KWALITEIT ARBODIENSTVERLENING BOUW 2010
CONCEPTRAPPORT
Auteur: K. Afrian, MSc, Economisch Instituut voor de Bouw
Harderwijk, september 2011
Arbouw is door werkgevers- en werknemersorganisaties opgericht om de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid te verbeteren. In het bestuur van Arbouw zijn vertegenwoordigd Bouwend Nederland, Federatie van Ondernemersorganisaties in de Afbouw (FOA), FOSAG, NOA, FNV Bouw en CNV Vakmensen.
© Stichting Arbouw 2011. Alle rechten voorbehouden. De producten, informatie, tekst, afbeeldingen, foto’s, illustraties, lay-out, grafische vormgeving, technische voorzieningen en overige werken van Stichting Arbouw (“de werken”), waarin substantieel is geïnvesteerd, zijn beschermd onder de Auteurswet, de Benelux Merkenwet, de Databankenwet en andere toepasselijke wet- en regelgeving. Behoudens wettelijke uitzonderingen mag niets daarvan worden verveelvoudigd, aan derden ter beschikking gesteld of openbaar gemaakt, zonder voorafgaande toestemming van Stichting Arbouw. Het bekijken van de werken en het maken van kopieën voor eigen individueel gebruik is toegestaan voorzover binnen de toepasselijke wet- en regelgeving aangegeven grenzen. De woord- en beeldmerken op de werken zijn van Stichting Arbouw en/of haar licentiegever(s). Het is niet toegestaan één of meerdere van deze merken en logo’s te gebruiken zonder voorafgaande toestemming van Stichting Arbouw of betrokken licentiegever(s). Stichting Arbouw is niet aansprakelijk voor (de inhoud van) haar (informatie) producten, software daaronder mede begrepen, noch voor het (her) gebruik daarvan door derden.
2
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING ....................................................................................................... 5 1
INLEIDING .................................................................................................. 11
2
METHODE VAN ONDERZOEK .............................................................. 13
3 3.1 3.2
RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK ONDER WERKNEMERS 14 Algemene kenmerken van de in het onderzoek betrokken werknemers ........ 14 Het Cao-pakket Preventiezorg........................................................................ 18
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK ONDER WERKGEVERS . 36 Algemene kenmerken van bedrijven .............................................................. 36 Het Cao-pakket Preventiezorg........................................................................ 40 Ziekteverzuimbegeleiding en re-integratie ..................................................... 51 Risico-inventarisatie en -evaluatie ................................................................. 59 De kosten van de arbodienstverlening............................................................ 60
5
CONCLUSIES OP HOOFDLIJNEN ......................................................... 63
3
4
SAMENVATTING In opdracht van Arbouw heeft het EIB een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de arbodienstverlening door arbodiensten ten behoeve van de bouwnijverheid. Voor dat doel is in 2011 een enquête gehouden onder een groot aantal werkgevers en werknemers. In het laatste geval ging het om enquêtes onder werknemers die in 2010 een Periodiek ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek (PAGO) hebben gehad, werknemers die in 2010 een bezoek aan het arbospreekuur hebben gebracht en werknemers die in 2010 wel een oproep voor een PAGO hebben gekregen, maar daar niet op hebben gereageerd (no-show). Werknemers Uit het onderzoek onder werknemers kwam allereerst naar voren dat de afstand van woonplaats tot arbodienst voor ruim drie kwart van de werknemers minder dan 25 kilometer was. Een kwart moest verder reizen, waarvan 5 procent meer dan 50 kilometer. Voor weinig werknemers was die afstand een probleem. Onder degenen die naar het arbospreekuur gingen was het percentage dat de afstand bezwaarlijk vond, groter. De meeste werknemers die een uitnodiging voor een PAGO kregen, kregen die per brief. In sommige gevallen was daarbij een PAGO-folder en een antwoordkaart gevoegd. De feitelijke afspraak voor een PAGO komt meestal tot stand doordat de arbodienst bij de uitnodiging plaats, datum en tijdstip opgeeft. In sommige gevallen wordt de werknemer gevraagd om contact op te nemen voor het maken van een afspraak of wordt de afspraak via de werkgever geregeld. Incidenteel werd ook wel door de arbodienst gebeld voor een afspraak, maar vaak kwam dat niet voor. Vóór het PAGO wordt gevraagd een vragenlijst over de gezondheidstoestand in te vullen. Ruim 90 procent slaagt er in om de vragenlijst binnen 20 minuten in te vullen. Voornamelijk werknemers ouder dan 40 jaar deden daar langer over. Bijna 60 procent van de werknemers heeft de vragenlijst via internet ingevuld. Werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, gingen daar iets vaker op eigen initiatief naar toe dan op verzoek van de werkgever. 60 procent moest langer dan een week wachten voordat zij bij de arbodienst terecht konden, ruim een vijfde zelfs langer dan 2 weken. In bijna alle gevallen worden bij een PAGO de door Arbouw voorgeschreven onderzoeken uitgevoerd. Incidenteel gebeurt dat volgens de in het onderzoek betrokken werknemers niet. Ook een ECG maakt soms onverplicht (bij werknemers jonger dan 40 jaar) deel uit van het onderzoek. Voor werknemers van 40 jaar en ouder 5
is het ECG wel een verplicht onderdeel van het PAGO. Bij werknemers van 40 jaar en ouder die een PAGO hebben gehad is in vrijwel alle gevallen een ECG gemaakt. Naast het biometrisch onderzoek dient bij een PAGO ook een lichamelijk onderzoek door de bedrijfsarts plaats te vinden. Volgens de in het onderzoek betrokken werknemers gebeurt dat echter lang niet altijd. Van degenen die een PAGO hebben gehad zei 62 procent dat dat wel was gebeurd. Voor degenen die naar het arbospreekuur zijn geweest, was dat 70 procent. In het laatste geval is een lichamelijk onderzoek echter niet altijd verplicht. Een en ander hangt af van de aard van de klachten. Van de werknemers die een PAGO hebben gehad zei 97 procent dat zij de uitslag van het onderzoek hebben gekregen. Iets minder dan een vijfde kreeg de uitslag vaak direct na de keuring. Ruim de helft moest langer dan een week op de uitslag wachten. Het PAGO onderzoek duurde bij 73 procent van de werknemers korter dan 45 minuten. Het arbospreekuur duurde minder lang, daarvan was driekwart binnen een halfuur klaar. Werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest danwel een PAGO hebben gehad, kregen vaak een advies voor een andere manier van werken, andere manier van leven, aanpassingen op de werkplek of werden doorverwezen naar huisarts of specialist. Van de werknemers die een PAGO hebben gehad zei 57 procent dat zij geen advies hebben gehad. Bij werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, lag dat percentage op 32. De meeste werknemers die bij de arbodienst zijn geweest hoefden niet langer dan 10 of hooguit 15 minuten te wachten voordat zij aan de beurt waren. Incidenteel kwamen ook langere wachttijden van soms meer dan 30 minuten voor. Bijna alle werknemers waren tevreden over de behandeling door het personeel van de arbodienst. Slechts 4 procent beoordeelde die als matig of slecht. Soms kregen zij ook informatie mee in de vorm van brochures over veilig en gezond werken. Bij het arbospreekuur kwam dat vaker voor dan bij het PAGO. Op de vraag of zij de indruk hebben dat de bedrijfsarts voldoende van de bouw en van hun werksituatie weet om hen te kunnen informeren en adviseren werd door ruim 80 procent van de werknemers bevestigend geantwoord. Werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, waren daar iets positiever over dan degenen die een PAGO hebben gehad.
6
Ruim 90 procent van de werknemers geeft de arbodienst een 7 of meer voor de manier waarop zij haar werk doet. Het gemiddelde waarderingscijfer bedraagt 7,5. Vergeleken met werknemers die een PAGO hebben gehad, gaven degenen die naar arbospreekuur zijn geweest vaker een 6 of minder. Over de houding van de werkgevers hadden de werknemers weinig klachten: 99 procent vond dat die voldoende gelegenheid gaven om naar de arbodienst te gaan. Redenen om niet naar het PAGO te gaan waren vooral dat werknemers al onder behandeling zijn van huisarts/specialist, het nut er niet van inzien of omdat het op dat moment niet uitkwam om te gaan. Daarnaast waren er ook werknemers die zich niet konden herinneren te zijn opgeroepen, de oproep vergeten zijn of in hun herinnering nog niet zo lang geleden bij de arbodienst zijn geweest voor een PAGO. Ook zijn er werknemers die niet naar het PAGO geweest zijn omdat ze de reisafstand bezwaarlijk vonden. Daarnaast werd er nog een groot aantal verschillende redenen genoemd die ieder niet veel scoorden. Werkgevers Iets minder dan driekwart van de bedrijven is VCA- en/of ISO-gecertificeerd. Dat varieert van 62 procent bij de kleine bedrijven (20 of minder werknemers) tot 97 procent bij de grote (meer dan 100 werknemers). Het overgrote deel (71 procent) van de bouwbedrijven is aangesloten bij ArboDuo, ArboNed/Keur Company/365, of Arbo Unie. Controle en begeleiding van zieke werknemers, administratieve verwerking van ziek- en herstelmelding, risicoinventarisatie en –evaluatie en sociaal medisch overleg zijn de meest voorkomende onderdelen van de overeenkomst met de arbodienst. Werkplekonderzoek en adviezen over arbeidsomstandigheden maken daar minder vaak deel van uit. Kwaliteit en snelheid van rapportages, actieve opstelling naar het bedrijf toe, kosten van dienstverlening en kennis van zaken over de bouwnijverheid zijn de belangrijkste criteria voor de keuze van een arbodienst. De persoonlijke indruk van de bedrijfsarts/arbodeskundige is daarnaast voor grote bedrijven een belangrijk criterium. Het Cao-pakket Preventiezorg Voor bedrijven die een intredekeuring laten uitvoeren door de arbodienst is de termijn tussen aanvraag en uitvoering van de keuring als regel 1 à 2 weken. Bij uitzondering gebeurt het binnen 1 dag, terwijl 18 procent zegt langer dan 2 weken te moeten wachten. Voor de termijn waarop de uitslag van de keuring wordt gekregen geldt dat dit in 60 procent van de gevallen binnen een week gebeurt. Iets minder dan een kwart zegt dat het langer dan 2 weken duurde voordat de uitslag werd verkregen. Ruim 30 procent van de bedrijven vindt een wachttijd van langer dan een week te lang.
7
De meeste grote bedrijven zijn op de hoogte van de mogelijkheid om een jaarplanning van PAGO-onderzoeken te krijgen voor grote bedrijven, een bedrijfsrapport op basis van PAGO-gegevens voor grote bedrijven, een jaarlijks overzicht van het aantal te keuren werknemers voor alle bedrijven en een jaarlijks overzicht van uitgevoerde activiteiten voor alle bedrijven. Kleine bedrijven zijn minder goed op de hoogte van de faciliteiten die hen door Arbouw geboden worden. Het aantal bedrijven dat de werknemers stimuleert om naar het PAGO te gaan bedraagt 92 procent. Veel, vooral grote, bedrijven hebben werknemers in dienst die op grond van hun werkzaamheden in aanmerking komen voor een Gericht Periodiek Onderzoek (GPO). Het gaat daarbij vooral om machinisten, werknemers die werken op vervuilde grond en werknemers die werken met zandsteen, asbest of persluchtapparatuur. Niet alle bedrijven met werknemers die recht hebben op een GPO zijn op de hoogte van het bestaan daarvan. Dat aantal varieert van 38 procent van bedrijven met 21 tot 50 werknemers tot 83 procent van de grootste. Voor alle bedrijven gezamenlijk ging het om 55 procent. De meeste grote bedrijven met werknemers die recht hebben op een GPO zeggen hen te stimuleren om daar gebruik van te maken. Voor kleine bedrijven geldt dat in mindere mate. Het aantal bedrijven waarvan werknemers gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om naar het arbospreekuur te gaan varieert van 20 procent van de kleine bedrijven tot 53 procent van de grote. Voor alle bedrijven gezamenlijk ging het om 29 procent. Iets minder dan tweederde van de bedrijven zegt hun werknemers te stimuleren om naar het arbospreekuur te gaan. Het aantal bedrijven dat zegt dat zij door de arbodienst zijn bezocht of waarin een werkplekonderzoek bedraagt 15 procent. Grote bedrijven werden vaker bezocht dan kleine. De meeste bedrijven die de arbodienst op bezoek hebben gehad zijn tevreden over de manier waarop het werkplekonderzoek werd uitgevoerd. Die activiteit werd door 92 procent van de bedrijven als uitstekend of goed beoordeeld. Voor alle bedrijven gezamenlijk (dus ook de bedrijven waarin de arbodienst niet op bezoek is geweest) geldt dat 77 procent de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden in het kader van het Cao-pakket preventiezorg als uitstekend of goed beoordeelt. Voor wat betreft de kennis van de bouwnijverheid van de arbodienst is dat 79 procent. Het totaal van de activiteiten van de arbodienst in het kader van het Caopakket preventiezorg wordt door de bedrijven gewaardeerd met een gemiddeld waarderingscijfer van 6,8.
8
Ziekteverzuimbegeleiding en re-integratie De meeste bedrijven hebben voor verzuimbegeleiding een overeenkomst met de arbodienst op basis van een vast bedrag per werknemer. Vooral grote bedrijven betalen de arbodienst ook op basis van verrichtingen. Kleine bedrijven geven vaker aan geen overeenkomst te hebben. De arbodienst rapporteert meestal per maand of per kwartaal over het ziekteverzuim. Daar wordt ook vaak van afgeweken:13 procent ontvangt slechts 1 keer per jaar een rapportage en ruim een vijfde ontvangt in het geheel geen rapportage. Over de kwaliteit van de rapportages zijn de meeste bedrijven tevreden, 22 procent is dat echter niet. Ook vindt een kwart van de bedrijven de ondersteuning die arbodiensten bieden bij re-integratie en/of werkhervatting van zieke werknemers onvoldoende. Vooral kleine bedrijven vinden die ondersteuning onvoldoende. Een kwart is ontevreden over de kwaliteit van de verzuimbegeleiding door de arbodienst. Iets meer dan de helft van de bedrijven vindt de arbodienst effectief bij het terugdringen van het ziekteverzuim in het bedrijf. Daarin verschillen kleine en grote bedrijven weinig van elkaar. Ongeveer driekwart van de bedrijven is tevreden over de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden die zij uitvoeren in het kader van de verzuimbegeleiding. Het gemiddelde waarderingscijfer kwam uit op een 6,6. Het aandeel bedrijven dat een verzekering heeft afgesloten om doorbetaling van de loonkosten als gevolg van ziekteverzuim te dekken, varieert van 81 procent voor de kleine bedrijven tot 4 van de grote. Voor alle bedrijven gezamenlijk gaat het om 61 procent. In grote bedrijven is het loonrisico vaker voor de volle 100 procent verzekerd dan bij kleine bedrijven. In kleine bedrijven is het meestal minder dan 70 procent. Risico-inventarisatie en –evaluatie In 2010 beschikte 89 procent van alle bedrijven over een door de arbodienst goedgekeurde risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E), variërend van 85 procent van de kleine tot 89 procent van de grote bedrijven. Van de bedrijven die een RI&E hebben uitgevoerd zegt 76 procent dat die geleid heeft tot een Plan van Aanpak voor verbetering van de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Van de grote bedrijven was dat zelfs 92 procent.
