Duurzame relatie met EU-onderdaan
Hogeschool van Amsterdam Auteur: Studentnummer: Begeleider: Datum:
Adiel Singh 521205 mr. Figen Yaka 03-06-2013 1
Voorwoord Een onderzoek vergt een zorgvuldige, verifieerbare en systematische studie. Gedurende twaalf weken heb ik deze maatstaven aangehouden om het resultaat dat voor u ligt met verantwoording te presenteren. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Advocatenkantoor Jangali. Aan mij is verzocht om in het kader van mijn afstudeertraject uit te zoeken in hoeverre de door de Nederlandse Staat verlangde bewijsmiddelen ter aantoning van de duurzame relatie bij partnerschap (tussen een vreemdeling en diens ongehuwde partner) in strijd is met (considerans 6 van) richtlijn 2004/38 EG. De reden hiervan is dat het kantoor in de uitoefening van dergelijke procedures te kampen heeft met bewijsproblemen. Om het eindresultaat te realiseren heb ik een literatuur- en jurisprudentieonderzoek alsmede een praktijkonderzoek verricht. Alvorens u het resultaat van mijn onderzoek leest wil ik eerst van de gelegenheid gebruik maken om een aantal personen te bedanken die hebben bijgedragen aan het realiseren van het onderzoeksrapport. Allereerst wil ik hiervoor mijn afstudeerbegeleidster Figen Yaka bedanken voor haar intensieve begeleiding gedurende het onderzoek. Daarnaast bedank ik het gehele team van Advocatenkantoor Jangali voor alle steun gedurende mijn studie alsmede het verlenen van alle medewerking tijdens dit onderzoek en in het bijzonder voor het verschaffen van de door mij gevraagde onderzoeksmateriaal. Tot slot wil ik mijn dankwoord uitspreken aan mijn familieleden die mij gedurende mijn studie hebben ondersteund. Dit praktijkprobleem zal in de toekomst nog genoeg pennen in beweging brengen en houden. Voor mij is nu het moment aangebroken om het onderzoek af te ronden. Ik heb geprobeerd om de informatie zo helder en duidelijk mogelijk te verwoorden. Dit is het resultaat. Adiel Singh Amsterdam, 3 juni 2013
2
Inhoudsopgave Voorwoord .........................................................................................................................................2 Verklarende woordenlijst....................................................................................................................5 Lijst met afkortingen ...........................................................................................................................7 Samenvatting......................................................................................................................................8 Hoofdstuk 1: Inleiding ....................................................................................................................... 10 1.1 Achtergrond ............................................................................................................................ 10 1.2 Doelstelling ............................................................................................................................. 10 1.3 Centrale vraagstelling en deelvragen ....................................................................................... 10 1.4 Onderzoeksstrategie ............................................................................................................... 11 1.5 Onderzoeks- en begripsafbakening.......................................................................................... 11 1.6 Praktijkelementen en verantwoording selectie ........................................................................ 11 1.7 Opbouw afstudeerrapport....................................................................................................... 12 Hoofdstuk 2: Rechtskader ................................................................................................................. 13 2.1 Inleiding .................................................................................................................................. 13 2.2 Richtlijn 2004/38 EG ................................................................................................................ 13 2.3 Nationale wet- en regelgeving ................................................................................................. 14 2.4 Implementatie in Nederland.................................................................................................... 16 2.5 Deelconclusie .......................................................................................................................... 17 Hoofdstuk 3: Zes-maanden vereiste .................................................................................................. 18 3.1 Inleiding .................................................................................................................................. 18 3.2 Wettelijke grondslag ............................................................................................................... 18 3.3 Politiek over de zes maanden eis ............................................................................................. 19 3.4 Rechtspraak over de zes-maanden eis ..................................................................................... 20 3.4.1 Uitspraken rechtbanken ................................................................................................... 20 3.4.2 Arresten Raad van State ................................................................................................... 21 3.4.3 Arresten Hof van Justitie EG ............................................................................................. 23 3.5 Deelconclusie .......................................................................................................................... 23 Hoofdstuk 4: Bewijsmiddelen............................................................................................................ 25 4.1 Inleiding .................................................................................................................................. 25 4.2 Wettelijke grondslag ............................................................................................................... 25 4.3 Samenwoning ......................................................................................................................... 26 4.4 Bewijsmiddelen ter aantoning van duurzame relatie ............................................................... 26 4.4.1 bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie ....................................... 26 4.4.2 huurcontracten ................................................................................................................ 27 4.4.3 Een hypotheek voor de aankoop van een huis op beider naam ......................................... 31
3
4.4.4 afschriften van rekeningen op beider naam ...................................................................... 33 4.5 Deelconclusie .......................................................................................................................... 34 Hoofdstuk 5: Analyse case files ......................................................................................................... 36 5.1 Inleiding .................................................................................................................................. 36 5.2 Case I ...................................................................................................................................... 36 5.3 Case II ..................................................................................................................................... 36 5.4 Case III .................................................................................................................................... 37 5.5 Case IV .................................................................................................................................... 38 5.6 Case V ..................................................................................................................................... 38 Hoofdstuk 6: Eindconclusie / aanbevelingen ..................................................................................... 41 6.1 Inleiding .................................................................................................................................. 41 6.2 Eindconclusie .......................................................................................................................... 41 6.3 Aanbevelingen ........................................................................................................................ 43 Literatuurlijst .................................................................................................................................... 45 Bijlagen............................................................................................................................................. 49
4
Verklarende woordenlijst B Basisbeginsel:
grondbeginsel, uitgangspunt
Beleidsregels:
regels die het beleid bepalen
Burger van de Unie:
een persoon met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie.
C Codificeren:
opname van rechtsregel(s) in wetboeken
Communautair:
de gemeenschap betreffend, met name de EU
D Derdelanders:
Vreemdelingen afkomstig uit een land dat niet behoort tot de EU/EER
Duurzaamheid:
bestendig of lang meegaand
G Gemeenschapsonderdaan:
onderdaan van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of een onderdaan van de Europese Economische Ruimte, of een Zwitsers onderdaan.
Gemeenschapsrecht:
het recht van de Europese Unie. Geheel van EUverdragen, verordeningen, richtlijnen, inclusief de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
H Huisvestingsvergunning:
Voor alle zelfstandige particuliere huurwoningen met een rekenhuur tot € 681,02 (per 1 januari 2013) is een huisvestingsvergunning verplicht.
Huurbescherming
bescherming van huurders tegen het opzeggen van de huur door de eigenaar of verhuurder. Zowel bewoners van zelfstandige als van onzelfstandige woningen hebben huurbescherming.
I Implementatie:
in werking stellen (invoeren)
Illegaal:
buitenlander die zonder verblijfsvergunning/verblijfsrecht in een land verblijft
5
M Mededeling:
mondelinge of schriftelijke informatie
Middelen:
geld
O Objectief:
zonder zich door eigen voorkeur te laten beïnvloeden; onbevooroordeeld, onbevangen
Onrechtmatig:
in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel
R Rechtmatig:
overeenkomstig de wet
Rechtsgrondslag:
de rechtsbasis of rechtsgrondslag verschaft de juridische bevoegdheid om een maatregel te nemen.
Rechtsinstrument:
juridisch middel dat het recht biedt
Rechtspositie:
positie, uit juridisch oogpunt beschouwd
Registergoed:
goederen waarvan het kadaster een openbaar register bijhoudt. In dat register wordt bijgehouden wie op enig moment de eigenaar van een registergoed is en of er beperkte rechten zoals bijvoorbeeld een hypotheek op een registergoed rusten.
Richtlijn:
aanwijzing voor te volgen gedrag
Richtsnoer:
regel of voorbeeld waarnaar je je moet richten
S Subjectief:
persoonlijk, volgens eigen mening; partijdig
U Unieburger:
burger van de Unie
V Verblijfsrecht:
recht om (onder bepaalde) voorwaarden in een land te verblijven
Verblijfsrichtlijn:
richtlijn 2004/38 EG
Verblijfsvergunning:
officiële toestemming om voor een bepaalde periode in een land te verblijven
6
Lijst met afkortingen Awb
Algemene wet bestuursrecht
ABRvS
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State
BSN
Burgerservicenummer
B&W
Burgemeester en Wethouders
GBA
Gemeentelijke basisadministratie
HvJ EG
Hof van Justitie EG
IND
Immigratie- en Naturalisatiedienst
RvS
Raad van State
Vb
Vreemdelingenbesluit 2000
Vc
Vreemdelingencirculaire 2000
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Vv
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Vw
Vreemdelingenwet 2000
ZP
Zittingsplaats
7
Samenvatting In dit onderzoeksrapport staat de vraag centraal of de door de Nederlandse Staat verlangde bewijsmiddelen ter aantoning van de duurzame relatie bij partnerschap (tussen een vreemdeling en diens ongehuwde partner) strijd levert met (considerans 6 van) richtlijn 2004/38 EG. De voor dit onderzoek belangrijkste bepalingen vinden we terug in de zesde overweging (considerans) van de richtlijn en in de artikelen 2 en 3. In overweging zes is bepaald dat het aan het gastland is om de positie van de personen die niet onder de strikte definitie van ‘familieleden’ vallen, te onderzoeken teneinde de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven. Art. 2 van Richtlijn 2004/38 EG geeft aan welke kring van familieleden vallen onder de toepassing van de richtlijn en in art. 3 staan de begunstigden die rechten kunnen ontlenen aan de richtlijn. Op grond van art. 3 lid 2 dient het gastland de binnenkomst en verblijf van de partner - met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft – te vergemakkelijken. Dit onderzoek draait om deze specifieke groep, de ongehuwde partner van de burger van de Unie. Op nationaal niveau is de binnenkomst en verblijf van de ongehuwde partner geregeld in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire. Hierin is bepaald dat er tussen de ongehuwde partner en de burger van de Unie sprake moet zijn van een duurzame relatie alvorens een verblijfsrecht gegeven kan worden. De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de Unie reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd. De gezamenlijke huishouding moet met objectief bewijs worden aangetoond, zoals een bewijs van inschrijving in de GBA. Volgens de opdrachtgever van dit onderzoek doet zich in de praktijk de situatie voor dat het leveren van bewijs van de duurzame relatie uiterst moeilijk dan wel onmogelijk wordt gemaakt, aangezien de Staat enkel objectieve bewijsmiddelen verlangt die een onrechtmatige vreemdeling onmogelijk kan leveren. Subjectieve bewijsmiddelen zoals getuigenverklaringen en foto’s worden niet geaccepteerd als zijnde bewijs van de duurzame relatie omdat de duur van de relatie uit die bewijsmiddelen niet af te leiden zijn. Het praktijkprobleem is dus gelegen in een kennelijk bewijsprobleem. Onderzocht is of een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft in redelijkheid kan voldoen aan de door de Staat verlangde bewijsmiddelen ter aantoning van de duurzame relatie en of dit in strijd is met richtlijn 2004/38 EG. Met betrekking tot het stellen van een duur aan een relatie (het zogenaamde zes maanden vereiste) als maatstaf ter aantoning van de duurzame relatie heeft de Europese Commissie in een mededeling twee belangrijke richtsnoeren gegeven. Allereerst is bepaald dat lidstaten bewijsstukken kunnen verlangen om de relatie en de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. Dit bewijs kan met elk passend middel worden geleverd. Hieruit volgt dat ook andere dan van overheidswege bewijsmiddelen kunnen en mogen worden gebruikt om de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven dat de Staat een minimum duur van de relatie kan verlangen om de duurzaamheid aan te tonen. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechtspraak aansluit bij de richtsnoeren van de commissie. Over de duur van samenwoning heeft de rechtspraak echter uitgemaakt dat het enkel verlangen van een GBA-inschrijving gedurende zes maanden als bewijs, een te beperkte uitleg aan het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' wordt gegeven. Aan deze gedachtegang heeft de Staat gevolg gegeven door paragraaf B10/1.7 Vc te wijzigen in die zin dat ook andere, dan van overheidswege, bewijsmiddelen kunnen worden geleverd ter aantoning van de gezamenlijke huishouding. In paragraaf B10/1.7 Vc is aangegeven welke bewijsmiddelen worden geaccepteerd teneinde gezamenlijke huishouding en dus de duurzame relatie aan te tonen. Genoemd worden: een bewijs van inschrijving in de GBA, huurcontracten, een hypotheek van een huis op beider naam en afschriften van rekeningen op beider naam.
8
Daarbovenop staat dat deze bewijsmiddelen de duur van zes maanden samenwoning moeten aantonen, hetgeen inhoudt dat bij overlegging van de bewijsmiddelen, deze al minimaal zes maanden moet bestaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat geen van de bewijsmiddelen in de aanvraagfase kunnen worden overgelegd, aangezien een vreemdeling in dat stadium nimmer beschikt over een verblijfsvergunning en nog geen rechtmatig verblijf heeft. Zo is voor zowel het afsluiten van een huurcontract als het verlenen van een hypotheekrecht voor de aanschaf van een huis een verblijfsvergunning vereist. Het openen van een gezamenlijke bankrekening is pas mogelijk na het verkrijgen van een Burgerservicenummer. Nu deze bewijsmiddelen niet geleverd kunnen worden, zal de vreemdeling het bewijs van zijn duurzame relatie moeten baseren op een gezamenlijke inschrijving in de GBA van ten minste zes maanden. Maar ook hier stuit de vreemdeling op problemen, aangezien de vreemdeling zich eerst tot de IND moet wenden om een aanvraag in te dienen alvorens hij (met terugwerkende kracht) ingeschreven kan worden. Dit maakt het onmogelijk voor een vreemdeling om in de aanvraagfase aan het vereiste van zes maanden gezamenlijke inschrijving in de GBA te voldoen. Gevolg hiervan is dat de vreemdeling genoodzaakt is om in bezwaar te gaan, met alle financiële gevolgen van dien, om zo op die manier aan het vereiste van zes maanden samenwoning te voldoen nu ook de overige bewijsmiddelen niet haalbaar zijn. Eveneens blijkt na analyse van de case files dat het voor een ongehuwde vreemdeling haast onmogelijk is om de gezamenlijke huishouding aan te tonen in de aanvraagfase, aangezien de door de vreemdeling overgelegde bewijsmiddelen niet worden geaccepteerd en de vreemdeling zich pas na de aanvraag om zijn verblijfsrecht bij de IND zich kan inschrijven in de GBA. Concluderend kan allereerst gesteld worden dat de Staat een minimumduur als toetsingscriterium kan stellen teneinde te onderzoeken of een relatie al dan niet duurzaam is. Voorts kan gesteld worden dat de Staat deugdelijk bewijs kan verlangen teneinde de zes-maanden samenwoning te bewijzen. Daarnaast kan op basis van de bevindingen uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de bewijslast er toe leidt dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Gezien de uitspraak van het Hof in de zaak tussen Commissie tegen Italië levert dit een schending op van het gemeenschapsrecht nu het Hof heeft uitgemaakt dat de bewijslast er niet toe mag leiden dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. De aanbevelingen gaan uit van korte termijn maatregelen als alsmede lange termijn maatregelen. Op korte termijn wordt aanbevolen om binnen de gestelde termijn van twee maanden – welke is gegeven bij de bekendmaking in de GBA – een verblijfsrecht aan te vragen. Hierdoor wordt de vreemdeling met terugwerkende kracht vanaf de datum van bekendmaking ingeschreven. Thans blijkt dat in verreweg de meeste zaken pas na de termijn van twee maanden een aanvraag bij de IND wordt ingediend met als negatieve gevolg dat de inschrijvingsdatum later zal zijn. Tevens wordt geadviseerd om cliënten zo spoedig mogelijk na definitieve inschrijving in de GBA, een gezamenlijke bankrekening te laten openen. De afschriften van deze gezamenlijke rekening zullen dan later als bewijs van de duurzame relatie kunnen worden overgelegd. Mocht de aanvraag worden afgewezen omdat de gezamenlijke huishouding (nog) niet is aangetoond, dan adviseer ik om de bezwaartermijn te rekken om zodoende tijdens de bezwaarfase aan de zes maanden vereiste te voldoen. Mijn aanbeveling op langere termijn is gelegen in het starten van een inbreukprocedure of een procedure wegens verdragsschennis.
