E-wetenschapsonderzoek in het α - en γ -domein Advies van de tijdelijke Commissie Strategie NIWI-KNAW Oktober 2002
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen
Ε -wetenschapsonderzoek in het α - en γ -domein Advies van de tijdelijke Commissie Strategie NIWI-KNAW
Oktober 2002
4
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
Inhoudsopgave
0. Samenvatting van het advies 7 1. Aanleiding voor strategische heroverweging 11 2. Ontwikkeling ICT en Internet in vogelvlucht 13 3. Kansen en mogelijkheden voor een onderzoeksinstituut 4. Kansen en mogelijkheden voor dienstverlening 19 5. Samenhang tussen onderzoek en dienstverlening 23 6. Aanbevelingen van de Commissie 25
15
Bijlage I Samenstelling van de Commissie 29 Bijlage II Opdracht en werkwijze van de Commissie 31 Bijlage III Geraadpleegde literatuur 33
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
5
6
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
0. Samenvatting van het advies
De Commissie Strategie NIWI-KNAW adviseert het bestuur van de KNAW: A.
Een nieuw instituut voor e-wetenschapsonderzoek op te richten
B.
Het bestaande instituut NIWI-KNAW op te heffen.
De uitwerking van advies A. is als volgt: 1. Inhoudelijk: Het nieuwe onderzoeksinstituut voor e-wetenschapsonderzoek besteedt aandacht aan de rol van ICT en digitalisering in het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke communicatie. Het instituut verricht fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek, en richt zich met betrekking tot dit laatste primair op de Nederlandse wetenschap. Het onderzoek concentreert zich qua object op (ondersteuning van) de geesteswetenschappen en (een deel van) de sociale wetenschappen, omdat daar de behoefte het grootst is; 2. Randvoorwaarden: Twee belangrijke randvoorwaarden voor het nieuwe onderzoeksinstituut zijn een wetenschappelijk directeur met een internationale reputatie en een onderzoekprogramma dat internationaal is getoetst. Daarnaast dient er voor te worden gezorgd dat er vanaf het begin sprake is van een goede inbedding in de Nederlandse onderzoekswereld op dit gebied. Overleg met NWO en AWT, beide met recente initiatieven op dit gebied, is daarbij geboden; 3. Implementatie: Om dit nieuwe instituut tot stand te brengen zou een kwartiermakerscommissie moeten worden ingesteld. Deze zou drie deeltaken moeten uitvoeren: (1) het op korte termijn organiseren van een wetenschappelijke bijeenkomst om de contouren van een aansprekend onderzoeksprogramma vast te stellen; (2) het maken van een profiel voor de nieuw aan te stellen directeur; (3) het maken van een globaal plan voor de organisatie van het instituut (omvang, budget, taakverdeling). De uitwerking van advies B. is als volgt: 1. Stel een tweede commissie in die de opheffing van het NIWI-KNAW begeleidt. Deze commissie richt zich op de dienstverlenende activiteiten van het instituut en volgt deze aanpak: van elk onderdeel wordt de waarde beoordeeld aan de hand van een viertal criteria: kwaliteit (waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar het gebruik van geavanceerde ICT), gebruik door de wetenschappelijke gemeenschap in Nederland, wetenschappelijk belang (waarbij uniciteit een belangrijke afweging vormt), en bedrijfseconomisch rendement. Er is hiervoor al veel materiaal aanwezig, maar er zal ook enig nieuw onderzoek moeten worden gedaan; 2. Indien het oordeel negatief uitvalt, besluit dan tot beëindiging van de activiteit op een zo kort mogelijke termijn met in achtneming van zorgvuldigheid jegens personeel en gebruikers.
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
7
3. Indien het oordeel positief uitvalt, dient te worden onderzocht of de activiteit elders kan worden ondergebracht, bij voorbeeld door middel van een tender-procedure; 4. De commissie dient, in overleg met het bestuur van de KNAW, apart aandacht te besteden aan de vraag hoe de huidige NIWI-taak ‘dienstverlening aan de eigen KNAW-organisatie’ in het licht van dit advies, en mede op grond van het oordeel over de dienstverlening volgens de hierboven voorgestelde procedure, vorm kan worden gegeven.
8
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
Kader I Begripsbepaling Digitalisering en Dienstverlening – ICT (informatie- en communicatietechnologie): de technische hulpmiddelen voor data-opslag, verwerking en -transport die bij wetenschapsbeoefening, wetenschappelijke informatievoorziening en wetenschappelijke communicatie kunnen worden gebruikt. – Digitalisering o in de nauwe betekenis: de conversie van traditionele bronnen (papier, foto’s, audiovisueel materiaal) naar een digitale versie. o in de brede betekenis: het proces van verandering waarbij de digitalisering in engere zin wordt gebruikt. Dit betreft met name de organisatorische veranderingen die nodig zijn om de informatie in nieuwe vormen op te slaan, te bewerken, te ontsluiten enz. – Informatiedienstverlening, of kortweg ‘dienstverlening’, omvat een breed scala van eenvoudig werk (zoals het scannen, kopiëren en versturen van documenten) tot complex werk (zoals het ontwerpen en bouwen van information portals). In het eerste geval betekent dienstverlening niet veel meer dan simpele service, die in feite door willekeurig wie kan worden verleend. In het tweede geval kan de dienstverlening eigenlijk alleen goed worden uitgevoerd als de ontwikkeling in de ICT op de voet wordt gevolgd, wat een hoog expertiseniveau vereist. Wetenschap en Onderzoek – Wetenschappelijk onderzoek gebruiken we om de kernactiviteit van wetenschappelijk werk aan te duiden (de Commissie richt zich hierbij vooral op de geesteswetenschappen en delen van de sociale wetenschappen). – Wetenschappelijke communicatie gebruikt de Commissie om alle processen van verspreiding en verwerking van de resultaten van het hiervoor genoemde wetenschappelijk onderzoek aan te duiden. – Wetenschapsonderzoek verricht onderzoek naar de processen van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie. – E-Wetenschapsonderzoek is wetenschapsonderzoek dat vooral aandacht besteedt aan de rol van ICT en digitalisering in wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie; het is deze vorm van wetenschapsonderzoek die in dit advies de belangrijkste rol speelt.
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
9
10
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
1. Aanleiding voor strategische heroverweging
De invoering van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in onze samenleving heeft ingrijpende gevolgen voor de inhoudelijke vraagstellingen en de infrastructuur van de wetenschappelijke wereld. De ICT – het Internet in het bijzonder – heeft grote verschuivingen teweeggebracht in de productie, het beheer en de consumptie van kennis en informatie. Ook de KNAW kan niet op afstand blijven staan van de internationale ontwikkelingen die plaats vinden op het kruispunt van ICT, in het bijzonder het Internet, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie. De vraagstukken die opkomen rond de digitalisering van wetenschappelijke informatie en de invloed daarvan op onderzoek, collectiebeheer en dienstverlening raken direct aan de kerntaken en -verantwoordelijkheden van de KNAW. Enerzijds produceert de KNAW wetenschappelijke informatie, anderzijds hebben de onderzoekers van de KNAW te maken met wat elders digitaal beschikbaar wordt gesteld. De betrouwbaarheid van de wetenschappelijke informatievoorziening en het optimaal benutten van deze moderne mogelijkheden zijn van strategisch belang voor de KNAW. Onderzoekers zien bovendien internationale virtuele gemeenschappen ontstaan, waarin met gebruikmaking van de nieuwe technische mogelijkheden gezamenlijk onderzoek wordt gedaan aan grote databases of gekoppelde bestanden. Het Global Grid Forum is hiervan een voorbeeld.1 Voor de Nederlandse wetenschap is het uiteraard van groot belang aansluiting te hebben en te houden bij die ontwikkelingen. De vraag die zich thans voordoet is, wat de gevolgen zijn van de onderling gerelateerde ontwikkelingen op het gebied van ICT, digitalisering, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie op de rol, positie en taken van de KNAW en het NIWI (zie kader I voor de in dit rapport gehanteerde begrippen). In hoofdlijnen liggen er volgens de Commissie op dat terrein de volgende taken voor de KNAW: 1. een taak als stimulator en kwaliteitsbewaker van de Nederlandse wetenschap en de rol van de wetenschap in de samenleving; 2. een taak jegens de afnemers van de met behulp van ICT tot stand gekomen producten van de KNAW en haar instituten; 3. een taak jegens de eigen KNAW-instituten; 4. een taak (volgens de Strategienota 2000 bij het NIWI neergelegd) die onderzoek betreft naar enerzijds de ontwikkeling van de technologie en anderzijds naar de effecten van ICT en digitalisering (in brede zin) op het wetenschappelijk onderzoek en communicatie, zoals veranderende onderzoeksvraagstellingen en -methodieken, communicatiepatronen, ontwikkelen van (inter) nationale richtlijnen en standaarden, kwaliteitsbeoordeling en ontsluiting van wetenschappelijke resultaten.
