RAPPORT DE FINANCIELE ASPECTEN, BESLUITVORMING EN NEVENASPECTEN ROND DE TOTSTANDKOMING VAN HET DRU-PROJECT
door: Henk van Garderen
21 augustus 2015.
1
DE FINANCIELE MIST ROND HET ONTSTAAN VAN DE DRU-CULTUURFABRIEK. In de loop van 2009 ging de exploitatie van de DRU Cultuurfabriek van start. Een daartoe opgerichte stichting (Stichting DRU Cultuurfabriek) exploiteert een theater, verhuurt ruimtes etc. De afdeling horeca wordt geëxploiteerd in een afzonderlijk opgerichte besloten vennootschap (Horecaexploitatie DRU Cultuurfabriek B.V.), waarvan alle geplaatste aandelen eigendom zijn van genoemde stichting. Een burgercomité (Comité Verontruste Burgers – hierna te noemen CVB) heeft vanaf medio mei 2011 onderzoek gedaan naar de financiële handel en wandel van de gemeente Oude IJsselstreek. Onderdeel van dit onderzoek was het berekenen van de financiële consequenties voor de gemeente van dit project. In oktober 2011 kwam dit Comité in haar rapport tot de conclusie dat dit project tot en met 2018 ruim € 28.000.000 zou gaan kosten. Tijdens de beslissende vergadering op 21 december 2006 werd de raad voorgehouden dat dit project ca. € 7.000.000 zou gaan kosten. De conclusie van het CVB is nooit inhoudelijk weerlegd. Begin 2015 heeft het College middels een intern uitgevoerd feitenonderzoek de uitkomst van het CVB in grote lijnen bevestigd. Het CVB is in 2012 tevens aangevangen met een onderzoek naar de transparantie omtrent de investeringen, die gemoeid waren met de totstandkoming van het DRU-project. Een belangrijk onderdeel heeft het CVB niet diepgaand kunnen onderzoeken. Het betreft de wijze waarop de investeringskosten van de DRU Cultuurfabriek zijn vastgesteld en besteed. De gemeente heeft beperkt medewerking verleend om duidelijkheid te verschaffen in deze omvangrijke investering. Transparantie ontbreekt. De gehele transactie is zodanig uitgevoerd dat nauwelijks inzicht is verkrijgen in de samenstelling van de stichtingskosten. De gesloten opzet, de enorme overschrijding van de kosten en de geringe medewerking van het College in de gegevensverstrekking geven aanleiding om te vermoeden dat hier elementen aanwezig zijn die op gespannen voet staan met de verantwoordingsplicht van het College naar de burgers. FEITEN Onderstaand volgt een overzicht van de bevindingen met betrekking tot de investeringskosten, de wijze waarop informatie is opgevraagd en de reacties daarop van de gemeente. Uit de gevoerde correspondentie en overgelegde stukken is het volgende komen vast te staan: 1. De gemeente heeft een groot deel van DRU complex in 2006 en 2011 verkocht aan BOEI voor € 2. 2. De gemeente heeft een deel van dit verkochte complex t.w. de percelen nummers 7762 (Badkuipengieterij), 7763 (Koepeloven), 7766 (Loonbureau) en 7967 (Portierscomplex) teruggekocht voor in totaal € 5.027.000. 3. BOEI behield na deze transactie het eigendomsrecht van de percelen nummers 7761 (Badkuipenfabriek), 7764 (Afbramerij) en 7765 (Ketelhuis). 4. De transactieprijzen zijn niet bepaald op basis van taxatierapporten maar op basis van door BOEI B.V. gemaakte kosten, minus ontvangen subsidies (brief OIJS 16 maart 2012). 5. De door BOEI B.V. in rekening gebrachte kosten (voor aftrek van subsidies) belopen in totaal € 13.642.000 (brief OIJS per email dd. 17 april 2012). 6. Medio 2012 is de Afbramerij door de gemeente aangekocht voor € 620.000 (exclusief BTW) (brief OIJS d.d. 25 januari 2013).