9
Hoofdstuk 1: Inleiding 1.1 Achtergrond Een probleem die we als kantoor ervaren is dat we in het praktijk merken dat de laatste jaren het immigratiebeleid steeds restrictiever wordt. Er wordt door de staat een eis gesteld waaraan haast geen enkele vreemdeling in de aanvraagfase kan voldoen, namelijk objectieve bewijs leveren van de duurzame relatie tussen een vreemdeling en diens ongehuwde partner van de Europese Unie alvorens over te gaan tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid Vw, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt (o.g.v. de richtlijn 2004/38 EG). Zo wordt er door de IND1 in vrijwel alle zaken betreffende aanvragen om een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid Vw2, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan de eis van minimaal zes maanden een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd. Zoals hiervoor omschreven doet zich in de praktijk dus de situatie (knelpunt) voor dat de IND verlangt dat een vreemdeling objectieve bewijsmiddelen overlegd waaruit de gezamenlijke huishouding van minimaal zes maanden blijkt alvorens de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt. Eén van de bewijzen waarmee de vreemdeling volgens de Vreemdelingencirculaire zijn gezamenlijke huishouding kan aantonen is middels een gezamenlijke inschrijving in de GBA van ten minste zes maanden. Wanneer de vreemdeling zich echter wendt tot de gemeente voor inschrijving, krijgt de vreemdeling een bewijs van bekendmaking in de GBA en vervolgens wordt het verzoek om inschrijving (na een periode van ongeveer 1 à 2 maand(en) op grond van 26 lid 1 Wet GBA afgewezen met als reden dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van art. 8 Vreemdelingenwet. Dit levert een praktijkprobleem op die vele cliënten in hun belangen treft. Volgens Advocatenkantoor Jangali is het leveren van de door de Staat verlangde objectieve bewijsmiddelen in de aanvraagfase onmogelijk danwel uiterst moeilijk. Aanleiding voor onderhavig onderzoek is het bewijsprobleem van de duurzame relatie tussen een vreemdeling en diens ongehuwde partner van de Europese Unie in de aanvraagfase. 1.2 Doelstelling Met dit onderzoeksrapport zal ik trachten om een bijdrage te leveren aan de oplossing van het genoemde praktijkprobleem binnen de beroepspraktijk. De opdrachtgever heeft naar aanleiding van de diverse afwijzende beschikkingen tot doel gesteld dat er een onafhankelijk en betrouwbaar onderzoek plaatsvindt naar de juiste implementatie en naleving van richtlijn 2004/38 EG door de Nederlandse Staat. Op basis van de uitkomsten die voortvloeien uit het onderzoek zullen concrete praktijkgerichte oplossingen en aanbevelingen volgen. 1.3 Centrale vraagstelling en deelvragen Het onderzoek zal plaatsvinden onder begeleiding van advocatenkantoor Jangali. In 2012 heeft het kantoor een toename geconstateerd in het aantal zaken die beslecht zijn in het nadeel van de cliënten op grond van het bewijsprobleem van de zogenoemde zes-maanden eis. Dit onderzoek zoekt naar een verklaring voor deze ontwikkeling en bekijkt voornamelijk of de afwijzingen rechtmatig zijn conform richtlijn 2004/38 EG. In dit onderzoek worden de afwijzende beschikkingen over 2012 als basis gebruikt en wordt door middel van deze beschikkingen de praktijk onderzocht. Op grond van de voorgaande beweringen komt de volgende exploratieve hoofdvraag voort, die beantwoordt zal worden tijdens dit onderzoek: “In hoeverre zijn de door de Nederlandse Staat verlangde bewijsmiddelen ter aantoning van de duurzame relatie bij partnerschap (tussen een vreemdeling en diens ongehuwde partner) in strijd met (considerans 6) van richtlijn 2004/38 EG” ?
1 2
Immigratie –en Naturalisatiedienst Vreemdelingenwet 2000
10
De onderzoeksvraag zal ik aan de hand van de volgende deelvragen beantwoorden: 1. Wat is de reikwijdte van richtlijn 2004/38 EG (vooral m.b.t. de ongehuwde partners van de Burgers van de Unie)? 2. In welke nationale regelingen is de binnenkomst en verblijf van de ongehuwde partner van een Burger van de Unie geregeld ? 3. In hoeverre heeft Nederland richtlijn 2004/38 EG in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd ? 4. Wat is de wettelijke grondslag van de zogenoemde zes-maanden vereiste ? 5. Wat is er in de politiek bepaald met betrekking tot de zes-maanden vereiste ? 6. Wat oordelen het Hof en de nationale gerechtelijke instanties als het gaat om de zogenoemde zes-maanden vereiste? 7. Wat wordt bedoeld met de vereiste van samenwoning ? 8. Welke bewijsmiddelen worden (wettelijk) geaccepteerd teneinde de duurzaamheid van de relatie aan te tonen? 9. Welke bewijsmiddelen worden (wettelijk) geaccepteerd teneinde de gezamenlijke huishouding aan te tonen? 10. Wat is er in de actuele case files bepaald met betrekking tot de bewijsmiddelen ? 1.4 Onderzoeksstrategie Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden zal ik een literatuur- en jurisprudentieonderzoek uitvoeren. De bronnen die ik hiervoor zal raadplegen zijn het internet (databanken), overheidspublicaties, jurisprudentie, boeken en artikelen uit tijdschriften. Daarnaast zullen actuele case files onderzocht worden om (de ernst van) het praktijkprobleem in kaart te brengen. De organisatie heeft mij de afwijzende beschikkingen in een aantal dossiers ter beschikking gesteld, zodat ik deze nader kon bestuderen. Zowel de beschikkingen van de IND als van de gemeente zijn ter beschikking gesteld. Deze beschikkingen zijn geanonimiseerd toegevoegd aan het onderzoeksrapport. In dit onderzoek zal ik het praktijkprobleem zo compleet mogelijk in kaart brengen (beschrijvend onderzoek). Echter, de nadruk in dit onderzoek ligt op het genereren van een bepaald vermoeden, waardoor dit onderzoek exploratief van aard is. 1.5 Onderzoeks- en begripsafbakening Om het risico uit te sluiten dat het onderzoek erg breed zal worden, is het van essentieel belang dat van meet af aan helder is wat precies onderzocht zal worden in het kader van de probleemstelling. In dit onderzoek zal enkel worden ingegaan op de problematiek rond de bewijsvoering m.b.t. het aantonen van een duurzame relatie en in hoeverre deze bewijsvereisten in strijd is met considerans 6, meer specifiek artikelen 2 en 3, van de richtlijn. Zo zal in het onderzoeksrapport worden belicht in welke gevallen er al dan niet sprake is van deugdelijke bewijs. Daarnaast worden in dit onderzoek diverse begrippen gebruikt die voor meerdere uitleg vatbaar zijn of nader dienen te worden omschreven. Zo wordt in dit onderzoekrapport onder belanghebbende verstaan de vreemdeling wiens belangen rechtsreeks wordt geraakt door een besluit van de IND. Onder EU-onderdanen en Unieburgers worden burgers verstaan van de Europese Unie. In dit onderzoek wordt met dit begrip specifiek gedoeld op de ongehuwde partner van de vreemdeling die afkomstig is uit een land van de Europese Unie. Met het begrip objectieve bewijs(middelen) worden bewijsmiddelen bedoeld die objectief bepaalbaar zijn. Daartegenover staan subjectieve bewijsmiddelen die niet objectief maar enkel subjectief bepaalbaar zijn . 1.6 Praktijkelementen en verantwoording selectie Voor dit onderzoek zijn 20 actuele zaken aan mij ter beschikking gesteld door Advocatenkantoor Jangali. Deze dossiers heb ik onderzocht op overeenkomsten met het geschetste prakrijkprobleem.
11
Vervolgens heb ik van deze dossiers een selectie gemaakt van zaken die in het onderzoeksrapport nader worden besproken en waaruit enkele conclusies kunnen worden getrokken. Deze dossiers geven een verantwoorde beeld van het praktijkprobleem, aangezien in alle 20 dossiers het praktijkprobleem zich in de aanvraagfase heeft geopenbaard. 1.7 Opbouw afstudeerrapport Dit onderzoeksrapport bestaat uit een literatuur- en jurisprudentieonderzoek alsmede een praktijkonderzoek. Het rapport zelf is als volgt opgebouwd: Literatuuronderzoek Hoofdstuk 2: Rechtskader In dit hoofdstuk zal ik een beschrijving geven van richtlijn 2004/38 EG die centraal staat in dit onderzoeksrapport alsmede de nationale wet- en regelgeving belichten. Daarnaast zal ik in dit hoofdstuk ingaan op de implementatie van de richtlijn in Nederland. In dit hoofdstuk worden de volgende deelvragen beantwoordt: § § §
Wat is de reikwijdte van richtlijn 2004/38 EG (vooral m.b.t. de ongehuwde partners van de Burgers van de Unie)? In welke nationale regelingen is de binnenkomst en verblijf van de ongehuwde partner van een Burger van de Unie geregeld ? In hoeverre heeft Nederland richtlijn 2004/38 EG in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd ?
Literatuur- en jurisprudentieonderzoek Hoofdstuk 3: Zes-maanden vereiste Hoofdstuk 3 bespreekt de zogenoemde zes maanden vereiste. In dit hoofdstuk wordt antwoordt gegeven op navolgende deelvragen: § § §
Wat is de wettelijke grondslag van de zogenoemde zes-maanden vereiste ? Wat is er in het politiek bepaald met betrekking tot de zes-maanden vereiste ? Wat oordelen het Hof EG en de nationale gerechtelijke instanties als het gaat om de zogenoemde zes-maanden vereiste?
Hoofdstuk 4: Bewijsmiddelen In dit hoofdstuk wordt (dieper) ingegaan op de (wettelijke) bewijsmiddelen die in dit onderzoek ten grondslag liggen. De volgende deelvragen worden behandeld: § § §
Wat wordt bedoelt met de vereiste van samenwoning ? Welke bewijsmiddelen worden (wettelijk) geaccepteerd teneinde de duurzaamheid van de relatie aan te tonen? Welke bewijsmiddelen worden (wettelijk) geaccepteerd teneinde de gezamenlijke huishouding aan te tonen?
Praktijkonderzoek Hoofdstuk 5: Analyse case fles In hoofdstuk 5 wordt de praktijk in kaart gebracht. Vijf actuele zaken met betrekking tot het aantonen van de gezamenlijke huishouding worden geanalyseerd. Met dit hoofdstuk beantwoord ik de deelvraag: Wat is er in de actuele case files bepaald met betrekking tot de bewijsmiddelen ? Hoofdstuk 6: Eindconclusie / Aanbevelingen In het laatste hoofdstuk presenteer ik mijn bevindingen en volgen een aantal aanbevelingen doen.
12
Hoofdstuk 2: Rechtskader 2.1 Inleiding Voor een goed begrip van de materie is kennis van de regelgeving en de eventueel daarop van toepassing zijnde richtsnoeren van essentieel belang. Immers, zonder kennis van de regelgeving heeft normstelling weinig waarde. Dit hoofdstuk zal dan ook een omschrijving geven van de belangrijkste (wettelijke ) regelingen die van toepassing zijn in onderhavig onderzoeksrapport. Als eerste zal in paragraaf 2.2 een beschrijving worden gegeven van de richtlijn die centraal staat in dit onderzoeksrapport, te weten: richtlijn 2004/38 EG en zal ik de belangrijkste overweging en bepalingen van deze richtlijn, die van belang zijn in onderhavig onderzoeksrapport, belichten. Vervolgens zal in paragraaf 2.3 de belangrijkste nationale wet- en regelgeving aan bod komen. Hieropvolgend zal in paragraaf 2.4 een omschrijving worden gegeven van de implementatie van deze richtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een deelconclusie. 2.2 Richtlijn 2004/38 EG Richtlijn 2004/38 EG regelt de rechtspositie van de ruim acht miljoen EU-burgers die in een andere lidstaat werken of wonen.3 De Richtlijn zelf is in april 2004 aangenomen door het Europees parlement en de Raad en aanvankelijk gepubliceerd op 30 april 2001 in het Publicatieblad van de Europese Unie. De volledig gerectificeerde tekst verscheen op 29 juni 2004 in het Publicatieblad van de Europese Unie.4 Voor de vaststelling van deze richtlijn bestonden er diverse bepalingen omtrent verblijfsrecht van onderdanen van lidstaten op het grondgebied van een andere lidstaat. Deze instrumenten waren gebaseerd op verschillende rechtsgrondslagen van het EG-verdrag en bestreken uiteenlopende groepen begunstigden. De instelling van het burgerschap van de Unie5 heeft ten behoeve van alle burgers het recht uitgebreid om het grondgebied van een andere lidstaat te betreden en er te wonen en te verblijven. Richtlijn 2004/38 EG beoogt deze rechten in een gemeenschappelijke tekst te codificeren.6 Door deze richtlijn worden deze groepen samengebracht binnen één enkel rechtsinstrument. Met de richtlijn is getracht om de regels betreffende toelating en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden in één document, te weten richtlijn 2004/38 EG, onder te brengen om aldus een einde te maken aan de onoverzichtelijke verschillende Europese regelgevingen.7 Deze vereenvoudiging moet niet alleen de burgers, maar ook de nationale overheidsdiensten helpen bij de toepassing van de rechten op vrij verkeer en verblijf van personen. Voorts versoepelt de richtlijn de voorwaarden voor het verkeer en verblijf van de burgers van de Unie en diens familieleden aanzienlijk, ongeacht hun nationaliteit8. De richtlijn bestaat uit een preambule met 31 overwegingen en 42 artikelen onderverdeeld in VII hoofdstukken. Van belang voor dit onderzoek en dus ook voor de beantwoording van de onderzoeksvraag is onder meer wat is bepaald in preambule 6 van de richtlijn alsmede de artikelen 2 en 3 van de richtlijn.
3
Groenendijk en Fernhout 2010, p. 4 Publicatieblad van de Europese Unie, L 229/36 van 29 juni 2004 5 Deel II, artikelen 17-22 EG Verdrag 6 Baas en Winter 2008, p. 38 7 Overweging 4 preambule richtlijn 2004/38 8 Baas en Winter 2008, p. 39 4
13
In preambule 6 van de richtlijn staat kort samengevat dat het aan het gastland is om de positie van de personen die niet onder de strikte definitie van ‘familieleden’9 vallen, te onderzoeken teneinde de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven. De personen die niet onder de strikte definitie van familieleden vallen zijn dus onder andere de ongehuwde en niet-geregistreerde partners van de burger van de Unie. Zij vallen immers niet onder de definitie van ‘familielid’ in artikel 2 lid 2 van de richtlijn. In dit onderzoek gaat het om deze specifieke groep. Van deze groep worden immers eisen gesteld om de duurzaamheid van de relatie aan te tonen (bijvoorbeeld middels een 6 maanden inschrijving in de GBA) alvorens over te gaan, tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid Vw10 voor verblijf bij hun partner die burger van de Unie is. Op grond van artikel 3 lid 2 onder b behoort deze groep tot de begunstigden van de richtlijn. Zoals uit het bovenstaande blijkt zijn de ongehuwde of niet-geregistreerde partners van burgers van de Unie dus niet bij voorbaat uitgesloten van de reikwijdte van de richtlijn. Uit artikel 3 lid 2 sub b van de richtlijn blijkt dat een gastland de binnenkomst en het verblijf moet vergemakkelijken van de (ongehuwde en niet-geregistreerde) partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft11. 2.3 Nationale wet- en regelgeving Het Nederlandse vreemdelingenrecht is neergelegd in de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift Vreemdelingen. Daarnaast zijn er ten behoeve van de uitvoeringspraktijk beleidsregels opgesteld die in de Vreemdelingencirculaire zijn gebundeld.12 De positie van vreemdelingen die onrechtmatig13 in Nederland verblijven worden in de Koppelingswet verduidelijkt. Regels met betrekking tot de inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie zijn neergelegd in de Wet GBA. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn recht op verblijf in Nederland rechtsreeks aan het gemeenschapsrecht. Op grond van de definitie in art. 1 sub e Vw moet onder ‘gemeenschapsonderdanen’ worden verstaan: burgers van de lidstaten van de EU, de EER en van Zwitserland en derdelanders die als familielid van een EU-, EER-burger of Zwitser hun verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontlenen.14 Hieruit volgt aldus dat tevens derdelanders die als familielid van een burger van de Unie kunnen worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan worden verstaan. Het algemene uitgangspunt is dat het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid (hieronder mede verstaan: de ongehuwde partner) een afhankelijk recht is, hetgeen inhoudt dat het ontstaan en beëindiging van het verblijfsrecht afhankelijk is van de degene van wie dit familielid afhankelijk is. In art. 8 Vw staan twaalf gronden van rechtmatig verblijf opgesomd. Deze opsomming is limitatief. Deze twaalf gronden van rechtmatig verblijf zijn onder te verdelen in vier categorieën, te weten: 1. 2. 3. 4.
rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning; rechtmatig verblijf op grond van het gemeenschapsrecht; rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag; rechtmatig verblijf op grond van de wet.
