Duurzaamheidsaspecten milieu voor haven- of industrieterreinen
ing. H. Spierenburg Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV Boterdiep 48 Postbus 9222 3007 AE ROTTERDAM Tel.: 010 - 4 25 74 44 Fax: 010 - 4 25 44 43
-2-
februari 2005
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
Inhoudsopgave Hoofdstuk
Titel
Blad
1.
Inleiding
4
2.
Aanpak
5
3. 3.1. 3.2. 3.3.
Luchtkwaliteit CO2/NOX-emissiereductie Geur Stof
6 6 7 8
4.
Duurzaam afvalbeheer
10
5.
Bodembeheer
12
6.
Waterbodembeheer
14
7.
Watertoets
16
8.
Duurzaam geluidbeheer
17
9.
Extern veiligheidsbeheer
19
10.
Lichtemissiebeheer
21
11.
Meervoudig ruimtegebruik
23
12. 12.1. 12.2. 12.3.
Energiebeheer Duurzame energie als speerpunt Uitwerking naar duurzame bedrijventerreinen Grondstoffengebruik
24 24 25 27
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
-3 -
1.
Inleiding Haven- en industrieterreinen zijn, beschouwd op een langere termijn, dynamische gebieden waar in de loop van tijd veel veranderd. De veranderingen op zich zijn relatief klein. Er vestigen zich nieuwe bedrijven, er wordt gebouwd en verbouwd en nieuwe activiteiten worden ontplooid. Maar kijk je naar foto's van 10 of meer jaren terug dan is het verschil opmerkelijk. In het kader van duurzaamheid valt op dat de optelsom van al die doorgevoerde veranderingen qua duurzaamheidgehalte laag is. Dit kan anders en beter! Door het opstellen van een totaal visie of kader voor een haven- of industrieterrein, waarbinnen duurzaamheiddoelen en vooral mogelijkheden zijn benoemd, zijn milieu- en economische winsten te behalen. Het resultaat hiervan kan zijn dat industrieterreinen intensiever kunnen worden uitgenut, of dat woningbouw verantwoord dichter bij industrie kan worden gerealiseerd.
Aerocamera Hofmeester, Rotterdam
-4-
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
2.
Aanpak Om tot een voor haven- of industrieterrein verantwoorde doelstelling voor duurzaamheid te komen zal de terreinbeheerder, tezamen met de bedrijvenvereniging, het voortouw moeten nemen. Een inventarisatie op hoofdpunten geeft uitsluitsel over de mogelijkheden en haalbaarheid. Uiteindelijk moet een prioriteitkeuze worden gemaakt, het is niet reëel om alle in principe haalbare doelen tegelijkertijd na te streven. Een aantal zaken zullen noodzakelijk zijn, zoals bijvoorbeeld geluidbeheer. Ander opties hebben op voorhand grote mogelijkheden, zoals de inzet van warmtepompen en warmte- en koudeopslag in de bodem. Tevens zijn er subsidieregelingen ter stimulering van onderzoek welke de haalbaarheid sterk beïnvloeden en dus in de afweging moeten worden meegenomen. Wat zijn de duurzaamheids aspecten waar wij ons in deze brochure op richten? Luchtkwaliteit Duurzaam afvalbeheer Bodembeheer Waterbodembeheer Watertoets Geluidbeheer Externe veiligheid Lichtemissie Meervoudig ruimtegebruik Energiebeheer Hoe te starten? Van elk van deze aspecten zal een duurzaamheiddoelstelling moeten worden geformuleerd. Belangrijke criteria hierbij zijn de omstandigheden, de economische voordelen en de interesse van de bedrijven. Op basis van een globale inventarisatie is een top drie van na te streven doelen op te stellen, welke een reële haalhaarheidskans in zich hebben. Voor deze drie doelen wordt vervolgens een actieplan met tijdspad opgesteld in overleg met de terreinbeheerder/bedrijvenvereniging. De slagingskans is hoger wanneer afstemming is voordat nieuwe bedrijven zich vestigen en voordat bestaande bedrijven nieuwe activiteiten ontplooien of nieuwbouw gaan plegen. Een vooraf opgesteld beleid met uitgangspunten en duurzame milieudoelstellingen zal, mits concreet uitgewerkt, het “inhaken” sterk bevorderen.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
-5 -
3.