2
7. Deze aankoopprijs is het gevolg van onderhandelingen waarbij BOEI zich heeft gebaseerd op de gemaakte kosten (brief OIJS 12 maart 2013). De gemeente beschikt niet over de specificaties van deze kosten. 8. Daarnaast zijn door de DRU Cultuurfabriek nog investeringskosten gemaakt, welk bedrag niet exact is vast te stellen. Deze bedragen bij benadering ca. € 3.500.000. BEVINDINGEN Het CVB heeft met betrekking tot de door BOEI gemaakte kosten van € 13.642.000 vragen gesteld aan het College. Onderstaand treft u de bevindingen aan. Desgevraagd antwoordde het College dat de prijsbepaling voor de aankoop van het gedeeltelijke DRU complex met BOEI B.V. als volgt is overeengekomen. De overname prijs werd bepaald op basis van gemaakte kosten, minus ontvangen subsidies (punt 2 brief OIJS dd. 16 maart 2012). De kosten (€ 13.642.000) zijn volgens het College door BOEI betaald in de periode 2007 tot en met 2011. Vervolgens heeft het CVB verzocht om overlegging van een volledige specificatie van het bedrag van € 13.642.000. Hierop werd geantwoord dat deze specificatie niet te leveren is omdat alleen BOEI B.V. bekend is met deze gegevens (email 18 april 2012). Vervolgens heeft het CVB de vraag gesteld of het College inzage heeft gevraagd en verkregen in de samenstelling van de investeringskosten ad. € 13.642.000, dan wel op welke wijze controle is uitgevoerd op de juistheid van dit bedrag. Op 2 mei 2012 bericht het College ons dat er geen daadwerkelijke controle is uitgevoerd en dat ook niet is nagegaan of deze kosten daadwerkelijk zijn betaald. De juistheid zou zijn bepaald en gecontroleerd op basis van accountantsrapporten met betrekking tot subsidieverleningen. Voor het overige wordt verwezen naar niet openbaar toegankelijke aantekeningen. Als reden hiervoor wordt verwezen naar artikel 10 Wet Openbaarheid van Bestuur (vertrouwelijkheid bedrijfsgegevens). Niet is medegedeeld in hoeverre deze gegevens de vertrouwelijkheid schaden, hetgeen een voorwaarde is (artikel 10 lid 1 sub c.) Naar aanleiding hiervan heeft het CVB inzage gevraagd in de genoemde accountantsrapporten en de hieraan ten grondslag liggende subsidiebeschikkingen. Op 30 mei 2012 bericht het College ons dat zij niet beschikt over de accountantsverklaringen. Deze zouden slechts vertrouwelijk ter inzage zijn verstrekt door BOEI B.V.. Een reden voor deze vertrouwelijkheid wordt niet gegeven. Wel worden 2 subsidiebeschikkingen, afgegeven door Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, overgelegd. Onderstaand volgen de gegevens. 1e beschikking: Afgegeven op 12 mei 2011. Totaal investeringsbedrag € 3.400.034. Verstrekte subsidie € 986.026. 2e beschikking: Afgegeven op 27 juni 2011. Totaal investeringsbedrag € 318.389. Verstrekte subsidie € 118.382. Volgens deze subsidiebeschikking bedraagt de totale investering € 3.718.423. De totale subsidie bedraagt € 1.104.408. Accountantsverklaringen zijn niet bijgevoegd.