In art. 9 lid 1 Vw is bepaald dat de Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van art. 8 een document of een schriftelijke verklaring verschaft, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. 9
Artikel 2 lid 2 richtlijn 2004/38 EG Paragraaf B10/1.7 Vreemdelingencirculaire 2000 11 Stronks 2011, pp. 44-45 12 Lodder 2008, p. 23 13 vreemdelingen zonder verblijfsvergunning of werkvergunning 14 Lodder 2008, p. 31 10
14
De categorieën 2 en 3 zijn van belang in onderhavig onderzoek. Het praktijkprobleem heeft immers te maken met het eventuele bewijsprobleem met betrekking tot de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in art 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Nadere regels met betrekking tot het verblijf als gemeenschapsonderdaan in Nederland zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen alsmede de Vreemdelingencirculaire. Paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vreemdelingenbesluit alsmede hoofdstuk 10 van de Vreemdelingencirculaire zijn van belang in onderhavig onderzoek. Hoofdstuk 10 van de Vreemdelingencirculaire geeft beleidsregels met betrekking tot het EU-recht. In artikel 8.7 lid 4 van het Vb is bepaald dat er tussen de ongehuwde vreemdeling en de burger van de Unie sprake moet zijn van een deugdelijk bewezen duurzame relatie. In de paragrafen B10/1.5 en 1.6 van de Vreemdelingencirculaire wordt ingegaan op de vraag wie burger van de Unie is. Uitwerking van het begrip familielid en de kring van familieleden vinden we in paragraaf B10/1.7 Vc. Gelet op paragraaf B10/1.7 Vc wordt de binnenkomst en verblijf van de ongehuwde partner die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de burger van de Unie vergemakkelijkt. Deze paragraaf geeft tevens aan op welke manier de duurzame relatie kan worden aangetoond. De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de unie, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in de GBA, huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden. In onderhavig onderzoek gaat het om deze eis die gesteld worden ter aantoning van de duurzame relatie. In het kader van het onderzoek is tevens van belang om te bekijken welke positie vreemdelingen, die onrechtmatig in Nederland verblijven, innemen. Deze positie wordt in de Koppelingswet verduidelijkt. De wet heeft tevens als doel illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen. De Koppelingswet dankt haar naam aan het feit dat zij het recht op allerlei gemeenschapsvoorzieningen koppelt aan de vraag of iemand legaal in Nederland verblijft.15 Zoals reeds aangegeven zijn de regels met betrekking tot de inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie neergelegd in de Wet GBA. Op grond van 26 Wet GBA moet iedere inwoner die rechtmatig in Nederland verblijft staan ingeschreven in de GBA. Artikel 26 lid 1 Wet GBA luidt dat alleen een vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van art. 8 Vw, ingeschreven kan worden in de basisadministratie van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
15
www.rijksoverheid.nl (zoek op: koppelingswet)
15
2.4 Implementatie in Nederland Zes dagen voor de termijn voor omzetting was verlopen heeft de Nederlandse Staat een aantal regelingen geïmplementeerd in de wetgeving. De richtlijn is omgezet in de Vreemdelingenwet 200016, het Vreemdelingenbesluit 200017 en is nader uitgewerkt in hoofdstuk B10 van de Vreemdelingencirculaire200018. Daarnaast zijn ook de Wet werk en bijstand19, de Wet studiefinanciering 200020 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten21 aangepast22. Artikel 2, leden 1 en 2 en artikel 3, lid 2 van de richtlijn zijn omgezet in artikel 8.7 Vb23. In de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt in B10/1.5 en 1.6 stilgestaan bij de vraag wie burger van de Unie is. Een nadere uitwerking van het begrip familielid vinden we in Vc B10/1.7. Op grond van art. 39 van richtlijn 2004/38 diende de Europese Commissie uiterlijk op 30 april 2008 verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze richtlijn. Uiteindelijk heeft de Europese Commissie op 10 december 200824, het verslag gepubliceerd. Het verslag heeft als doel een overzicht te geven van de wijze waarop het richtlijn is omgezet in het nationaal recht van de lidstaten en hoe het in het dagelijks leven wordt toegepast. De Europese Commissie kwam tot oordeel dat de richtlijn nogal teleurstellend is omgezet in de nationale wetgeving. Zo gaf de Commissie aan dat geen enkele lidstaat de bepalingen van de richtlijn correct had omgezet in de nationale wetgeving. Nederland wordt in het verslag meestal in positieve zin genoemd. Het belangrijkste kritiekpunt betreft de manier waarop het begrip ‘voldoende middelen’ is omgezet in de nationale wetgeving. Daartegenover staat dat Nederland één van de weinige lidstaten is die lid 2 van artikel 3 van de richtlijn in een gunstiger vorm heeft omgezet. Nederland kent namelijk in haar nationale wetgeving het automatische recht toe aan de ongehuwde partner om bij de burger van Unie te verblijven.25 Verreweg de meeste lidstaten kennen dit recht slechts toe aan gehuwde en/of geregistreerde partners van de burgers van de Unie. In reactie op het verslag van de Europese Commissie heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie, B. Albayrak, in haar brief26 van 26 januari 2009 het volgende naar de Tweede Kamer geschreven: “De belangrijkste conclusies van de Commissie zijn dat geen van de lidstaten de richtlijn volledig en correct heeft geïmplementeerd, en dat geen van de artikelen van de richtlijn in alle lidstaten correct en volledig is geïmplementeerd.”27 Gelet op de teleurstellende omzetting van de bepalingen in de nationale wetgeving van de lidstaten, heeft de Europese Commissie besloten richtsnoeren op te stellen. Deze richtsnoeren zijn vervaardigd in een mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad. Deze mededeling is op 2 juli 2009 gepubliceerd.28
16
Artikelen 9 en 108 en artikel 9a Vreemdelingenwet 2000 Besluit van 24 april 2006 houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Pb. EU L 158 en L 229), Staatsblad 2006, 215, 18 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2010 19 Betreft: artikelen 1 en 11 Wet werk en bijstand 20 Betreft: artikelen 2.2 en 3.1. Wet studiefinanciering 2000 21 Betreft: artikelen 2.2, 2.6 en 2.10 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. 22 TK 2005-2006, 30 493 23 Zie voetnoot 15. 24 Verslag Commissie 2008 25 Verslag Commissie 2008 p. 6 26 Brief d.d. 26 januari 2009 Kamerstuk 19 637 Nr. 1252 27 Brief d.d. 26 januari 2009 Kamerstuk 19 637 Nr. 1252 p. 1 28 Mededeling Commissie 2009 17
16
2.5 Deelconclusie Richtlijn 2004/38 regelt de uitoefening van vrij verkeer door burgers van de Unie en hun familieleden op het grondgebied van de lidstaten. Zoals reeds uiteengezet zijn vooral preambule 6 alsmede de artikelen 2 en 3 van de richtlijn van belang voor dit onderzoek. Het gaat dan voornamelijk om artikel 3 lid 2 die betrekking heeft op de ongehuwde partner van de burger van de Unie. De in artikel 2 sub 2 van die richtlijn genoemde kring van familieleden ontleent rechtstreeks aan de richtlijn dezelfde rechten als die welke toekomen aan de Unieburgers die zij begeleiden of bij wie zij zich voegen. Daarnaast noemt artikel 3 lid 2 van de richtlijn twee categorieën familieleden van wie de binnenkomst en het verblijf, overeenkomstig het nationale recht, moeten worden “vergemakkelijkt”. De eerste categorie is die van “andere, niet onder de definitie van artikel 2 punt 2 vallende familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die in het land van herkomst ten laste zijn van of inwonen bij de burger van de Unie die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of die vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de burger van de Unie strikt behoeven”. De tweede categorie is die van “de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft”.29 Op basis van het verslag van 10 december 2008 van de Europese Commissie kan geconcludeerd worden dat Nederland één van de weinige lidstaten is die lid 2 van artikel 3 van de richtlijn in een gunstiger vorm heeft omgezet. Het belangrijkste kritiekpunt betreft de manier waarop het begrip ‘voldoende middelen’ is omgezet in de nationale wetgeving. Om de rechtskader beter in beeld te brengen, is in bijlage 1 van dit rapport een schematische weergave30 van de rechtskader toegevoegd.
29 30
Noot P. Boeles bij uitspraak HvJEU, 5 september 2012 Bijlage 1 van onderzoeksrapport
17
Hoofdstuk 3: Zes-maanden vereiste 3.1 Inleiding Doordat het immigratierecht een grensoverschrijdend karakter heeft, wordt het geldende immigratierecht beheerst door verschillende wet- en regelgeving zowel op nationaal als op internationaal niveau. Dit hoofdstuk staat in het teken van de zogenoemde zes-maanden eis die de Staat stelt aan het bewijzen van de duurzame relatie in geval van partnerschap tussen een burger van de Unie en een derdelander. Als eerste zal ik in paragraaf 3.2 de wettelijke grondslag geven van de zes-maanden vereiste, waarin ik tevens kort aanhaal welke bewijsmiddelen door de Staat wordt geaccepteerd om de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. In hoofdstuk 4 zal ik dieper ingaan op deze bewijsmiddelen. Vervolgens zal ik in paragraaf 3.3 aangeven wat op politiek niveau is bepaald met betrekking tot de zes-maanden vereiste. In paragraaf 3.4 wordt ingegaan op hetgeen er in de jurisprudentie is bepaald met betrekking tot de zes-maanden vereiste. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een deelconclusie in paragraaf 3.5. 3.2 Wettelijke grondslag Zoals reeds vermeld gaat het in dit onderzoek om de eis die de staat stelt aan het bewijzen van de duurzame relatie tussen de gemeenschapsonderdaan en diens ongehuwde partner. Van hen wordt er immers verlangd dat zij reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd.31 De eis van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) te hebben gevoerd is bij wijzigingsbesluit van 23 januari 2009 bijgevoegd in het Vreemdelingencirculaire 200032. Deze eis staat in onderhavig onderzoek centraal. De voorwaarden voor toegang tot en rechtmatig verblijf in Nederland zijn opgenomen in paragraaf 2 van afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Vreemdelingenbesluit. Ingevolge paragraaf B10/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is de juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid bepalend voor het verblijfsrecht. Voor ongehuwde partners van de gemeenschapsonderdaan geldt, voordat wordt aangenomen dat rechten kunnen worden ontleend aan het gemeenschapsrecht, met deugdelijk bewijs zal moeten worden aangetoond dat sprake is van een duurzame relatie. Ingevolge paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire wordt de duurzame relatie in ieder geval aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de gemeenschapsonderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Onderhavig onderzoek draait om de eerste eis, te weten zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd, en de mogelijkheden om redelijkerwijs aan deze eis te voldoen.
31 32
Paragraaf B10/1.7 Vreemdelingencirculaire 2000 Stc 2009/19, Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 23 januari 2009, nr. 2009/1
18
3.3 Politiek over de zes maanden eis Op nationaal niveau heeft er op 27 januari 2009 een spoeddebat plaatsgevonden in de Tweede Kamer33. Tijdens het spoeddebat is de vraag aan de orde gekomen of deze eis nu inhield dat de duurzaamheid van de relatie uitsluitend zou kunnen worden bewezen door het bewijs van zes maanden samenwoning. De toenmalige Staatssecretaris van Justitie stelde dat zij met de eis van het voren van een gezamenlijke huishouding gedurende zes maanden heeft bedoeld een objectief toetsbaar criterium te geven waarmee de duurzaamheid van de relatie dient te worden aangetoond en dat uitvoeringstechnisch haalbaar is. De toenmalige staatssecretaris gaf aan dat er nu eenmaal een harde grens dient te worden gesteld om het één en ander objectief te kunnen toetsen34. Alleen in incidentele gevallen kan van dit criterium worden afgeweken op grond van de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van art. 4:84 Algemene wet bestuursrecht. Op Europees (politiek) niveau heeft de Commissie 35 n.a.v. de teleurstellende implementatie van de richtlijn in de lidstaten, richtsnoeren opgesteld die strekken tot een betere toepassing van de richtlijn in de lidstaten. Doel van deze mededeling is om zowel de lidstaten als de EU-burgers informatie te geven en bijstand te verlenen. In hoofdstuk 2 van de mededeling zijn richtsnoeren gegeven die van toepassing zijn op gemeenschapsonderdanen die zich begeven naar of verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan zij de nationaliteit bezitten, en op hun familieleden die hen begeleiden of zich bij hen voegen.36 Met betrekking tot het vereiste van duurzaamheid (de zogenoemde zes-maanden eis) is in de mededeling van de Commissie het volgende beschreven: “Partners met wie een EU-burger een deugdelijk bewezen feitelijke duurzame relatie heeft, vallen onder artikel 3, lid 2, onder b). Personen die op grond van een duurzaam partnerschap aanspraak kunnen maken op de uit de richtlijn voortvloeiende rechten, kan worden gevraagd bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij partners van een EU-burger zijn en dat het partnerschap duurzaam is. Het bewijs kan worden geleverd met elk passend middel.”37 Hieruit vloeit enerzijds voort dat de lidstaten bewijsstukken kunnen verlangen om de relatie en de duurzaamheid van die relatie aan te tonen. Anderzijds wordt aangegeven dat het bewijs met elk passend middel kan worden geleverd, hetgeen inhoudt dat ook andere dan van overheidswege bewijsmiddelen kunnen en mogen worden gebruikt om de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. Daarnaast heeft de Commissie in de mededeling het volgende aangegeven: “Het vereiste van duurzaamheid van de relatie moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het doel van de richtlijn om de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven. In de desbetreffende nationale voorschriften kan worden verwezen naar een minimumduur als criterium om te beoordelen of een partnerschap duurzaam is. In dat geval moet in de nationale voorschriften echter ook rekening worden gehouden met andere relevante aspecten (bijvoorbeeld een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis).”38 Gelet hierop kan gesteld worden dat de Staat een minimum duur van de relatie kan verlangen om de duurzaamheid aan te tonen.
33
spoeddebat Handelingen TK 2008-2009 nr. 46 spoeddebat Handelingen TK 2008-2009 nr. 46 p.4016- 4024 35 Mededeling Commissie 2009 36 Mededeling Commissie 2009,p. 3 37 Mededeling Commissie 2009 p. 4 38 Mededeling Commissie 2009 p. 4-5 34
19
3.4 Rechtspraak over de zes-maanden eis Jurisprudentie vormt een richtlijn voor de rechtspraak in latere, soortgelijke gevallen. Bij een beslissing raadplegen rechters niet alleen de nationale en internationale wetten en regels, maar ze bekijken ook wat andere rechters in soortgelijke gevallen beslist hebben.39 In deze paragraaf zal ik dan ook een aantal belangrijke uitspraken op nationaal en internationaal niveau bespreken die (mede) betrekking hebben op het zes-maanden vereiste. Hierbij zal niet de gehele casuïstiek van de zaak worden besproken. Dit gebeurt voor zover van belang is. Om deze jurisprudentieoverzicht met betrekking tot het zes-maanden vereiste zo overzichtelijk mogelijk te houden, zal ik eerst in paragraaf 3.4.1. een aantal nationale uitspraken van de rechtbanken bespreken. Hierop volgend zal ik in paragraaf 3.4.2 twee belangrijke arresten van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State belichten. Tot slot zal er in paragraaf 3.4.3 twee belangrijke arresten van het Hof van Justitie worden besproken. 3.4.1 Uitspraken rechtbanken Rechtbank ’s-Gravenhage zittingsplaats Rotterdam 31 december 2009 Bij uitspraak van 31 december 200940 heeft de rechtbank overwogen dat wil er sprake zijn van een duurzame relatie als bedoeld in art. 8.7 lid 4 Vb, dan dienen de aanvrager en de burger van de Unie in ieder geval samen te wonen. Hoewel het ontbreken van een GBA-inschrijving een sterke indicatie vormt dat de aanvrager en de burger van de Unie niet samenwonen, kan daaruit niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat er geen sprake is van samenwoning. Voor die conclusie biedt de richtlijn 2004/38 EG noch de in het kader daarvan geïmplementeerde bepalingen in het Vreemdelingenbesluit steun. Deze regelgeving biedt de ruimte om ten bewijze van het samenwonen andere bescheiden te overleggen dan een GBA-inschrijving. Dat kunnen ook, zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie Jia41 andere dan van overheidswege verstrekte bescheiden zijn. De rechtbank heeft in deze uitspraak aangegeven dat er ook op eenvoudige wijze andere bewijsmiddelen overleggen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan poststukken waaruit blijkt dat de gemeenschapsonderdaan en diens ongehuwde partner hetzelfde adres hebben. Rechtbank ’s-Gravenhage zittingsplaats Amsterdam 7 december 2010 Op 7 december 2010 heeft de rechtbank wederom uitspraak42 gedaan in een zaak, waarbij een vreemdeling een document heeft aangevraagd waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. In casu heeft de Staat de aanvraag van de vreemdeling afgewezen omdat niet middels een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) is aangetoond dat reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding is gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling en zijn partner een affectieve relatie hebben, maar dat ze geen zes maanden staan ingeschreven in de GBA. Ter onderbouwing van de duurzaamheid van de relatie heeft de vreemdeling een aantal bewijsstukken overgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat er geen gemeenschapsrechtelijke omschrijving bestaat van het begrip “duurzame relatie”. Voorts volgt expliciet noch impliciet uit de richtlijn dat samenwoning een “conditio sine qua non” (een noodzakelijke voorwaarde) is voor het aannemen van een “duurzame relatie”. De rechtbank geeft voorts aan dat het vaste rechtspraak van het Hof van Justitie is dat de communautaire regelgeving van afgeleid recht op het gebied van verplaatsing en verblijf niet restrictief mag worden uitgelegd. De rechtbank heeft in verband hiermede expliciet verwezen naar het arrest Baumbast43. Een restrictieve uitleg zou ook ingaan tegen de bedoeling van de
39
www.rijksoverheid.nl (zoek op: rechtspraak en geschiloplossing) Rechtbank ’s-Gravenhage zp Rotterdam 31 december 2009, AWB 09/9589 LJN: BM1125 41 Hof van Justitie EG 9 januari 2007 C-1/05 (Jia), JV 2007/31 42 Rechtbank ’s-Gravenhage zp Amsterdam 7 december 2010, AWB 10/16324 en 10/16325 LJN: BO7910 43 Hof van Justitie EG 17 september 2002 C413/99 (Baumbast) punt 74 40
20