9
De kosten van de arbodienstverlening Van alle bedrijven heeft 28 procent geen duidelijk beeld van de kosten die inschakeling van de arbodienst met zich meebrengt. Vooral de kleinere bedrijven hebben daar weinig zicht op. Voor 36 procent van de bedrijven zijn de kosten een belemmering voor de uitvoering van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid, variërend van 40 procent voor de kleine bedrijven tot 21 procent voor de grote. Daarnaast is de helft van de bedrijven van mening dat naarmate de kosten van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid hoger zijn dit de concurrentiepositie van het bedrijf steeds meer nadelig beïnvloed. Voor bedrijven met 50 of minder werknemers geldt dat voor meer dan de helft van de bedrijven.
10
1
INLEIDING
Werkgevers- en werknemersorganisaties in de bouw hechten veel waarde aan een goede gezondheid van het personeel. Die is in de eerste plaats belangrijk voor het welzijn van de werknemers zelf. Daarnaast wordt aangenomen dat een goede gezondheid de motivatie van de werknemers ten goede komt en kan helpen het ziekteverzuim te verlagen en blijvende arbeidsongeschiktheid te verminderen. Het is daarom van groot belang eventuele gezondheidsproblemen die verband houden met het werk of daarop van invloed kunnen zijn vroegtijdig te signaleren en zo mogelijk te voorkomen. In de Cao voor de bouwnijverheid (die voor het bouwplaats- en UTApersoneel geldt), de Cao voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, de Cao voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo/Vloerenbedrijf, de Cao voor het Natuursteenbedrijf is daarom bepaald dat alle werknemers, waarop één van die Cao’s van toepassing is, recht hebben op het door de Stichting Arbouw vastgestelde individugerichte pakket preventiezorg. Aan dit pakket wordt uitvoering gegeven door gecertificeerde arbodiensten die voldoen aan door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen en die voor de uitvoering van het Cao-pakket een samenwerkingsovereenkomst met Arbouw hebben afgesloten. Het pakket, dat als bijlage bij de verschillende Cao’s is opgenomen, voorziet in: − verplichte intredekeuringen voor werknemers die voor het eerst in de bouw gaan werken of die, na drie jaar niet meer in de bouw gewerkt te hebben, herintreden (geldt alleen voor werknemers die werkzaamheden op de bouwplaats gaan uitvoeren, inclusief uitvoerders); − een ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek voor Jongeren op vrijwillige basis, een jaar na intrede in de bedrijfstak; − eens in de vier jaar een vrijwillig ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek (PAGO), te beginnen op de leeftijd van 16 jaar. Na het 40e levensjaar is er iedere twee jaar recht op een PAGO tot het 62e jaar. Daarna individueel op indicatie (voor werknemers waarop de Cao voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf, de Cao voor het Natuursteenbedrijf of de UTA-Cao van toepassing is, geldt een afwijkende regeling voor wat betreft de frequentie waarmee werknemers recht hebben op een PAGO); − een gericht periodiek onderzoek (GPO) voor werknemers die bepaalde, in de Cao omschreven, risicovolle werkzaamheden uitoefenen; − een Arbospreekuur, dat iedere werknemer spontaan kan bezoeken; − vervolgconsult of werkplekonderzoek voorzover het resultaat van een hiervoor genoemd onderzoek of het arbospreekuur daartoe aanleiding geeft. De organisatie van de uitvoering van het pakket preventiezorg is door de Cao-partijen opgedragen aan Arbouw, die daarvoor een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met de grote landelijk opererende arbodiensten en met een aantal regionale arbodiensten. Ook de inhoud van de keuringen is vastgesteld door Arbouw, die voorts 11
toeziet op de uniformiteit van de dienstverlening en de kosten en de kwaliteit ervan bewaakt. De aan de uitvoering van het Cao-pakket verbonden kosten worden aan de arbodiensten vergoed door Arbouw. Alleen de kosten van het GPO komen voor rekening van de werkgever, evenals de reiskosten die de werknemer moet maken om naar de arbodienst te gaan en de daaruit voortvloeiende verletkosten. Om meer zicht te krijgen op de kwaliteit van de arbodienstverlening in het kader van het Cao-pakket preventiezorg heeft Arbouw het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid gevraagd daarnaar een onderzoek in te stellen. Van dat onderzoek wordt in dit rapport verslag gedaan. In het onderzoek is ook aandacht besteed aan een aantal aspecten van de arbodienstverlening die geen deel uit maken van het Caopakket preventiezorg (en derhalve geen deel uitmaken van het takenpakket van Arbouw), maar wel van belang zijn voor de beoordeling van de kwaliteit van de zorg voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de bouw. Het gaat daarbij in het bijzonder om verzuimbegeleiding, re-integratie en dienstverlening ten behoeve van de, op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplichte, risico-inventarisatie en –evaluatie.
12
2
METHODE VAN ONDERZOEK
Voor de beantwoording van de in het vorige hoofdstuk gestelde vragen zijn vier enquêtes gehouden: één onder werkgevers en drie onder werknemers. In het laatste geval ging het om enquêtes onder werknemers die in 2010 een Periodiek ArbeidsGezondheidskundig Onderzoek (PAGO) hebben gehad, werknemers die in 2010 een bezoek aan het arbospreekuur hebben gebracht en werknemers die in 2010 wel een oproep voor een PAGO hebben gekregen, maar daar niet op hebben gereageerd. De steekproef voor de enquête bestond uit 2000 werknemers die in 2010een PAGO hebben gehad, een bijna even groot aantal werknemers die in datzelfde jaar een oproep voor het PAGO hebben ontvangen maar daar geen gehoor aan gaven en 1100 werknemers die in 2010 naar het arbospreekuur zijn geweest. Daarnaast zijn er ruim 1800 werkgevers uitgenodigd voor de enquête. De gegevens met betrekking tot de populatie, steekproef en respons zijn voor de verschillende enquêtes samengevat in tabel 2.1. Tabel 2.1 Populatie, steekproef en respons, per enquête enquête populatie steekproef PAGO, respons PAGO, no-show arbospreekuur werkgevers
34.144 33.368 4.737 18.312
2.000 1.988 1.109 1.820
respons abs. 857 664 416 515
% 43 33 38 28
Tot slot merken we op dat de resultaten van de enquêtes onder werknemers en werkgevers, zoals gepresenteerd in de hoofdstukken 3 en 4 van dit rapport, gewogen zijn met als maatstaf de verhouding tussen het aantal werknemers, c.q. werkgevers in de populatie en het aantal van hen in de steekproef (respons) per arbodienst. De resultaten van het onderzoek zijn daardoor representatief voor alle werknemers, c.q. werkgevers in de populatie.
13
3
RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK ONDER WERKNEMERS
3.1
Algemene kenmerken van de in het onderzoek betrokken werknemers
Leeftijd Tabel 3.1 toont de leeftijdsverdeling van de drie in het onderzoek betrokken categorieën werknemers. Daaruit blijkt dat bij alle drie de categorieën het merendeel van de werknemers 40 jaar en ouder is (tabel 3.1). Voor wat betreft het PAGO kan dat mede verklaard worden door het feit dat werknemers ouder dan 40 jaar vaker in aanmerking komen voor een onderzoek dan werknemers jonger dan 40 jaar. Voor oudere werknemers waarop de Cao voor het Bouwbedrijf of de Cao voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo/Vloerenbedrijf van toepassing is, is dat iedere twee jaar tegenover een maal in de vier jaar voor jongeren. De categorie werknemers die wel een oproep voor het PAGO hebben ontvangen maar daar geen gehoor aan gaven (no-show) bevat meer werknemers onder de 30 jaar. Tabel 3.1 Percentage werknemers naar leeftijd, per categorie leeftijd categorie PAGO spreekuur ≤ 19 0,6 2,4 20 – 29 6,1 2,8 30 – 39 11,2 6,2 40 – 49 28,2 25,7 50 – 59 43,6 52,7 ≥ 60 10,3 10,1 totaal 100,0 100,0 Bron: EIB.
no-show PAGO 1,7 11,4 13,2 29,5 35,3 8,9 100,0
Omdat de frequentie waarmee werknemers recht hebben op een PAGO mede afhankelijk is van de Cao die op hen van toepassing is, verschilt de verdeling van de werknemers naar leeftijd voor hen die een PAGO hebben gehad per Cao. Daarnaast is natuurlijk ook de samenstelling van de onderscheiden categorieën werknemers naar leeftijd in de populatie van belang. Zo zijn er voornamelijk onder werknemers die tot het UTA-personeel behoren relatief veel ouderen. Tabel 3.2 laat zien hoe de verdeling naar leeftijd is voor de werknemers die een PAGO hebben gehad. Opmerkelijk is vooral het relatief geringe aantal werknemers jonger dan 30 jaar onder de Cao voor schilders, afbouw of de overige Cao’s dat een PAGO heeft gehad.
14
Tabel 3.2 Percentage werknemers die een PAGO hebben gehad naar leeftijd, per Cao leeftijd Cao schilders-, afwerkingsen bouwnijverheid afbouw overige* glaszetbedrijf bouwplaats UTA ≤ 19 1,1 0,0 0,0 0,0 0,0 20 – 29 5,7 9,1 3,1 0,0 0,0 30 – 39 6,3 22,7 4,3 3,1 0,0 40 – 49 26,8 26,1 43,0 5,0 19,4 50 – 59 48,1 32,5 42,1 89,8 79,3 ≥ 60 11,9 9,5 7,6 2,1 1,3 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 * Inclusief Natuursteen en onbekend Bron: EIB.
totaal
0,6 6,3 11,0 28,0 43,7 10,4 100,0
Cao Tabel 3.3 toont de onderverdeling van de werknemers naar Cao, per categorie onderzoek. Daaruit is op te maken dat 55 procent van de werknemers die een PAGO hebben gehad onder het bouwplaatspersoneel van de Cao voor het bouwbedrijf valt, 31 procent onder het UTA-personeel en 11 procent onder de Cao voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf. Het aandeel werknemers dat onder de Cao voor de bouwnijverheid valt, is voor zowel de categorie werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest en de werknemers die niet naar het PAGO zijn geweest iets hoger. Voornamelijk het aandeel werknemers dat onder de UTA-Cao valt is onder de werknemers die niet naar het PAGO zijn geweest een stuk kleiner dan de werknemers die wel een PAGO hebben gehad of naar het arbospreekuur zijn geweest. Daarentegen is het aandeel werknemers dat onder de Cao voor het afbouwbedrijf of de overige Cao’s valt juist groter.
15
Tabel 3.3 Percentage werknemers naar Cao, per categorie Cao categorie PAGO spreekuur bouwplaats 54,6 63,4 UTA 31,1 29,5 schilders-, afwerkingsen glaszetbedrijf 11,2 5,0 afbouw 1,3 0,9 overige * 1,9 1,2 totaal 100,0 100,0 * Inclusief Natuursteen en onbekend Bron: EIB.
no-show PAGO 59,1 19,4 8,8 6,7 6,0 100,0
Bedrijfstakbinding Voor de werknemers die een PAGO hebben gehad of naar het arbospreekuur zijn geweest geldt dat bijna 60 procent van hen al 26 jaar of langer werkzaam is in de bouwnijverheid. Voor degenen die niet gereageerd hebben op een oproep voor PAGO, was het merendeel juist minder dan 26 jaar en in veel gevallen zelfs minder dan 15 jaar, actief in de bouw (tabel 3.4). De verdeling van de werknemers naar aantal jaren werkzaamheid in de bouw komt voor de drie onderzochte categorieën in grote lijnen overeen met de verdeling naar leeftijd, zoals weergegeven in tabel 3.1. Tabel 3.4 Percentage werknemers naar aantal jaren werkzaam in de bouw, per categorie jaren in de categorie bouw PAGO spreekuur no-show PAGO 0-5 jaar 7,7 7,5 11,7 6-15 jaar 16,5 11,3 26,9 16-25 jaar 18,9 19,4 23,7 26 jaar of langer 56,9 61,8 37,7 totaal 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Beroep Ook de verdeling van de werknemers naar beroep verschilt voor de drie onderzochte categorieën (tabel 3.5). Voornamelijk de categorie werknemers die niet naar het PAGO zijn geweest is anders. Daarvan behoort meer dan een kwart tot het overige bouwplaatspersoneel. De categorie overig UTA-personeel komt daar juist minder vaak voor dan bij degenen die wel een PAGO hebben gehad of naar het arbospreekuur zijn geweest. Onder de werknemers die een PAGO hebben gehad zijn maar weinig schilders te vinden. Hier is de categorie overig UTA-personeel het grootst. Bij de werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, komen metselaars iets minder vaak voor dan in de andere onderzoeken. 16
Tabel 3.5 Percentage werknemers naar beroep, per categorie beroep categorie PAGO spreekuur timmerman 34,6 31,8 metselaar 11,5 9,6 schilder 2,6 9,4 overig bouwplaatspersoneel 16,7 18,4 uitvoerders 6,4 6,9 overig UTA-personeel 28,2 23,9 totaal 100,0 100,0 Bron: EIB.
no-show PAGO 29,5 14,9 9,7 27,4 4,7 13,8 100
Bedrijfsgrootte en sector Van de werknemers die een PAGO hebben gehad is ruim tweederde werkzaam in een bedrijf met meer dan 20 werknemers is dienst (tabel 3.6). Dat geldt in nog sterkere mate voor de werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest. Voor degenen die geen gehoor hebben gegeven aan een oproep voor een PAGO geldt het omgekeerde: voorzover zij op het moment van enquêteren nog werkzaam waren in de bouw, was dat vooral in de kleine bedrijven (minder dan 20 werknemers). Tabel 3.6 Percentage werknemers naar grootte van het bedrijf (aantal werknemers) waarin zij werkzaam zijn, per categorie grootte van categorie het bedrijf PAGO spreekuur no-show PAGO ≤ 20 32,6 20,7 37,5 21 - 50 20,3 19,2 24,0 51 - 100 17,2 19,3 16,3 101 - 250 14,6 20,3 10,0 ≥ 251 15,4 20,5 12,2 totaal 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Tot slot blijkt uit tabel 3.7 dat van alle in het onderzoek betrokken werknemers de meerderheid werkzaam is in de sector B&U. Iets minder dan een vijfde is werkzaam in de GWW. Opvallend is dat van de werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest er veel minder werkzaam zijn in de afbouw en onderhoud, dan in de andere onderzoeken.