3
Subsidiebeschikkingen van de Provincie, gemeente, IPSV, WWI en de overige subsidieverstrekkers, alsmede de hierop betrekking hebbende accountantsverklaringen zijn niet beschikbaar gesteld. Op grond van bovengenoemde kan het volgende worden geconstateerd: 1. Met BOEI B.V. is overeengekomen dat de overdrachtsprijs van de terug te kopen percelen wordt bepaald op basis van gemaakte kosten minus ontvangen subsidies. 2. Bij de overdracht is door de gemeente geen volledige controle uitgevoerd op de hoogte, de samenstelling en de betaling van de totale kosten ad € 13.642.000 resp. € 620.000. 3. De accountantsrapporten op basis waarvan zou zijn gecontroleerd betreffen controle op de gesubsidieerde kosten. 4. Deze accountantsrapporten zijn niet in de gemeentelijke dossiers opgeslagen c.q. er zijn geen afschriften hiervan bij de gemeente aanwezig, zelfs niet het accountantsrapport betreffende de door de gemeente zelf verstrekte subsidie. 5. Controle door de raad en eventueel andere belanghebbenden op de juistheid van de kostenpost is niet (meer) mogelijk. 6. De wel verstrekte gegevens (subsidiebeschikkingen) betreffen slechts 27% aan van de totale kosten. 7. Door de bouwwerkzaamheden uit te laten voeren door BOEI B.V. (en wellicht nog andere partijen die in opdracht van BOEI werkten) is geen direct inzicht in de kostensamenstelling aanwezig en is directe controle door de raad niet mogelijk. 8. Bij verzoek aan de gemeente om inzicht wordt verwezen naar de ontoegankelijke administratieve gegevens van BOEI, omdat het een derde partij is. 9. Van transparantie is geen sprake. INZAGE IN GEMEENTELIJK DRU-DOSSIER Medio september 2014 zijn op verzoek van de Stichting Transparantie te Terborg een 3-tal CD-roms beschikbaar gesteld met daarin opgenomen het gehele gemeentelijke dossier betreffende de totstandkoming, en gebeurtenissen nadien, van het DRU-complex. Het dossier is zeer onoverzichtelijk. Hierin is geen document opgenomen, waaruit de samenstelling van het bedrag van € 13.642.000 blijkt. Ook is op geen enkele wijze dit bedrag uit dit dossier te reconstrueren. NALATIGHEID DOOR COLLEGE Het College heeft de plicht om de besteding van gemeenschapsgelden op een transparante wijze te verantwoorden. Daar waar zij overeenkomsten sluit op basis van gemaakte (dus werkelijke) kosten is zij als bewaker van gemeenschapsgelden gehouden deze overeenkomst na te leven door een volledige controle uit te voeren op de samenstelling en hoogte van deze kostenpost. Dit ter voorkoming van onbewuste en/of bewuste misslagen door de contractant (BOEI) of andere belanghebbenden. Dit heeft zij verzuimd. De gemeente stelt slechts te hebben gecontroleerd aan de hand van subsidiebeschikkingen en de daarop uitgevoerde accountantscontroles. Dit is niet verifieerbaar. De overgelegde subsidiebeschikkingen betreffen slechts 27% van de in rekening gebrachte kosten. Accountantsverklaringen zijn niet overgelegd en zijn ook niet aanwezig bij de gemeente. Zelfs niet de accountantsverklaring inzake de door de gemeente zelf verstrekte subsidie, hetgeen bijzonder vreemd voorkomt. De gemeente heeft geen zelfstandige controle uitgevoerd op de samenstelling van de bouwkosten ad € 13.642.000. De gemeente zegt te zijn afgegaan op externe documenten (accountantsverklaringen), waarvan niet vast staat dat deze verklaringen de volledige 4
