2012 - 2017
economisch instituut voor de bouw trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2012 - 2017
Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche
15-05-12 13:18
omslag.indd 1
Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche
Het auteursrecht voor de inhoud berust geheel bij de Stichting Economisch Instituut voor de Bouw. Overnemen van de inhoud (of delen daarvan) is uitsluitend toegestaan met schriftelijke toestemming van het EIB. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld. April 2012
Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche Marktontwikkelingen 2012-2017 in het stukadoors-, wand- en plafondmontage-, vloerenleggers-, terrazzo- en blokken- en elementenstellersbedrijf
Inhoudsopgave Leeswijzer
7
Beeld op hoofdlijnen
9
Samenvatting 11 1 Inleiding
1.1 Algemeen 1.2 De afbouwbranche als onderdeel van de afbouwsector 1.3 Gebruikte bronnen 1.4 Indeling van het rapport
21
2
Ontwikkeling van de totale bouwproductie
29
3
Totale afbouwbranche
35
2.1 2.2
Vooruitzichten voor 2012 en 2013 Vooruitzichten op middellange termijn
3.1 Marktontwikkelingen 3.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 3.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010
21 21 25 27
31 33
35 40 42
4 Stukadoorswerk
53
5
63
4.1 Marktontwikkelingen 4.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 4.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010
Wand- en plafondmontage
5.1 Marktontwikkelingen 5.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 5.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010
53 54 56
63 64 66
6 Vloerenleggen
73
7 Terrazzowerk
83
8
87
6.1 Marktontwikkelingen 6.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 6.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010
7.1 Marktontwikkelingen 7.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 7.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010
Blokken- en elementenstellen
8.1 Marktontwikkelingen 8.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid 8.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010
73 75 77
83 85 85
87 88 89
Bijlage A
Activiteiten van de afbouwbranche
95
Bijlage B
Begrippen en formules
97 5
Bijlage C
Samenstelling arbeidsinzet
99
EIB-publicaties 101
6
Leeswijzer
Voor u ligt de publicatie ‘Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche, 2012-2017’, waarin de recente ontwikkelingen en verwachtingen rond de productie, werkgelegenheid en bedrijfseconomische structuur van de totale afbouwbranche en de daarbinnen onderscheiden deelbranches beschreven zijn. De publicatie bevat veel informatie. Wilt u snel een overzicht hebben van de belangrijkste conclusies, dan verwijzen wij u naar het ‘Beeld op hoofdlijnen’, dat voorin de publicatie is opgenomen. Voor een complete en zelfstandig leesbare samenvatting van het beeld voor de afbouwbranche verwijzen wij u naar de ‘Samenvatting’. Wilt u meer achtergronden of detail, dan verwijzen wij u naar de verschillende hoofdstukken van de publicatie. Hoofdstuk 1 beschrijft de onderdelen van de afbouwbranche en beschrijft de positie van deze onderdelen binnen de totale bouwnijverheid. Ook worden in dit hoofdstuk de respons en de gebruikte informatiebronnen beschreven. Hoofdstuk 2 beschrijft de algemene ontwikkelingen binnen de totale bouwproductie naar type werk. In hoofdstuk 3 wordt het beeld voor de hele afbouwbranche beschreven, waarin achtereenvolgens de ontwikkelingen voor de afzetmarkt, de werkgelegenheid en het bedrijfseconomisch beeld voor 2010 worden behandeld. In de hoofdstukken 4 t/m 8 worden de afzonderlijke branches beschreven. Bent u op zoek naar gedetailleerde informatie over een specifieke branche dan verwijzen wij u naar de volgende hoofdstukken: 4. stukadoorswerk; 5. wand- en plafondmontage; 6. vloerenleggen; 7. terrazzowerk; 8. blokken- en elementenstellen. Hiernaast bevat deze publicatie drie bijlagen. In bijlage A vindt u de activiteiten van de afbouwbranche naar onderdeel, SBI-code en CAO-artikel. Voor een nadere omschrijving van een aantal begrippen en formules verwijzen wij u naar bijlage B. Bijlage C geeft een overzicht van de samenstelling van de arbeidsinzet in 2010. In tegenstelling tot voorgaande publicaties bevat deze publicatie vanwege het terugtrekken van Savantis dit jaar geen uitgebreide beschrijving van de arbeidsmarkt en de scholingsbehoefte van de totale afbouwbranche en die van de onderliggende branches.
7
8
Beeld op hoofdlijnen
Omvang afbouwbranche in 2010 • Medio 2010 waren er 9.776 bedrijven bij het Bedrijfschap Afbouw geregi streerd. Samen behaalden zij dat jaar een omzet van € 2,5 miljard (exclusief btw) en hadden zij bijna 23.000 arbeidsjaren aan eigen personeel (werknemers en meewerkende eigenaren). Ongeveer 7.500 van deze bedrijven bestonden uit zelfstandigen zonder personeel, die samen een omzet van € 0,6 miljard realiseerden. Door de crisis kromp in 2010 zowel het aantal bedrijven met personeel als de omzet. Het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) nam toe, omdat een deel van de ontslagen werknemers hun heil als zzp’er zocht. Productie •
De totale productie van de afbouwbranche nam in 2011 met 2½% toe. Dit herstel is bescheiden na de sterke daling van 20% in de jaren 2009 en 2010. Het waren de vloerenleggers en de blokken- en elementenstellers die door hun sterke oriëntatie op de nieuwbouw het meest van het herstel profiteerden. De wand- en plafondmontagesector bleef hier nauwelijks bij achter. Door de relatief late inzet in het bouwproces konden de stukadoors en de terrazzowerkers nog niet volledig van het bouwproductieherstel profiteren.
•
De productiedaling, die zich in de tweede helft van 2011 aandiende, zet in 2012 door. De totale productie van de afbouwbranche daalt in 2012 met 4% en bereikt daarmee een nieuw dieptepunt. De branches die in 2011 het sterkst profiteerden van de opleving, zijn ook de branches die in 2012 het sterkst worden getroffen door de productiedaling. De productie van de wand- en plafondmontagebedrijven, de vloerenleggers en de blokken- en elementenstellers daalt met ongeveer 5%. De productie van de stukadoors en de terrazzowerkers daalt minder sterk, omdat deze deels nog profiteren van de opleving van de bouwproductie in 2011. In 2013 stabiliseert de totale productie van de afbouwbranche rond het nieuwe dieptepunt van 2012.
•
Pas vanaf 2014 zet het herstel zich over de gehele breedte in, twee jaar later dan voor de Europese schuldencrisis werd voorzien. De totale productie van de afbouwbranche groeit op middellange termijn (2014-2017) met gemiddeld 4% per jaar. De oude productieniveaus van 2008 worden niet meer gehaald onder invloed van de structureel lagere huishoudensgroei, de beperkte investeringsmogelijkheden van corporaties, de structurele leegstand op de kantorenmarkt en de bezuinigingen van de lagere overheden. De branches met een sterke oriëntatie op de woningbouw (stukadoors, terrazzowerkers en blokken- en elementenstellers) profiteren van de relatief sterke opleving van de woningbouw. De wand- en plafondmontagebedrijven en de vloerenleggers blijven door het minder sterke herstel van de utiliteitsbouw hierbij achter.
9
Werkgelegenheid •
In 2009 en 2010 was sprake van een fors werkgelegenheidsverlies in de afbouwbranche. Slechts een deel van het productieverlies werd opgevangen door een lagere arbeidsproductiviteit. Als eerste werd de inhuur van uitzendkrachten en gedetacheerden fors ingekrompen. Vervolgens werd ook de inhuur van zzp’ers beperkt om het eigen personeel nog zo goed mogelijk te benutten. Het aantal zelfstandigen nam door gebrek aan alternatieven minder sterk af en ook zocht een deel van de ontslagen werknemers hun heil als zzp’er. Dit zorgde voor een lagere omzet per zzp’er. De wand- en plafondmontagesector kende voorheen relatief veel inhuur van uitzendkrachten. Door deze inzet sterk te verminderen bleef de werkgelegenheid van zowel bedrijven als zzp’ers in deze branche nog redelijk in stand.
•
Nadat in 2009 en 2010 de werkgelegenheid al fors was afgenomen, nam in 2011 de totale werkgelegenheid in de afbouwbranche met 2% verder af. Het productieherstel werd vooral benut om de productiviteit van het personeel te verbeteren. De daling trof zowel de werkgelegenheid van werknemers als de zzp’ers. In 2012 en 2013 neemt de totale werkgelegenheid in de afbouwbranche met respectievelijk 1½% en ½% verder af. De werkgelegenheid van de zzp’ers daalt relatief sterker, omdat bedrijven de inzet van het eigen personeel zo goed mogelijk proberen te benutten.
•
In 2013 zal de vraag naar uitzendkrachten en gedetacheerden weer toenemen, terwijl de vraag naar vast personeel nog daalt. Bedrijven benutten eerst de flexibele schil voordat zij vast personeel gaan aantrekken. Vanaf 2014 zal de historische trend van een groeiend aantal zzp’ers weer doorzetten, waardoor het aantal arbeidsjaren van zzp’ers jaarlijks met 2% toeneemt. Op middellange termijn neemt de werkgelegenheid bij ondernemingen nog slechts bescheiden toe ten gunste van die van zzp’ers. De totale werkgelegenheid van het eigen personeel komt in 2015 uit op 23.000 arbeidsjaren. Hiernaast worden dan 2.600 arbeidsjaren aan uitzendkrachten en gedetacheerd personeel ingehuurd.
Bedrijfseconomisch beeld in 2010 •
10
De bedrijfseconomische situatie van de afbouwbranche is in 2010 over de gehele linie onder invloed van de recessie verder verslechterd. De winstmarges zijn in alle sectoren gedaald. Ondanks het verslechterde productiebeeld laten de financiële kengetallen in 2010 verhoudingsgewijs geen slecht beeld voor de afbouwbranche zien. Met het vooruitzicht dat de afbouwproductie pas vanaf 2014 echt gaat herstellen, zal in de komende jaren veel van het weerstandsvermogen van de afbouwbedrijven worden gevergd. Het is dan ook de verwachting dat de bedrijfseconomische situatie van de afbouwbedrijven verder zal verslechteren.
Samenvatting
In 2011 steeg de afbouwproductie met 2½%, nadat deze in 2009 en 2010 in totaal met 20% was gedaald. De bouwproductie vertoonde in 2011 twee gezichten. Na een duidelijk herstel in de eerste helft van het jaar sloeg het beeld halverwege het jaar om richting krimp. In 2012 valt de totale afbouwproductie terug naar een nieuw dieptepunt (€ 2,4 miljard) en ook in 2013 zal nog geen sprake zijn van betekenisvol herstel. Pas vanaf 2014 nemen de productie en werkgelegenheid in de afbouwbranche weer toe. Dit is twee jaar later dan voor de eurocrisis werd voorzien. In 2017 komt de totale productie van de afbouwbranche uit op € 2,8 miljard. De werkgelegenheid daalt in de jaren 2011-2013 in totaal met 1.000 arbeidsjaren tot 23.500 arbeidsjaren in 2013. Vanaf 2014 trekt de werkgelegenheid pas weer aan en komt uit op 25.600 arbeidsjaren in 2017. Bescheiden productieherstel in 2011 De productie in de afbouwbranche groeide in 2011 met 2½%, nadat in 2009 en 2010 de productie met in totaal bijna 20% was afgenomen. Het productieherstel mag in dit licht als bescheiden worden gezien. De bouw ontwikkelde zich gunstig in de eerste helft van 2011. Mede geholpen door de zachte winter was de groei in deze periode zelfs krachtig te noemen en ook hoger dan vorig jaar nog werd verwacht. Halverwege het jaar sloeg het beeld onverwacht om. De eurocrisis en de stroom van negatieve berichten die hiermee samenging heeft bedrijven en consumenten terughoudend gemaakt. De consumptie vertoonde voor het eerst sinds de bankencrisis zelfs weer krimp en ook de totale economische groei in ons land kwam tot stilstand, waarbij de werkloosheid weer is gaan stijgen. Deze ontwikkelingen zorgden voor een breuk in het herstel van de bouwproductie. In de tweede helft van 2011 is de bouwproductie na slechts drie kwartalen van groei weer gekrompen. De ontwikkelingen binnen de verschillende onderdelen van de bouwproductie in het afgelopen jaar liepen weinig uiteen. Het sterkste herstel vond plaats in de woningbouw. Het nieuwbouwvolume steeg met 5% en de herstel en verbouw bleef hier, mede onder invloed van de tijdelijke btw-verlaging, met 4½% nauwelijks bij achter. De utiliteitsbouw groeide over de gehele linie met 3%. Het onderhoud van woningen en utiliteitsgebouwen groeide met respectievelijk 2% en 3%, waarmee slechts een beperkt deel van de in de voorgaande jaren opgebouwde achterstand werd ingelopen. Door de sterke oriëntatie op de nieuwbouw profiteerden vooral de vloerenleggers en de blokken- en elementenstellers van het herstel in de eerste helft van het jaar en realiseerden beide branches een productiegroei van 3½%. De productiegroei van de wand- en plafondmontagebedrijven bleef hier met 3% iets bij achter. De stukadoors en terrazzowerkers profiteerden door hun relatief late inzet in het productieproces nog niet volledig van de tijdelijke productieopleving in het begin van het jaar. Productie krimpt opnieuw in 2012 en blijft in 2013 op dit niveau steken De vooruitzichten op de korte termijn zijn ongunstig. Dalende vergunningverlening bij de woningbouw en in nog sterkere mate bij de utiliteitsbouw in 2011
11
werpen hun schaduw vooruit. Ook de ontwikkeling van de orderportefeuilles van de bouwbedrijven in de woningbouw was in de laatste maanden van 2011 ongunstig. Het Centraal Planbureau verwacht dat de Nederlandse economie in 2012 met een ½% zal krimpen. De productie zal in 2012 dan ook krimpen in zowel de woningbouw als de utiliteitsbouw. Bij de nieuwbouw van woningen wordt een krimp van 4½% verwacht, terwijl de nieuwbouw van utiliteitsgebouwen naar verwachting zelfs met 8% zal krimpen. De productie in de vorm van herstel en verbouw van woningen en andere gebouwen zal met ongeveer 3% dalen. Daarmee is de daling van deze relatief minder conjunctuurgevoelige onderdelen van de investeringen dan toch nog stevig, zeker bij de woningbouw. Het wegvallen van de stimuleringsmaatregelen, zoals de btw-maatregel rond het groot onderhoud, is hiervan de oorzaak.
Figuur 1
Ontwikkeling van de economie en de totale afbouwproductie, jaarlijkse mutaties in procenten, 2002-2017
10
5
0
-5
-10
-15 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 Afbouwbranche
Bruto Binnenlands Product
Bron: EIB
De totale productie van de afbouwbranche daalt in 2012 naar verwachting met 4% en bereikt hiermee het laagste productieniveau na het intreden van de crisis in 2008. De branches die in 2011 het sterkst profiteerden van de opleving zijn ook de branches die in 2012 het sterkst getroffen worden. De productie van wand- en plafondmontagebedrijven en de vloerenleggers daalt met 5% het sterkst vanwege de relatief sterke daling van de utiliteitsnieuwbouw. De productie van de blokken- en elementenstellers daalt met 4½%. De stukadoors en de terrazzowerkers profiteren nog deels van de opleving van de bouwproductie in 2011, waardoor de productiedaling in deze branches relatief beperkt blijft tot respectievelijk 2½% en 3%.
12
Bij een gematigde groei van de Nederlandse economie is in de bouw in 2013 sprake van een pas op de plaats. Door de doorlooptijden van bouwprojecten zal de bouwproductie in 2013 nog geen betekenisvol herstel laten zien. Weliswaar wordt bij de woningbouw rekening gehouden met aantrekkende woningverkopen en toenemende vergunningverlening vanaf de tweede helft van 2012, maar dit is in 2013 alleen voldoende om tegenwicht te bieden aan de ongunstige ontwikkelingen die daarvoor hebben plaatsgevonden. De nieuwbouwproductie van woningen neemt in 2013 met een bescheiden 1% toe, waarbij het aantal voltooide woningen weer toeneemt tot 59 duizend. De herstel- en verbouwproductie blijft op hetzelfde niveau als in 2012. Bij de utiliteitsbouw is eveneens sprake van een pas op de plaats. De kleinere projecten, die relatief sneller reageren op de conjunctuur, kunnen in 2013 weer productiegroei laten zien, maar deze groei wordt gecompenseerd door enige verdere productiedaling bij grotere projecten, waarvoor de vergunningen eerder zijn teruggelopen. In lijn met de totale bouwproductie stabiliseert de totale productie van de afbouwbranche in 2013 op het nieuwe dieptepunt. De wand- en plafondmontage, de vloerenleggers en de blokken- en elementenstellers realiseren in 2013 naar verwachting een lichte productiegroei van een ½%, terwijl de stukadoors en de terrazzowerkers dat jaar een lichte productiekrimp van een ½% kunnen verwachten.
Tabel 1 Ontwikkeling van de productie van de afbouwbranche, 2010-2017
Miljoen €1
2010 20112
Stukadoorswerk Wand- en plafondmontage Vloerenleggen Terrazzowerk Blokken- en elementenstellen
1.034 1.047
Totaal
Jaarlijkse veranderingen2 (%) 2011 2012 2013 20173 1½ -2½ -½ 4½
890 421 23
919 434 23
3 3½ 1
-5 -5 -3
½ ½ -½
3 3½ 4
94
97
3½
-4½
½
5
2.462
2.521
0
4
2½
-4
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
13
Door de verslechterde economie komt het herstel pas in 2014 op gang Pas vanaf 2014 zal de bouwproductie over een breed front gaan herstellen. Dit is twee jaar later dan voor de Europese schuldencrisis werd voorzien. Het beeld voor de periode 2014-2017 is er één van krachtig herstel van de woningbouwproductie en een meer gematigd herstel bij de overige onderdelen van de bouw. De nieuwbouwproductie neemt hierbij met gemiddeld 6% per jaar toe. Niet alleen keert de bouw van het aantal nieuwbouwwoningen terug naar het aantal dat past bij de structurele demografische huishoudensgroei, ook wordt de tijdens de crisisjaren opgebouwde achterstand ingelopen. Het aantal opgeleverde woningen groeit geleidelijk door tot boven 70 duizend per jaar aan het einde van de periode. Door het bouwen van relatief meer (duurdere) koopwoningen is ook sprake van enige kwaliteitstoename. Ook herstel en verbouw van woningen groeit op middellange termijn relatief sterk met gemiddeld 4% per jaar. De groei van de utiliteitsbouw ligt op middellange termijn naar verwachting rond 2% per jaar. Stevige groei is het beeld voor de investeringen in zorggebouwen in samenhang met de groeiende vraag naar zorg. Gelet op de nog altijd hoge leegstand van kantoorruimte, zijn de vooruitzichten voor de kantorensector minder rooskleurig. Ook de productie van gebouwen voor sociaal-culturele doeleinden staat nog onder druk in deze periode als gevolg van overheidsbezuinigingen. De groei van de onderhoudsmarkt versnelt op middellange termijn tot gemiddeld 2½% per jaar, waarbij het onderhoud van de utiliteitsgebouwen traditioneel sterker groeit dan die van woningen. Hiermee wordt naast de trendmatige toename van het onderhoud ook de onderhoudsachterstand ingelopen. De totale productie van de afbouwbranche zal in de periode 2014-2017 naar verwachting met gemiddeld 4% per jaar toenemen. In 2017 wordt hiermee een productieniveau bereikt van € 2,8 miljard. Dit is € 0,3 miljard meer dan in 2010, maar ligt nog wel 7% onder het niveau van 2008. De blokken- en elementenstellers en vloerenleggers realiseren op middellange termijn de sterkste groei nadat zij door de sterke afhankelijkheid van de nieuwbouw ook het zwaarst door de recessie getroffen waren. De blokken- en elementenstellers profiteren het meest van het dynamische herstel van de woningnieuwbouw, maar krijgen vanaf 2017 door het wegvallen van de inhaalvraag opnieuw te maken met productieverlies. Ook de stukadoors slagen er naar verwachting in om het productieverlies grotendeels te compenseren. Geen van de afbouwbranches behaalt echter op middellange termijn het productieniveau van voor de recessie. Het zijn vooral de vloerenleggers, de wand- en plafondmontagebedrijven en de blokken- en elementenstellers die het productieverlies door het beperkte herstel in de utiliteitsbouw niet meer goed kunnen maken. Naar verwachting zullen de wand- en plafondmontagebedrijven er opnieuw in slagen om jaarlijks marktaandeel te winnen door ook andere gespecialiseerde activiteiten (schilders, installatie, etc.) als onderdeel van het eigen werk aan te nemen en te coördineren. Forse terugloop in werkgelegenheid in de afbouwbranche De arbeidsmarkt in de bouw bestaat uit een vaste kern van eigen personeel (bouwplaats, uta en meewerkende eigenaren) met een flexibele schil van ingehuurd personeel. Deze schil bestaat uit ingehuurde arbeid van onderne-
14
Figuur 2
Ontwikkeling van de productie binnen de afbouwbranche, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
Stukadoorswerk Terrazzowerk
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Wand- en plafondmontage Vloerenleggen Blokken- en elementenstellen
Bron: EIB
mingen (bedrijven die bestaan uit meer dan één persoon), zelfstandigen zonder personeel en (buitenlandse) uitzendkrachten of gedetacheerd personeel. De werkgelegenheid in de afbouwbranche is in navolging van de bouwproductie in 2009 en 2010 al scherp gedaald. Een deel van het productieverlies is opgevangen door een lagere arbeidsproductiviteit. Ook is een aanzienlijk deel opgevangen door de flexibele schil, waardoor het verlies van werknemers werd beperkt. Op de inhuur van de flexibele schil kan sneller, eenvoudiger en goedkoper worden bezuinigd dan op het eigen personeel. De flexibele schil heeft in het afgelopen decennium sterk aan belang gewonnen en bedroeg in 2010 40% van de totale werkgelegenheid bij ondernemingen in de afbouwbranche en 15% bij zzp’ers, waardoor het verlies aan eigen personeel in relatie tot eerdere perioden met productieterugval relatief beperkt bleef. De werkgelegenheid zakte in 2011 met 2% verder weg (zie tabel 2). Het productieherstel werd meer dan volledig opgevangen door een herstel van de arbeidsproductiviteit. De totale werkgelegenheid liep in 2011 met 500 arbeidsjaren terug, waarvan 300 bij de afbouwondernemingen en 200 bij de zelfstandigen zonder personeel. Het aantal zelfstandigen nam door gebrek aan alternatieven minder sterk af dan hun arbeidsinzet. Omdat daarnaast ook een deel van de ontslagen werknemers hun heil als zzp’er heeft gezocht, is de omzet van een zzp’er sterk gereduceerd. Met opnieuw een daling in 2012 en een stabilisatie in 2013 van de afbouwproductie daalt de totale werkgelegenheid in 2012 en 2013 met respectievelijk 1½% en een ½%. Ook in deze jaren daalt de werkgelegenheid van zzp’ers sterker dan die van het eigen personeel. Vanaf 2014 neemt de werkgelegenheid ook in de andere onderdelen van de afbouwbranche weer toe. Het zijn de uitzendkrachten en het gedetacheerd
15
personeel die als eerste hiervan profiteren. Al in 2013 winnen zij een fors deel van hun verlies terug. Ook de zelfstandigen zonder personeel profiteren al snel van het productieherstel. Bedrijven zullen eerst de flexibele schil benutten alvorens zij de verplichtingen van nieuw personeel aangaan. Op middellange termijn (2014-2017) zal de historische trend naar relatief meer zzp’ers doorzetten, waardoor het aantal arbeidsjaren van zzp’ers jaarlijks met 2% toeneemt. De werkgelegenheid van ondernemingen neemt dan met een bescheiden ½% per jaar toe. De totale werkgelegenheid in 2017 komt uit op ongeveer 25.600 arbeidsjaren, waarvan 14.800 bij bedrijven met personeel en 8.200 bij zzp’ers.
