Maandelijks tijdschrift - Jaargang 57 - nr. 8 - ISSN 1374-2132
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN OKTOBER 2002 • Latijns-Amerika: Tussen hoop en wanhoop • Een EMU met vijftien?
LATIJNS-AMERIKA TUSSEN
HOOP EN WANHOOP
1 14
Tien jaar van economische stagnatie effende aan het eind van de jaren 80 het pad voor een fundamentele koerswijziging van het economisch beleid in LatijnsAmerika. De rol van de overheid werd radicaal teruggeschroefd en voor het eerst werden stappen onder-
nomen om de binnenlandse economie voor de rest van de wereld te openen. De structurele hervormingen en de prille macro-economische stabiliteit die eruit volgden, zorgden in het begin van de jaren 90 voor veelbelovende groeivooruitzichten en de regio werd - opnieuw - geliefd bij buitenlandse investeerders. Onder meer de Tequila-crisis in Mexico in 1994, de Braziliaanse crisis in 1998 en de implosie van de Argentijnse economie eind 2001 hebben de euforie evenwel fel getemperd. Hervormingen die al in het begin van de jaren 90 op de agenda van de overheden stonden, blijven ook nu nog aan de orde. Bovendien heeft de economische groei van de jaren 90 de grote inkomensongelijkheid in de regio nauwelijks teruggedrongen, waardoor ook de frequente politieke onrust een struikelblok blijft voor een meer duurzame economische ontwikkeling. Toen Latijns-Amerika aan het begin van de negentiende
Brazilië, olie uit Mexico en fruit uit de Centraal-
eeuw onafhankelijk werd van Portugal en Spanje, had dat
Amerikaanse landen). Door de technologische vooruit-
relatief weinig invloed op de economische structuur van
gang, en meer bepaald de opkomst van stoomschepen en
het continent. Net als tijdens de Spaanse en Portugese
nieuwe invriestechnieken, kregen Latijns-Amerikaanse
koloniale periode bleef de economie er nagenoeg volledig
vlees- en landbouwproducten gemakkelijker toegang tot
gericht op de mijn- en landbouw. De uitvoer bestond uit
de Europese en Amerikaanse markten. In het spoor van
nauwelijks een handvol producten van grootschalige
de industriële revolutie in Europa kwam aan het eind van
landbouwbedrijven. De onafhankelijkheidsstrijd was
de negentiende eeuw bovendien een omvangrijke kapi-
gedragen door een conservatieve Latijns-Amerikaanse
taalstroom naar de regio op gang, waarmee vooral grote
aristocratie die de sociaal-economische toestand van de
infrastructuurwerken ter ondersteuning van de uitvoer
regio liever niet fundamenteel zag veranderen. Pas vanaf
van primaire goederen werden gefinancierd. Aanvankelijk
1870 brak voor de regio een ‘gouden periode’ met hoge
fungeerde vooral het Verenigd Koninkrijk als belangrijk
economische groei aan, die stoelde op een eerste beperk-
financier van de regio. Na de Eerste Wereldoorlog kwam
te industrialisering, hoofdzakelijk gericht op de productie
de meeste kapitaalinvoer uit de Verenigde Staten (VS), die
van primaire goederen bestemd voor de uitvoer (graan en
zich bovendien ontpopten tot veruit de grootste afzet-
vlees uit Argentinië, nitraat uit Chili, koffie en rubber uit
markt voor de Latijns-Amerikaanse exporteurs. Na de
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
TABEL I - STRUCTUURKENMERKEN Inwoners (in miljoenen) In % van de regio In % van de wereldbevolking Aandeel sectoren (in % van BBP) Primair Secundair Tertiair Aandeel in wereld-BBP (in koopkrachtpariteiten) Reëel BBP per capita (in koopkrachtpariteiten) In % van wereldgemiddelde In % van de VS Uitvoer (in mld. USD) In % BBP In % wereldhandel
VAN
LATIJNS-AMERIKA (2001)
Argentinië
Brazilië
Chili
Colombia
Mexico
Peru
Venezuela
Latijns-Amerika
36 7,1 0,6
197 38,8 3,3
15 2,9 0,3
39 7,6 0,7
99 19,4 1,7
26 5,1 0,4
23 4,5 0,4
508 8,6
7,5 24,9 67,6 0,8
10,2 35,0 54,8 2,6
19,7 23,9 56,4 0,5
19,6 22,1 58,3 0,6
6,6 26,7 66,7 1,9
16,6 24,6 58,8 0,3
28,5 26,7 44,7 0,5
10,4 28,7 60,9 8,1
131,7 32,2
87,9 21,5
158,2 38,7
83,7 20,4
91,4 22,3
59,4 14,5
132,1 32,3
86,5 21,1
7,0 0,4
5,4 0,9
12,6 0,3
5,4 0,2
10,7 1,2
6,5 0,1
14,4 0,5
9,7 4,9
Bron: IMF.
bloeiperiode van de jaren 20 had de Grote Depressie van
het besef dat de prijzen van grondstoffen en landbouw-
de jaren 30 in de VS dan ook zware negatieve gevolgen
producten als gevolg van de technologische vooruitgang
voor Latijns-Amerika. De kapitaalinvoer en de uitvoer vie-
voortdurend terrein zouden moeten prijsgeven op die van
len nagenoeg stil en de regio kende ruim twee decennia
afgewerkte industriële producten. Een sterke industriële
van economische stagnatie.
ontwikkeling moest de Latijns-Amerikaanse economieën bovendien in staat stellen om de verwachte sterke bevolkingsaangroei op te vangen door een toename van de
Importsubstitutie
productiviteit en stijgende arbeidsinkomens. De verwachOnmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog gaven de
ting van een snelle demografische expansie bleek alvast
Europese industrielanden volop prioriteit aan de eigen
terecht: over de hele periode 1950-2000 groeide de
wederopbouw en stond de economische ontwikkeling
Latijns-Amerikaanse bevolking van 165 miljoen tot ruim
van Latijns-Amerika evenmin hoog op de politieke agen-
500 miljoen, dat is een stijging met 2,4 % per jaar of
da van de VS, die toen alle aandacht richtten op de
anderhalve keer zo snel als de hele wereldbevolking.
Koude Oorlog en het Marshallplan. Tegen die achtergrond bleef Latijns-Amerika internationaal verweesd ach-
Het importsubstitutiemodel lag ten grondslag aan een
ter en was het duidelijk dat de internationale handel en
stevige economische groei gedurende bijna drie decen-
buitenlandse kapitaalinvoer niet meteen opnieuw de rol
nia. Tussen 1950 en 1980 steeg het reële BBP in de regio
van groeimotor voor het continent konden opnemen. De
met gemiddeld 5,4 % per jaar, tegenover 4,5 % elders in
meeste Latijns-Amerikaanse landen kozen daarom na de
de wereld (zie grafiek I). Vooral in Brazilië en Mexico, lan-
oorlog voor een groeimodel dat de afhankelijkheid van
den die in de eerste helft van de twintigste eeuw een aan-
hun economieën van het buitenland beoogde te vermin-
zienlijke welvaartsachterstand hadden ten opzichte van
deren. De bedoeling was om de productie van industriële
de ‘zuidelijke kegel’ (Chili, Argentinië en Uruguay), ver-
goederen zoveel mogelijk in eigen land op te zetten en de
taalde de industriële ontwikkeling zich in groeicijfers die
invoer te beperken tot kapitaalgoederen en intermediaire
ver boven het wereldgemiddelde lagen. De strategie van
goederen die onontbeerlijk waren voor de uitbouw van
importsubstitutie had evenwel evenwichtsverstorende
de eigen industrieën. Om die industrieën voldoende
neveneffecten, die vanaf de jaren 60 steeds sterker gin-
groeikansen te geven, werd gekozen voor een tijdelijke
gen doorwerken. In tegenstelling tot wat werd voorge-
afscherming van de binnenlandse markt tegen buiten-
schreven door het ‘infant industry’-argument, werden de
landse concurrentie (het klassieke ‘infant industry’-argu-
protectionistische barrières niet geleidelijk afgebouwd.
ment ter verantwoording van protectionisme). Dit zoge-
De afscherming van de eigen markt beperkte de prikkels
naamde importsubstitutiemodel kreeg de officiële steun
tot nieuwe productiviteitsverbeteringen en droeg bij tot
van de Verenigde Naties. Het was mede ingegeven door
een persistent hogere inflatie dan in de rest van de
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
2
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
GRAFIEK I - JAARLIJKSE
wereld. Hoewel de meeste Latijns-Amerikaanse landen hun munt regelmatig lieten devalueren binnen het
REELE
BBP-GROEI
(periodegemiddelden, in %)
Bretton-Woodsstelsel van vaste wisselkoersen, leidde de
7
hoge inflatie tot reëel overgewaardeerde wisselkoersen in
6
de regio. Door de verslechtering van hun concurrentiepo-
5
sitie verloor de uitvoer van de Latijns-Amerikaanse econo-
4
mieën voortdurend terrein op de buitenlandse markten,
3
terwijl de industrialisering hun behoefte aan invoer van
2
kapitaal- en intermediaire goederen deed toenemen. De
1
nadruk op nieuwe industrieën had voorts als schaduwzij-
0
de dat de traditionele landbouw en grondstoffensectoren
-1
relatief werden verwaarloosd. Dat waren uitgerekend de
-2
sectoren waarin zij over belangrijke comparatieve voorde-
-3
1951-80 1981-90 1991-2002
LatijnsAmerika
len beschikten en die nog in de jaren 50 zeer belangrijk
NoordAmerika
Afrika
ZuidoostAzië
WestEuropa
OostEuropa
© KBC AM BDx101 Bron: Maddison (2001), ‘The world economy, a millenial perspective’, OESO.
voor de uitvoer waren geweest. Zo werden investeringen in de landbouw afgeremd doordat de voedingsprijzen kunstmatig laag werden gehouden om het reële inkomen
voornamelijk toegespitst op de industrialisering van een-
van de werknemers in de nieuwe industrieën te onder-
voudige consumptiegoederen. De tweede fase beoogde
steunen. De uitbouw van de industriële sector bleek ook
ook de productie van intermediaire (chemie, papier, olie-
onvoldoende om de aanwas van de beroepsbevolking op
producten, …) en duurzame goederen (machines,
te vangen. Om toch de nodige werkgelegenheid te ga-
auto’s, …), die sterker aan schaalvoordelen onderhevig
randeren, reageerden de overheden hier meestal op door
waren en waarvoor de meeste Latijns-Amerikaanse eco-
de dienstensector kunstmatig aan te zwengelen en de
nomieën niet zelf over een voldoende marktomvang be-
eigen arbeidsvraag sterk uit te breiden. Samen met een
schikten. Een eerste marktintegratie kwam tot stand in
verregaande overheidsinmenging bij de industrialisering,
1960, met de creatie van de Latijns-Amerikaanse Vrij-
creëerde dat een omvangrijke overheidsbureaucratie en
handelsassociatie (LAFTA). Vanaf 1965 werden subsidie-
een voedingsbodem voor woekerende lobby- en corrup-
programma’s opgezet om de uitvoer te stimuleren en
tiepraktijken en budgettaire laksheid. De overheidsfinan-
moest de overgang van vaste wisselkoersen naar ‘craw-
ciën geraakten in de meeste landen structureel uit even-
ling peg’-wisselkoersregimes (waarbij de munt periodiek
wicht, zowel door een gebrekkige uitgavendiscipline, als
met een beperkt percentage werd gedevalueerd) de over-
door tegenvallende fiscale ontvangsten als gevolg van onGRAFIEK II - LOPENDE
REKENING VAN DE BETALINGSBALANS VAN DE LATIJNS-AMERIKAANSE LANDEN
derontwikkelde en ondoelmatige belastingsystemen. Dit ging gepaard met alsmaar hogere tekorten op de lopen-
300
de rekening van de betalingsbalans (zie grafiek II). Daar-
2 Saldo op de lopende rekening (% van het BBP, rechtse schaal) Reële uitvoer van goederen (mld. USD, linkse schaal)
door werden de Latijns-Amerikaanse economieën uitein-
1
Reële invoer van goederen (mld. USD, linkse schaal) 250
delijk nog sterker afhankelijk van buitenlandse kapitaalin-
0
voer, niet alleen voor de invoer van moderne techno-
-1
logieën, maar ook voor het binnenbrengen van deviezen.