uitgaven bevatten. Tevens is niet duidelijk welke opdracht de accountant had. Vermoedelijk bestond deze uit de opdracht na te gaan of de uitgaven waren gedaan conform de voorschriften in de subsidiebeschikkingen. Echter indien sprake is van belangenverstrengelende factoren wil dat niet zeggen dat deze kosten niet subsidiabel zijn en kunnen zij toch vallen onder de goedkeuring van de accountant. Het niet aanwezig zijn van deze accountantsverklaringen is ongebruikelijk en komt vreemd voor. GEEN TRANSPARANTIE De gehanteerde methode, te weten het laten uitvoeren van omvangrijke werkzaamheden door een derde, financieel ontoegankelijk partij (BOEI) is een schoolvoorbeeld om, zo men dat zou willen, onoorbare praktijken uit te voeren. Immers, transparantie ontbreekt, inzicht is vanwege ontoegankelijkheid in de administratie van BOEI niet mogelijk. Daar kunnen, zo men wil, nog weer andere organisaties (onderaannemers; adviseurs etc.) achter worden geplaatst, waardoor de transparantie kan worden gereduceerd tot vrijwel nihil. BOEI is een besloten vennootschap die kan opereren op de commerciële markt. Er is geen specifieke reden aangegeven waaruit blijkt dat deze uitvoeringsconstructie noodzakelijk was. Als het gaat om specifieke kennis van BOEI B.V. kan deze ook tegen betaling worden ingehuurd. Het College heeft verzuimd adequate controle uit te voeren op de bepalingen in de overeenkomst met BOEI, t.w. dat de overdrachtsprijs wordt bepaald op de werkelijk gemaakte kosten. Bij de informatie aan het CVB heeft zij aangegeven te beschikken over te weinig documenten en geen accountantsverklaringen, waarnaar zij verwijst. Op grond hiervan bestaat een gerechtvaardigde aanleiding om deze kwestie aan een extern onderzoek te laten onderwerpen. De raad en de burgers hebben het recht op volledige transparantie met betrekking tot deze enorme uitgaaf. De te zwakke houding met betrekking tot de controle en de gebrekkige informatie, verstrekt aan het CVB, geven hiervoor alleszins aanleiding. De hierboven beschreven situatie kan mogelijk ook van toepassing zijn op de investeringen van de DRU Cultuurfabriek en haar 100% deelneming (Horeca B.V.) ad ca. € 3.500.000. Het College heeft met beroep op de WOB aan het CVB iedere inzage op dit punt geweigerd. MOGELIJKE AANWIJZINGEN. Als we thans terugkijken op de opzet en gebeurtenissen vanaf 2006 vallen een aantal zaken op, waardoor de gedachte wordt versterkt dat een nader onderzoek naar de bestede gelden gerechtvaardigd zou zijn. NEGEREN 3 NEGATIEVE ADVIESRAPPORTEN Reeds bij de aanvang blijkt er achteraf, ondanks een 3-tal negatieve adviesrapporten, een grote drang bij het College te hebben bestaan om dit project te realiseren. Dit blijkt uit een aantal opvallende gebeurtenissen. Onderstaand volgt hiervan een opsomming. In de besluitvormingsfase is aan een 3 tal deskundige instanties gevraagd naar hun visie omtrent de haalbaarheid van het DRU plan. Rapporten zijn uitgebracht door: 1. Buys Culturele Profielen te Nijmegen, uitgebracht in 2006 (vermoedelijk) 2. Buro 49 / Koos Peskens te Wageningen, uitgebracht in 2008 (vermoedelijk) 5
3. Drs. J. van der Putten en F. van Duijn (second opinion) uitgebracht in 2008 Alle 3 rapporten zijn negatief over de financiële consequenties van het plan. Er worden verliezen variërend van € 500.000 tot bijna € 900.000 voorspeld. Deze adviezen zijn genegeerd dan wel op een verkeerde wijze geïnterpreteerd en wel zodanig dat het erop lijkt dat soms naar een doel wordt toe geredeneerd (zie memo d.d. 15 januari 2009). RAPPORTEN NIET DAN WEL ONVOLDOENDE ONDER AANDACHT RAAD GEBRACHT. Deze adviesrapporten zijn niet, in actieve zin, aan de raad ter beoordeling voorgelegd. Dit is gebleken uit het feit dat een journalist