Tabel 2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid van de afbouwbranche, 2010-2017
Werkgelegenheid1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173
Stukadoorswerk Wand- en plafondmontage Vloerenleggen Terrazzowerk Blokken- en elementenstellen
12.068
11.763
-2½
-1½
-1
2
7.612 3.633 235
7.480 3.586 225
-1½ -1½ -4½
-1½ -2 -2
½ -½ -2
3 1 2½
934
924
-1
-2½
-½
2½
Totaal - Ondernemingen - Zzp’ers - Uitzendkrachten4
24.482 23.978 -2 -1½ -½ 2 15.167 14.870 -2 -1 -1 ½ 8.062 7.854 -2½ -3 -1½ 2 1.253 1.253 0 0 10½ 16½
1 Arbeidsjaren 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017 4 Inclusief gedetacheerden (niet-leerlingen)
Bron: EIB
Onzekerheden Met welke onzekerheden moet bij de ramingen nu rekening worden gehouden? Dit betreft ten eerste het economisch klimaat. Voor de economische groei is voor dit jaar rekening gehouden met stagnatie tot lichte krimp conform de ramingen van het Centraal Planbureau. In de daaropvolgende jaren is rekening gehouden met een meer trendmatige economische groei. Bij de onzekerheden gaan de gedachten al snel uit naar nog ongunstiger scenario’s, zoals het uiteenvallen van de euro. Hoewel dit niet is uit te sluiten, lijken de financiële markten de kans hierop gering te achten. Recente uitgiftes van staatsobligaties door landen als Italië en Spanje zijn relatief goed ontvangen op de markt en de
16
Europese beurzen vonden in de achterliggende maanden met horten en stoten de weg omhoog. Bij de groeiramingen voor de Nederlandse economie moet worden bedacht dat deze ook gunstiger kunnen uitpakken dan de vooruitzichten die thans worden gehanteerd. Het productieniveau van onze economie ligt beduidend lager dan potentieel mogelijk is op basis van het beschikbare arbeidsaanbod en de structurele productiviteit. Dit betekent dat er serieuze mogelijkheden zijn, zeker op middellange termijn, om een meer dan trendmatige economische groei te realiseren. Aan de andere kant lijken nieuwe simultane ombuigingen bij de overheden, zowel in Nederland als elders in Europa, steeds waarschijnlijker te worden. Voor de bouwsector is het beleid van de Nederlandse overheid van groot belang. Als het beleid het karakter heeft van lastenverzwaring, dan zal dit vooral gevolgen hebben voor de koopkracht van consumenten. De meest direct met de consumentenbestedingen verbonden productie betreft de woningbouw, waarbinnen de herstel- en verbouwproductie relatief weer het sterkst wordt getroffen. Als het beleid het karakter heeft van bezuinigingen, dan hangen de gevolgen voor de bouw sterk af van waar deze plaatsvinden. Bezuinigingen richting lagere overheden zullen ook de investeringen in publieke utiliteitsgebouwen raken. Negatieve gevolgen van het beleid op de werkgelegenheid werken ten slotte ook door naar de vraag naar nieuwbouwwoningen en met vertraging ook richting de vraag naar kantoorruimte. Ten slotte is de situatie op de hypotheekmarkt van groot belang voor de woningmarkt. Verdere aanscherping van de regels zal hernieuwde vraaguitval oproepen, versoepeling in de toepassing van de regels zou daarentegen een stimulans voor de woningvraag betekenen. Ook de ontwikkeling van de hypotheekrente en de hypotheekrenteaftrek is van groot belang voor de woningvraag. Ingrijpende hervormingen zullen, ook als de uitvoering over vele jaren wordt gespreid, grote negatieve effecten hebben op de woningbouwproductie. Bedrijfseconomische situatie in het tweede crisisjaar verder verslechterd Medio 2010 waren er volgens de registratiebestanden van het Bedrijfschap Afbouw 9.776 bedrijven binnen de afbouw actief. Hiermee is het aantal ten opzichte van 2009 met 0,9% toegenomen. De toename wordt veroorzaakt door een forse instroom van zzp’ers. Het aantal bedrijven met personeel nam met 400 af. Naast de in- en uitstroom van geregistreerde bedrijven zorgden verbeterd inzicht in de omvang van de bedrijven en een definitiewijziging1 voor verschuivingen tussen bedrijven met personeel en zzp’ers. Het merendeel van de bedrijven binnen de afbouwbranche bestaat uit zelfstandigen zonder personeel. Alleen in de vloerenleggersbranche is het aandeel zzp’ers beperkt tot ongeveer de helft van het aantal geregistreerde bedrijven. De meeste van de afbouwbedrijven zijn actief als stukadoorsbedrijf, gevolgd door de wand- en plafondmontagebedrijven. Gezamenlijk vertegenwoordigen zij circa 86% van het totaal aantal bedrijven in de afbouwbranche. In 2010 bedroeg de omzet van alle afbouwbedrijven (bedrijven en zzp’ers) € 2,4 miljard inclusief onderlinge uitbestedingen2 (exclusief btw). De 2.293 bedrijven met personeel realiseerden hiervan het merendeel: € 1,9 miljard. De 7.484 zzp’ers waren goed voor een omzet van € 0,5 miljard. 1 2
Ten opzichte van voorgaande jaren worden in dit onderzoek VOF’s met twee vennoten niet meer tot de bedrijven met personeel gerekend maar tot zzp’ers. De totale omzet van alle afbouwbedrijven exclusief onderlinge uitbestedingen bedroeg € 1,9 miljard (exclusief btw).
17
De activiteiten van de afbouwbranche zijn geconcentreerd op de woning- en utiliteitsbouw. De afbouwbranche levert nagenoeg geen bijdrage aan de grond-, water- en wegenbouw. De omzetsamenstelling naar type werk verschilt sterk tussen de verschillende sectoren. Zo zijn de stukadoors sterk vertegenwoordigd in alle onderdelen van de woningbouw. De wand- en plafondmontagesector is daarentegen sterk in de nieuwbouw en renovatie van utiliteitsgebouwen. De activiteiten van de vloerenleggers zijn vooral gekoppeld aan nieuwbouw en in het bijzonder die van utiliteitsgebouwen. De terrazzobedrijven werken traditioneel meer aan de nieuwbouw en renovatie van woningen. De blokken- en elementenstellers zijn nog sterker gericht op de nieuwbouw, zij het dat deze branche iets sterker is gericht op woningen. Bouwbedrijven, in het bijzonder hoofdaannemers, zijn de belangrijkste opdrachtgevers voor de afbouwbranche. Ongeveer 60% van de omzet in 2010 werd in opdracht van hoofdaannemers uitgevoerd en ongeveer 10% in opdracht van afbouwbedrijven. Dit beeld geldt ook voor de onderliggende sectoren. Wel richten stukadoors zich sterker op particulieren en verenigingen van eigenaren, terwijl de wand- en plafondmontagebedrijven zich sterker richten op bedrijven. De opdrachtverlening binnen de afbouwbranche bestaat voor het merendeel uit opdrachten tegen een aanneemsom (58%) en in concurrentie verkregen werk (bijna 79%). Opdrachten met vaste tarieven per uur zijn relatief beperkt. Ook hierbij verschillen de sectoren onderling. Zo worden de opdrachten aan stukadoors minder vaak in concurrentie verleend. Aan de vloerenleggers worden opdrachten meer op basis van een tarief per meter verleend.
Tabel 3
Kengetallen per werkende (x € 1.000), in de afbouwbranche in 2008 en 2010
Totale Stuka- Wand- en Vloeren- Blokken- Zzp’ers branche doors- plafond- leggen en ele werk montage menten stellen
‘08 ‘10 ‘08 ‘10 ‘08 ‘10 ‘08 ‘10 ‘08 ‘10 ‘08 ‘10
Bruto omzet 154 115 109 95 195 138 186 149 175 109 88 71 Verbruik1 82 55 46 39 117 75 98 74 111 55 33 18 Toegevoegde waarde 72 60 63 56 78 64 88 75 64 54 55 52 Arbeidskosten 44 40 40 39 48 42 49 39 41 35 41 42 Resultaat2 (%) 5,2 3,1 5,6 3,2 5,5 3,6 5,2 2,5 3,4 2,2 3,1 -1,4 1 Materialen en onderaanneming 2 Resultaat voor belasting na berekende lonen
Bron: EIB
18
Tabel 3 laat kengetallen zien van de kostenstructuur per werkende en het economisch resultaat voor de verschillende sectoren van de afbouwbranche en het totaal. De kengetallen per werkende en het resultaat in 2010 levert een verslechterd beeld op ten opzichte van de periode 2008-2009. De bruto omzet en de toegevoegde waarde per werkende zijn onder invloed van de productieterugval gedaald. Ook de winstmarges zijn in vergelijking met 2008 in vrijwel alle sectoren gedaald. Stukadoors hebben een relatief laag verbruik van materialen en onderaanneming, waardoor de omzet per werkende lager uitvalt dan die van andere sectoren. De blokken- en elementenstellers besteden relatief een veel groter deel van hun omzet uit aan onderaannemers. Ten opzichte van de bedrijven kopen de zelfstandigen zonder personeel naar verhouding minder in. Zodoende is het verbruik per werkende voor zzp’ers ook lager. De omvang van de arbeidskosten is voor zzp’ers relatief hoog, maar dit is mede het gevolg van de toerekening van een vast loonbedrag aan een zelfstandige. De toegevoegde waarde, waaruit dit loon moet worden opgebracht is daarentegen relatief beperkt, hetgeen de winstgevendheid van het werk van een zelfstandige onder druk zet. Het resultaat dat hieruit volgt, is gemiddeld -1,4%. Tabel 4 laat de financiële kengetallen3 per 31 december 2010 zien. De rentabiliteit op het totale vermogen loopt, met uitzondering van de vloerenleggers, niet sterk uiteen tussen de verschillende onderdelen. Het rendement op het eigen vermogen ligt gemiddeld op 26%. Onder invloed van de dalende winstmarges is de rentabiliteit gedaald.
Tabel 4 Financiële kengetallen in de afbouwbranches in procenten, 2010
Totaal Stuka- Wand- en Vloeren- Blokken- Zzp’ers doors- plafond leggen en ele werk montage menten stellen Rentabiliteit totale vermogen Rentabiliteit eigen vermogen Current Ratio Solvabiliteit
10,2 10,2 12,8 7,3
-
-
26,0 27,2 32,3 18,5 164 166 166 147 56 55 58 46
- - - -
Bron: EIB
3 Door de lage respons van de blokken- en elementenstellers op de vraag naar de balans- structuur is het niet mogelijk om betrouwbare uitkomsten over de bijbehorende financiële kengetallen weer te geven.
19
De current ratio – de maatstaf voor de liquiditeitspositie van het bedrijf welke de verhouding tussen de korte termijnvorderingen, kas- en banktegoeden en de korte termijnverplichtingen aangeeft – lag in alle branches ruim boven de gangbare kritische ondergrens van 120%. Ook de solvabiliteit van de afbouwbranche – hier gemeten als de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen – is gemiddeld genomen redelijk. Met de teruglopende vraag en dalende omzetten daalt ook het totaal geïnvesteerd vermogen dat in werken vastligt. Verhoudingsgewijs laten de financiële kengetallen in 2010 nog geen slecht beeld zien. Met het vooruitzicht op pas een echt herstel van de (af)bouwproductie na 2013 zal in de komende jaren veel van het weerstandsvermogen van de bedrijven worden gevraagd. Verwachting is dat de financiële kengetallen de komende jaren verder zullen verslechteren.
20
1 Inleiding
1.1 Algemeen Deze publicatie beschrijft de recente ontwikkelingen en verwachtingen rond de productie, werkgelegenheid en bedrijfseconomische structuur van stukadoors-, wand- en plafondmontage-, terrazzo-, vloeren- en blokkenstellersbedrijven. Dit zijn de branches die bij het Bedrijfschap Afbouw zijn aangesloten en waar de CAO Afbouw betrekking op heeft. In deze publicatie noemen wij het totaal van deze bedrijven de afbouwbranche. De publicatie is opgesteld in opdracht van het Bedrijfschap Afbouw. Doel van deze publicatie is om een actueel marktbeeld te schetsen van de aangesloten bedrijven. De publicatie duidt onder andere het belang van de aangesloten branches binnen de totale Nederlandse bouwproductie en werkgelegenheid. Ook geeft de publicatie een beeld van de bedrijfseconomische prestaties van de verschillende typen bedrijven binnen de branche. In dit rapport wordt gedetailleerd ingegaan op de vooruitzichten voor de korte en middellange termijn voor de bouw in het algemeen en voor de afbouwbranche in het bijzonder. De ramingen zijn opgebouwd vanuit de ontwikkelingen van de verschillende soorten werk en typen bouwproducten. Deze zijn doorvertaald naar werkzaamheden voor de verschillende disciplines binnen de afbouwbranche. Als basisjaar is 2010 genomen en vervolgens worden ramingen beschreven van de ontwikkelingen van het afgelopen jaar (2011), voor de korte termijn (2012 en 2013) en voor de middellange termijn (gemiddelde over de jaren 2014-2017). Alle productieniveaus zijn genoteerd in vaste prijzen van het basisjaar 2010. De ontwikkelingen en prognoses hebben betrekking op het volume van de productie. Als bijvoorbeeld een groei van 3% wordt geraamd, is daar de bouwkostenstijging niet bij inbegrepen. Als de bouwkostenstijging 2% bedraagt, komt de omzetgroei uit op 5%. 1.2 De afbouwbranche als onderdeel van de afbouwsector Totale bouwproductie naar type en soort bouwwerk De totale bouwproductie bestaat uit verschillende typen bouwwerken en soorten werk. In deze publicatie worden de volgende hoofd- en subcategorieën onderscheiden: • woningbouw (nieuwbouw, herstel en verbouw, onderhoud); • utiliteitsbouw (nieuwbouw, herstel en verbouw, onderhoud); • infrastructuur (investeringen en onderhoud); • externe onderaanneming. De laatste post bestaat uit onderaanneming door bouwbedrijven in opdracht van bedrijven buiten de bouwnijverheid. Het gaat hierbij vooral om werk voor projectontwikkelaars die zelf als hoofdaannemer van werken optreden.
21
Het EIB publiceert drie keer per jaar ramingen voor de bouwproductie voor de bovenstaande categorieën. Dit gebeurt ieder jaar in januari met de publicatie ‘Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid’, waarin uitvoerig op de recente en toekomstige ontwikkelingen van de verschillende categorieën wordt ingegaan en waarbij tevens ook aandacht aan de werkgelegenheid wordt gegeven. Verder worden in de zomer en in het najaar de ramingen geactualiseerd en beschreven in een gezamenlijke publicatie van Euroconstruct, een samenwerkingsverband van Europese onderzoeksinstituten op het gebied van de bouw. Voor deze publicatie zijn de ramingen genomen die ten grondslag liggen aan de publicatie ‘Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2012’. Figuur 1.1 geeft het aandeel in de totale bouwproductie4 in 2010 (€ 54 miljard) naar sector weer.
Figuur 1.1
Bouwproductie naar sector, aandelen in procenten, 2010
Externe onderaanneming 4% Grond-, weg- en waterbouw 25% Woningbouw 42%
Utiliteitsbouw 29%
Bron: CBS, EIB
Bijdrage aan de bouwproductie door de deeltakken van de bouwnijverheid De bouwproductie bestaat uit een breed pakket van activiteiten die door verschillende typen bedrijven worden gerealiseerd. De bouwnijverheid is onderverdeeld in een aantal deeltakken, die elk uit min of meer samenhangende werkzaamheden bestaan. De Standaard Bedrijfsindeling 2008 (SBI 2008) van het CBS gaat uit van een indeling waarbij processtappen en werksoorten naast en in combinatie met elkaar voorkomen. De SBI is bepalend voor de wijze van detaillering waarin de statistische informatie over de bouw vorm krijgt. In deze classificatie worden de volgende categorieën (sectoren) onderscheiden: • bouwrijp maken (slopen, grondverzet, proefboren); • burgerlijke en utiliteitsbouw (nieuwbouw, uitbreiding, renovatie, restauratie en onderhoud van gebouwen); 4 Exclusief interne leveringen, machines, overige investeringen, uitvoer, handelsmarges en btw.
22
• • • •
grond-, water- en wegenbouw (nieuwbouw, reconstructie, herstel en onderhoud van infrastructuur); bouwinstallatie (elektrotechnische installatie, isolatie, loodgieterswerk, cv en luchtbehandeling); afwerken van gebouwen (afbouw); machineverhuur (met personeel).
De sectoren b&u en gww worden samen wel aangeduid als ‘ruwbouw’. Met een productieaandeel van bijna 70% vormt de ruwbouw de grootste sector binnen de bouw. Een andere grote sector is de bouwinstallatie. Daarin gaat ruim een vijfde van de bouwproductie om. Met een productieaandeel tegen de 10% vormt de afbouwsector ook in kwantitatief opzicht een duidelijk herkenbare sector binnen de bouw. Figuur 1.2 geeft de verhoudingen weer zoals die in 2010 golden. Vooruitlopend op de beschrijving van de afbouwbranche is in deze figuur de omvang van de afbouwbranche in de totale afbouwsector aangegeven. De totale afbouwsector heeft een aandeel van 9% in de bouwproductie, waarvan bijna de helft uit activiteiten door de afbouwbranche bestaat.
Figuur 1.2
Verdeling van de bouwproductie1 per sector, 2010
Bouwinstallatie 21%
Verhuur 0%
Afbouw overig 5%
Afbouwbranche 4% Bouwrijp maken 3%
Gww 17% B&U 50%
1 Exclusief externe onderaanneming
Bron: CBS, EIB
De afbouw bestaat op zich zelf weer uit een aantal zelfstandige groepen van specialistische werkzaamheden. Het CBS onderscheidt binnen de sector ‘afwerking van gebouwen’ (SBI 2008 - code 433) op basis van technische criteria de volgende categorieën van bedrijven: • stukadoren (SBI 4331); • bouwtimmeren (SBI 4332);
23
• afwerking van vloeren en wanden (SBI 4333); • schilderen en glaszetten (SBI 4334); • overige afwerking van gebouwen (SBI 4339). Informatie over de productieomvang en de productiesamenstelling is alleen beschikbaar op het niveau van de afbouwsector als geheel. Het CBS geeft geen nadere onderverdeling naar categorie. Bijdrage aan de bouwproductie door de afbouwbranche Centraal in deze publicatie staan de activiteiten van de bedrijven die onder de reikwijdte vallen van het Bedrijfschap Afbouw. De werkingssfeer van het bedrijfschap is vrijwel gelijk aan de werkingssfeer van de CAO Afbouw. In artikel 2 van die CAO worden de werkzaamheden, die tot de afbouwbranche worden gerekend, uitgebreid omschreven. Registratie bij het bedrijfschap is verplicht voor alle bedrijven die werkzaamheden verrichten die onder het bedrijfschap vallen. Het bedrijfschap heeft de geregistreerde bedrijven ingedeeld in één van de volgende onderdelen: • Stukadoren; • Wand- en plafondmontage; • Vloerenleggen; • Terrazzo; • Blokken- en elementenstellen. De werkgevers die de CAO Afbouw toepassen zijn geregistreerd bij A&O Services. Bij de registratie bij A&O Services zijn de werkgevers niet nader onderverdeeld in onderdelen. Bij het bedrijfschap zijn de werkgevers bekend die de CAO Afbouw toepassen. Door koppeling van de bestanden van het bedrijfschap en A&O Services zijn ook de werkgevers die de CAO Afbouw toepassen ingedeeld in de hierboven genoemde onderdelen. De door het CBS gehanteerde SBI 2008-indeling sluit niet goed aan bij de activiteiten die vallen onder het Bedrijfschap Afbouw. In bijlage A wordt een koppeling gelegd tussen de door het bedrijfschap gehanteerde indeling, de CAO Afbouw en de indeling van het CBS. Van de SBI 2008-categorie 43.32 (bouwtimmeren) wordt alleen het stellen, plaatsen en monteren van (systeem)scheidingswanden en -plafonds bij de wand- en plafondmontage meegenomen. Vanwege de samenhang met de activiteiten op het gebied van de aanleg van systeemwanden en –plafonds, is het aanbrengen van zwevende vloeren en systeemvloeren (bijvoorbeeld computervloeren), conform de CAO, onderdeel van deze categorie en niet van de categorie vloerenleggen en terrazzowerk. Een deel van de wand- en plafondmontage wordt uitgevoerd door de fabrikanten van wand- en plafondsystemen, die de montage vaak uitbesteden aan onderaannemers. De categorie ‘blokkenstellen’ behoort volgens de SBI 2008-indeling niet tot de afbouw, maar tot de subcategorie ‘metselen en voegen’ (SBI 43.99.3). Tot die laatste categorie rekent het CBS ook de activiteiten op het gebied van de betonreparatie die in dit onderzoek, conform de CAO, aan de categorie ‘stukadoren’ zijn toegerekend. Bedrijvenpopulatie Momenteel zijn 9.776 bedrijven bij het Bedrijfschap Afbouw geregistreerd, die in 2010 al actief waren. Van de bedrijven in de afbouwsector bestaat 77% uit bedrijven zonder personeel (zzp’ers). Ruim de helft van de bedrijven (59%) is 24
Afbouwbranche 2012-2017.indd 24
4/23/2012 11:46:47 AM
Tabel 1.1
Populatie, aantal bedrijven naar sector, 2010
Zzp’ers1 Bedrijven met personeel2
Aantal
% Aantal
Totaal
% Aantal
%
Stukadoorswerk 4.713 63,0 1.108 48,3 5.821 59,5 Wand- en plafondmontage 1.898 25,4 693 30,2 2.591 26,5 Vloerenleggen 475 6,3 354 15,4 829 8,5 Terrazzowerk 73 0,9 27 1,2 100 1,0 Blokken- en elementenstellen 325 4,3 110 4,8 435 4,4 Totale afbouwbranche 1 2
7.484 100 2.292 100 9.776 100
Bedrijven waarin één persoon werkzaam is, inclusief vennootschappen onder firma (VOF) met twee vennoten Bedrijven waarin meer dan één persoon werkzaam is, exclusief vennootschappen onder firma (VOF) met twee vennoten
Bron: Registratiebestanden Bedrijfschap Afbouw, bewerking EIB
actief in de sector stukadoren, bijna een derde (27%) in de sector wand- en plafondmontage. Tabel 1.1 geeft een uitgebreider overzicht van de bedrijvenpopulatie. Zelfstandigen zonder personeel Een zelfstandige zonder personeel is geen éénduidige rechtsvorm, waarop bedrijven kunnen worden geselecteerd. Om zelfstandigen zonder personeel uit de registratiebestanden van het Bedrijfschap Afbouw te onderscheiden, worden bedrijven met meer dan één persoon in deze studie gezien als bedrijf met personeel, met uitzondering van een VOF met twee vennoten. Zij worden als één bedrijf meegerekend bij de zelfstandigen, maar als twee personen bij de werkgelegenheid van zelfstandigen. Deze behandeling van een VOF met twee vennoten wijkt af van die in voorgaande jaren. Hiervoor werden deze bedrijven nog tot de bedrijven met personeel gerekend. Het gevolg van de nieuwe aanpak is dat nu verschil is ontstaan tussen het aantal bedrijven en de werkgelegenheid van zzp’ers.