200
-2 -3
De oplopende macro-economische onevenwichtigheden
150
-4
noopten al gauw tot bijsturingen van het importsubstitu-
-5
tiemodel. De grondslagen zelf van dit model werden
100
-6
evenwel niet ter discussie gesteld. Gaandeweg werd wel
-7
gekozen voor een meer open handelsbeleid. Dat gebeur-
50
triële strategie vanaf de jaren 60. De eerste fase had zich
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
-8 1970
de vooral tijdens de tweede fase van de nieuwe indus-
75
Bronnen: OESO, IMF.
3
80
85
90
95
2000
© KBC AM BDX102
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
GRAFIEK III - NETTOKAPITAALSTROMEN
ten, en vooral dan in de Zuidoost-Aziatische landen, maar
EN SCHULDOPBOUW
deze laatste kenden een veel sterkere uitvoergroei en
(in % van het BBP) 12
hogere openheidsgraad, waardoor zij relatief veel meer
60 Uitstaande schuld (einde jaar, rechtse schaal)
deviezenreserves genereerden om hun buitenlandse
10
50
8
40
6
30
4
20
2
10
schuldverplichtingen na te komen. De hoge graad van marktafscherming, overgewaardeerde wisselkoersen en overheidsinterventionisme belemmerden bovendien een efficiënte allocatie van de in het buitenland geleende middelen, zodat de kapitaalinvoer het groeipotentieel van de plaatselijke economieën maar weinig ten goede kwam. Ook in dit opzicht verschilde de situatie van
0
Latijns-Amerika grondig van die in Zuidoost-Azië. Terwijl
0 Nettotoestroom van privaat kapitaal (linkse schaal)
de Aziatische ‘tijgers’ medio de jaren 70 een lange perio-
Totale schuldbetalingen (inclusief rentebetalingen, linkse schaal) -2 1971
-10 76
81
86
Bronnen: OESO, IMF.
91
96
2001
de van indrukwekkende economische groei aanvatten,
© KBC AM BDX103
begon de Latijns-Amerikaanse groeimotor toen daarentegen te sputteren. De onhoudbaarheid van deze ontwik-
waardering van de munten keren. De opening van de
keling kwam pijnlijk aan het licht aan het begin van de
grenzen in het kader van LAFTA bleef evenwel groten-
jaren 80, toen nieuwe olieprijsstijgingen samenvielen met
deels tot de eigen regio beperkt en de gemiddelde markt-
een forse wereldwijde rentestijging en recessie in zowat
afscherming door middel van tarieven bleef vrij hoog. Aan
alle industrielanden.
het einde van de jaren 70 profiteerde amper 6 % van de totale intraregionale handel van een versoepeling van de
Verloren jaren 80
invoertarieven in LAFTA-verband. Alles samen bleef de reële uitvoergroei in de regio in de periode 1960-1980
De rentestijging, zelf hoofdzakelijk een gevolg van de
beperkt tot gemiddeld amper 3 % per jaar, tegenover
oplopende inflatie, de expansieve overheidsfinanciën en
7 % elders in de wereld, zodat het aandeel van Latijns-
het strakke monetaire beleid in de meeste industrie-
Amerika in de wereldhandel afkalfde van 9,3 % in 1950
landen, deed de rentelasten en afbetalingsverplichtingen
tot nog slechts 3,7 % in 1980.
van de schuldenlanden drastisch toenemen (zie grafiek III). De omvang van de Latijns-Amerikaanse bui-
De financiering van de externe en budgettaire tekorten
tenlandse schuld steeg tussen 1978 en 1982 met
leverde tot diep in de jaren 70 geen grote problemen op.
gemiddeld meer dan 25 % per jaar. De buitenlandse com-
De meeste Latijns-Amerikaanse landen konden zich toen
merciële banken en supranationale instanties, zoals het
nog vlot financieren op de internationale kapitaalmarkt.
IMF en de Wereldbank, gingen er aanvankelijk van uit dat
Na de eerste olieschok in 1973 was er op die markt ove-
de verslechtering van de schuldratio’s hoofdzakelijk een
rigens een aanzienlijke toestroom van ‘oliedollars’ op
conjunctureel verschijnsel was en dat die ratio’s bijgevolg
zoek naar nieuwe beleggingsmogelijkheden, wat de kapi-
spontaan opnieuw zouden verbeteren zodra de wereld-
taalstromen naar het continent ondersteunde. Vele over-
economie zou aantrekken. Tussen 1980 en 1982 konden
heden speelden daar gretig op in met omvangrijke
de debiteurenlanden voor hun schuld(her)financiering
schuldemissies. Een dergelijke asymmetrische opening
dan ook nog altijd terecht bij buitenlandse financiële
van de Latijns-Amerikaanse economieën, met enerzijds
instellingen. De leningen waren intussen wel fors duurder
een sterke liberalisering van de kapitaalstromen en ander-
geworden en hadden steeds kortere looptijden. Vooral
zijds een slechts beperkte deelname aan internationale
Mexico, dat in het zog van de olieprijsstijgingen op hoge-
vrijhandel, zaaide de kiemen van een buitenlandse
re olie-inkomsten kon rekenen, was ondanks hoog oplo-
schuldopbouw die op termijn onhoudbaar zou blijken. De
pende handelsbalans- en begrotingstekorten ongeremd
buitenlandse schuld steeg in verhouding tot het BBP wel-
bij buitenlandse banken blijven lenen, onder meer om de
iswaar nauwelijks meer dan in andere opkomende mark-
extra investeringen voor olie-exploitatie te bekostigen.
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
4
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
TABEL II - GEMIDDELDE
JAARSTIJGING VAN DE CONSUMPTIEPRIJZEN
Toen de Mexicaanse regering midden augustus 1982 echter totaal onverwacht aankondigde dat ze niet langer
(in %)
haar schuldverplichtingen kon nakomen, kwamen vele westerse en vooral Amerikaanse commerciële banken
Industrielanden Azië Latijns-Amerika Wereld
plots tot het besef dat zij een (te) groot deel van hun activa in de opkomende economieën hadden opgebouwd en schroefden zij hun kredieten drastisch terug. Ook landen
1961-70
1971-80
1981-89
1990-2001
3,3 5,8 21,2 4,4
8,7 9,1 39,4 11,0
4,9 7,4 149,0 12,7
2,8 5,0 106,2 19,7
Bronnen: IMF, OESO, ECLAC.
die er tot dan in geslaagd waren om hun macro-economische onevenwichtigheden te beperken en geen fundamentele betalingbalansproblemen hadden, zoals bijvoor-
vankelijk was verwacht. Over de hele jaren 80 viel de reële
beeld Colombia, werden abrupt afgesneden van buiten-
BBP-groei in Latijns-Amerika terug tot nog amper 1,3 %
landse kapitaaltoevoer. Daardoor verspreidde de financië-
per jaar, tegenover gemiddeld 3,4 % in de rest van de
le crisis zich snel over de hele regio. In de perceptie van de
wereld. Uitgedrukt per hoofd van de bevolking kromp het
crediteuren ging het echter nog steeds om een tijdelijke
reële BBP zelfs met gemiddeld 1 % per jaar. Alleen in
liquiditeitscrisis en niet om een solvabiliteitsprobleem dat
Colombia lag het BBP per hoofd aan het einde van het
een volledige terugbetaling van de schuld op lange ter-
decennium boven het niveau van 1980. Landen als
mijn onmogelijk maakte. In die visie, die ook werd ge-
Venezuela, Nicaragua en El Salvador zagen dat cijfer
deeld door het IMF, kon van schuldkwijtschelding geen
terugvallen tot niveaus uit de jaren 60. De inzinking van
sprake zijn, maar werden oplossingen voorgesteld om de
de economische activiteit zorgde voor zware tegenvallers
terugbetalingscapaciteit van de debiteurenlanden te her-
bij de belastingontvangsten die nog werden versterkt
stellen door een combinatie van macro-economische
door de besparingen in de overheidsadministratie die de
beleidsaanpassingen en schuldherschikkingsovereenkom-
doelmatigheid van de belastinginning verder aantastten.
sten. Extra financiering door nieuwe schulden werd
Door de muntdevaluaties nam de last van de buitenland-
slechts in heel beperkte mate toegestaan. In de praktijk
se schuld bovendien nog meer toe. Het gevolg was dat de
betekende dit wel dat de Latijns-Amerikaanse landen niet
begrotingstekorten in de meeste landen hardnekkig hoog
langer in staat waren om hun schulden in het buitenland
bleven. Na het wegvallen van de buitenlandse kapitaal-
te vernieuwen en dus gedwongen waren om de netto-
toevoer werden deze tekorten hoofdzakelijk bijgepast
kapitaalinvoer op zeer korte termijn te keren. Dat noopte
door monetaire financiering (geldschepping), wat hyper-
tot een snelle ombuiging van het tekort op de lopende
inflatie veroorzaakte. Gemiddeld stegen de consumptie-
rekening van hun betalingsbalans door een forse beper-
prijzen in Latijns-Amerika in de jaren 80 bijna 150 % per
king van hun binnenlandse bestedingen en invoer. Con-
jaar (zie tabel II). De binnenlandse kapitaalmarkt ander-
form de aanbevelingen van het IMF namen zij daartoe
zijds was in de meeste landen onderontwikkeld (zie ver-
een hele reeks maatregelen, waaronder bezuinigingen op
der). Het overheidsberoep op deze markt zette de lokale
de overheidsinvesteringen en ambtenarenlonen, munt-
rentetarieven onder sterke opwaartse druk. Dat fnuikte
devaluaties, hogere invoertarieven, invoerquota, enz.
het investeringsinitiatief van de particuliere sector en zaaide, vooral in de landen van de ‘zuidelijke kegel’, de kie-
Ondanks deze maatregelen verliep de ommekeer van de
men voor crisissen in de banksector.
externe tekorten niet in alle landen even vlot. Mexico behaalde medio de jaren 80 al een omvangrijk overschot
Om zich uit de spiraal van dalende activiteit, oplopende
op de lopende rekening. In landen zoals Brazilië en Chili
begrotingstekorten en toenemende inflatie te bevrijden,
daarentegen verliep het externe-evenwichtsherstel veel
zochten verschillende landen medio de jaren 80 ook hun
moeizamer doordat de vrije val van de grondstoffenprij-
toevlucht tot kapitaalcontroles en prijs- en loonblokkerin-
zen na 1982 hun ruilvoet fors deed verslechteren. In
gen. Sommige landen experimenteerden met meervoudi-
zowat alle landen van de regio hadden de beleidsingre-
ge wisselkoerssystemen die stabiele wisselkoersverhou-
pen bovendien een veel diepgaandere en langduriger
dingen garandeerden voor uitvoertransacties en verrich-
negatieve impact op de economische activiteit dan aan-
tingen van de banksector. Die systemen waren echter zo
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
5
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
complex en intransparant dat zij de speculatie en kapi-
Amerika tot dan had gekozen, hadden zij hun industriële
taalvlucht vaak integendeel aanwakkerden. Bovendien
ontwikkeling alleen tijdelijk ondersteund met subsidies,
moest de overheid instaan voor de dekking van de wissel-
die zij overigens slechts aan de efficiëntste bedrijven toe-
koersgarantie, wat haar tekort verder deed ontsporen.
kenden. Dankzij een gedisciplineerd monetair en budget-
Even ondoelmatig waren de prijs- en loonblokkeringen.