17
Tabel 3.7 Percentage werknemers naar sector waarin zij werkzaam zijn, per categorie sector categorie PAGO spreekuur no-show PAGO B&U 61,2 73,2 57,9 GWW 20,5 17,4 18,3 A&O 17,7 8,9 22,1 overige 0,6 0,5 1,7 totaal 100,0 100 100,0 Bron: EIB.
3.2
Het Cao-pakket Preventiezorg
De afstand tot de arbodienst Voor de uitvoering van het Cao-pakket preventiezorg heeft Arbouw een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met een groot aantal arbodiensten. In 2010 ging het om 154 verschillende arbodiensten of vestigingen daarvan. Voor een goede uitvoering van het pakket preventiezorg is van belang dat die arbodiensten voor de werknemers goed bereikbaar zijn en dat de reisafstand niet al te groot is om te voorkomen dat werknemers om die reden afzien van een PAGO of bezoek aan het arbospreekuur. Die afstand van woonplaats tot arbodienst was voor drie kwart van alle in het onderzoek betrokken werknemers niet meer dan 25 kilometer. Een kwart moest verder reizen, waarvan 5 procent zelfs meer dan 50 kilometer. Voor degenen die een bezoek aan het spreekuur brachten was dat zelfs bijna 10 procent. Voor werknemers die geen gehoor gaven aan een oproep voor een PAGO verschilde de afstand niet veel van degenen die wel naar het PAGO waren geweest (tabel 3.8). Tabel 3.8 Procentuele verdeling van de werknemers naar afstand tussen woonplaats en vestiging van de arbodienst in kilometers afstand PAGO spreekuur no-show PAGO ≤ 10 29,1 36,3 33,7 11 – 25 46,5 40,9 44,8 26 – 50 18,8 13,2 17,4 ≥ 51 5,7 9,5 4,1 totaal 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
totaal 31,6 45,4 17,8 5,2 100,0
De gemiddelde reisafstand van woonplaats naar arbodienst was niet voor alle arbodiensten gelijk. Voor werknemers die een bezoek brachten aan een vestiging van de categorie overige arbodiensten geldt dat 37 procent meer dan 25 kilometer moest reizen. Voor Arbo Unie lag het aantal werknemers dat meer dan 25 kilometer moest reizen een stuk lager (tabel 3.9).
18
Tabel 3.9 Procentuele verdeling van de werknemers naar afstand tussen woonplaats en vestiging van de arbodienst, in kilometers afstand ≤ 25 ≥ 26 Arbo Unie 80,5 19,5 ArboDuo 77,4 22,6 Meatis 74,3 25,7 Arbo Content 71,0 29,0 Achmea Vitale 72,7 27,3 Overige arbodiensten 62,6 37,4 totaal 76,9 23,1 Bron: EIB.
totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0
De afstand tussen woonplaats en vestiging van de arbodienst is voor de meeste werknemers geen probleem. Slechts iets meer dan 3 procent van alle in het onderzoek betrokken werknemers vindt die te groot (tabel 3.10). Onder degenen die naar het arbospreekuur zijn geweest, zijn er wat meer voor wie de afstand een probleem is. Mogelijk is hierbij van belang dat het om werknemers met gezondheidsproblemen gaat, voor wie het reizen over wat langere afstanden wel eens problemen op kan leveren. Er is overigens een duidelijke relatie tussen de lengte van de afstand van woonplaats tot arbodienst en de mate waarin die als problematisch wordt ervaren. Van alle in het onderzoek betrokken werknemers die minder dan 10 kilometer hoefden te reizen vindt nog geen procent die afstand een probleem. Van de werknemers die naar het PAGO zijn geweest en daar meer dan 50 kilometer voor moesten reizen, zei 7 procent dat deze afstand een probleem was. Van de werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, vond een derde die afstand problematisch. Per arbodienst waren er overigens geen noemenswaardige verschillen in de mate waarin de reisafstand als problematisch werd ervaren. Tabel 3.10 Percentage werknemers waarvoor de afstand tussen woonplaats en vestiging van de arbodienst een probleem is probleem PAGO spreekuur ja 3,0 6,8 nee 97,0 93,2 totaal 100,0 100,0 Bron: EIB.
19
totaal 3,4 96,6 100,0
De uitnodiging en de afspraak voor de keuring (PAGO) Bijna alle werknemers die in 2010 een PAGO hebben gehad kregen de uitnodiging daarvoor per brief. In bijna 20 procent van alle gevallen was daar een PAGO-folder aan toegevoegd met tekst en uitleg over het onderzoek en in 15 procent van alle gevallen was daar ook een antwoordkaart aan toegevoegd om de afspraak te bevestigen. Een klein aantal werknemers zei zelf contact op te hebben genomen met de Arbodienst voor een keuring of op een andere wijze te zijn uitgenodigd. In nagenoeg al die gevallen was de uitnodiging via de werkgever gelopen. ArboDuo stuurde vaker een folder bij de brief en Arbo Content stuurde wat vaker een brief met folder en antwoordkaart dan de andere arbodiensten (tabel 3.11). Tabel 3.11 Procentuele verdeling van de werknemers naar wijze van uitnodiging voor het PAGO, per arbodienst wijze van arbodienst totaal uitnodiging Arbo ArboDu Meatis Arbo Achmea Overige Unie o Content Vitale arbodien sten per brief 73,8 55,0 67,2 63,2 76,7 66,4 64,1 brief + PAGOfolder 15,4 25,6 10,9 9,9 8,3 13,4 19,4 brief + PAGOfolder en 10,7 16,3 20,3 24,8 13,6 14,2 14,5 antwoordkaart zelf contact opgenomen met de arbodienst 1,9 1,4 1,5 1,0 anders 1,2 1,5 0,7 1,4 4,5 1,1 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
De feitelijke afspraak voor het PAGO komt meestal tot stand doordat de arbodienst bij de uitnodiging plaats, datum en tijdstip voor het onderzoek opgeeft (tabel 3.12). Daarnaast werd in een aantal gevallen de werknemer verzocht contact op te nemen voor het maken van een afspraak, of werd de werknemer daarvoor telefonisch benaderd door de arbodienst. Incidenteel werd de afspraak door de werkgever geregeld of kwam deze via een andere wijze tot stand. Werknemers die voor een PAGO bij een vestiging van ArboDuo zijn geweest, geven veel vaker dan anderen aan dat hen was verzocht om contact op te nemen met de arbodienst voor het maken van een afspraak. Werknemers die bij Arbo Content voor een PAGO waren geweest geven vaker aan dat de arbodienst hen telefonisch benaderd heeft voor een afspraak.
20
Tabel 3.12 Procentuele verdeling van de werknemers naar wijze waarop de afspraak voor het PAGO tot stand is gekomen, per arbodienst wijze van totstandkoming arbodienst totaal afspraak Arbo ArboD Meatis Arbo Achme Overig Unie uo Conten a Vitale e t arbodie nsten plaats, datum en tijdstip zijn opgegeven door de arbodienst 73,8 55,0 67,2 63,2 76,7 66,4 64,1 werknemer werd verzocht contact op te nemen voor maken afspraak 15,4 25,6 10,9 9,9 8,3 13,4 19,4 de arbodienst heeft gebeld voor een afspraak 10,7 16,3 20,3 24,8 13,6 14,2 14,5 de werkgever heeft het geregeld 1,9 1,4 1,5 1,0 anders 1,2 1,5 0,7 1,4 4,5 1,1 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
De vragenlijst voor het PAGO Aan werknemers die in aanmerking komen voor een PAGO wordt voorafgaand aan het onderzoek een vragenlijst toegestuurd met een groot aantal vragen over hun gezondheidstoestand en werkomstandigheden. Zij worden verzocht die vragenlijst in te vullen voorafgaand aan de keuring. Van de ondervraagde werknemers had 92 procent niet meer dan 20 minuten nodig om de vragenlijst in te vullen (tabel 3.13). Werknemers ouder dan 40 jaar deden daar vaker langer over. Daarnaast heeft 63 procent van de ondervraagde werknemers de vragenlijst op de computer ingevuld. Voornamelijk werknemers van 40 jaar en ouder hebben de vragenlijst niet op de computer ingevuld. Daarnaast vulden zij de vragenlijst vaker op de arbodienst in.
21
Tabel 3.13 Percentage werknemers dat de genoemde uitspraken doet over de vragenlijst voor het PAGO, per leeftijdscategorie uitspraak leeftijd totaal ≤ 39 jaar ≥ 40 jaar invultijd: 1-10 minuten 46,6 38,9 40,2 11-20 minuten 48,1 52,1 51,4 21-30 minuten 5,0 8,1 7,5 meer dan 30 minuten 0,3 1,0 0,8 totaal 100,0 100,0 100,0 vragenlijst op de computer ingevuld: - ja, via internet - ja, op de arbodienst - nee totaal Bron: EIB.
66,5 1,6 31,9 100,0
57,1 4,4 38,5 100,0
58,8 3,9 37,3 100,0
Initiatief en wachttijd voor bezoek aan het arbospreekuur Voor het PAGO krijgen de werknemers die daarvoor in aanmerking komen in principe een uitnodiging van de arbodienst. In sommige gevallen krijgen zij, zoals we hiervoor zagen, die uitnodiging via de werkgever of neemt de werknemer zelf contact op met de arbodienst als hij of zij om welke reden dan ook geen uitnodiging ontvangt. Voor een bezoek aan het arbospreekuur ligt dat uiteraard anders. Het initiatief daarvoor ligt in principe bij de werknemer die problemen met zijn gezondheid heeft die mogelijk veroorzaakt worden door het werk. 47 procent besluit om op aandringen van de werkgever naar het arbospreekuur te gaan. Wellicht speelt daarbij een rol dat de werknemer niet altijd op de hoogte is van het in de Cao vastgelegde recht om de bedrijfsarts te consulteren. Daarnaast speelt een rol dat werkgevers zich in belangrijke mate verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van hun werknemers en hen om die reden stimuleren om zonodig de bedrijfsarts te consulteren (zie ook hoofdstuk 4, tabel 4.21). Werknemers die contact opnamen met de arbodienst voor een afspraak konden daar in de meeste gevallen wel snel terecht, maar er waren er ook die wat langer moesten wachten. Een vijfde moest langer dan 2 weken wachten voordat zij terecht konden (tabel 3.14).
22
Tabel 3.14 Percentage werknemers naar initiatief voor bezoek aan het arbospreekuur en naar wachttijd voordat zij daar terecht konden initiatief en wachttijd percentage werknemers naar het arbospreekuur: - op eigen initiatief 53,2 - op verzoek van de werkgever 46,8 totaal 100,0 wachttijd: - 1 dag - 1 week - 2 weken - meer dan 2 weken totaal Bron: EIB.
6,3 34,6 37,0 22,1 100,0
Voor wat betreft het antwoord op de vraag wie het initiatief nam om naar het arbospreekuur te gaan, waren er grote verschillen tussen werknemers van kleine bedrijven en werknemers van grote bedrijven. Zo ging van de werknemers in kleine bedrijven (minder dan 20 man) een derde op verzoek van de werkgever naar het arbospreekuur. Van de werknemers in grote bedrijven (meer dan 100 man) was dat 54 procent. Voor wat betreft de wachttijd waren er wat verschillen tussen de arbodiensten. Zo scoort de categorie ‘overige arbodiensten’ het best (tabel 3.15). Ruim 60 procent van de werknemers die naar die categorie overige arbodienst gingen, konden binnen een week terecht. Daarentegen kon bij Arbo Unie en Arbo Duo nog geen 40 procent binnen een week terecht. Tabel 3.15 Procentuele verdeling van de werknemers naar wachttijd voor een bezoek aan het arbospreekuur, per arbodienst wachttijd arbodienst totaal Arbo Unie ArboDuo Meatis Overige arbodienste n 1 dag 6,4 3,6 5,0 14,3 6,3 1 week 31,4 36,3 43,3 47,1 34,6 2 weken 40,1 35,4 30,0 24,3 37,0 meer dan 2 weken 22,1 24,8 21,7 14,3 22,1 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
23
Door de arbodiensten uitgevoerde onderzoeken Krachtens de door Arbouw opgestelde “Uitvoeringsprocedures voor uitvoering van het Individugerichte pakket Preventiezorg” moeten de arbodiensten bij een bij een PAGO biometrisch onderzoek verrichten. Voor het PAGO omvat dat onderzoek het meten van lengte en gewicht, audiometrie (gehoortest), visus (ogentest), het meten van de bloeddruk en screening van de longfunctie (blaasproef). Ook maakt bloedonderzoek deel uit van het PAGO. Voor werknemers van 40 jaar en ouder komt daar nog het maken en beoordelen van een ECG bij. Voor werknemers die een bezoek brengen aan het arbospreekuur geldt dat één of meer onderdelen van het biometrisch onderzoek kunnen worden uitgevoerd indien de bedrijfsarts dat in verband met de klachten van de werknemer noodzakelijk acht. In hoeverre de genoemde onderzoeken ook feitelijk (volgens werknemers) worden uitgevoerd, blijkt uit tabel 3.16. Daaruit blijkt allereerst dat bij het PAGO het meten van lengte en gewicht, een gehoortest, het meten van de bloeddruk, een ogentest en een longfunctieonderzoek volgens 98 procent of meer van de in het onderzoek betrokken werknemers door de arbodienst zijn uitgevoerd. Van de werknemers die een PAGO hebben gehad zegt bovendien 99 procent dat er een bloedonderzoek heeft plaats gevonden. Daarnaast zegt 85 procent dat er een ECG is gemaakt. Bij alle werknemers die 40 jaar en ouder zijn, is in vrijwel alle gevallen een ECG gemaakt. Tabel 3.16 Percentage werknemers dat zegt dat de genoemde onderzoeken zijn uitgevoerd onderzoek PAGO meten van lengte en gewicht 97,7 gehoortest 99,3 bloedonderzoek 98,5 meten van bloeddruk 99,2 ogentest 99,9 longfunctieonderzoek 99,2 ECG 84,6 Bron: EIB.
Nadat het biometrisch onderzoek is afgerond komt de werknemer die voor een PAGO bij de arbodienst is gekomen bij de bedrijfsarts. Die moet volgens de Uitvoeringsprocedures een lichamelijk onderzoek doen. Voor werknemers die naar het arbospreekuur gaan geldt dat een lichamelijk onderzoek door de bedrijfsarts al dan niet plaats vindt afhankelijk van de aard van de klacht. Tabel 3.17 laat zien dat dergelijk onderzoek volgens de in het onderzoek betrokken werknemers in lang niet alle gevallen wordt gedaan. Van de werknemers die een PAGO hebben gehad zei gemiddeld zo’n 62 procent dat zij lichamelijk waren onderzocht door de bedrijfsarts.