1.3 Gebruikte bronnen In deze studie wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Voor een lager detailniveau dan de totale afbouwsector zijn geen statistieken beschikbaar. Om toch informatie te geven 25
Afbouwbranche 2012-2017.indd 25
4/23/2012 11:46:48 AM
over de totale afbouwbranche en haar onderdelen, is gebruik gemaakt van de registratiebestanden van het Bedrijfschap Afbouw, registratiebestanden van Stichting Afbouwkeur, de bestanden van A&O Services voor het bij de CAO Afbouw behorend personeel en een door het EIB uitgevoerde enquête onder bedrijven uit de afbouwbranche. Hieronder volgt een beschrijving van de gehanteerde databronnen: Centraal Bureau van de Statistiek Voor de productie en werkgelegenheid van de totale bouwnijverheid, onderverdeeld naar type en soort werk en naar de zes subtakken, is aangesloten bij de CBS-statistiek Nationale rekeningen 2010. Registratiebestanden Bedrijfschap Afbouw Voor de samenstelling van de bij het bedrijfschap aangesloten bedrijven is gebruik gemaakt van de registratiebestanden van het Bedrijfschap Afbouw. De bij het Bedrijfschap Afbouw aangesloten bedrijven zijn verplicht jaarlijks hun aantal werknemers en omzet aan het Bedrijfschap door te geven. Ten tijde van deze studie waren de werknemers- en omzetcijfers tot en met 2009 bij het bedrijfschap bekend en een deel van de omzetcijfers van 2010. Registratiebestanden Afbouwkeur Voor aanvullende informatie (aantallen werknemers, omzetverdeling) is gebruik gemaakt van de registratiebestanden van Stichting Afbouwkeur. Waar mogelijk zijn deze gekoppeld met de omzetcijfers over 2010 van het Bedrijfschap Afbouw. Enquête onder geregistreerde bedrijven Voor de omzet, de omzetsamenstelling en de bedrijfseconomische gegevens in 2010 heeft het EIB in de tweede helft van 2011 een enquête gehouden onder de bedrijven die bij het Bedrijfschap Afbouw staan geregistreerd. Daarbij zijn alle bij het Bedrijfschap Afbouw geregistreerde bedrijven met personeel en 2.000 bedrijven zonder personeel benaderd. De respons op de enquête bestaat uit 109 bedrijven met personeel en 116 bedrijven zonder personeel. Tabel 1.2 geeft van deze responsgegevens een uitgebreider overzicht. De respons lag 41 lager dan die van de vorige marktstudie. De lage respons laat het niet toe om voor de terrazzosector betrouwbare uitkomsten over omzetverdelingen, de balans, kostenstructuur en bijbehorende kengetallen weer te geven. Door de lage respons van de blokken- en elementenstellers op de vraag naar de balansstructuur is het niet mogelijk om betrouwbare uitkomsten over de balans en bijbehorende (financiële) kengetallen weer te geven. Niet in elke sector was de respons van zzp’ers voldoende. Waar mogelijk is een onderscheid gemaakt tussen bedrijven met en zonder personeel. Dit geeft mogelijk een minder representatief maar wel een indicatief beeld van de gemeten onderwerpen. Bij het verwerken van de respons is een aantal correcties doorgevoerd. De gegevens uit de jaarrekening zijn waar nodig omgerekend naar bedrijfseconomisch onderling vergelijkbare gegevens. Daarnaast is rekening gehouden met verschillen in rechtsvorm. Voor VOF’s en eenmanszaken is een gewaardeerd
26
loon voor de ondernemer ingebracht. Dit omdat de ondernemers bij deze rechtsvormen niet op de loonlijst staan en hun inkomen uit het resultaat verkrijgen, in tegenstelling tot bij de BV’s. Tevens is een gewaardeerd loon ingebracht voor overige meewerkende personen die eveneens niet op de loonlijst staan. Uitgangspunt bij de waardering van de lonen zijn de arbeidskosten van een gediplomeerde kracht ad € 45.000. Voor bedrijven met meer dan vijf werknemers is een ondernemersloon van € 56.000 genomen. De resultaten zijn gewogen per sector, bedrijfsvorm (zzp, bedrijf met personeel) en rechtsvorm (BV, VOF, eenmanszaak). Als maatstaf hiervoor diende de verhouding tussen de omzet in 2009 in de populatie en in de responsgroep. De gepresenteerde resultaten zijn schattingen voor de totale populatie van het Bedrijfschap Afbouw in 2010.
Tabel 1.2
Respons op enquête, aantal bedrijven en aandeel hiervan op de totale populatie naar sector
Zzp’ers Bedrijven met personeel
Aantal
Stukadoorswerk Wand- en plafondmontage Vloerenleggen Terrazzowerk Blokken- en elementenstellen Totaal afbouwbranche
56 31 13 5 14 119
% Aantal 1,2 1,6 2,7 6,8 4,3 1,6
Totaal
% Aantal
%
55 5,0 111 1,9 28 4,0 59 2,3 18 5,1 31 3,7 0 0,0 5 5,0 8 7,2 22 5,1 109
4,8
228
2,3
Bron: EIB
1.4 Indeling van het rapport In hoofdstuk 2 zullen eerst de algemene ontwikkelingen voor de bouwproductie naar type werk worden beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het totaalbeeld voor de hele afbouwbranche gegeven, waarin achtereenvolgens de ontwikkelingen voor de afzetmarkt, de arbeidsmarkt en het bedrijfseconomisch beeld voor 2010 worden besproken. In de hierop volgende hoofdstukken 4 t/m 8 worden dezelfde onderwerpen voor ieder van de afzonderlijke branches (respectievelijk stukadoorswerk, wand- en plafondmontage, vloerenleggen, terrazzowerk en blokken- en elementenstellen) behandeld.
27
28
2
Ontwikkeling van de totale bouwproductie
De ontwikkeling in de Nederlandse bouw vertoonde in 2011 twee gezichten. In de eerste helft van het jaar trok de bouwproductie duidelijk aan. Halverwege het jaar sloeg het beeld onverwacht om. De eurocrisis en de stroom van negatieve berichten die hiermee samenging, heeft bedrijven en consumenten terughoudend gemaakt. Op middellange termijn zijn er weer goede vooruitzichten voor herstel van de bouwproductie. Het beeld voor de periode 2014-2017 is er één van krachtig herstel van de woningbouwproductie en een meer gematigd herstel bij de overige onderdelen van de bouw. Bouwproductie in het afgelopen jaar De bouw ontwikkelde zich gunstig in de eerste helft van 2011. Mede dankzij het zachte winterweer was sprake van stevige productiegroei. Rond de zomer vond echter een omslag plaats. Door de Europese schuldencrisis verslechterde het economische klimaat. De bouw werd opnieuw met een krimpende productie geconfronteerd. Gemiddeld nam de bouwproductie over het gehele jaar gemeten nog wel toe met 3½% naar een niveau van € 56,1 miljard (in prijzen 2010), waarbij alle
Figuur 2.1 Volumeontwikkeling van de toegevoegde waarde in de bouw en het overig bedrijfsleven in 2009-2011, mutaties in procenten 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20
I
II
III
IV
I
II
2009
III
IV
I
2010 Bouw
II
III
IV
2011
Overig bedrijfsleven
Bron: EIB
29
onderdelen van de bouw aan de groei bijdroegen. Dit herstel is in het licht van de sterke daling in 2009 en 2010 (cumulatief 15%) bescheiden te noemen. Bovendien nam het productieherstel in de loop van het jaar af (zie figuur 2.1). Het sterkste herstel vond plaats in de woningbouw. Het nieuwbouwvolume steeg met 5% en de herstel en verbouw bleef hier, mede onder invloed van de tijdelijke btw-verlaging, met 4½% nauwelijks bij achter. De utiliteitsbouw groeide over de gehele linie met 3%. Het onderhoud van woningen en utiliteitsgebouwen groeide met respectievelijk 2% en 3%, waarmee slechts een beperkt deel van de in de voorgaande jaren opgebouwde achterstand werd ingelopen. De orderportefeuilles van de woning- en de utiliteitsbouw toonden in het najaar van 2008 een ongekend scherpe daling. Vanaf het eind van 2008 tot begin 2010 daalden de orderportefeuilles in gestaag tempo verder en schommelen vanaf dat moment zonder dat er van een echte opleving sprake is. In de laatste maanden van 2010 trokken de orderportefeuilles van de woning- en de utiliteitsbouw weer aan en bereikten in de eerste maanden van 2011 een voorlopige top. Gedurende het jaar namen de orderportefeuilles onder invloed van het verslechterde economische klimaat weer af. De orderportefeuilles van de woningbouw daalden van 6,9 naar 6,0 maanden in januari 2012. De orderportefeuilles in de utiliteitsbouw daalden eerst van 6,1 tot 5,6 maanden, maar liepen vervolgens weer op tot eveneens 6,0 maanden in januari 2012.
Figuur 2.2
Orderportefeuilles in de woning- en utiliteitsbouw, januari 2003 tot en met januari 2012, maanden werk
10
9
8
7
6
5 2003
2004
2005
2006
2007 Woningbouw
Bron: EIB
30
2008
2009
Utiliteitsbouw
2010
2011
2012
2.1 Vooruitzichten voor 2012 en 2013 De gevolgen van de Europese schuldencrisis hebben een negatief effect op de bouwproductie in 2012. De bouwproductie zal in de eerste helft van 2012 verder dalen. De veronderstelling dat het aantal werkbare dagen weer op het gebruikelijke niveau ligt, versterkt de daling in het eerste kwartaal. Pas in de tweede helft van 2012 zal de bouwproductie weer aantrekken. Het Centraal Planbureau verwacht dat de Nederlandse economie in 2012 met een ½% zal krimpen. Door economische krimp daalt de totale bouwproductie in 2012 met 3½%. Er zijn dit keer geen stimuleringsmaatregelen door het kabinet genomen om de bouwproductie te stimuleren. Alleen het onderhoud van gebouwen toont nog een bescheiden groei. Voor de overige onderdelen is over het gehele jaar gemeten sprake van een krimp. Tabel 2.1 vat de belangrijkste uitkomsten van de ramingen voor de afbouw relevante bouwproductie5 samen en geeft ook een overzicht van de ontwikkelingen in de afgelopen twee jaar.
Tabel 2.1
Jaarlijkse verandering van de voor de afbouwbranche relevante bouwproductie naar soort werk, 2010-2017
Miljoen €1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173
Woningbouw - nieuwbouw - herstel en verbouw - onderhoud
11.101 6.344 5.199
11.650 6.625 5.300
5 4½ 2
-4½ -3½ ½
1 0 1
6 4 2
Utiliteitsbouw - nieuwbouw - herstel en verbouw - onderhoud
7.710 4.307 3.734
7.950 4.425 3.850
3 3 3
-8 -3 1½
-½ 1 3
2 2½ 3
Totaal b&u 38.395 39.800 3½ -3½ ½ 3½ Totale bouwproductie4 54.253 56.050 3½ -3½ ½ 3½ 1 Bedragen in prijzen van 2010, exclusief btw 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017 4 Inclusief gww en externe onderaanneming
Bron: CBS, EIB
5
De productie omvat de toegevoegde waarde van de bedrijfstak bouwnijverheid en bouwin- stallatiebedrijven plus het verbruik van goederen en diensten. Hierin zijn de interne leveringen binnen de bedrijfstak (onderaanneming), de aanschaf van machines, overige investeringen, het saldo van uitvoer van diensten en handelsmarges niet opgenomen.
31
De totale woningbouwproductie neemt in 2012 met 4% af. De nieuwbouw van woningen daalt met 4½% iets scherper dan de herstel en verbouw. Het aantal vergunningen nam in 2011 opnieuw af en bovendien duurt het langer voordat een in voorgaande jaren afgegeven vergunning in productie wordt genomen. De bouwproductie valt hierdoor terug tot iets boven het dieptepunt in 2010. Het aantal voltooide woningen daalt van 58 duizend woningen in 2011 naar 57 duizend woningen in 2012. De herstel- en verbouwproductie van woningen daalt met 3½%. De daling wordt versterkt door het aflopen van de tijdelijke btw-regeling op renovatie- en herstelwerkzaamheden aan woningen ouder dan twee jaar, die in 2011 zorgde voor het naar voren halen van de productie. De sterkste daling in 2012 ondervindt de utiliteitsbouw. Het is hier vooral de nieuwbouw die door de verslechterde winstperspectieven in de marktsectoren en bezuinigingen in de budgetsectoren met 8% opnieuw fors krimpt en in 2012 een nieuw dieptepunt bereikt. De herstel en verbouw van utiliteitsgebouwen is wat minder conjunctuurgevoelig, waardoor de daling van de productie zich beperkt tot 3%. Het onderhoud toont nog wel een groei, maar blijft met 1% achter bij de trendmatige structurele groei. De groei van het onderhoud van utiliteitsgebouwen ligt boven die van woningen in reactie op de veel scherpere daling in 2010. Figuur 2.3 vat de samenhang tussen de ontwikkeling van de bouwproductie, de totale afbouwproductie en die van het bruto binnenlands product gedurende de afgelopen jaren en de verwachtingen voor de korte termijn samen. Uit de figuur blijkt de sterke conjunctuurgevoeligheid van de totale bouwproductie en
Figuur 2.3
Samenhang tussen de ontwikkeling van het BBP, de bouwproductie en de totale afbouwproductie, jaarlijkse mutaties in procenten, 2002-2013
8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10 -12 2002
2003
2004
2005
Bouwproductie
Bron: CBS, CPB, EIB
32
2006
2007
2008
Afbouwbranche
2009
2010
2011
2012
Bruto Binnenlands Product
2013
de nog sterkere gevoeligheid van de totale afbouwbranche. Ook laat de figuur zien dat na economisch herstel de bouwproductie met vertraging volgt vanwege de benodigde doorlooptijd om van bouwplan tot feitelijke bouwproductie te komen. Bij een gematigde groei van de Nederlandse economie in 2013 is in de bouw met een totale groei van een ½% sprake van een pas op de plaats. Het herstel van de economie werkt door de benodigde doorlooptijd van projecten met vertraging door in de bouwproductie. In 2013 neemt de nieuwbouwproductie van woningen met een bescheiden 1% toe. Het aantal voltooide woningen neemt toe tot 59 duizend. De herstel- en verbouwproductie blijft op hetzelfde niveau als in 2012. De utiliteitsnieuwbouw daalt in 2013 nog licht verder, terwijl de herstel en verbouw met een groei van 1% iets sneller reageert op het economisch herstel. Het onderhoud van gebouwen trekt al wel weer aan met een groei van 1% voor woningen en 3% voor utiliteitsgebouwen, maar het aandeel is te bescheiden om hiermee de totale bouwproductie te laten versnellen. Effect van tijdelijke verlaging btw-tarief Om de bouwsector te steunen heeft het kabinet tijdelijk het btw-tarief op alle renovatie- en herstelwerkzaamheden voor woningen ouder dan twee jaar verlaagd naar 6%. De regeling was tijdelijk en gold voor de periode 1 oktober 2010 – 30 juni 2011 en is uiteindelijk verlengd tot 1 oktober 2011. Het lage tarief gold alleen voor de arbeidskosten. Het totale bouwvolume van herstel, renovatie en onderhoud aan woningen bedroeg in 2009 € 12,4 miljard. Het lage btw-tarief had alleen voordeel voor eigen woningen. Verhuurders konden de btw op verbouwingskosten al aftrekken van de door hen te betalen btw. In totaal gaat het om werk met een marktomvang van € 6,9 miljard in 2009, waarvan de helft bestaat uit arbeidskosten. De verlaging beoogde twee effecten. Door het lagere tarief vallen de kosten lager uit, waardoor huiseigenaren relatief een groter deel van hun budget aan woningverbetering besteden. Hiernaast zullen door de tijdelijke aard van de maatregel, mensen voorgenomen verbeteringen van hun huis vervroegen om van het tariefsvoordeel te kunnen profiteren. Afhankelijk van de mate waarin een branche in de woningverbetering van koopwoningen actief is, zullen ook de bij het Bedrijfschap Afbouw aangesloten branches geprofiteerd hebben van de maatregel. 2.2 Vooruitzichten op middellange termijn Pas vanaf 2014 zal de bouwproductie over een breed front herstellen. Dit is twee jaar later dan voor de Europese schuldencrisis werd voorzien. Op middellange termijn zal de totale bouwproductie zich geleidelijk ontwikkelen richting de meer trendmatige niveaus, maar de topniveaus van voor de crisisjaren worden niet meer gehaald. De meeste dynamiek toont de woningbouw, waarbij een forse inhaalslag wordt gemaakt. Niet alleen keert het aantal nieuwbouwwoningen terug naar het aantal dat past bij de structurele demografische huishoudensgroei, ook wordt de tijdens de crisisjaren opgebouwde achterstand ingelopen. Het aantal voltooide woningen loopt eerst op tot 73 duizend in 2016 en neemt vervolgens weer
33
af. De nieuwbouwproductie neemt hierbij met gemiddeld 6% per jaar toe, waarbij door het bouwen van relatief meer (duurdere) koopwoningen ook sprake is van enige kwaliteitstoename. Ook de herstel en verbouw van woningen groeit op middellange termijn relatief sterk met gemiddeld 4% per jaar. Het herstel van de utiliteitsbouw wordt op middellange termijn geremd door overcapaciteit in met name de kantorensector en ook door de druk op overheden om te bezuinigen. De utiliteitsbouw blijft met een groei van gemiddeld 2% per jaar achter bij de groei van de woningbouw. De groei van de herstel en verbouw ligt met gemiddeld 2½% per jaar iets boven die van de nieuwbouw. De groei van de onderhoudsmarkt versnelt op middellange termijn tot gemiddeld 2½% per jaar, waarbij de groei van het onderhoud van de utiliteitsbouw traditioneel sterker groeit dan die van woningen. Hiermee wordt naast de trendmatige toename van het onderhoud ook de onderhoudsachterstand ingelopen. De totale bouwproductie zal in de periode 2014-2017 naar verwachting met gemiddeld 3½% per jaar toenemen. In 2017 wordt hiermee een productieniveau bereikt van € 61,7 miljard. Dit is € 7½ miljard meer dan op het dieptepunt in 2010, maar ligt € 2,1 miljard onder het niveau van 2008. De productiecijfers voor de verschillende jaren en de verschillende onderdelen van de bouw zijn in niveaus (constante prijzen) weergegeven in tabel 2.1. Tabel 2.1 brengt ook de verwachte procentuele veranderingen van de bouwproductie per sector op middellange termijn in beeld. Figuur 2.4 geeft de verwachte ontwikkeling van de bouwmarkt in constante prijzen van 2010.
Figuur 2.4 Ontwikkeling van de bouwproductie per deelmarkt, 2010-2017, miljoen €
70.000 54.253
56.099
54.056
54.322
61.794
2010
2011
2012
2013
2017
60.000 50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 Woningbouw
Bron: EIB
34
Utiliteitsbouw
Onderhoud gebouwen GWW
Externe onderaanneming
3
Totale afbouwbranche
Na twee zware jaren betekende het afgelopen jaar een licht herstel voor de afbouwbranche. De afbouwproductie nam in 2011 met 2½% toe. Dit herstel is door de verslechterde economische situatie van korte duur. In 2012 daalt de afbouwproductie weer met 4% en stabiliseert in 2013 op dit niveau. Pas vanaf 2014 volgt herstel, maar de productieniveaus van voor de recessie worden in 2017 niet behaald. De totale werkgelegenheid in de afbouwbranche nam in 2011 met 2% verder af. Het productieherstel werd vooral benut om de productiviteit van het personeel te verbeteren. De daling trof zowel de werkgelegenheid van werknemers als de zzp’ers. In 2012 en 2013 neemt de totale werkgelegenheid in de afbouwbranche met respectievelijk 1½% en ½% verder af. De werkgelegenheid van de zzp’ers daalt relatief sterker, omdat bedrijven de inzet van het eigen personeel zo goed mogelijk proberen te benutten. Eerst zal in 2013 de vraag naar uitzendkrachten en gedetacheerden weer toenemen. Bedrijven benutten eerst de flexibele schil voordat zij vast personeel gaan aantrekken. Vanaf 2014 zal de historische trend van relatief meer zzp’ers doorzetten, waardoor het aantal arbeidsjaren van zzp’ers jaarlijks met 2% toeneemt. Op middellange termijn neemt de werkgelegenheid van ondernemingen nog slechts bescheiden toe ten gunste van die van de zzp’ers. De bedrijfseconomische situatie van de afbouwbranche is in 2010 over de gehele linie onder invloed van de recessie ten opzichte van 2008 verder verslechterd. Met het vooruitzicht dat de afbouwproductie pas vanaf 2014 echt gaat herstellen zal in de komende jaren veel van het weerstandsvermogen van de afbouwbedrijven worden gevergd en zal de bedrijfseconomische situatie van de afbouwbedrijven verder verslechteren. 3.1 Marktontwikkelingen Ontwikkelingen in de afbouw in de afgelopen jaren Figuur 3.1 geeft de historische ontwikkeling van de productie in de periode 2002-2011 van de totale afbouwbranche en die van de bouw als geheel. Uit de figuur blijkt dat, behoudens bescheiden schommelingen, de afbouw meebeweegt met de ontwikkelingen in de bouw. Net zoals de bouw groeide de afbouw tot 2009 aanzienlijk. Als gevolg van de recessie is zowel de totale bouwproductie als de afbouwproductie in 2009 en 2010 sterk teruggevallen. De hogere gevoeligheid van de afbouw voor de conjunctuur laat zich verklaren door de samenstelling van de afbouwsector. De afbouw richt zich sterker op de nieuwbouw en de herstel en verbouw dan de totale bouw. De investeringsmarkt (nieuwbouw, herstel en verbouw) is gevoeliger voor veranderingen in de conjunctuur omdat investeringen gemakkelijker uitgesteld kunnen worden, in tegenstelling tot het onderhoud. Afbouwbedrijven treden bij nieuwbouw en herstel en verbouw doorgaans op als onderaannemer van algemene b&u-bedrijven. Deze algemene b&u-bedrijven geven er dan de voorkeur aan om gespecialiseerd werk uit te besteden. Op de onderhoudsmarkt zijn afbouwbedrijven in het algemeen zelfstandig actief als hoofdaannemer. Dan wordt er gewerkt voor de eigenaars en beheerders van gebouwen. De verschillen in conjunctuurgevoeligheid en het soort opdrachtgeverschap variëren van deeltak tot deeltak en vaak van bedrijf tot bedrijf, waardoor veranderingen in de gehele bouw verschillend doorwerken in de afbouw.