Luchtkwaliteit Vanuit de Europese Commissie is initiatief genomen betreffende strategie voor luchtverontreiniging. De grenswaarden die zijn vastgesteld zijn gebaseerd op wetenschappelijke inzichten met name van de WHO (World Health Organisation). Dit betekent dat de normen, gefaseerd tot 2010, worden aangescherpt tot waarden waarbij de risico's voor de volksgezondheid aanvaardbaar worden geacht. In het besluit zijn grenswaarden opgenomen die in Nederland problemen geven aangezien de achtergrondwaarde al hoog is. Begin 2001 is in Nederland het Besluit Luchtkwaliteit van kracht geworden als implementatie van die Europese wetgeving; als vervanging van de verschillende besluiten luchtkwaliteit. Aan dit besluit hangen verplichtingen voor overheid en bedrijven. De verplichtingen van de overheid houden onder andere in dat de luchtkwaliteit in beeld moet worden gebracht. Bij probleemsituaties moeten maatregelen worden genomen om de situatie op te lossen, voor zover dit mogelijk is, binnen de bevoegdheden van het bevoegd gezag. In geval van nieuwe projecten zal ook de luchtkwaliteit een belangrijke rol spelen en dient getoetst te worden of wordt voldaan aan het Besluit Luchtkwaliteit. Realisatie van een nieuwbouwproject kan worden tegengehouden als deze is gepland op een locatie waar de luchtkwaliteit niet voldoet aan de eisen. Dit geldt ook voor herstructueringsprojecten in situaties waarbij de luchtkwaliteit niet voldoet aan de grenswaarden. Hierbij zijn het NOX-gehalte en de concentratie fijn stof in de lucht vaak de boosdoener. Situaties waarbij de luchtkwaliteit van belang is om rekening mee te houden doen zich over het algemeen voor langs drukke (snel) wegen en/of drukke verkeerspleinen en rond industrieterreinen. Het is van belang om in een vroeg stadium van een project al rekening te houden met de luchtkwaliteit. Bij de planning van een duurzaam terrein is het zaak de mogelijkheden en onmogelijkheden goed in kaart te hebben en deze bijvoorbeeld middels een beheerssysteem optimaal te houden zodat het terrein zo goed mogelijk kan worden gebruikt zonder problemen naar de omgeving. Uit uitspraken van de Raad van State blijkt dat ontwikkeling wel mogelijk is ook al wordt niet meteen voldaan aan de gestelde grenswaarden. Als maar aannemelijk wordt gemaakt dat in 2010 wel wordt voldaan aan de eisen.
3.1.
CO2/NOX-emissiereductie De Nederlandse overheid heeft in internationaal kader afspraken gemaakt over reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Nederland heeft zich in het Kyoto-protocol verplicht de uitstoot van deze gassen te verminderen. In Europees verband is voor ons land een reductiedoelstelling afgesproken van 6%, gemiddeld over de periode 2008–2012 ten opzichte van 1990. Volgens het huidige klimaatbeleid wil de regering 50% van deze emissiereductie in het buitenland realiseren en 50% in eigen land.
-6-
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
Op welke wijze de overheid deze doelstelling denkt te halen, is beschreven in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid die in juni 1999 is gepresenteerd. De belangrijkste manieren om de uitstoot van broeikasgassen (met name van CO2) te verminderen en het voorkomen van energiegebruik (energiebesparing) zijn de inzet van duurzame energie en het efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen. Al langere tijd zijn dit dan ook belangrijke aandachtsgebieden in het energiebeleid. De Nota Milieu en Economie benadrukt het ontwikkelen van Duurzame bedrijventerreinen als thema waarin milieu en energie als economische impuls kunnen worden benut door het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is regelgeving in voorbereiding ten aanzien van handel in emissierechten voor NOX en CO2. 3.2.