gemeenschapswetgever. Daarom is, om aan art. 3 lid 2 onder b richtlijn 2004/38 EG niet zijn effectiviteit te ontnemen, geen plaats voor een restrictieve uitleg van het begrip “duurzame relatie”. Door pas ander bewijs van de duurzaamheid van de relatie te aanvaarden als de vreemdeling middels bijzondere omstandigheden heeft aangetoond niet te kunnen voldoen aan de eis van zes maanden inschrijving in de GBA, heeft de Staat een te restrictieve uitleg gegeven van het begrip “duurzame relatie”. De rechtbank acht dit niet in overeenstemming met de tekst en de bedoeling van art. 3 lid 2 onder b van de richtlijn. 3.4.2 Arresten Raad van State Raad van State 17 september 2008 In casu heeft de Afdeling op 17 september 200844 uitspraak gedaan waarbij de Afdeling aangaf dat op grond van de enkele aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument de ongehuwde partner van een Poolse burger van de Unie niet kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. De Afdeling overwoog dat geen geregistreerd partnerschap noch huwelijk tussen de partner is, zodat de partner geen familielid is in de zin van art. 2 lid 2 de richtlijn 2004/38 EG. Art 3 lid 2, onder b richtlijn schrijft de lidstaten slechts voor de binnenkomst en het verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een duurzaam bewezen relatie heeft te vergemakkelijken. Aan die bepaling wordt in de richtlijn geen nadere invulling gegeven, zodat men niet rechtstreeks rechtmatig verblijf aan de richtlijn kan ontlenen, maar daarvoor is aangewezen op het nationale recht45. De afdeling stelt zich op het standpunt dat ongehuwde partners van burgers van Unie niet rechtstreeks rechtmatig verblijf kunnen ontlenen aan richtlijn 2004/38. Zoals blijkt uit art. 8.7 lid 4 Vb valt de ongehuwde partner van een burger van de Unie onder de werking van het vrij verkeer van personen. Dit is een uitbreiding in de Nederlandse regelgeving ten opzichte van de toepasselijke richtlijn 2004/38 EG, die in art. 2 van voornoemde richtlijn alleen de echtgenoten en geregistreerde partners binnen de definitie van ‘familie’ brengt. In de noot bij deze uitspraak betoogt prof. P. Boeles dat Nederland met de invoering van art. 8.7 lid 4 Vb aan een harde Communautaire verplichting voldoet. Deze is geformuleerd in het arrest Reed46 tegen Nederland van het Hof van Justitie. Een lidstaat zoals Nederland die zijn eigen burgers de mogelijkheid biedt om voor hun ongehuwde partners toestemming voor verblijf op zijn grondgebied te verkrijgen, kan datzelfde voordeel niet weigeren aan burgers van de Unie. Het Hof oordeelt dat dit voortvloeit uit de verplichting neergelegd in art. 7 lid 2 Verordening 1612/68, volgens welke bepaling werknemers die de nationaliteit van een lidstaat hebben in een andere lidstaat dezelfde sociale voordelen genieten als de eigen burgers van die lidstaat. Deze bepaling geldt nog steeds en is niet bij de invoering van richtlijn 2004/38 EG ingetrokken. Het is dus heel goed te beargumenteren dat Nederland, door ongehuwde partners binnen de werking van het vrij personenverkeer te brengen voldoet aan twee verplichtingen van Gemeenschapsrecht (art. 3 lid 2 Richtlijn 2004/38 en art. 7 lid 2 van Verordening 1612/68) waardoor een niet-vrijblijvende Communautaire aanspraak van die ongehuwde partners op een verblijfsrecht is ontstaan47. Raad van State 6 september 2011 In casu heeft de Afdeling op 6 september 201148 een zeer belangrijke uitspraak gedaan met betrekking tot het vereiste van zes maanden inschrijving. De Afdeling heeft in deze uitspraak allereerst beoordeeld dat nu in de Verblijfsrichtlijn niet nader is gedefinieerd wanneer sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie, de minister bij de vaststelling wanneer hiervan sprake is, binnen de door het gemeenschapsrecht getrokken grenzen, een zekere beoordelingsmarge toekomt. In dit verband wordt verwezen naar het arrest van HvJEG van 15 juni 2000 (C-365/98). 44
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 17 september 2008, 200805279/1, JV 2008/399 ABRvS, 17 september 2008, ro. 2.3.1 46 Hof van Justitie EG, 17 april 1986, 59/85, (Reed) 47 Noot P. Boeles bij uitspraak ABRvS, 17 september 2008 48 Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 6 september 2011, 201009139/1/V4, JV 2011/429 45
21
De Afdeling heeft aangegeven dat in de richtsnoeren is neergelegd dat in de nationale voorschriften verwezen kan worden naar een minimumduur als criterium om te beoordelen of een partnerschap duurzaam is en dat in dat geval in de nationale voorschriften ook rekening moet worden gehouden met andere relevante aspecten zoals een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis. Verder is daarin neergelegd dat het bewijs met elk passend middel kan worden geleverd en dat het vereiste van duurzaamheid moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van het doel van de Richtlijn om de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven. Verwezen wordt naar considerans 6 van de Richtlijn. De Afdeling geeft voorts aan dat de Richtlijn er niet aan in de weg staat dat een duurzame relatie pas wordt aangenomen indien wordt aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de Unie, die gebruik maakt van zijn recht van vrij verkeer, ten minste zes maanden een relatie hebben en gedurende deze termijn een gezamenlijke huishouding voeren. Verder kan van partners deugdelijk bewijs van die samenwoning worden verlangd. Door echter, behoudens omstandigheden als bedoeld in art. 4:84 Awb, uitsluitend een GBA-inschrijving gedurende zes maanden, dan wel de geboorte van een kind, als bewijs te accepteren, geeft de minister een te beperkte uitleg aan het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie'. Temeer nu de minister heeft aangevoerd dat hij geen situatie kan bedenken waarin sprake is van vorenbedoelde omstandigheden. Daarnaast geeft de Afdeling aan dat inschrijving in de GBA eerst mogelijk is wanneer de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Dat komt er in wezen op neer dat het bewijs - inschrijving in de GBA - het vereiste van eerder rechtmatig verblijf bevat. Aldus maakt de minister het in bepaalde gevallen feitelijk onmogelijk om een aanspraak op verblijf o.g.v. art. 8.7 lid 1 en 4, gelezen in samenhang met art. 8.12 lid 1 sub h Vb 2000 geldend te maken. Tot slot geeft de Afdeling aan dat Richtlijnconforme interpretatie van deze artikelen met zich brengt dat, wanneer een verklaring over een duurzame relatie wordt onderbouwd met bewijs, de minister dit bewijs dient te beoordelen, en in voorkomend geval dient te motiveren waarom het bestaan van een duurzame relatie niet is aangetoond. De minister kan in dat geval niet louter volstaan met een verwijzing naar het ontbreken van voormelde GBA-inschrijving. Aan deze uitspraak heeft de Staat gevolg gegeven door paragraaf B10/1.7 Vc te wijzigen49 in die zin dat de gezamenlijke huishouding niet enkel middels een inschrijving in de GBA voor de duur van zes maanden kan worden aangetoond maar dat de duurzame relatie in ieder geval zal worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de burger van de unie, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in de GBA, huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden. Hieruit vloeit voort dat de Staat thans ook andere, dan van overheidswege mogelijke, bewijzen accepteert, zolang deze bewijzen aantonen dat de burger van de Unie en diens ongehuwde partner reeds gedurende een termijn zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd
49
Wijzigingsbesluit 16 december 2011
22
3.4.3 Arresten Hof van Justitie EG Hof van Justitie EG 17 april 1986 In het beroemde arrest Reed50heeft het Hof bepaald dat de lidstaat die zijn onderdanen de mogelijkheid biedt om voor hun ongehuwde partner, die geen onderdaan is van een lidstaat, toestemming voor verblijf op zijn grondgebied te verkrijgen, datzelfde voordeel niet kan weigeren aan de werknemersonderdanen van andere lidstaten zonder zich schuldig te maken aan een door de artikelen 7 en 48 (oud) EEG-Verdrag (thans artikel 18 Wv). Volgens het Hof levert dit dan een schending op van het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit. Daarnaast heeft het Hof bepaald dat de voorwaarden waaraan de toelating van de partners van unieburgers is gebonden, niet ‘zwaarder’ kunnen zijn dan die welke van toepassing zijn op de gezinshereniging met partners in het algemeen. Hof van Justitie EG 25 mei 2000 Op 25 mei 2000 heeft het Hof 51 vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten een drietal richtlijnen niet is nagekomen. In casu werd door de Italiaanse Staat de toegelaten bewijsmiddelen beperkt en werd voorgeschreven dat bepaalde documenten door de autoriteiten van een andere lidstaat moeten zijn afgegeven of geviseerd. In dit arrest heeft het Hof bepaald dat de bewijslast er niet toe mag leiden dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Daarbij gaf het Hof aan dat ook andere, niet van overheidswege, bewijsmiddelen dienen te worden geaccepteerd. 3.5 Deelconclusie Geconcludeerd kan worden dat de eis van duurzaamheid van de relatie, te weten zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel gevoerd hebben, zijn grondslag heeft gekregen in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire. Hierin is bepaald dat de duurzame relatie in ieder geval wordt aangetoond indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de gemeenschapsonderdaan. reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Hieruit vloeit voort dat de Staat de zogenoemde zes maanden eis als criterium hanteert. Met betrekking tot deze zes maanden eis die de Nederlandse Staat stelt teneinde de duurzaamheid van de relatie aan te tonen, wordt niet ingegaan in het verslag van de Europese Commissie. Meer duidelijkheid hieromtrent vinden we in de mededeling van de Europese Commissie d.d. 2 juli 2009, waarin richtsnoeren voor de lidstaten staan vermeld. In deze richtsnoeren zijn er twee belangrijke mededelingen gegeven met betrekking tot de eis van zes maanden. Als eerste is namelijk geconcludeerd dat de lidstaten wel degelijk een minimumduur als toetsingscriterium kunnen stellen teneinde te onderzoeken of een relatie al dan niet duurzaam is. Daarnaast is aangegeven dat het bewijs van de duurzame relatie en dus ook van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren met elk passend middel kan worden geleverd. Zo geeft de Commissie namelijk aan dat er rekenschap moet worden gehouden met andere relevante aspecten zoals bijvoorbeeld een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis. Elk passend middel impliceert aldus dat er ook anders dan een GBA registratie kan worden bewezen dat de burger van de Unie en diens ongehuwde partner een duurzame relatie hebben. Hieruit vloeit enerzijds uit voort dat de lidstaten bewijsstukken kunnen verlangen om de relatie en de duurzaamheid van die relatie aan te tonen. Anderzijds wordt vervolgens aangegeven dat het bewijs met elk passend middel kan worden geleverd, hetgeen inhoudt dat ook andere dan van overheidswege bewijsmiddelen kunnen en mogen worden gebruikt om de duurzaamheid van de relatie aan te tonen
50
Hof van Justitie EG, 17 april 1986, 59/85, (Reed) Hof van Justitie EG, 25 mei 2000, C-424/98, (Commissie/Italië)
51
23
Uit jurisprudentie blijkt dat de rechtspraak aansluit bij de richtsnoeren van de commissie. In verschillende uitspraken is bepaald dat de Staat wel degelijk een bepaalde duur van samenwoning als toetsingskader kan gebruiken en dat van partners deugdelijk bewijs van de samenwoning kan worden verlangd. Over deze duur van samenwoning heeft de rechtspraak echter uitgemaakt dat het enkel verlangen van een GBA-inschrijving gedurende zes maanden als bewijs, een te beperkte uitleg aan het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' wordt gegeven. Aan deze gedachtegang heeft de Staat gevolg gegeven door het paragraaf B10/1.7 Vc te wijzigen in die zin dat ook andere, dan van overheidswege, bewijsmiddelen kunnen worden geleverd ter aantoning van de gezamenlijke huishouding. Resumerend kan aldus worden gesteld dat de Staat een minimumduur als toetsingscriterium kan stellen teneinde te onderzoeken of een relatie al dan niet duurzaam is. Hieruit vloeit voort dat de Staat van de partners een periode van zes maanden samenwoning kan verlangen. Voorts kan gesteld worden dat de Staat deugdelijk bewijs kan verlangen teneinde deze zes-maanden samenwoning te bewijzen.
24
Hoofdstuk 4: Bewijsmiddelen 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt de kern van het onderzoek besproken, te weten de mogelijkheden om aan de door de Staat gestelde eis te voldoen. Het is deze eis die aanleiding heeft gegeven aan de opdrachtgever om het onderzoek te starten. In hoofdstuk 3 is de zogenoemde zes maandencriterium al uiteengezet. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de mogelijkheden voor de ongehuwde partner van een EU-onderdaan om aan de eis van duurzame relatie te voldoen. In paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire is immers aangegeven dat de duurzaamheid van de relatie zal worden aangetoond in geval met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de gemeenschapsonderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Dit hoofdstuk draait om het aantonen van de gezamenlijke huishouding. Als eerste zal ik in paragraaf 4.2 de wettelijke grondslag geven waarin de bewijsmiddelen ter aantoning van een gezamenlijke huishouding, is bepaald. Vervolgens zal in paragraaf 4.3 het begrip samenwoning ter sprake komen. Vervolgens wordt in paragraaf 4.4 dieper ingegaan op de bewijsmiddelen ter aantoning van de duurzame relatie. In paragraaf 4.5 volgt een deelconclusie. 4.2 Wettelijke grondslag In paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire wordt aangegeven welke bewijsmiddelen worden geaccepteerd teneinde de gezamenlijke huishouding aan te tonen. De bepaling geeft het volgende aan: “Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie, huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden”. Door invoering van de zinsnede: “valt te denken aan” kan gesteld worden dat er ook andere - dan de in de regeling genoemde – bewijzen overgelegd kunnen worden teneinde de gezamenlijke huishouding van ten minste zes maanden aan te tonen. Hierbij zal het gelet op de zinsnede: “of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan” moeten gaan om bewijzen die een langlopende juridische/financiële karakter hebben die gezamenlijk zijn aangegaan. Gelet hierop kan gesteld worden dat de gezamenlijke huishouding, in ieder geval, wettelijk kan worden aangetoond door het overleggen van: § § § §
een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie; huurcontracten; een hypotheek voor de aankoop van een huis op beider naam; afschriften van rekeningen op beider naam.
25
4.3 Samenwoning Indien er geen kind uit de relatie is geboren, dan zal de duurzaamheid van de relatie moeten worden aangetoond aan de hand van samenwoning. De eis van het voeren van gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, heeft aldus als doel de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. Vóór wijziging52 van paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire bestond er wettelijk gezien maar één manier om de gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning aan te tonen, namelijk door gezamenlijke inschrijving in de GBA voor de duur van zes maanden. Zoals reeds uiteengezet in hoofdstuk 3 heeft de Afdeling op 6 september 201153met betrekking tot het leveren van deze bewijs een zeer belangrijke uitspraak gedaan met betrekking tot het leveren van bewijs ter aantoning van de duurzame relatie. Deze uitspraak heeft uiteindelijk geleid tot wijziging van paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire. Gevolg van deze uitspraak en van de daarop volgende wijziging van de Vreemdelingencirculaire is dat de Staat niet langer enkel en alleen blijft vasthouden aan een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie voor de duur van minimaal zes maanden om de samenwoning aan te tonen. Immers kan thans ook, naast de genoemde zes maanden inschrijving in de GBA, door overlegging van bijvoorbeeld huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam worden aangetoond dat er sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding van minimaal zes maanden. Hieruit kan worden opgemaakt dat de Staat het leveren van bewijs van samenwoning heeft verbreed zo lang het bewijs objectief bepaalbaar is. 4.4 Bewijsmiddelen ter aantoning van duurzame relatie Zoals reeds in paragraaf 3.2 uiteengezet wordt in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire aangegeven dat de duurzame relatie in ieder geval wordt aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de gemeenschapsonderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Voorts wordt in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire een aantal bewijsmiddelen genoemd om de gezamenlijke huishouding aan te tonen. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van deze bewijsmiddelen. Daarbij wordt enkel ingegaan op de mogelijkheden die een vreemdeling, die onrechtmatig in Nederland verblijft, heeft om deze bewijsmiddelen te verkrijgen. Het is immers deze groep die verblijf bij de EU-onderdaan aanvraagt en zich beroept op de bepalingen van de richtlijn. Als eerste zal ik in paragraaf 4.4.1 een omschrijving geven van het verkrijgen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie. Hieropvolgend zal ik in paragraaf 4.4.2 ingaan op de mogelijkheden voor een vreemdeling voor het verkrijgen van een huurcontract. Vervolgens zal ik in paragraaf 4.4.3 de mogelijkheden bespreken voor een vreemdeling om een hypotheek af te sluiten en zal ik in paragraaf 4.4.4 de mogelijkheden van een gezamenlijke bankrekening aangeven. 4.4.1 bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie Als eerste wordt in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire aangegeven dat de gezamenlijke huishouding aangetoond kan worden door het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie. Op grond van art. 26 van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) moet iedere inwoner van een gemeente die rechtmatig in Nederland verblijft staan ingeschreven in de GBA. Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die niet in een basisadministratie is ingeschreven, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derden van de tijd in Nederland verblijf zal houden en: 52
Stc 2011/17, Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 16 december 2011, nr. 2011/17. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 6 september 2011, 201009139/1/V4, JV 2011/429.
53
26
-
de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, of vreemdeling is en rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, ingeschreven in de basisadministratie van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
Voorts is in art. 26 Wet GBA bepaald dat gegevens over het verblijfsrecht van de vreemdeling worden ontleend aan mededelingen daarover van de Minister van Justitie aan het college van burgemeester en wethouders. Burgemeester en Wethouders zijn als beheerder van de gemeentelijke basisadministratie niet bevoegd de verblijfsstatus van een vreemdeling die een verzoek tot vestiging doet te beoordelen. Hieruit volgt dat een vreemdeling zich pas kan inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wanneer hij rechtmatig verblijf geniet op grond van art.8 van de Vreemdelingenwet 2000. De in art. 8 Vw twaalf gronden van rechtmatig verblijf zijn onder te verdelen in vier categorieën, te weten: 1. 2. 3. 4.
rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning; rechtmatig verblijf op grond van het gemeenschapsrecht; rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een aanvraag; rechtmatig verblijf op grond van de wet.