35
Figuur 3.1
Samenhang tussen de ontwikkeling van het BBP, de bouwproductie en de totale afbouwproductie, jaarlijkse mutaties in procenten, 2002-2011
8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10 -12 2002
2003
2004
2005
Bouwproductie
2006
2007
Afbouwbranche
2008
2009
2010
2011
Bruto Binnenlands Product
Bron: CBS, CPB, EIB
Trendmatige ontwikkelingen in de afbouwbranches De ontwikkeling van de totale afbouw komt in grote lijnen overeen met die van de bouw als geheel. Dat geldt niet voor de afzonderlijke onderdelen van de afbouw. Dit is immers afhankelijk van in welke deelsectoren van de bouw men actief is. Tussen afbouwbedrijven zijn daardoor ook grote verschillen in hoe men door de crisis komt. De afbouwbranche, zoals in deze publicatie beschreven, moet het vooral hebben van de ontwikkeling van de investeringsmarkten in de woningsector (zoals de stukadoors en blokkenstellers) of in de sector utiliteitsgebouwen (zoals de vloerenleggers en de wand- en plafondmonteurs). De focus van het bedrijf en de manier waarop de verschillende sectoren door de crisis komen, bepaalt hoe de verschillende bedrijven door de crisis komen. Tabel 3.1 geeft aan hoe de omzet van de bedrijven in de afbouwbranche in 2010 was verdeeld over de verschillende sectoren van de bouw. Op de lange termijn is een aantal autonome ontwikkelingen van belang. Zo wordt er steeds meer naar gestreefd werkzaamheden op de bouwplaats zelf te beperken, ten voordele van de ‘voorfase’. De fabrikant levert in de voorfase een zo kant en klaar mogelijk product op. Daardoor hoeft op de bouwplaats zelf minder werk verricht te worden. Hierdoor zal er vaker met lichtere en/of geprefabriceerde elementen gewerkt gaan worden. Sommige deeltakken kunnen vanuit hun specialisme hiervan profiteren (bijvoorbeeld wand- en plafondmontage), terwijl dit voor andere sectoren zal resulteren in zware concurrentie (blokkenstellen). Deze ontwikkeling zal er toe leiden dat sommige
36
Tabel 3.1
Verdeling van de productie in de afbouwbranche naar soort werk, procenten, situatie 2010
Investeringen in Investeringen in woningen utiliteitsgebouwen
Onderhoud gebouwen
Stukadoorswerk 79 12 9 Wand- en plafondmontage 22 75 3 Vloerenleggen 33 64 3 Terrazzowerk 67 7 26 Blokken- en elementenstellen 82 16 2 Totaal
41 44 5
Bron: EIB
typen werkzaamheden meer toegevoegde waarde zullen creëren terwijl andere werkzaamheden juist minder zullen toevoegen of zullen gaan verdwijnen. Naast het belangrijker worden van de voorfase zijn er altijd trends in de richting van de toepassing van nieuwe materialen en technieken. Hierdoor kunnen bepaalde branches binnen de bouw en de afbouw hun marktaandeel vergroten, ten koste van andere branches (verdringing). In het verleden leidde dit ook binnen de afbouw soms tot sterk uiteenlopende groeicijfers tussen de verschillende takken, bijvoorbeeld tussen stukadoors en de wand- en plafondmontagebedrijven. Soms dwingt regelgeving hier toe. Een voorbeeld hiervan is het aanvankelijk dreigende verbod op de traditionele aanleg van zandcementvloeren of de mogelijke verhoging van de btw op arbeidsintensieve diensten. Een andere ontwikkeling is de opkomst van afbouwbedrijven die zich richten op het overnemen van een deel van het bouwmanagement van de hoofdaannemer. Traditioneel hebben de algemene bouwbedrijven deze rol. Door het uitbesteden van de logistiek en afstemming van onderdelen aan onderaannemers kunnen algemene bouwbedrijven een hoop rompslomp en bijbehorende kosten vermijden. Een voorbeeld hiervan zijn wand- en plafondmontagebedrijven, die naast het plaatsen van de wanden ook activiteiten als het plaatsen van kozijnen, plinten, installatiewerk en afwerking aannemen. Eventueel wordt dit overgenomen werk weer uitbesteed aan eigen onderaannemers. Behalve tijdens de huidige conjunctureel moeilijke periode zal deze trend naar verwachting in de toekomst doorzetten. Uiteraard geldt dat niet alle activiteiten binnen de afbouwbranche zich goed lenen voor deze positie, bijvoorbeeld vloerenleggen en blokken- en elementenstellen. In deze publicatie maken wij onderscheid tussen de productie van ondernemingen met personeel en de productie van zelfstandigen zonder personeel
37
(zzp’ers). Sinds enige tijd is er sprake van een trendmatige verschuiving van de inzet van eigen personeel naar de inzet van ingehuurd personeel. Voor een deel is dit gedetacheerd personeel (waaronder buitenlandse vaklieden) en voor een ander deel zijn dit zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Bedrijven kiezen ervoor een steeds groter deel van de werkzaamheden te laten verrichten door ingehuurd personeel. Ingehuurd personeel is flexibeler in te zetten. Discontinuïteit in de bouwstroom kan dit personeel opvangen door werkzaamheden voor andere bedrijven uit te voeren. Ook lopen bedrijven minder risico’s die zij anders wel met het eigen personeel (bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid) zouden lopen. Zzp’ers zijn door het ontbreken van een vast werkverband veel gevoeliger voor conjuncturele schommelingen. Bij het teruglopen van de opdrachten zal een bedrijf vooral proberen zijn eigen personeel in te zetten ten koste van de inhuur van personeel. Dit betekent dat de gevolgen van de recessie sterker bij de flexibele schil aangreep. Hierbij werd eerst het gebruik van uitzendwerk en gedetacheerd personeel teruggebracht. De verwachting is dat met het herstel van de bouwproductie de inzet van de flexibele schil snel zal herstellen en dat de verschuiving naar meer inzet van zzp’ers zich zal voortzetten, zij het minder scherp dan in het begin van deze eeuw. Raming en omzetsamenstelling De raming van de te verwachten productieontwikkeling in de verschillende onderdelen van de afbouw is gebaseerd op de omzetsamenstelling zoals die door de bedrijven in de enquête is opgegeven. Bij de ramingen is geen rekening gehouden met verschuivingen in de omzetsamenstelling vanwege de toepassing van nieuwe technieken of materialen. Dergelijke verschuivingen zorgen er voor dat bepaalde activiteiten meer of juist minder aandeel krijgen in de totale bouwproductie. Een voorbeeld hiervan uit het verleden is de introductie van de systeemwanden en de systeemplafonds. Daardoor kon zich een apart specialisme ontwikkelen, wat ten koste ging van het werk door de gespecialiseerde metselbedrijven en stukadoorsbedrijven. Wel is rekening gehouden met korte termijneffecten van verdringing door algemene b&u-bedrijven in de wand- en plafondmontagebranche, die deze activiteiten door overschot aan personeel zelf zijn gaan verrichten. Op middellange termijn is een structurele trend verondersteld, waarbij deze sector marktaandeel wint door bouwmanagementtaken van algemene b&u-bedrijven over te nemen (ontzorgen). Verwachtingen voor de marktontwikkelingen in de afbouwbranche Na de daling van de productie in 2009 met 7½% en vervolgens met nog eens 11½% in 2010 was het herstel in 2011 slechts bescheiden met 2½% voor de hele afbouw (zie tabel 3.2). Dit beeld komt overeen met de ontwikkeling in de totale b&u. In de minder conjunctuurgevoelige gww is de afbouwbranche nauwelijks actief. Door de ongunstige economische ontwikkelingen zal de productie van de totale afbouwbranche in 2012 met 4% opnieuw krimpen. De productie zal in 2012 uitkomen op een niveau van circa € 2,4 miljard en zal in 2013 op dit niveau stabiliseren. De ontwikkeling van de productie van afbouwbedrijven volgt de ontwikkeling van de markten waarin zij actief zijn. De productie van zzp’ers is minder gevoe-
38
Tabel 3.2 Ontwikkeling van de productie in de totale afbouwbranche, 2010-2017
Miljoen €1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173
Totaal Bedrijven Zzp’ers
2.462 2.521 2½ -4 0 4 1.905 1.959 3 -4½ 0 3½ 557 562 1 -3 0 4½
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
lig voor de conjunctuur. Dit komt enerzijds doordat zzp’ers in de stukadoorsen terrazzobranche zich sterker richten op het minder conjunctuurgevoelige onderhoud. Anderzijds wordt dit veroorzaakt door het relatief hoge aandeel van ingehuurde (buitenlandse) uitzendkrachten en gedetacheerden in de wand- en plafondmontage- en de blokkenstellersbranche. De terugval in productie vangen deze bedrijven op door minder personeel in te huren om het eigen personeel aan het werk te houden. Als eerste zal dus de terugval worden opgevangen door de inhuur van (buitenlandse) uitzendkrachten of gedetacheerd personeel fors te beperken. Vervolgens zal ook de inhuur van zzp’ers worden beperkt. Het werk dat zzp’ers voor andere afbouwbedrijven verrichten neemt af, maar in takken met veel inhuur van uitzendkrachten en gedetacheerden is de afname minder sterk dan het productieverlies van de bedrijven die hen inhuren. In 2011 vertoont de productie van zzp’ers een licht herstel vanwege hun sterkere oriëntatie op onderhoud. Bij herstel van de productie zal ook de vraag naar uitzendkrachten als eerste weer toenemen, waardoor de productietoename van zzp’ers achterblijft bij die van bedrijven. In lijn met de bouwproductie daalt in 2012 de totale productie van de afbouwbranche en bereikt daarmee in dat jaar het dieptepunt. In 2013 stabiliseert de afbouwproductie. Pas vanaf 2014 zet herstel van de economie en de bouw echt door en dan pas zal er ook herstel optreden in de afbouwbranches. Dit krachtige herstel zet zich op middellange termijn door. Door het relatief sterke herstel van de nieuwbouw van woningen is de productiegroei het sterkst bij de blokken- en elementenstellers. Zij werden hiervoor ook het sterkst door de recessie getroffen. Door de relatief sterkere oriëntatie op de bedrijfsgebouwen en woningcorporaties blijft het groeiherstel in de wand- en plafondmontagesector achter bij die van de andere branches. Structurele leegstand van kantoren, bezuinigingen van overheden en verminderde financiële ruimte van corporaties beperken het herstel van de investeringen in bedrijfsgebouwen.
39
Geen van de afbouwsectoren behaalt op middellange termijn het productieniveau van voor de recessie. Het zijn vooral de wand- en plafondmontagebedrijven en de vloerenleggers die het productieverlies niet meer zullen inhalen. De stukadoors en blokken- en elementenstellers halen door het sterkere herstel van de woningbouw een groot deel van het productieverlies weer in. Naar verwachting zullen de wand- en plafondmontagebedrijven er wel in slagen om jaarlijks marktaandeel te winnen door ook activiteiten van andere gespecialiseerde activiteiten (schilders, installatie, etc.) als onderdeel van het eigen werk op te nemen en te coördineren.
Figuur 3.2
Ontwikkeling van de productie binnen de afbouwbranche, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
Stukadoorswerk Terrazzowerk
2010
2011
2012
2013
2014
2015
20162
017
Wand- en plafondmontage Vloerenleggen Blokken- en elementenstellen
Bron: EIB
De uiteenlopende ontwikkelingen van de diverse onderdelen binnen de afbouwbranche, brengen per saldo maar kleine verschuivingen teweeg in de productieverdeling (zie tabel 3.3). Het aandeel van de stukadoors neemt in 2017 ten opzichte van 2010 licht toe, wat ten koste gaat van de wand- en plafondmontagebedrijven. De vloerenleggers, blokken- en elementenstellers en terrazzobedrijven handhaven hun aandeel in de totale afbouwbranche. 3.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid Met de scherpe terugval in productie liep ook de werkgelegenheid in de afbouwbranche in 2009 en 2010 sterk terug. Een deel van het productieverlies is opgevangen door een lagere arbeidsproductiviteit. Ook is een aanzienlijk deel opgevangen door de flexibele schil, waardoor het verlies van eigen personeel werd beperkt. Op de inhuur van de flexibele schil kan sneller, eenvoudiger en goedkoper worden bezuinigd dan op het eigen personeel. De flexibele schil
40
Tabel 3.3
Ontwikkeling van de totale productie van de afbouwbranche, 2010-2017, miljoen €
2010 Aandeel 2017 Aandeel in % in % Stukadoorswerk Wand- en plafondmontage Vloerenleggen Terrazzowerk Blokken- en elementenstellen
1.034 42,0 1.207 43,3 890 36,2 967 34,7 421 17,1 472 16,9 23 0,9 26 0,9
Totaal afbouwbranche
2.462
94 3,8 115 4,1 100,0
2.787
100,0
Bron: EIB heeft in het afgelopen decennium sterk aan belang gewonnen, waardoor het verlies aan eigen personeel in relatie tot eerdere perioden met productieterugval relatief beperkt bleef. Doordat in de wand- en plafondmontage relatief veel gebruik werd gemaakt van uitzendkrachten en gedetacheerden kon het werkgelegenheidsverlies in deze branche voor een groot deel worden opgevangen door minder van dit personeel in te huren, waardoor het verlies van eigen personeel en zelfstandigen zonder personeel relatief beperkt bleef. Ontwikkelingen in 2011 In 2011 nam de werkgelegenheid verder af met 2% (zie tabel 3.4). De totale werkgelegenheid kwam in 2011 uit op 24.500 arbeidsjaren, waarvan 15.200 bij de afbouwbedrijven met personeel, 8.100 bij de zelfstandigen zonder personeel en 1.200 in de uitzend- en detacheringbranche. Het arbeidsvolume van zzp’ers daalde in 2011 sterker dan dat van bedrijven met personeel omdat zij minder door deze bedrijven werden ingehuurd. De daling werd wel beperkt door een minder conjunctuurgevoelige omzetsamenstelling (vooral de stukadoors) en in sommige branches door het relatief hoge aandeel van ingehuurde uitzendkrachten en gedetacheerd personeel. Deze laatste groepen laten zich veel makkelijker reduceren. Het aantal zelfstandigen nam door gebrek aan alternatieven minder sterk af dan hun arbeidsinzet. Bovendien zocht een deel van de ontslagen werknemers hun heil als zzp’er, hetgeen de omzet per zzp’er sterk heeft gereduceerd. Ontwikkelingen in 2012 en 2013 In 2012 en 2013 neemt de totale werkgelegenheid in de afbouwbranche verder af onder invloed van de verslechterde economische situatie. De werkgelegenheid bij bedrijven met personeel daalt in 2012 met 1%, terwijl de werkgelegenheid van zzp’ers sterk verder afneemt. Pas vanaf 2014 neemt de werkgelegenheid in de totale afbouwbranche weer toe. Het zijn de uitzendkrachten en het gedetacheerd personeel die al in 2013 als eerste van het herstel profiteren.
41
Bedrijven zullen eerst de flexibele schil benutten alvorens zij de verplichtingen van nieuw personeel aangaan. Ontwikkelingen op middellange termijn (2014-2017) De totale werkgelegenheid van de afbouwbedrijven groeit in de periode 20142017 jaarlijks met gemiddeld 2%. Op middellange termijn stabiliseert de werkgelegenheid van bedrijven met personeel ten gunste van die van de zzp’ers. Na 2013 zal de historische trend naar relatief meer zzp’ers doorzetten, waardoor het aantal arbeidsjaren van zzp’ers jaarlijks met 3% toeneemt. De totale werkgelegenheid in 2017 komt 12% lager uit ten opzichte van het niveau van vlak voor de recessie (2008).
Tabel 3.4 Werkgelegenheidsontwikkeling in de afbouw, arbeidsjaren, 2010-2017
Totaal Bedrijven met Zzp’ers Uitzend personeel krachten
Aantal
% Aantal % Aantal
2010 2011 2012 2013 20171
24.482 15.167 23.978 -2 14.870 -2 23.585 -1½ 14.699 -1 23.468 -½ 14.557 -1 25.577 2 14.806 ½
% Aantal
%
8.062 1.253 7.854 -2½ 1.253 0 7.632 -3 1.253 0 7.528 -1½ 1.384 10½ 8.217 2 2.554 16½
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
3.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010 Omzet De gehele afbouwbranche boekte in 2010 een totale omzet uit afbouwwerk van € 2,4 miljard. Dit is de omzet inclusief onderlinge uitbestedingen en exclusief btw. Ten opzichte van 2009 bedroeg de nominale omzetdaling 8%. De daling van de omzet is het gevolg van vraaguitval tijdens de economische crisis. Per bedrijf bedroeg de omzet gemiddeld € 251.823. De omzet uit afbouwwerk exclusief onderlinge uitbestedingen bedroeg € 1,9 miljard (exclusief btw). De stukadoors hebben net als in voorgaande jaren het grootste aandeel in de omzet binnen de afbouwbranche (zie figuur 3.3). De stukadoors worden op de voet gevolgd door de wand- en plafondbedrijven. De vloerenleggers-, terrazzoen blokken- en elementenstelbedrijven waren samen goed voor 22% van de totale omzet. De vloerenleggersbedrijven zijn hierbinnen het grootst.
42
Figuur 3.3
Omzet in procenten naar sector, totale afbouwbranche, 2010
Terrazzowerk 0,9%
Blokken-e n elementenstellen 3,8%
Vloerenleggen 17,1% Stukadoorswerk 42,0 %
Wand- en plafondmontage 36,2%
Bron: Registratiebestanden Bedrijfschap Afbouw, bewerking EIB
De zzp’ers realiseerden in 2010 een gezamenlijke omzet van € 557 miljoen. Dit is de omzet inclusief onderlinge uitbestedingen. Ten opzichte van 2009 bedroeg de nominale omzetstijging 9%. Deze stijging is toe te schrijven aan het toegenomen aantal zzp’ers in het registratiebestand van het Bedrijfschap Afbouw6. De stukadoors hadden het grootste aandeel in de zzp-omzet. In 2010 bedroeg dit aandeel 60%. Naast de stukadoors hebben de wand- en plafondmonteurs een groot aandeel in de omzet. Zij waren goed voor 27% van de zzp-omzet. De vloerenleggers, terrazzowerkers en blokken- en elementenstellers zijn samen goed voor 13% van de zzp-omzet. De vloerenleggers waren hierbinnen het grootst met een omzetaandeel van 8%. Blokken- en elementenstellers en terrazzo zzp’ers realiseerden grofweg 4% en 1% in de totale zzp-omzet. Marktsegmenten Afbouwbedrijven kunnen in verschillende delen van de markt actief zijn. Het gaat daarbij om combinaties van soorten werk en de objecten waaraan wordt gewerkt. Onder soorten werk worden de sectoren nieuwbouw, herstel verbouw en renovatie en onderhoud onderscheiden. Onder objecten worden woningen of gebouwen onderscheiden. Enkele afbouwbedrijven kunnen ook actief zijn in de grond-, water- en wegenbouw, bijvoorbeeld op het gebied van betonrenovatie. Nieuwbouwactiviteiten hadden net als in 2009 het grootste aandeel in de omzet. Het aandeel bedroeg in 2010 58% (zie tabel 3.5). De afbouwbedrijven zijn, net als in 2008, met 37% van de omzet ook nadrukkelijk aanwezig in het
6 Daarnaast is in dit onderzoek de definitie van zzp’er gewijzigd ten opzichte van voorgaande jaren. Hierdoor worden VOF’s met twee vennoten niet meer tot de bedrijven met personeel gerekend maar tot zzp’ers.
43
herstel-, verbouw- en renovatiesegment. In het onderhoud zijn bedrijven uit de afbouwbranche naar verhouding weinig actief. Naar object bekeken, werd in 2010 wat meer omzet verkregen uit woningen dan uit gebouwen. Van de omzet werd 55% verkregen door werkzaamheden aan woningen. Voor de gebouwen bedroeg het aandeel 45%.
Tabel 3.5
Omzet in procenten naar marktsector, totale afbouwbranche in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Nieuwbouw Woningen Gebouwen Herstel, verbouw, renovatie Woningen Gebouwen Onderhoud Woningen Gebouwen Totaal
Totale Bedrijven met afbouwbranche personeel 2008 2009 2010
Zzp
2010 2010
23 29 28 30 25 30
27 28 36 5
20 14 23 15 23 14
18 41 15 12
6 5 4 6 4 1 100 100 100
2 12 1 1 100 100
Bron: EIB
Mede door de moeilijke economische situatie in 2010 deden veranderingen ten opzichte van 2009 zich vooral voor binnen de soorten werk. Het aandeel nieuwbouw van woningen bleef gelijk. In absolute zin daalde de omzet hieruit wel. Het aandeel herstel, verbouw en renovatie van woningen steeg met 9 procentpunt. Wat betreft het werk aan gebouwen steeg het aandeel nieuwbouw met 5 procentpunt. Het aandeel herstel, verbouw en renovatie van gebouwen nam met 9 procentpunt af. De zzp’ers en ook de afbouwsectoren afzonderlijk (zie de volgende hoofdstukken waarin de sectoren worden beschreven) zijn in verschillende segmenten van de markt actief. In tegenstelling tot de totale afbouwbranche realiseerden de zzp’ers het merendeel (81%) van hun omzet uit woningen in plaats van gebouwen. Van de omzet uit woningen was een derde nieuwbouwwerk. In vergelijking met de totale afbouwbranche haalden de zzp’ers naar verhouding meer omzet uit herstel, verbouw en renovatie en onderhoud. Opdrachtgevers De afbouwbedrijven kennen verschillende opdrachtgevers die voor werk aan woningen en gebouwen opdracht geven. Woningcorporaties, verenigingen van
44
eigenaren en particulieren zijn vooral opdrachtgever van werkzaamheden aan woningen. Overheid en bedrijven zijn vooral opdrachtgever van werkzaamheden aan gebouwen. De afbouwbedrijven kunnen ook in opdracht van andere bouw- of afbouwbedrijven aan woningen en gebouwen werken. De verdeling van de omzet naar opdrachtgevers is in 2010 iets gewijzigd ten opzichte van 2009 (zie tabel 3.6). Wel bleven de hoofdaannemers (bouwbedrijven) met een aandeel van 60% in de omzet de belangrijkste opdrachtgever in de afbouwbranche. Daarnaast werd voor andere afbouwbedrijven gewerkt (10%). In totaal werd bijna driekwart van de omzet uit onderaanneming verkregen. Het aandeel omzet voor woningcorporaties steeg. Ook voor de zzp’ers waren de hoofd- en onderaannemers de belangrijkste opdrachtgevers in 2009. De verdeling tussen hoofdaannemers en onderaannemers verschilt echter wel met die van de totale afbouwbranche. De zzp’ers behaalden naar verhouding meer omzet bij afbouwbedrijven dan hoofdaannemers. Particulieren hadden als opdrachtgever een relatief groter aandeel in de omzet van de zzp’ers dan in de omzet van de totale afbouwbranche.
Tabel 3.6
Omzet in procenten naar opdrachtgever, totale afbouwbranche in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Hoofdaannemers Afbouwbedrijven Woningcorporaties Bedrijven Particulieren en vve’s Overige1 Totaal
Totale Bedrijven met afbouwbranche personeel 2008
2009 2010
61 64 60 14 12 10 7 2 8 8 10 11 7 9 9 3 3 3 100
100 100
Zzp
2010 2010 65 37 7 27 8 7 12 3 5 26 3 0 100 100
1 Inclusief overheid en projectontwikkelaars
Bron: EIB
De afbouwsectoren (zie de volgende hoofdstukken) tonen wat betreft de verdeling naar hoofd- en onderaannemers een vergelijkbaar beeld met de totale afbouwbranche. Verschillen tussen de sectoren doen zich dan ook vooral voor in de omzet naar woningbouwcorporaties, bedrijven en particulieren.
45
Wijze van opdrachtverkrijging Opdrachten kunnen op verschillende manieren worden verkregen. Opdrachtgevers kunnen meerdere afbouwbedrijven om een offerte vragen of slechts één. In het eerste geval wordt gesproken over opdrachtverkrijging in concurrentie en in het tweede geval over opdrachtverkrijging niet in concurrentie. Hierbinnen kan een onderscheid worden gemaakt tussen opdrachtverkrijging tegen een aanneemsom, tegen een tarief per meter of oppervlak en tegen een tarief per uur of dagdeel. Wat betreft de wijze van opdrachtverkrijging doen zich ten opzichte van 2009 kleine veranderingen voor (zie tabel 3.7). Een iets kleiner deel van de omzet (79% was 82%) werd in 2010 verkregen in concurrentie. Een groter deel van de omzet werd tegen een aanneemsom verkregen. Het totaalaandeel in de omzet bedroeg 58%. Van de opdrachten kwam 33% in een tarief per meter tot stand. In tegenstelling tot de totale afbouwbranche is uitvoering tegen een tarief per meter voor zzp’ers de belangrijkste wijze van opdrachtverkrijging in 2010. Ongeveer een derde van de omzet kwam uit opdrachten met een aanneemsom tot stand. Een ruime meerderheid van de omzet werd evenals bij de totale afbouwbranche verkregen in concurrentie.
Tabel 3.7
Omzet in procenten naar wijze van opdrachtverkrijging, totale afbouwbranche in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
In concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Niet in concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Totaal
Totale Bedrijven met afbouwbranche personeel 2008 2009 2010
Zzp
2010 2010
6 6 5 24 29 27 45 47 47
3 11 27 31 51 27
4 4 4 11 8 6 10 6 11
2 10 5 11 11 10
100 100 100
100 100
Bron: EIB
Balans De financiële structuur (balans) laat de verschillende bezittingen (debet) zien en de soorten vermogen die daarvoor zijn aangetrokken (credit). De balans
46
geeft een momentopname weer aan het begin en aan het einde van een boekjaar en vertelt wat over (1) de mate van liquiditeit; (2) schulden versus vermogen en (3) wat de onderneming kost. De afbouwbedrijven is in de enquête naar de balansgegevens gevraagd. Vanwege de beperkte balansomvang zijn de zzp’ers niet bevraagd naar de balans. De debetzijde van de balans laat de diverse bezittingen zien in, van boven naar beneden, toenemende mate van liquiditeit. De vlottende activa (voorraden en onderhanden werk, debiteuren en overige vorderingen) hadden het grootste aandeel (57%) in de debetzijde van de balans (zie figuur 3.). Hierbinnen had de post debiteuren het grootste belang. Langdurige bezittingen (vaste activa), debiteuren en betalingsmiddelen (liquide middelen) hadden een aandeel van respectievelijk 24%, 36% en 19% in de debetzijde van de balans. De creditzijde laat het aangetrokken vreemd vermogen zien en het eigen vermogen. Het eigen vermogen is het vermogen dat de eigenaren zouden krijgen na verkoop van alle bezittingen en betaling van alle schuldeisers. Het aandeel van het eigen vermogen bedroeg 36%. Kortlopende schulden (crediteuren, termijnen onderhanden werk en overige schulden) hadden met 46% het grootste aandeel in de creditzijde van de balans. De betekenis van bovenstaande cijfers voor de financiële positie van de bedrijven wordt onder het kopje financiële kengetallen toegelicht. In vergelijking met 2009 blijft de samenstelling van de bezittingen en schulden grotendeels gelijk. Tussen de sectoren doen zich enige verschillen voor.