tair beleid kregen zij in de jaren 80 ook minder af te reke-
Zij hadden hoogstens een tijdelijk effect op de inflatie en
nen met overgewaardeerde wisselkoersen en macro-eco-
ondermijnden vaak de politieke bereidheid om veel moei-
nomische onevenwichtigheden die toen voor Latijns-
lijker budgettaire hervormingen door te voeren. Juist
Amerika zo typerend waren (zie ook kader blz. 8-9). Naast
doordat zij op budgettair vlak nauwelijks vooruitgang
dit Aziatische voorbeeld werkte ook het succes van de
boekten, liepen de meeste Latijns-Amerikaanse program-
liberale beleidskoers in Chili aanstekelijk. Al sinds midden
ma’s om de schuldencrisis te bedwingen in de tweede
de jaren 70 experimenteerde het Chileense dictatoriale
helft van de jaren 80 uit op een mislukking. Alleen Mexico
regime met een ingrijpende opening van de binnenland-
en Chili boekten enig duurzaam succes. Mexico had zijn
se markt. Het land deelde tijdens de schuldencrisis van
overheidstekort aan het einde van de jaren 80 fel terug-
1982 weliswaar in de klappen, maar liet vanaf 1985 al
gedrongen. In Chili had vooral de particuliere sector bui-
opnieuw sterke groeiprestaties optekenen. Dat succes
tenlandse schulden opgenomen, waren de overheids-
verklaart trouwens waarom Chili ook na de democratise-
financiën veel minder uit de hand gelopen en was gedu-
ring in 1989 resoluut de liberale beleidskoers voortzette.
rende het hele decennium een veel liberaler en meer marktgericht beleid gevoerd dan elders in de regio. In de
De beleidsheroriëntaties aan het einde van de jaren 80
meeste andere Latijns-Amerikaanse landen daarentegen
werden ook officieel gesteund door het IMF en de
overheerste een algemeen gevoel van ontgoocheling en
Wereldbank, en niet in de laatste plaats door de VS. De
frustratie. Niet alleen was de economische groei er al
Amerikaanse steun kreeg in 1989 concreet gestalte met
jaren stilgevallen, maar de afname van de investeringen
het Brady-plan. Dat plan zorgde voor een belangrijke
woog bovendien op het toekomstig groeipotentieel, ter-
doorbraak op budgettair vlak. Het bestond in een schuld-
wijl de overheidsfinanciën problematisch bleven en de
herschikking waaraan commerciële banken op vrijwillige
buitenlandseschuldratio’s nauwelijks waren verbeterd.
basis konden meewerken. De debiteurenlanden verbonden zich daarbij tot een structurele gezondmaking van hun overheidsfinanciën, in ruil voor de kwijtschelding van
Nieuwe wind
een deel van hun schuld tegenover de commerciële banTegen die achtergrond groeide aan het einde van de jaren
ken en de opname van nieuwe leningen bij het IMF of de
80 in de regio gaandeweg een consensus dat de vicieuze
Wereldbank. Anders dan de eerdere aanpassingspro-
economische spiraal niet duurzaam kon worden doorbro-
gramma’s, die geen kwijtschelding van schulden toeston-
ken zonder de grondslagen zelf van het importsubstitu-
den, schiep het Brady-plan aldus de financiële ademruim-
tiemodel ter discussie te stellen. Deze consensus effende
te om de nodige aanpassingen door te voeren. Dat maak-
het pad voor een fundamentele heroriëntatie van het eco-
te het de meeste landen mogelijk om al in het begin van
nomisch beleid, met de nadruk op een grotere openheid
de jaren 90 hun begrotingssituatie aanzienlijk te verbete-
van de economie en meer aandacht voor de werking van
ren, niet alleen door bezuinigingen op de overheidsuitga-
de macro-economische evenwichtsmechanismen. Daarbij
ven, maar ook door hervormingen die het belasting-
werd met interesse gekeken naar de Aziatische tijgers, die
systeem doelmatiger en minder conjunctuurgevoelig
er in de jaren 80 wel in waren geslaagd om een schul-
maakten. Naar het voorbeeld van Mexico en Chili, die in
dencrisis te vermijden en relatief sterke groeiprestaties
1985-1992 ongeveer 90 % van hun overheidsbedrijven
aan te houden. De Aziatische economieën onderscheid-
privatiseerden, startten de meeste landen ook privatise-
den zich van de Latijns-Amerikaanse door een hogere
ringsprogramma’s. De privatiseringen boden een uitgele-
openheidsgraad en een sterkere uitvoersector. In tegen-
zen kans om snel overheidsinkomsten te genereren en de
stelling tot het verregaande overheidsinterventionisme en
particuliere sector aan te zetten tot investeringen in infra-
de permanente uitvoersubsidies, waarvoor Latijns-
structuur, waarvoor binnen de sterk verminderde over-
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
6
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
heidsbudgetten geen plaats meer bestond. Zij effenden
hadden aan het begin van de jaren 80 de wankele finan-
ook het pad voor aanzienlijke productiviteitsverbeterin-
ciële positie van de regio mee in de hand gewerkt.
gen. Onder de interventionistische doctrine van import-
Interestvoeten stonden van oudsher onder overheidscon-
substitutie was de industriële sector immers sterk door
trole, kredieten werden arbitrair door de overheid toege-
overheidsbedrijven gedomineerd geraakt. Samen met een
wezen, de ontwikkeling van aandelenmarkten werd
overdreven regulering had dat gezorgd voor een ineffi-
systematisch ontmoedigd en voor nieuwkomers was het
ciënte en rigide industriële structuur, corruptie en hoog-
bijna onmogelijk om de concurrentie aan te gaan met de
oplopende exploitatieverliezen binnen die bedrijven.
gevestigde financiële instellingen. In zowat alle landen van de regio hadden deze inefficiënties zich vertaald in
Een andere reeks hervormingen beoogde de Latijns-
een zeer lage binnenlandse spaarquote en lage graad van
Amerikaanse markten meer open te stellen voor buiten-
financiële intermediatie. Tussen 1960 en 1985 lag het
landse concurrentie. Zij maakten feitelijk een einde aan
volume beschikbare binnenlandse fondsen voor investe-
bijna vier decennia van importsubstitutiebeleid. Mede
ringen in verhouding tot het BBP voortdurend meer dan
doordat in de nasleep van de schuldencrisis de douaneta-
een kwart lager dan in de Aziatische landen. De ineffi-
rieven en andere invoerbarrières nog waren opgetrokken,
ciëntie van het financieel systeem werd nog versterkt
had Latijns-Amerika in het midden van de jaren 80
door de aanhoudende macro-economische instabiliteit.
wereldwijd de hoogste graad van marktafscherming.
De hoge, zeer volatiele inflatie leidde tot onvoorspelbare
Vanaf het einde van het decennium werden die tarieven
en meestal negatieve reële rentes, wat samen met de
in versneld tempo verlaagd en de importlicenties afge-
instabiliteit van de munten de kapitaalvlucht stimuleerde.
schaft. Tussen 1985 en 1992 werd meer dan 65 % van de
Na het dichtdraaien van de buitenlandse geldkranen, was
niet-tarifaire handelsbelemmeringen ontmanteld en viel
de plaatselijke banksector niet bij machte om de financie-
het gemiddeld invoertarief terug van 53 % tot 14 %.
ringsbehoeften van de lokale debiteuren op te vangen.
Daarnaast startten verschillende landen onderhandelin-
Daardoor konden die niet langer hun kortlopende lenin-
gen over de oprichting van nieuwe vrijhandelszones
gen vernieuwen. Op zijn beurt deed dat de dubieuze
(waaronder Mercosur in 1991) en werden bestaande vrij-
leningen bij de banken fors toenemen en veroorzaakte
handelszones (waaronder het Andean-pact van 1969 en
dat vooral in Argentinië, Chili, Mexico en Uruguay een
Caricom van 1973) nieuw leven ingeblazen. Mexico ging
hele reeks bankfaillissementen. De hervormingen van de
in 1994 nog een stap verder door toe te treden tot de
binnenlandse geld- en kapitaalmarkten vanaf het einde
‘North American Free Trade Association’, samen met de
van de jaren 80 beoogden een verhoging van het binnen-
VS en Canada. Het aanbod van goedkope Mexicaanse
landse spaaraanbod en een efficiënter toewijzing van kre-
producten op de Amerikaanse afzetmarkt duwde het
dieten. Zij omvatten onder meer een deregulering van de
Mexicaanse aandeel in de wereldhandel omhoog van
rentevoeten, de afschaffing van directe kredietallocaties
0,7 % in 1990 tot meer dan 2 % in 1998. Doordat ande-
en de afbouw van toetredingsbarrières tot de financiële
re Latijns-Amerikaanse landen veel minder vlot toegang
sector. Tevens werd het bedrijfseconomisch toezicht op de
kregen tot buitenlandse markten, bleef de toename van
sector hervormd, met onder meer de invoering van stren-
het Latijns-Amerikaanse aandeel in de wereldhandel in
gere kapitaal- en informatievereisten en de uitwerking
diezelfde periode meer bescheiden (5 % in 1998, tegen-
van procedures voor de afwikkeling van bankcrisissen.
over 4 % in 1990). De handelshervormingen droegen wel bij tot de diversificatie van de uitvoermix. Het aandeel van
Minder eensgezindheid bestond over de keuze van het
goederen uit de verwerkende nijverheid steeg tot 49,5 %
wisselkoersregime. Onder druk van de voortdurende
van de totale Latijns-Amerikaanse uitvoer in 1996, tegen-
muntspeculaties waren de meeste Latijns-Amerikaanse
over 23,6 % in 1985.
landen al in de jaren 80 overgeschakeld op een regime van vrij vlottende wisselkoersen. Vlottende wisselkoersen
Daarnaast werd ook gewerkt aan financiële hervormin-
zetten een automatische rem op speculatie, bieden meer
gen. De geringe ontwikkelingsgraad en het sterk geregu-
flexibiliteit om externe schokken op te vangen en kunnen
leerde karakter van de binnenlandse financiële markten
een uitvoergericht activiteitsherstel ondersteunen doordat
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
7
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
SCHULDENCRISISSEN:
TYPISCH
LATIJNS-AMERIKAANS?
Latijns-Amerika kreeg in de naoorlogse periode veel
voeropbrengsten. In de periode 1991-2000 bedroeg de
meer dan andere opkomende markten af te rekenen
schuld-uitvoerratio in Latijns-Amerika gemiddeld
met schuldencrisissen, die geregeld tot tussenkomst
293 %, tegenover 118 % in Zuidoost-Azië. Een
van het IMF noopten (zie grafiek A). Ondanks de be-
beperkte uitvoer maakt het moeilijker om de nodige
leidswijzigingen van de jaren 90 kwam daar het voor-
overschotten op de handelsbalans te genereren waar-
bije decennium weinig verandering in (met onder an-
mee de buitenlandse schuldverplichtingen kunnen
dere de Mexicaanse crisis in 1994-1995, de crisissen in
worden nagekomen. Een betalingsbalanscrisis dwingt
Ecuador in 1999 en Argentinië in 2001-2002). Toch
dan gauw tot zeer ingrijpende beperkingen van de
hebben de meeste Latijns-Amerikaanse landen in ver-
invoer, en dus van de binnenlandse vraag, met alle
houding tot hun BBP een relatief lagere buitenlandse
negatieve gevolgen van dien op de economische groei.
schuld dan de meeste Aziatische landen (zie grafiek B).