1 Het Global Grid Forum (GGF) is een initiatief vanuit de wetenschappelijke gemeenschap dat enkele jaren geleden begon met een aantal grote conferenties in Europa, Amerika en Azië. Onderzoekers en technici ontwikkelen technologische structuren waarin virtueel kan worden samengewerkt op basis van het gezamenlijk gebruik van grote databestanden, ook wel wide-area distributed computing genoemd (zie www.globalgridforum.org).
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
11
In het licht van haar verantwoordelijkheid voor de Nederlandse wetenschapsbeoefening, en in het bijzonder gezien de relatief zwakke positie op dit terrein van een aantal wetenschapsgebieden (met name de humaniora en delen van de sociale wetenschappen) is de KNAW bij uitstek de plek waar deze ontwikkelingen gesignaleerd en verder geëxploreerd dienen te worden. De KNAW participeert reeds op bescheiden schaal in enkele samenwerkingsverbanden en via instituten op meer specifieke terreinen (bijv. CHI in het text encoding initiative TEI, het NIWI in UKB). Het NIWI is in lijn met de strategienota 2000 KNAW recentelijk gestart met een onderzoeksafdeling waar de vraag naar de ‘invloed van digitalisering in brede zin op de wetenschapsbeoefening’ centraal staat. Onderzoek op dat terrein vindt in Nederland relatief weinig plaats. Er bestaan echter aarzelingen bij zowel het NIWI als de KNAW over de te maken keuzen, zowel wat betreft de richting van het onderzoek als de inrichting en de onderlinge samenhang van de dienstverlening op dit gebied. Deze aarzelingen hebben enerzijds te maken met de breedte en complexiteit van het veld, waardoor het moeilijk is (de juiste) keuzen te maken. Anderzijds is de vraag gerezen of het palet aan bedrijfsonderdelen in het huidige NIWI nu juist een voor- of een nadeel is om de langere-termijn uitdagingen aan te gaan die worden gesteld door de ontwikkelingen in de ICT. Hierover heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden tussen het NIWI en verscheidene bestuursorganen van de KNAW (BCO, adviescommissie GWI, DB). Er is een aantal beleidsnotities geschreven om de gewenste ontwikkelingen vanuit de KNAW en vanuit het NIWI gezien in kaart te brengen. Begin dit jaar is door het bestuur vastgesteld dat ondanks alle inspanningen er tot op heden geen bevredigende uitkomst is. Dat is de reden geweest tot het in mei 2002 instellen van een tijdelijke adviescommissie ‘Commissie Strategie NIWI-KNAW’ (zie bijlage I en II voor opdracht en samenstelling van de Commissie).
12
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
2. Ontwikkeling ICT en Internet in vogelvlucht
Het Internet is in enkele jaren tijd explosief gegroeid. In 1995 waren er wereldwijd 16 miljoen gebruikers. In 2001 waren dat er 400 miljoen; in 2010 naar verwachting 2 miljard (Castells 2001). Niet alleen het aantal gebruikers groeide explosief, ook de capaciteit en snelheid van chips en de toegangsmogelijkheden van het worldwide web (bandbreedte), en daarmee de gebruiksmogelijkheden. Tegelijkertijd, zo beweert Castells, is er onvoldoende wetenschappelijke kennis over de logica, beperkingen en mogelijkheden van het Internet, en de rol ervan in de maatschappij: “The speed of transformation has made it difficult for scholarly research to follow the pace of change with an adequate supply of empirical studies on the whys and wherefores of the Internet-based economy and society. Taking advantage of this relative void of reliable investigation, ideology and gossip have permeated the understanding of this fundamental dimension of our lives, as is often the case in periods of rapid social change.” Kort samengevat: de ontwikkelingen gaan snel; zo snel dat het moeilijk is voor wetenschappelijk onderzoek om deze ontwikkelingen bij te houden, en niet-wetenschappelijke kennis over het fenomeen dreigt de overhand te krijgen. En dan heeft Castells het over ‘scholarly research’ dat zich speciaal op het Internet richt. De dreiging is dus a fortiori aanwezig voor de ‘gewone’ onderzoeker die in toenemende mate in een digitale omgeving komt te werken. Het Internet heeft dan ook grote betekenis voor de wetenschappelijke communicatie, maar roept tevens ingewikkelde vragen op. De mogelijkheden om samen te werken met onderzoekers waar ook ter wereld nemen sterk toe, en ook om mondiaal bronnen te raadplegen, om databases te creëren en te gebruiken, enz. Van instituten wordt nu zonder meer verwacht dat ze hun archieven, bibliotheken, databestanden en andere informatie toegankelijk maken via het worldwide web. Het zijn vooralsnog de natuurwetenschappen die het meest van deze ontwikkeling lijken te profiteren (genomics/ proteomics, operaties op afstand, collaborative engineering, aardobservatie, om maar enkele voorbeelden te noemen), maar ook in de humaniora en de sociale wetenschappen beginnen de mogelijkheden door te dringen en te leiden tot virtuele samenwerkingsprojecten (Het Geheugen van Nederland, Digitale Bibliotheek Geesteswetenschappen, NWO-groot subsidie voor NIWI-IISG project Life Courses in Context). Ook voor de wetenschappelijke organisatie en infrastructuur verandert er veel. Instituten bevinden zich plots in een netwerk van wereldwijde concurrentie, concurrentie om de data die ze bezitten, om de gebruikers die nu virtueel langs komen, en om de mate van technologische geavanceerdheid. Er vindt wereldwijd een veelheid aan ‘digitale’ projecten plaats; de hoeveelheid toegankelijke informatie is gigantisch, maar ook ongestructureerd, kwalitatief wisselvallig, en op velerlei wijzen georganiseerd en gestandaardiseerd (eigenlijk dus een contradictio in terminis). Deze nieuwe omgeving stelt veel instellingen voor problemen waartoe ze niet zonder meer geëquipeerd zijn. Hoe bijvoorbeeld te reageren, als betrekkelijk eenvoudig wetenschappelijk instituut, op ontwikkelingen rond standaarden als EAD, TEI, Z39.50, XML, of op ontwikkelingen als het Internet2 of Geant (Netwerk infrastructuur voor Europees onderzoek)? Deze ontwikkeling en de daaruit voortkomende vragen doen zich voor in alle disciplines van de wetenschap, maar de indruk bestaat dat men in de bèta en medische wetenschappen redelijk in staat is
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
13
om in te spelen op deze ontwikkelingen, terwijl men zich in de alfa- en gammawetenschappen voor aanzienlijke problemen ziet gesteld. Dat zou vooral liggen aan een slechter ontwikkelde infrastructuur, mede doordat men minder gewend is om te werken in grotere samenwerkingsverbanden en met grote databestanden. Het proces van wetenschappelijke kennisproductie is in het recent uitgebrachte AWT rapport (Bijker en Peperkamp 2002) onderscheiden in een vijftal fasen te weten: (1) productie, (2) presentatie, (3) publicatie en distributie, (4) ontsluiting en gebruik en daaropvolgend nog een fase: (5) de (re)productie. Het gebruik en de invloed van ICT verschillen per fase, evenals de vragen en problemen waarmee men wordt geconfronteerd. In de productiefase gaat het bijvoorbeeld om de efficiëntie van dataverzameling en -verwerking, terwijl in de ontsluitings- en gebruiksfase zaken als toegankelijkheid, betrouwbaarheid en eigendomsrecht een rol spelen. Voor onderzoekers ontstaan nieuwe mogelijkheden (en soms ook moeilijkheden) die er voorheen niet waren omdat: – in een digitale omgeving, ongeacht fysieke afstand, in principe eenvoudig en efficiënt nieuwe samenwerkingsverbanden (communities) tot stand te brengen zijn, alsmede een rechtstreeks contact tussen auteur en lezer mogelijk geworden is; – onderzoeksdata in digitale vorm gemakkelijker gedeeld kunnen worden door onderzoekers; – koppelingen tussen bronnen die voorheen gescheiden bleven mogelijk worden (digitale integratie van bronnenonderzoek); – het structureren en ordenen van wetenschappelijke informatie met behulp van ICT-middelen eenvoudiger is; – de mogelijkheden van digitale publicatie en distributie enorm toenemen, maar ook op een complex geheel van eigendomsrechten van uitgevers, redactie, beoordeling etc. stuiten. Naast deze veranderingen in het proces van de kennisproductie zijn er ook verder reikende implicaties. Zo komt bijvoorbeeld de betrouwbaarheid van wetenschappelijke kennis en informatie in een ander daglicht te staan. Waar voorheen poortwachtersystemen als peer review de belangrijkste vorm van kwaliteitsbewaking in de wetenschap vormden, betogen sommigen dat nu een marktmechanisme als een hitindex de waarde van de wetenschappelijke kennis en informatie aangeeft.2 De mogelijkheden en moeilijkheden die bovenstaande ontwikkelingen oproepen zijn zo complex dat voor de beantwoording van vragen wetenschappelijk onderzoek nodig is. Door De Vuijst (2002) is al eerder in een advies aan de KNAW bestuurscommissie onderzoekorganisatie (BCO) naar voren gebracht dat om de internationale ontwikkelingen te kunnen vertalen naar de Nederlandse onderzoekswereld én om lange termijn implicaties van korte termijn beslissingen te duiden een organisatie met voldoende expertise noodzakelijk is. De Commissie is het hiermee eens en geeft in het navolgende aan waarom.