Figuur 3.4
Balansstructuur in procenten van het balanstotaal, totale afbouwbranche, 2009-2010
100 90 80
24
32
35 8
70
4
60 50
36
36
34
4
4
18
14
40 30 20 10
18
20
2
10
13
20
19
21
2010
2009
2
26
Eigen vermogen Voorzieningen Schulden op lange termijn Crediteuren Termijnen onderhanden werk Overige schulden Vaste activa Voorraden en onderhanden werk Debiteuren Overige vorderingen Liquide middelen
0 2009 Debet
2010 Credit
Bron: EIB
47
Kostenstructuur De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten, de kosten en de winst gedurende een boekjaar. De winst drukt hiermee een mate van efficiëntie uit. De verbruikskosten (betalingen aan grondstoffen, materialen en onderaannemers) vormden met een aandeel van 47,5% in de omzet de grootste kostenpost (zie tabel 3.8). Hiervan bestaat de post onderaanneming (22,0%) vooral uit kosten van personeel van andere bedrijven. De eigen personeelskosten, die voornamelijk uit brutolonen bestaan, vormden met 22,3% eveneens een belangrijke kostenpost. Ook de overige bedrijfskosten waren met ongeveer 12,3% van enig belang. Het resultaat geeft inzicht in de opbrengsten van de bedrijven uit de werkzaamheden. Wanneer het bedrijfsresultaat (12,8%) wordt verrekend met betaalde rente en incidentele baten en lasten, ontstaat het resultaat voor belasting. Van het resultaat voor belasting wordt vervolgens ondernemersloon afgetrokken. Dit resultaat bedroeg gemiddeld 3,1%. Onder invloed van de economische situatie is de laatste jaren een daling in de winstmarges te zien. Ten opzichte van 2009 waren er beperkte wijzigingen in de kostenstructuur van
Tabel 3.8
Kostenstructuur in procenten van de omzet, totale afbouwbranche in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010 Totale Bedrijven met afbouwbranche personeel 2008 2009 2010
Omzet 100,0 100,0 100,0 Totaal verbruik 53,1 49,5 47,5 - Materiaal 29,2 29,1 24,3 - Uitbesteed 23,9 20,4 23,2 Bruto marge 46,9 50,5 52,5 - Personeelskosten 21,8 20,1 22,3 - Inhuur en inlening - 2,1 3,0 - Afschrijvingen 2,5 2,0 2,1 - Overige bedrijfskosten 8,0 10,5 12,3 Totale bedrijfskosten 33,2 34,7 39,7 Bedrijfsresultaat 13,7 15,8 12,8 - Financiële baten en lasten 1,5 0,3 0,3 Resultaat voor belasting 12,2 15,5 12,5 - Berekende lonen 7,0 11,0 9,4 Resultaat voor belasting na berekende lonen 5,2 4,5 3,1 Bron: EIB
48
Zzp
2010 2010 100,0 100,0 51,5 25,8 25,7 16,8 25,8 9,0 48,5 74,2 26,3 0,0 2,5 5,8 1,9 3,4 12,3 11,9 43,1 21,1 5,5 53,1 0,3 0,3 5,2 52,8 1,2 54,2 4,0
-1,4
de bedrijven. Tussen de sectoren deden zich enkele verschillen voor. Door de teruglopende omzet liep het aandeel van de veelal vaste kosten (personeelskosten, overige bedrijfskosten, ondernemersloon) op, en het resultaat af. Door het ontbreken van personeelsleden verschilt de kostenstructuur van de zzp’ers ten opzichte van de totale afbouwbranche. De verbruikskosten (betalingen aan grondstoffen, materialen en onderaannemers) vormden met een aandeel van ruim 25,8% in de omzet van de zzp’ers in 2010 een grote kostenpost. De overige bedrijfskosten, vormden met 11,9% eveneens een belangrijke kostenpost. Het aandeel inhuur en inlening komt vooral voort uit de wand- en plafondsector. Door het ontbreken van personeelsleden en de daarbij behorende personeelskosten is het bedrijfsresultaat (53,1%) van zzp’ers aanzienlijk hoger in vergelijking met de totale afbouwbranche. Wanneer het bedrijfsresultaat wordt verrekend met betaalde rente en incidentele baten en lasten, ontstaat het resultaat voor belasting. Uit het resultaat voor belasting moet de zzp’er zijn beloning voor verrichte werkzaamheden halen. Van het resultaat voor belasting wordt vervolgens het ondernemersloon afgetrokken. Dit resulteert in een winstmarge van -1,4% (was 0,3% in 2009). Tussen de sectoren doen zich uiteraard verschillen voor. Door de aard van de activiteit zullen wand- en plafond-zzp’ers bijvoorbeeld meer in onderaanneming werken dan stukadoorzzp’ers. Dit betekent wel dat wand- en plafond-zzp’ers dan minder of niet in het eigen materiaal hoeven te voorzien. Dit geeft dan ook een andere kostenstructuur. Kengetallen per werkende Ten behoeve van het voortbestaan is het van belang dat bedrijven efficiënt zijn en waarde toevoegen. Met kengetallen per werkende wordt de efficiency en het economisch belang van de bedrijven weergegeven. Bedrijven zetten productiemiddelen zoals grondstoffen, arbeid en kapitaal (input) in om diensten en producten (output) op te leveren. De bijbehorende productieactiviteiten spelen een grote rol in het bepalen van de kosten. Voor de concurrentiepositie is het altijd in het belang van het bedrijf om efficiënt te zijn. De kosten dienen zo laag mogelijk gehouden te worden. Productiviteit is een maatstaf voor efficiency. Productiviteit kan worden uitgedrukt in het aantal eenheden ‘output’ per eenheid ‘input’. De bruto omzet per werkende is zo’n maatstaf voor productiviteit. Een werkende is een persoon die als werknemer, eigenaar of overige kracht werkzaam is geweest. De bruto omzet per werkende bedroeg in 2010 gemiddeld € 115.000 (zie tabel 3.9). Dit is de omzet inclusief verbruik (inkoop materiaal en onderaanneming). Onder invloed van de dalende omzetten is de bruto omzet per werkende ten opzichte van 2008 en 2009 sterk gedaald. De toegevoegde waarde geeft aan dat een bedrijf iets met het verbruik doet, waar afnemers geld voor over hebben. De toegevoegde waarde geeft weer hoeveel inkomen het bedrijf zelf genereert ten behoeve van bijvoorbeeld personeel, eigenaren, vreemd vermogenverschaffers en de overheid. Ook de toegevoegde waarde kan als productiviteitsmaatstaf worden uitgedrukt. De toegevoegde waarde (het verschil tussen omzet en verbruik) per werkende bedroeg gemiddeld € 60.000. De toegevoegde waarde bleef in 2010 ten opzichte van 2009 enigszins op peil, doordat de daling in de verbruikskosten ruimte creëerde om de loon- en overige kosten op te vangen. Een groot deel van de toegevoegde waarde gaat op aan arbeidskosten.
49
De arbeidskosten zijn de vergoedingen aan personen (werknemers, eigenaren en overige krachten) voor verrichte werkzaamheden. Voor efficiency en kostenbeheersing is het zodoende van belang de ontwikkeling van de arbeidskosten te beoordelen. De arbeidskosten waren in 2010 gemiddeld € 40.000 per werkende. Tussen de sectoren lopen deze kengetallen sterk uiteen (zie volgende hoofdstukken waarin de kengetallen van de afzonderlijke branches worden besproken).
Tabel 3.9
Kengetallen per werkende (x € 1.000), totale afbouwbranche in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Bruto omzet per werkende Verbruik per werkende Toegevoegde waarde per werkende Arbeidskosten per werkende
Totale Bedrijven met afbouwbranche personeel 2008 2009 2010
Zzp
2010 2010
154 82
124 61
115 55
130 67
71 18
72 44
62 41
60 40
63 39
52 42
Bron: EIB
Voor de zzp’ers bedroeg de bruto omzet per werkende in 2010 gemiddeld € 71.000. Dit is lager in vergelijking met de totale afbouwbranche. De toegevoegde waarde (het verschil tussen omzet en verbruik) per werkende bedroeg gemiddeld € 52.000. De (toegerekende) arbeidskosten waren in 2010 gemiddeld € 42.000 per werkende. Financiële kengetallen De balans en de resultatenrekening kunnen geen direct antwoord geven op vragen als: in welke mate kunnen bedrijven hun rekeningen betalen? Hoe effectief wordt vermogen beheerd? In welke mate zijn bedrijven afhankelijk van anderen? Hoe winstgevend zijn de bedrijven? Met financiële kengetallen kunnen de financiële prestaties van bedrijven worden weergegeven en dit soort vragen worden beantwoord. De kengetallen geven inzicht in financiële verhoudingen aan het eind van het boekjaar (31 december 2010) en maken zo periodevergelijking en bedrijfsvergelijking mogelijk. Zij beschrijven echter niet de financiële verhoudingen of het (betalings-)gedrag van bedrijven op een willekeurig moment van het jaar. In tabel 3.10 zijn enkele belangrijke financiële kengetallen weergegeven. Tussen de sectoren waren er enkele verschillen.
50
Tabel 3.10 Financiële kengetallen, totale afbouwbranche, 2009-2010
Current Ratio (in procenten) Quick Ratio (in procenten) Debiteurentermijn (in kalenderdagen) Crediteurentermijn (in kalenderdagen) Solvabiliteit (in procenten) Rentabiliteit totale vermogen (in procenten) Rentabiliteit eigen vermogen (in procenten)
2009 2010 158 148 51 56 55 11,5 30,6
164 147 56 48 56 10,2 26,0
Bron: EIB
Liquiditeitratio’s laten zien in welke mate een bedrijf in staat is om haar rekeningen te betalen. Meestal wordt de liquiditeit uitgedrukt in de current ratio of de quick ratio. De current ratio geeft aan hoeveel keer de vlottende activa (voorraden en vorderingen) met de liquide middelen (kas- en banktegoeden) groter zijn dan de korte termijn schulden. Bij de quick ratio worden de voorraden weggelaten uit de berekening. Dit vergroot de vergelijking tussen bedrijven, omdat de waardering van voorraden van bedrijf tot bedrijf kan verschillen. Daarnaast is het de vraag of voorraden wel snel in geld omgezet kunnen worden wanneer dat nodig is. Een current ratio of quick ratio lager dan 100% betekent dat het bedrijf niet direct de korte termijn schulden kan aflossen. Gebruikelijk is om minstens een verhouding van 120% na te streven. In 2010 lagen de gemiddelde current ratio en quick ratio van de afbouwbedrijven hier ruim boven. De gemiddelde current ratio en quick ratio bedroegen respectievelijk 164% en 147%. Ratio’s van vermogen laten zien hoe succesvol een bedrijf is in het beheren van haar vermogen. Er kunnen diverse ratio’s van vermogen worden berekend. In dit rapport worden de debiteuren- en crediteurentermijn weergegeven. De debiteuren- en crediteurentermijn geven aan hoe snel de klanten en respectievelijk de afbouwbedrijven zelf de facturen betalen. Per 31 december 2010 kostte het de opdrachtgevers van afbouwbedrijven gemiddeld ongeveer 56 dagen om de facturen te betalen. De afbouwbedrijven zelf deden hier niet veel korter over en betaalden hun leveranciers en onderaannemers gemiddeld na 48 dagen. Solvabiliteitsratio’s laten zien in welke mate een bedrijf afhankelijk is van financiering met vreemd vermogen in plaats van eigen vermogen. Hoe meer schulden, des te onwaarschijnlijker het is dat het bedrijf aan al zijn betalingsverplichtingen zal kunnen voldoen. Solvabiliteitsratio’s geven schuldeisers informatie over de mate van bescherming tegen faillissement van de schuldhebber en over de mate waarin de schuldhebber extra financiering kan krijgen. Naar verhouding was de solvabiliteit van de afbouwbedrijven in 2010 redelijk.
51
De solvabiliteit bedroeg gemiddeld 56%. Dit betekent dat het vreemd vermogen ongeveer twee keer zo groot is als het eigen vermogen. De rentabiliteit van het totale vermogen geeft de hoeveelheid winst weer ten opzichte van het totaal geïnvesteerde kapitaal. De rentabiliteit van het eigen vermogen geeft weer wat de eigenaren met hun investering hebben verdiend. Zowel de gemiddelde rentabiliteit over het totale als het eigen vermogen was in 2010 met respectievelijk 10,2% en 26,0% voor de totale afbouwbranche gunstig. Wel is de rentabiliteit ten opzichte van 2008-2009 opnieuw gedaald. Dit komt door de dalende winstmarges.
52
4 Stukadoorswerk
4.1 Marktontwikkelingen Trends in werkzaamheden Stukadoors verrichten tal van verschillende werkzaamheden. Het traditionele stukadoorswerk betreft raap-, schuur- en pleisterwerk voor de afwerking van wanden, plafonds en gevels. De raaplaag wordt eerst aangebracht om te egaliseren, waarna schuur- of pleisterwerk volgt als afwerking. Voor de afwerking van muren en plafonds wordt tegenwoordig steeds meer spackspuitwerk toegepast, waarbij de laag met een spuit wordt aangebracht. De toenemende welvaart zorgt voor een vraag naar meer kwaliteit, waar stukadoors van kunnen profiteren met een hoogwaardige luxe afwerking van wanden en plafonds. Naast nieuwbouw is ook het werk aan bestaande gebouwen een belangrijke markt voor stukadoors. Door de toenemende gebouwenvoorraad en de afnemende behoefte aan extra woningen neemt het werk aan bestaande gebouwen in belang toe, waarbij stukadoors steeds meer direct worden ingeschakeld door particulieren. Door deze trend zal de particuliere opdrachtgever steeds belangrijker worden en dit vergt extra capaciteiten van de ondernemer en het personeel ten behoeve van het klantencontact. Onder deze branche valt ook het betonreparatiewerk, wanneer dit niet constructief is. Deze werkzaamheden zijn vooral gerelateerd aan de utiliteitsbouw en de gww-sector. Betonreparatiebedrijven zijn daardoor relatief vaak actief bij het groot onderhoud van flatgebouwen, kantoren, parkeergarages, bedrijfsgebouwen en kunstwerken in de infrastructuur. Stukadoorsbedrijven brengen ook buitengevelisolatie aan. Dit gebeurt bij de renovatie van gebouwen, wanneer andere vormen van isolatie niet goed mogelijk zijn. De grote verscheidenheid aan werkzaamheden maakt deze branche relatief bestendig tegen conjuncturele schommelingen. Een belangrijke onzekerheid voor stukadoors is of het sinds 2000 geldende lage btw-tarief gehandhaafd blijft. Staatssecretaris Weekers heeft voorgesteld de btw meer te uniformiseren. Dit zou betekenen dat het btw-tarief, zoveel mogelijk, opgetrokken wordt naar 19%. In deze marktstudie is er niet van een verhoging van de btw op stukadoorswerk uitgegaan. Ontwikkeling in 2011 In 2011 herstelde de productie van de stukadoorsbedrijven met een groei van 1½%. Het herstel is beperkter dan in de gehele bouw doordat stukadoorswerk in de nieuwbouw relatief laat in het bouwproces plaatsvindt en herstel van de bouwproductie dus later doorwerkt. Stukadoors zijn relatief sterk vertegenwoordigd in het minder conjunctuurgevoelige onderhoud. De productie van zzp’ers valt minder sterk terug dan die van ondernemingen, omdat zzp’ers meer gericht zijn op minder conjunctuurgevoelige werkzaamheden. Tabel 4.4 laat zien dat het stukadoorswerk relatief gediversifieerd is: men is actief in nieuwbouw, herstel en verbouw en onderhoud met enige voorkeur
53
voor de woningbouw. In tegenstelling tot sommige andere afbouwbranches worden stukadoors daardoor minder geraakt door de vraaguitval naar bouwactiviteiten. Als gevolg van de afname van de nieuwbouw zullen stukadoors de komende jaren meer dan gebruikelijk actief zijn in herstel en verbouw en in onderhoud.
Tabel 4.1
Ontwikkeling van het stukadoorswerk, 2010-2017
Miljoen €1
2010 20112
Totaal Bedrijven Zzp’ers
1.034 700 334
1.047 712 336
Jaarlijkse veranderingen2 (%) 2011 2012 2013 20173 1½ -2½ -½ 4½ 1½ -3 -½ 4½ ½ -2½ -½ 4½
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Verwachtingen voor de periode 2012-2017 In de tweede helft van 2011 stagneerde het economisch herstel. In 2012 zal de bouw daarom volgen met een afname van de productie. Als gevolg daarvan zal ook de productie van stukadoors in 2012 afnemen. Doordat stukadoors relatief vaak laat in het bouwproces worden ingezet, zal ook 2013 nog niet in het teken van herstel staan. Zzp’ers zijn minder geraakt door de afname van de nieuwbouw van, vooral, woningen. Dit betekent ook dat zij minder profiteren van de na 2012 aantrekkende nieuwbouw. Het herstel komt dus pas na 2013 in de stukadoorsbranche. De productie krimpt in 2013 met nog eens een ½%. In de jaren daarna is de groei gemiddeld 4½%. Dit herstel is scherp door de relatief sterk aantrekkende woningbouw. Van de achterblijvende utiliteitsbouw hebben stukadoors minder last. De productie komt in 2017 wel weer boven die in 2009 uit, maar niveaus van voor de crisis blijven buiten bereik. Tabel 4.1 geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen. In de tabel is naast de totale stukadoorsbranche ook onderscheid gemaakt naar zzp’ers en bedrijven. Figuur 4.1 plaatst de ontwikkeling van het stukadoorswerk tegen de achtergrond van de ontwikkeling in de afbouwbranche en de bouw als geheel. 4.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid Tussen 2009 en 2011 is sprake geweest van een groot werkgelegenheidsverlies. Slechts een deel van het productieverlies vertaalde zich in een lagere producti-
54
Figuur 4.1 Stukadoorswerk, bouw en afbouw, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
2010
2011
Stukadoorswerk
2012
2013 Afbouw
2014
2015
2016
2017
Bouw totaal
Bron: EIB
viteit. De werkgelegenheid van de stukadoorsbedrijven nam in 2011 af met 2½%. Ook in 2012 en 2014 neemt de werkgelegenheid verder af onder invloed van uitblijvend productieherstel. Het verlies aan werk werd al in 2009 en 2010 opgevangen door een sterke vermindering van de inhuur van uitzendkrachten en gedetacheerden. Vervolgens werd ook de inhuur van zzp’ers beperkt om het eigen personeel nog zo goed mogelijk te benutten. De daling van de werkgelegenheid bij bedrijven met personeel was hierdoor relatief beperkt. Vanaf 2014 zal zich de tegengestelde beweging voltrekken. De komende jaren zijn bedrijven terughoudend met het aantrekken van nieuw personeel en vangen de extra productie op met het inhuren van de flexibele schil. In 2013 trekt de vraag naar uitzendkrachten en gedetacheerd personeel als eerste weer aan. Vanaf 2014 zet de trend naar meer zzp’ers door op de middellange termijn. De werkgelegenheid van zzp’ers groeit in de periode 2014-2017 met gemiddeld 3% per jaar. Tabel 4.2 geeft de werkgelegenheidsontwikkeling weer van het eigen personeel van de stukadoorsbedrijven (onderscheiden naar ondernemingen en zzp’ers) en de inhuur van uitzendkrachten. In tabel 4.3 wordt de totale werkgelegenheidsontwikkeling van het eigen personeel en de inhuur van uitzendkrachten van ondernemingen en zzp’ers apart onderscheiden. Doordat de flexibele inhuur van uitzendkrachten veel sneller en heftiger reageert op de productieontwikkelingen blijft de werkgelegenheid van het eigen personeel beter op peil.
55
Tabel 4.2
Werkgelegenheidsontwikkeling in stukadoorswerk, arbeidsjaren, 2010-2017
Totaal Bedrijven met Zzp’ers Uitzend personeel krachten
Aantal % Aantal % Aantal % Aantal %
2010 2011 2012 2013 20171
12.068 6.878 11.763 -2½ 6.715 -2½ 11.586 -1½ 6.663 -1 11.456 -1 6.593 -1 12.390 2 6.782 ½
4.965 4.823 -3 4.698 -2½ 4.611 -2 5.092 2½
225 225 0 225 0 252 12 515 19½
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Tabel 4.3
Verandering van de werkgelegenheid in stukadoorswerk, procenten, 2011-2017
Bedrijven Eigen personeel Uitzendkrachten Zzp’ers Eigen personeel Uitzendkrachten
2011 2012 2013 20171 2½ -1 -1 1 -2½ -1 -1 ½ 0 0 10 16 -3 -2½ -1½ 3 -3 -2½ -2 2½ 0 0 15 23½
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
4.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010 Omzet De stukadoors boekten in 2010 een omzet van € 1.034 miljoen uit afbouwwerk (inclusief onderlinge uitbestedingen, exclusief btw). Per bedrijf bedroeg de
56
omzet gemiddeld € 177.627. Zoals uit het productiebeeld bleek, is de omzet de afgelopen twee jaar flink gedaald. Omzet naar marktsector In vergelijking met 2009 realiseerden de stukadoors in 2010 naar verhouding minder omzet in het nieuwbouwsegment en meer omzet in het herstel-, verbouw- en renovatiesegment. De aandelen in de omzet bedroegen respectievelijk 49% en 42% (zie tabel 4.4). Activiteiten aan woningen hadden net als in 2008-2009 het grootste aandeel in de omzet. Het aandeel bedroeg in 2010 88%. In vergelijking met de totale afbouwbranche (zie tabel 3.5) haalden stukadoors naar verhouding meer omzet uit de woningsegmenten. In vergelijking met de totale stukadoorsector haalden zzp’ers in het stukadoorswerk naar verhouding meer omzet uit het herstel, verbouw en renovatiesegment en het onderhoudsegment. Ook activiteiten aan woningen waren voor zzp’ers in het stukadoorswerk van groter belang.
Tabel 4.4
Omzet in procenten naar marktsector, totaal stukadoorswerk in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Nieuwbouw Woningen Gebouwen Herstel, verbouw, renovatie Woningen Gebouwen Onderhoud Woningen Gebouwen Gww Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
Zzp
2010 2010
33 45 40 7 12 9
44 29 12 2
36 22 39 6 8 3
33 52 4 1
14 10 9 4 2 0 0 0 0
6 16 1 0 0 0
100 100 100
100 100
Bron: EIB
Omzet naar type opdrachtgever Net als bij de totale afbouwbranche (zie tabel 3.6) waren de hoofdaannemers de belangrijkste opdrachtgevers van de stukadoors in 2010 (zie tabel 4.5). Ten opzichte van 2009 is in 2010 het aandeel omzet in opdracht van hoofdaannemers sterk afgenomen. Het aandeel van woningcorporaties is toegenomen. Voor stukadoors waren particulieren ook een belangrijke klant. In vergelijking met de totale stukadoorsector verkregen zzp’ers in het stukadoorswerk naar verhouding een groter deel van de omzet in opdracht van afbouwbedrijven en particulieren.