De kapitaalstroom naar Latijns-Amerika, en bijgevolg
De crisissen zijn er ook niet uitsluitend toe te schrijven
de opbouw van buitenlandse schuld, is bovendien sterk
aan een ongedisciplineerd budgettair of monetair be-
cyclisch. Telkens wanneer de industrielanden overscha-
leid, maar hangen samen met diverse factoren, waarbij
kelen op een soepeler monetair beleid en lagere rente-
oorzaak en gevolg soms moeilijk van elkaar te onder-
niveaus, wordt de regio relatief aantrekkelijker voor
scheiden zijn. Wel blijken drie specifieke zwakheden de
buitenlandse kapitaalverschaffers. Het omgekeerde
betrokken economieën voortdurend parten te spelen,
doet zich voor als de industrielanden hun monetair
namelijk een nog steeds relatief zwakke integratie in de
beleid verstrakken, of als de rentetarieven op de obli-
wereldhandel, een wankel macro-economisch even-
gatiemarkten van die landen plots opveren. Ook een
wicht en een weinig ontwikkelde binnenlandse finan-
plotse verslechtering van de ruilvoet kan aanleiding
ciële markt met navenant laag spaaraanbod.
geven tot een abrupte vertrouwensbreuk en uiteindelijk kapitaalvlucht uit de regio. Ondanks de geleidelijke
Het relatief geringe belang van de uitvoer in verhou-
diversificatie van de uitvoersector in de jaren 90, blijft
ding tot het BBP zorgt in samenhang met een sterk
de ruilvoet van de meeste Latijns-Amerikaanse landen
geliberaliseerde kapitaalbalans in Latijns-Amerika
overigens nog steeds zeer gevoelig voor de ontwikke-
voortdurend voor een instabiele schuldstructuur. Als
ling van de grondstoffenprijzen.
het gaat om buitenlandse schuld, dan moet de solvabiliteit van een land immers niet zozeer worden beoor-
De afhankelijkheid van grondstoffen vergroot ook de
deeld op basis van de omvang van die schuld in ver-
kwetsbaarheid van de overheidsfinanciën, aangezien in
houding tot het BBP, als wel in verhouding tot de uit-
vele landen een belangrijk deel van de overheidsin-
de externe waarde van de munt zich sneller aan gewijzig-
van het IMF. Terwijl de overschakeling naar een vlottende
de concurrentieverhoudingen kan aanpassen. Daar-
wisselkoers in de jaren 80 nog ten volle werd aangepre-
tegenover staat dat zij onder invloed van kapitaalstromen
zen, steunde het IMF in 1991 wel opnieuw de beslissing
soms zeer sterk kunnen schommelen en weinig bijdragen
van Argentinië om de peso via een muntraadsysteem aan
tot de binnenlandse monetaire discipline om de inflatie in
de Amerikaanse dollar vast te koppelen. Andere landen
toom te houden. Een vaste wisselkoers kan wel bijdragen
kozen voor een middenweg door over te schakelen op
tot die discipline en zo de inflatie helpen terugdringen,
‘crawling peg’-regimes, d.w.z. dat ze hun munten met
maar mist dan weer de nodige flexibiliteit om externe
een zekere schommelingsmarge aan de Amerikaanse dol-
schokken op te vangen. De controverse over het gepaste
lar vastkoppelden en daarbij periodiek beperkte devalua-
wisselkoersregime bleek ook uit de weifelende houding
ties toestonden (zie verder).
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
8
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
komsten nog steeds rechtstreeks of onrechtstreeks
GRAFIEK
afkomstig is van de grondstoffensector (en van olie in
A - GEMIDDELD AANTAL SCHULDHERSCHIKKINGEN EN ‘DEFAULTS’ PER LAND SINDS 1950
Mexico en Venezuela). Een andere bron van budgettai3,5
re instabiliteit is het vaak procyclische budgettaire be-
Schuldherschikking
leid. In periodes van conjunctuurexpansie blijven de uit-
3 'Defaults'
gaven onvoldoende onder controle, waardoor er in pe2,5
riodes van groeivertraging meestel geen buffer overblijft om de conjunctuur budgettair een duwtje in de rug te
2
geven en integendeel moet worden bespaard om het
1,5
stilvallen van de internationale kapitaaltoevoer te com1
penseren. Ook een ‘stop-go’-politiek met talloze experimenten tot liberalisering van kapitaalstromen, die even
0,5
vaak worden afgewisseld met de herinvoering van kapi0
taalcontroles, en wijzigingen van het wisselkoersregime
LatijnsAmerika
Centraal- en Oost-Europa
Afrika en Midden-Oosten
Opkomend Azië
zijn oorzaak van macro-economische instabiliteit. EmpiBron: IMF.
risch onderzoek leert dat de vrijmaking van kapitaalstromen meestal pas ten vroegste na twee jaar een sta-
© KBC AM BDX107
GRAFIEK B - TOTALE
biliserend effect op de economie heeft (1). In Latijns-
BUITENLANDSE SCHULD
(in % van het BBP)
Amerika duurden de periodes tussen liberalisering en herinvoering van controles in het verleden echter vaak
80
zelfs minder dan twee jaar. Ten slotte verhindert ook de
70
beperkte omvang van de lokale financiële markten nog
60
1980-1990 1991-1995 1996-2000
steeds een uitgifte van overheidsschuld op de binnen50
landse markt van enige betekenis. Het lage binnenlandse spaaraanbod noopt de banken daarenboven om zich
40
in belangrijke mate in het buitenland te financieren, met
30
alle risico’s van dien voor de stabiliteit van de banksec-
20
tor als de kapitaalinvoer uit het buitenland plots stilvalt. 10
0
(1) Zie onder andere Kaminsky and Schmuckler ( 2001),
Afrika
‘On Boom and Crashes: Stock Market Cycles and Bron: IMF.
Financial Liberalization’.
Opkomend Midden-Oosten Centraal- en en Noord-Afrika Oost-Europa Azië
LatijnsAmerika
© KBC AM BDX108
midden de jaren 90 in verhouding tot het BBP nauwelijks
Tussen hoop en wanhoop
hersteld tot het niveau van vóór de crisis. Ondanks de toeDe hervormingen wierpen al vroeg in de jaren 90 vruch-
genomen budgettaire discipline, ontstonden alweer snel
ten af. De begrotingstekorten werden snel omgebogen
oplopende tekorten op de lopende rekening van de beta-
en verschillende landen realiseerden dankzij stijgende uit-
lingsbalans en bijgevolg toenemende afhankelijkheid van
voer- en productiviteitscijfers een positieve reële BBP-
buitenlandse kapitaalstromen. Hoewel de inflatie duide-
groei. De kopgroep van hervormers, waaronder vooral
lijk terugliep, bleef zij in een aantal landen toch hardnek-
Mexico en Chili, werden als ‘Latijns-Amerikaanse tijgers’
kig hoog. Naarmate de groeiprestaties verbeterden, boet-
verwelkomd en trokken massaal buitenlandse investeer-
te de hervormingsdynamiek bovendien gaandeweg aan
ders aan. Het binnenlandse spaaraanbod steeg echter
elan in, ook al omdat de meeste landen bleven kampen
maar moeizaam. In de meeste landen was dit aanbod
met interne politieke en sociale problemen. De kwaliteit
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
9
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
van de openbare voorzieningen had sterk geleden onder
ders duurzaam te verbeteren. Vanaf 1995 werden de eco-
de forse overheidsbesparingen van de jaren 80 en in heel
nomische onevenwichtigheden in Mexico aangepakt,
wat landen was de inkomensongelijkheid opgelopen.
schakelde de centrale bank over op een vlottende wisselkoers en officiële inflatiedoelstelling, en kregen lokale
Dat de bronnen van macro-economische instabiliteit nog
banken financiële steun. Het vertrouwen keerde geleide-
niet fundamenteel verdwenen waren, bleek eind 1994 bij
lijk terug, maar het zou toch duren tot 1997 vooraleer
het uitbarsten van een nieuwe financiële crisis in Mexico.
investeerders opnieuw optimistisch werden over Mexico.
Deze crisis kwam er vreemd genoeg slechts enkele weken nadat Mexico op de top van Amerikaanse landen nog uit-
Brazilië was het belangrijkste land onder de ‘late hervor-
gebreid voor de enorme vooruitgang was bewierookt. De
mers’. Pas in 1994 voerde het een macro-economisch sta-
overtuiging was dat de toetreding tot NAFTA Mexico
bilisatieplan door met aandacht voor budgettaire en
voorgoed in de wereldhandel had geïntegreerd. De toe-
monetaire discipline bij de bestrijding van (hyper)inflatie.
stroom van kapitaal duwden de wisselkoers van de peso
Centraal in dat plan stond de creatie van een nieuwe
de hoogte in en deed het externe tekort van Mexico op-
munt, de real, die via een ‘crawling peg’ aan de dollar
lopen tot 7 % van het BBP in 1994. Toen politieke span-
werd gekoppeld. De real kwam door de Mexicaanse
ningen (de opstand van de Zapatisten en de moord op
muntcrisis al meteen onder druk, maar hield dankzij een
een presidentskandidaat) en renteverhogingen in de VS
zeer strakke monetaire politiek van de centrale bank toch
de kapitaalinvoer deden stokken, aarzelde de Mexicaanse
behoorlijk stand. Door dat strakke beleid werd de inflatie
overheid om haar macro-economisch beleid te verstrak-
succesvol teruggebracht en kon Brazilië vanaf 1996 profi-
ken. In de aanloop naar de verkiezingen wilde zij immers
teren van een sterke toename van buitenlandse beleggin-
tot elke prijs een groeivertraging of problemen in de
gen en directe investeringen. Maar de zwakheden die
banksector als gevolg van een forse renteverhoging ver-
bijna elke Latijns-Amerikaanse economie typeren, bleven
mijden. Om de herfinanciering van haar buitenlandse
ook hier aanwezig. De ‘crawling peg’ kon niet voorkomen
schuld veilig te stellen, gaf zij kortlopende en dollargeïn-
dat de munt in reële termen sterk overgewaardeerd
dexeerde schuldtitels uit, terwijl de centrale bank via mas-
geraakte en het tekort op de lopende rekening van de
sale wisselmarktinterventies de peso binnen de officiële
betalingsbalans flink opliep. Bovendien kreeg de Bra-
schommelingsmarge tegenover de Amerikaanse dollar
ziliaanse overheid haar uitgaven niet onder controle. Bij
trachtte te handhaven. Midden december 1994 maakte
het begin van de Aziatische crisis in 1997 kon een forse
de bank onverwacht bekend niet langer over voldoende
renteverhoging de kapitaalvlucht nog tegenhouden,
reserves te beschikken en de schommelingsmarge te ver-
evenwel met als schaduwzijde dat de rentelasten op de
breden. Daarop trokken buiten- en binnenlandse inves-
overheidsschuld en het financieringstekort van de over-
teerders massaal uit Mexico weg. Herinneringen aan de
heid sterk opliepen. Bij de uitbreiding van de Aziatische
crisis van 1982 haalden de munt helemaal onderuit en
crisis naar Rusland in 1998 kondigde de Braziliaanse rege-
alles wees erop dat de Mexicaanse overheid schuldtitels
ring een ambitieus budgettair saneringsplan aan, in ruil
die begin 1995 hun eindvervaldag bereikten, niet zou
voor een omvangrijke kredietlijn van het IMF. De hoop op
kunnen herfinancieren. De Amerikaanse overheid en het
een stabiele real werd evenwel in de kiem gesmoord toen
IMF stonden snel een overbruggingskrediet toe om te ver-
de derde grootste provincie van Brazilië aankondigde haar
mijden dat de liquiditeitscrisis zich, zoals in 1982, over de
schulden aan de federale regering niet meer te kunnen
hele regio zou uitbreiden. Dat kon echter niet voorkomen
betalen. Meteen herhaalde zich het Mexicaanse scenario:
dat het zogenaamde Tequila-effect toch opnieuw naar
buitenlandse investeerders trokken zich terug en begin
andere landen overwaaide, ook al hadden die lang niet
1999 liet de centrale bank de munt zweven. Anders dan
dezelfde betalingsbalansproblemen als Mexico. De Mexi-
Mexico, maakte de Braziliaanse economie uiteindelijk
caanse crisis kwam echter op een moment dat deze lan-
echter een relatief zachte landing en stabiliseerde de real
den hun economie volop herstructureerden en, gezien
zich relatief snel. In overleg met het IMF schakelde de cen-
hun turbulente voorgeschiedenis, nog niet de tijd hadden
trale bank over op een duidelijk afgelijnde inflatiedoel-
gekregen om hun reputatie bij internationale investeer-
stelling en werd een nieuw IMF-krediet toegestaan in ruil
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
10
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
voor de snelle uitvoering van budgetmaatregelen, die het
schillende steuninterventies aan het einde van de jaren
primaire begrotingssaldo van de overheid deden omslaan
90, zegde ook het IMF eind 2001 zijn steun op toen de
van een tekort van 1 % van het BBP in 1997 in een over-
Argentijnse regering er niet in slaagde haar budget terug
schot van 3 % in 1999. Onder meer doordat in 1999 de
op de sporen te zetten. De regering kondigde daarop een
buitenlandse investeringen naar alle opkomende markten
schuldmoratorium af en gaf het muntraadsysteem op,
snel aantrokken en de Braziliaanse banksector relatief
waarna de munt fors deprecieerde.
ongeschonden bleef, tekende het land vanaf 1999 opnieuw een positieve economische groei op.