2
Dit gebeurt met de volgende redenering: kwalitatief hoogwaardige kennis op het Internetdomein wordt vaker geraadpleegd en geciteerd dan kennis van mindere kwaliteit; daardoor stijgt de reputatie van hoogwaardige kennis verder; vervolgens wordt de zichtbaarheid ervan groter; onderzoekers met een reeds hoge hitindex zullen, om hun reputatie te behouden en vergroten, betrouwbaar onderzoek leveren. (Zie voor meer voorbeelden het AWT-rapport, Bijker en Peperkamp 2002).
14
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
3. Kansen en mogelijkheden voor een onderzoeksinstituut
De Commissie is van oordeel dat er in Nederland behoefte is aan een nieuw onderzoeksinstituut dat zich richt op de relatie tussen ICT/Internet, digitalisering, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie, met name in de alfa en gammawetenschappen.3 Voor dit soort onderzoek zal de Commissie de term ‘e-wetenschapsonderzoek’ hanteren: Wetenschappelijk onderzoek naar onderzoekers en onderzoek in een virtuele wereld. Dit onderzoek richt zich op het proces van onderzoek en de communicatie tussen onderzoekers in de verschillende wetenschappen, waarbij vooral aandacht wordt besteed aan de rol van ICT en digitalisering. Voor de vestiging van een dergelijk instituut voor e-wetenschapsonderzoek bestaan vier hoofdargumenten: 1. ICT-ontwikkelingen en digitalisering (in brede zin) vormen internationaal een belangrijk gebied voor wetenschappelijk onderzoek, zowel ten behoeve van de (hoogwaardige) ondersteuning van verschillende wetenschapsterreinen, als voor eigenstandig onderzoek; 2. Al het wetenschappelijk onderzoek, en dus ook het Nederlandse, vindt steeds meer plaats in een digitale omgeving; onderzoek naar de functie van ICT/Internet en digitalisering-in-brede-zin voor de wetenschap is derhalve belangrijk en vergt zowel theoretische als praktische kennis; met name op het gebied van de alfa- en gammawetenschappen bestaat er een achterstand voor wat betreft de kennis over en integratie van ICT/Internet; 3. ICT-onderzoek is in Nederland op verschillende plaatsen aanwezig (stimuleringsprogramma’s, informaticaplatform, ICES-KIS3, KP6), maar er is in Nederland geen leidend onderzoekcentrum op het terrein van e-wetenschapsonderzoek; voor zover er activiteiten plaatsvinden gebeurt dat zeer versnipperd. 4. Vraagstukken in de moderne informatiemaatschappij vereisen een multidisciplinaire aanpak waarbij ook de inzet van alfa- en gammawetenschappen noodzakelijk is; een instituut voor ewetenschapsonderzoek kan voor een dergelijke inzet een belangrijk kristallisatiepunt vormen. Ad 1. Onderzoek op het kruispunt van ICT/Internet en digitale wetenschappelijke informatie en communicatie staat internationaal in toenemende mate in de belangstelling. Dit is op te maken uit het aantal specialistische conferenties en publicaties op dit terrein, maar ook uit het sterk groeiende aandeel dat dit onderzoek heeft op meer algemene conferenties (4S, EASST, SHOT).4 Ad 2. De KNAW heeft eerder uitgesproken dat wetenschappelijk onderzoek binnen het NIWI naar ontwikkelingen in de informatietechnologie en de invloed daarvan op wetenschappelijk onderzoek 3 In natuurwetenschappelijk en medisch-wetenschappelijk onderzoek wordt, vaak in internationale samenwerking, al wel op grote schaal ICT en digitalisering in het wetenschapppelijk onderzoek gebruikt. Daarbij valt te denken aan zeer grote databases voor astronomisch of moleculair-biologisch onderzoek en geavanceerde netwerken en systemen voor medische beeldverwerking. 4 De programma’s van de verschillende Annual Conferences bieden een breed scala aan voorbeelden van onderzoeksvragen. Zie hiervoor bijvoorbeeld: http://www.lsu.edu/ssss/, http://shot.press.jhu.edu/meeting/program.htm, http:// www1.york.ac.uk/org/satsu/easst2002/.