24
Dat percentage varieerde van 48 procent bij Maetis tot 69 procent bij ArboDuo. Voor de werknemers die naar het arbospreekuur geweest zijn, geldt dat 70 procent van hen lichamelijk is onderzocht. Dat percentage varieerde van 56 procent bij ArboDuo tot 89 procent bij de categorie ‘overige arbodiensten’. Tabel 3.17 Percentage werknemers dat zegt dat de bedrijfsarts hen lichamelijk heeft onderzocht, per arbodienst arbodienst PAGO spreekuur Arbo Unie 57,9 73,9 ArboDuo 68,8 55,7 Meatis 47,7 65,7 Arbo Content 57,0 * Achmea Vitale 48,5 * Overige arbodiensten 51,9 88,5 totaal 61,8 69,8 Bron: EIB.
De uitslag van het onderzoek Tabel 3.18 laat zien dat van de werknemers die naar het PAGO zijn geweest 97 procent zegt dat zij de uitslag gekregen hebben. Zo varieert het aantal werknemers dat zegt na een PAGO de uitslag te hebben gekregen van 92 voor de overige arbodiensten tot 99 procent voor ArboDuo. Tabel 3.18 Percentage werknemers dat zegt dat zij de uitslag van het PAGO onderzoek hebben ontvangen arbodienst PAGO Arbo Unie 97,2 ArboDuo 98,7 Meatis 95,0 Arbo Content 97,8 Achmea Vitale 97,0 Overige arbodiensten 91,6 totaal 97,3 Bron: EIB.
Van de werknemers die een PAGO hebben gehad kreeg 19 procent direct de uitslag. Van de resterende 67 procent kreeg het merendeel de uitslag binnen een maand (tabel 3.19).Het merendeel van de werknemers (58 procent) kreeg de uitslag schriftelijk als persoonlijk PAGO rapport en 15 procent kreeg de uitslag mondeling meegedeeld. Een kwart kreeg ze beide.
25
Tabel 3.19 Procentuele verdeling van de werknemers die de uitslag van het PAGO hebben gekregen naar de termijn waarbinnen zij die kregen termijn PAGO direct 18,9 binnen een week 29,4 binnen een maand 49,5 langer dan een maand 2,3 totaal 100,0 Bron: EIB.
Duur van het onderzoek Een PAGO duurde (exclusief de wachttijd in de wachtkamer) in iets meer dan driekwart van de gevallen korter dan 45 minuten (tabel 3.20). Bij 7 procent duurde het onderzoek langer dan een uur. Tabel 3.20 Procentuele verdeling van de werknemers naar de duur van het gehele PAGO onderzoek door de bedrijfsarts in minuten (exclusief de wachttijd in de wachtkamer) aantal minuten PAGO 30 minuten of korter 22,9 31-45 minuten 49,7 46-60 minuten 20,4 61-90 minuten 6,8 meer dan 90 minuten 0,1 totaal 100,0 Bron: EIB.
Tabel 3.21 laat vervolgens zien dat werknemers die daarvoor bij ArboDuo zijn geweest, de kortste duur rapporteren. Bij degenen die voor het PAGO onderzoek bij Arbo Content waren geweest, duurde het onderzoek het langst. Tabel 3.21 Percentage werknemers dat zegt dat het onderzoek langer dan 30 minuten duurde, per arbodienst type arbodienst totaal onderzoek Arbo ArboDuo Meatis Arbo Achmea Overige Unie Content Vitale arbodienst en PAGO 80,3 72,7 78,0 85,2 81,6 80,9 77,1 Bron: EIB.
26
De totale duur van het arbospreekuur was korter dan voor degenen die een PAGO hebben gehad. Het arbospreekuur duurde (exclusief de wachttijd in de wachtkamer) volgens iets meer dan driekwart van de werknemers die op het arbospreekuur zijn geweest minder dan 30 minuten en bij 43 procent zelfs minder dan 20 minuten (tabel 3.22). Tabel 3.22 Procentuele verdeling van de werknemers naar de duur van het gehele PAGO onderzoek door de bedrijfsarts in minuten (exclusief de wachttijd in de wachtkamer) aantal minuten arbospreekuur 10 minuten of korter 6,7 11-20 minuten 36,6 21-30 minuten 32,3 meer dan 30 minuten 24,3 totaal 100,0 Bron: EIB.
Tabel 3.23 laat vervolgens zien dat er voor de duur van het arbospreekuur opmerkelijke verschillen tussen de arbodiensten bestaan. Werknemers die daarvoor bij ArboDuo zijn geweest, rapporteren de kortste duur. Bij degenen die bij de categorie overige arbodiensten waren geweest, duurde het arbospreekuur het langst. Tabel 3.23 Percentage werknemers dat zegt dat het onderzoek langer dan 20 minuten duurde, per arbodienst type arbodienst totaal onderzoek Arbo Unie ArboDuo Meatis Overige arbodienste n arbospreekuur 60,1 43,7 61,2 74,7 56,6 Bron: EIB.
Advies en verdere begeleiding Vaak kregen werknemers die naar de arbodienst zijn geweest voor een PAGO of bezoek aan het arbospreekuur advies over zijn of haar gezondheid en/of over werkaanpassing en dergelijke. Werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, kregen dat vaker dan degenen die een PAGO hebben gehad. Werknemers die naar het PAGO zijn geweest kregen vaak een advies over een andere manier van leven/leefstijladvies of een doorverwijzing naar de huisarts of specialist. Werknemers die het arbospreekuur bezocht hebben kregen juist vaak advies over een andere manier van werken en over aanpassingen op de werkplek. Ook werden zij vaker naar de huisarts of specialist doorverwezen dan werknemers die naar het PAGO zijn geweest (tabel 3.24). 27
Tabel 3.24 Percentage werknemers dat wel of geen advies heeft gehad over zijn of haar gezondheid en/of over werkaanpassing en dergelijke (meerdere antwoorden mogelijk) advies PAGO spreekuur totaal geen advies gehad 56,8 31,7 53,7 doorverwijzing naar de huisarts of 16,1 21,3 16,2 specialist over een andere manier van 15,2 16,8 15,3 leven/leefstijladvies andere manier van werken 8,8 23,6 12,1 (gebruik van arbovriendelijke hulpmiddelen) aanpassingen op de werkplek 3,1 16,2 5,6 doorverwijzing naar 1,6 4,0 loopbaantraject doorverwijzing naar CSR ('stress 0,3 0,3 de bouw uit') Bron: EIB.
Adviezen over gezondheid, aanpassing van de werkplek en dergelijke werden in het algemeen iets vaker aan oudere dan aan jongere werknemers verstrekt. Van de werknemers jonger dan 40 jaar kreeg 31 procent zo’n advies. Voor de werknemers van 40 jaar en ouder was dat 48 procent. Werknemers jonger dan 40 jaar kregen vaker advies met betrekking tot een andere manier van werken, aanpassingen op de werkplek, terwijl werknemers ouder dan 40 jaar vaker werden doorverwezen. Daarnaast waren er opmerkelijke verschillen in de mate waarin werknemers advies kregen, afhankelijk van de arbodienst waarbij zij geweest waren. Tabel 3.25 laat dat zien. Opmerkelijk is vooral het relatief grote aantal werknemers dat advies heeft gehad na een bezoek aan Arbo Content. Het aantal werknemers dat na een bezoek aan het arbospreekuur een advies kreeg over zijn of haar gezondheid en/of werkaanpassing en dergelijke was vooral groot onder degenen die bij Maetis waren geweest. Tabel 3.25 Percentage werknemers dat advies heeft gehad over zijn of haar gezondheid en/of over werkaanpassing en dergelijke, per arbodienst type arbodienst totaal onderzoek Arbo ArboDu Meatis Arbo Achmea Overige Unie o Content Vitale arbodien sten PAGO 38,3 46,3 36,2 51,7 44,9 46,0 43,2 spreekuur 61,9 71,5 76,9 71,8 66,0 totaal 42,6 48,4 38,6 51,7 44,9 49,3 46,0 Bron: EIB.
28
Aan werknemers die bij een PAGO een advies hebben gekregen over een andere manier van werken of over aanpassingen op de werkplek is vervolgens gevraagd of de arbodienst daarover nog contact heeft gehad met de werkgever. Die vraag werd door slechts 5 procent van hen bevestigend beantwoord, 70 procent zei dat er geen contact was geweest en 25 procent wist het niet (tabel 3.26). Voorzover er contact was geweest ging dat vooral over een andere manier van werken iets minder vaak over aanpassingen op de werkplek. Tabel 3.26 Aantal werknemers waarvoor geldt dat de arbodienst contact heeft gehad met de werkgever over een andere manier van werken of over aanpassingen op de werkplek, in procenten van alle werknemers die een advies daarover hebben gehad contact met de werkgever aantal werknem over een andere manier van werken 3,5 over aanpassingen op de werkplek 1,2 nee, geen contact 69,6 weet niet 25,6 totaal 100,0 Bron: EIB.
Uit tabel 3.24 bleek dat van de werknemers die naar de arbodienst zijn geweest voor een PAGO ruim 16 procent werd door verwezen naar huisarts of specialist. Daarnaast moest nog eens 3 procent van hen terug komen bij de arbodienst voor verdere begeleiding of nader onderzoek. Het ging daarbij iets vaker om werknemers ouder dan 40 jaar dan om jongeren. Wachttijd Aan de werknemers die voor een PAGO of voor het arbospreekuur bij de arbodienst zijn geweest, is ook gevraagd hoe lang zij daar moesten wachten voordat zij aan de beurt waren. Tabel 3.27 laat zien dat die wachttijd in het algemeen nogal meevalt. In 88 procent van alle gevallen was die minder dan 15 minuten. Werknemers voor een PAGO onderzoek moesten gemiddeld iets langer wachten, maar het verschil met de wachttijd van degenen die voor het arbospreekuur kwamen was niet groot.
29
Tabel 3.27 Procentuele verdeling van de werknemers naar de wachttijd in minuten voordat zij aan de beurt waren aantal minuten PAGO spreekuur totaal ≤5 27,6 28,5 27,7 6 – 10 38,0 42,2 38,5 11 - 15 21,6 18,9 21,3 16 – 20 6,6 6,7 6,6 21 - 30 3,9 2,0 3,7 ≥ 31 2,2 1,8 2,2 totaal 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Tabel 3.28 laat zien dat er voor wat betreft de wachttijd verschillen waren tussen de verschillende arbodiensten. Vooral werknemers die bij Arbo Unie zijn geweest of naar een van de arbodiensten in de categorie “overige” waren snel aan de beurt. Bij Arbo Unie moest 9 procent langer dan een kwartier wachten, terwijl 27 procent binnen 5 minuten aan de beurt was. Voor de arbodiensten in de categorie “overige” was dat 10, respectievelijk 48 procent. Tabel 3.28 Procentuele verdeling van de werknemers naar de wachttijd in minuten voordat zij aan de beurt waren, per arbodienst aantal arbodienst totaal minuten Arbo ArboDuo Meatis Arbo Achmea Overige Unie Content Vitale arbodien sten ≤5 26,8 25,3 29,0 17,6 20,6 48,0 27,7 6 – 10 43,0 36,4 33,1 38,7 41,3 30,6 38,5 11 - 15 20,9 22,9 26,4 26,8 25,0 11,1 21,3 16 – 20 5,7 7,4 10,0 11,2 10,3 3,5 6,6 21 - 30 2,5 5,3 0,7 2,8 1,4 2,9 3,7 ≥ 31 1,2 2,7 0,7 2,8 1,4 3,8 2,1 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Oordeel over de behandeling door het personeel Over de behandeling door het personeel van de arbodienst waren de meeste werknemers tevreden: 96 procent vond die goed of zelfs uitstekend. Per categorie werknemers waren er kleine verschillen. Tabel 3.29 laat zien dat degenen die een PAGO hebben gehad iets vaker tevreden zijn over de behandeling door het personeel dan werknemers die op het arbospreekuur zijn geweest.
30
Tabel 3.29 Procentuele verdeling van de werknemers naar oordeel over de behandeling van het personeel door de arbodienst oordeel PAGO spreekuur totaal uitstekend 22,0 17,3 21,4 goed 73,8 76,4 74,2 matig 3,9 5,7 4,2 slecht 0,2 0,6 0,3 totaal 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Voor wat betreft de beoordeling van de behandeling door het personeel waren er opmerkelijke verschillen tussen enkele arbodiensten. Tabel 3.30 laat zien dat werknemers die bij Arbo Unie zijn geweest daar het meest tevreden over waren en werknemers die naar een arbodienst in de categorie “overige” zijn geweest het minst. Tabel 3.30 Procentuele verdeling van de werknemers die een PAGO hebben gehad naar oordeel over de behandeling van het personeel, per arbodienst oordeel arbodienst totaal Arbo ArboDu Meatis Arbo Achmea Overige Unie o Content Vitale arbodie nsten uitstekend 26,2 18,0 19,0 24,5 12,5 26,7 22,0 goed 71,8 77,6 77,0 67,8 78,6 63,7 73,8 matig 2,0 4,3 4,0 7,0 8,9 7,4 4,0 slecht 0,7 2,2 0,2 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Ook bij de werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, zijn naar oordeel over de behandeling van het personeel duidelijke verschillen. Ook hier weer waren werknemers die bij Arbo Unie zijn geweest het meest tevreden. Bij Maetis waren de werknemers het minst tevreden (tabel 3.31).
31
Tabel 3.31 Procentuele verdeling van de werknemers dienaar het arbospreekuur zijn geweest naar oordeel over de behandeling van het personeel, per arbodienst oordeel arbodienst totaal Arbo Unie ArboDuo Meatis Overige arbodiensten uitstekend 20,2 11,6 15,6 17,1 17,3 goed 75,5 79,3 71,9 73,7 76,4 matig 3,7 9,1 7,8 6,6 5,7 slecht 0,5 4,7 2,6 0,6 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Informatievoorziening door de arbodienst Aan de in het onderzoek betrokken werknemers is ook gevraagd of zij bij hun bezoek aan de arbodienst informatiemateriaal (bijvoorbeeld folders en brochures van Arbouw) hebben meegekregen. Het aantal werknemers dat die vraag bevestigend beantwoordt bedraagt 13 procent, variërend van slechts 10 procent voor degenen die een PAGO hebben gehad tot 32 procent van degenen die naar het arbospreekuur zijn geweest. Per arbodienst waren er geen grote verschillen. Alleen de categorie ‘overige arbodiensten springt er uit als het om het PAGO gaat, voor het arbospreekuur zijn dat Arbo Unie en ArboDuo (tabel 3.32). Tabel 3.32 Percentage werknemers dat informatie (bijvoorbeeld folders en brochures van Arbouw over veilig en gezond werken) van de arbodienst heeft meegekregen, per arbodienst en type onderzoek oordeel arbodienst totaal Arbo ArboDu Meatis Arbo Achmea Overige Unie o Content Vitale arbodie nsten PAGO 10,7 9,3 7,8 11,2 11,1 13,3 10,3 spreekuur 33,2 33,0 26,9 26,0 32,3 totaal 14,8 11,3 8,9 11,2 11,1 15,0 12,9 Bron: EIB.