Geur Het geurbeleid heeft zijn oorsprong in de jaren 80. In die tijd was er enige ervaring opgedaan met geur en hinder in relatie tot afstanden vanuit de landbouw. Geur is altijd een lastig item geweest binnen wetgevend Nederland. Dit komt omdat geur moeilijk te objectiveren is. Er is geen absoluut meetbare norm gerelateerd aan overlast. Als gevolg hiervan wordt er gewerkt met een gerelateerde normering welke via de NeR (Nederlandse emissie Richtlijn) wordt voorgeschreven. Geur wordt uitgedrukt in geureenheden (ge) die in de normering weer gekoppeld worden aan een belevingswaarde, ook wel Hedonische-waarde genoemd. Een stof die snel als “vies” ervaren wordt heeft daarom een lagere geurbelastingsruimte dan een stof die als “prettig” ervaren wordt. Om een bedrijventerrein zo optimaal mogelijk te kunnen gebruiken moet rekening gehouden worden met potentiële geurbelasting. Het is noodzakelijk om een geurbeheersingssysteem voor een terrein op te zetten en bedrijven die een zekere negatieve geurbelasting verspreiden naar de omgeving, op een voor dat terrein zo gunstig mogelijke plek te situeren, waarbij tevens een maximum aan de geurbelasting wordt gesteld. Bij planvorming en industriële ontwikkelingen is inzicht in luchtkwaliteit en geurverspreiding steeds belangrijker. Met het 'Pluim-Plus-Model' is het mogelijk om modelberekeningen voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Gekoppeld aan een topografische ondergrond zijn de uitkomsten gemakkelijk te visualiseren en kan men de effecten van maatregelen snel inzichtelijk maken.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
-7 -
Cauberg-Huygen gebruikt het, op het Nieuw Nationaal Model gebaseerde 'PluimPlus-Model' omdat het een gevalideerd model is dat de overheid accepteert als middel om luchtverontreinigingen in kaart te brengen. Het programma is gekoppeld aan een meteorologische databank, zodat de berekeningen optimaal rekening houden met de klimatologische omstandigheden. Voor de parameters in het Besluit Luchtkwaliteit wegen ook de achtergrondwaarden mee. De resultaten worden in het algemeen gepresenteerd als contouren, uitgedrukt in percentielwaarden. Een contour van 2 geureenheden bij 98percentiel, houdt in dat buiten de contour de concentratie van 2 geureenheden/m3 gedurende 98% van de tijd niet wordt overschreden. In de overige 2% is wel een overschrijding mogelijk, als gevolg van meteorologische omstandigheden. 3.3.
Stof Er zijn verschillende soorten stof. De regels rond de emissies van stof staan beschreven in de NeR (Nationale emissie Richtlijn). Zo zijn er verschillende stofklassen waaraan dan ook verschillende emissie-eisen gekoppeld zijn.
-8-
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
In de NeR wordt onderscheid gemaakt in totaal stof (S), vast stof (sO/sA) en gasvormig stof (gO/gA) welke nog weer verder onderverdeeld zijn. In de NeR zijn maatregelen opgenomen die de uitstoot van stof moeten voorkomen of beperken. Aangezien stof zich door de lucht verplaatst is het moeilijk om van elders afkomstig stof buiten de eigen inrichting te houden. Het is zaak de potentiële stofproblematiek te voorkomen. Dit kan door rekening te houden met indeling en voorzieningen bij het ontwerpen/indelen van een duurzaam bedrijfsterrein. Daarnaast is “stof” gereguleerd in het Besluit Luchtkwaliteit, een Landelijk geldende AMvB, welke sinds begin 2001 van kracht is. Het gaat hierbij om de term PM10 waarin de uiterst kleine deeltjes verantwoordelijk gesteld worden voor allerlei potentiële longaandoeningen. De PM10 wordt in Nederland al snel overschreden. Dit komt door de hoge achtergrondwaarde die wordt veroorzaakt door de ligging aan de kust en de ons omringende industriegebieden.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
-9 -
4.
Duurzaam afvalbeheer Het afvalbeheer heeft de laatste jaren steeds meer aandacht gekregen. Wat houdt afvalbeheer nu precies in? De achterliggende gedachte is dat het gebruik van grondstoffen moet worden beperkt. Op basis van deze gedachte kan worden gesteld dat moet worden voorkomen dat afval vrijkomt. Dit kan worden bereikt door het doorlichten van het productieproces, maar ook door een beter inkoopbeleid. Ten tweede moet afval zoveel mogelijk worden hergebruikt. Om hergebruik mogelijk te maken is het van belang dat afvalstoffen bij het vrijkomen goed worden gesorteerd. Monostromen zijn beter inzetbaar dan secundaire grondstoffen. Tenslotte, wanneer hergebruik niet mogelijk blijkt dienen afvalstoffen zo veilig en zo milieuvriendelijk mogelijk te worden verwerkt. Het afval kan worden verwerkt met duurzame verwerkingstechnieken waarbij continu wordt gekeken naar de milieuimpact van de afvalstof, het verwerkingsproces en het ‘product’ dat vrijkomt.