In tegenstelling tot Brazilië in 1999 ziet het er niet naar uit dat Argentinië deze crisis snel te boven zal komen. Het
Argentinië wekte in het begin van de jaren 90 eveneens
muntraadsysteem had geleid tot een bijna volledige ‘dol-
de indruk dat het een jarenlange periode van economi-
larisering’ van de Argentijnse economie. Deposito’s en
sche instabiliteit voorgoed achter zich had gelaten. Om de
bankkredieten waren grotendeels in dollars uitgedrukt.
hyperinflatie te overwinnen, koos de Argentijnse overheid
Na de afschaffing van het systeem duwde het wantrou-
in 1991 voor een muntraadsysteem dat de pariteit van de
wen in de Argentijnse munt de wisselkoers fors naar
peso tegenover de Amerikaanse dollar in de grondwet
beneden en koos de overheid voor een ‘pesoficatie’ waar-
vastlegde en de centrale bank verplichtte om voor iedere
bij de last van de muntontwaarding grotendeels op het
peso in omloop één dollar als reserve aan te houden.
banksysteem werd afgewenteld. De depositotegoeden
Zodoende ontleende zij de reputatie van de VS om de
werden immers omgezet tegen een lagere koers van
geldontwaarding te bedwingen en gaf zij haar monetaire
1,4 peso per dollar, terwijl langs de kredietkant een ver-
autonomie volledig uit handen. Deze radicale munther-
houding van één peso per dollar werd toegepast. Dat
vorming werd meteen gevolgd door een opmerkelijk ver-
ondermijnde verder het vertrouwen in de banken. De
trouwensherstel. De inflatie daalde van 3000 % in 1989
overheid zag zich eerder al verplicht de vrije opvraging
tot minder dan 10 % in 1993, en met een reële BBP-groei
van deposito’s door het publiek aan banden te leggen om
van 8 % per jaar was het land in 1991-1994 een van de
een bankcrisis, een verdere vrije val van de peso en een
snelste groeiers ter wereld. Tegenover de strakke mone-
nieuwe periode van hyperinflatie te vermijden. Door het
taire beleidsdiscipline stond echter onvoldoende discipline
vertrouwensverlies en een nijpend gebrek aan liquiditei-
op andere beleidsvlakken: het budgettaire beleid bleef vrij
ten is de economische activiteit in Argentinië ondertussen
laks, structurele hervormingen van de arbeidsmarkt en de
geïmplodeerd. Het reële BBP zal in 2002 allicht met onge-
banksector stuitten op veel weerstand en de handelslibe-
veer 16 % krimpen, na al drie opeenvolgende jaren van
raliseringen werden al snel op een laag pitje gezet. Door
negatieve groei tussen 1999 en 2001.
het wegvallen van het wisselkoersrisico kon Argentinië Onzekere toekomst
aanvankelijk niettemin vlot buitenlandse kapitaalstromen aantrekken tegen een rente die amper hoger lag dan de VS-rente. Dat resulteerde in een excessieve kredietverle-
De Argentijnse economie is door haar gesloten karakter
ning door het banksysteem. Minder gunstige groeivoor-
relatief weinig verweven met de andere Latijns-
uitzichten, een ontspoord overheidsbudget en de interna-
Amerikaanse landen. De recente crisis had dan ook wei-
tionale rentestijging deden vanaf 1994 het vertrouwen
nig directe negatieve gevolgen voor de rest van de regio.
wegebben. De vaste muntkoppeling aan de dollar joeg
Anders dan bij de Mexicaanse Tequilacrisis van 1994,
ook het Argentijnse rentepeil omhoog en de overge-
maakten de financiële markten bij het uitbarsten van de
waardeerde munt woog op de exportprestaties. Op zijn
crisis eind 2001 bovendien duidelijk een onderscheid tus-
beurt leidde dat tot kredietschaarste, deflatie en een nieu-
sen de Argentijnse impasse en de situatie van andere
we vicieuze spiraal van economische stagnatie, toene-
Latijns-Amerikaanse landen (zie grafiek IV). Daardoor
mende begrotings- en externe tekorten en een onhoud-
bleef een algemene vertrouwensbreuk uit. Alleen
bare schuldopbouw. Het muntraadsysteem belette
Uruguay, waar traditioneel veel Argentijnen bankdeposi-
Argentinië bovendien om met behulp van een aangepast
to’s aanhouden, zag zich in juni 2002 eveneens genood-
monetair beleid de economie aan te zwengelen. Na ver-
zaakt de muntkoppeling met de dollar los te laten. In
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
11
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
ARGENTINIE,
HET LAND VAN OOIT
De uitzichtloze situatie waarin Argentinië sinds 2001 is
rende Europese landen (zie grafiek). Argentinië nestelde
verzeild geraakt, staat in schril contrast met de welvaart
zich daarmee in de top-10 van landen met de grootste
die het land bij het begin van deze eeuw kende. Geen
welvaart per inwoner en werd toen door velen zelfs een
enkel ander land maakte de afgelopen decennia een
even beloftevolle toekomst als de VS voorspeld.
even diepe val in de welvaartsrangorde van landen. Aan het einde van de negentiende eeuw was Argentinië nog
Vanaf de jaren 30 speelden de Europese invoertarieven
de belangrijkste vlees- en graanleverancier van Europa
de graan- en vleesuitvoer van Argentinië parten. De
en wist het land, meer dan de andere Latijns-Amerikaan-
terugval in de landbouwproductie werd niet gecompen-
se economieën, voordeel te halen uit een eerste indus-
seerd door een autonome industrialisering. De overvloe-
trialiseringsgolf. De productie en het inkomen per inwo-
dige Argentijnse reserves smolten snel weg als gevolg
ner liepen snel op tot het niveau van de industrialise-
van massale en weinig doordachte nationaliseringen en de creatie van een veel te omvangrijk overheidsappa-
REEEL
raat, vooral onder het Peronistische bewind van 1946
INKOMEN PER INWONER
(in miljoen USD van 1990)
tot 1955. Argentinië tuimelde in de welvaartsrangorde
30000
van landen naar beneden en werd na de jaren 50 in
Argentinië
zowat alle landenrangschikkingen tot de derdewereld-
Latijns-Amerika
25000
West-Europa
landen gerekend. De verdrukking onder dictatoriale
Noord-Amerika 20000
regimes, de weinig doortastende economische experimenten in de jaren 60 en 70 en de hyperinflatie van de
15000
jaren 80 deden de Argentijnse economie verder terrein verliezen. Door soortgelijke problemen in de meeste
10000
Latijns-Amerikaanse economieën bleef het inkomen van 5000
de gemiddelde Argentijn in de jaren 90 niettemin ver boven het regiogemiddelde. Door de huidige uitzicht-
0 1900 1910 1920 1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000
Bron: Maddison (2001), eigen berekeningen.
loze crisis dreigt Argentinië deze nog relatieve gunstige
© KBC AM BDX109
regionale positie wel te moeten prijsgeven.
met
van de nieuwe regering echter met argusogen blijven vol-
Amerikaanse overheidsobligaties in het begin van 2002
gen. Zonder het vertrouwen van die markten is Brazilië
daarentegen verder af. Sindsdien is dit renteverschil in een
ook met de massale steun van het IMF niet bij machte zijn
aantal landen toch weer opgelopen, maar dat had minder
schuldverplichtingen na te komen.
andere
landen
brokkelde
het
renteverschil
te maken met de Argentijnse crisis dan met hun eigen binnenlandse politieke problemen. Dat was onder meer
Frequente politieke onrust en een gebrek aan institutio-
het geval in Venezuela, Peru en vooral in Brazilië, waar
nele stabiliteit blijven in vele Latijns-Amerikaanse landen
ondanks de verbeterde situatie van de overheidsfinanciën
de belangrijkste hinderpalen voor een duurzame econo-
de groeiende populariteit van de linkse kandidaat bij de
mische ontwikkeling. Zij vinden zelf hun oorsprong in de
presidentsverkiezingen van oktober 2002 twijfels deed rij-
aanzienlijke inkomensongelijkheid in de regio. In geen en-
zen over de toekomstige betaling van de buitenlandse
kel continent zijn de inkomens immers zo ongelijk ver-
schuld. De Braziliaanse financiële markten kwamen wel al
deeld als in Latijns-Amerika (zie grafiek V). Ruim 12 %
voor de verkiezingen opnieuw tot rust door de toeken-
van de bevolking leeft er bovendien onder de absolute ar-
ning van een recordsteunpakket van 30 miljard USD door
moedegrens (wat gelijkstaat met een koopkracht van
het IMF en de meer ‘marktvriendelijke’ retoriek van de
minder dan één Amerikaanse dollar per dag) en ondanks
linkse kandidaat. De financiële markten zullen het beleid
het groeiherstel van de jaren 90 is de armoede in de
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
12
Oktober 2002
LATIJNS-AMERIKA: TUSSEN HOOP EN WANHOOP
GRAFIEK IV - OBLIGATIERENTEVERSCHIL
meeste landen nauwelijks afgenomen. In een dergelijk
MET
AMERIKAANS
OVERHEIDSPAPIER
sociaal en politiek klimaat laten plaatselijke bewindvoer-
(in basispunten, EMBI) (1)
ders zich gemakkelijk verleiden tot populistische maatre-
8000
gelen die kortstondig soelaas bieden, maar op lange ter-
7000
mijn de macro-economische instabiliteit en armoede nog
Opkomende markten (2) Argentinië Brazilië Mexico
6000
vergroten. Een zeer gedisciplineerd macro-economisch
5000
beleid is op termijn echter evenmin houdbaar als dat ge4000
paard gaat met onvoldoende aandacht voor investerin3000
gen in infrastructuur, onderwijs, gezondheidszorg, plattelandsontwikkeling, e.d. en in het algemeen voor maatre-
2000
gelen die de vruchten van de economische groei over bre-
1000
de lagen van de bevolking verdelen.
0 Jan 1999
Okt 99
Aug 2000
Mei 2001
Maart 2002
(1) Emerging Market Bond Indices. (2) Afrika, Opkomend Azië, Centraal- en Oost-Europa, Latijns-Amerika en Midden-Oosten.
Verschillende hervormingen die al in het begin van de
Bron: Bloomberg.
jaren 90 op de Latijns-Amerikaanse agenda stonden, blij-
© KBC AM BDX105
ven ondertussen nog steeds aan de orde. Zo hebben vele landen nog steeds nood aan een doelmatiger belasting-
economisch groeipotentieel op lange termijn te bevorde-
inning en fiscale hervormingen om de overheidsbegroting
ren. Tot dusver hebben alleen Chili en Mexico hun eco-
minder procyclisch te maken. In datzelfde kader past de
nomie al in belangrijke mate in de wereldhandel geïnte-
uitbouw van een zeker sociaal vangnet bij tegenvallende
greerd, terwijl vooral Argentinië en Brazilië belangrijke
conjunctuur. Ook de lokale financiële markten, de bank-
achterblijvers zijn. Het loslaten van de vaste muntkoppe-
sector en het binnenlandse spaaraanbod moeten verder
ling, die voortdurend tot overgewaardeerde munten leid-
worden ontwikkeld om de kwetsbaarheid voor interna-
de, is voor deze beide landen in dit opzicht alvast een stap
tionale liquiditeitsschokken te verminderen. De voorbije
in de goede richting. Anderzijds dreigt door de recente
jaren maakten vooral Chili, Brazilië en Argentinië vooruit-
crisis in Argentinië het gevaar van een terugkeer naar
gang op dit vlak. De crisis in Argentinië toont evenwel
kortzichtige protectionistische maatregelen. Een betere
aan dat financiële hervormingen slechts zin hebben bin-
integratie van Latijns-Amerika in de wereldhandel is ove-
nen een geloofwaardig monetair en budgettair kader. De
rigens niet alleen een opgave voor de betrokken landen
ervaring van de jaren 90 leert dat een geloofwaardig
zelf, maar ook voor de vele industrielanden die hun markt
monetair kader blijkbaar moeilijk houdbaar is in combina-
door een protectionistisch landbouwbeleid voor invoer uit
tie met een vastewisselkoersdoelstelling. De meeste lan-
Latijns-Amerika afschermen.
den zijn inmiddels overgestapt naar vlottende wisselkoersen en zijn geëvolueerd in de richting van een onafhan-
GRAFIEK V - INKOMENSONGELIJKHEID
kelijke centrale bank met officiële inflatiedoelstellingen.