van De Gelderlander één van de rapporten op grond van de WOB moest opvragen. Op de normale wijze lukte het niet. Eveneens bleek tijdens de raadsvergadering van 12 mei 2011 dat met name het Second opinion rapport voor het eerst ter kennis van de raadsleden kwam. De fractievoorzitter van het CDA wilde het alsnog behandelen. De fractievoorzitter van de PvdA kende het rapport niet. Blijkens informele informatie bij een raadslid bleek dat de andere rapporten eveneens niet bij de raad bekend waren geweest. Toen in veel latere instantie de wethouder werden aangesproken (Radioprogramma Prem Radhakishun - Patjepeeërs van het jaar) omtrent het niet kennen door de raad van deze rapporten werd gereageerd op een vreemde wijze. De rapporten zouden wel ter inzage hebben gelegen bij of tussen alle andere documenten omtrent de totstandkoming van dit project. Echter het was ondoenlijk geweest om alle rapporten te dupliceren en individueel ter beschikking van de raadsleden te stellen. Dit is een onbegrijpelijke reactie. Immers er worden doorgaans vergaderstukken geproduceerd met een grotere omvang dan deze rapporten. Het zgn. vele werk is derhalve een loos argument. Bovendien is het ongebruikelijk om deze belangrijke documenten te deponeren tussen een stapel andere documenten om vervolgens te stellen dat het College daarmee heeft voldaan aan haar informatieplicht. Het College behoorde zich ervan te vergewissen dat alle raadsleden hier kennis van hadden genomen, door deze belangrijke rapporten in persoon aan hen te doen toekomen. Het feit dat deze informatie op deze ondoorzichtige wijze heeft plaatsgevonden heeft er mogelijk toe geleid dat de raadsleden hiervan geen of beperkte kennis hebben kunnen nemen. Zij hebben derhalve mogelijk op onjuiste gronden ingestemd met dit plan. Het College heeft er mogelijk belang bij gehad om deze negatieve rapporten buiten de aandacht van de raad te houden en heeft derhalve gehandeld zoals is omschreven. Deze gang van zaken is een mogelijk signaal om te veronderstellen dat het College mogelijk belangen hadden bij de uitvoering van dit project. Het is namelijk doorgezet zonder dat de raad over de juiste informatie beschikte, wetende dat de exploitatie zeer negatief zou uitkomen. INTIMIDATIE Nadat het CVB in oktober 2011 haar conclusies had gerapporteerd is er een ware hetze uitgebroken tegen de leden van dit Comité. Met name de op alle punten onderbouwde berekening van de totale DRU kosten (€ 28.000.000) bleek tegen diverse zere benen. De kritiek van zowel het College als de coalitiepartijen is nimmer inhoudelijk geweest. Steeds heeft het commentaar bestaan uit (zwaar overdreven) kritiek op de toonzetting in het rapport en niet op de inhoud. De uitkomsten in het rapport zijn, met name voor wat betreft de DRU cijfers, nooit inhoudelijk weerlegd. Sterker, het College heeft getracht om door middel van een accountantsonderzoek, waarbij de opdracht waarschijnlijk onjuist en tendentieus werd geformuleerd, het publiek zand in de ogen te strooien, hetgeen overigens niet is gelukt. Het accountantsrapport geeft geen conclusies omtrent de juistheid, dus ook geen oordeel omtrent de onjuistheid van de berekening door het CVB. Begin 2015 heeft het College middels een niet gecontroleerd feitenonderzoek vastgesteld dat de oorspronkelijke berekening van het CVB in grote lijnen juist bleek. Een zeer negatief aspect in de hetze is de houding van het College geweest tijdens een, door de raad bevolen, gesprek met het Comité op 24 januari 2012. Tijdens dit 2 uur durende gesprek is het CVB door het College bestookt met een tirade aan onterechte verwijten, waarbij zij zijn beschuldigd van leugenarij, populisme en asociaal gedrag. Dit in tegenstelling tot de vooraf gemaakte afspraak dat er een inhoudelijke discussie zou plaatsvinden. 6