Doordat de vreemdeling de duurzaamheid van zijn relatie moet aantonen door eerst zes maanden een gezamenlijke huishouding te voeren, zal de vreemdeling zich eerst wenden tot de gemeente voor het doen van een verzoek tot inschrijving op het adres waar zijn partner staat ingeschreven. Voor deze situaties, die zich in de praktijk voor doen, is in samenspraak tussen gemeenten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een procesgang afgesproken.54 Deze procesgang GBA-IND is opgenomen in nummer 41 van de BPR kwaliteitsbrochure. Hierin is bepaald dat de datum waarop het rechtmatig verblijf ingaat, altijd op een later tijdstip zal liggen dan het moment waarop de vreemdeling zich bij de gemeente meldt. Het voorgaande betekent dat de “voorlopige aangifte van verblijf en adres” bij de gemeente nog geen aangifte van verblijf en adres is als bedoeld in de Wet GBA. Van een aangifte van verblijf en adres kan pas sprake zijn vanaf het moment dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is vastgesteld.55 Dat is de datum die door de IND wordt vermeld op het formulier: bewijs van bekendmaking bij de GBA. Deze laatste datum dient derhalve te worden aangehouden als de datum van aangifte voor inschrijving in de GBA. 4.4.2 huurcontracten Volgens paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire kan de gezamenlijke huishouding tevens worden aangetoond door het overleggen van huurcontracten. In deze paragraaf zal ik aangeven of het voor een onrechtmatige vreemdeling mogelijk is om een huurcontract af te sluiten. Aangezien onderhavig onderzoek zich richt op vreemdelingen, zal ik hierbij tevens een bepaling uit de Koppelingswet toelichten, aangezien de Koppelingswet de positie van vreemdelingen in ons land regelt. De huurovereenkomst is geregeld in titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Art. 7:201 BW geeft een definitie van een huurovereenkomst. Uit deze definitie kan opgemaakt worden dat er bij huur sprake moet zijn van twee partijen waarbij de ene partij (de verhuurder) het gebruik van een zaak verstrekt aan de andere partij (de huurder). De huurder dient daarvoor een tegenprestatie te betalen.
54 55
Egmond 2007, p. 24. Egmond 2007, p. 25.
27
Aangezien wonen tot één van de meest essentiële behoeftes behoort, heeft titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek een aparte Afdeling 5 in het leven geroepen betreffende: huur van woonruimte. In deze afdeling staan regels met betrekking tot huurbescherming alsmede huurprijsbescherming. Nu een huurovereenkomst een verbintenisrechtelijke overeenkomst is tussen twee personen, zijn de regels van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van aanvullend recht. Een uitzondering hierop is Afdeling 5 waarvan de regels van dwingend recht zijn en er dus niet van kan worden afgeweken. In Afdeling 5 staat niet beschreven welke personen nu daadwerkelijk gerechtigd zijn een huurovereenkomst te sluiten. Voor het antwoord op deze vraag moeten we een onderscheid maken tussen sociale huurwoningen en particuliere huurwoningen. Sociale huurwoningen Sociale huurwoningen zijn goedkope huurwoningen die meestal eigendom zijn van een woningcorporatie. Om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning moet er aan bepaalde voorwaarden worden voldoen, te weten: § § § §
Verplichte inschrijving bij een organisatie die in de gemeente verantwoordelijk is voor de verdeling van de sociale huurwoningen. Meestal is een huisvestingsvergunning nodig. De woningcorporatie kan ook eisen stellen. Bijvoorbeeld aan de hoogte van het inkomen of de gezinsgrootte. Het inkomen mag niet te hoog zijn. Woningcorporaties moeten namelijk 90% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 34.229 (prijspeil 2013). 10% mag naar de hogere inkomens.56
Alle sociale huurwoningen van woningcorporaties van Amsterdam en 15 omliggende gemeentes worden aangeboden via de organisatie WoningNet.57 Om te kunnen reageren op het woningaanbod van deze woningcorporaties is allereerst inschrijving bij WoningNet vereist.58 De voorwaarden voor inschrijving bij WoningNet zijn: § §
De woningzoekende is 18 jaar of ouder; De woningzoekende beschikt over de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsstatus.
Om vervolgens in aanmerking te komen voor toewijzing van een sociale huurwoning dient de woningzoekende aan een aantal aanvullende voorwaarden te voldoen welke voorwaarden staan opgesomd in de algemene voorwaarden bij toewijzing sociale huurwoningen59. Eén van deze voorwaarden houdt in dat de ingeschrevene/woningzoekende over de Nederlandse nationaliteit beschikt of een geldige verblijfsstatus heeft. Naast bovenstaande kunnen de woningcorporaties zelf uiteraard ook voorwaarden stellen aan het tekenen van een huurcontract. De woningcorporatie is immers de verhuurder in de zin van art. 7:201 BW die het gebruik van zijn zaak (woonruimte) verstrekt aan de huurder. Zo dient bij woningcorporatie de Key de volgende documenten te worden overgelegd alvorens kan worden overgegaan tot het tekenen van het contract: § § § §
Geldig legitimatiebewijs (Nederlands paspoort of gemeentelijke identiteitskaart). Geldig verblijfsdocument (A, B, C, D of E document) indien de kandidaat en/of zijn gezinsleden niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Historisch uittreksel uit het bevolkingsregister. Voorrangsverklaring of medische indicatie van de kandidaat of diens gezinsleden als de kandidaat op basis hiervan in aanmerking komt voor deze woning.
56
www.rijksoverheid.nl (zoek op: sociale huurwoning) www.stadgenoot.nl (zoek op: huren) 58 www.woningnet.nl (zoek op: huren) 59 www.woningnetregioamsterdam.nl (zoek op: toewijzing sociale huurwoning) 57
28
§ § § §
Jaaropgave over het afgelopen jaar van de kandidaat en eventuele gezinsleden. Inkomensgegevens en/of uitkeringsafschriften van de afgelopen drie maanden van de kandidaat en eventuele gezinsleden. Verklaring kandidaat en Verhuurdersverklaring. Inkomensverklaring.60
Ook bij woningcorporatie Rochdale dient er een aantal gegevens te worden ingeleverd alvorens het huurcontract kan worden getekend, te weten: § § § § § §
Ingevuld en ondertekend acceptatieformulier Geldig legitimatiebewijs (rijbewijs of ID kaart, geen rijbewijs) Historisch uittreksel uit het bevolkingsregister (wanneer u niet in Amsterdam woonachtig bent) Loon/uitkeringsspecificaties van de afgelopen 3 maanden Jaaropgave van het afgelopen jaar Verhuurdersverklaring wanneer kandidaat woonruimte op zijn/haar naam achterlaat.61
Op de site van woningcorporatie Ymere wordt allereest aangegeven dat de woningzoekende alleen kans maakt op een sociale huurwoning als deze persoon zich heeft ingeschreven bij Woningnet. Indien de woningzoekende vervolgens een woning krijgt aangeboden, dan heeft Ymere van de woningzoekende een aantal gegevens nodig. Pas als die gegevens in orde zijn, wordt de verhuurdersovereenkomst getekend. Ymere heeft in deze fase de volgende documenten nodig: § § §
Kopie van geldig legitimatiebewijs (paspoort, identiteitskaart en bij buitenlands paspoort een geldige verblijfsvergunning). Kopieën van de salarisspecificaties of inkomens- gegevens van de laatste drie maanden van de woningzoekende, diens partner en inwonende huisgenoten Een historisch adresuittreksel uit het Bevolkingsregister met de gezinssamenstelling
Vrije sector huurwoningen Naast de sociale huurwoningen kennen we in Nederland tevens de zogenoemde: vrije sector huurwoningen. Het huurcontract van de vrije sector is geliberaliseerd. Voor een geliberaliseerd huurcontract gelden minder regels dan voor een gereguleerd huurcontract. Zo is het puntensysteem voor huurwoningen niet van toepassing. Ook gelden er geen maximale huur en maximale huurverhoging. Bovendien kunnen huurgeschillen niet worden voorgelegd aan de Huurcommissie.62 Daarnaast dient de woningzoekende zich niet in te schrijven als woningzoekende bij een organisatie en zijn de woningen direct te huur. Daartegenover staat wel dat de huurkosten aanzienlijk hoger zijn. Mede gelet op deze hoge(re) huurprijzen worden er ook hogere eisen gesteld. Verschillende woningbouwvereniging bieden vrije sector huurwoningen aan. Hieronder zal ik de voorwaarden aangeven die drie woningbouwverenigingen stellen voor het verkrijgen van een dergelijke huurwoning. Om een vrije sector huurwoning bij woningcorporatie de Key toegewezen te krijgen moet er onder meer aan de volgende voorwaarden worden voldaan: § § § §
netto maandinkomen van minimaal 3x de bruto huurprijs. vast inkomen uit een dienstverband of een eigen bedrijf. In het bezit zijn van een geldig legitimatiebewijs. Een werkgeversverklaring (pdf).
60
www.dekey.nl (zoek op: huurcontract tekenen) www.rochdaele.nl (zoek op: gegevens inleveren huurwoning) 62 www.rijksoverheid.nl (zoek op: geliberaliseerde huurwoning) 61
29
§ § §
Salarisstroken van de afgelopen drie maanden. Bankafschriften waaruit blijkt dat het salaris gestort is. Historisch uittreksel bevolkingsregister.63
Het aanbiedingsproces van vrije sector huurwoningen van woningbouwvereniging Rochdaele verloopt stapsgewijs volgens 6 stappen.64Bij het derde stap moeten onder meer de volgende documenten worden overgelegd om voor toewijzing in aanmerking te komen: § § § §
§
een kopie van een geldig legitimatiebewijs van de woningzoekende en diens partner (Nederlands paspoort, identiteitskaart of een geldige verblijfsvergunning); een kopie van de salarisspecificaties en/of inkomensgegevens van de laatste drie maanden van de woningzoekende en diens partner; het stortingsbewijs van het inkomen van de laatste drie maanden op de bankrekening; indien geen ingezetene van Amsterdam een kopie historisch adresuittreksel uit het bevolkingsregister, waaruit de historische woongegevens en de gezinssamenstelling blijkt (niet ouder dan 3 maanden); Werkgeversverklaring(en) van de woningzoekende en diens partner.
Bij woningcorporatie Ymere moeten onder andere de volgende documenten worden aangeleverd voordat een vrije sector huurwoning zal worden toegewezen: § § §
Inkomensbewijs waaruit blijkt dat de woningzoekende minimaal vier keer de netto kale huur verdient; Duidelijke kopie of scan van de inkomstengegevens van de afgelopen drie maanden ((indien de woningzoekende met een partner woont of gaat wonen: van allebei); Kopie of scan van het geldige paspoort of identiteitskaart en indien van toepassing een duidelijke kopie of scan van de verblijfsvergunning (indien de woningzoekende met een partner woont of gaat wonen: van allebei).65
Tijdelijke verhuur leegstaande woning Naast bovenstaande vrije sector huurwoningen die worden aangeboden door de woningcorporaties is het natuurlijk ook mogelijk dat een particulier zijn woning, al dan niet via een makelaar, verhuurt. De wettelijke regels voor het tijdelijk verhuren van een leegstaande woning staan vermeld in de Leegstandwet. Op grond van art. 15 Leegstandwet moet allereerst een vergunning tot tijdelijke verhuur worden aangevraagd bij de gemeente waarin de woonruimte ligt. Dit gebeurt middels het formulier: “aanvraag vergunning tot tijdelijke verhuur van leegstaande woonruimte”.66 In dit formulier moeten onder meer de gegevens van de verhuurder, de woning en de toekomstige huurder worden ingevuld. De toekomstige huurder moet in dit formulier onder andere zijn huidige adresgegevens invullen. Bij tijdelijke (ver)huur op grond van de Leegstandwet zijn de huurbeschermingsbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing. Het volledig ingevulde formulier moet door de gemeente in behandeling worden genomen. De gemeente toetst de aanvraag aan de criteria uit artikel 15 van de Leegstandwet.67 Huisvestingsvergunning Voor alle zelfstandige particuliere huurwoningen met een rekenhuur tot € 681,02 (per 1 januari 2013) is een huisvestingsvergunning verplicht. De huurprijs wordt berekend via een puntenstelsel. Voor huurwoningen van woningcorporaties wordt met ingang van 1 januari 2013 geen 63
www.dekey.nl (zoek op: vrije sector huurwoning) www.rochdaele.nl (zoek op: aanbiedingsproces vrije sector) 65 www.ymere.nl (zoek op: vrije sector huur) 66 www.rijksoverheid.nl (zoek op: vergunning leegstaande woonruimte) 64
67
www.vng.nl (zoek op: tijdelijke verhuur woning)
30
huisvestingsvergunning meer verstrekt.68 De wettelijke regels met betrekking tot het verstrekken van een huisvestingsvergunning zijn neergelegd in de Huisvestingswet. Op grond van artikel 5 Huisvestingswet kunnen gemeenten en stadsregio’s nadere regels voor de verdeling van woonruimte vaststellen in een (regionale) Huisvestingsverordening. Verreweg de meeste gemeenten in Nederland hebben een dergelijke regionale Huisvestingsverordening vastgesteld. Zo heeft bijvoorbeeld de gemeente Amsterdam nadere regels voor de verdeling van woonruimte vastgesteld in de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013. Artikel 4 van deze verordening geeft de toelatingscriteria aan om toegelaten te worden tot de in de Huisvestingsverordening genoemde woonruimten: § §
tenminste één van de leden van het huishouden is achttien jaar of ouder; de leden van het huishouden bezitten de Nederlandse nationaliteit of worden op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander behandeld of zijn vreemdeling en verblijven rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, a t/m e en l van de Vreemdelingenwet 2000.
4.4.3 Een hypotheek voor de aankoop van een huis op beider naam In paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire wordt aangegeven dat de gezamenlijke huishouding tevens kan worden aangetoond door het overleggen van aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden”. Hieruit volgt dat de verbintenis gezamenlijk moet zijn aangegaan. In deze paragraaf zal ik ingaan op de voorwaarden voor het verkrijgen van een hypotheek voor de aankoop van een huis. Paragraaf 4.4.4 staat in het teken van gezamenlijke rekeningen. De wettelijke regels betreffende het recht van hypotheek vinden we in Titel 9 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. In Afdeling 4 wordt nader ingegaan op het recht van hypotheek. Gelet op art. 3:260 BW is voor vestiging van hypotheek een notariële akte vereist waarbij de hypotheekgever aan de hypotheekhouder hypotheek op een registergoed verleent. Deze notariële akte moet vervolgens worden ingeschreven in de openbare registers. Bij de aankoop van een huis zal in verreweg de meeste gevallen een bank worden benaderd om de financiering voor de aankoop van het huis rond te krijgen. Indien aan alle voorwaarden is voldaan zal de bank een hypothecaire lening verstrekken en het recht van hypotheek vestigen op het huis (onderpand). Een hypotheek dient aldus tot zekerheid bij een lening. In het kader van dit onderzoek heb ik het acceptatiebeleid alsmede het kredietbeleid van drie grote banken bestudeerd, te weten die van de ABN-AMRO bank, de ING alsmede de SNS-bank, waarvan de resultaten hieronder zijn toegelicht. Acceptatiebeleid ABN-AMRO Het acceptatiebeleid en kredietbeleid van ABN-AMRO voor woninghypotheken is vastgelegd in de ABN AMRO Hypotheekgids69. De Hypotheekgids behandelt de mogelijkheden en de onmogelijkheden van een hypotheek. Hoofdstuk 1 van de Hypotheekgids behandelt de groep van debiteuren die in aanmerking komt voor een hypothecaire geldlening . Op grond van art. 1.1.1 verstrekt ABN-AMRO hypothecaire geldleningen aan aanvragers met de volgende nationaliteiten: § § §
68 69
Aanvragers die de Nederlandse nationaliteit bezitten; Aanvragers met de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie (EU) of de Europese Economische Ruimte (EER); Overige aanvragers met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in Nederland.
www.amsterdam.nl (zoek op: huisvestingsvergunning) ABN AMRO Hypotheekgids ‘Speciaal voor het intermediair’
31
De eerste groep moge duidelijk zijn. De aanvrager is immers in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Onder de tweede groep valt de EU-onderdaan. Duidelijkheid over de derde groep vinden we in art. 1.1.4 van de hypotheekgids waarin is aangegeven welke niet-EU/EER- ingezetene in aanmerking komt voor een hypothecaire geldlening van ABN AMRO. Op grond van dit artikel moet de niet-EU/EER- ingezetene voldoen aan één van de volgende twee voorwaarden: §
§
Permanente verblijfsvergunning. (beide) aanvrager(s) heb(ben) een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Aanvragers vestigen zich permanent in Nederland en willen hier een huis kopen. Financiering kan tot maximaal 125% van de executiewaarde. De aanvrager met het hoofdinkomen heeft een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (of heeft de NL-nationaliteit) EN de medeaanvrager heeft een tijdelijke verblijfsvergunning EN aanvragers vestigen zich permanent in Nederland en willen hier een huis kopen dan financiering conform aanvrager met NL nationaliteit. Financiering kan tot maximaal 125% van de executiewaarde.70
Acceptatiebeleid ING Het acceptatiebeleid van ING voor woninghypotheken is vastgelegd in de ING Hypotheken Acceptatiebeleid71. Als eerste wordt in het Acceptatiebeleid aangegeven aan wie ING hypothecaire leningen verstrekt. De ING verstrekt hypothecaire leningen aan: § § §
kopers of eigenaren van een woning in Nederland, waarvan de woning bestemd is voor eigen bewoning/gebruik, de aanvrager dient meerderjarig/handelingsbekwaam en Nederlands-ingezetene te zijn.