(GINI-coëfficiënt, afwijking t.o.v. een perfect gelijke inkomensverdeling, in %)
Zonder budgettaire discipline is een dergelijk kader echter
60
evenmin houdbaar. Het is vooral op dit vlak van budgettaire geloofwaardigheid dat in de meeste landen nog veel
1961-80 1981-90 1991-2000
50
vooruitgang wenselijk is, onder meer door belastingher40
vormingen en de vaststelling van vaste begrotingsprocedures en -normen die de opbouw van overheidsschuld
30
inperken. Ook inzake integratie in de wereldeconomie is ten slotte nog veel vooruitgang mogelijk. Een grotere
20
openheidsgraad zou de Latijns-Amerikaanse economieën 10
in staat stellen om hun schuld-uitvoerratio gemakkelijker onder controle te houden - wat essentieel is om buiten-
0 Oost-Europa
landse investeerders aan te trekken - en tezelfdertijd hun
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
Bron: ECLAC.
13
Industrielanden
Azië
Afrika
Latijns-Amerika
© KBC AM BDX106
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
EEN EMU
MET VIJFTIEN? Hoewel zij volgens de toetredingscriteria van het Verdrag van Maastricht zonder problemen in aanmerking komen voor deelname aan de Economische en Monetaire Unie
(EMU), bleven het Verenigd Koninkrijk (VK), Zweden en Denemarken tot dusver als enige EU-lidstaten langs de zijlijn staan. De succesvolle invoering van de euromuntstukken en -biljetten bracht de voorbije maanden evenwel opnieuw speculatie over hun toetreding tot de EMU op gang. Bij de twaalf huidige EMU-lidstaten staat de bereidheid tot opname van deze drie mogelijke nieuwkomers buiten kijf. De beslissing tot toetreding ligt dus grotendeels in hun eigen handen. Dat vereist wel de goedkeuring door hun bevolking in een referendum. Het aantal EMU-voorstanders onder die bevolking gaat ondertussen in stijgende lijn, al blijft in het VK een meerderheid nog steeds tegen de eenheidsmunt gekant. Een Brits EMU-lidmaatschap vóór 2008 lijkt dan ook weinig waarschijnlijk, terwijl zowel Zweden als Denemarken vermoedelijk in 2006 zullen toetreden. Het VK en Denemarken bedongen in 1992, onder druk
goedkeuring door de bevolking in een referendum.
van de binnenlandse publieke opinie, in het Verdrag van
Zweden onderhandelde bij de toetreding tot de EU in
Maastricht een ‘opt-out’-clausule, waardoor ze niet tot
1995 geen uitzonderingsclausule en was er dus in princi-
deelname aan de EMU konden worden verplicht. Op
pe zoals de overige EU-lidstaten toe gebonden om naar
grond van deze clausule beslisten beide landen in het
EMU-toetreding te streven. Eind 1997 besloot het Zweed-
voorjaar van 1998 om bij de start op 1 januari 1999 niet
se Parlement echter om niet van bij de aanvang EMU-lid
tot de EMU toe te treden. In een poging om Denemarken
te worden. Formeel gebeurde dat op grond van het argu-
alsnog de EMU binnen te loodsen, organiseerde de
ment dat de Zweedse grondwet nog niet in overeenstem-
Deense regering in september 2000 een nieuwe volks-
ming was met de bepalingen van het Verdrag van
raadpleging. Net als in 1992 sprak een meerderheid van
Maastricht, maar men ging er ook van uit dat de voorde-
de Denen zich toen uit tegen de invoering van de euro. Zij
len van EMU-toetreding voor het land eerder gering zou-
lieten zich daarbij vooral leiden door emotionele overwe-
den zijn. De Zweedse overheid heeft de deelname aan de
gingen, zoals de vrees voor een te verregaande politieke
EMU altijd beschouwd als een louter interne politieke
unie of het verlies van een relatief gunstig socialezeker-
beslissing, die pas zal worden genomen als een meerder-
heidsstelsel. Net zoals voor het VK en Denemarken, hangt
heid van de bevolking zich achter de toetreding schaart.
ook voor Zweden de deelname aan de EMU af van de Lange aanloop GRAFIEK I - RENTEVERSCHIL DUITSE TIENJARIGE OBLIGATIES
Om voor EMU-lidmaatschap in aanmerking te komen,
MET
(in basispunten)
moeten de drie nog resterende ‘outsiders’, net zoals de
450
huidige EMU-lidstaten bij hun toetreding, aan de
400
Gemiddelde EMU-lidstaten VK Zweden Denemarken
350
Maastrichtcriteria inzake inflatie, rente, openbare financiën en wisselkoersstabiliteit voldoen. Op de drie eerstge-
300
noemde vlakken stellen zich momenteel voor geen van
250 200
hen noemenswaardige problemen (zie tabel I). Van het
150
midden van de jaren 80 tot bij de aanvang van de jaren 90
100
kenden het VK en Zweden meestal een hogere inflatie
50
dan de huidige EMU-landen. De keuze voor een inflatie-
0
doelstelling en een grotere onafhankelijkheid van de centrale bank droegen sindsdien bij tot een scherpe terugval
-50 1991 92
93
94
95
96
Bron: Thomson Financial Datastream.
97
98
99
00
2001 02
van de inflatie tot of zelfs beneden het huidige EMU-
© KBC AM NVB101
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
14
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
niveau. In Denemarken sluit de inflatie al langer aan bij
TABEL I - CONVERGENTIECRITERIA
die van de Europese kernlanden. Op begrotingsvlak volg-
1996 Inflatie (jaargemiddelde, in %) VK 2,5 Zweden 0,5 Denemarken 2,1 EMU-12 2,1 Referentiewaarde (2) 2,5 Langetermijnrente (10-jaarsobligatierente, in %) VK 8,0 Zweden 8,0 Denemarken 7,2 EMU-12 7,2 Referentiewaarde (3) 9,3 Overheidssaldo (in % van het BBP) VK -4,4 Zweden -3,1 Denemarken -4,3 EMU-12 -4,3 Referentiewaarde -3,0 Bruto overheidsschuld (in % van het BBP) VK 52,3 Zweden 76,0 Denemarken 65,1 EMU-12 75,4 Referentiewaarde 60,0
den de drie landen vanaf het midden van de jaren 90 de globale Europese tendens tot sanering van hun overheidsfinanciën, in die mate zelfs dat zij de jongste jaren begrotingsoverschotten lieten optekenen, terwijl de meeste huidige EMU-landen er niet in slagen om een positief saldo te handhaven. Ook de schuldratio ligt bij de ‘outsiders’ veilig onder de drempel van 60 % van het BBP. In de EMU bedraagt deze ratio nog gemiddeld 69 %. Deze forse verbeteringen leidden op hun beurt tot een aanzienlijke afname van het obligatierenteverschil met de eurozone. Het rendement op Britse en Duitse overheidsobligaties loopt sinds begin 2000 nagenoeg samen, terwijl dat op Deense obligaties mee evolueert met dat van de minst
kredietwaardige
EMU-landen
(Portugal,
Griekenland). Het renteverschil tussen Zweedse en Duitse obligaties schommelt sinds eind 2001 tussen 40 en 60 basispunten (zie grafiek I). Een en ander maakt dat het VK, Denemarken en Zweden
VAN MAASTRICHT
1998
2000
2002 (1)
1,6 1,0 1,3 1,2 2,2
0,8 1,3 2,7 2,4 2,8
1,2 2,6 2,2 2,8 3,0
5,8 5,0 4,9 4,8 7,0
5,3 5,4 5,6 5,4 7,4
5,0 5,2 5,1 5,1 7,0
0,4 2,1 -2,2 -2,2 -3,0
4,1 3,7 0,2 0,2 -3,0
-0,2 1,7 2,1 -2,2 -3,0
47,6 70,5 56,2 73,7 60,0
42,4 55,3 46,8 70,2 60,0
37,6 52,6 43,2 68,6 60,0
Bronnen: Europese Commissie en Thomson Financial Datastream. (1) Voor inflatie en langetermijnrente het jaargemiddelde voor de periode augustus 2001 tot juli 2002. (2) Anderhalf procentpunt boven het gemiddelde van de drie lidstaten die inzake prijsstabiliteit het best presteren. (3) Twee procentpunten boven de gemiddelde nominale lange rente van de drie lidstaten die inzake prijsstabiliteit het best presteren.
in feite al in 1998, op het moment van de beoordeling van de huidige lidstaten van de EMU, aan de eerste drie Maastrichtcriteria voldeden. Het Verdrag van Maastricht eist daarenboven dat de munten van EMU-kandidaten voor de datum van toetreding gedurende minstens twee jaar deel hebben uitgemaakt van het EMS-bis, d.w.z. dat
Zweden in de EMU te aanvaarden. De uiteindelijke beslis-
ze hun wisselkoers binnen een fluctuatiemarge van hoog-
sing tot toetreding ligt bijgevolg bij de betrokken landen
stens 2x15 % ten opzichte van hun spilkoers tegenover
zelf. Vanwege het politiek delicate karakter van zo’n
de euro handhaven. De Deense kroon (DKK), die overi-
beslissing, hebben ze deze afhankelijk gemaakt van een
gens al sinds 1979 ook aan het voormalige EMS-wissel-
goedkeuring door een volksreferendum. De Zweedse en
koersmechanisme deelnam, voldoet als enige munt
Britse overheid hebben een dergelijk referendum wel
binnen dat stelsel aan dit criterium. De Denen kozen in
gekoppeld aan eigen economische voorwaarden. In het
januari 1999 zelfs voor een kleinere fluctuatiemarge
VK gaan deze onder meer na of EMU-lidmaatschap een
(2,25 % in plaats van 15 %) rondom de spilkoers. Het
positieve invloed op de economische groei, de werkgele-
Britse pond (GBP), dat zich in 1992 na een kortstondige
genheid, de investeringen en de financiële sector zal uit-
deelname terugtrok uit het EMS, en de Zweedse kroon
oefenen. Vooral met betrekking tot de mogelijke impact
(SEK) bewegen vrij op de wisselmarkt. Niettemin lijkt het
op de financiële sector (meer bepaald de concurrentiepo-
erg onwaarschijnlijk dat het VK en Zweden alleen op basis
sitie van de Londense City), die liefst een tiende van het
van het niet voldoen aan het wisselkoerscriterium zouden
Britse BBP voor zijn rekening neemt, bestaat nog veel
worden geweigerd (zie verder).