32
Mening over de kennis van de bouw van de arts 81 procent van de werknemers die PAGO hebben gehad, hebben de indruk dat de bedrijfsarts voldoende van de bouw en van hun werksituatie weet om hen te kunnen informeren en adviseren. Werknemers die naar het arbospreekuur waren geweest waren met 85 procent iets positiever. Tabel 3.33 laat zien dat voor het PAGO er over de kennis van de artsen bij Achmea Vitale het minst positief werd geoordeeld. Werknemers die daarvoor bij Arbo Unie waren geweest waren daar het meest tevreden over. Voor het arbospreekuur zijn de verschillen tussen de arbodiensten minder groot. Daar waren werknemers die bij Arbo duo zijn geweest het minst positief. Tabel 3.33 Percentage werknemers dat denkt dat de bedrijfsarts voldoende van de bouw en hun werksituatie weet om hen te kunnen informeren en adviseren, per arbodienst en type onderzoek type arbodienst totaal onderzoek Arbo ArboDu Meatis Arbo Achmea Overige Unie o Content Vitale arbodie nsten PAGO 87,9 80,3 65,8 65,2 60,4 74,4 81,1 spreekuur 88,7 77,3 84,4 89,6 85,3 totaal 88,1 80,0 67,0 65,2 60,4 76,4 81,6 Bron: EIB.
Oordeel over de arbodienst (rapportcijfer) Het oordeel van de werknemers die in 2010 bij de arbodienst zijn geweest voor een PAGO of bezoek aan het arbospreekuur over de manier waarop de arbodienst haar werk doet laat zich tot slot kort samenvatten in een rapport- of waarderingscijfer. Tabel 3.34 laat zien dat ruim 90 procent van alle in het onderzoek betrokken werknemers daarvoor ruim voldoende geeft (een 7 of meer). Van de werknemers die naar het arbospreekuur zijn geweest, waren dat er iets minder. Het verschil in gemiddeld rapportcijfer is zeer klein. Tabel 3.34 Procentuele verdeling van de werknemers naar cijfer dat zij geven voor de manier waarop de arbodienst haar werk doet cijfer PAGO spreekuur totaal 5 of minder 2,3 4,6 2,6 6 5,8 8,4 6,2 7 32,7 33,0 32,7 8 46,9 41,7 46,3 9 of 10 12,3 12,3 12,3 totaal 100,0 100,0 100,0 gemiddeld cijfer 7,6 7,5 7,6 Bron: EIB.
33
Voor de verschillende arbodiensten waren er kleine verschillen in waardering van de dienstverlening door de respondenten (tabel 3.35). Opvallend is het lage waarderingscijfer van Achmea Vitale voor het PAGO en ArboDuo voor het arbospreekuur. Tabel 3.35 Gemiddeld waarderingscijfer per arbodienst arbodienst PAGO spreekuur Arbo Unie 7,6 7,7 ArboDuo 7,7 7,0 Meatis 7,4 7,6 Arbo Content 7,5 Achmea Vitale 7,2 Overige 7,4 7,6 arbodiensten totaal 7,6 7,5 Bron: EIB.
totaal 7,6 7,6 7,4 7,5 7,2 7,4 7,6
Werkgever geeft (on)voldoende gelegenheid om naar de arbodienst te gaan Aan werknemers die naar het PAGO zijn geweest of een bezoek aan het arbospreekuur hebben gebracht is ook nog gevraagd of de werkgever hen voldoende mogelijkheden geeft om naar de arbodienst te gaan voor een gezondheidskundig onderzoek of bezoek aan het arbospreekuur. Die vraag werd door nagenoeg alle werknemers (99 procent van degenen die naar het PAGO waren geweest en 98 procent van degenen die naar het arbospreekuur waren geweest) bevestigend beantwoord. Verschillen per sector of grootteklasse van de werkgever waren er wat dat betreft niet of nauwelijks. Redenen om niet naar het PAGO te gaan Aan degenen die niet gereageerd hebben op een oproep voor een PAGO is tot slot gevraagd naar de reden om daar niet naar toe te gaan. Het antwoord op die vraag is samengevat in tabel 3.36. De voornaamste redenen zijn dat de werknemer al onder behandeling is van huisarts/specialist, het nut er niet van inziet of omdat het op dat moment niet uitkwam om te gaan. Bovendien was er een relatief groot aantal dat zich niet kon herinneren te zijn opgeroepen, de oproep vergeten is of nog niet zo lang gelegen bij de arbodienst is geweest voor een PAGO. Ook zijn er werknemers die niet naar het PAGO geweest zijn omdat ze de reisafstand bezwaarlijk vonden. Alle andere in de tabel genoemde redenen werden door minder dan 5 procent van alle respondenten genoemd.
34
Tabel 3.36 Procentuele verdeling van de werknemers naar reden om niet naar het PAGO te gaan reden aantal werknemers ik ben al onder behandeling van de huisarts/specialist 19,6 ik zie het nut niet in van zo'n onderzoek 14,3 op dat moment kwam het mij niet uit om te gaan 11,1 ik kan mij niet herinneren dat ik ben opgeroepen 9,5 ik ben nog niet zo lang geleden bij de arbodienst geweest voor 8,0 een PAGO ik vind de reisafstand naar de arbodienst bezwaarlijk 7,9 ik ben de oproep vergeten 6,0 ik vind het bezwaarlijk om voor het PAGO vrije tijd op te nemen 4,3 ik was door ziekte verhinderd 4,0 ik was wel van plan om te gaan maar was plotseling verhinderd 3,1 ik kan bij mijn werkgever moeilijk vrij nemen om naar de 3,0 arbodienst te gaan ik denk dat de arbodienst mijn medische gegevens doorspeelt aan 2,4 mijn baas ik vind de reiskosten naar de arbodienst bezwaarlijk 2,4 ik heb een uitkering (pensioen, WAO, WIA, WW, bijstand) 2,3 Bron: EIB.
Het aantal werknemers dat niet naar het PAGO is geweest omdat zij zich niet kunnen herinneren dat zij daarvoor zijn opgeroepen, verschilt sterk per arbodienst. Vooral onder werknemers die een oproep voor het PAGO hebben gekregen of hadden moeten krijgen, zijn er veel die zich niet konden herinneren dat zij opgeroepen waren (tabel 3.37). Bij Arbo Content was dat het minst het geval. Wanneer deze percentages worden afgezet tegen de wijze van uitnodiging (tabel 3.11) blijkt er een relatie te zijn met het meesturen van een antwoordkaart. Tabel 3.37 Aantal werknemers dat zich niet kan herinneren dat zij zijn opgeroepen voor een PAGO in procenten van alle werknemers die niet hebben gereageerd op een oproep voor een PAGO, per arbodienst arbodienst aantal werknemers (%) Arbo Unie 14,4 ArboDuo 7,6 Meatis 3,8 Arbo Content 3,1 Achmea Vitale 9,5 Overige arbodiensten 10,2 totaal 9,5 Bron: EIB.
35
4
RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK ONDER WERKGEVERS
4.1
Algemene kenmerken van bedrijven
Sector en grootteklasse De meeste in het onderzoek betrokken bedrijven zijn klein: 52 procent had op het moment van onderzoek niet meer dan 20 werknemers in dienst (tabel 4.1). In de sector overig is dat zelfs 65 procent. B&U en afbouw en afwerkingsbedrijven zijn wat groter dan de bedrijven in de sector GWW en overig. Naar sector bezien behoort de helft van de bedrijven tot de sector B&U en een kwart tot de sector GWW. Het aantal bedrijven dat behoort tot afbouw en afwerking en de sector overig is ongeveer even groot. Tabel 4.1 Procentuele verdeling van de onderzochte bedrijven naar sector en grootteklasse (aantal werknemers in dienst volgens eigen opgave) grootteklasse sector totaal B&U GWW afbouw en Overig afwerking ≤ 20 44,2 61,6 47,6 64,6 51,6 21-50 23,0 14,1 21,7 15,2 19,6 51-100 21,4 19,1 7,7 12,6 18,2 ≥ 101 11,3 5,2 23,0 7,6 10,6 totaal 100,0 100,0 (50,7) 100,0 (25,4) 100,0 (11,0) 100,0 (12,9) (100,0) Bron: EIB.
Resultaten in dit hoofdstuk worden meestal naar grootteklasse beschreven, daar waar het relevant is gebeurt dat ook naar sector. Arbocoördinator Tabel 4.2 toont dat in 54 procent van de in het onderzoek betrokken bedrijven in 2010 een arbocoördinator werkzaam was. Dat percentage varieert van 43 in de kleine bedrijven (minder dan 20 werknemers) tot 90 in de grote bedrijven (meer dan 100 werknemers). Daarnaast was het aantal bedrijven met een arbocoördinator in de GWW en de sector overig het grootst. De meest waarschijnlijke reden daarvoor is dat GWWbedrijven veel in opdracht van de overheid werken, die meer dan opdrachtgevers in de private sector, eisen stellen aan opdracht nemende bouwbedrijven voor wat betreft het veiligheids- en gezondheidsbeleid. Meest voorkomend daarbij is de eis dat het bedrijf in het bezit is van een Vca-certificaat, waarvoor aanstelling van een arbocoördinator noodzakelijk is.
36
Tabel 4.2 Aantal bedrijven waarin een arbocoördinator werkzaam is in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 44,4 26,5 74,8 99,2 50,9 GWW 41,7 74,5 88,3 84,5 58,2 afbouw en afwerking 38,8 77,7 73,1 53,8 52,0 overig 53,4 60,2 72,4 75,0 60,8 totaal 42,7 49,2 78,9 89,5 54,3 Bron: EIB.
VCA- en/of ISO-certificering Het aantal bedrijven dat VCA- en/of ISO-gecertificeerd is, varieerde in 2010 van 62 procent van de kleine bedrijven (minder dan 20 werknemers) tot 97 procent van de grote (meer dan 100 werknemers). Voor alle bedrijven gezamenlijk geldt dat in 2010 74 procent gecertificeerd was. Bovendien toont tabel 4.3 dat 6 procent van de bedrijven die nog niet die nog niet gecertificeerd waren, daar op het moment van onderzoek wel mee bezig waren. Voor wat betreft de verschillen per sector valt op te merken dat GWW-bedrijven aanzienlijk vaker gecertificeerd zijn dan bedrijven in andere sectoren. Bedrijven in de B&U zijn dat het minst vaak. Tabel 4.3 Aantal bedrijven dat VCA- en/of ISO-gecertificeerd is (of daarmee bezig is), in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse grootteklasse gecertificeerd totaal en sector ja nee mee bezig grootteklasse ≤ 20 62,1 29,9 8,0 100,0 21 – 50 80,0 14,1 5,9 100,0 51 – 100 84,3 12,5 3 100,0 ≥ 101 96,9 2,4 0,7 100,0 totaal 73,6 20,4 6,0 100,0 sector B&U GWW afbouw en afwerking overig totaal Bron: EIB.
65,6 99,7
27,7 0,3
6,3 0,5
100,0 100,0
65,8 76,8 73,6
24,5 15,4 20,4
9,8 8,2 6,0
100,0 100,0 100,0
37
Aansluiting bij de arbodienst Op de vraag bij welke arbodienst de bedrijven aangesloten zijn, antwoordde een derde dat dat ArboDuo is. Bijna een kwart noemde ArboNed/Keur Company/365, en 14 procent Maetis. Daarnaast noemde een vijfde een andere arbodienst. Slechts 2 procent van de bedrijven zei helemaal niet zijn aangesloten bij een arbodienst. Kleine bedrijven en grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) zijn vooral bij ArboDuo aangesloten. Bedrijven met 21 tot 50 werknemers zijn vaker bij ArboNed/Keur Company/365 aangesloten. Maetis, Achmea Vitale en Arbo Content hebben hun klanten iets vaker onder de kleine bedrijven. De overige arbodiensten worden zowel de kleine, middelgrote en grote bedrijven genoemd. Eén en ander blijkt uit tabel 4.4. Tabel 4.4 Aantal bedrijven dat is aangesloten bij de genoemde arbodiensten, in procenten van alle bedrijven per grootteklasse arbodienst grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 Arbo Unie 10,1 12,8 26,2 22,1 14,2 Maetis 4,4 1,7 1,9 0,7 2,9 Achmea Vitale 4,0 3,8 1,6 0,7 3,2 ArboDuo 37,5 26,5 24,9 33,3 32,5 ArboNed/Keur Company/365 19,5 33,6 24,4 21,8 24,2 Arbo Content 1,7 0,3 0,8 1,0 Andere arbodienst 20,5 20,8 19,2 21,1 20,5 niet aangesloten 2,2 0,4 1,1 0,3 1,3 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
De meeste bedrijven die zijn aangesloten bij een arbodienst hebben daarmee een overeenkomst afgesloten die voorziet in controle en begeleiding van zieke werknemers. Dat geldt voor 87 procent van de in het onderzoek betrokken bedrijven, variërend van 84 procent voor de kleine tot 97 procent van de grote bedrijven (tabel 4.5). Op de tweede plaats komt de administratieve verwerking van ziek- en herstelmelding (63 procent) gevolgd door het opstellen en/of toetsen van de risicoinventarisatie en –evaluatie (21 procent). Werkplekonderzoek, adviezen over arbeidsomstandigheden en sociaal medisch overleg werden iets minder vaak genoemd. Deze onderdelen werden veel vaker door het grootbedrijf genoemd. Sociaal medisch overleg maakte zelfs volgens 61 procent van hen deel uit van de overeenkomst met de arbodienst. Tot slot noemde 4 procent van de bedrijven nog andere onderdelen.
38
Tabel 4.5 Onderdelen waarvoor het bedrijf met de arbodienst een overeenkomst heeft gesloten naast het Cao-pakket preventiezorg, in procenten van alle bedrijven die zijn aangesloten bij een arbodienst, per grootteklasse Onderdeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 controle en begeleiding van zieke werknemers 84,0 90,0 84,1 96,5 87,3 administratieve verwerking van ziek- en herstelmelding 68,0 58,3 40,6 72,9 62,8 risico-inventarisatie en -evaluatie 19,5 18,0 20,4 31,7 20,7 sociaal medisch overleg 10,6 11,8 26,6 61,1 19,3 adviezen over arbeidsomstandigheden 11,5 15,2 12,4 23,2 14,1 werkplekonderzoek 7,6 12,1 4,6 36,4 12,2 anders 4,4 4,1 0,6 6,4 4,1 Bron: EIB.