Het voorkomen van afvalstoffen is op landelijk niveau in verschillende afspraken en besluiten vastgelegd. In het doelgroepenoverleg zijn afspraken gemaakt om het ontstaan van afvalstoffen te voorkomen, het verpakkingsconvenant is hier een voorbeeld van. Veel bedrijven die verpakkingen op de markt brengen hebben zich geconformeerd aan het convenant verpakkingen III. Het beleid met betrekking tot hergebruik, nuttige toepassing, verbranding of het storten van ontstane afvalstoffen is vastgelegd in het landelijk afvalbeheerplan (LAP) dat sinds 3 maart 2003 van kracht is. In het LAP is het beheer van alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is omschreven. De doelstellingen van het LAP zijn: 1. Het stimuleren van preventie van afvalstoffen, 2. Het stimuleren van de nuttige toepassing van afvalstoffen, 3. Het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt. 4. Het beperken van de hoeveelheid te verwijderen afval 5. Het realiseren van een gelijk Europees speelveld voor afvalbeheer, het bevorderen van marktwerking en het stimuleren van innovatie bij preventie en afvalbeheer. Wanneer hergebruik niet mogelijk is kunnen de afvalstoffen worden verbrand met energieterugwinning. Hiervoor moeten de afvalstoffen vaak nog worden gescheiden in een stroom hoog- en laagcalorisch afval.
- 10 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
Bij duurzaam afvalbeheer op een bedrijventerrein kan worden geïnventariseerd of afvalstoffen binnen het bedrijventerrein kunnen worden hergebruikt. Indien dit niet mogelijk is kunnen de afvalstoffen van het gehele bedrijventerrein centraal worden ingezameld en door verwerkers worden afgenomen. Dit verhoogt de kans op hergebruik en het verlaagt de kosten van het individuele bedrijf.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 11 -
5.
Bodembeheer Sinds de implementatie van het vernieuwde bodemsaneringsbeleid in 1997 is het begrip “duurzaam” inherent aan het kiezen van kosteneffectieve saneringsoplossingen welke het gebruik van vervuilde locaties voor langere termijn zonder dagelijkse beperkingen weer mogelijk maken. Daarnaast heeft het begrip “duurzaam” in dit geval de betekenis dat op een zorgvuldige wijze met het gebruik van grond wordt omgegaan. Zowel in de zin van de juiste maatregelen om nieuwe bodemverontreiniging te voorkomen, als het op een doelmatige wijze omgaan met grondstromen binnen een totaalgebied. In het kader van duurzaam gebruik van industrieterreinen kunnen de bovenstaande interpretaties worden vertaald naar concrete acties. Een onmisbare schakel in het proces is het verkrijgen van volledig inzicht in de (water)bodemsituatie op het terrein. De meest geëigende methode hiervoor is het opstellen van een bodemkwaliteitskaart (BKK) voor het gehele gebied. Reeds bekende gegevens dienen in deze kaart te worden ondergebracht, en daar waar nodig te worden aangevuld, zodat een statistisch onderbouwd geheel ontstaat als basis voor toekomstige beslissingen. De bodemkwaliteitskaart geeft op basis van de historie en bestaande en nieuwe onderzoeksgegevens een totaalbeeld van zowel de algemene bodemkwaliteit (achtergrondgehaltes) als aanwezige verontreinigingskernen welke hiervan afwijken. Bij het dagelijks beheer van een industrieterrein heeft een dergelijk totaalinzicht in de bodemkwaliteit een aantal voordelen: – Het uitvoeren van saneringen van ernstige bodemverontreiniging kan geheel worden ingepast in het beheerplan van het gehele gebied. De meest optimale basis hiervoor is het opstellen en éénmalig laten goedkeuren van een raamsaneringsplan. Dit biedt grote voordelen in de vorm van flexibiliteit ten aanzien van uitvoering van bodemsanering; – Afstemming van vrijkomende grondstromen kan beter plaatsvinden, zowel bij uitvoering van saneringen als bij “normaal” grondverzet zoals bouw of aanleg van infrastructuur. Zowel uit oogpunt van kostenreductie als duurzaamheid (minder gebruik van primaire grondstoffen van elders) heeft dit de voorkeur; – Het opnieuw elders binnen het gebied gebruiken van (verontreinigde) grond kan plaatsvinden zonder intensieve partijkeuringen zolang op basis van de BKK kan worden aangetoond dat sprake is van een gelijkwaardige kwaliteit; – Het voeren van een duurzaamheidsbeleid ten aanzien van het omgaan met grond kent in een aantal gevallen een mogelijkheid tot subsidie vanuit de overheid.
