op volgende data: Voor studenten die lid zijn van een studentenvereniging (Data) Voor studenten die GEEN lid zijn van een studentenvereniging (Data) Heb je interesse om hier jouw mening over te geven? Mail dan naar
[email protected] met in het onderwerp “deelname onderzoek” en geef de datum door wanneer je kan! Vragen en opmerkingen mogen ook naar dit adres gestuurd worden! Alvast bedankt!
I
Rapport
Alcohol- en drugbeleid op de campus
7.2. Bijlage 2: Kenmerken van de onderzoeksdeelnemer per focusgroep 7.2.1. Volgnummer
Focusgroepdiscussie 1: Leden van een studentenvereniging Geslacht
Leeftijd Studierichting
Aantal glazen Kotstudent per week
1
Man
27
3de Bachelor T.- & L.*
50
Ja
2
Man
22
3de Bachelor P.W.**
15-20
Nee
3
Vrouw
20
3de Bachelor T.- & L.*
12-15
Ja
4
Man
21
1ste Bachelor T.- & L.*
2
Ja
*Taal- en Letterkunde; **Politieke Wetenschappen
7.2.2. Volgnummer
Focusgroepdiscussie 2: Geen lid van een studentenvereniging Geslacht
Leeftijd Studierichting
Aantal glazen Kotstudent per week
de
1
Man
21
2 Bachelor TEW*
30-40
Nee
2
Vrouw
25
Manama IBD**
5
Nee
3
Man
22
Master Rechten
10
Ja
4
Vrouw
20
3de Bachelor Sociologie
0
Nee
5
Vrouw
20
3de Bachelor Sociologie
3
Nee
6
Vrouw
24
Manama Literatuur
4
Ja
van de Moderniteit *Toegepaste Economische Wetenschappen; **Master na Master Internationale Betrekkingen en Diplomatie
II
Rapport
7.2.3. Volgnummer
Alcohol- en drugbeleid op de campus
Focusgroepdiscussie 3: Leden van een studentenvereniging Geslacht
Leeftijd Studierichting
Aantal glazen Kotstudent per week
de
1
Vrouw
20
3 Bachelor SW*
2
Ja
2
Vrouw
20
1ste Bachelor CW**
0-8
Nee
3
Vrouw
18
1ste Bachelor Rechten
0
Nee
4
Vrouw
19
2de Bachelor T.- & L.°
5-10
Nee
5
Man
23
3de Bachelor LSC°°
0
Ja
6
Man
22
Manama IDB°°°
15
Ja
*Sociaal Wetenschappen; **Communicatiewetenschappen; °Taal- en Letterkunde;°°Leraar Secundair Onderwijs; °°°Internationale Diplomatiek en Betrekkingen
7.2.4. Volgnummer
Focusgroepdiscussie 4: Geen lid van een studentenvereniging. Geslacht
Leeftijd Studierichting
Aantal glazen Kotstudent per week
1
Vrouw
21
1ste Master GK*
4
Nee
2
Vrouw
21
1ste Master GK*
5
Ja
3
Vrouw
23
Lerarenopleiding
10
Ja
4
Man
20
3de Bachelor TEW**
5
Ja
5
Vrouw
21
3de Bachelor PW***
3
Ja
*Geneeskunde; **Toegepaste Economische Wetenschappen; ***Politieke Wetenschappen
III