Voor de beoordeling van een arbodienst is voor de in het onderzoek betrokken bedrijven vooral de kwaliteit en de snelheid van door de arbodienst verzorgde rapportages van belang (tabel 4.7). Dat geldt voor zowel de kleine als de grote bedrijven. Daarnaast zijn vooral voor grote bedrijven een actieve opstelling naar het bedrijf toe en de persoonlijke indruk van de bedrijfsarts/arbodeskundige van belang. De kosten van de dienstverlening zijn voor bedrijven groter dan 100 werknemers niet erg belangrijk, maar voor bedrijven tot 100 werknemers zijn de kosten wel een belangrijk punt. Tabel 4.6 Criteria waarop bedrijven een arbodienst beoordelen, in procenten van alle bedrijven die zijn aangesloten bij een arbodienst, per grootteklasse criterium grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 kwaliteit en snelheid van 67,5 78,7 72,5 75,9 72,2 rapportages actieve opstelling naar het bedrijf 29,7 50,8 64,7 55,1 42,8 toe kosten van de arbodienstverlening 32,8 44,4 37,8 12,9 34,0 kennis van zaken van de 30,3 34,3 39,1 42,1 33,9 bouwnijverheid en het bouwproces persoonlijke indruk van de 17,6 17,5 53,5 59,7 27,2 bedrijfsarts/arbodeskundige anders 4,0 0,6 1,9 2,0 2,6 Bron: EIB.
39
4.2
Het Cao-pakket Preventiezorg
Intredekeuringen Van alle bedrijven had op het moment van onderzoek een tiende in het afgelopen jaar de bij de Cao verplichte intredekeuringen door de arbodienst laten uitvoeren, variërend van 5 procent van de kleine bedrijven tot 30 procent van de grote (tabel 4.8). Opmerkelijk is dat voornamelijk grote GWW-bedrijven veel vaker zeggen dat er intredekeuringen zijn uitgevoerd dan de grote bedrijven in andere sectoren. Tabel 4.7 Aantal bedrijven dat in het afgelopen jaar de bij de Cao verplichte intredekeuringen door de arbodienst heeft laten uitvoeren in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 4,6 5,3 20,3 24,5 9,6 GWW 6,4 3,4 3,9 72,2 12,1 afbouw en afwerking 5,2 3,8 3,4 5,8 4,8 overig 8,0 72,4 28,6 24,6 totaal 5,4 4,4 25,1 29,5 10,3 Bron: EIB.
Bedrijven die een intredekeuring laten uitvoeren hoeven daar in de meeste gevallen niet langer dan één of twee weken op te wachten (tabel 6.9). Incidenteel duurt het zelfs niet langer dan één dag, maar dat komt voornamelijk bij de kleine bedrijven voor. Daar staat tegenover dat 18 procent van de bedrijven zegt dat zij langer dan twee weken moeten wachten. Tabel 4.8 Procentuele verdeling van de bedrijven die wel eens intredekeuringen laten uitvoeren naar termijn tussen aanvraag en uitvoering van de keuring, per grootteklasse termijn grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 1 dag 27,6 1,9 9,5 13,2 binnen een week 28,5 78,3 5,4 29,5 30,7 binnen twee weken 24,7 13,9 52,4 58,8 38,4 langer dan twee weken 19,1 6,0 32,7 11,7 17,7 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
40
Tabel 4.9 laat zien dat er voor wat betreft de termijn tussen aanvraag van een intredekeuring en het tijdstip van uitvoering ervan volgens de in het onderzoek betrokken bedrijven grote verschillen zijn tussen de onderscheiden arbodiensten. ArboNed en Arbo Unie lijken iets sneller te werken, terwijl vooral de arbodiensten in de categorie “overige” hun klanten wat langer laten wachten. Tabel 4.9 Procentuele verdeling van de bedrijven die wel eens intredekeuringen laten uitvoeren naar termijn tussen aanvraag en uitvoering van de keuring, per arbodienst termijn arbodienst Arbo Unie Maetis Achme ArboD ArboNe Arbo Anders a Vitale uo d/Keur Content Compa ny/365 1 dag 11,0 28,5 1,2 binnen een week 23,0 36,7 83,9 14,2 65,8 33,3 37,1 binnen twee weken 50,7 51,7 43,2 1,4 33,3 48,1 langer dan twee weken 15,3 11,7 16,1 14,2 32,8 33,3 13,6 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Van de bedrijven die een intredekeuring hebben laten uitvoeren zegt 62 procent dat zij de uitslag binnen een week krijgen en 38 procent moet daar langer op wachten (tabel 4.10). Opmerkelijk is wel dat grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) gemiddeld duidelijk minder lang op de uitslag hoeven te wachten dan bedrijven met minder dan 100 werknemers. Tabel 4.10 Procentuele verdeling van de bedrijven die wel eens intredekeuringen laten uitvoeren naar termijn waarop zij de uitslag van de keuring krijgen, per grootteklasse termijn grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 binnen 1 dag 2,6 8,8 9,2 9,6 6,7 binnen een week 54,1 23,0 57,9 68,6 55,0 binnen twee weken 21,4 22,2 1,0 13,2 14,5 binnen een maand 22,0 46,0 31,9 8,7 23,8 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
41
totaal
13,2 30,7 38,4 17,7 100,0
Onderscheiden naar arbodienst sprong Achmea Vitale er in positieve zin uit met het terugkrijgen van de uitslag. Voor vooral ArboDuo en Maetis geldt het omgekeerde (tabel 4.11). Tabel 4.11 Procentuele verdeling van de bedrijven die wel eens intredekeuringen laten uitvoeren naar termijn waarop zij de uitslag van de keuring krijgen, per arbodienst termijn arbodienst Arbo Maetis Achme ArboD ArboNe Arbo Anders Unie a Vitale uo d/Keur Content Compa ny/365 1 dag 15,3 67,7 33,3 8,1 binnen een 50,7 49,2 16,1 60,4 49,5 68,0 week binnen twee 11,0 50,8 19,8 1,0 66,7 16,4 weken langer dan twee 23,0 16,1 19,8 49,5 7,6 weken totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Ondanks het feit dat de termijn waarop de uitslag van de intredekeuring beschikbaar komt in veel gevallen langer is dan voorgeschreven door Arbouw, zijn de meeste bedrijven (69 procent) daar toch niet ontevreden over. Vooral degenen die langer dan 1 week op de uitslag moeten wachten vinden dat het te lang duurt, oplopend tot 59 procent van degenen die langer dan twee weken moeten wachten (tabel 4.12). Tabel 4.12 Percentage bedrijven dat de tijd om op de uitslag van een intredekeuring te wachten te lang vindt, naar wachttijd wachttijd wachttijd te lang totaal ja nee binnen 1 dag 100,0 100,0 binnen een week 17,1 82,9 100,0 binnen twee weken 49,7 50,3 100,0 binnen een maand 58,7 41,3 100,0 totaal 31,4 68,6 100,0 Bron: EIB.
42
totaal
6,7 55,0 14,5 23,8 100,0
Het Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek (PAGO) Van alle in het onderzoek betrokken bedrijven zei 93 procent dat er in het afgelopen jaar werknemers waren opgeroepen voor een PAGO, variërend van 90 procent van de kleine bedrijven tot zowat alle grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) (tabel 4.13). Tabel 4.13 Aantal bedrijven waarin werknemers in het afgelopen jaar (2010) zijn opgeroepen voor een PAGO, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 94,3 98,4 99,4 100,0 97,0 GWW 79,7 99,2 100,0 97,9 87,6 afbouw en afwerking 91,0 85,0 96,6 100,0 90,4 overig 86,7 100,0 72,4 100,0 86,1 totaal 89,8 96,4 93,6 99,7 93,2 Bron: EIB.
Arbouw zendt alle bedrijven jaarlijks een overzicht van de in dat jaar te keuren werknemers en een overzicht van de in het kader van het Cao-pakket preventiezorg uitgevoerde activiteiten (keuringen, arbospreekuur, vervolgconsult en werkplekonderzoeken) in het afgelopen jaar. Daarnaast is er voor grote bedrijven de mogelijkheid om op aanvraag een jaarplanning voor de PAGO-onderzoeken af te spreken en om tegen betaling een bedrijfsrapport te ontvangen waarin de gegevens van de uitgevoerde keuringen in geanonimiseerde vorm zijn opgenomen. Van deze mogelijkheden zijn de meeste grote bedrijven wel op de hoogte, maar niet allemaal. Vooral niet als het gaat om het jaarlijks overzicht van de uitgevoerde activiteiten en het bedrijfsrapport. Kleine bedrijven met minder dan 20 werknemers zijn minder dan tweederde op de hoogte van de mogelijkheid om een jaarlijks overzicht van de door de arbodienst uitgevoerde activiteiten te ontvangen. Minder dan de helft van alle bedrijven is op de hoogte van het bedrijfsrapport op basis van PAGO-gegevens voor grote bedrijven (tabel 4.14).
43
Tabel 4.14 Aantal bedrijven dat bekend is met de mogelijkheid om in verband met het PAGO gebruik te maken van de genoemde faciliteiten, per grootteklasse faciliteit grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 jaarlijks overzicht te keuren werknemers voor alle bedrijven 91,4 95,6 92,0 99,3 93,5 jaarplanning PAGOonderzoeken voor grote bedrijven 64,8 85,6 89,5 93,6 76,8 jaarlijks overzicht van uitgevoerde activiteiten voor alle bedrijven 63,4 66,7 73,6 78,5 67,5 bedrijfsrapport op basis van PAGO-gegevens voor grote bedrijven 29,3 40,1 61,7 66,1 41,9 Bron: EIB.
De meeste bedrijven zien het nut van het PAGO in en stimuleren hun werknemers om van hun recht daarop gebruik te maken. Van de kleine bedrijven zegt 93 procent dat zij dat doen en van de grote met 87 procent iets minder (tabel 4.15). Als reden om de werknemers niet te stimuleren om naar het PAGO te gaan werd onder meer genoemd dat het de eigen keuze/verantwoordelijkheid van de werknemer is om zich medisch te laten onderzoeken. Tabel 4.15 Aantal bedrijven dat de werknemers stimuleert om naar het PAGO te gaan, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 91,1 89,3 100,0 82,4 90,1 GWW 99,1 92,2 72,9 86,9 93,4 afbouw en afwerking 97,2 99,2 100,0 100,0 98,1 overig 99,5 100,0 91,5 97,0 97,4 totaal 92,7 92,7 92,8 86,4 92,0 Bron: EIB.
44
Het Gericht Periodiek Onderzoek (GPO) Sommige werkzaamheden in de bouw kennen meer of grotere gezondheidsrisico’s dan andere. Werknemers die bijzondere risico’s lopen, hebben daarom in aanvulling op het PAGO recht op een extra Gericht Periodiek Onderzoek (GPO). Tabel 4.16 laat zien om welke werkzaamheden het gaat en hoeveel bedrijven werknemers in dienst hebben die de afgelopen twee jaar die werkzaamheden hebben uitgevoerd. Het blijkt vooral te gaan om bedrijven met machinisten van torenkranen, mobiele kranen of heistellingen. Ook werken op vervuilde grond of op het terrein van een chemisch bedrijf, werken met persluchtapparatuur en werken met zandsteen komt geregeld voor. Werken met asbest, werken in de offshore en werken onder overdruk werden door een gering aantal bedrijven genoemd. Tabel 4.16 Aantal bedrijven waarvan werknemers de afgelopen twee jaar de genoemde werkzaamheden hebben uitgevoerd, per grootteklasse werkzaamheid grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 besturen van torenkraan, mobiele kraan of heistelling 12,3 27,2 26,3 26,6 19,5 werken met zandsteen 9,9 17,3 9,0 9,1 11,7 werken op vervuilde grond of terrein van chemische industrie 10,4 7,3 12,1 20,8 11,0 werken met persluchtapparatuur 5,5 8,0 10,2 12,4 7,5 werken met asbest 1,6 11,0 2,7 3,9 4,4 werken onder overdruk 2,0 8,5 6,5 2,6 4,2 werken in de offshore 1,4 2,5 6,2 2,8 2,4 Bron: EIB.
Het aantal bedrijven dat werknemers in dienst heeft die op grond van het feit dat zij één van de genoemde werkzaamheden uitvoeren, recht hebben op een GPO varieert 31 procent van de kleine bedrijven tot 48 procent van de grote (tabel 4.17). Voor alle bedrijven gezamenlijk gaat het om 39 procent, variërend van 14 procent in de sector afbouw en afwerking tot 63 procent in de sector GWW. Dat het aantal GWWbedrijven in dit geval veel groter is dan het aantal in de andere sectoren komt doordat er in de sector GWW veel meer werknemers zijn die op vervuilde grond werken of als machinist werkzaam zijn dan in de andere sectoren. Daarnaast hebben grote bedrijven vaker werknemers in dienst die als machinist werkzaam zijn dan kleine bedrijven.
45
Tabel 4.17 Aantal bedrijven waarvan werknemers de afgelopen twee jaar werkzaamheden hebben uitgevoerd op grond waarvan zij recht hebben op een GPO, per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal B&U GWW afbouw en afwerking overig totaal Bron: EIB.
27,6 48,9
40,5 97,6
51,4 79,5
40,9 62,5
36,1 62,9
10,6 50,6 31,4
9,7 76,5 44,5
4,8 44,6 52,4
49,8 75,0 47,9
13,6 54,6 39,2
Van alle bedrijven met werknemers die op grond van hun werkzaamheden recht hebben op een GPO, is slechts 55 procent daarvan op de hoogte. Vooral bedrijven met 21- 50 werknemers weten dat vaak niet. De meeste grote bedrijven zijn wel op de hoogte, maar ook lang niet allemaal, vooral niet in de sector afbouw en afwerking (tabel 4.18). Tabel 4.18 Aantal bedrijven dat weet dat de werknemers recht hebben op een GPO in procenten van alle bedrijven met werknemers die recht hebben op een GPO, per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 34,9 26,5 64,0 99,1 48,0 GWW 86,9 56,3 61,3 79,0 73,5 afbouw en afwerking 47,5 100,0 5,1 15,0 overig 24,1 21,4 80,9 100,0 44,4 totaal 53,8 37,8 66,4 82,9 55,1 Bron: EIB.
Op de vraag of zij hun werknemers stimuleren om gebruik te maken van het GPO antwoordde 51 procent van de bedrijven met werknemers die daarvoor in aanmerking komen bevestigend (tabel 4.19). Dat percentage varieert van 44 procent van de kleine tot 72 procent van de grote bedrijven. Duidelijk is dat werkgevers hun werknemers minder vaak stimuleren om gebruik te maken van hun recht op een GPO dan op een PAGO. Daarbij speelt een belangrijke rol dat niet alle werkgevers op de hoogte zijn van het bestaan van het GPO.
46
Tabel 4.19 Aantal bedrijven dat de werknemers stimuleert om gebruik te maken van het recht op een GPO, in procenten van alle bedrijven met werknemers die recht hebben op een GPO, per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 36,3 27,1 51,3 99,1 47,3 GWW 51,5 70,6 97,6 82,4 65,2 afbouw en afwerking 2,8 45,7 100,0 5,1 13,8 overig 49,5 21,4 61,9 4,0 41,3 totaal 43,9 42,2 67,4 72,2 50,8 Bron: EIB.