- 12 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
Kortom, ook voor wat betreft duurzaam grondgebruik van industrieterreinen zijn met de juiste randvoorwaarden wel degelijk procedurele en financiële voordelen te behalen.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 13 -
6.
Waterbodembeheer In het geval van haventerreinen geldt een duurzaam gebruik eveneens voor waterbodem en de aanwezige baggersliblagen. Een goede ontsluiting over water is de belangrijkste randvoorwaarde voor een haventerrein. Derhalve is optimaal inzicht in de kwaliteit van de waterbodem en een goed beheer hiervan noodzaak. De basis ligt, evenals bij landbodem, in een gedegen inzicht in de bestaande waterbodemkwaliteit. Op basis hiervan zal een onderhoudsplan voor de langere termijn kunnen worden opgesteld. Bepalend voor het slagen van een goed beheersplan is reductie in kosten welke hiermee gemoeid zijn. Het verkrijgen van een goede waterbodemkwaliteit is de eerste vereiste om onnodige stort- en reinigingskosten van vrijkomend slib te voorkomen. In een beheerplan zijn twee aspecten bepalend. In volgorde van uitvoering zijn dit bronaanpak en onderhoud en eventueel sanering waterbodem.
Door het lokaliseren van verontreinigingsbronnen van de waterbodem dienen vervolgens organisatorische of technische maatregelen aan de bronlocatie te worden getroffen om verdere verontreiniging van de waterbodem te minimaliseren. Pas na deze fase is het zinvol om daadwerkelijk over te gaan tot sanering en/of onderhoud van de waterbodem.
- 14 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
In de fase van onderhoud ligt de nadruk op het efficiënt omgaan met vrijkomende stromen baggerslib. Verwerking hiervan kan extern (slibdepot/stortplaats) of, indien mogelijk intern op het terrein zelf plaatsvinden. De meest optimale situatie is een mogelijkheid tot ontwateren en rijpen van het slib binnen de grenzen van het industrieterrein en vervolgens toepassen van het gerijpte product als secundaire grond binnen het grondstromenplan.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 15 -
7.
Watertoets In het kader van ruimtelijke plannen is tegenwoordig een zogenaamde watertoets verplicht. De watertoets dwingt het bevoegd gezag om bij totstandkoming van ruimtelijke plannen duurzaam met waterbeheer om te gaan. Met de watertoets wordt nagegaan of binnen het plangebied nuttige toepassing van neerslagwater kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld in de vorm van grijswatercircuits of infiltratie in de bodem. De meest elementaire vorm van een dergelijke duurzame toepassing is het gescheiden houden van hemelwater en huishoudelijk/industriewater bij de bron. Op deze wijze kan, met name bij inbreidingslocaties, worden geanticipeerd op een toekomstig aan te leggen gescheiden rioolstelsel. Bij grotere herinrichtingsplannen dienen de duurzame toepassingen in de watertoets nader uitgewerkt te worden, waarbij de gescheiden hemelwaterstroom een nadere toepassing kan krijgen binnen het plangebied. Enerzijds door een grijze toepassing (bijv. spoelen toiletten) of inzet van neerslagwater als proceswater. Anderzijds door het realiseren van infiltratievijvers, geënt op de waterhuishouding van het plangebied. Voor de toepassing van het element van duurzaam waterverbruik is door de overheid een handreiking Watertoets opgesteld.
- 16 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
8.