Daarnaast is in het Acceptatiebeleid opgenomen dat op grond van de Wet ter voorkoming van Witwassen en Financiering van Terrorisme (Wwft) de aanvragers zich identificeren door middel van een geldig identiteitsbewijs waaruit de nationaliteit blijkt. De identificatie geschiedt bij de notaris (wettelijke eis). Meer duidelijkheid over welke vreemdelingen een hypothecaire leningen kunnen krijgen bij de ING, vinden we onder de paragraaf: internationale aspecten. Hierin is in ieder geval bepaald dat een vreemdeling een verblijfsvergunning moet hebben en Nederlands ingezetene dient te zijn. Verder is aangegeven dat iedereen met de nationaliteit van een EU-lidstaat, Noorwegen, Liechtenstein, IJsland of Zwitserland impliciet een verblijfsvergunning heeft voor onbepaalde tijd. Daarnaast is bepaald dat de aanvrager wiens inkomen nodig is voor de financiering: § §
een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zonder beperkende voorwaarden moet hebben,óf; een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, mits er niet meer dan 90% van de marktwaarde wordt gefinancierd voor een eerste eigen woning.72
Acceptatiebeleid SNS De acceptatienormen van de SNS Bank voor woninghypotheken is vastgelegd in de SNS Advieswijzer Hypotheken73. Hoofdstuk 2 van de Advieswijzer geeft aan welke groep van aanvragers in aanmerking komt voor een hypothecaire geldlening . In paragraaf 2.3 is aangegeven in welke gevallen de aanvrager in aanmerking komt voor een hypothecaire geldlening. Hierin is bepaald dat de geldnemer of geldnemers atijd permanent en 70
ABN AMRO Hypotheekgids ‘Speciaal voor het intermediair’, p.6 ING Hypotheken Acceptatiebeleid 72 ING Hypotheken Acceptatiebeleid, p.8 73 SNS Advieswijzer Hypotheken 71
32
onvoorwaardelijk in Nederland mogen verblijven. Geldnemers die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikken, dienen op het moment van aanvragen tenminste drie jaar in Nederland te wonen en een Nederlands arbeidsverleden van drie jaar aan te tonen. Indien aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, geldt het inkomen niet als toetsinkomen. Daarnaast is bepaald dat indien de bevoorschotting minder is dan 90% van de executiewaarde en ten minste één geldnemer een EERnationaliteit bezit, dan kan het inkomen van de partner die een tijdelijke verblijfsvergunning heeft volledig worden meegenomen. Daarbovenop is in paragraaf 2.4 bepaald dat van iedere geldnemer of hoofdelijk aansprakelijke het sofinummer bekend moet zijn.74 Naast bovengenoemde voorwaarden, moet de aanvrager uiteraard tevens voldoen aan de overige (financiële) voorwaarden. 4.4.4 afschriften van rekeningen op beider naam Naast een hypotheek voor de aankoop van een huis op beider naam kan de samenwoning volgens paragraaf B10/1.7 tevens worden aangetoond indien de partners afschriften van rekeningen op beider naam over een periode van ten minste zes maanden kunnen overleggen. In deze paragraaf zal ik ingaan op de mogelijkheden voor een vreemdeling, die onrechtmatig in Nederland verblijft, om samen met zijn partner een gezamenlijke rekening te openen. Net zoals bij de het verstrekken van een hypotheek, wordt een (gezamenlijke) bankrekening aangevraagd bij een bank. Voor alle activiteiten en dus ook voor het openen van een (gezamenlijke) bankrekening zullen de voorwaarden moeten worden nageleefd, zoals die zijn vastgelegd in de Algemene Bankvoorwaarden 200975. In deze Algemene Bankvoorwaarden is de relatie tussen de klant en de bank vastgelegd. Hierin staan de rechten en plichten beschreven van de klant en de bank. Alle banken in Nederland hanteren dezelfde voorwaarden. De Algemene Bankvoorwaarden zijn tot stand gekomen in overleg tussen de Nederlandse Vereniging van Banken en de Consumentenbond.76 Artikel 1 van de Algemene Bankvoorwaarden 2009 beschrijft de werkingssfeer van de voorwaarden. Hierin is onder meer vastgelegd dat de voorwaarden gelden voor alle bestaande en toekomstige rechtsverhoudingen. Op grond van artikel 7 van de Algemene Bankvoorwaarden 2009 zijn de cliënt en zijn eventuele vertegenwoordigers verplicht aan de bank alle medewerking te verlenen en informatie te verstrekken voor het vaststellen en verifiëren van onder meer hun identiteit, Burgerservicenummer, geboortedatum alsmede burgerlijke staat. Daarnaast zijn banken op grond van artikel 47b Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht het Burgerservicenummer te gebruiken bij het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst in het kader van saldo- en renseignering. Hieruit vloeit aldus voort dat een vreemdeling in ieder geval een Burgerservicenummer nodig heeft, alvorens een gezamenlijke bankrekening geopend kan worden.
74
SNS Advieswijzer Hypotheken, p.4 Algemene Bankvoorwaarden 2009 76 www.nvb.nl (zoek op: algemene bankvoorwaarden) 75
33
4.5 Deelconclusie Zoals reeds aangegeven draait het in dit hoofdstuk om het bewijzen van de gezamenlijke huishouding. In paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire is immers aangegeven dat de duurzaamheid van de relatie zal worden aangetoond in geval met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de gemeenschapsonderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd. In dezelfde paragraaf wordt vervolgens aangegeven met welke bewijsmiddelen deze gezamenlijke huishouding kan worden bewezen. Als eerste noemt paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire als bewijs een inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie. Gelet op de bevindingen in dit hoofdstuk kan allereerst met betrekking tot het bewijs van inschrijving in de GBA geconcludeerd worden dat een vreemdeling – die onrechtmatig in Nederland verblijft - eerst een aanvraag zal moeten indien bij de IND alvorens ingeschreven te kunnen worden in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Indien de vreemdeling zich eerst wendt tot de gemeente voor inschrijving dan heeft de vreemdeling zich, in de tussenliggende periode vanaf melding bij de gemeente en aanvraag bij de IND, enkel bekendgemaakt bij de gemeente, maar wordt dit niet beschouwd als inschrijving. Hieruit vloeit aldus voort dat de vreemdeling gehouden is zich eerst te wenden tot de IND om zijn verblijfsaanvraag te laten toetsen en pas daarna zich kan laten inschrijven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Met betrekking tot het overleggen van huurcontracten waaruit zes maanden samenwoning blijkt kan geconcludeerd worden dat het voor een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft zowel bij de sociale huurwoningen als vrije sector huurwoningen onmogelijk is om een huurcontract af te sluiten, aangezien bij inschrijving als woningzoekende via de organisatie Woningnet het een vereiste is dat de woningzoekende beschikt over de Nederlandse nationaliteit of een geldige verblijfsstatus. Ook is het een vereiste bij de verschillende onderzochte woningcorporaties dat een vreemdeling om in aanmerking te kunnen komen voor een sociale of vrije sector huurwoning moet beschikken over een verblijfsvergunning en moet staan ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie. Daarnaast moet de woningzoekende beschikken over een inkomen. Ook is het via het tijdelijke verhuur van een leegstaande woning voor een vreemdeling niet haalbaar om via die weg een huurcontract af te sluiten, aangezien de tot tijdelijke verhuur van leegstaande woonruimte zal worden afgewezen indien de vreemdeling zijn huidige adresgegevens niet kan invullen. Een huurcontract afsluiten voor een particuliere huurwoning met een rekenhuur tot € 681,02 is eveneens onmogelijk indien de vreemdeling niet in het bezit is van een verblijfsvergunning. De volgende manier voor de vreemdeling om de gezamenlijke huishouding aan te tonen is door het overleggen van aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende een termijn van zes maanden. Allereerst moet hierbij opgemerkt worden dat een hypotheek een zekerheidsrecht is en het uit financiële overwegingen en op basis van een risicoanalyse voor een bank uiterst onzeker zal zijn om een geldlening te verstrekken aan een partij waarbij het verblijfsrecht onzeker is. Het is dan ook opmerkelijk te noemen dat de Raad van State in haar uitspraak op 9 september 2011 als voorbeeld een gezamenlijke hypotheek noemt teneinde de duurzame relatie aan te tonen. Gelet op het acceptatie- en kredietbeleid van de onderzochte banken kan gesteld worden dat het voor een vreemdeling die (on)rechtmatig in Nederland verblijft onmogelijk is om een (gezamenlijke) hypotheek af te sluiten, aangezien het beleid bij alle onderzochte banken is dat een vreemdeling in ieder geval moet beschikken over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en in bepaalde gevallen over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. In het laatste geval worden er wel aanvullende voorwaarden gesteld door de bank.
34
Het openen van gezamenlijke bankrekening stuit eveneens op problemen nu in de Algemene Bankvoorwaarden is vastgelegd dat een aanvrager verplicht is zijn Burgerservicenummer aan de bank te verstrekken. Hieruit vloeit aldus voort dat een vreemdeling zich eerst moet inschrijven in de GBA om zo op die manier een Burgerservicenummer te verkrijgen om vervolgens een gezamenlijke bankrekening geopend te krijgen. Gelet op al hetgeen hierboven is besproken kan geconcludeerd worden dat een vreemdeling zijn bewijs van een gezamenlijke huishouding enkel kan baseren op een gezamenlijke inschrijving in de gemeentelijke Basisadministratie, hetgeen inhoudt dat de vreemdeling eerst een aanvraag moet indienen om vervolgens aan de vereiste van zes maanden samenwoning te voldoen. Gevolg is dat de aanvraag zal worden afgewezen door de IND omdat de vreemdeling simpelweg niet zes maanden staat ingeschreven in de GBA. De vreemdeling is dus genoodzaakt om in bezwaar te gaan, met alle financiële gevolgen van dien, om zo op die manier aan het vereiste van zes maanden samenwoning te voldoen nu de overige bewijsmiddelen niet haalbaar zijn voor een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft. In bijlage 2 van dit onderzoeksrapport is een tabel met een uitwerking van de eis van duurzame relatie en de daaraan gekoppelde voorwaarden en bewijsmiddelen 77, toegevoegd. Dit ter verduidelijking van de eis en voorwaarden.
77
Bijlage 2 van het onderzoeksrapport
35
Hoofdstuk 5: Analyse case files 5.1 Inleiding Om het praktijkprobleem in kaart te brengen heb ik 20 actuele dossiers onderzocht. In alle 20 zaken gaat het om aanvragen tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Hieronder zal ik een beschrijving geven van een vijftal zaken die ik in het kader van het onderzoek heb geanalyseerd waarin er door de Staat (en rechtspraak) is ingegaan op het aantonen van de gezamenlijke huishouding. Om dit hoofdstuk zo overzichtelijk mogelijk te houden heb ik elke zaak onderverdeeld in een aparte paragraaf. Mijn analyse van de onderzochte zaken wordt uiteengezet in de deelconclusie in paragraaf 5.7. 5.2 Case I In casu78 heeft de vreemdeling op 24 mei 2011 een verzoek gedaan tot inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie en heeft op dezelfde datum van de gemeente een bewijs van bekendmaking bij de GBA meegekregen. Op 22 juli 2011 heeft de gemeente het verzoek tot inschrijving afgewezen met als reden dat de vreemdeling niet beschikt over een verblijfsrecht en ook geen rechtmatig verblijf heeft om gedurende de aanvraag/procedure voor een bepaalde periode in de gemeente te verblijven. Tegen deze beslissing heeft de vreemdeling op 29 juli 2011 bezwaar gemaakt. Op 18 augustus 2011 heeft de vreemdeling zich gewend bij het IND-loket Amsterdam en heeft aldaar een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een document, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij deze aanvraag heeft de vreemdeling de volgende bescheiden overgelegd: § § § §
een bewijs van bekendmaking bij de GBA; een relatieverklaring d.d. 12 augustus 2011; inkomensgegevens van de partner; foto’s.
In de relatieverklaring is verklaard dat de vreemdeling en diens partner sedert maart 2011eem duurzame en exclusieve relatie onderhouden en daartoe een gezamenlijke huishouding voeren en feitelijk samenwonen. Op 31 oktober 2011 heeft de IND deze aanvraag afgewezen met als hoofdreden dat niet door middel van een inschrijving in de GBA is aangetoond dat de vreemdeling en diens partner reeds gedurende een termijn van zes maanden (recentelijk)een gezamenlijke voeren of hebben gevoerd. Daarnaast geeft de IND aan dat een relatieverklaring onvoldoende is om het duurzame karakter van de relatie aan te nemen en dat met de overige stukken evenmin is aangetoond. 5.3 Case II In deze zaak79heeft de vreemdeling op 1 november 2011 aangifte gedaan van inschrijving van verblijf en adres. Aan de vreemdeling is een bewijs van bekendmaking bij de GBA gegeven. De gemeente heeft op 4 januari 2012 het verzoek tot inschrijving afgewezen met als reden dat de vreemdeling niet beschikt over een verblijfsrecht en ook geen rechtmatig verblijf heeft om gedurende de aanvraag/procedure voor een bepaalde periode in de gemeente te verblijven. Op 17 januari 2012 heeft de gemachtigde van de vreemdeling tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft de vreemdeling op 15 maart 2012 een aanvraag ingediend om toetsing aan het gemeenschapsrecht.
78 79
Bijlage 3 van onderzoeksrapport. Bijlage 4 van onderzoeksrapport.
36
Ter staving van de duurzaamheid van de relatie heeft de vreemdeling de volgende stukken bij de aanvraag overgelegd: § § § § § §
een bewijs van bekendmaking bij de GBA; een relatieverklaring; getuigenverklaringen; ongehuwd verklaring van de partner; salarisspecificaties van de partner; gezamenlijke huurovereenkomst.
Op 11 april 2012 heeft de IND deze aanvraag afgewezen. In deze beslissing geeft de IND dat niet door middel van een inschrijving in de GBA is aangetoond dat de vreemdeling en diens partner reeds gedurende een termijn van zes maanden (recentelijk)een gezamenlijke voeren of hebben gevoerd. Ter motivering van het besluit geeft de IND aan dat een relatieverklaring geen onweerlegbaar bewijs vormt. Zo overweegt de IND dat vanwege het ontbreken van een juridische band - als bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap - de duurzaamheid van de relatie met feiten dient te worden onderbouwd. De verklaringen van derden omtrent de relatie kunnen evenmin als objectieve en verifieerbare bewijsstukken aangemerkt worden, aldus de IND. Met betrekking tot de overgelegde ongehuwd verklaring geeft de IND aan dat het stuk op geen enkele wijze inzicht geeft in de duurzaamheid van de relatie. Voorts wordt aangegeven dat de overgelegde huurovereenkomst evenmin afdoende is om de duurzaamheid van de relatie aan te nemen. Zo geeft de IND aan dat hierbij van belang is dat dat er geen bewijzen van overschrijvingen van de huur zijn overgelegd op naam van de vreemdeling en diens partner. 5.4 Case III In deze zaak80 heeft de vreemdeling op 28 november 2011bij het IND-loket te Amsterdam een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een document, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Ter staving van de duurzaamheid van de relatie heeft de vreemdeling de volgende stukken bij de aanvraag ingediend: § § § § § § §
een bewijs van bekendmaking bij de GBA; een relatieverklaring; een ongehuwd verklaring van de partner; getuigenverklaringen; inkomensbescheiden van de partner; twee poststukken gericht aan beide partners; rekening van de advocaat (gericht aan de vreemdeling)
Op 7 juni 2012 heeft de IND deze aanvraag afgewezen. In deze beslissing geeft de IND aan de vreemdeling en diens partner nog niet zes maanden op hetzelfde GBA adres staan ingeschreven en met de overgelegde stukken de duur van de relatie en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding onvoldoende is onderbouwd. Zo overweegt de IND evenals in de casussen I en II dat een relatieverklaring geen onweerlegbaar bewijs vormt. Daarnaast geeft de IND dat de overgelegde verklaringen van derden omtrent de relatie onvoldoende inzicht geven in de duurzaamheid van de relatie. Volgens de IND geldt hetzelfde voor de overige stukken die zijn overgelegd. De IND geeft in deze beschikking aan dat gelet op bovenstaande niet is aangetoond dat er sprake is van een duurzame relatie. Om deze reden kan de vreemdeling niet als gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt.
80
Bijlage 5 van onderzoeksrapport.
37
5.5 Case IV In casu81 heeft de vreemdeling op 14 december 2012 bij het IND-loket in Hoofddorp een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een document met als doel ‘familielid van een burger van de Unie’. Ter staving van de duurzaamheid van de relatie heeft de vreemdeling de volgende stukken bij de aanvraag ingediend: § § § § §
een bewijs van bekendmaking bij de GBA; een relatieverklaring; een ansichtkaart; verklaring van een derde; foto’s.