57
Tabel 4.5
Omzet in procenten naar opdrachtgever, totaal stukadoorswerk in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Hoofdaannemers Afbouwbedrijven Woningcorporaties Bedrijven Particulieren en vve’s Overige1 Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010 52 72 57 11 9 8 18 3 17 3 1 1 14 15 16 2 0 1 100 100 100
Zzp
2010 2010 66 35 2 22 20 9 1 1 10 32 1 0 100 100
1 Inclusief overheid en projectontwikkelaars
Bron: EIB
Omzet naar wijze van opdrachtverkrijging In 2010 werd 73% van de omzet van de stukadoors verkregen in concurrentie (was 78%) (zie tabel 4.6). Opdrachten werden door de stukadoors vooral tegen een aanneemsom uitgevoerd (55%). Dit aandeel is in 2009-2010 toegenomen. Van de opdrachten kwam 32% tegen een tarief per meter tot stand. In vergelijking met de totale stukadoorsector verkregen zzp’ers in het stukadoorswerk naar verhouding een kleiner deel van de omzet (60%) in concurrentie. De omzetverdeling naar wijze van opdrachtverkrijging komt grotendeels overeen met het beeld van de totale afbouwbranche (zie tabel 3.7). Balansstructuur Langdurige bezittingen (vaste activa) en debiteuren hadden de grootste aandelen (26% en 33%) in de debetzijde van de balans van de stukadoors (zie figuur 4.2). Betalingsmiddelen (liquide middelen) hadden met 21% eveneens een groot aandeel in de debetzijde van de balans. Het aandeel van het eigen vermogen bedroeg 35%. Lange termijnschulden, crediteuren en overige schulden (waaronder schulden aan kredietinstellingen, belastingen en premies sociale verzekeringen) hadden met respectievelijk 13%, 17% en 26% ook een groot aandeel in de creditzijde van de balans. De betekenis van bovenstaande voor de financiële positie van de bedrijven wordt onder het kopje financiële kengetallen toegelicht. De balansstructuur laat enkele verschillen zien met het beeld uit 2009.
58
Tabel 4.6
Omzet in procenten naar wijze van opdrachtverkrijging, totaal stukadoorswerk in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Totale Bedrijven met sector personeel
2008 2009 2010
In concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Niet in concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Totaal
Zzp
2010 2010
7 8 7 21 28 24 35 42 42
6 11 23 28 50 21
9 4 5 11 10 8 17 8 14
2 12 6 14 14 14
100 100 100
100 100
Bron: EIB
Figuur 4.2
Balansstructuur in procenten van het balanstotaal, stukadoorswerk, 2009-2010
100 90 80
26 41
35
6
70
5
60
3 33
50 40
34
26
31
7 13 17
30
14
14
20
6
10
19
21
19
2009
2010
2009
2
2 26
Eigen vermogen Voorzieningen Schulden op lange termijn Crediteuren Termijnen onderhanden werk Overige schulden Vaste activa Voorraden en onderhanden werk Debiteuren Overige vorderingen Liquide middelen
0
Debet
2010
Credit
Bron: EIB
59
Kostenstructuur De verbruikskosten (betalingen aan grondstoffen, materialen en onderaannemers) vormden met een aandeel van 41,2% in de omzet van de stukadoors in 2010 de grootste kostenpost (zie tabel 4.7). De personeelskosten, die voornamelijk uit brutolonen bestaan, vormden met 23,3% eveneens een belangrijke kostenpost. Ook de overige bedrijfskosten waren met ongeveer 11,8% van enig belang. Het resultaat geeft inzicht in de opbrengsten van de bedrijven uit de werkzaamheden. Wanneer het bedrijfsresultaat (17,9%) wordt verrekend met betaalde rente en incidentele baten en lasten, ontstaat het resultaat voor belasting. Van het resultaat voor belasting wordt vervolgens het ondernemersloon afgetrokken. Dit resultaat bedroeg gemiddeld 3,2%. Dit is een verdere daling ten opzichte van 2008-2009. Het resultaat bij de zzp’ers bedroeg -1,4% (was in 2009 0,2%)
Tabel 4.7
Kostenstructuur in procenten van de omzet, totaal stukadoorswerk in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Zzp
2008 2009 2010
2010 2010
Omzet Totaal verbruik - Materiaal - Uitbesteed Bruto marge - Personeelskosten - Inhuur en inlening - Afschrijvingen - Overige bedrijfskosten Totale bedrijfskosten Bedrijfsresultaat - Financiële baten en lasten Resultaat voor belasting - Berekende lonen Resultaat voor belasting na berekende lonen
100,0 100,0 100,0 42,5 41,7 41,2 17,1 21,3 19,1 25,4 20,4 22,1 57,5 58,3 58,8 25,5 23,2 23,3 - 1,2 3,6 2,6 2,5 2,3 9,8 10,5 11,8 37,9 37,4 41,0 19,6 20,9 17,9 2,7 0,3 0,2 16,9 20,6 17,7 11,3 15,7 14,4
100,0 100,0 45,5 27,7 18,8 19,9 26,7 7,8 54,5 72,3 30,8 0,0 2,9 5,8 2,0 3,0 12,3 10,4 48,0 19,3 6,5 53,1 0,2 0,1 6,3 52,9 1,6 54,3
Bron: EIB
60
Totale Bedrijven met sector personeel
5,6
4,9
3,2
4,7
-1,4
Kengetallen per werkende De bruto omzet per werkende bedroeg in 2010 gemiddeld € 95.000 (zie tabel 4.8). Dit is de omzet inclusief verbruik (materiaal en onderaanneming). De bruto omzet per werkende van de stukadoors ligt aanzienlijk lager in vergelijking met de totale afbouwbranche. Verschillen hebben enerzijds te maken met verschillen in de arbeidsintensiviteit tussen de sectoren. Wanneer de arbeidsintensiviteit per eenheid productie in een sector hoger is, komt dit tot uitdrukking in een gemiddeld lagere bruto omzet per werkende. Daarnaast speelt de omvang van het verbruik in de omzet een rol. De toegevoegde waarde (het verschil tussen omzet en verbruik) per werkende bedroeg gemiddeld € 56.000. De arbeidskosten waren in 2010 gemiddeld € 39.000 per werkende.
Tabel 4.8
Kengetallen per werkende (x € 1.000), totaal stukadoorswerk in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Bruto omzet Verbruik Toegevoegde waarde Arbeidskosten
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010 109 98 95 46 41 39 63 57 56 40 39 39
Zzp
2010 2010 109 68 49 19 59 49 38 41
Bron: EIB
Financiële kengetallen Per 31 december 2010 lag de gemiddelde liquiditeit (current en quick ratio) van stukadoors op hetzelfde niveau als in de totale afbouwbranche en dus ruim boven de norm van 120%. Ook de solvabiliteit en de gemiddelde betalingstermijnen waren bij de stukadoors ongeveer gelijk aan dat van de totale afbouwbranche. De gemiddelde rentabiliteit van het totale en eigen vermogen was eveneens in lijn met de totale afbouwbranche (zie tabel 4.9). Door de recessie is wel sprake van een verslechtering ten opzichte van 2008-2009.
61
Tabel 4.9
Financiële kengetallen, totaal stukadoorswerk, 2008-2010
Current Ratio (in procenten) Quick Ratio (in procenten) Debiteurentermijn (in kalenderdagen) Crediteurentermijn (in kalenderdagen) Solvabiliteit (in procenten) Rentabiliteit totale vermogen (in procenten) Rentabiliteit eigen vermogen (in procenten) Bron: EIB
62
2008 2009 2010 180 163 47 55 60 19,6 31,0
168 159 48 51 52 12,3 30,0
166 151 54 52 55 10,2 27,2
5
Wand- en plafondmontage
5.1 Marktontwikkelingen Trends in werkzaamheden Onder de wand- en plafondmontagebranche valt een verscheidenheid aan producten en werkzaamheden die technisch sterke overeenkomsten vertonen: het plaatsen van metalstudwanden, verplaatsbare binnenwanden, systeemplafonds, spanplafonds alsook systeemvloeren zoals computervloeren. Verplaatsbare binnenwanden worden veel in kantoren toegepast. Spanplafonds worden vooral door particulieren aangeschaft. Circa de helft van al het metalstudwerk is in opdracht van corporaties. De meeste producten uit deze branche dragen bij aan aantrekkelijker wonen door bijvoorbeeld geluidswering en esthetiek. Met het totale productenaanbod kan de branche de aankleding van alle oppervlakken van een casco opgeleverd gebouw verzorgen. Wanneer het slechter gaat, merken bedrijven in deze branche dat algemene bouwbedrijven bepaalde werkzaamheden zelf uitvoeren die normaliter door wand- en plafondmontagebedrijven worden uitgevoerd. Wanneer de markt weer aantrekt, liggen hier ook kansen voor de branche. Zodra het buitenwerk af is, kan het werk en de organisatie van een bouwwerk overgenomen worden om daarmee de algemene b&u-bedrijven te ‘ontzorgen’. Hier ligt potentie om het marktaandeel te vergroten. Ook kunnen wand- en plafondmontagebedrijven hun productaanbod verbreden door zo veel mogelijk alles wat relateert aan wanden, plafonds en systeemvloeren mee te leveren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan verlichting en kozijnen. De voortdurende verschuiving van bouwwerkzaamheden naar de voorfase, in plaats van verrichten op de bouwplaats, biedt ook mogelijkheden voor de branche. De wand- en plafondmontagebranche is immers van nature bekend met het monteren en leveren van kant-en-klare elementen. Ontwikkeling in 2011 In 2011 nam de productie in de wand- en plafondmontage met 3% toe. Uit de omzetsamenstelling van de wand- en plafondmontage (zie tabel 5.4) blijkt dat deze branche relatief sterk vertegenwoordigd is in de utiliteitsbouw, zowel in de nieuwbouw als in de bestaande bouw. De sector verliest in slechte tijden wel marktaandeel aan algemene bouwbedrijven die vaker kiezen voor het inzetten van eigen personeel in plaats van uitbesteden. Het productieverlies slaat voor een belangrijk deel neer bij de ondernemingen. Om het eigen personeel zo goed mogelijk te benutten wordt inhuur uit de flexibele schil beperkt. In deze sector werd veel gebruik gemaakt van (buitenlandse) uitzendkrachten of gedetacheerd personeel. Door de inzet van deze krachten te verminderen kon in 2009 en 2010 een groot deel van het werkgelegenheidsverlies worden opgevangen zonder dat de inzet van zzp’ers sterk daalde. Het deel van de productie die de zzp’ers voor andere afbouwbedrijven
63
uitvoeren, daalde daarom minder sterk dan die van de productie die zij rechtstreeks in opdracht uitvoeren (voor niet-afbouwbedrijven).
Tabel 5.1
Ontwikkeling van de wand- en plafondmontage, 2010-2017
Totaal Bedrijven Zzp’ers
Miljoen €1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173 890 919 3 -5 ½ 3 742 767 3½ -5½ 0 2½ 149 152 2 -2½ 1½ 3½
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Verwachtingen voor de periode 2012-2017 In 2012 daalt de productie van de wand- en plafondmontagebranche met 5% onder invloed van de verslechterde economische omstandigheden. De wanden plafondmontagebedrijven zijn vooral actief in de utiliteitsbouw die in 2012 verder krimpt. Pas vanaf 2013 treedt voorzichtig herstel op, eerst geheel ten voordele van de productie door zzp’ers. Op de middellange termijn beperkt een afnemende vraag naar utiliteitsnieuwbouw, bijvoorbeeld door de structurele leegstand in de kantorenmarkt, het herstel van de wand- en plafondmontagebranche. Ook investeringen door lagere overheden staan door bezuinigingen onder druk. Wel wint de branche weer marktaandeel terug van de algemene bouwbedrijven en kan deze zelfs iets uitbreiden door de hoofdaannemer te ‘ontzorgen’ door het werk samen met andere specialistische activiteiten als een geheel aan te nemen. Tabel 5.1 geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen. In de tabel is naast de totale wand- en plafondmontagebranche ook onderscheid gemaakt naar zzp’ers en bedrijven. Figuur 5.1 brengt de ontwikkeling van het productievolume in de branche en in de afbouw en de bouw als geheel, naast elkaar in beeld. 5.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid In 2011 daalde de werkgelegenheid in de wand- en plafondmontagebranche met 1½ %. Het verlies sloeg sterker neer bij de zzp’ers dan bij bedrijven met personeel. In 2012 neemt de werkgelegenheid in navolging van de productie opnieuw af met 1½%. De eigen werkgelegenheid van de bedrijven daalt in 2013 verder. Wel neemt de flexibele inzet van uitzendkrachten en gedetacheerd personeel weer toe. Vanaf 2014 neemt de vraag naar uitzendkrachten sterker
64
Figuur 5.1
Wand- en plafondmontage, bouw en afbouw, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
2010
2011
2012
Wand- en plafondmontage
2013
2014
Afbouw
2015
2016
2017
Bouw totaal
Bron: EIB
toe en wordt de trend naar meer inzet van zzp’ers weer hervat. Op middellange termijn stabiliseert de werkgelegenheid van bedrijven met personeel, terwijl die van zzp’ers met gemiddeld een ½% per jaar oploopt. Tabel 5.2 geeft de werkgelegenheidsontwikkeling weer van het eigen personeel van de wand- en plafondmontagebedrijven (onderscheiden naar ondernemingen en zzp’ers) en de inhuur van uitzendkrachten. In tabel 5.3 wordt de totale werkgelegenheidsontwikkeling van het eigen personeel en de inhuur van uitzendkrachten van ondernemingen en zzp’ers apart onderscheiden. Doordat de flexibele inhuur van uitzendkrachten veel sneller en heftiger reageert op de productieontwikkelingen blijft de werkgelegenheid van het eigen personeel beter op peil.
65
Tabel 5.2
Werkgelegenheidsontwikkeling in wand- en plafondmontage, arbeidsjaren, 2010-2017
Totaal Bedrijven met Zzp’ers Uitzend personeel krachten 2010 2011 2012 2013 20171
Aantal
% Aantal % Aantal
% Aantal
%
7.612 4.557 2.089 966 7.480 -1½ 4.475 -2 2.039 -2½ 966 0 7.362 -1½ 4.408 -1½ 1.987 -2½ 966 0 7.403 ½ 4.361 -1 1.979 -½ 1.063 10 8.279 3 4.330 -0 2.034 ½ 1.914 16
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Tabel 5.3
Verandering van de werkgelegenheid in wand- en plafondmontage, procenten, 2011-2017
2011 2012 2013 20171
Bedrijven Eigen personeel Uitzendkrachten
-1½ -1 1 3½ -2 -1½ -1 0 0 0 10 16
Zzp’ers Eigen personeel Uitzendkrachten
-2,4 -2½ -½ ½ -2,4 -2½ -½ ½ - - - -
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
5.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010 Omzet De wand- en plafondmontagebedrijven boekten in 2010 een omzet van € 890 miljoen uit afbouwwerk (inclusief onderlinge uitbestedingen, exclusief btw). Per bedrijf bedroeg de omzet gemiddeld € 343.670. Zoals uit het productiebeeld bleek, is de omzet de afgelopen twee jaar flink gedaald.
66
Omzet naar marktsector De wand- en plafondmontagebedrijven behaalden in 2010 het grootste deel van hun omzet uit nieuwbouwactiviteiten. Het aandeel bedroeg 51% (zie tabel 5.4). Herstel, verbouw en renovatieactiviteiten waren met 45% eveneens van groot belang. Door de wand- en plafondmontagebedrijven werd naar verhouding meer omzet verkregen uit gebouwen dan uit woningen. Het aandeel omzet uit gebouwen bedroeg in 2010 76%. De omzetverdeling naar marktsector komt grotendeels overeen met het beeld uit 2008. In vergelijking met de totale afbouwbranche (zie tabel 3.5) haalden wand- en plafondmontagebedrijven naar verhouding meer omzet uit herstel, verbouw en renovatie en uit de gebouwensegmenten. In vergelijking met de totale wand- en plafondmontagesector haalden zzp’ers in de wand- en plafondmontage naar verhouding meer omzet uit het herstel-, verbouw- en renovatiesegment Omzet naar type opdrachtgever Net als bij de totale afbouwbranche (zie tabel 3.6) waren de hoofdaannemers de belangrijkste opdrachtgevers van de wand- en plafondmontagebedrijven in 2010 (zie tabel 5.5). Afbouwbedrijven en bedrijven waren bij de wand- en plafondmontage ook relatief belangrijke opdrachtgevers. Ten opzichte van 2008-2009 is het belang van afbouwbedrijven gedaald. In vergelijking met de totale wand- en plafondmontagesector verkregen zzp’ers wand- en plafondmontage naar verhouding een groter deel van de omzet in opdracht van afbouwbedrijven. Wel is dit belang ten opzichte van 2009 gedaald.
Tabel 5.4
Omzet in procenten naar marktsector, totaal wand- en plafondmontage in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Nieuwbouw Woningen Gebouwen Herstel, verbouw, renovatie Woningen Gebouwen Onderhoud Woningen Gebouwen Gww Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
Zzp
2010 2010
4 6 5 37 39 46
5 8 50 10
16 10 17 31 37 28
16 24 26 48
1 1 1 11 7 2 0 0 0
1 5 2 5 0 0
100 100 100
100 100
Bron: EIB
67
Tabel 5.5
Omzet in procenten naar opdrachtgever, totaal wand- en plafondmontage in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Hoofdaannemers Afbouwbedrijven Woningcorporaties Bedrijven Particulieren en vve’s Overige1 Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010 57 56 18 15 0 1 17 19 3 3 5 6
59 9 1 24 2 5
100 100 100
Zzp
2010 2010 61 32 6 40 1 0 24 16 1 12 6 0 100 100
1 Inclusief overheid en projectontwikkelaars
Bron: EIB
Omzet naar wijze van opdrachtverkrijging Overeenkomstig de totale afbouwbranche (zie tabel 3.7) werd het merendeel van de omzet in concurrentie verkregen. Het aandeel bedroeg 83% (zie tabel 5.6). In tegenstelling tot de totale afbouwbranche kwam bij de wand- en plafondmontagebedrijven een groter deel van de omzet (77%) uit opdrachten met een aanneemsom tot stand. Dit aandeel is in 2009-2010 toegenomen. In vergelijking met de totale wand- en plafondmontagesector en in vergelijking met 2009 verkregen zzp’ers in de wand-en-plafondmontage naar verhouding een groter deel van de omzet (88%) in concurrentie. Een kleiner deel van de opdrachten werd tegen een aanneemsom uitgevoerd. Balansstructuur De debiteuren hadden het grootste aandeel (42%) in de debetzijde van de balans van de wand- en plafondmontagebedrijven (zie figuur 5.2). Vaste activa en betalingsmiddelen (liquide middelen) hadden met 16% en 19% ook een groot aandeel in de debetzijde van de balans. Het aandeel van het eigen vermogen bedroeg 37%. Crediteuren en overige schulden hadden met respectievelijk 22% en 25% een groot aandeel in de creditzijde van de balans. De betekenis van bovenstaande voor de financiële positie van de bedrijven wordt onder het kopje financiële kengetallen toegelicht. De balansstructuur komt grotendeels overeen met het beeld uit 2009.
68
Tabel 5.6
Omzet in procenten naar wijze van opdrachtverkrijging, totaal wand- en plafondmontage in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Totale Bedrijven met sector personeel
2008 2009 2010
In concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Niet in concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Totaal
Zzp
2010 2010
8 4 3 20 21 14 54 56 66
2 13 13 22 67 52
3 5 2 4 6 4 11 8 11
2 4 4 4 12 4
100 100 100
100 100
Bron: EIB
Figuur 5.2
Balansstructuur in procenten van het balanstotaal, wand- en plafondmontage, 2009-2010
100 90
16
21
80
11
6
70
33
3
60
11 40
50
42
40
31
30
11
12
20
2 10 22 4
4
22
19
18
2009
2010
2009
10
37
25
Eigen vermogen Voorzieningen Schulden op lange termijn Crediteuren Termijnen onderhanden werk Overige schulden Vaste activa Voorraden en onderhanden werk Debiteuren Overige vorderingen Liquide middelen
0
Debet
2010
Credit
Bron: EIB
69
Tabel 5.7
Kostenstructuur in procenten van de omzet, totaal wand- en plafondmontage in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010 Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
Omzet 100,0 100,0 100,0 Totaal verbruik 59,7 57,2 53,9 - Materiaal 30,6 31,5 27,5 - Uitbesteed 29,1 25,7 26,4 Bruto marge 40,3 42,8 46,1 - Personeelskosten 20,5 16,2 22,9 - Inhuur en inlening - 3,9 3,4 - Afschrijvingen 2,2 1,2 1,6 - Overige bedrijfskosten 7,1 9,1 10,6 Totale bedrijfskosten 29,8 30,4 38,5 Bedrijfsresultaat 10,5 12,4 7,7 - Financiële baten en lasten 0,8 0,0 0,3 Resultaat voor belasting 9,7 12,4 7,4 - Berekende lonen 4,2 6,8 3,8 Resultaat voor belasting na berekende lonen 5,5 5,6 3,6
Zzp
2010
2010
100,0 56,2 28,6 27,6 43,8 24,7 3,0 1,6 10,3 39,6 4,3 0,2 4,0 0,3
100,0 25,2 14,2 11,0 74,8 0,0 8,2 2,1 14,2 24,5 50,2 0,5 49,7 47,3
3,7
2,4
Bron: EIB
Kostenstructuur De verbruikskosten (betalingen aan grondstoffen, materialen en onderaannemers) vormden met een aandeel van 53,9% in de omzet van de wand- en plafondmontagebedrijven in 2010 de grootste kostenpost (zie tabel 5.7). De personeelskosten, die voornamelijk uit brutolonen bestaan, vormden met 22,9% eveneens een belangrijke kostenpost. Ook de overige bedrijfskosten waren met ongeveer 10,6% van enig belang. Het resultaat geeft inzicht in de opbrengsten van de bedrijven uit de werkzaamheden. Wanneer het bedrijfsresultaat (7,7%) wordt verrekend met betaalde rente en incidentele baten en lasten, ontstaat het resultaat voor belasting. Van het resultaat voor belasting wordt vervolgens ondernemersloon afgetrokken. Dit resultaat bedroeg gemiddeld 3,6%. Dat is twee procentpunt lager dan in 2008-2009. Het resultaat is bij de zzp’ers een procentpunt verbeterd. Dit kwam doordat een daling in de verbruikskosten ruimte creëerde om de bedrijfskosten en berekende lonen op te vangen.
70
Tabel 5.8
Kengetallen per werkende (x € 1.000), totaal wand- en plafondmontage in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Bruto omzet Verbruik Toegevoegde waarde Arbeidskosten
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
2010
195 158 138 117 90 75 78 68 64 48 43 42
Zzp
2010
147 81 82 20 64 60 41 45
Bron: EIB
Tabel 5.9 Financiële kengetallen, totaal wand- en plafondmontage, 2008-2010
Current Ratio (in procenten) Quick Ratio (in procenten) Debiteurentermijn (in kalenderdagen) Crediteurentermijn (in kalenderdagen) Solvabiliteit (in procenten) Rentabiliteit totale vermogen (in procenten) Rentabiliteit eigen vermogen (in procenten)
2008 2009 2010 155 138 55 61 49 16,8 44,7
150 138 54 60 50 15,4 42,3
166 144 63 44 58 12,8 32,3
Bron: EIB
Kengetallen per werkende De bruto omzet per werkende bedroeg in 2010 gemiddeld € 138.000 (zie tabel 5.8). Dit is de omzet inclusief verbruik (materiaal en onderaanneming). In vergelijking met de totale afbouwbranche is de bruto omzet per werkende bij wand- en plafondbedrijven hoger. Verschillen hebben enerzijds te maken met verschillen in de arbeidsintensiviteit tussen de sectoren. Wanneer de arbeidsintensiviteit per eenheid productie in een sector hoger is, dan komt dit tot uitdrukking in een gemiddeld lagere bruto omzet per werkende. Anderzijds speelt de omvang van het verbruik in de omzet een rol. De toegevoegde waarde
71
(het verschil tussen omzet en verbruik) per werkende bedroeg gemiddeld € 64.000. De arbeidskosten waren in 2010 gemiddeld € 42.000 per werkende. Dit is wat hoger dan de totale afbouwbranche. Financiële kengetallen Per 31 december 2010 lag de gemiddelde liquiditeit (current en quick ratio) op hetzelfde niveau als in de totale afbouwbranche en ruim boven de norm van 120%. De liquiditeit was dus ruim voldoende. Ditzelfde geldt voor de gemiddelde solvabiliteit (58%). De gemiddelde debiteurentermijn was bij de wand- en plafondmontagebedrijven hoger dan de totale afbouwbranche. De gemiddelde crediteurentermijn was daarentegen lager. De gemiddelde rentabiliteit van het totale en eigen vermogen was wat hoger in vergelijking met de totale afbouwbranche (zie tabel 5.9). Wel is door de recessie sprake van een verslechtering ten opzichte van 2008-2009.