Duurzaam geluidbeheer Geluid, en dan met name geluidsruimte, is een schaars product, een product waar zuinig mee omgegaan moet worden. Eenmaal uitgegeven is geluidruimte moeilijk weer terug te verkrijgen. Bij oudere niet gezoneerde industrieterreinen zijn nog het minst problemen te verwachten, immers van toetsing op cumulatie van de aanwezige geluidbijdragen op de (woon-)omgeving is in de meeste gevallen geen sprake. Bij nieuwe en gezoneerde industrieterreinen zijn de gecumuleerde geluidsbijdragen echter vastgelegd in bestemmingsplannen. Hier is bewaking en beheersing van de voor cumulatie in aanmerking komende geluidsbijdragen van groot belang. Immers eenmaal vergeven is in principe weg. Hoe nu duurzaam en effectief met de ter beschikking staande geluidruimte om te gaan? Er zijn een aantal factoren welke een grote invloed hebben op de beheersing van de ter beschikking staande geluidruimte. − − − − − − − − −
Deze zijn: Inschaling van de zogenaamde AmvB-bedrijven met betrekking tot cumulatiebeheer c.q. zonebeheer. Toekenning en begrenzing geluidemissie aan nieuw te vestigen bedrijven. Reservering geluidruimte voor braakliggende terreinen. Vestigingslocatie nieuwe bedrijven, lawaaiige bedrijven niet nabij toetsingspunten. Vastleggen beheerssystematiek door opstellen gemeentelijk geluidsbeleidsplan. Uitbreidingen van bestaande bedrijven akoestisch restricteren. Aan doorverkoop braakliggende gronden moet een geluidemissiebegrenzing zijn gekoppeld. Beheerssystematiek moet zijn uitgewerkt en in de handelwijze van alle betrokkenen zijn geïmplementeerd. Consequente toepassing ALARA-principe.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 17 -
Door op een zeer gestructureerde wijze met geluid en de beschikbare geluidruimte om te gaan wordt de duurzaamheid van het industrieterrein gediend. Er wordt voorkomen dat er te hoge geluidsniveaus in de omgeving kunnen gaan heersen. Tevens wordt er voorkomen dat een deel van het industriegebied niet conform de doelstelling ingevuld kan worden omdat de “geluidkoek” op is.
- 18 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
9.
Extern veiligheidsbeheer Op een haven- of industrieterrein gelden vanuit de ruimtelijke ordening regels voor de toegestane bedrijfscategorieën. Deze bedrijfscategorieën zijn gebaseerd op de milieubelasting van de bedrijven naar de omgeving en onderling. Vanuit het verleden is er ruime aandacht voor geluid. Echter op een haven- of industrieterrein zal er ook aandacht moeten zijn voor de externe veiligheid. Onlangs is hiervoor nieuwe regelgeving in werking getreden, het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (BEVI). Het BEVI is in oktober 2004 in werking getreden en heeft grote invloed op de wijze waarop met externe veiligheid moet worden omgegaan. In het BEVI worden normen gesteld voor de te hanteren afstanden tussen bedrijven onderling en naar bijvoorbeeld woningen en kantoren. Bijzonder is dat het Besluit richt- en grenswaarden geeft voor de Wet ruimtelijke ordening (bestemmingsplan) en de Wet milieubeheer (milieuvergunning). Door de voorgeschreven afstanden kan een uitbreiding van het ene bedrijf, uitbreidingen of wijzigingen van het andere bedrijf onmogelijk maken. Voor veel haven- en industrieterreinen is de situatie nog niet conform het BEVI. Door een actief veiligheidsbeheer kunnen conflicterende situaties worden voorkomen of opgelost. Vooraf worden afspraken gemaakt over de beschikbare (veiligheids)ruimte, deze afspraken kunnen zonodig worden vastgelegd in een nieuw bestemmingsplan. Hiermee kunnen misverstanden in de toekomst worden voorkomen. Daarnaast biedt het BEVI de mogelijkheid om een aantal bedrijven dicht bij elkaar te plaatsen waardoor de effectieve beschikbare ruimte voor een aantal bedrijfscategorieën groter wordt en dat is dubbele winst! Met externe veiligheidsberekeningen is het mogelijk om de risico’s te bepalen die bij de opslag, de bewerking en de productie van gevaarlijke stoffen (brandbare en giftige producten) kunnen optreden. Het gaat dan om de risico’s naar de omgeving toe die bedrijven veroorzaken, of de risico’s die bij het transport over de weg, per spoor of over het water ontstaan. Voor het berekenen en in kaart brengen van risico's maakt Cauberg-Huygen gebruik van de computerprogramma's SAVE II (voor vaste risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen) en IPO-RBM (voor mobiele risicobronnen, ofwel vervoer). Deze programma's worden gebruikt om gedetailleerde berekeningen te maken om de kansen op bepaalde risico's te bepalen.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 19 -
Hiermee ontstaat enerzijds inzicht in de omvang van het risico en kan anderzijds worden geadviseerd hoe dergelijke risico's te reduceren zijn, binnen de geldende wet- en regelgeving. Voor inrichtingen bestaat de regelgeving uit het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’. Voor transport van gevaarlijke stoffen zijn de nota ‘Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen’ en de ‘handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen’ de relevante wetgeving. De berekening, die betrekking heeft op zowel de kans als ook het effect, is een zogenaamde kwalitatieve risicoanalyse, of QRA. Het resultaat van deze berekening biedt een plaatsgebonden risico en een groepsrisico, als gevolg van de beschouwde bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen.