Het arbospreekuur Van het Cao-recht om spontaan een bezoek te brengen aan het arbospreekuur in verband met gezondheidsklachten die mogelijk verband houden met het werk, werd volgens 29 procent van de in het onderzoek betrokken bedrijven in 2010 gebruik gemaakt door een of meer van hun werknemers, variërend van 20 procent van de kleine bedrijven tot 53 procent van de grote (tabel 4.20). Tabel 4.20 Aantal bedrijven waarvan werknemers in 2010 gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om naar het arbospreekuur te gaan in procenten van alle bedrijven, per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 10,8 20,9 67,7 57,9 27,3 GWW 26,4 10,6 71,6 61,3 32,5 afbouw en afwerking 31,9 19,8 11,0 4,7 25,3 overig 21,4 23,5 55,4 75,0 34,8 totaal 19,5 20,7 62,1 53,1 28,7 Bron: EIB.
Van alle in het onderzoek betrokken bedrijven zegt 65 procent dat zij hun werknemers stimuleren om naar het arbospreekuur te gaan (tabel 4.21). Dat zijn er minder dan het aantal bedrijven dat werknemers stimuleert om naar het PAGO te gaan, maar wel meer dan het aantal van hen dat werknemers stimuleert om gebruik te maken van het recht op een GPO. Ook hier geldt dat grote bedrijven de vraag daarnaar vaker bevestigend beantwoorden dan kleine bedrijven. Als reden om de werknemers niet te stimuleren om naar het arbospreekuur te gaan werd weer vooral gezegd dat men niet op de hoogte was van het feit dat werknemers daar in het kader van het Cao-pakket preventiezorg recht op hebben. 47
Tabel 4.21 Aantal bedrijven dat de werknemers stimuleert om naar het arbospreekuur te gaan, in procenten van alle bedrijven, per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 64,5 60,2 85,1 76,4 67,7 GWW 67,0 35,6 52,6 47,9 56,9 afbouw en afwerking 56,8 88,0 64,4 54,0 65,2 overig 80,4 23,5 63,9 75,0 68,7 totaal 64,7 58,3 71,8 69,2 64,6 Bron: EIB.
Oordeel over de activiteiten van de arbodiensten in het kader van het Cao-pakket preventiezorg Van de bedrijven is 15 procent bezocht of is op de werkplek onderzoek gedaan in het kader dan het Cao pakket preventiezorg. Kleine bedrijven werden dat aanzienlijk minder vaak dan grote bedrijven. Van de bedrijven waar dit heeft plaatsgevonden is 88 procent positief (tabel 4.22). Voornamelijk grote bedrijven zijn vaak van mening dat dit uitstekend is gebeurd. Toch zijn zij ook vaker van mening dat dit maar matig tot slecht gebeurd is. Tabel 4.22 Procentuele verdeling van het aantal bedrijven dat door de arbodienst bezocht is of op de werkplek onderzoek is gedaan in het kader van het Cao-pakket preventiezorg naar oordeel waarop deze activiteit is uitgevoerd, per grootteklasse oordeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 uitstekend 9,2 0,6 41,0 36,8 18,3 goed 79,9 97,7 46,4 46,6 71,1 matig 10,9 1,6 12,6 15,1 10,2 slecht 1,4 0,4 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Over de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden die zij uitvoeren in het kader van het Cao-pakket preventiezorg wordt aanmerkelijk minder positief geoordeeld dan over de wijze waarop zij het werkplekonderzoek uitvoeren. Ruim een vijfde zei zelfs dat het met die deskundigheid maar matig of slecht gesteld was, driekwart vond die goed en 2 procent uitstekend (tabel 4.23).
48
Tabel 4.23 Procentuele verdeling van de bedrijven naar oordeel over de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden in het kader van het Cao-pakket preventiezorg, per grootteklasse oordeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 uitstekend 3,3 0,4 0,6 0,3 1,9 goed 76,7 71,1 77,5 82,1 75,8 matig 15,4 23,2 21,9 17,6 18,6 slecht 4,5 5,4 3,8 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Het oordeel van de bedrijven over de arbodiensten voor wat betreft hun kennis van de bouwnijverheid verschilde niet veel van het oordeel over hun deskundigheid voor de werkzaamheden in het kader van het Cao-pakket preventiezorg (tabel 4.24). Tabel 4.24 Procentuele verdeling van de bedrijven naar oordeel over de arbodienst voor wat betreft de kennis van de bouwnijverheid, per grootteklasse oordeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 uitstekend 1,7 0,6 4,4 2,7 1,8 goed 80,4 78,5 70,3 65,5 76,8 matig 16,2 14,8 24,8 31,8 18,9 slecht 1,7 6,2 0,5 2,5 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Op de vraag of zij een cijfer wilden geven voor de manier waarop de arbodienst haar werk doet in het kader van het Cao-pakket preventiezorg antwoordde 90 procent met een voldoende (6 of meer) en 10 procent met een onvoldoende (5 of minder). In het onderhavige onderzoek was het meest genoemde cijfer een 7. Opmerkelijk is wel dat er meer bedrijven zijn die een lager cijfer dan 7 geven dan bedrijven die een hoger cijfer geven (tabel 4.25). Verder valt op dat de grootste bedrijven vaker een hoog cijfer geven (8 of meer).
49
Tabel 4.25 Procentuele verdeling van de bedrijven naar cijfer dat zij geven voor de manier waarop de arbodienst haar werk doet, per grootteklasse cijfer grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 5 of minder 8,2 9,4 16,0 12,9 10,0 6 18,8 20,4 12,5 18,8 18,5 7 52,6 47,2 51,8 41,0 49,6 8 18,6 19,6 19,6 27,3 20,1 9 of 10 1,8 3,5 0,0 0,0 1,8 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Gemiddeld kregen de arbodiensten van alle in het onderzoek betrokken bedrijven gezamenlijk als waarderingscijfer een 6,8. Tabel 4.26 laat zien dat er wat verschillen zijn tussen de cijfers die aan de onderscheiden arbodiensten zijn toegekend. Achmea Vitale en de overige arbodiensten kregen gemiddeld een wat hoger cijfer dan de rest. ArboNed/Keur Company/365 kreeg gemiddeld het laagste waarderingscijfer. Tabel 4.26 Gemiddeld waarderingscijfer voor de manier waarop de arbodienst haar werk in het kader van het Cao-pakket preventiezorg doet, per arbodienst arbodienst cijfer Arbo Unie 6,9 Maetis 7,0 Achmea Vitale 7,2 ArboDuo 6,6 ArboNed/Keur Company/365 6,4 Arbo Content 7,1 anders 7,2 totaal 6,8 Bron: EIB.
50
4.3
Ziekteverzuimbegeleiding en re-integratie
Behalve voor de uitvoering van het Cao-pakket preventiezorg hebben bedrijven met arbodiensten te maken voor de uitvoering van een groot aantal andere taken, deels verplicht (bijvoorbeeld het toetsen van de risico-inventarisatie en –evaluatie), deels onverplicht omdat bedrijven er ook voor kunnen kiezen om een aantal taken in eigen beheer uit te voeren. Hiervoor (paragraaf 4.1) zagen we al dat de meeste bedrijven een overeenkomst hebben gesloten met een arbodienst voor controle en begeleiding van zieke werknemers. Tabel 4.27 laat zien dat in de meeste gevallen daarbij is afgesproken dat de honorering van de werkzaamheden van de arbodienst in verband daarmee een vast bedrag per werknemer is. Daarnaast geschiedt de honorering ook vaak op basis van verrichting. Vooral de grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) hebben daar vaak voor gekozen. Een relatief beperkt aantal bedrijven gaf te kennen dat er geen sprake is van een overeenkomst. Het gaat daarbij voornamelijk om kleine bedrijven. Tabel 4.27 Procentuele verdeling van de bedrijven naar soort overeenkomst met de arbodienst voor verzuimbegeleiding, per grootteklasse soort overeenkomst grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 een vast bedrag per werknemer 65,3 62,6 39,9 43,4 59,4 op basis van verrichting 17,6 29,6 58,6 56,6 29,6 geen overeenkomst 17,1 7,8 1,4 11,0 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
De meeste bedrijven ontvangen periodiek van hun arbodienst een rapportage over het ziekteverzuim. In de meeste gevallen gebeurt dat eens per kwartaal of vaker. Daarnaast geldt voor 19 procent dat de arbodienst eens per jaar of half jaar rapporteert, terwijl 22 procent in het geheel geen rapportage ontvangt (tabel 4.28).
51
Tabel 4.28 Procentuele verdeling van de bedrijven naar frequentie waarmee de arbodienst rapporteert over het ziekteverzuim, per grootteklasse frequentie grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 per week 7,3 14,8 17,3 37,1 14,3 per twee weken 10,1 14,8 0,2 1,7 8,8 per maand 18,4 25,7 13,7 17,0 19,3 per twee maanden 3,1 3,7 1,8 1,7 2,9 per kwartaal 17,0 5,8 21,4 6,0 13,5 per half jaar 7,0 9,8 6,5 6,6 per jaar 19,8 5,5 1,0 8,2 12,7 niet 17,2 19,9 37,9 28,3 21,9 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Over de kwaliteit van de rapportages over het ziekteverzuim zijn de meeste bedrijven wel tevreden: 78 procent vindt die redelijk of goed (tabel 4.29). Van de bedrijven geeft 22 procent aan de kwaliteit maar matig of zelfs slecht te vinden. Vooral grote bedrijven vinden deze kwaliteit vaak matig. Bedrijven met 51-100 werknemers beoordelen de kwaliteit het vaakst als slecht. Tabel 4.29 Procentuele verdeling van de bedrijven naar oordeel over de rapportage van de arbodienst over het ziekteverzuim, per grootteklasse oordeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 uitstekend 5,2 3,8 6,2 0,4 4,4 goed 71,8 77,5 68,6 77,0 73,6 matig 18,1 15,4 17,3 22,3 17,8 slecht 4,9 3,2 7,8 0,3 4,2 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Niet alleen per grootteklasse van de bedrijven waren er verschillen in de mate van waardering voor de kwaliteit van de rapportage over het ziekteverzuim. Die waren er ook afhankelijk van de arbodienst waarbij de bedrijven zijn aangesloten. Zo werden de rapportages door de bedrijven die zijn aangesloten bij de categorie anders gemiddeld beter beoordeeld dan door de bedrijven die zijn aangesloten bij alle arbodiensten gezamenlijk. Bedrijven die zijn aangesloten bij Maetis of ArboNed oordelen daar juist veel minder positief over (tabel 4.30).
52
Tabel 4.30 Procentuele verdeling van de bedrijven naar oordeel over de rapportage van de arbodienst over het ziekteverzuim, per arbodienst oordeel arbodienst totaal Arbo Unie Maetis Achme ArboD ArboNe Arbo Anders a Vitale uo d/Keur Content Compa ny/365 uitstekend 6,0 2,6 0,1 21,6 10,3 4,4 goed 74,4 60,1 84,5 72,7 70,6 60,9 80,0 73,6 matig 14,0 39,9 14,3 19,8 22,5 17,5 8,9 17,8 slecht 5,6 1,2 4,9 6,8 0,9 4,2 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
De in het onderzoek betrokken bedrijven rapporteren gemiddeld een ziekteverzuim in 2010 van 4 procent (tabel 4.31).Bedrijven met meer dan 50 werknemers rapporteren met 4,8 procent een hoger verzuimpercentage. Het streefcijfer voor 2011 bedraagt voor de grote bedrijven 4 procent. Het verzuimpercentage voor de bedrijven tot 50 werknemers wijkt sterk af van de 6 procent die in de EIB rapporten over het ziekteverzuim wordt gepresenteerd. Het streefcijfer voor de kleine bedrijven is niet erg realistisch. Tabel 4.31 Ziekteverzuimpercentage 2010 en streefcijfer voor 2011 per grootteklasse grootteklasse verzuim in 2010 streefcijfer voor 2011 ≤ 50 4,0 2,4 ≥ 51 4,8 4,0 totaal 4,2 2,9 Bron: EIB.
Driekwart van alle bedrijven vindt dat de arbodienst voldoende ondersteuning biedt bij re-integratie of werkhervatting van zieke werknemers in het bedrijf. Een kwart vindt deze ondersteuning onvoldoende. Onder de grotere afbouw en afwerkingsbedrijven zijn er veel die vinden dat dat in onvoldoende mate gebeurt (tabel 4.32).
53
Tabel 4.32 Aantal bedrijven dat vindt dat de arbodienst voldoende ondersteuning biedt bij re-integratie/werkhervatting van zieke werknemers, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 79,8 74,5 67,1 65,6 74,3 GWW 77,4 47,4 91,0 87,5 75,7 afbouw en afwerking 87,5 80,1 83,7 56,5 82,2 overig 77,5 100,0 36,1 97,0 71,7 totaal 79,9 74,5 67,3 70,3 75,6 Bron: EIB.
Ook over de kwaliteit van de verzuimbegeleiding door de arbodiensten zijn niet alle bedrijven tevreden. Slechts 2 procent vindt die uitstekend, 73 procent vindt die goed en 25 procent matig of slecht (tabel 4.33). Kleine bedrijven zijn vaker tevreden dan grote. Tabel 4.33 Procentuele verdeling van de bedrijven naar oordeel over de kwaliteit van de verzuimbegeleiding door de arbodienst, per grootteklasse oordeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 uitstekend 3,2 0,6 3,1 0,9 2,2 goed 73,9 77,2 69,8 65,0 73,2 matig 18,5 22,3 27,1 33,7 22,5 slecht 4,4 0,3 2,2 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Nog minder positief zijn de in het onderzoek betrokken bedrijven over de effectiviteit van de arbodiensten bij het terugdringen van het ziekteverzuim (tabel 4.34). Iets meer dan de helft van hen vindt dat hun werkzaamheden op dit punt effectief zijn. Vooral de grotere GWW- en overige bedrijven vinden dat de arbodiensten niet effectief zijn bij het terugdringen van het verzuim.
54
Tabel 4.34 Aantal bedrijven dat de arbodienst effectief vindt bij het terugdringen van het ziekteverzuim in het bedrijf, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 56,5 32,5 48,8 59,4 48,7 GWW 45,7 42,8 43,5 31,3 43,3 afbouw en afwerking 57,2 76,4 46,9 53,8 61,8 overig 74,3 69,5 39,4 3,8 58,8 totaal 54,7 43,9 48,2 51,2 50,6 Bron: EIB.
Ongeveer driekwart heeft een positief oordeel over de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden die zij uitvoeren in het kader van de verzuimbegeleiding. Een kwart beoordeelt die als matig of slecht (tabel 4.35). Het oordeel is in grote lijnen gelijkluidend aan dat over de kwaliteit van de verzuimbegeleiding, zoals die hiervoor naar voren kwam uit tabel 4.33. Tabel 4.35 Procentuele verdeling van de bedrijven naar oordeel over de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden die zij uitvoeren in het kader van de verzuimbegeleiding, per grootteklasse oordeel grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 uitstekend 0,8 0,5 2,6 8,4 1,9 goed 73,9 72,9 74,1 64,9 72,5 matig 21,8 24,0 23,3 21,2 22,5 slecht 3,5 2,7 5,5 3,1 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Ondanks de op onderdelen minder positieve beoordeling van de arbodiensten voor wat betreft hun werkzaamheden in het kader van de ziekteverzuimbegeleiding oordeelde toch nog 85 procent dat die voldoende was: zij gaven daarvoor een 6 of meer (tabel 4.36). Vooral bedrijven met 21 tot 50 werknemers en de grote bedrijven geven vaker een onvoldoende (5 of minder).