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
15
van toenemend belang is (Strategienota 2000). De Commissie is het daarmee eens. Wetenschappers werken mondiaal in nieuwe samenwerkingsverbanden, vaak op basis van enorme, al dan niet gedistribueerde databestanden. Dat heeft grote effecten op de communicatiepatronen en onderzoekstechnieken, en treft bovendien de aard van openbaarmaking van wetenschappelijke resultaten en de methodiek van kwaliteitsbeoordeling ervan (peer review, bijvoorbeeld). Ad 3. Er vindt in Nederland, en trouwens ook internationaal relatief weinig onderzoek plaats naar de relatie tussen ICT/Internet-digitalisering en wetenschappelijk onderzoek in de α- en γ-wetenschappen5 (bv. het Global Grid Forum richt zich vooral op de natuurwetenschappen). Op universiteiten vindt hier en daar enig onderzoek plaats, en ook in sommige onderzoekscholen wordt er enige aandacht aan besteed (WTMC (wetenschapsonderzoek), ASCOR en SIKS (kennis en informatiesystemen). Er zijn daarnaast nog enkele verspreide landelijke initiatieven waarin toegepast onderzoek wordt gedaan aan diverse vormen van ICT ten behoeve van het wetenschapsbedrijf. Daarbij gaat het of om diensten aan onderzoekers (bijv. het bouwen van information-portals) of om diensten aan instellingen (bijv. het Collexis initiatief om een database te bouwen met zgn. digitale fingerprints van onderzoekers, expertises en organisaties). Er is echter, voor zover wij weten, weinig of geen aansluiting bij grote internationale initiatieven op dit gebied, bijv. in het UK of de USA. Ad 4. Vraagstukken in de moderne informatiemaatschappij zijn zo complex dat zij op een geïntegreerde manier vanuit een combinatie van alpha-, beta- en gammawetenschappen dienen te worden aangepakt. De toenemende integratie van ICT en digitalisering in onze samenleving leidt tot veranderingsprocessen die vooral op de langere termijn ingrijpende gevolgen zullen hebben voor onze pluriforme cultuur. Daarom is er naast technisch onderzoek ook sociaal-wetenschappelijk en geesteswetenschappelijk onderzoek nodig. Geesteswetenschappers kunnen, bijvoorbeeld, deze veranderingsprocessen benoemen, analyseren en – in voorkomende gevallen – zelfs bijdragen aan hun vormgeving. Geesteswetenschappers kunnen bovendien kritisch reflecteren op de mogelijkheden en beperkingen van de daarbij gekozen wetenschappelijke kaders en gevolgde procedures. Dit vereist een vernieuwing van de geesteswetenschappen zelf waarbij zij zich meer met maatschappelijke vraagstukken engageren. Het vereist eveneens een besef bij maatschappelijke partijen (zoals bedrijfsleven, overheden en NGO’s) dat geesteswetenschappen en sociale wetenschappen meer en in een vroeger stadium bij projecten berokken moeten worden.6 Een KNAW-instituut voor e-wetenschapsonderzoek kan een belangrijk rol spelen bij het realiseren van deze gedeeltelijk nieuwe missie van alpha- en gammawetenschappen. Bij de inrichting van een dergelijk instituut voor e-wetenschapsonderzoek dient het onderzoeksprogramma langs de volgende drie dimensies voldoende breedte te hebben: – Het onderzoek dient het gehele spectrum van grensverleggend tot toegepast onderzoek te omvatten: onderzoeksvragen zullen deels uit de eigen dynamiek van het e-wetenschapsonderzoek voortkomen, en deels uit concrete problemen in het wetenschappelijk onderzoek in de verschillende disciplines van de humaniora en de sociale wetenschappen worden afgeleid. – Het onderzoek dient multidisciplinair te zijn: naast het wetenschaps- en technologieonderzoek (met een inbreng vanuit sociologie, geschiedenis, filosofie en economie van wetenschap) dient ook voldoende expertise op het gebied van de informatica, de alfa-informatica en bibliotheek- en archiefwetenschap aanwezig te zijn. 5
Er bestaat in ons land geen leidend onderzoekcentrum op dit gebied. Ook de nieuwe onderzoeksafdeling-in-wording van het NIWI vervult deze rol (nog) niet. 6 Voor een onderbouwing en uitwerking hiervan, zie de AWT verkenning “Geëngageerde Geesteswetenschappen” (Bijker en Peperkamp 2002).
16
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
– Het onderzoek dient een bijdrage te leveren aan een meer expliciete maatschappelijke oriëntatie van de alpha- en gammawetenschappen. Dit dient zowel te gebeuren door de selectie van onderzoeksvragen (bijvoorbeeld in samenwerkingsprojecten met maatschappelijke partijen), als door methodische reflectie op een dergelijk maatschappelijk engagement. – Er dient ook ruimte te zijn voor beleidsrelevant onderzoek: dit kan alle facetten omvatten van beleidsondersteunend tot strategisch beleidsontwikkelend.7 Dit resulteert in een onderzoeksinstituut dat zich primair beweegt op het gebied van e-wetenschapsonderzoek, maar daarbij steunt op expertise in ICT, digitalisering, en wetenschappelijk onderzoek en communicatie in de sociale- en geesteswetenschappen (zie Fig. 1).
Fig. 1. Het e-wetenschapsonderzoek steunt op vier pijlers: ICT, digitalisering, wetenschappelijk onderzoek, en wetenschappelijke communicatie (met name in de sociale- en geesteswetenschappen). Daarbij is de technische ICT-pijler het kleinst in omvang, en dient de verbinding met onderzoek en communicatie in de sociale- en geesteswetenschappen het sterkst te zijn. De nauwe verbinding van het e-wetenschapsonderzoek in het nieuwe instituut met de vier ondersteunende vormen van expertise kan op verschillende manieren vormgegeven worden, deels in het aanstellingsbeleid van de onderzoeksmedewerkers en deels in institutionele en programmatische samenwerking: – Strategische samenwerkingsverbanden zijn noodzakelijk met universitaire instituten waar het sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek en onderwijs de hoofdactiviteiten zijn: dit kan bijvoorbeeld gebeuren via gezamenlijke colloquia, dubbelbenoemingen, en gastdocentschappen. – In eigen huis dient het nieuwe instituut pilot studies te verrichten die binnen het disciplinaire sociaal- en geesteswetenschappelijk onderzoek gelokaliseerd zijn, om op die manier een actieve basis voor samenwerking, als in het vorige punt bedoeld, mogelijk te maken. Indien succesvol, kunnen deze projecten worden voortgezet door of in samenwerking met universitaire instituten waarvan dit de hoofddoelstelling is. – Aan te trekken onderzoekers voor het e-wetenschapsonderzoek dienen (al dan niet via dubbelbenoemingen) tezamen een breed spectrum aan disciplinaire achtergronden te vertegenwoordigen: van informatica tot wijsbegeerte, van literatuurwetenschap tot sociologie. 7
Er vinden internationaal belangrijke internationale initiatieven plaats op het gebied van digitalisering van wetenschappelijk onderzoek die aanzienlijke beleidsconsequenties kunnen hebben. Voorbeelden zijn de initiatieven die overal in de wereld worden genomen voor de organisatie van een nieuwe infrastructuur voor ‘distributed knowledge’ zoals van de NSF (Atkins, a.o 2002) of the GRID (UK e-Science program).
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
17
Kader II Instituut voor e-wetenschapsonderzoek Het begrip e-wetenschap (e-science) is inmiddels in de internationale literatuur geaccepteerd. Daaronder verstaat men wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie waarbij het gebruik van ICT-faciliteiten en infrastructuur een centrale rol spelen. Deze maken het voor onderzoekers bijvoorbeeld mogelijk om gezamenlijk onderzoek te doen met gegevensbestanden en rekenfaciliteiten die wereldwijd zijn gedistribueerd, en op nieuwe manieren onderling en met de ‘afnemers’ van onderzoeksresultaten te communiceren. E-wetenschapsonderzoek is onderzoek naar het proces van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie waarbij vooral aandacht besteed wordt aan de rol en betekenis van ICT en digitalisering. De strategiecommissie stelt zich voor dat een nieuw instituut voor e-wetenschapsonderzoek wordt gevormd door – eerst een kader voor een onderzoeksprogramma vast te stellen, – vervolgens een internationaal vermaarde onderzoeker als directeur aan te trekken, – dan de onderzoekers te selecteren en aan te stellen, – en tenslotte een uitgewerkt onderzoeksprogramma te formuleren, – dat door een internationale adviesraad wordt getoetst. In dit tekstkader schetst de commissie, als voorbeeld om de gedachtevorming te helpen, de mogelijke contouren van een onderzoeksprogramma van een dergelijk instituut voor e-wetenschapsonderzoek. Er zou sprake kunnen zijn van drie deelprogramma’s, gericht op (1) vraagstukken binnen het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke communicatie, (2) specifieke methodische en infrastructurele vernieuwingen voor wetenschappelijk onderzoek en communicatie, en (3) de wisselwerking tussen wetenschap en maatschappij . We geven van elk deelprogramma voorbeelden van onderzoeksvragen. Deze onderzoeksvragen zijn zo gekozen dat zij de onderlinge verhouding tussen de deelprogramma’s verduidelijken. 1. De implicaties van ICT en digitalisering voor wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie a) Wat zijn de effecten van het gebruik van mondiale computernetwerken op het wetenschappelijk onderzoek; bijvoorbeeld de effecten op nieuwe vormen van onderzoekssamenwerking (in ‘virtuele’ onderzoeksgroepen), of op het gebruik van nieuwe vormen van data (via gekoppelde databases), of op het publiceren (via Internet)? b) Wat zijn de gevolgen van het gemeenschappelijk gebruik van grote databases op het Web voor de betrouwbaarheid van gegevens en de rol van vertrouwen tussen wetenschappelijke onderzoekers? c) Wat zijn de gevolgen van publiceren op Internet voor het systeem van peer-review, of voor het vraagstuk van copyright? 2. Instrumenten van ICT en digitalisering voor methodische en infrastructurele vernieuwing in wetenschappelijk onderzoek en communicatie a) Op welke manier kunnen kwalitatieve data (bijvoorbeeld van interviews) wereldwijd via Internet worden gedeeld door onderzoekers? b) Welke nieuwe vormen van kwaliteitscontrole zijn mogelijk in aanvulling op het bestaande peer-review systeem? c) Welke vormen van e-publishing zijn geschikt voor de alpha- en gammawetenschappen? 3. De implicaties van ICT en digitalisering voor de wisselwerking tussen wetenschap en maatschappij a) Wat is de rol van internationale experts in nationale wetenschappelijke advisering (zoals bijvoorbeeld door de Gezondheidsraad)? b) Wat zijn de gevolgen van nieuwe publicatiekanalen via Internet voor het publieke vertrouwen en de legitimatie van wetenschap in de maatschappij? c) Wat zijn de implicaties van het gebruik van publicaties op Internet in het primaire en secundaire onderwijs voor het beeld dat burgers hebben van wetenschap en technologie?