onzekerheid. Een ander bijkomend criterium, dat ook de Zweedse regering hanteert, is de conjunctuurconvergen-
In tegenstelling tot wat geldt voor de mogelijke toetre-
tie met de EMU. Een ongelijk verloop van conjunctuurcy-
ding van de relatief armere Centraal- en Oost-Europese
cli binnen een muntunie kan betekenen dat éénzelfde
landen, staat het buiten kijf dat de huidige lidstaten
monetair beleid ongelijke effecten sorteert op de econo-
bereid zijn om de opname van het VK, Denemarken en
mische activiteit en inflatie in de verschillende deelgebie-
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
15
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
den van de unie. In de jaren 1990-1996 vertoonde de
toe. Deze convergentie komt ook tot uiting in het paral-
Britse conjunctuurcyclus nog een grotere samenhang met
lelle verloop van de beleidsrentes van de betrokken cen-
de Amerikaanse dan de Europese conjunctuur. Sinds
trale banken. Het gelijke cyclische activiteitsverloop en de
1997 is de samenhang met de cyclus in continentaal
sterk gedaalde inflatie maken dat het monetaire beleid
Europa echter duidelijker geworden (zie grafiek II). Toch
van de Europese Centrale Bank (ECB) de voorbije jaren
blijft die convergentie verre van volledig. Dat heeft vooral
voor de ‘outsiders’ overigens vrij ‘geschikt’ zou zijn
te maken met de grotere rechtstreekse impact van rente-
geweest. Dat komt bijvoorbeeld tot uiting in het nauwe
wijzigingen op de bestedingen en het beschikbare inko-
verschil tussen de officiële herfinancieringsrente van de
men van de Britse gezinnen. De schuldgraad van die
ECB en de theoretische beleidsrente die voor de drie
gezinnen ligt tweemaal zo hoog als die op het Europese
voortvloeit uit de ‘Taylorregel’ (zie grafiek III). Deze regel
continent. Naar schatting twee derde van deze schuld is
geeft een indicatie van wat de optimale rente zou moe-
gekoppeld aan de kortetermijnrente. Bovendien beleggen
ten zijn gegeven de inflatie en de outputkloof (d.i. de
de Britten een groter deel van hun vermogen in vastgoed
afwijking van de reële ten opzichte van de potentiële BBP-
of aandelen, zodat rentewijzigingen ook via hun effect op
groei, in procent van de potentiële BBP-groei). Door de
de woning- en aandelenprijzen het consumptiegedrag er
deelname van de DKK aan het EMS-bis was de Deense
sterker dan op het Europese continent kunnen beïnvloe-
centrale bank de voorbije jaren trouwens al de facto ver-
den. In een verdere verfijning van de testen stelde de
plicht om het monetaire beleid van de ECB nagenoeg te
regering in september 2002 dat bij de beoordeling expli-
spiegelen. Een te sterk afwijkend Deens rentebeleid zou
ciet zal worden nagegaan in welke mate het Britse mone-
de munt immers onder druk plaatsen en buiten de toe-
taire-transmissiemechanisme al dan niet met dat in de
gelaten bandbreedte rondom de spilkoers duwen.
EMU overeenstemt. De kans op een negatieve beoordeling lijkt door deze concretisering dan ook opnieuw te zijn
EMU-lidstaten geven hun monetaire-beleidsvrijheid op.
toegenomen.
Het Stabiliteitspact beperkt daarenboven hun budgettaire manoeuvreerruimte om op negatieve economische
De toegenomen convergentie van de conjunctuur met de
schokken te reageren (zie verder). Bijgevolg is de flexibi-
EMU sinds midden de jaren 90 kan ook voor Denemarken
liteit van de product- en arbeidsmarkten het enige over-
en Zweden worden vastgesteld (zie grafiek II). Zij ging
blijvende instrument om dergelijke schokken op te van-
hand in hand met een groter belang van de handelsstro-
gen. Nog een toetredingscriterium, dat het VK zichzelf
men tussen de drie ‘outsiders’ en de andere EU-landen. In
heeft opgelegd, gaat na of die flexibiliteit aanwezig is.
verhouding tot hun BBP nam hun uitvoer naar de EU-lid-
Het vormt echter evenmin een belangrijk obstakel. De
staten in de jaren 90 met meer dan vijf procentpunten
deregulering die de Britse overheid in de jaren 80 op het vlak van verloning, arbeidstijden, aanwerving en ontslag, e.d. doorvoerde, maakte de Britse arbeidsmarkt, na de
GRAFIEK II - VIJFJAARS
VOORTSCHRIJDENDE CORRELATIE MET DE REELE JAARGROEI VAN HET EMU-BBP
Amerikaanse, immers tot de meest flexibele van alle
1
OESO-landen. OESO-indicatoren suggereren dat ook
0,8
Zweden en vooral Denemarken inzake flexibiliteit van pro-
0,6
duct- en arbeidsmarkten vrij hoog scoren, en alleszins hoger dan de meeste huidige EMU-lidstaten (zie gra-
0,4
fiek IV). Aangezien zij nu al een strikte budgettaire ortho0,2
doxie aan de dag leggen en zich een inflatielimiet opleg-
0
gen of het ECB-beleid de facto kopiëren, houdt toetreding tot de EMU paradoxaal genoeg voor de drie ‘outsi-
VK Zweden Denemarken
-0,2 -0,4
ders’ daarom minder risico’s in dan voor de meeste huidige EMU-lidstaten. De Zweedse overheid blijft wel bezorgd
-0,6 1994
95
96
97
98
99
2000
01
over de mogelijke schadelijke gevolgen van oplopende
02
arbeidskosten voor de concurrentiekracht van de Zweed-
Bron: Thomson Financial Datastream en eigen berekeningen. © KBC AM NVB102
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
16
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
GRAFIEK III - AFWIJKING TUSSEN DE HERFINANCIERINGSRENTE VAN DE ECB EN DE THEORETISCHE BELEIDSRENTE VOLGENS DE TAYLORREGEL
se economie. Een aanbeveling van de zogenaamde ‘Calmfors-Commissie’ stelde medio jaren 90 dat van toetreding slechts sprake kon zijn wanneer de Zweedse
(in procentpunten)
nominale loongroei beneden het EMU-gemiddelde zou
10
zijn gezakt. Medio jaren 90 lag die loongroei nog ander5
halve keer tot dubbel zo hoog als in de EMU, maar intussen is ook aan deze voorwaarde voldaan.
0
Budgettair keurslijf
-5
Recentelijk spitste vooral in het VK het debat rond EMU-
VK Zweden Denemarken
-10
deelname zich meer toe op de gevolgen voor het budgettaire beleid. Het Stabiliteitspact verplicht de EMU-lid-
-15 83
1981
staten op middellange termijn een begroting dicht bij
85
87
89
91
93
95
97
99
2001
Bron: Thomson Financial Datastream en eigen berekeningen. © KBC AM NVB103
evenwicht of in overschot na te streven. Deze norm is ingegeven door de noodzaak om de budgettaire discipline in de lidstaten strikt te handhaven, gezien hun nog
de overheidsschuld op een ‘stabiel en voorzichtig’ niveau
steeds vrij hoge schuldgraad en de vergrijzing waarmee zij
worden gehandhaafd. Hoewel deze doelstellingen niet
in de komende jaren zullen worden geconfronteerd. Een
helemaal dezelfde zijn als die van het Stabiliteitspact, gaat
aantal kenmerken eigen aan de Britse economie maakt
het eveneens om een regelgebonden systeem dat de bud-
echter dat het ‘one-size-fits-all’-beleid vervat in het pact
gettaire tekorten en de schuldopbouw op middellange
voor het VK niet noodzakelijk het meest geschikte is. In
termijn beoogt te beperken. De Zweedse overheid van
het VK zullen de publieke lasten van de vergrijzing veel
haar kant streeft sinds 2002 naar een gemiddeld begro-
lager liggen dan in de andere EU-landen, aangezien pen-
tingsoverschot van 2 % van het BBP over de conjunc-
sioensystemen van de particuliere sector er al voor een
tuurcyclus heen. Alleen Denemarken hanteert totnogtoe
belangrijk deel in de pensioenbehoeften voorzien.
geen expliciete begrotingsdoelstelling, maar is samen met
Daarenboven is de Britse overheidsschuldgraad met 38 %
Zweden wel één van de zeven EU-lidstaten die het zwak-
van het BBP de derde laagste in de EU, zodat een verdere
ke conjunctuurjaar 2002 vermoedelijk nog met een
afbouw van de overheidsschuld niet prioritair is. Ander-
begrotingsoverschot zullen afsluiten.
zijds is de Britse openbare infrastructuur in vergelijking Door hun relatief gezonde budgettaire uitgangssituatie
met die op het vasteland sterk verouderd. De overheidsinvesteringen lagen in 1997-2001, in verhouding tot het
GRAFIEK IV - FLEXIBILITEIT
VAN DE PRODUCT- EN ARBEIDSMARKT
BBP, 1,5 procentpunt lager dan in de eurozone. Samen met de achterstand inzake gezondheidszorg zal dat het
(0 = meest flexibel)
komende decennium de uitgaven in de Britse begroting 2,5
onder opwaartse druk zetten, wat gegeven het keurslijf
Italië Frankrijk
van het Stabiliteitspact bij vele Britten het spookbeeld van
2
Griekenland
België
belastingverhogingen oproept.
Portugal
Finland
productmarkt
Spanje
Toch kan dit budgettaire keurslijf door het VK bezwaarlijk als een argument tegen EMU-toetreding worden ge-
1,5 Duitsland Denemarken VS
1
Zweden Oostenrijk Nederland
Ierland
bruikt. De Britse overheid is sinds 1997 immers zelf ge0,5
bonden door een soortgelijke budgettaire norm via de
VK
Code voor Budgettaire Stabiliteit. Volgens deze code mag 0
het begrotingstekort over de conjunctuurcyclus heen niet
0
hoger zijn dan de netto-overheidsinvesteringen en moet
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
Bron: OESO.
17
0,5
1
1,5 2 arbeidsmarkt
2,5
3
3,5
4
© KBC AM NVB104
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
GRAFIEK V - WISSELKOERSONTWIKKELINGEN
kleuriger dan bij een aantal huidige EMU-lidstaten, zoals Duitsland, Frankrijk, Italië en Portugal, die wel al met het pact in aanvaring (dreigen te) komen.
10,5 EUR per GBP (linkse schaal) SEK per EUR (rechtse schaal) DKK per EUR (rechtse schaal) 10
0,9
0,85
0,8
9,5
0,75
9
Toetredingskoers Door het lidmaatschap van Denemarken aan het EMS-bis is het nagenoeg zeker dat de Deense kroon tegen de hui-
0,7
8,5
0,65
8
0,6
7,5
dige spilkoers van 7,46 DKK per EUR in de monetaire unie zal stappen. Voor het VK en Zweden daarentegen is de bepaling van de conversiekoers bij hun eventuele toetre-
0,55
ding nog lang geen uitgemaakte zaak. De Zweedse kroon schommelde sinds de beslissing om de munt vrij te laten
7 1990 91 92
93
94
95
96
Bron: Thomson Financial Datastream.
97
98
99
2000 01 02
vlotten in 1992 tussen 8 en 10 SEK per EUR en noteerde sindsdien gemiddeld op 8,9 SEK per EUR (zie grafiek V).