De conclusie kan worden getrokken dat het College pogingen ondernam om de aandacht van de feitelijke probleemstelling af te leiden, dat zou kunnen leiden tot een inhoudelijk onderzoek naar de rechtmatigheid van de besteding ad € 13.642.000, alsmede andere aspecten betrekking hebbend op de ontwikkeling van het DRU-project. BEWUST VERZWIJGEN / VERMINKEN / ACHTERWEGE HOUDEN VAN FINANCIELE INFORMATIE Met betrekking tot de bewaking van subsidiegelden door het College het volgende. Inmiddels is de jaarlijkse subsidie gestegen tot ca. € 1.100.000 per jaar. In het subsidieconvenant is onder artikel 7.2B opgenomen dat de DRU Cultuurfabriek voor 1 oktober halfjaarcijfers van het lopende jaar dient te overleggen. Op 12 mei 2011 zegde de verantwoordelijke wethouder aan de raad toe dat kwartaalcijfers zouden worden overgelegd. Dit als gemeentelijke voorwaarde voor het besluit tot verhoging van de jaarlijkse subsidie tot ca. € 1.100.000. Vanaf dat moment heeft het College alle gelegenheden aangegrepen om te voorkomen dat de cijfers van het tot 31 maart 2012 zwaar verliesgevende horecadeel in de publiciteit zouden komen. Het College beroept zich op gebrekkige afspraken in de subsidieovereenkomst en stelt dat zij daardoor niet bij machte is deze belangrijke financiële informatie te vergaren. Dit gaat thans zover dat het College toeliet dat de Stichting DRU feitelijk onjuiste rapportage over het 2e kwartaal 2012 uitbracht. Immers het eindresultaat van de horeca B.V. behoort structureel te worden opgenomen in de resultaten van de Stichting DRU. Nadat in het voorgaande kwartaal door de pers (ingelicht door het CVB) melding was gemaakt van ernstig teruglopende en zwaar verliesgevende cijfers van de horeca b.v. werden deze in het 2e kwartaal 2012 geëlimineerd. Hiermede is deze rapportage onvolledig en derhalve onjuist. Het College gedoogt dit zonder dat daartoe aanleiding bestaat en schendt derhalve haar controletaak op de rechtmatigheid van de subsidie. Deze gang van zaken lijkt de wereld op zijn kop. Daar waar iedere subsidieontvanger alle relevante informatie moet verschaffen, waaronder in ieder geval volledige opening van cijfers, lijkt het of ze juist hier bewust de andere kant op kijken, door juist niet te vragen om relevante cijferinformatie. Ook deze gang van zaken geeft aanleiding om te veronderstellen dat er andere belangen een rol kunnen spelen, die thans niet bekend zijn bij de raad. De jaarrekening over 2010 gaf een volledig beeld van de Stichting. Een rapport met de juiste toelichtingen, alsmede een volledige consolidatie met de cijfers van de horeca b.v.. Nadat het Comité Verontruste Burgers deze cijfers had geanalyseerd en daarbij de enorme verliezen, de slechte kengetallen en de rapportage van de zwakke administratie van de horeca b.v. blootlegde, werd vanaf 2011 het accountantsrapport uitgedund tot het minimaal noodzakelijke. Hierdoor ontbrak ieder inzicht in de horeca (het zwaar verliesgevende onderdeel). De rapportage gaf daardoor nauwelijks relevante informatie over de bedrijfsvoering. Deze rapporten weken qua informatie indeling sterk af, van wat in accountantskringen gebruikelijk is. Het feit dat het College geen enkele belangstelling toonde voor dit zwaar verliesgevende (en zelfs