18
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
4. Kansen en mogelijkheden voor dienstverlening
Een inschatting van de landelijke behoefte aan een instituut op het gebied van de dienstverlening van digitale wetenschappelijke informatie is lastig te maken. Duidelijk is dat door de komst en groei van het Internet alle wetenschappelijke onderzoek in ons land in principe de mogelijkheden heeft deel te nemen aan wereldwijde netwerken van onderzoekers. De verzameling aan dienstverlenende activiteiten van het NIWI is in een aantal hoofdgebieden in te delen: (1) data-archieven (NHDA, Steinmetz) (2) bibliografische databases (BNTL, SRM,enz.), (3) biomedische bibliotheek en documentleverantie (4) historische collectie KNAW, bijzondere collecties handschriften, kaarten, incunabelen, enz. (5) onderzoekinformatie (NOD) (6) bibliotheekdiensten voor NIWI/KNAW medewerkers (7) dienstverlening aan derden, digitaliseringsprojecten (waaronder KNAW-instituten) (8) overige extern gefinancierde projecten (BAN, ICONCLASS) Van deze diensten wordt de documentleverantie naar verwachting afgebouwd (en daarmee ook de biomedische collectie). Voor elk van de overige genoemde diensten geldt dat nooit onafhankelijk is onderzocht hoe ze functioneren, wat de kwaliteit (inhoudelijk en qua ICT-gebruik) ervan is in vergelijking tot een groeiend aantal andere bronnen, in welke behoefte ze precies voorzien, hoe ze het bedrijfsmatig doen in vergelijking met de concurrentie, enz. (Het NIWI zelf heeft wel enkele peilingen gedaan bij onderzoekers/gebruikers en een algemene marktverkenning in 1998, welke inmiddels volgens het NIWI zelf is verouderd). Wat betreft de aard van een mogelijk toekomstige dienstverlening gaat de Commissie er van uit dat deze in het licht van de algemene taken en doelstellingen van de KNAW in elk geval excellent en hoogwaardig dient te zijn. Dat wil zeggen dat het moet gaan om technisch geavanceerde vormen van dienstverlening, gestoeld op innovatief onderzoek en verbonden met specifieke behoeften in bepaalde vakgebieden. Ten aanzien van de bestaande databases, data-archieven enz. binnen het NIWI zet de Commissie een vraagteken bij de mate van geavanceerdheid in technische zin en bij de vraag of er voldoende intensieve relaties bestaan met de vakgebieden waarvoor de databases bedoeld zijn. Overigens geldt voor een deel van de databases (BNTL, delen van de historische collectie) dat deze zich reeds op andere plekken bevinden omdat men geoordeeld heeft dat ze daar inhoudelijk beter op hun plaats zijn (bijv. de KB, het Rijksprentenkabinet, de UL). Het is de Commissie gebleken dat er allerlei oordelen bestaan over de huidige en toekomstige waarde van de onderdelen van het NIWI, zowel binnen de KNAW als daarbuiten. Diensten en collecties zijn zeer divers, door samenloop van omstandigheden in het huidige NIWI samengebracht, maar niet altijd op wetenschappelijk verantwoorde wijze samenhangend. Deze oordelen zijn voor sommige onderdelen tamelijk negatief, voor andere redelijk positief. Over het algemeen hebben
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
19
deze oordelen gemeen dat ze gestoeld zijn op individuele ervaringen en niet op systematische analyse. Hoewel het een goede gewoonte is om dienstverlenende activiteiten regelmatig te (laten) evalueren, en het NIWI dat op onderdelen ook wel heeft gedaan of heeft laten doen, is de Commissie van mening dat onderzoek naar de waarde van de dienstverlening en de behoefte daaraan van de buitenwereld niet noodzakelijkerwijze eerst zou moeten plaatsvinden alvorens beslissingen te nemen over de mogelijke voortzetting, beëindiging of overdracht aan derden van deze activiteiten van het NIWI. Een beslissing ten aanzien van de dienstverlening moet primair worden genomen naar aanleiding van een strategische afweging. Met andere woorden: het oordeel over de verschillende onderdelen van het NIWI staat tot op zekere hoogte los van de meer strategische vraag wat de consequenties zijn van de ontwikkelingen in de ICT voor de toekomst van de dienstverlening in KNAW-verband. De massale (retro)digitalisering van tijdschriften leidt er bijvoorbeeld toe dat de documentleverantie snel overbodig wordt. Voor andere vormen van dienstverlening verandert de wereld in ieder geval op twee manieren. In de eerste plaats zijn er de complexe technische ontwikkelingen die moeten worden bijgehouden, zowel op het punt van de techniek zelf als op het punt van de expertise en scholing van medewerkers. In de tweede plaats is er sprake van een veranderende concurrentiepositie. Door de mondiale distributie en toegankelijkheid van informatie staan archieven en bibliotheken nu in een directe concurrentieverhouding tot alle andere instellingen in de wereld op hetzelfde vakgebied. De vraag is of in die groeiende concurrentie het nog wel verstandig is om vooraan te willen lopen op een groot aantal verschillende gebieden tegelijkertijd. Deze vraag wordt voor het huidige NIWI als informatiedienstverlener nu met ‘neen’ beantwoord. Dat wil zeggen, de Commissie heeft geen overtuigende argumenten kunnen vinden om deze verzameling van activiteiten bij elkaar te blijven plaatsen in één instituut, of zelfs maar bij de KNAW te houden. De kernvraag is volgens de Commissie of en hoe onderzoekers in de verschillende vakgebieden het beste kunnen worden ondersteund in hun gebruik van ICT en het Internet. Anders gezegd: moeten en kunnen vakgebieden zelf deze expertise ontwikkelen, dan wel dicht tegen zich aan hebben, of is een gespecialiseerde dienstverlener waar men diensten kan inkopen een betere oplossing. Om deze vraag goed te beantwoorden is eigenlijk meer specifiek onderzoek nodig waarin de stand van zaken in de diverse vakgebieden wordt opgemeten. Zo’n onderzoek is in de context van deze Commissie niet mogelijk. Op grond van kennis en ervaring binnen de Commissie, en op grond van bestaande gegevens over ontwikkelingen in vakgebieden, is de Commissie het volgende van mening: 1. er is weinig behoefte aan een aparte dienstverlener in de bèta- en medische vakgebieden; 2. de behoefte daaraan in de alfa- en gammawetenschappen ligt mogelijk anders. Althans, de stand van zaken in die gebieden is voor wat betreft ervaring en kennis op gebied van ICT en digitalisering nogal wisselend; 3. de vraag aan welk soort dienstverlening behoefte is binnen de in 2. genoemde vakgebieden en hoe die het best te organiseren, is op dit moment onvoldoende duidelijk beantwoord; 4. en daarmee ook de vraag of de KNAW via het huidige NIWI en mede in het licht van de snelle ICT ontwikkelingen in voldoende mate geschikt is om die dienstverlening te leveren. Concluderend constateert de Commissie dat de huidige ontwikkelingen in de ICT grote gevolgen hebben voor de aard en de organisatie van de informatiedienstverlening. In ieder geval verandert de
20
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
concurrentiepositie van aanbieders sterk, de uniciteit van collecties en databezit in het algemeen komt hoe dan ook onder druk te staan, en de technische ontwikkelingen stellen ook steeds hogere eisen aan het personeel. De relatie tussen wetenschappelijk onderzoek en collecties en databases verandert ook voortdurend door de digitale ontwikkelingen. De vragen die dit oproept zijn van algemeen strategische aard en vereisen een heroverweging van de rol van de KNAW op dit gebied.8 Het is in de ogen van de Commissie noodzakelijk dat de KNAW duidelijk maakt hoe zij haar rol in de wetenschap en de wetenschappelijke informatievoorziening ziet in het licht van het digitale tijdperk; een vraag die niet alleen het NIWI aangaat, maar ook de andere KNAW-instituten en uiteindelijk de wetenschap in Nederland.