© KBC AM NVB106
Berekeningen van de fundamentele waarde op basis van Wisselkoersregimes (1979 - 2002) VK
Zweden Denemarken
de koopkrachtpariteit en concurrentiekracht wijzen even-
1979-1990 1990-1992 1992-heden
Vrij zwevend EMS Vrij zwevend
1979-1992 1992-heden
Koppeling aan korf Vrij zwevend
1979-1998 1999-heden
EMS EMS-bis
wel eerder in de richting van een evenwichtskoers tussen 8,5 en 8,8 SEK per EUR. Het Zweedse ministerie van Financiën sluit zich daarbij aan door in haar publicaties een omrekeningskoers van 8,65 SEK per EUR voorop te stellen. Finaal is de vastlegging van een officiële spilkoers binnen het EMS-bis evenals de latere toetredingskoers echter een politieke beslissing, die zal worden genomen
zullen de drie ‘outsiders‘ overigens ook binnen de norme-
na onderling overleg tussen de Europese ministers van
ring van het Stabiliteitspact over ruim voldoende adem-
Financiën, de ECB en de betrokken nationale centrale
ruimte beschikken om de automatische stabilisatoren van
banken en regeringen.
hun overheidsfinanciën te laten werken (1). Dat wordt bevestigd door schattingen over de gevoeligheid van hun
Terwijl de Zweedse kroon volgens de meeste schattingen
begrotingssaldo voor schommelingen van de economi-
momenteel op de wisselmarkt nog goedkoper noteert
sche activiteit. Volgens de OESO bedraagt de ‘begrotings-
dan de evenwichtskoers, geldt voor het Britse pond het
elasticiteit’ in het VK 0,50, dat is veel lager dan in Zweden
omgekeerde. De berekeningen van de evenwichtswaarde
en Denemarken, waar zij respectievelijk 0,79 en 0,85
van het pond lopen weliswaar nog sterker uiteen dan
bedraagt (2). Dat komt doordat de Scandinavische landen
voor de Zweedse kroon, maar wijzen wel eensgezind in
een relatief hoge belastingdruk, erg progressieve
de richting van een evenwichtskoers die fors lager ligt dan
belastingtarieven en sterk inkomensgerelateerde over-
de niveaus van 0,59 en 0,64 GBP per EUR waartussen de
heidsinkomsten en -uitgaven kennen. Het Britse reële BBP
munt sinds begin 2002 beweegt. Op basis van koop-
zou in 2002 mogen krimpen met liefst 3 % per jaar, voor-
krachtpariteiten zou de correcte koers tussen 0,70 en
aleer het begrotingstekort boven 3 % van het BBP zou
0,80 EUR per GBP liggen. De voortdurende appreciatie
uitkomen. In Denemarken zou die krimp 5,8 % en in
van het pond sinds 1996 kreeg de voorbije jaren geregeld
Zweden 6,3 % mogen bedragen. Het Stabiliteitspact stelt
de schuld voor de zwakke groeiprestaties van de Britse
trouwens dat een land uitzonderlijke omstandigheden
verwerkende nijverheid. Hoewel de overgewaardeerde
kan inroepen, en bijgevolg een sanctie kan ontlopen,
munt de concurrentiekracht van de Britse bedrijven in het
zodra de economische activiteit jaargemiddeld met min-
buitenland zwaar zou hebben aangetast, is de lopende
stens 0,75 % per jaar terugvalt. De budgettaire situatie is
rekening van de Britse betalingsbalans de voorbije jaren
daarmee momenteel in de drie landen alleszins veel roos-
toch niet significant verslechterd, doordat de diensten- en
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
18
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
GRAFIEK VI - OPINIEPEILINGEN
inkomensbalans een groot deel van de achteruitgang van
OVER
EMU-TOETREDING
(saldo van voor- en tegenstanders, in procenten van aantal ondervraagden)
de goederenbalans compenseerde. Opvallend is bovendien dat het Britse handelsbalanssaldo met de eurozone
40
evenmin verslechterde. De voornaamste bron van het
30
oplopende handelsbalanstekort was niet zozeer de appre-
20
ciatie van de Britse munt tegenover de euro, maar eerder
10
de goedkope invoer vanuit Azië, een probleem waarmee
0
heel wat EMU-lidstaten en de VS eveneens te kampen
-10
kregen.
-20
VK Zweden Denemarken
-30
Tijdsschema
-40 -50 1999
Hoewel dus weinig economische of financiële obstakels
2000
2001
2002
Bronnen: Mori (VK), Danske Bank (DK.), Demoskop (Zweden).© KBC AM NVB107
EMU-toetreding in de weg staan, is de politieke besluitvorming hierover in de betrokken landen tot dusver minder gevorderd. Enkel Zweden heeft al een concrete timing
met betrekking tot de dubbele omloop van de oude en
voor een volksraadpleging over EMU-deelname voorop-
nieuwe munten en biljetten (6 maanden). In het voorjaar
gesteld. In het voorjaar van 2002 maakte de regering een
van 2002 gingen er nog stemmen op om het Brits refe-
officieel tijdsschema bekend, met het voorstel om de
rendum al in 2003 te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld op
bevolking hierover in 2003 te laten stemmen. Het
1 mei samen met de verkiezingen van de Engelse distric-
geslaagd EU-voorzitterschap van Zweden in 2001 en de
traden, het Schotse parlement en de Ierse Raad. De rege-
vlotte invoering van de chartale euro begin 2002 deden
ring Blair drong toen aan op een beoordeling van de toe-
het aantal voorstanders al geleidelijk toenemen, zodat
tredingscriteria in de herfst van 2002, maar is de jongste
zich waarschijnlijk een ruime meerderheid voor toetreding
maanden onder invloed van de lauwe publieke belang-
zal uitspreken (zie grafiek VI). Maar zelfs bij een vlotte
stelling opnieuw wat vager geworden. Als zij in 2003 een
goedkeuring zou de SEK pas begin 2004, na de nodige
referendum wil organiseren, moet de overheid er wel
wetswijzigingen door het Zweeds Parlement, eerst tot het
eerst in slagen om de terughoudendheid van de Britten
EMS-bis toetreden en de regering tezelfdertijd een offici-
tegenover EMU-lidmaatschap in amper een jaar tijd te
ële vraag tot EMU-lidmaatschap indienen. De Europese
keren. Uit opiniepeilingen blijkt immers dat een meerder-
Commissie zal dan ten vroegste in juni 2004, na opmaak
heid nog altijd tegen dit lidmaatschap is gekant (zie gra-
van haar convergentieverslag, de toetreding goedkeuren,
fiek VI). De verwachte ommezwaai bij de eurosceptici na
zodat het lidmaatschap pas vanaf 1 januari 2005 effectief
hun zomervakantie en ervaringen met de euro op het
kan worden. Eén jaar later zouden dan de euromuntstuk-
Europese vasteland heeft zich niet gemanifesteerd.
ken en -biljetten in Zweden in omloop worden gebracht.
Anderzijds zou toch slechts een derde van de bevolking in geen geval van de eenheidsmunt willen weten. Het overi-
In het VK en meer nog in Denemarken bestaat veel min-
ge deel van de ‘neen’-stemmers zou tot een positieve
der duidelijkheid over het precieze tijdstip van een refe-
beslissing te overhalen zijn, als het EMU-lidmaatschap een
rendum. In het VK heeft de enige duidelijke tijdslimiet
duidelijke voorkeur van de overheid zou wegdragen, wat
betrekking op de officiële beoordeling van de economi-
het geval is zodra zij tot een referendum beslist.
sche criteria die het zichzelf als toetredingsvoorwaarde heeft opgelegd. Deze beoordeling moet uiterlijk in juni
De huidige Deense regering trad pas eind 2001 aan. Tot
2003 zijn afgerond. Verder is er enkel een indicatieve
dusver voelde zij er weinig voor om al zo vroeg in haar
timing uitgestippeld met maximale tijdslimieten tussen de
regeerperiode een heet hangijzer als de EMU-toetreding
gunstige beoordeling van deze criteria en de organisatie
na twee vroegere negatieve referenda opnieuw op de
van een referendum (4 maanden), tussen het referendum
politieke agenda te plaatsen. Aangezien Denemarken aan
en de invoering van de chartale euro (24-30 maanden) en
alle criteria van Maastricht voldoet, inclusief het vereiste
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
19
Oktober 2002
EEN EMU MET VIJFTIEN
TABEL II -
KANSEN OP
EMU-TOETREDING
gen van zowel de SEK als het GBP de voorbije jaren ruim
(in %) 2004 2005 2006 2007 Later
VK 0 30 35 35 90
Zweden 0 45 80 90 95
binnen een schommelingmarge van 2x15 % ten opzichte
Denemarken 10 50 80 90 95
van de euro. Hoewel geen van beide munten deel uitmaakt van het EMS-bis, kennen ze dus dezelfde stabiliteit als de Griekse drachme en de Italiaanse lire in de periode vóór dat die in de euro opgingen. Bovendien leeft bij de
Bron: KBC (raming)
huidige EMU-lidstaten de vrees dat een te strikte toepas-
lidmaatschap van het EMS-bis, is de opmaak van een
sing van de regels de Britse bevolking dermate tegen de
tijdsschema ook niet echt nodig. Na een positief referen-
borst zou stuiten dat die de toetreding uiteindelijk nog
dum kan de Deense regering de nodige stappen nemen
zou afwijzen. Waarschijnlijk zal de beoordeling van de
om relatief snel tot de EMU toe te treden. Vermoedelijk
Maastrichtcriteria bijgevolg opnieuw grotendeels politiek
zal zij echter eerst een Zweeds en mogelijk Brits ‘ja’
gedreven zijn. Als de referenda in het VK en Zweden in
afwachten vooraleer een derde referendum over EMU-
2003 doorgaan en een ‘ja’-meerderheid opleveren, zullen
deelname uit te schrijven. De vlotte invoering van de char-
beide landen vermoedelijk op hetzelfde moment, allicht
tale euro heeft nochtans ook in Denemarken het aantal
begin 2005, tot de EMU toetreden, hoewel geen van
EMU-voorstanders de voorbije maanden sterk doen toe-
beide dan effectief twee jaar aan het EMS-bis deel zal
nemen (zie grafiek VI). Dat staat wel in schril contrast met
hebben deelgenomen. De kans dat beide landen effectief
de verdeeldheid die er binnen de Deense regering nog
in 2005 toetreden, is evenwel gering (zie tabel II). Het ziet
over de toetredingskwestie heerst. Zo stelde de minister
er momenteel immers naar uit dat een referendum in het
van Buitenlandse Zaken in januari 2002 voor om al in
VK ofwel met een aanzienlijke vertraging zal plaatsvinden
2003 een referendum te organiseren, maar hij werd
- de verfijning van de Britse testen maakt een positieve
teruggefloten door de eerste minister, die als vroegst
beoordeling minder waarschijnlijk - ofwel niet het ver-
mogelijke datum 2005 vooropstelde.
hoopte resultaat zal opleveren. In dat geval zal Zweden waarschijnlijk worden verplicht om langer aan het EMS-
Los van de referenda, is ook de concrete interpretatie van
bis deel te nemen en zal het pas begin 2006 kunnen toe-
het wisselkoerscriterium door de Europese Commissie een
treden. De grote emotionele verbondenheid onder de
factor van onzekerheid in de toetredingsschema’s van het
Noord-Europese landen maakt ten slotte een Deense toe-
VK en Zweden. Geen van beide landen voelt er veel voor
treding vóór de Zweedse, hoewel technisch mogelijk,
om eerst een volledige twee jaar lid van het EMS-bis te
onwaarschijnlijk. Hierdoor zullen beide landen allicht
zijn vooraleer tot de EMU te kunnen toetreden. Finland en
samen de EMU binnenstappen.
Italië voldeden bij hun toetreding tot de EMU evenmin formeel aan het wisselkoerscriterium. De Europese Com-
(1) Automatische stabilisatoren zijn in de overheidsfinan-
missie aanvaardde toen een minder strikte interpretatie
ciën ingebouwde mechanismen (zoals het stelsel van
van het Verdrag. Nu lijkt zij echter geneigd om een harder
werkloosheidsuitkeringen) die de vraagontwikkeling zon-
standpunt in te nemen. Zij vreest immers dat een minder
der discretionaire beleidsingrepen spontaan afvlakken.
strikte toepassing van het Verdrag een verkeerd signaal
(2) De begrotingselasticiteit geeft de wijziging in het be-
zou geven aan de Centraal- en Oost-Europese kandidaat-
grotingssaldo, in % van het BBP, weer als gevolg van een
lidstaten. Anderzijds bleven de wisselkoersschommelin-
wijziging in de outputgap met 1 %.
Correspondentieadres: KBC BANK NV, Asset Management, APC - Economisch Financiële Berichten, Havenlaan 2, B-1080 Brussel. Tel.: 02/429 59 53 - Fax: 02/ 429 91 43. Abonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor of op het bovenvermelde adres. Adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor of opstuurt naar het bovenvermelde adres. U kunt de Economisch Financiële Berichten ook opvragen via de website van KBC Bank NV: www.kbc.be (documentatie magazines). Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Johan Van Gompel, Baanvelden 18, B-2500 Lier -
[email protected]. Ce bulletin paraît également en français. English edition also available.
ECONOMISCH FINANCIELE BERICHTEN
20
Oktober 2002