continuïteitsbedreigende) onderdeel en niet haar invloed aanwende om controle hierop uit te oefenen is merkwaardig. ACCOUNTANTSVERKLARINGEN TWIJFELACHTIG Voor het boekjaar 2010 heeft de externe accountant een zogenoemde oordeelsonthouding afgegeven. Dit betekent dat hij geen uitspraak kan doen over de betrouwbaarheid van de cijfers. Dit onder andere op basis van de ontoegankelijkheid van de horeca-administratie, zoals wordt gerapporteerd. De horeca B.V. is een 100% dochteronderneming van de Stichting. Het horecaaandeel in het resultaat van de stichting is van materieel belang, evenals de financiële verhouding tussen deze 2 rechtspersonen. Uit de analyse van de cijfers blijkt dat de horeca b.v. een onwaarschijnlijk hoog loonkostenpercentage (52,7%) heeft, terwijl ca 35 a 40% gebruikelijk is. Dit gevoegd bij de mededeling omtrent de kwaliteit van de administratie is het de vraag of een oordeelsonthouding juist is en of de verklaring niet afkeurend had moeten zijn. Voor de jaren 2011 en 2012 geeft de accountant een goedkeurende verklaring af. Voor 2011 is dit vreemd. Immers de vergelijkende cijfers van 2010 maken integraal onderdeel uit van dit rapport en vallen daarmee onder strekking van de goedkeurende verklaring, terwijl de accountant over 2010 7
niet verder kon komen dan een oordeelsonthouding. Bovendien is de aard en de omvang van de bedrijfsvoering, met name voor wat betreft de horeca, zodanig dat de vraag moet worden gesteld of een goedkeurende verklaring wel kan worden gegeven. Immers de administratieve organisatie/interne beheersing is in deze bedrijfsvoering (horeca) op basis van objectieve factoren niet sluitend te krijgen, waardoor een goedkeurende verklaring niet mogelijk is. Onderzocht dient te worden of de accountant terecht de jaarrekeningen heeft goedgekeurd en zo niet, wat de reden is geweest om dit wel te doen.
MEEWERKEN AAN VALSE CONCURRENTIE Niet direct betrekking hebbend op de vraagstelling omtrent de samenstelling van de bouwkosten, maar wellicht toch zinvol om te vermelden is de feitelijke exploitatie van de horeca b.v.. De horeca B.V, heeft vanaf september 2009 tot en met het 1e kwartaal 2012 ca. € 460.000 verlies gedraaid. Deze verliezen komen uiteindelijk ten laste van de Stichting DRU Cultuurfabriek die door de gemeente Oude IJsselstreek wordt gesubsidieerd met ca. € 1.100.000 per jaar. De gemeente heeft naast genoemde subsidie destijds nog € 500.000 uit het zgn. vereveningsfonds in de DRU gestoken. Tevens heeft gemeente, ter voorkoming van een acuut faillissement, in 2010 een borgstelling afgegeven aan de Rabobank voor € 600.000, als zekerheid voor het even hoge rekeningcourantkrediet. Vervolgens werd in 2011 nog een aanvullende subsidie verstrekt van € 541.000, zijnde een compensatie voor de tekorten in 2009 en 2010. Dit is in feite een dubbele tegemoetkoming. Immers deze tekorten waren reeds opgevangen door middel van het onder gemeentelijke borgstelling verstrekte krediet door de Rabobank ad € 600.000. E.e.a. impliceert dat de gemeente de verliezen van de Horeca B.V. geheel heeft gesubsidieerd en daarmee heeft meegewerkt aan het plegen van valse concurrentie. Immers deze horeca b.v. treedt volledig in concurrentie met andere horecabedrijven in de gemeente. Deze horecabedrijven hebben met dergelijke verliezen geen bestaansrecht en zouden dan ook reeds lang failliet zijn geweest. De kwestie van de valse concurrentie is bij de gemeentelijke voorbereidingen tot de opzet van het DRU complex onderkend. Uit een ambtelijk document d.d. 15 januari 2009 blijkt dat de kwestie van de mogelijke valse concurrentie wordt afgedaan met de opmerking dat een markconforme huur en de exploitatie in b.v.