8
Iconclass, het in Nederland bedachte en internationaal door kunsthistorici gebruikte classificatie-systeem moge hier als voorbeeld dienen voor het huidige ad hoc beleid dat NIWI heeft gemaakt tot de bonte verzameling die het is, en het ontbreken van een duidelijke strategie. In 1973-1985 gaf de KNAW Iconclass uit in 17 boekdelen. Later werd Iconclass elektronisch. Nu is geregeld dat de afdeling Edita van de KNAW het algemeen, technisch en juridisch management van Ionclass heeft (incl. de website www.iconclass.nl). NIWI voert de redactie van de inhoud van het classificatiesysteem en doet onderzoek naar vernieuwende gebruiksmogelijkheden. De vraag óf de KNAW een kunsthistorische dienst als Iconclass (de waarde ervan staat voor de Commissie overigens buiten kijf) moet aan- of overnemen kan naar het oordeel van de Commissie alleen worden gesteld in een strategisch kader, dat nu ontbreekt. De beslissing inzake Iconclass is er één uit (zeer vele) ad hoc beslissingen die tot het ‘palet’ van het NIWI hebben geleid.
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
21
5. Samenhang tussen onderzoek en dienstverlening
Het bestaansrecht van het NIWI was lange tijd gelegen in zijn dienstverlenende functie op het terrein van de informatievoorziening. Deze functie is vooral gebaseerd op de verschillende wetenschappelijke informatiecollecties en -bestanden die door het NIWI gevormd en/of – al dan niet op afstand – beheerd worden. De relatie tussen deze dienstverlenende activiteiten en het onderzoek dat binnen het NIWI wordt uitgevoerd ontbreekt grotendeels of is op zijn minst niet helder gedefinieerd. Dat geldt het scherpst voor de relatie tussen routinematige dienstverlening en het onderzoek dat wordt verricht in de nieuw gevormde afdeling NERDI. Meer verband bestaat er met de toepassingsgerichte onderzoeksactiviteiten die direct zijn gerelateerd aan de meer hoogwaardige vormen van dienstverlening. Dat onderzoek is evenwel beperkt van omvang en hoofdzakelijk technisch/toegepast van aard. Bovendien – en dat is cruciaal in de ogen van de Commissie – komt juist daar de vraag op of die activiteiten niet veel meer samen met onderzoekers in deze vakgebieden zouden moeten worden verricht. a) onderzoek dat gerelateerd is aan de door het NIWI beheerde collecties en bestanden, en dat gericht is op (verbetering van) de toegankelijkheid, duurzaamheid en bruikbaarheid van die collecties en bestanden voor derden; b) onderzoek naar nieuwe vormen van informatievoorziening en de daarvoor ontwikkelde instrumenten; c) onderzoek naar processen van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke communicatie en de rol van ICT daarin. Het onderzoek genoemd onder a) is een taak die sinds langere tijd door het NIWI wordt uitgevoerd en die een noodzakelijk onderdeel vormt van de tot nu toe primaire dienstverlenende taken van het NIWI. Met name de relatie met en de behoefte van gebruikers moeten helder zijn: welke vragen worden door wie gesteld, en welk onderzoek is daarvoor geëigend. De vraag is, of er aansluiting is bij ontwikkelingen en activiteiten elders, nationaal en internationaal, omdat ook steeds meer andere partijen zich bezighouden met toegankelijkheid, duurzaamheid en bruikbaarheid van informatie. Het onderzoek genoemd onder b) en c) betreft relatief nieuwe activiteiten waarover de Commissie uitvoerig van gedachten heeft gewisseld. Hierbij dient het volgende te worden opgemerkt: Zowel bij de wetenschappelijke informatie en communicatie (kort gezegd het traject van publicatie, distributie, beoordeling en toegankelijkheid via bibliotheken, databases en netwerken) als bij de toepassing van ICT in het onderzoek en de gevolgen van digitalisering op het onderzoek zelf zijn (zoals hierboven aangegeven) ingrijpende ontwikkelingen gaande. Die ontwikkelingen voltrekken zich in internationaal verband, maar hebben uiteraard implicaties op nationaal niveau. Vooral in de geesteswetenschappen en deels ook in de sociale wetenschappen worden deze vragen op dit moment in Nederland onvoldoende aangepakt. Deze vraagstukken hebben deels een wetenschapsdynamisch karakter, zijn deels beleidsmatig of organisatorisch van aard, en leiden deels ook tot meer technische en operationele onderzoeksvragen. Hierbij komt een heel areaal van technische en inhoudelijke vraagstukken aan de orde zoals: de technische vormgeving van ‘digital repositories’, de koppeling
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
23
van wetenschappelijke informatie aan digitale leeromgevingen, de koppeling van publicatie- en beoordelingssystemen aan de nieuwe vormen van wetenschappelijke verslaggeving, duurzaamheid van de digitale wetenschappelijke output, de optimale verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen en tussen de instellingen, vraagstukken met betrekking tot intellectueel eigendom en auteursrecht, en dergelijke. Daarnaast leidt de digitalisering tot tal van vragen met betrekking tot toepassing van de resultaten van het onderzoek, en met betrekking tot wetenschappelijk bronnenmateriaal als input voor onderzoek. Op langere termijn spelen ook vragen over de integratie van de eerder onderscheiden 5 fasen in het proces van wetenschappelijke productie een rol .9 Op grond van het bovenstaande ziet de Commissie in de toekomst de samenhang tussen onderzoek en dienstverlening op de volgende wijze. Vragen met betrekking tot veranderingen onder invloed van ICT in het proces van wetenschappelijke informatie en communicatie leiden tot vragen over opzet, beheer, toegankelijkheid enz. van digitale bronnen. De relatie tussen het onderzoeksproces zelf en ICT-ontwikkelingen is zo nauw dat dienstverlening aan de wetenschap alleen vruchtbaar kan worden uitgevoerd in samenwerking tussen onderzoekers in bepaalde vakgebieden en gespecialiseerde e-wetenschapsonderzoekers. De vraagstukken op dit brede terrein zijn in toenemende mate verweven met ICT en vereisen naast een diepgaande kennis van ICT en het proces van kennisproductie, een intensieve samenwerking met ‘probleemhebbers’, i.c. onderzoekers, onderzoeksinstellingen en beleidsmakers. Dit impliceert dat volgens de Commissie ook geen verzameling bronnen fysiek binnen het NIWI aanwezig hoeft te zijn, laat staan dat deze beheerd en uitgebaat dienen te worden. Voor zover het voor het werk van het onderzoeksinstituut noodzakelijk is om te werken met bronnen, databases enz. kan immers een keuze worden gemaakt uit materiaal, aanwezig binnen duizenden mondiaal verspreide organisaties. Deze keuze moet inhoudelijk vanuit de onderzoeksvraagstelling worden gemaakt en niet omgekeerd: omdat er toevallig een aantal databases aanwezig is, daar onderzoek mee gaan verrichten.