Op 4 maart 2013 heeft de IND deze aanvraag afgewezen met als hoofdreden dat niet door middel van een inschrijving in de GBA is aangetoond dat de vreemdeling en diens partner reeds gedurende een termijn van zes maanden (recentelijk)een gezamenlijke huishouding voeren of hebben gevoerd. Met betrekking tot de registratie van de vreemdeling in de GBA geeft de IND aan dat is gebleken dat de vreemdeling zich op 5 juni 2012 bij de gemeente heeft gemeld en dat uit informatie uit de GBA is gebleken dat de vreemdeling sinds 8 januari 2013 daadwerkelijk staat geregistreerd op het relatieadres en zijn partner sinds 12 maart 2012. Hieruit volgt volgens de IND dat de vreemdeling en zijn partner niet gedurende zes maanden in de GBA staan ingeschreven op hetzelfde adres en nog niet gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren. Voorts geeft de IND evenals in de voorgaande casussen de IND aan dat een relatieverklaring onvoldoende is om het duurzame karakter van de relatie aan te nemen en dat met de overige stukken evenmin is aangetoond. 5.6 Case V In deze laatste zaak82 die ik zal belichten is uiteindelijk beroep ingesteld bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Oost-Brabant. In casu heeft de vreemdeling op 16 augustus 2011 aangifte gedaan van inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie. Op deze zelfde datum is aan de vreemdeling een bewijs van bekendmaking bij de GBA overhandigd. Op 17 april 2012 is door de gemeente geconstateerd dat de vreemdeling geen verzoek om vaststelling van zijn verblijfsrecht heeft ingediend bij de IND en is de inschrijving geweigerd. Tegen deze beslissing heeft de vreemdeling op 17 mei 2012 bezwaar gemaakt. Op 14 augustus 2012 heeft de gemeente het bezwaarschrift, gericht tegen het besluit van 17 april 2012, ongegrond verklaard en de vreemdeling met ingang van 22 juni 2012 ingeschreven te laten staan in de GBA omdat de vreemdeling volgens de gemeente vanaf laatstgenoemde datum rechtmatig verblijf heeft omdat hij op die datum een aanvraag heeft ingediend bij de IND. Zoals hiervoor vermeld heeft de vreemdeling op 22 juni 2012 een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een document, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Bij deze aanvraag heeft de vreemdeling de volgende bescheiden overgelegd: § § § § § §
een bewijs van bekendmaking bij de GBA; een relatieverklaring d.d. 15 juni 2012; een ongehuwd verklaring van de partner; getuigenverklaringen; geadresseerde enveloppen; foto’s.
Bij beschikking d.d. 27 juli 2012 heeft de IND deze aanvraag afgewezen met - evenals in de voorgaande casussen - als hoofdreden dat niet door middel van een inschrijving in de GBA is aangetoond dat de vreemdeling en diens partner reeds gedurende een 81 82
Bijlage 6 van onderzoeksrapport. Bijlage 7 van onderzoeksrapport.
38
termijn van zes maanden (recentelijk)een gezamenlijke huishouding voeren of hebben gevoerd. De IND geeft in de beschikking aan dat uit informatie uit de GBA is gebleken dat de vreemdeling zich weliswaar op 16 augustus 2011 bekend heeft gemaakt bij de GBA, maar dat hij pas sinds 22 juni 2012 staat ingeschreven op het adres. Volgens de IND kan hieruit opgemaakt worden dat de vreemdeling en diens partner niet gedurende zes maanden in de GBA staan ingeschreven op het adres en kan de duurzame relatie op grond hiervan niet worden aangetoond. Met betrekking tot de overige overgelegde bewijsstukken geeft de IND aan dat de voornoemde stukken geen onweerlegbaar en deugdelijk bewijs vormen inzake de duurzaamheid van de relatie die nopen om de zes maanden termijn terzijde te schuiven. Overwogen wordt dat de relatieverklaring geen onweerlegbaar bewijs vormt. Hetzelfde geldt voor de verklaringen die zijn afgelegd door vrienden. Ten aanzien van de foto’s geeft de IND aan dat deze evenmin aantonen dat er sprake is van een duurzame relatie, aangezien de foto’s immers niet meer zijn dan een representatie van een moment. De gemachtigde van de vreemdeling heeft op 11 augustus 2012 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking. In bezwaar stelde gemachtigde zich op het standpunt dat de overgelegde bescheiden ter onderbouwing van de duurzaamheid van de relatie in samenhang hadden moeten worden bezien, aangezien zij betrekking hebben op het gehele tijdvak vanaf in ieder geval 16 augustus 2011 (datum bewijs bekendmaking GBA). Voorts heeft gemachtigde betoogd dat de eis van zes maanden inschrijving in de GBA, ter aantoning van de duurzaamheid van de relatie, het voor de vreemdeling vrijwel onmogelijk maakt dit bewijs te leveren, aangezien het voor een vreemdeling in beginsel niet mogelijk is om zich in de GBA in te schrijven. Bij beschikking d.d. 25 september 2012 heeft de IND het bezwaarschrift ongegrond verklaard. De volgende overwegingen lagen ter grondslag aan deze beslissing. Met betrekking tot het standpunt van gemachtigde dat de overgelegde bescheiden in samenhang hadden moeten worden bezien, geeft de IND aan dat met de overgelegde bescheiden niet objectief en onomstotelijk vast is komen te staan dat sprake is van een duurzame en deugdelijke relatie. Daar verandert niets aan indien de bescheiden in samenhang wordt bezien. Ten aanzien van het standpunt van de gemachtigde dat de eis van zes maanden inschrijving in de GBA het voor de vreemdeling vrijwel onmogelijk maakt dit bewijs te leveren, geeft de IND aan dat ook dit bezwaar ongegrond is, aangezien ook op andere objectieve wijze aangetoond kan worden dat zes maanden is samengewoond en dat sprake is van een deugdelijk bewezen relatie. In dat geval wordt de eis van zes maanden inschrijving in de GBA niet tegengeworpen. Tegen deze beschikking heeft gemachtigde beroep ingesteld bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Oost-Brabant. Bij uitspraak d.d. 18 februari 2013 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de IND op deugdelijke wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid nu uit de overgelegde bewijsstukken niet een gezamenlijke huishouding en de duur daarvan valt af te leiden. Uiteindelijk heeft de vreemdeling in maart 2013 een verblijfsdocument voor de duur van vijf jaar gekregen met als beperking: familielid burger van de Unie. Dit verblijfsrecht heeft hij verkregen nadat zijn tweede aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht is ingewilligd, aangezien hij samen met zijn partner inmiddels langer dan zes maanden staat ingeschreven in de GBA.
39
5.7 Deelconclusie Na analyse van de case files blijkt dat zich in de praktijk een merkwaardige situatie voortdoet. De vreemdeling moet zich eerst melden bij de IND voor een aanvraag. Hierna gaat de vreemdeling naar de GBA voor inschrijving. Ondertussen loopt de aanvraag, maar wordt deze afgewezen omdat de vreemdeling niet zes maanden staat ingeschreven. Uit de case files blijkt tevens dat als de vreemdeling zich doorgaans eerst tot de gemeente went voor inschrijving, de gemeente een bewijs van bekendmaking bij de gemeente zal afgeven, maar zijn verzoek tot inschrijving na twee maanden zal worden afgewezen omdat de vreemdeling nog geen aanvraag heeft gediend. Hieruit kan aldus geconcludeerd worden dat zich in de praktijk een onpraktische situatie voordat. Dit is dan ook terecht door de Raad van State in haar uitspraak van 6 september 2011 geconstateerd en geconcludeerd. Verder blijkt uit bestudering van de case files dat vreemdelingen in de aanvraagfase stuiten op bewijsproblemen, aangezien de door de Staat verlangde bewijzen simpelweg onmogelijk te leveren zijn in de aanvraagfase. Immers kan een vreemdeling zich pas inschrijven in de GBA nadat hij een aanvraag heeft ingediend en kan hij pas na inschrijving een Burgerservicenummer krijgen om een gezamenlijke rekening te openen. De overige bewijsstukken zijn niet te leveren, omdat de vreemdeling in dit stadium niet over een verblijfsvergunning beschikt. De vreemdeling is er in de aanvraagfase dus op gewezen zijn relatie aan te tonen door het overleggen van bijvoorbeeld een bewijs van bekendmaking bij de GBA, een relatieverklaring alsmede foto´s en eventuele getuigenverklaringen. Deze bewijsstukken worden echter volgens vaste beleid van de IND verworpen als bewijs van de duurzame relatie. De standaardmotivering hierbij is dat een relatieverklaring geen onweerlegbaar bewijs vormt en de overige bewijsstukken evenmin onvoldoende inzicht geven in de duurzaamheid van de relatie. Gelet op de uitspraak van de rechtbank in case V kan betoogd worden dat de rechtspraak evenals de IND van mening is dat de duurzame relatie enkel uit objectieve bronnen kan worden bewezen. De rechtbank geeft immers in deze uitspraak aan dat de IND in deze zaak op deugdelijke wijze uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid nu uit de in deze zaak overgelegde bewijsstukken (o.a. een bewijs van bekendmaking bij de GBA, getuigenverklaringen alsmede foto’s etc.) niet een gezamenlijke huishouding en de duur daarvan valt af te leiden. Gelet op hiervoor genoemde kan geconcludeerd worden dat een vreemdeling in de procedure objectieve bewijsstukken zal moeten overleggen, zoals een gezamenlijke registratie in de GBA van minimaal zes maanden, om de gezamenlijke huishouding en de daarmee bewezen duurzame relatie aan te tonen. Uit de case files blijkt namelijk dat zowel de IND als de rechtspraak met subjectieve bewijsstukken, zoals foto’s en getuigenverklaringen, onvoldoende vinden om de gezamenlijke huishouding aan te tonen. Ook niet in samenhang bezien. Verder dient geconcludeerd te worden dat de vreemdeling in de aanvraagfase kampt met bewijsproblemen om de gezamenlijke huishouding aan te tonen. Dit is gelegen in het feit dat de IND de eerste bekendmaking van de vreemdeling bij de GBA niet accepteert als eerste indicatie dat vanaf die datum de vreemdeling samen met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert. Pas vanaf het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk in de GBA wordt ingeschreven op hetzelfde adres als zijn partner, zal volgens de IND de termijn van zes maanden beginnen te lopen. Dus pas nadat de vreemdeling al een aanvraag heeft ingediend bij de IND om toetsing aan het gemeenschapsrecht. Uit dossierstudie is namelijk geconstateerd dat in verreweg de meeste gevallen gedurende de bezwaarfase een verblijfsdocument wordt verstrekt omdat de vreemdeling samen met zijn partner gedurende de bezwaarfase inmiddels zes maanden staat ingeschreven en dus in bezwaar voldoet aan de eis van samenwoning. Resumerend kan geconcludeerd worden dat het voor een ongehuwde vreemdeling haast onmogelijk is om de gezamenlijke huishouding en dus de duurzaamheid van zijn relatie met een EU-onderdaan aan te tonen in de aanvraagfase, aangezien de door de vreemdeling overgelegde subjectieve bewijsmiddelen niet worden geaccepteerd en de vreemdeling zich pas na de aanvraag kan inschrijven in de GBA.
40
Hoofdstuk 6: Eindconclusie / aanbevelingen 6.1 Inleiding Een afwijzing van een aanvraag kan vergaande gevolgen hebben voor een vreemdeling die meent aan de voorwaarden te voldoen om hier te lande te kunnen verblijven. Het is de taak van de overheid om te onderzoeken of een vreemdeling voor een verblijfsrecht in aanmerking komt. Uiteraard kan de Staat voor de toelating tot verblijf hier te lande voorwaarden stellen, zoals het leveren van bewijs ter aantoning van een relatie, maar dan zullen deze voorwaarden wel redelijkerwijs haalbaar moeten zijn. In dit hoofdstuk presenteer ik mijn bevindingen en geef ik enkele aanbevelingen aan de organisatie wanneer het gaat om het leveren van bewijs in het kader van een aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. 6.2 Eindconclusie De centrale vraag in dit onderzoek luidt: ‘’In hoeverre zijn de door de Nederlandse Staat verlangde bewijsmiddelen ter aantoning van de duurzame relatie bij partnerschap (tussen een vreemdeling en diens ongehuwde partner) in strijd met (considerans 6 van) richtlijn 2004/38 EG’’ ? In overweging 6 van richtlijn 2004/38 EG is vastgelegd het aan het gastland is om de positie van de personen die niet onder de strikte definitie van ‘familieleden’ vallen, te onderzoeken teneinde de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit tegen te gaan. Het is dus aan de Staat de relatie te onderzoeken om de eenheid van het gezin in een verruimde betekenis te handhaven en het verbod van discriminatie tegen te gaan. Bij de beantwoording van de onderzoeksvraagvraag zijn een aantal aspecten van belang. Allereerst dient in ogenschouw te worden genomen dat de Staat in paragraaf in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire duidelijk heeft aangegeven dat de duurzame relatie in ieder geval wordt aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de gemeenschapsonderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Voorts wordt in paragraaf B10/1.7 van de Vreemdelingencirculaire een aantal bewijsmiddelen genoemd om de gezamenlijke huishouding aan te tonen. Gelet op de mededeling van de Europese Commissie van 2008 kan de Staat een eis van minimumduur als criterium stellen om te beoordelen of een partnerschap duurzaam is. De Commissie bevestigde dat in de nationale voorschriften kan worden verwezen naar een minimumduur als criterium om te beoordelen of een relatie al dan niet duurzaam is of niet. Echter, in dat geval moet er in de nationale voorschriften ook rekening worden gehouden met andere relevante aspecten, zoals bijvoorbeeld een gezamenlijke hypotheek voor de aankoop van een huis. Met betrekking tot het vereiste van het bewijzen van de duurzaamheid van de relatie heeft de Commissie in haar richtsnoeren aangegeven dat dit bewijs met elk passend middel kan worden geleverd. Gelet hierop kan enerzijds betoogd worden dat de Staat een minimumduur aan de relatie kan koppelen als toetsingskader en anderzijds dat deze minimumduur met elk passend middel kan worden geleverd. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechtspraak eveneens aansluit bij de richtsnoeren van de commissie. Zo is in verschillende uitspraken bepaald dat de Staat wel degelijk een bepaalde duur van samenwoning als toetsingskader kan gebruiken en dat van partners deugdelijk bewijs van de samenwoning kan worden verlangd. Over deze duur van samenwoning heeft de rechtspraak echter uitgemaakt dat door het enkel verlangen van een GBA-inschrijving gedurende zes maanden
41
als bewijs, een te beperkte uitleg aan het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' wordt gegeven. Resumerend kan allereerst gesteld worden dat de Staat een minimumduur als toetsingscriterium kan stellen teneinde te onderzoeken of een relatie al dan niet duurzaam is. Voorts kan gesteld worden dat de Staat deugdelijk bewijs kan verlangen teneinde deze zes-maanden samenwoning te bewijzen. Dit brengt ons bij de mogelijkheid voor de vreemdeling om de duurzaamheid van zijn relatie aan te tonen. De vreemdeling kan op basis van de huidige wet- en regelgeving de duurzaamheid van zijn relatie aantonen indien hij kan bewijzen dat hij en zijn partner reeds gedurende zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. In de Vreemdelingencirculaire wordt aangegeven met welke bewijsmiddelen in ieder geval de gezamenlijke huishouding zal worden aangetoond. Uit dit onderzoek is gebleken dat het voor een vreemdeling in de aanvraagfase vrijwel onmogelijk is om het verlangde objectieve bewijs te leveren van de gezamenlijke huishouding gedurende zes maanden, aangezien een vreemdeling in dat stadium nimmer beschikt over een verblijfsvergunning en nog geen rechtmatig verblijf heeft. Zo is voor zowel het afsluiten van een huurcontract als het verlenen van een hypotheekrecht voor de aanschaf van een huis een verblijfsvergunning vereist. Het openen van een gezamenlijke bankrekening is pas mogelijk na het verkrijgen van een Burgerservicenummer. Nu deze bewijsmiddelen niet geleverd kunnen worden, zal de vreemdeling het bewijs van zijn duurzame relatie moeten baseren op een gezamenlijke inschrijving in de GBA van ten minste zes maanden. Maar ook hier stuit de vreemdeling op problemen. Dit is gelegen in het feit dat de vreemdeling eerst op grond van art. 26 Wet GBA rechtmatig verblijf moet hebben alvorens ingeschreven te kunnen worden in de GBA. Dit is dus pas op het moment dat de vreemdeling een aanvraag indient bij de IND en formeel in procedure is. Hieruit kan aldus geconcludeerd worden dat zich in de praktijk een onpraktische situatie voordat. Dit is dan ook terecht door de Raad van State geconstateerd en geconcludeerd. De Raad van State heeft in haar uitspraak met betrekking tot deze situatie immers overwogen dat inschrijving in de GBA eerst mogelijk is wanneer de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft. Dat komt er in wezen op neer dat het bewijs - inschrijving in de GBA - het vereiste van eerder rechtmatig verblijf bevat. Hierdoor maakt de minister het in bepaalde gevallen feitelijk onmogelijk om een aanspraak op verblijf, o.g.v. art. 8.7 lid 1 en 4, gelezen in samenhang met art. 8.12 lid 1 sub h Vb 2000, geldend te maken. In feite komt het erop neer dat een vreemdeling genoodzaakt is een aanvraag in te dienen om aan de gestelde eis te voldoen, nu ook de andere, in de Vreemdelingcirculaire genoemde, bewijsmiddelen niet geleverd kunnen worden. De vreemdeling lijkt aldus genoodzaakt een bezwaarprocedure te doorlopen om zo op die manier aan de gestelde eis van zes maanden inschrijving te voldoen. Hieruit volgt gelijk ook de voor de vreemdeling financiële gevolgen van dit beleid. De vreemdeling is immers genoodzaakt bezwaar te maken om aan de gestelde eis te voldoen. Vaak zal deze procedure op basis van een toevoeging plaatsvinden, hetgeen inhoudt dat ook de belastingbetaler mag meebetalen aan deze procedures. Verder kan uit bestudering van de case files geconcludeerd worden dat de Staat bij de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht enkel bewijsmiddelen verlangt die objectief toetsbaar zijn. Zo worden “subjectieve” bewijsmiddelen als relatieverklaringen en foto’s niet geaccepteerd als bewijs ter aantoning van de duurzame relatie. In het arrest Reed van het Hof van Justitie is door het Hof bepaald dat de voorwaarden waaraan de toelating van de partners van Unieburgers is gebonden, niet ‘zwaarder’ kunnen zijn dan die welke van toepassing zijn op de gezinshereniging met partners in het algemeen. Als we de procedure om een verblijfsrecht bij een gemeenschapsonderdaan dus vergelijken met de aanvraag om een verblijfsvergunning bij een Nederlandse partner, kan gesteld worden dat er op de partner van een gemeenschapsonderdaan een zwaardere bewijslast rust.