-vorm de oplossing is. Uit de feitelijke gang van zaken nadien blijkt dat dit allerminst het geval is. Deze gang van zaken is vreemd te noemen en geeft eveneens aanleiding om te veronderstellen dat andere (thans onbekende)belangen mogelijk een rol kunnen spelen. Voorts bleek in 2013 dat de gemeente OIJS over 2012 € 135.000 huur heeft betaald voor het gebruik van de raadszalen in 2012 (ca. 40 keer per jaar), daar waar een marktconforme prijs ca. € 40.000 bedraagt. Derhalve een verkapte subsidie met als mogelijk doel de exploitatie van de DRU overeind te houden. Door op deze wijze te handelen wordt de kwestie van het gebrek aan transparantie over de investeringskosten (€ 13.642.000) naar de lange termijn verschoven. Immers zolang de DRU overeind blijft zal de kans op onderzoek naar deze zaak afnemen. ONDUIDELIJKHEID/ONCONTROLEERBAARHEID – SCHIJN VAN INTEGRITEITSSCHENDING. Alle opgesomde bijkomende omstandigheden geven een merkwaardig licht op het geheel. De enorme uitgavenpost is niet transparant. De gekozen opzet biedt alle ruimte voor niet ontdekbare onoorbare handelingen, waaronder fraude. Diverse omstandigheden daar omheen duiden erop dat het College nadere inmenging niet op prijs stelt. Het lijkt erop of zij wat te verbergen heeft. Opvallend is tevens dat de coalitiepartijen in de raad een opvallende eensgezindheid tonen in het, bijna kritiekloos, steunen van alle genoemde situaties. Daar waar de oppositiepartijen (en ook het CVB) met steekhoudende opmerkingen en vragen komen om duidelijkheid te verkrijgen, vangen zij steeds bot, wegens de bijna “slaafse” houding van de coalitiepartijen.
CONCLUSIE 8
1. De totstandkoming van het DRU-complex is zodanig georganiseerd dat de samenstelling van de stichtingskosten niet, dan wel gedeeltelijk, derhalve onvolledig controleerbaar is. Dit klemt nu de Gemeente dit complex heeft teruggekocht op basis van werkelijk gemaakte kosten. 2. De gekozen structuur is gevoelig voor frauduleuze handelingen. 3. Indien fraude zou hebben plaatsgevonden zal dit binnen de thans gehanteerde structuur nooit worden ontdekt. 4. Uit het accountantsverslag over 2014 bij de Gemeentelijke jaarrekening blijkt dat de organisatie binnen het Gemeentelijk apparaat op het gebied van fraudebestrijding te wensen overlaat/liet, dan wel niet aanwezig is/was. 5. Het beperkt verstrekken van informatie; het negeren van duidelijke adviesrapporten; het niet (kunnen) overleggen van accountantsrapporten, alsmede een aantal overige hierboven genoemde voorvallen geven versterken de indruk dat de gemeente een belang heeft gehad bij de totstandkoming van het DRU-complex en dat dit belang niet openbaar mag worden. DIEPGAAND ONDERZOEK Op grond van bovengenoemde factoren dient de kwestie van de enorme besteding van € 13.642.000 in het DRU gebouw en de wijze waarop die heeft plaatsgevonden aan een diepgaand extern onderzoek onderworpen te worden, teneinde alle schijn van mogelijke onoorbare handelingen weg te nemen. Tevens zou in dit onderzoek moeten worden onderzocht of de gehanteerde methode, waarbij de schijn van genoemde negatieve elementen wordt opgeroepen, zich verdraagt met de integriteitverplichting. Eveneens dient onderzocht te worden in hoeverre het College mee werkt cq. heeft meegewerkt aan het plegen van valse concurrentie ten opzichte van plaatselijke horecaondernemers en in hoeverre dit strijdig is met de regels van integriteit.
9