9
(1) productie, (2) presentatie, (3) publicatie en distributie, (4) ontsluiting en gebruik en daaropvolgend nog een vijfde fase de (re)productie(5)
24
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
6. Aanbevelingen van de Commissie
De Commissie is van mening dat de betekenis van digitalisering en ICT voor de wetenschapsbeoefening dermate belangrijk is dat de KNAW op dit terrein tenminste een coördinerende rol dient te vervullen. Het vinden van antwoorden op de uitdagingen, die vooral door de komst van het Internet en de daarmee gepaard gaande globale distributie, aan kennis stellen, is van belang voor de kwaliteit en efficiency van het wetenschappelijk onderzoek. De Commissie meent dat op dit terrein een nieuw op te richten instituut een nuttige onderzoeksfunctie kan vervullen; eigenstandig, maar ook zodanig dat die kan worden opgevat als een vorm van ondersteuning aan de onderzoekswereld in Nederland. De onderzoeksinspanning moet vanaf het begin worden getoetst door een internationaal gremium, waarbij ook de vraag aan de orde moet komen of het onderzoek voldoende aansluit bij actuele vraagstukken in de (Nederlandse) onderzoekswereld, en of er voldoende samenwerking met het onderzoeksveld van de geesteswetenschappen en delen van de sociale wetenschappen tot stand komt. In het huidige NIWI ziet de Commissie zeker onderzoekers die in zo’n nieuw instituut zouden kunnen functioneren, maar deze zijn nog niet getoetst op het nieuw op te stellen onderzoeksprogramma. Een onderzoeksplan dient te worden uitgewerkt dat gericht is op: onderzoek naar de relatie tussen ontwikkelingen in de ICT, digitalisering in brede zin en het wetenschapsbedrijf. Het onderzoek dient bij te dragen aan de reflectie op en de toepassing van ICT in het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke communicatie. Het onderzoek richt zich vooral op het terrein van de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen in Nederland. Het houdt daarbij voldoende rekening met expliciet geformuleerde wensen en problemen van onderzoekers, onderzoeksinstellingen en beleidsmakers. Een zekere ruimte (bijv. 25%) wordt gereserveerd voor grensverleggend onderzoek dat breder kijkt, noodzakelijk om het hierboven omschreven onderzoek te inspireren en te funderen. Dit onderzoek zal gericht moeten zijn op methodologische vraagstukken en vragen naar hoe de wetenschap en de relatie tussen wetenschap en maatschappij veranderen onder invloed van digitalisering en ICT. Samengevat luidt het standpunt van de Commissie als volgt. De Commissie Strategie NIWI-KNAW heeft het volgende overwogen: Enerzijds, dat – het huidige NIWI teveel een bonte verzameling is van onderdelen met verschillende kwaliteiten, historische achtergronden en toekomstperspectieven, – de kwaliteiten en toekomstperspectieven van die verschillende onderdelen niet helder op tafel liggen, – het onderlinge inhoudelijke verband tussen de diverse onderdelen veelal ontbreekt, en daarmee de noodzaak van het samenzijn in één instituut, – de relatie tussen onderzoek en dienstverlening in het huidige NIWI niet helder is geformuleerd,
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
25
– de huidige ICT ontwikkelingen minder geavanceerde delen van het NIWI-werk op korte termijn overbodig maken (met name de documentleverantie) en voor de overige -meer geavanceerde- delen van de dienstverlening in ieder geval een flinke opfrisbeurt noodzakelijk zouden maken (veel werk kan inmiddels aanzienlijk efficiënter en effectiever worden uitgevoerd), – dezelfde ontwikkelingen het mogelijk maken dat databases en data-archieven overal ter wereld toegankelijk zijn of worden en daarmee nieuwe vragen opwerpen over de positie van KNAW en NIWI als informatiedienstverlener, bijvoorbeeld de vraag of bepaalde taken nog wel zinvol zijn als KNAW-taak (en bijv. niet beter passen bij een commerciële dienstverlener), of de vraag of deze onderdelen niet beter af zijn bij vakinstellingen of bij onderzoekers in de betreffende vakgebieden, en anderzijds, dat – wetenschappelijk onderzoek en ICT/Internet steeds meer verweven raken, – de ICT-ontwikkelingen en processen van digitalisering dermate ingrijpend zijn voor zowel de vraagstellingen van onderzoekers als voor de omgeving waarin onderzoekers werken, dat wetenschappelijke aandacht hiervoor in een aparte setting gerechtvaardigd is, – dat deze wetenschappelijke aandacht zowel een fundamentele (wetenschapssociologische, -historische en -filosofische) component kent als een meer toegepaste variant (vraagstukken rond beheer, toegankelijkheid, duurzaamheid enz.), – dat deze kennis met name voor de geestes- en sociale wetenschappen in Nederland belangrijk is omdat die op het punt van de digitale infrastructuur niet sterk zijn georganiseerd, – de KNAW in haar strategisch beleid een taak moet blijven zien in hoogwaardige, d.w.z. met goed wetenschappelijk onderzoek verbonden, informatiedienstverlening aan onderzoekers, maar een nieuwe invulling gewenst is in het licht van de technologische ontwikkelingen, – deze invulling kan gebeuren via de drie centrale criteria uit de Strategienota 2000 van de KNAW (uniciteit, kwaliteit en wendbaarheid), waarbij in de uitvoering de metafoor van de spin-in-hetweb kan worden gevolgd, adviseert het bestuur van de KNAW: A.
Een nieuw instituut voor e-wetenschapsonderzoek op te richten
B.
Het bestaande instituut NIWI-KNAW op te heffen.
De uitwerking van advies A. is als volgt: 1. Inhoudelijk: Het nieuwe onderzoeksinstituut voor e-wetenschapsonderzoek besteedt aandacht aan de rol van ICT en digitalisering in het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke communicatie. Het instituut verricht fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek, en richt zich met betrekking tot dit laatste primair op de Nederlandse wetenschap. Het onderzoek concentreert zich qua object op (ondersteuning van) de geesteswetenschappen en (een deel van) de sociale wetenschappen, omdat daar de behoefte het grootst is; 2. Randvoorwaarden: Twee belangrijke randvoorwaarden voor het nieuwe onderzoeksinstituut zijn een wetenschappelijk directeur met een internationale reputatie en een onderzoekprogramma dat
26
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
internationaal is getoetst. Daarnaast dient er voor te worden gezorgd dat er vanaf het begin sprake is van een goede inbedding in de Nederlandse onderzoekswereld op dit gebied. Overleg met NWO en AWT, beide met recente initiatieven op dit gebied, is daarbij geboden; 3. Implementatie: Om dit nieuwe instituut tot stand te brengen zou een kwartiermakerscommissie moeten worden ingesteld. Deze zou drie deeltaken moeten uitvoeren: (1) het op korte termijn organiseren van een wetenschappelijke bijeenkomst om de contouren van een aansprekend onderzoeksprogramma vast te stellen; (2) het maken van een profiel voor de nieuw aan te stellen directeur; (3) het maken van een globaal plan voor de organisatie van het instituut (omvang, budget, taakverdeling). De uitwerking van advies B. is als volgt: 1. Stel een tweede commissie in die de opheffing van het NIWI-KNAW begeleidt. Deze commissie richt zich op de dienstverlenende activiteiten van het instituut en volgt deze aanpak: van elk onderdeel wordt de waarde beoordeeld aan de hand van een viertal criteria: kwaliteit (waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar het gebruik van geavanceerde ICT), gebruik door de wetenschappelijke gemeenschap in Nederland, wetenschappelijk belang (waarbij uniciteit een belangrijke afweging vormt), en bedrijfseconomisch rendement. Er is hiervoor al veel materiaal aanwezig, maar er zal ook enig nieuw onderzoek moeten worden gedaan; 2. Indien het oordeel negatief uitvalt, besluit dan tot beëindiging van de activiteit op een zo kort mogelijke termijn met in achtneming van zorgvuldigheid jegens personeel en gebruikers. 3. Indien het oordeel positief uitvalt, dient te worden onderzocht of de activiteit elders kan worden ondergebracht, bij voorbeeld door middel van een tender-procedure; 4. De commissie dient, in overleg met het bestuur van de KNAW, apart aandacht te besteden aan de vraag hoe de huidige NIWI-taak ‘dienstverlening aan de eigen KNAW-organisatie’ in het licht van dit advies, en mede op grond van het oordeel over de dienstverlening volgens de hierboven voorgestelde procedure, vorm kan worden gegeven.