42
Zo kan de ongehuwde partner van een Nederlandse burger volstaan met een relatieverklaring, terwijl de ongehuwde partner van een gemeenschapsonderdaan reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding moet voeren om alleen de duurzaamheid van de relatie aan te tonen. Vervolgens vindt er ook nog een toets plaats naar de relatie zelve. Met inachtneming van hiervoor genoemde kan gesteld worden dat er sprake is van discriminatie tussen de eigen onderdanen (Nederlanders) en hun ongehuwde partners ten opzichte van burgers van de Unie en hun ongehuwde partners . Gelet op bovenstaande kan gesteld worden dat de bewijslast er toe leidt dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Gezien de uitspraak van het Hof in de zaak tussen Commissie tegen Italië83 levert dit een schending op van het gemeenschapsrecht nu het Hof heeft uitgemaakt dat de bewijslast er niet toe mag leiden dat het leveren van bewijs onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Uiteraard kan de Staat eisen stellen teneinde te onderzoeken of er sprake is van een duurzame relatie. De gestelde eisen zullen dan wel haalbaar moeten zijn. Uit dit onderzoek is gebleken dat een vreemdeling pas in een eventuele bezwaarfase aan de gestelde voorwaarde van samenwoning kan voldoen omdat hij pas in dat stadium een bewijs van inschrijving in de GBA kan overleggen. De overige, door de Staat, voorgestelde bewijsstukken zijn voor een vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft, onmogelijk te verkrijgen gelet op de huidige wet- en regelgeving. 6.3 Aanbevelingen Met inachtneming van de resultaten uit dit onderzoek heb ik voor advocatenkantoor Jangali een aantal aanbevelingen die zich enerzijds spitsen op aanbevelingen ten behoeve van de voorbereidingen van aanvragen om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt en anderzijds aanbevelingen om op langere termijn een eventuele wijziging van de huidige regelgeving te bewerkstelligen . Deze aanbevelingen gaan uit van korte termijn maatregelen alsmede lange termijn maatregelen. Gelet op de huidige wet- en regelgeving adviseer ik advocatenkantoor Jangali om op korte termijn de volgende stappen te volgen als overbruggingsmaatregel om het gewenste doel te realiseren, namelijk een verblijfsdocument voor de vreemdeling verkrijgen. Allereerst dient z.s.m. na intake gegevens met betrekking tot de samenwoning en een eventuele samenwoning in het buitenland te worden verzameld, zoals gezamenlijke bankafschriften, huurcontracten, foto’s etc. Vervolgens dient een afspraak te worden gemaakt bij de gemeente voor een eerste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Gelet op het huidig beleid zal de vreemdeling op deze afspraak een bewijs van bekendmaking in de GBA meekrijgen. Op dezelfde dag of een aantal dagen later, maar in ieder geval binnen twee maanden, dient de vreemdeling zich te wenden bij de IND om de aanvraag in persoon in te dienen. De IND zal op deze afspraak het bewijs van bekendmaking stempelen zodat de vreemdeling vanaf de dag van bekendmaking definitief met terugwerkende kracht ingeschreven kan worden. Uit onderzoek van de case files is namelijk gebleken dat in verreweg de meeste zaken de cliënt pas na de termijn van twee maanden een aanvraag bij de IND indient. Gevolg hiervan is dat de vreemdeling dan pas vanaf de datum van de aanvraag, die verder in de toekomst ligt, zal worden ingeschreven in de GBA wat weer tot gevolg heeft dat het bewijs van zes maanden gezamenlijke inschrijving in de GBA pas later geleverd kan worden. Mijn eerste aanbeveling is dan ook om de termijn die gegeven is bij de bekendmaking in de GBA in acht te nemen, zodat de cliënt vanaf de datum van eerste melding bij de GBA ingeschreven kan worden. Daarnaast adviseer ik om de cliënt na inschrijving in de GBA een gezamenlijke bankrekening te laten openen samen met zijn partner. Dit is mogelijk omdat de vreemdeling na inschrijving in de GBA beschikt over een Burgerservicenummer. 83
Hof van Justitie EG, 25 mei 2000, C-424/98, (Commissie/Italië)
43
Middels deze gezamenlijke bankrekening zullen afschriften van rekeningen op beider naam kunnen worden overgelegd. Uit de praktijk blijkt dat de aanvraag zal worden afgewezen omdat (nog) niet is voldaan aan de zes maanden vereiste van samenwoning. In dat geval is het belangrijk dat de vreemdeling samen met zijn partner ingeschreven blijft op hetzelfde adres in de Gemeentelijke basisadministratie. Hierbij geldt op grond van artikel 26 Wet GBA dat zolang de vreemdeling in procedure is, hij in beginsel blijft ingeschreven. Er zal dus bezwaar moeten worden gemaakt tegen de afwijzing. Bij het maken van bezwaar doe ik de aanbeveling dat dit aan het einde van de bezwaartermijn op nader aan te voeren gronden wordt ingediend om zo op die manier tijd te winnen om aan de zes maanden vereiste te voldoen. De gronden van het bezwaarschrift kunnen dan later binnen de hersteltermijn worden geleverd. Op deze manier wordt de beslissingstermijn gerekt en zal de vreemdeling gedurende de bezwaarperiode voldoen aan het vereiste van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren. Mocht deze termijn van zes maanden in bezwaar niet worden gehaald dan adviseer ik om tegen de negatieve beslissing op bezwaar, beroep in te stellen bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank en gelijktijdig een nieuwe aanvraag in te dienen bij de IND om toetsing aan het gemeenschapsrecht, zodat de vreemdeling bij deze tweede aanvraag inmiddels zijn duurzame relatie kan aantonen door de (inmiddels) zes maanden gezamenlijke registratie in de GBA. Resultaat op langere termijn is gelegen in het starten van een inbreukprocedure of een procedure wegens verdragsschennis, die voorheen in artikel 226 EG-verdrag was neergelegd, en nu in artikel 258 EU-Werkingsverdrag is opgenomen. De Commissie is de enige Unie-instelling die op grond van artikel 258 EU-Werkingsverdrag een zaak aanhangig kan maken tegen een lidstaat, die nalatig en/of onvolledig een richtlijn heeft geïmplementeerd. Het is namelijk aan de Commissie om nalatige lidstaten voor het Hof van Justitie te dagen om hen vervolgens door het Hof van Justitie te laten veroordelen wegens schending van het Verdrag. Advocatenkantoor Jangali zou de voortouw kunnen nemen door, eventueel met andere advocaten, standaard brief/klacht op te stellen gericht aan de Europese Commissie, waarin het praktijkprobleem en de gevolgen van het bewijsprobleem en de impact hiervan duidelijk naar voren wordt gebracht. Ik verkeer in de veronderstelling dat de Commissie een onderzoek zal starten indien er genoeg klachten binnenstromen. Van belang is wel om te benadrukken dat de Europese Commissie niet verplicht is om een dergelijke procedure op te starten. Gelet hierop is een grote mandaat onder de advocaten van essentieel belang zodat de Europese Commissie overtuigt raakt van dit praktijkprobleem en dit probleem zal (laten) onderzoeken. Resumerend zijn mijn aanbevelingen aan advocatenkantoor Jangali: § §
§ §
§ §
Zo spoedig mogelijk na intake gegevens met betrekking tot de samenwoning en een eventuele samenwoning in het buitenland verzamelen; De termijn die gegeven is bij de bekendmaking in de GBA in acht nemen, zodat de cliënt vanaf de datum van eerste melding bij de GBA met terugwerkende kracht ingeschreven kan worden; Na inschrijving in de GBA de cliënt een gezamenlijke bankrekening laten openen samen met zijn partner; In geval van afwijzing zo laat mogelijk bezwaar onder nader aan te voeren gronden indienen, zodat de beslissingstermijn wordt gerekt en de vreemdeling gedurende de bezwaarperiode zal voldoen aan het vereiste van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren; Bij een ongegrond bezwaar, naast de beroepsprocedure tevens een nieuwe aanvraag indienen; Een inbreukprocedure of een procedure wegens verdragsschennis starten.
44
Literatuurlijst Vakliteratuur Baas en Winter 2008 Baas, A. en Winter, J. A., Lexplicatie, De complete wetgeving toegelicht, 8.5a-I De Europese Unie en de burger deel I, Deventer: Kluwer 2008 Baas en Winter 2008 Baas, A. en Winter, J. A., Lexplicatie, De complete wetgeving toegelicht, 8.5a-II De Europese Unie en de burger deel II, Deventer: Kluwer 2008 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2010 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Vreemdelingencirculaire 2000, Editie 201002, Den Haag: Sdu Uitgevers 2012 Raukema 2008 Raukema, J. A., Lexplicatie, De complete wetgeving toegelicht, 3.27a Vreemdelingenwet 2000, Deventer: Kluwer 2008 Raukema 2009 Raukema, J. A., Lexplicatie, De complete wetgeving toegelicht, 3.27b Vreemdelingenbesluit 2000 e.a., Deventer: Kluwer 2009 Raukema 2009 Raukema, J. A., Lexplicatie, De complete wetgeving toegelicht, 3.27c Voorschrift Vreemdelingen 2000 e.a., Deventer: Kluwer 2009 Vos en de Vries 2010 Vos, Paul en de Vries, Willem, Teksten Vreemdelingenrecht, Editie 2010/2011, Den Haag: Sdu Uitgevers 2012 Handboeken Barents 2008 Barents, R., Europees recht, Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers 2008 Hoogewerf, Oudejans en Riphagen C.L. Hoogewerf, E.M. Oudejans& W. Riphagen, zoeken in juridische databanken, Den Haag: Boom Juridische Uitgeverijen 2010. Hoogewerf en Smeding C.L. Hoogewerf & C.R.M. Smeding, Juridisch informatiemanagement. Het verzamelen, ordenen en toegankelijk aken van juridische informatie, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011. Janssen 2006 L. Janssen., Algemeen Juridische Beroepsvorming. Utrecht: Uitgeverij Lemma B.V. 2004. Lodder 2008 Lodder, G. G., Vreemdelingenrecht in vogelvlucht, over toelating en verblijf van vreemdelingen in Nederland, Den Haag: Sdu Uitgevers 2008
45
Steenbergen e.a. Steenbergen, J. D. M., Spijkerboer, T. P., Vermeulen, B. P. en Fernhout, R., Internationaal Immigratierecht, Verdragen, besluiten van internationale organisaties en internationale jurisprudentie van belang voor het Nederlandse immigratierecht, Den Haag; Sdu Uitgevers 1999 Vaktijdschriften Dam van, D,. ‘Openbare orde-voorbehouden in het vrij verkeer van personen’, Migrantenrecht Forum 2009, Jaargang 24 nummer 5, pp. 180-185 Groenendijk, K. en Fernhout, R.,’Vrij verkeer, Europa-route en omgekeerde discriminatie: wie houdt wie voor de gek?’, Asiel &Migrantenrecht 2010, nummer 1, pp. 4-16 Lodder, G.G., ‘Het Zambrano-criterium in Nederland: een tussenstand’, Asiel & Migrantenrecht 2013, nummer 1. Pahladsingh, A.,’De burger van de Unie en de openbare orde exceptie bij toegang en verblijf vanuit Europees perspectief’, Migrantenrecht Forum 2009, Jaargang 24 nummer 6, pp. 258-265 Reneman, M.,’Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: mogelijke betekenis voor het vreemdelingenrecht’, Asiel & Migrantenrecht 2010, nummer 5 & 6, pp. 233-244 Rijpma, J. J.,’Het Europees migratiebeleid: op weg naar een waarlijk vrij verkeer van personen?, Asiel & Migrantenrecht 2010, nummer 5 & 6, pp. 92-96 Tjebbes, M.,’WBV 2009/1: een noodverordening om de Europa-route te barricaderen’, Migrantenrecht Forum 2009, Jaargang 24 nummer 3, pp. 92-96 Walsum van, S.K., ‘Meer duidelijkheid over verruimde gezinshereniging’, Asiel &Migrantenrecht 2010, nummer 8 Woltjer, A. J. Th, ‘Gemeenschapsrechterlijke beginselen en het Europees migratierecht’, Migrantenrecht Forum 2008, Jaargang 23 nummer 1, pp. 15-20. Kamerstukken Kamerstukken II 2005-2006, 30 493. Vakliteratuur Besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229), Staatsblad, Jaargang 2006, nummer 215. Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 16 december 2011, nummer WBV 2011/17, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000, Staatsblad, Jaargang 2011, nummer 23324. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over Richtlijn 2004/38, 2 juli 2009, (COM (2009) 313) ABN-AMRO Hypotheekgids ‘Acceptatiebeleid’, 3 april 2011 Algemene Bankvoorwaarden, 27 juli 2009 ING Hypotheken Acceptatiebeleid, augustus 2012 46
SNS Advieswijzer Hypotheken ‘Acceptatienormen’, versie 2007.1 V. Egmond, BPR Kwaliteitsbrochure, Agentschap BPR Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Leiden: Drukkerij De Bink 2007. Jurisprudentie Europese Hof van Justitie Hof van Justitie EG, 5 september 2012, C-83/11, (Rahman e.a./Verenigd Koninkrijk) HvJ EG, 25 mei 2000, C-424/98, (Commissie/Italië) HvJ EG, 17 september 2002, C-413/99, (Baumbast en R.) HvJ EG, 23 september 2003, C-109/01 (Akrich) HvJ EG, 17 april 1986, 59/85 (Reed) HvJ EG 9 januari 2007 C-1/05 (Jia), JV 2007/31 HvJ EG, 25 juli 2008, C-127/08, (Metock e.a./Ierland) Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ABRvS, 7 mei 2010, 201002064/2/R3. ABRvS, 17 september 2008, 200805279/1, JV 2008/399 ABRvS, 6 september 2011, LJN: BS1678. Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 26 oktober 2011, 201009737/1/V4, JV 2012/11 Rechtbanken Rechtbank ’s-Hertogenbosch 21 februari 2013, 12/31189 BEPTDN V108 Rechtbank ’s-Gravenhage 30 september 2008, AWB 09/10388 LJN: AY5399 Rechtbank ’s-Gravenhage zp Rotterdam 31 december 2009, AWB 09/9589 LJN: BM1125 Rechtbank ’s-Gravenhage zp Amsterdam 7 december 2010, AWB 10/16324 en 10/16325 LJN:BO7910
Websites http://www.rijksoverheid.nl http://migratieweb.nl http://europa.eu http://eur-lex.europa.eu http://www.ymere.nl/ymere/home.asp http://www.woningnet.nl http://www.dekey.nl https://www.abnamro.nl/nl/prive/index.html http://www.ing.nl/particulier/ http://www.snsbank.nl/particulier/home.html http://www.nvb.nl/ http://www.rochdale.nl Geraadpleegde pagina’s van websites ‘Algemene Bankvoorwaarden’ www.nvb.nl (zoek op: algemene bankvoorwaarden) ‘Algemene voorwaarden bij toewijzing sociale huurwoning’, www.woningnetregioamsterdam.nl (zoek op: toewijzing sociale huurwoning) ‘Wat is de Koppelingswet ?’, www.rijksoverheid.nl (zoek op: koppelingswet)
47
‘Wat is Jurisprudentie ?, www.rijksoverheid.nl (zoek op: rechtspraak en geschiloplossing) ‘ Wat is een sociale huurwoning en wanneer kom ik daarvoor in aanmerking ?, www.rijksoverheid.nl (zoek op: sociale huurwoning) ‘Aanvraag vergunning tot tijdelijke verhuur van leegstaande woonruimte’ www.rijksoverheid.nl (zoek op: vergunning leegstaande woonruimte) ‘Over huren’, www.stadgenoot.nl (zoek op: huren) ‘Huurcontract tekenen’, www.dekey.nl (zoek op: huurcontract tekenen) ‘Woningtoewijzing’, www.rochdaele.nl (zoek op: gegevens inleveren huurwoning) ‘Vrije sector huurwoning’, www.rijksoverheid.nl (zoek op: geliberaliseerde huurwoning) ‘Vrije sector huurwoning’, www.dekey.nl (zoek op: vrije sector huurwoning) ‘Het aanbiedingsproces van Vrije sector huurwoningen’, www.rochdaele.nl (zoek op: aanbiedingsproces vrije sector) ‘Vrije sector huur: benodigde documenten’ www.ymere.nl (zoek op: vrije sector huur) ‘Tijdelijke verhuur via de leegstandwet’www.vng.nl (zoek op: tijdelijke verhuur woning) ‘Huisvestingsvergunning’www.amsterdam.nl (zoek op: huisvestingsvergunning)
48
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Uitwerking rechtskader; Tabel uitwerking eis met voorwaarden en bewijsmiddelen; Case file 1; Case file 2; Case file 3; Case file 4; Case file 5.
49