72
6 Vloerenleggen
6.1 Marktontwikkelingen Trends in werkzaamheden Vloerenleggers zijn voor meer dan de helft van hun omzet actief in de utiliteitsbouw. Zij leveren verschillende typen vloeren: cementgebonden dekvloeren, betonvloeren, anhydrietvloeren en kunststofgebonden vloeren. Kunstofgebonden gietvloeren zijn bijzonder sterke vloeren en winnen aanzienlijk in populariteit. Gietvloeren passen ook goed bij de ontwikkeling richting snellere en arbeidsbesparende technieken, want ze zijn aanmerkelijk sneller aan te brengen. Siergrindvloeren zijn populair bij de consument. Door de aard van het product worden cementgebonden dekvloeren voornamelijk in de nieuwbouw verwerkt en zelden wordt het product op een later moment vervangen. Soms is het niet mogelijk om in oude bestaande gebouwen dekvloeren toe te passen omdat de constructie daar dan niet op is berekend. Betonvloeren zijn bedrijfsvloeren die direct op de ondergrond in bedrijfshallen worden toegepast. De behoefte aan dit type vloeren verklaart het belang van de utiliteitsnieuwbouw voor deze sector. Bij kunststofgebonden vloeren (zoals siergrindvloeren, vloercoatings, sportvloeren en afwerklagen op perrons) is meer sprake van eindafwerking van vloeren. Deze vloeren zijn vaak alternatieven voor andere vloerbedekkingen en daardoor zijn particulieren hier vaker eindgebruiker of zelfs afnemende partij. Cementgebonden gietvloeren zijn relatief nieuw en ondanks dat experimenten nog weinig succesvol zijn, verwacht de markt veel van deze methode. Met deze extra mogelijkheid in de productportefeuille wordt het mogelijk meer markten te bedienen. Op korte termijn valt daar nog geen soelaas van te verwachten en is de branche afhankelijk van de ontwikkelingen in de gehele bouw. Door de zware fysieke lichamelijke belasting staat het leggen van zandcementvloeren wel steeds meer onder maatschappelijke druk. De branche heeft toegezegd gedurende een overgangstermijn van vijf jaar de arbeidsomstandigheden bij het leggen van zandcementvloeren gelijk te zullen trekken met die bij het leggen van gietvloeren. Ontwikkeling in 2010 en 2011 In 2011 nam de productie van vloerenleggers naar verwachting met 3½% toe. Dit herstel steekt mager af tegen de afname in 2009 en 2010. Het was vooral het herstel van de nieuwbouw waarvan de vloerenleggers in 2011 profiteerden (zie tabel 6.4 voor de omzetsamenstelling vloerenleggers). Van echt herstel naar niveaus van voor de recessie is geen sprake. Door het herstel kon eigen personeel aan het werk blijven. Zzp’ers profiteerden duidelijk minder van het herstel. Verwachtingen voor de periode 2012-2017 In 2012 neemt de productie door vloerenleggers als gevolg van de verslechterde economische situatie weer scherp af met 5%. In 2013 neemt de productie met een ½% toe, maar het echte herstel komt vanaf 2014 op gang. Op middellange
73
Tabel 6.1
Ontwikkeling van het vloerenleggen, 2010-2017
Miljoen €1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173
Totaal Bedrijven Zzp’ers
421 434 3½ -5 ½ 3½ 375 389 3½ -5 ½ 3 45 46 1½ -5 ½ 5
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
termijn bestaat het herstel uit een groei van gemiddeld 3½% per jaar. Met een meer langdurig concreet herstel worden zzp’ers weer vaker ingehuurd waardoor hun productie sterker groeit. In 2017 blijft de productie in de branche nog
Tabel 6.1
Vloerenleggen, bouw en afbouw, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
2010
2011
Vloerenleggen
Bron: EIB
74
2012
2013 Afbouw
2014
2015
2016
Bouw totaal
2017
sterk achter bij het hoge niveau in 2009, als gevolg van het beperkte herstel in de utiliteitsnieuwbouw. Tabel 6.1 geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen. In de tabel is naast de totale vloerenlegbranche ook onderscheid gemaakt naar zzp’ers en bedrijven. Figuur 6.1 geeft een beeld van de ontwikkeling van het productievolume in de branche en in de afbouw en de bouw als geheel 6.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid In 2011 nam de werkgelegenheid in het vloerenleggen met 1½% af. Nadat in eerdere jaren de inhuur van uitzendkrachten was beperkt, wordt nu ook scherper in de inhuur van zzp’ers gesneden. De werkgelegenheid daalt in 2012 en 2013 met respectievelijk 2% en een ½%.De eigen werkgelegenheid van bedrijven met personeel komt op middellange termijn niet meer boven de 3.000 uit. De trend naar meer zzp’ers wordt vanaf 2014 weer hervat en hun aantal neemt tussen 2014 en 2017 jaarlijks met ongeveer 4½% toe. Vanaf 2013 trekt de inzet van uitzendkrachten al weer aan. Tabel 6.2 geeft de werkgelegenheidsontwikkeling weer van het eigen personeel van de vloerenlegbedrijven (onderscheiden naar ondernemingen en zzp’ers) en de inhuur van uitzendkrachten. In tabel 6.3 wordt de totale werkgelegenheidsontwikkeling van het eigen personeel en de inhuur van uitzendkrachten van ondernemingen en zzp’ers apart onderscheiden. Doordat de flexibele inhuur van uitzendkrachten veel sneller en heftiger reageert op de productieontwikkelingen blijft de werkgelegenheid van het eigen personeel beter op peil.
Tabel 6.2 Werkgelegenheidsontwikkeling in vloerenleggen, arbeidsjaren, 2010-2017
Totaal Bedrijven met Zzp’ers Uitzend personeel krachten 2010 2011 2012 2013 20171
Aantal
% Aantal % Aantal
3.633 3.023 3.586 -1½ 2.985 -1½ 3.517 -2 2.945 -1½ 3.498 -½ 2.926 -½ 3.616 1 2.977 ½
% Aantal
%
560 50 551 -1½ 50 0 522 -5½ 50 0 516 -1 56 10 539 3½ 100 16
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
75
Tabel 6.3
Verandering van de werkgelegenheid in vloerenleggen, procenten, 2011-2017
2011 2012 2013 20171
Bedrijven Eigen personeel Uitzendkrachten
-1 -1½ -½ 1 -1½ -1½ -½ ½ 0 0 10 16
Zzp’ers Eigen personeel Uitzendkrachten
-1½ -5½ -1 4½ -1½ -5½ -1 4½ 0 0 15 23½
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Tabel 6.4
Omzet in procenten naar marktsector, totaal vloerenleggersbedrijven in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Nieuwbouw Woningen Gebouwen Herstel, verbouw, renovatie Woningen Gebouwen Onderhoud Woningen Gebouwen Gww Totaal Bron: EIB
76
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
Zzp
2010 2010
21 39 23 60 39 38
19 54 40 17
5 4 9 10 17 25
9 14 26 7
1 0 1 2 1 4 1 0 0 100 100 100
2 4 4 2 0 1 100 100
6.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010 Omzet De vloerenleggersbedrijven boekten in 2010 een omzet van € 421 miljoen uit afbouwwerk (inclusief onderlinge uitbestedingen, exclusief btw). Per bedrijf bedroeg de omzet gemiddeld € 507.275. Zoals uit het productiebeeld bleek, is de omzet de afgelopen twee jaar flink gedaald. Omzet naar marktsector Net als in 2008-2009 waren nieuwbouwactiviteiten voor de vloerenleggersbedrijven van groot belang. Hierin werd 60% van de omzet gerealiseerd (zie tabel 6.4). Het belang van herstel, verbouw en renovatie is in 2010 opnieuw verder gestegen. Binnen de soorten werk werd 66% van de omzet in gebouwen gerealiseerd. In vergelijking met de totale afbouwbranche (zie tabel 3.5) haalden vloerenleggersbedrijven naar verhouding meer omzet uit de nieuwbouw en de gebouwensegmenten. In vergelijking met de totale vloerenlegsector haalden zzp’ers in de sector naar verhouding meer omzet uit activiteiten aan woningen. Omzet naar type opdrachtgever Net als bij de totale afbouwbranche (zie tabel 3.6) waren de hoofdaannemers de belangrijkste opdrachtgevers van de vloerenleggersbedrijven in 2010 (zie tabel 6.5). Het belang van afbouwbedrijven is in 2009-2010 toegenomen. In vergelijking met de totale vloerenlegsector verkregen zzp’ers naar verhouding een groter deel van de omzet in opdracht van afbouwbedrijven. Wel is in 2010 het belang van afbouwbedrijven voor de zzp’ers in de sector afgenomen en het belang van hoofdaannemers toegenomen.
Tabel 6.5
Omzet in procenten naar opdrachtgever, totaal vloerenleggersbedrijven in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Hoofdaannemers Afbouwbedrijven Woningcorporaties Bedrijven Particulieren en vve’s Overige1 Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010 80 60 66 10 11 16 0 4 1 4 11 8 5 10 6 1 4 3 100 100 100
Zzp
2010 2010 65 68 15 23 1 0 9 2 6 6 3 1 100 100
1 Inclusief overheid en projectontwikkelaars
Bron: EIB
77
Omzet naar wijze van opdrachtverkrijging Overeenkomstig de totale afbouwbranche (zie tabel 3.7) werd het merendeel van de omzet van de vloerenleggersbedrijven in concurrentie verkregen. Het aandeel bedroeg 84% (zie tabel 6.6). In tegenstelling tot de totale afbouwbranche kwam bij de vloerenleggersbedrijven een groter deel van de omzet (74%) uit opdrachten met een tarief per meter tot stand. Aanneming tegen een aanneemsom was daarnaast ook van groot belang (20%). Vergeleken met 2008-2009 werd naar verhouding een groter deel van de omzet verkregen door een bedrag per meter. Deze ontwikkeling deed zich zowel voor bij de bedrijven met personeel als de zzp’ers. In vergelijking met de totale vloerenlegsector hebben zzp’ers naar verhouding een groter deel van de opdrachten tegen een tarief per uur uitgevoerd.
Tabel 6.6
Omzet in procenten naar wijze van opdrachtverkrijging, totaal vloerenleggersbedrijven in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
In concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Niet in concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009
2010
2 8 24 45 49 37 1 2 22 5 2 2 100 100
3 68 13 3 6 7 100
Zzp
2010 2010
2 10 68 63 13 19 3 8 6 0 8 0 100 100
Bron: EIB
Balansstructuur Vaste activa hadden het grootste aandeel (35%) in de debetzijde van de balans van de vloerenleggersbedrijven (zie figuur 6.2). Ook debiteuren hadden een groot aandeel in de balans (32%). De aandelen van de overige vorderingen en betalingsmiddelen (liquide middelen) waren bijna even groot: 13% en 15%. Het aandeel van het eigen vermogen bedroeg 31%. Lange termijnschulden, crediteuren en overige schulden hadden met respectievelijk 23%, 18% en 27% een groot aandeel in de creditzijde van de balans. De betekenis van bovenstaande voor de financiële positie van de bedrijven wordt onder het kopje financiële kengetallen toegelicht.
78
Figuur 6.2
Balansstructuur in procenten van het balanstotaal, vloerenleggersbedrijven, 2009-2010
100 90 80
34
35
34
70 4
60 50
5
31
30
10
1
17
23
16
18
32
40
20
3
31
0 17
13
14
15
30
0 27
Eigen vermogen Voorzieningen Schulden op lange termijn Crediteuren Termijnen onderhanden werk Overige schulden Vaste activa Voorraden en onderhanden werk Debiteuren Overige vorderingen Liquide middelen
0 2009
2010
Debet
2009
2010
Credit
Bron: EIB
Kostenstructuur De verbruikskosten (betalingen aan grondstoffen, materialen en onderaannemers) vormden met een aandeel van 50,5% in de omzet van de vloerenleggersbedrijven in 2010 de grootste kostenpost (zie tabel 6.7). De personeelskosten, die voornamelijk uit brutolonen bestaan, vormden met 19,3% eveneens een belangrijke kostenpost. Ook de overige bedrijfskosten waren met ongeveer 17,9% van belang. Het resultaat geeft inzicht in de opbrengsten van de bedrijven uit de werkzaamheden. Wanneer het bedrijfsresultaat (ruim 9,7%) wordt verrekend met betaalde rente en incidentele baten en lasten, ontstaat het resultaat voor belasting. Van het resultaat voor belasting wordt vervolgens ondernemersloon afgetrokken. Dit resultaat bedroeg gemiddeld 2,5%, een stijging van 0,4 procentpunt ten opzichte van 2009. Het resultaat bij de zzp’ers bedroeg -3,0% (dit was was in 2009 -2,3%) Kengetallen per werkende De bruto omzet per werkende bedroeg in 2010 gemiddeld € 149.000 (zie tabel 6.8). Dit is de omzet inclusief verbruik (materiaal en onderaanneming). De bruto omzet per werkende is voor de vloerenleggersbedrijven hoger in vergelijking met de totale afbouwbranche. Verschillen hebben enerzijds te maken met verschillen in de arbeidsintensiviteit tussen de sectoren. Wanneer de arbeidsintensiviteit per eenheid productie in een sector hoger is, dan komt dit tot uitdrukking in een gemiddeld lagere bruto omzet per werkende. Anderzijds
79
speelt de omvang van het verbruik in de omzet een rol. De toegevoegde waarde (het verschil tussen omzet en verbruik) per werkende bedroeg gemiddeld € 75.000. De arbeidskosten waren in 2010 gemiddeld € 39.000 per werkende.
Tabel 6.7
Kostenstructuur in procenten van de omzet, totaal vloerenleggersbedrijven in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Totale Bedrijven sector met personeel
Zzp
2008 2009 2010
2010 2010
Omzet Totaal verbruik - Materiaal - Uitbesteed Bruto marge - Personeelskosten - Inhuur en inlening - Afschrijvingen - Overige bedrijfskosten Totale bedrijfskosten Bedrijfsresultaat - Financiële baten en lasten Resultaat voor belasting - Berekende lonen Resultaat voor belasting na berekende lonen
100,0 100,0 100,0 52,5 56,1 49,5 43,6 47,5 29,6 8,9 8,6 19,9 47,5 43,9 50,5 22,4 19,5 19,3 - 0,3 0,5 3,2 2,6 3,2 12,2 13,4 17,9 37,8 35,8 40,9 9,7 8,1 9,7 0,6 0,8 0,7 9,3 7,3 9,0 4,1 5,2 6,5
100,0 100,0 52,3 18,1 31,6 7,5 20,7 10,6 47,7 81,8 21,0 0,0 0,5 0,4 2,8 7,4 18,0 16,5 42,4 24,2 5,3 57,7 0,6 1,1 4,7 56,5 1,7 59,6
5,2
2,1
2,5
3,0
-3,0
Bron: EIB
Financiële kengetallen Per 31 december 2010 lag de liquiditeit (current en quick ratio) en solvabiliteit van vloerenleggersbedrijven op een lager niveau dan in de totale afbouwbranche. De current en quick ratio lagen echter boven de 120%, waarmee de liquiditeit voldoende was (zie tabel 6.9). In vergelijking met de totale afbouwbranche was de gemiddelde solvabiliteit lager. De gemiddelde debiteurentermijn was in lijn met de totale afbouwbranche. De crediteurentermijn lag wat hoger dan in de totale afbouwbranche. Ten opzichte van 2008 was de rentabiliteit in 2010 aanzienlijk lager.
80
Tabel 6.8
Kengetallen per werkende (x € 1.000), totaal vloerenleggersbedrijven in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Totale Bedrijven sector met personeel Bruto omzet Verbruik Toegevoegde waarde Arbeidskosten
2008 2009 2010 186 166 149 98 93 74 88 73 75 49 42 39
Zzp
2010 2010 161 84 77 37
81 15 66 49
Bron: EIB
Tabel 6.9 Financiële kengetallen, totaal vloerenleggersbedrijven, 2008-2010
Current Ratio (in procenten) Quick Ratio (in procenten) Debiteurentermijn (in kalenderdagen) Crediteurentermijn (in kalenderdagen) Solvabiliteit (in procenten) Rentabiliteit totale vermogen (in procenten) Rentabiliteit eigen vermogen (in procenten)
2008 2009 2010 129 123 48 69 29 16,6 55,7
141 132 58 56 51 5,7 11,3
147 135 55 57 46 7,3 18,5
Bron: EIB
81
82
7 Terrazzowerk
7.1 Marktontwikkelingen Trends in werkzaamheden De terrazzobranche bedient een niche in de markt. Er zijn verschillende verschijningsvormen van dit eeuwenoude product welke zijn oorsprong heeft in het mozaïek. De terrazzobedrijven maken voornamelijk omzet in terrazzovloeren, het restaureren van deze vloeren en maatwerk aanrechtbladen. Terrazzo is een duurzaam en relatief kostbaar product. Terrazzo bestaat uit een homogeen mengsel van voornamelijk gebroken natuursteen met diverse kleurschakeringen en een bindmiddel dat na verharding tot een vlak glad oppervlak wordt gepolijst. Aan de terrazzomortel kunnen eventueel ook kleur- en/of hulpstoffen zijn toegevoegd. Terrazzo kan ook een sierbetonproduct zijn, dat bestaat uit een homogeen mengsel van natuursteen- of kwartskorrels, dat na bewerking wordt uitgewassen waardoor een ruw oppervlak ontstaat. Terrazzobedrijven kunnen met nieuwe technieken uitstekend restauratiewerk verrichten. In vergelijking met 20 jaar geleden zijn bedrijven in deze branche kleiner geworden. Doordat de omvang van werken is afgenomen is ook de bedrijfsomvang afgenomen. Daarnaast maken nieuwe technieken het mogelijk om grotere vloeren te leggen. Ontwikkeling in 2011 De productie in de terrazzobranche is in 2011 met 1% gestegen. Doordat de branche relatief sterk vertegenwoordigd is in de minder conjunctuurgevoelige herstel en verbouw (voornamelijk woningen) is over de hele periode na de recessie zowel sprake van minder productiedaling als minder productieherstel. Omdat terrazzobedrijven bovendien in de nieuwbouw van woningen pas op het laatst ingeschakeld worden zal een deel van het economische herstel van 2011 voor deze branche pas doorklinken in 2012. Verwachtingen voor de periode 2012-2017 De in 2011 aangetrokken woningnieuwbouw beperkt in 2012 voor de terrazzobranche de productieafname. Onder invloed van de economische neergang neemt de productie van de terrazzobranche in 2012 af met 3%. In 2013 neemt de productie per saldo nog licht af. Pas vanaf 2014 treed duurzaam herstel op door het herstel van de woningmarkt die dan stevig doorzet. Over periode 20142017 neemt de productie van de terrazzobranche gemiddeld met 4% per jaar toe. Tabel 7.1 geeft een overzicht van de verwachte ontwikkelingen. Figuur 7.1 geeft een beeld van de ontwikkeling van het productievolume in de branche en in de afbouw en de bouw als geheel.
83
Tabel 7.1
Ontwikkeling van het terrazzowerk, 2010-2017
Miljoen €1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173
Totaal
23
23
1
-3
-½
4
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Figuur 7.1 Terrazzowerk, bouw en afbouw, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
2010
2011
Terrazzowerk
Bron: EIB
84
2012
2013
Afbouw
2014
2015
20162
Bouw totaal
017
7.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid De werkgelegenheid in terrazzobedrijven liep in 2011 terug met ongeveer 4½%. In 2012 en 2013 neemt de werkgelegenheid verder af met 2% per jaar. Pas op middellange termijn herstelt de werkgelegenheid zich met een groei van gemiddeld 2½% per jaar over de periode 2014-2017. Zowel bij bedrijven als bij zzp’ers treedt herstel van de werkgelegenheid op. Er wordt in de branche vrijwel geen gebruik gemaakt van uitzendkrachten of gedetacheerd personeel.
Tabel 7.2 Werkgelegenheidsontwikkeling in terrazzowerk, arbeidsjaren, 2010-2017
Totaal Bedrijven met Zzp’ers Uitzend personeel krachten 2010 2011 2012 2013 20171
Aantal
% Aantal % Aantal
235 145 225 -4½ 138 -5 220 -2 135 -1½ 215 -2 133 -2 238 2½ 148 3
% Aantal
90 87 -3½ 84 -3 83 -1½ 91 2½
%
- - - - - -
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
7.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010 Omzet De terrazzobedrijven boekten in 2010 een omzet van € 23 miljoen uit afbouwwerk (inclusief onderlinge uitbestedingen, exclusief btw). Per terrazzobedrijf bedroeg de omzet gemiddeld € 231.115. De lage respons laat het niet toe om voor de terrazzo betrouwbare uitkomsten over omzetverdelingen, de balans, kostenstructuur en bijbehorende kengetallen weer te geven.
85
86
8
Blokken- en elementenstellen
8.1 Marktontwikkelingen Trends in werkzaamheden Bedrijven in deze branche maken niet-dragende wanden door het plaatsen van blokken en elementen en zorgen voor het plaatsen van verdiepingshoge panelen. Doordat het hier in alle gevallen gaat om relatief ‘zware’ producten is de branche voornamelijk actief in de nieuwbouw en dan voornamelijk van woningen. Toepassing van de blokken en elementen in de bestaande bouw is vaak om constructieve redenen niet mogelijk. Een belangrijke concurrent voor het blokken- en elementenstellen zijn de lichtere metalstudwanden, die door de wand- en plafondmontagebranche worden geplaatst. Lichter bouwen is een belangrijke trend in de bouw. Door de relatief zware blokken die in deze branche verwerkt worden is het moeilijk om het marktaandeel op termijn te vergroten. Ontwikkeling in 2011 In 2011 herstelde de productie in het blokken- en elementenstellen met 3½%. Dit herstel is in zijn geheel ten goede gekomen aan de bedrijven. De inhuur van zzp’ers kwam nog niet echt op gang. Het blokken- en elementenstellen is erg conjunctuurgevoelig door de grote afhankelijkheid van de woningnieuwbouw (zie tabel 8.4). De productiedaling van zzp’ers was in voorgaande jaren beperkter dan die van ondernemingen. Zzp’ers richten zich iets meer op de minder conjunctuurgevoelige herstel en verbouw en bovendien is de inhuur van zzp’ers door andere afbouwbedrijven minder scherp gedaald. Bedrijven hebben eerst vooral de inzet van uitzendkrachten en gedetacheerd personeel beperkt en lijken nu diezelfde inzet als eerste weer uit te breiden.
Tabel 8.1 Ontwikkeling van het blokken- en elementenstellen, 2010-2017
Totaal Bedrijven Zzp’ers
Miljoen €1
Jaarlijkse veranderingen2 (%)
2010 20112 2011 2012 2013 20173 94 97 3½ -5 ½ 5½ 71 74 4½ -5 1 5 23 23 ½ -4 ½ 5½
1 Bedragen in prijzen van 2010 2 Raming 3 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
87
Verwachtingen voor de periode 2012-2017 In 2012 ondervindt de blokken- en elementenstellersbranche de gevolgen van ongunstige economische ontwikkelingen en de productie daalt daarom naar verwachting met 5%. Het herstel van de woningnieuwbouw blijft tot 2014 uit, waardoor in 2013 ook weinig herstel optreedt. Op middellange termijn is de groei van de branche met gemiddeld 5½% per jaar sterk. Dit komt door een dynamisch herstel van de woningnieuwbouw. Hiermee groeit deze branche het snelst van alle afbouwbranches, nadat het – samen met de vloerenleggers – ook het zwaarst werd getroffen. Het herstel bij zzp’ers is hoger doordat zij weer meer ingehuurd zullen worden door bedrijven zodra het herstel meer duurzaam wordt. Tabel 8.1 vat de verwachte mutaties samen. In de tabel is naast de totale blokken- en elementenstellersbranche ook onderscheid gemaakt naar zzp’ers en bedrijven. Figuur 8.1 brengt de ontwikkeling van het productievolume in de branche in beeld, samen met de verwachting voor de afbouw en de bouw als geheel.