55
Tabel 4.36 Procentuele verdeling van de bedrijven naar cijfer dat zij geven voor de manier waarop de arbodienst haar werkzaamheden uitvoert in het kader van de verzuimbegeleiding, per grootteklasse cijfer grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 5 of minder 12,6 17,7 10,8 18,3 14,5 6 19,0 15,7 18,9 22,1 18,5 7 51,4 45,3 51,4 34,3 47,5 8 16,6 20,9 15,7 25,0 18,8 9 of 10 0,4 0,3 3,2 0,3 0,7 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Het gemiddelde waarderingscijfer voor de manier waarop de arbodiensten hun werkzaamheden in het kader van de verzuimbegeleiding uitvoeren is voor alle in het onderzoek betrokken bedrijven gezamenlijk 6,6 (tabel 4.37). Dat is wat minder dan de waardering voor de werkzaamheden in het kader van het Cao-pakket preventiezorg die, zoals we hiervoor in paragraaf 4.2 zagen, met een 6,8 werd gehonoreerd. Tabel 4.37 Gemiddeld waarderingscijfer voor de manier waarop de arbodienst haar werk in het kader van de verzuimbegeleiding doet, per arbodienst arbodienst cijfer Arbo Unie 6,7 Maetis 7,0 Achmea Vitale 7,0 ArboDuo 6,4 ArboNed/Keur Company/365 6,4 Arbo Content 7,0 anders 7,1 totaal 6,6 Bron: EIB.
Daarnaast waren er verschillen per arbodienst. De overige arbodiensten kregen gemiddeld het hoogste waarderingscijfer gevold door Arbo Content, Maetis en Achmea Vitale.
56
Werkgevers zijn sinds een aantal jaren wettelijk verplicht om het loon van hun zieke werknemers gedurende twee jaar door te betalen. Duidelijk is dat dat vooral voor kleine bedrijven een groot risico met zich mee brengt. Immers, een enkel langdurig ziektegeval kan dan al gauw een grote schadepost voor het bedrijf veroorzaken. Om die reden hebben de meeste kleine bedrijven dan ook een verzekering afgesloten om de loonkosten als gevolg van ziekteverzuim te dekken. Voor grotere bedrijven geldt dat niet of in veel mindere mate. Van hen heeft slechts 4 procent een verzekering afgesloten, tegenover 82 procent van de kleine bedrijven (tabel 4.38). Voor alle bedrijven gezamenlijk geldt dat 61 procent een verzekering had afgesloten. Tabel 4.38 Aantal bedrijven dat een verzekering heeft afgesloten om de loonkosten als gevolg van het ziekteverzuim te dekken, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 83,0 62,9 25,6 0,8 57,8 GWW 85,3 51,1 60,0 22,0 69,6 afbouw en afwerking 78,4 75,6 69,2 70,2 overig 66,4 14,2 37,8 totaal 81,1 62,7 28,3 4,4 60,9 Bron: EIB.
Tabel 4.39 toont dat ruim de helft van de bedrijven het loonrisico voor 100 procent heeft afgedekt. Opvallend is dat grote bedrijven dit vaker hebben gedaan dan de kleinere bedrijven. Middelgrote bedrijven (51 tot 100 werknemers) hebben nog minder vaak het loonrisico voor 100 procent afgedekt. Bedrijven met 21 tot 100 werknemers hebben juist vaak het loonrisico voor 70 procent of minder afgedekt. Tabel 4.39 Procentuele verdeling van de bedrijven die een verzekering hebben afgesloten om de loonkosten als gevolg van het ziekteverzuim te dekken naar percentage van het loonrisico dat verzekerd is, per grootteklasse verzekerd percentage van grootteklasse totaal het loonrisico ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 ≤ 70 41,1 50,4 67,2 27,5 44,0 71-99 6,0 2,6 3,9 0,0 5,0 100 52,9 47,0 28,9 72,5 51,0 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
57
Het verzekerde loonrisico is daarnaast in de meeste gevallen beperkt omdat de loonkosten gedurende de eerste dagen of weken niet verzekerd zijn. Tabel 4.40 laat zien dat ruim tweederde van alle bedrijven die een verzekering hebben afgesloten de eerste 2 dagen, 2 weken of 6 weken voor eigen rekening neemt. Tabel 4.40 Procentuele verdeling van de bedrijven die een verzekering hebben afgesloten om de loonkosten als gevolg van het ziekteverzuim te dekken naar periode gedurende welke de loonkosten voor eigen rekening komen, per grootteklasse periode grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 eerste 2 dagen 1,3 1,2 36,8 1,4 eerste 2 weken 49,1 28,2 41,7 eerste 6 weken 19,5 34,7 31,1 36,8 24,3 anders 30,2 35,8 68,9 26,3 32,7 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Behalve met een arbodienst heeft een aantal bedrijven ook een overeenkomst met een gespecialiseerd reïntegratiebedrijf gesloten, om de terugkeer van langdurig zieke werknemers te bevorderen. Hun aantal is vooralsnog met 12 procent niet heel erg groot, maar zeker onder de grote bedrijven met 48 aanzienlijk (tabel 4.41). Het lijkt aannemelijk dat de kleine bedrijven voor de verplichtingen die zij hebben in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter de arbodienst inschakelen. Immers, hiervoor zagen we al dat 80 procent van hen vindt dat de arbodienst bij re-integratie voldoende ondersteuning biedt (tabel 4.32). Voor grote bedrijven geldt dat in veel mindere mate. Tabel 4.41 Aantal bedrijven dat een overeenkomst met een reïntegratiebedrijf heeft afgesloten, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal B&U GWW afbouw en afwerking overig totaal Bron: EIB.
≤ 20 11,8 0,5
21 – 50 17,6
0,9
2,6
11,5
12,6
51 – 100 37,4
≥ 101 75,0
15,6 1,4 1,3
8,7
58
48,4
11,8
4.4
Risico-inventarisatie en -evaluatie
Een andere taak waarbij arbodiensten een belangrijke rol spelen is het opstellen en toetsen van de op grond van de Arbeidsomstandighedenwet voor ieder bedrijf verplichte risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E). Een bedrijf kan zich bij het opstellen daarvan laten assisteren door een arbodienst, maar noodzakelijk is dat niet. Wel is er de verplichting om de RI&E onder alle omstandigheden te laten toetsen door een gecertificeerde arbodienst. Ondanks de duidelijke wettelijke verplichting daartoe blijkt niet iedereen te beschikken over een Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Van alle bedrijven zegt 89 procent wel een goedgekeurde RI&E te hebben, variërend van 85 procent van de kleine bedrijven tot 89 procent van de grote bedrijven (tabel 4.42). Bedrijven met 51 tot 100 werknemers beschikken het vaakst over een goedgekeurde RI&E. Tabel 4.42 Aantal bedrijven dat een risico-inventarisatie en –evaluatie heeft uitgevoerd die is goedgekeurd door een gecertificeerde arbodienst, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 79,7 93,0 100,0 100,0 85,4 GWW 99,4 100,0 100,0 84,0 99,0 afbouw en afwerking 82,8 93,9 100,0 87,3 overig 90,4 100,0 100,0 92,3 totaal 85,3 93,6 99,4 88,5 88,6 Bron: EIB.
Aan de in het onderzoek betrokken bedrijven die ten tijde van het onderzoek over een goedgekeurde RI&E beschikten is vervolgens gevraagd of die ook geleid heeft tot een plan van aanpak voor verbetering van de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Die vraag werd door 76 procent van de bedrijven bevestigend beantwoord, variërend van 75 procent van de kleine bedrijven tot 96 procent van de grote (tabel 4.43).
59
Tabel 4.43 Aantal bedrijven waarvoor geldt dat de RI&E al dan niet heeft geleid tot een Plan van Aanpak voor verbetering van de arbeidsomstandigheden in het bedrijf, in procenten van alle bedrijven die een RI&E hebben uitgevoerd of hebben laten uitvoeren, per grootteklasse Plan van Aanpak grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 ja 74,6 76,5 80,8 95,7 75,9 nee 25,4 23,5 19,2 4,3 24,1 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
4.5
De kosten van de arbodienstverlening
Van alle in het onderzoek betrokken bedrijven heeft 28 procent geen duidelijk beeld van de kosten die inschakeling van de arbodienst met zich meebrengt (tabel 4.44). Vooral de kleinere bedrijven hebben daar vaak geen inzicht in. Daartegenover staat dat 72 procent zegt wel een duidelijk beeld van de kosten te hebben, variërend van 61 procent van de kleine bedrijven tot 93 procent van de grote. Tabel 4.44 Aantal bedrijven dat een duidelijk beeld heeft van de kosten die inschakeling van de arbodienst met zich meebrengt, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 60,8 68,0 86,0 100,0 71,9 GWW 59,9 99,2 100,0 44,8 70,7 afbouw en afwerking 61,0 78,5 100,0 100,0 71,2 overig 77,8 92,9 63,9 100,0 78,4 totaal 60,9 77,9 85,9 92,4 72,0 Bron: EIB.
60
Aan de in het onderzoek betrokken bedrijven is ook gevraagd om met een cijfer aan te geven in hoeverre de kosten van de arbodienstverlening voor hen een belemmering zijn voor de uitvoering van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid. Het antwoord op die vraag is opgenomen in tabel 4.45, waarbij het cijfer 1 staat voor helemaal geen belemmering en het cijfer 10 voor een zeer grote belemmering. Vergelijkenderwijs kan gesteld worden dat voor iets meer dan 64 procent van de bedrijven geldt dat de kosten in mindere mate belemmerend zijn voor een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid (cijfer 1 tot en met 5) en voor 36 procent in meerdere mate (cijfer 6 tot en met 10). Dat laatste percentage varieert van 40 procent voor de kleine bedrijven (minder dan 20 werknemers) tot 21 procent voor de grote bedrijven (meer dan 100 werknemers). De conclusie is derhalve dat voor kleine bedrijven de kosten van de arbodienstverlening veel vaker een belemmering zijn voor een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid dan voor de grote bedrijven. Tabel 4.45 Procentuele verdeling van de bedrijven naar cijfer dat aangeeft in hoeverre de kosten van de arbodienst een belemmering zijn voor de uitvoering van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid, per grootteklasse (1=helemaal geen belemmering, 10=zeer grote belemmering) cijfer grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 1-2 10,3 18,1 29,7 13,7 15,1 3-5 49,8 46,8 32,1 64,9 48,8 6-8 38,5 35,1 38,2 21,4 35,4 9 - 10 1,4 0,0 0,0 0,0 0,7 totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Bron: EIB.
Op de vraag of de kosten van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid de concurrentiepositie van het bedrijf steeds meer nadelig beïnvloeden naarmate zij hoger zijn, werd tot slot door de helft van alle bedrijven bevestigend geantwoord (tabel 4.46). Dat percentage varieerde van 58 procent voor de kleine bedrijven tot 24 procent van de grote. GWW bedrijven met minder dan 100 werknemers zeggen vaker dat hoge kosten van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid de concurrentiepositie van het bedrijf steeds meer nadelig beïnvloeden naarmate zij hoger zijn, de verschillen tussen de andere sectoren zijn kleiner.
61
Tabel 4.46 Aantal bedrijven dat vindt dat hoge kosten van een goed V&G-beleid de concurrentiepositie van het bedrijf nadelig beïnvloeden, in procenten van alle bedrijven per sector en grootteklasse sector grootteklasse totaal ≤ 20 21 – 50 51 – 100 ≥ 101 B&U 59,5 51,3 23,2 15,3 45,9 GWW 66,0 90,5 50,0 16,4 63,2 afbouw en afwerking 46,5 40,4 26,4 43,5 43,7 overig 63,5 9,3 44,6 75,0 52,4 totaal 57,5 55,3 37,9 23,7 50,3 Bron: EIB.
62
5
CONCLUSIES OP HOOFDLIJNEN
Deelnemers aan het Periodiek ArbeidsGezondheid Onderzoek (PAGO) in 2010 geven de arbodienst die deze uitvoerde gemiddeld een 7,6. Deelnemers aan het arbospreekuur zijn met gemiddeld 7,5 iets minder tevreden. Werknemers vinden bijna allemaal dat hun werkgever voldoende gelegenheid gaf om naar de arbodienst te gaan. Van de werknemers die een PAGO hebben gehad zei 97 procent dat zij de uitslag van het onderzoek hebben gekregen. Iets minder dan een vijfde kreeg de uitslag vaak direct na de keuring. Ruim de helft moest langer dan een week op de uitslag wachten. Het PAGO onderzoek duurde bij 73 procent van de werknemers korter dan 45 minuten. Het arbospreekuur duurde minder lang, daarvan was driekwart binnen een halfuur klaar. Redenen om niet naar het PAGO te gaan waren vooral dat werknemers al onder behandeling zijn van huisarts/specialist, het nut er niet van inzien of omdat het op dat moment niet uitkwam om te gaan. Het totaal van de activiteiten van de arbodienst in het kader van het Cao-pakket preventiezorg wordt door de bedrijven gewaardeerd met gemiddeld 6,8. Het overgrote deel (71 procent) van de bouwbedrijven is aangesloten bij ArboDuo, ArboNed/Keur Company/365, of Arbo Unie. Voor bedrijven die een intredekeuring laten uitvoeren door de arbodienst is de termijn tussen aanvraag en uitvoering van de keuring als regel 1 à 2 weken. Iets minder dan een kwart zegt dat het langer dan 2 weken duurde voordat de uitslag werd verkregen. Ruim 30 procent van de bedrijven vindt een wachttijd van langer dan een week te lang. Iets meer dan de helft van de bedrijven met werknemers die recht hebben op een Gericht Periodiek Onderzoek (GPO) zijn op de hoogte van het bestaan daarvan. Iets minder dan tweederde van de bedrijven zegt hun werknemers te stimuleren om naar het arbospreekuur te gaan. Ongeveer driekwart van de bedrijven is tevreden over de deskundigheid van de arbodienst voor de werkzaamheden die zij uitvoeren in het kader van de verzuimbegeleiding. Het gemiddelde waarderingscijfer kwam uit op een 6,6. Het aandeel van de bedrijven dat een verzekering heeft afgesloten om doorbetaling van de loonkosten als gevolg van ziekteverzuim te dekken, varieert van 81 procent voor de kleine bedrijven tot 4 van de grote. Voor 36 procent van de bedrijven zijn de kosten een belemmering voor de uitvoering van een goed gezondheids- en veiligheidsbeleid.
63