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
27
28
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
Bijlage I Samenstelling van de Commissie
Voorzitter: Prof. dr. ir. J.H. van Bemmel Leden: Prof. dr. ir. W.E. Bijker Prof. drs. J.S. Mackenzie Owen Prof. dr. F.C.J. Ketelaar Prof. dr. E.J. Fischer
Adviseurs: Prof. dr. J. de Vuijst Dr. G.A. de Jong
Secretaris: Dr. J.B. Spaapen
Drs E.A.W. Uijtdewilligen
Rector magnificus Erasmus Universiteit Rotterdam
Hoogleraar Techniek en samenleving Universiteit van Maastricht Hoogleraar Informatiewetenschap Universiteit van Amsterdam Hoogleraar Archiefwetenschap Universiteit van Amsterdam Oud-directeur Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis Amsterdam (1984 – 1993)
Bijzonder hoogleraar Informatiewetenschap Universiteit van Tilburg Directeur Nederlands Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten Amsterdam
Secretaris Bestuurscommissie Onderzoekorganisatie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Amsterdam Medewerkster Planning en Control Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Amsterdam
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
29
30
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
Bijlage II Opdracht aan en werkwijze van de Commissie Strategie NIWIKNAW
De opdracht aan de Commissie: ‘In het licht van de snelle ontwikkelingen in de wetenschappelijke informatievoorziening en communicatie onder invloed van de exponentieel groeiende technologische mogelijkheden heeft het dagelijks bestuur van de KNAW besloten tot een strategische heroriëntatie van het NIWI. Er wordt een onafhankelijke Commissie Strategie NIWI ingesteld. De Commissie wordt verzocht met inachtneming van reeds beschikbare beleidsdocumenten van het NIWI en van extern adviseur prof. J. de Vuijst, een strategische exercitie uit te voeren. Er is ter voorbereiding van de opdracht aan de Commissie overleg gevoerd met de betrokkenen (BCO KNAW, directeur NIWI, beoogd voorzitter Commissie). Besloten is in de opdracht aan de Commissie twee fasen te onderscheiden. In de eerste fase wordt de Commissie gevraagd een antwoord te formuleren op de algemene strategische vraag wat de rol van de KNAW resp. het NIWI kan zijn bij het aanbieden van landelijke voorzieningen op het terrein van de wetenschappelijke communicatie en informatie, gelet op de ontwikkelingen op het gebied van ICT en de effecten daarvan op het wetenschappelijk onderzoek. De Commissie wordt daarbij gevraagd zowel de kansen en de mogelijkheden te verkennen op het gebied van de dienstverlening als op het gebied van het onderzoek naar wetenschappelijke informatie en communicatie. Van de opdracht aan de Commissie is uitgezonderd de documentleverantie uit biomedische tijdschriften. Het bestuur van de KNAW heeft aan de directeur NIWI gevraagd in mei 2002 een notitie ter tafel te brengen over het ten aanzien van de tijdschriftencollectie en documentleverantie te voeren beleid, in het bijzonder gelet op de ontwikkelingen op het gebied van de elektronische tijdschriften. Het bestuur is voornemens aan de hand van bedoelde notitie spoedig besluiten te nemen over de gewenste aard en omvang van de documentleverantietaken van het NIWI. Het advies over de strategie op hoofdlijnen wordt op korte termijn verwacht, dat wil zeggen binnen drie maanden na instelling van de Commissie. Het bestuur van de KNAW zal dit advies na ontvangst terstond en voordat het zijn standpunt heeft bepaald ter kennis brengen van het instituut, de OR en de OC-NIWI. In de tweede fase zal in een nog nader te formuleren opdracht aan de Commissie worden gevraagd
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
31
aan te geven hoe, gegeven de standpuntbepaling van het bestuur over het eerder uitgebrachte advies, de uitwerking van de gekozen strategie ter hand dient te worden genomen. De opdracht van het bestuur van de KNAW aan de Commissie voor de eerste fase luidt als volgt: Opdracht aan de Commissie Strategie NIWI-KNAW (eerste fase) Aan de Commissie wordt gevraagd om, met in acht neming van strategische documenten van de directie van het NIWI en van externe adviezen: 1. Op globale wijze in kaart te brengen de voornaamste ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de belangrijkste gevolgen daarvan voor het doen van wetenschappelijk onderzoek en voor de informatievoorziening aan het onderzoek. 2. Een visie te formuleren op de rol die het NIWI-nieuwe stijl kan vervullen aan de hand van een analyse van: a. de behoefte aan vanuit het publieke domein te vervullen landelijke functies in de dienstverlening op het gebied van wetenschappelijke informatievoorziening, alsmede in het onderzoek naar wetenschappelijke communicatie en informatie; b. de gewenste samenhang tussen onderzoek en dienstverlening in deze. 3. De kansen en mogelijkheden te verkennen voor een center of excellence op het gebied van onderzoek naar wetenschappelijke informatie en communicatie in het licht van de ICT ontwikkelingen. Daarbij ware in globale termen aan te geven hoe een, internationaal aansprekend, meerjarenonderzoekprogramma er uit zou kunnen zien. 4. De kansen en mogelijkheden te verkennen om op het terrein van de wetenschappelijke informatievoorziening in de toekomst een rol te spelen als hoogwaardige dienstverlener voor ‘wetenschappelijk Nederland’ en eventueel daarbuiten. De hoofdvraag is hier aan welke hoogwaardige landelijke diensten is er nu en in de nabije toekomst behoefte in de wetenschappelijke wereld.’
De werkwijze van de Commissie: Het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen heeft in mei 2002 besloten een externe commissie te formeren. Deze Commissie heeft conform de opdracht haar werkzaamheden verricht. Het rapport is in vijf vergaderingen, in de periode mei tot en met oktober 2002, tot stand gekomen. De Commissie heeft op 6 juni 2002 een bezoek gebracht aan het NIWI en daar gesproken met directie en onderzoekers van het instituut. De directeur van het Nederlandse Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten heeft als extern adviseur van de Commissie zijn visie gepresenteerd op de eerste vergadering van de Commissie. In september heeft een tussentijdse mondelinge terugkoppeling naar de opdrachtgever plaatsgevonden. De Commissie heeft de finale tekst van het advies vastgesteld in haar laatste vergadering van 7 oktober 2002. Deze versie is op 22 oktober behandeld in een vergadering van het Dagelijks Bestuur van de KNAW, dat overigens in zijn vergadering van 8 oktober al een conceptversie van het advies had besproken. Een standpuntbepaling van het DB is op 22 oktober door de opdrachtgever aan het rapport toegevoegd.
32
E-wetenschapsonderzoek in het α- en γ-domein
Bijlage III Geraadpleegde Literatuur
Atkins, D.E., Droegemeier, K.K., Feldman, S.I., Garcia-Molina, H., e.a. (2002) Revolutionizing Science and Engineering Through Cyberinfrastructuur: report on the National Science Foundation Blue-Ribbon Advisory Panel on Cyberinfrastructuur.(NSF draft report). Bestuur KNAW (2000) Strategienota Onderzoekorganisatie KNAW 2000. Bijker, W. E., & Peperkamp, B. (2002). Geëngageerde geesteswetenschappen: Perspectieven op cultuurveranderingen in een digitaliserend tijdperk. Den Haag: Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid. Castells, M. (2001) The Internet Galaxy: Reflections on the Internet, Business, and Society. Oxford: University Press. Kieven, E., Coppen, P.A., Levinson, ST., Renn, J., Schoepflin, U., & Wittenburg, P. (2001) ECHO European Culture Heritage Online. Foundation Note. Max-Planck Institut. Nederlandse Instituut voor Wetenschappelijke Informatiediensten (2001/2002) Diverse strategische documenten waaronder: Begroting 2002; Meerjarenbegroting 2002-2005; Meerjarenplan 20022005; NIWI research program 2000-2004 Exploring the Future of Information and communication in research. Programma onderzoekscholen WTMC en ASCOR (Web site): http://www.pscw.uva.nl/ascor/ en http://www.wmw.utwente.nl/wtmc/) Vuijst, J. de (febr. 2002) Wetenschappelijke informatie en communicatie in het Internettijdperk. De ontwikkeling van een nieuwe koers voor NIWI-KNAW. (advies aan de BCO-KNAW).
Advies Commissie Strategie NIWI-KNAW
33