Figuur 8.1
Blokken- en elementenstellen, bouw en afbouw, index 2008=100, 2008-2017
100
95
90
85
80
75 2008
2009
2010
2011
2012
2013
Blokken- en elementenstellen
2014
Afbouw
2015
2016
2017
Bouw totaal
Bron: EIB
8.2 Ontwikkeling van de werkgelegenheid In 2011 nam de totale werkgelegenheid in de blokken- en elementenstellersbranche met ongeveer 1% af. De inzet van uitzendkrachten en gedetacheerd personeel was eerder al sterk afgebouwd. In 2012 beperken bedrijven met personeel onder invloed van de dalende productie de inzet van zzp’ers om het
88
eigen personeel aan het werk te houden. De werkgelegenheid van zzp’ers daalt hierdoor sterker dan bij bedrijven. Pas vanaf 2014 treedt herstel van de werkgelegenheid op. Eerst neemt in 2013 de inzet van uitzendkrachten weer toe. Vanaf 2014 is sprake van een breed werkgelegenheidsherstel, waarbij de trend naar meer zzp’ers wordt hervat. Hierdoor neemt op middellange termijn de werkgelegenheid van bedrijven met personeel met gemiddeld 1% toe, terwijl die van zzp’ers vanaf 2014 met gemiddeld 5% oploopt. Tabel 8.2 geeft de werkgelegenheidsontwikkeling weer van het eigen personeel van de blokken- en elementenstelbedrijven (onderscheiden naar ondernemingen en zzp’ers) en de inhuur van uitzendkrachten. In tabel 8.3 wordt de totale werkgelegenheidsontwikkeling van het eigen personeel en de inhuur van uitzendkrachten van ondernemingen en zzp’ers apart onderscheiden. Doordat de flexibele inhuur van uitzendkrachten veel sneller en heftiger reageert op de productieontwikkelingen blijft de werkgelegenheid van het eigen personeel beter op peil.
Tabel 8.2
Werkgelegenheidsontwikkeling in blokken- en elementenstellen, arbeidsjaren, 2010-2017
Totaal Bedrijven met Zzp’ers Uitzend personeel krachten 2010 2011 2012 2013 20171
Aantal
% Aantal % Aantal
% Aantal
934 564 358 924 -1 558 -1 354 -1 900 -2½ 548 -2 340 -4 896 -½ 545 -½ 338 -½ 939 1 569 1 407 5
%
12 12 0 12 0 13 10 15 4
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
8.3 Bedrijfseconomische ontwikkelingen in 2010 Omzet De blokken- en elementenstellers boekten in 2010 een omzet van € 94 miljoen uit afbouwwerk (inclusief onderlinge uitbestedingen, exclusief btw). Per bedrijf bedroeg de omzet gemiddeld € 215.562. Zoals uit het productiebeeld bleek, is de omzet de afgelopen twee jaar flink gedaald.
89
Tabel 8.3
Verandering van de werkgelegenheid in blokken- en elementenstellen, procenten, 2011-2017
2011 2012 2013 20171
Bedrijven Eigen personeel Uitzendkrachten
-1 -2 -½ 1½ -1 -2 -½ 1 0 0 10 16
Zzp’ers Eigen personeel Uitzendkrachten
-1 -4 -½ 5 -1 -4 -½ 5 - - - -
1 Gemiddelde jaarlijkse mutatie in de periode 2014-2017
Bron: EIB
Tabel 8.4
Omzet in procenten naar marktsector, totaal blokken- en elementenstellen in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Nieuwbouw Woningen Gebouwen Herstel, verbouw, renovatie Woningen Gebouwen Onderhoud Woningen Gebouwen Gww Totaal Bron: EIB
90
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
88 83 80 5 13 15
Zzp
2010 2010
79 82 15 11
2 2 2 3 1 2
1 4 2 2
1 1 2 0 0 0 3 0 0
2 0 0 0 0 0
100 100 100
100 100
Omzet naar marktsector Nieuwbouwactiviteiten hadden net als in voorgaande jaren het grootste aandeel in de omzet van de blokken- en elementenstellers. Het aandeel bedroeg 94% van de omzet (zie tabel 8.4). Binnen de soorten werk hadden in 2010 werkzaamheden aan woningen het grootste belang in de omzet. Van de omzet werd 83% in dit segment behaald. In vergelijking met de totale afbouwbranche (zie tabel 3.5) haalden blokken- en elementenstellers naar verhouding meer omzet uit de marktsectoren nieuwbouw en woningen. De verdeling van de omzet van zzp’ers in het blokken- en elementenstellen komt grotendeels overeen met die van de totale sector.
Tabel 8.5
Omzet in procenten naar opdrachtgever, totaal blokken- en elementenstellen in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Hoofdaannemers Afbouwbedrijven Woningcorporaties Bedrijven Particulieren en vve’s Overige1 Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010 68 73 84 30 26 16 0 0 0 1 0 0 1 1 1 0 0 0 100 100 100
Zzp
2010 2010 94 31 6 65 0 0 0 0 0 4 0 0 100 100
1 Inclusief overheid en projectontwikkelaars
Bron: EIB
Omzet naar type opdrachtgever Net als in 2008-2009 werkten de blokken- en elementenstellers in 2010 vrijwel uitsluitend voor hoofdaannemers en afbouwbedrijven (zie tabel 8.5). In vergelijking met de totale sector hadden afbouwbedrijven een groter belang in de omzet van de zzp’ers in het blokken- en elementenstellen. Dit belang steeg ten opzichte van 2009. Bij de bedrijven met personeel werden ten opzichte van 2008-2009 de hoofdaannemers van groter belang. Omzet naar wijze van opdrachtverkrijging Het merendeel van de omzet werd in concurrentie verkregen. Het aandeel bedroeg 88% (zie tabel 8.6). In vergelijking met de totale afbouwbranche (zie tabel 3.7) realiseerden de blokken- en elementenstellers naar verhouding meer omzet in concurrentie en meer omzet uit opdrachten met een tarief per meter (46%). Aanneming tegen een aanneemsom was eveneens van groot belang
91
Tabel 8.6
Omzet in procenten naar wijze van opdrachtverkrijging, totaal blokken- en elementenstellen in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
In concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Niet in concurrentie Per uur Per meter Aanneemsom Totaal
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010
4 3 3 48 42 34 41 48 51 0 1 1 6 6 11 1 0 0 100 100 100
Zzp
2010 2010
1 11 28 68 61 0 0 5 10 16 0 0 100 00
Bron: EIB
(51%). Ten opzichte van 2008-2009 is de omzetverdeling in 2010 naar wijze van opdrachtverkrijging grofweg gelijk. Balansstructuur Door de lage respons van de blokken- en elementenstellers op de vraag naar de balansstructuur is het niet mogelijk om betrouwbare uitkomsten over de balans weer te geven. Kostenstructuur De verbruikskosten (betalingen aan grondstoffen, materialen en onderaannemers) vormden met een aandeel van 50,2% in de omzet van de blokken- en elementenstellers in 2010 de grootste kostenpost (zie tabel 8.7). De personeelskosten, die voornamelijk uit brutolonen bestaan, vormden met 14,9% eveneens een belangrijke kostenpost. Ook de overige bedrijfskosten waren met 13,0% van enig belang. Het resultaat geeft inzicht in de opbrengsten van de bedrijven uit de werkzaamheden. Wanneer het bedrijfsresultaat (18,3%) wordt verrekend met betaalde rente en incidentele baten en lasten, ontstaat het resultaat voor belasting. Van het resultaat voor belasting wordt vervolgens ondernemersloon afgetrokken. Dit resultaat bedroeg gemiddeld 2,2% en is daarmee even hoog als in 2009. Het resultaat bij de zzp’ers bedroeg 0%. De gemiddelde kostenstructuur wijkt in 2010 af van die van 2008 en 2009. De oorzaak ligt in de samenstelling van de steekproef.
92
Tabel 8.7
Kostenstructuur in procenten van de omzet, totaal blokkenen elementenstellen in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Totale Bedrijven met sector personeel
Zzp
2008 2009 2010
2010 2010
Omzet Totaal verbruik - Materiaal - Uitbesteed Bruto marge - Personeelskosten - Inhuur en inlening - Afschrijvingen - Overige bedrijfskosten Totale bedrijfskosten Bedrijfsresultaat - Financiële baten en lasten Resultaat voor belasting - Berekende lonen Resultaat voor belasting na berekende lonen
100,0 100,0 100,0 63,4 33,1 50,2 22,9 11,0 23,6 40,5 22,1 26,7 36,6 66,9 49,8 16,3 26,1 14,9 - 2,4 1,8 2,2 3,5 1,8 6,3 10,4 13,0 24,8 42,3 31,5 11,8 24,6 18,3 1,1 0,9 0,4 10,7 23,7 17,9 7,3 21,5 15,6
100,0 58,6 28,7 29,9 41,4 18,1 0,8 0,8 12,3 32,0 9,3 0,2 9,1 6,4
3,4
2,2
2,2
2,7
100,0 10,9 0,0 10,9 89,1 0,0 6,7 6,3 16,0 29,0 60,1 1,1 59,0 59,0 0,0
Bron: EIB
Kengetallen per werkende De bruto omzet per werkende bedroeg in 2010 gemiddeld € 109.000 (zie tabel 8.8). Dit is de omzet inclusief verbruik (materiaal en onderaanneming). Door de verschillen in de samenstelling van de steekproeven wijken de bruto omzet per werkende en het verbruik per werkende in 2008, 2009 en 2010 sterk van elkaar af. De toegevoegde waarde (het verschil tussen omzet en verbruik) per werkende bedroeg gemiddeld € 54.000. De arbeidskosten waren in 2010 gemiddeld € 35.000 per werkende.
93
Tabel 8.8
Kengetallen per werkende (x € 1.000), totaal blokken- en elementenstellen in 2008-2010, bedrijven met personeel en zzp’ers in 2010
Bruto omzet Verbruik Toegevoegde waarde Arbeidskosten
Totale Bedrijven met sector personeel 2008 2009 2010 175 92 109 111 30 55 64 62 54 41 46 35
2010 134 79 56 34
Zzp
2010 59 6 52 38
Bron: EIB
Financiële kengetallen Door de lage respons van de blokken- en elementenstellers op de vraag naar de balansstructuur is het niet mogelijk om betrouwbare uitkomsten over de balans en bijbehorende (financiële) kengetallen te geven.
94
Bijlage A
Activiteiten van de afbouwbranche
Indeling van het Bedrijfschap Afbouw Activiteiten met CBS-classificatie7
Andere activiteiten volgens CAO
Stukadoren • verrichten van raap- , pleister- of • schuurwerk aan plafonds en wanden (SBI 43.31, CAO art. 2, lid 2 sub a) • • verwerken van riet of rietmatten, houtwol e.d. tot een hechtgrond • voor raap-, pleister- of schuurwerk (SBI 43.31, CAO art. 2, lid 2, sub p) • behandelen van plafonds, wanden en vloeren met kalk, gips, cement • of andere bindmiddelen en zand of andere vulstoffen (SBI 43.31, CAO art. 2, lid 2 sub e) • ter plekke vervaardigen of aan brengen van gipsornamenten, lijstwerk e.d., versieringen (SBI 43.31, CAO art. 2, lid 2, sub h) • het verrichten in combinatie met bovengenoemde werkzaamheden van wit-, saus-, silicaat- of soortgelijk werk (SBI 43.31, CAO art. 2, lid 2, sub i) Wand- en plafondmontage • stellen, plaatsen en monteren van • (systeem)scheidingswanden, inclusief het stellen van profielen • hiervoor (SBI 43.32, CAO art. 2, lid 2, sub k) • • monteren van systeem- of akoestische plafonds (SBI 43.32, CAO art. 2, lid 2, sub k) • het aanbrengen van gipsplaten (SBI 43.99.3, CAO art. 2, lid 2, sub k)
het steengaasstellen (CAO art. 2, lid 2 sub d, q) het spackspuiten (CAO art. 2, lid 2 sub e) het verrichten van betonreparatie waarbij niet het draagvermogen van de constructie wordt hersteld (CAO art. 2, lid 2 sub g) het aanbrengen van buitengevelisolatie (CAO art. 2, lid 2 sub p)
het aanbrengen van spanplafonds (CAO art. 2, lid 2, sub k) het aanbrengen van koven (CAO art. 2, lid 2, sub k) het aanbrengen van computervloeren (CAO art. 2, lid 2, sub k)
7 CBS, Standaard Bedrijfsindeling 2008
95
Activiteiten met CBS-classificatie8
Andere activiteiten volgens CAO
Vloeren leggen • vlinderen (egaliseren, waterdicht • het aanbrengen van cementge maken e.d.) van pas gestorte vloeren bonden dekvloeren (SBI 43.31, CAO art. 2, lid 4, sub e) (CAO art. 2, lid 4, sub a) • het frezen, stralen e.d. van vloeren • het aanbrengen van kunsthars (SBI 43.33, CAO art. 2, lid 4, sub e) vloeren en sportvloeren (CAO art. 2, lid 4, sub d) • het aanbrengen van anhydriet vloeren (CAO art. 2, lid 4, sub c) • storten van beton voor de op staal gefundeerde monolietvloeren / elastisch ondersteunende vloeren (CAO art. 2, lid 4, sub a) Terrazzo • het vervaardigen van terrazzo producten inclusief het aanbrengen daarvan in nieuwe of bestaande gebouwen (SBI 43.22, CAO art. 2, lid 5) Blokken- en elementenstellen • lijmen en stellen van wanden bestaande uit blokken, platen en/ of elementen van kalkzandsteen, gasbeton of gips (SBI 43.99.3, CAO art. 2, lid 2, sub d)
8 CBS, Standaard Bedrijfsindeling 2008
96
Bijlage B
Begrippen en formules
Bruto omzet
De waarde van de totale omzet, exclusief btw
Verbruik
Kosten van grondstoffen, hulpstoffen, materiaal + kosten van uitbesteed werk aan onderaannemers
De totale inkoopwaarde
Toegevoegde waarde
Totale omzet – totale inkoopwaarde
De aan de inkoopwaarde toegevoegde meerwaarde
Arbeidskosten
Arbeidskosten van alle in loondienst verrichte werkzaamheden + ondernemersloon + overige gewaardeerde lonen
Waarde van de vergoeding aan personen voor verrichte werkzaamheden
Werkende
Een persoon die als werknemer, eigenaar (niet in loondienst) of als overige kracht (niet in loondienst) werkzaam is geweest
Economisch resultaat Totale omzet – ( totale inkoopwaarde + totale kosten + rentekosten + verlaagd of verhoogd met het saldo van incidentele baten en lasten)
Het resultaat voor belastingen
Rentabiliteit van het totale vermogen
((Economisch resultaat + betaalde rente) / totale activa) x 100 %
Het resultaat en betaalde rente in procenten van het totaal geïnvesteerde vermogen
Rentabiliteit van het eigen vermogen
(Economisch resultaat / eigen vermogen) x 100 %
Het resultaat in procenten van het eigen vermogen
Debiteurentermijn in (Debiteuren / totale omzet) x 365 dagen dagen
Termijn waarop vorderingen van opdrachtgevers uitstaan
97
Crediteurentermijn in (Crediteuren / inkoopwaarde omzet) x 365 dagen dagen Termijn waarop schulden aan leveranciers worden voldaan Current ratio
(Voorraden en onderhanden werk + debiteuren + overige vorderingen + liquide middelen) / (crediteuren + gedeclareerde termijnen onderhanden werk + overige schulden)
Het vermogen van het bedrijf om op korte termijn schulden te voldoen Solvabiliteit Eigen vermogen / (voorzieningen + schulden op lange termijn + crediteuren + gedeclareerde termijnen onderhanden werk + overige schulden) Het vermogen van het bedrijf om op langere termijn schulden te voldoen
98
Bijlage C
Tabel C.1
Samenstelling arbeidsinzet
Eigen werkgelegenheid en flexibele schil afbouwbranche, arbeidsjaren, 2010
Eigen
Collega Uitzend
Flexibele schil
Totaal
Zzp Totaal
Ondernemingen Blokkenstellers 564 87 12 432 531 1.008 Stukadoors 6.878 186 126 2.661 2.973 9.665 Terrazzo 145 - - - - 145 Vloerenleggers 3.023 153 50 828 1.032 3.902 Wand- en plafondmontage 4.557 517 966 4.077 5.560 9.600 Totaal 15.167 943 1.155 7.998 10.096 24.320
ZZP’ers Blokkenstellers 358 - - 28 28 358 Stukadoors 5.139 - 99 686 785 5.238 Terrazzo 90 - - - - 90 Vloerenleggers 560 3 - 81 84 563 Wand- en plafondmontage 2.088 38 - 571 609 2.126 Totaal 8.235 41 99 1.366 1.506 8.375
Totaal Blokkenstellers 992 87 12 460 559 1.143 Stukadoors 12.017 186 225 3.348 3.758 14.286 Terrazzo 235 - - - - 235 Vloerenleggers 3.583 156 51 909 1116 4.395 Wand- en plafondmontage 6.645 555 966 4.077 6.169 11.180 Totaal
23.402
984 1.254 8.793 11.602 31.239
1 Exclusief collegiale inhuur om dubbeltellingen te voorkomen 2 Exclusief inhuur zzp’ers om dubbeltellingen te voorkomen 3 Exclusief collegiale inhuur en alleen excessieve inhuur zzp’ers om dubbeltellingen te voorkomen
Bron: EIB
99
100
EIB-publicaties
2007 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid in 2007 Beperking hypotheekrenteaftrek - gevolgen voor de bouwproductie en woningmarkt Opdrachtgevers aan het woord - meting 2006 Infrastructuurmonitor MIT 2007 De restauratieproductie tot 2011 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces Bouwbedrijven 2007 - ontwikkelingen-vooruitzichten Sectorprofiel stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf 2005-2012 Het ziekteverzuim in de bouwnijverheid in 2006 De sector civiele betonbouw - marktontwikkelingen, opdrachtgeverschap en werkgelegenheid Bouwconcerns in beeld 2006/2007 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2006 Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2006 Het arbeidsbestand in de bouw in 2006 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2006 (ARBOUW) Transparantie in de bouwpraktijk De bouwbedrijven in 2006 2008 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2007
101
Kostendruk van wet- en regelgeving in het gespecialiseerde aannemingsbedrijf Infrastructuurmonitor - MIRT 2008 Bouw in beeld 2007 Openbaarvervoerinfrastructuur in een geliberaliseerde markt Algemene kosten in het bouwbedrijf Het ziekteverzuim in de bouw in 2007 Kwaliteit van de dienstverlening en het bestuurlijk proces van lagere overheden De markt voor restauratie en onderhoud van monumenten tot 2013 Uitdagingen en beleidsopties bij nieuwbouw van woningen - regionale ontwikkelingen en beleid na 2009 De Vastgoedlezing 2008 - crisis op de Nederlandse woning- en vastgoedmarkt? (ASRE) Bedrijfseconomische kencijfers van b&u-bedrijven in 2007 Bedrijfseconomische kencijfers van gww-bedrijven in 2007 Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2007 (ARBOUW) Bouwconcerns in beeld 2007/2008 2009 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2009 Opdrachtgevers aan het woord - meting 2008 Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in het bouwproces - meting 2008 Middenkaderopleidingen in de bouw Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2007 Bouw in beeld 2008 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2009-2014 De zelfstandige zonder personeel in de bestratingsbranche Het ziekteverzuim in de bouw in 2008
102
Verkenning effecten stimuleringsmaatregelen rond de woningbouw (www.eib.nl Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2008 (ARBOUW) Hervorming van de woningmarkt Reïntegratie van langdurig zieke werknemers in de bouw Bouwconcerns in beeld 2008-2009 2010 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2010 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2006-2008 Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2008 Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2008 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2010-2015 Zzp’ers in de bouw De arbeidsmarkt in de bitumineuze en kunststofdakbedekkingsbranche Kantorenleegstand - probleemanalyse en oplossingsrichtingen (www.eib.nl) Ondergrondse netwerken en grondwaterbeheer Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2009 (ARBOUW) Ziekteverzuim in de bouw 2009 Beleidsvarianten beperking hypotheekrenteaftrek en liberalisatie huursector (www.eib.nl) Nacht- en weekendwerk in het wegonderhoud Bouw in beeld 2009 De bouwarbeidsmarkt 2010-2015 Bedrijfseconomische kencijfers gespecialiseerde bedrijven 2007-2008 Strategie en crisis Vrouwen in technische functies Marktstudie AFNL 2011-2012
103
Infrastuctuurmonitor - MIRT 2011 Kantorenleegstand - analyse van de marktwerking (www.eib.nl) 2011 Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2011 Algemene kosten in het bouwbedrijf 2007-2009 Openbare aanbestedingen in de gww Bedrijfseconomische kencijfers gww-bedrijven 2009 Bedrijfseconomische kencijfers b&u-bedrijven 2009 Succesvol binnenstedelijk bouwen De winst van innoveren (www.eib.nl) Algemene BouwplaatsKosten (ABK) van B&U-projecten 2010 (RRBOUW) Productiviteit en strategie (www.eib.nl) Bouwconcerns in beeld 2009-2010 Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2011-2016 Restauratie en onderhoud van monumenten - marktverkenning tot 2015 Aanbestedingsgedrag opdrachtgevers (www.eib.nl) Actuele situatie in de bouw - overzicht ten behoeve van de nieuwe woonvisie (www.eib.nl) Dynamiek op de woningmarkt De civiele betonbouw tot 2016 - ontwikkelingen op de markt en in de rolverdeling in het bouwproces (www.eib.nl) Monumenten en corporaties - monumentenbezit en -beleid van corporaties (www.eib.nl) Ziekteverzuim in de bouw 2010 (www.eib.nl) Maatschappelijke woonagenda - van programmeren naar stimuleren Monitor arbeidsongevallen in de bouw 2010 (ARBOUW) Kantorenmonitor - analyse van vraag en aanbod (www.eib.nl) MKBA Herstructurering Eemsdelta
104
Bedrijfseconomische kencijfers - b&u- en gww-bedrijven 2010 (www.eib.nl) Kosten en baten van de bouw bbl-opleiding (www.eib.nl) Overheid en markt; nieuw evenwicht in aanbesteden (www.eib.nl) Dienstverlening van medeoverheden - quick scan onder architectenbureaus (www.eib.nl) Infrastructuurmonitor - MIRT 2012 (www.eib.nl) Algemene kosten in het bouwbedrijf 2008-2010 (www.eib.nl) Kostenmodel omgevingsrecht (www.eib.nl) Bouwen voor kwaliteit (www.eib.nl) 2012 Evaluatie stimuleringspakket woningbouw (www.eib.nl) Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2012 Situatie op de Nederlandse hypotheekmarkt Arbeid en scholing in de restauratiesector
105
106
Economisch Instituut voor de Bouw Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 58248 1040 HE Amsterdam t (020) 583 19 00 f (020) 583 19 99
[email protected] www.eib.nl Foto omslag: Baciar Art Desktop publishing: Margo Wakidjan-Nijbroek, EIB Druk: SDA Print + Media, Amsterdam
107
108
economisch instituut voor de bouw trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2012 - 2017
Na twee jaar van forse daling toonde de bouwproductie in het begin van 2011 een krachtig herstel. Rond de zomer sloeg het beeld echter om, waarbij de bouw opnieuw met krimp werd geconfronteerd. Wat betekent dit voor de vooruitzichten voor de afbouwbranche op korte en middellange termijn? Zal het herstel in 2012 weer momentum krijgen of gooit de eurocrisis roet in het eten? Wat is het beeld voor productie en werkgelegenheid voor de verschillende onderdelen van de afbouwbranche? Hoe komt de afbouwbranche op middellange termijn weer uit de crisis tevoorschijn? En hoe heeft de bedrijfseconomische situatie zich vanaf het begin van de crisis ontwikkeld? Deze vragen staan centraal in ‘Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2012-2017’, waarin de totale afbouwbranche met zijn onderdelen het stukadoorsbedrijf, het wand- en plafondmontagebedrijf, het vloerenleggersbedrijf, het terrazzobedrijf en het blokken- en elementenstellersbedrijf wordt beschreven. De studie is uitgevoerd in opdracht van het Bedrijfschap Afbouw.
Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 58248 1040 HE Amsterdam t (020) 583 19 00 f (020) 583 19 99
[email protected] www.eib.nl
omslag.indd 2
15-05-12 13:18