- 20 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
10. Lichtemissiebeheer Lichthinder voor industrieterreinen Opnamen van de aarde bij nacht tonen aan dat Europa, en Nederland in het bijzonder, nauwelijks nog donkere plaatsen kent. Het niet meer aanwezig zijn van donkere perioden heeft invloed op het nachtleven van dieren en planten. Daarnaast kan licht ook tot hinderlijke situaties voor mensen leiden. Niet alleen de lichtuitstraling zelf kan hinder veroorzaken, ook de combinatie van lichtuitstraling met geluid, geur, lichtkleur, bewegende en knipperende lichten en de tijdsduur kan maatgevend zijn voor de ondervonden (licht)hinder. Inmiddels is voor lichthinder afkomstig van sportaccommodaties in 1999 een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn geeft grenswaarden voor de toelaatbare emissie ter voorkoming van de lichthinder voor omwonenden. De ondervonden lichthinder is mede afhankelijk van het lichtniveau in de omgeving. Immers, in een natuurgebied zal kunstmatige verlichting eerder hinder veroorzaken dan rond een plein in het centrum van een stad met intensieve nachtelijke activiteiten en een hoog lichtniveau als gevolg van straat-, reclame- en gevelverlichting. Om deze reden is voor de omgeving een zone-indeling ingevoerd met verschillende grenswaarden voor de lichttechnische parameters.
Momenteel wordt door de commissie Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor de Verlichtingskunde gewerkt aan de ontwikkeling van een richtlijn voor de lichthinder van industrieterreinen. Volgens informatie zal de opzet en de grenswaarden gelijk zijn aan de publicatie voor sportaccommodatie. Ten aanzien van de beleidsrichtlijnen voor de ontwikkeling van een milieuvriendelijk industrieterrein wordt voorgesteld de eisen en richtlijnen te hanteren welke zijn opgesteld voor sportverlichting. Ondertussen zijn er al vier publicaties (betreffende regels voor het voorkomen van lichthinder): 1. Algemene en grenswaarden voor verlichting rond sportvelden (1999) 2. Terreinverlichting (2003) 3. Aanstraling van gebouwen en objecten buiten (2004) 4. Reclameverlichting (2004).
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 21 -
Toepassing van deze richtlijnen zal in de praktijk leiden tot de volgende maatregelen: − Armaturen Door keuze van geschikte armaturen kan worden voorkomen dat licht naar alle zijden wordt verstrooid. Door goed afschermende lampen wordt het licht op de te verlichten plaatsen gebracht en zal lichtuitstraling, en daarmee hinder naar de omgeving worden voorkomen. − Lichtkleur Wit licht van hogedruk-natriumlampen is te fel voor straat- en omgevingsverlichting. Zwakgloeiend geel of oranje licht van kwiklampen of lagedruk natriumlampen is “lichtvriendelijker”, verlicht het wegoppervlak egaler en kan bijvoorbeeld worden weggefilterd bij het sterrenkijken. − Bewegingsdetectie Door toepassing van bewegingsdetectie kan de verlichting worden uitgeschakeld gedurende die perioden waarin geen verlichting noodzakelijk is. De toepassing op een industrieterrein zal mogelijk kunnen conflicteren uit het oogpunt van veiligheid, maar kan worden overwogen in beperkte gebieden.
- 22 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
11. Meervoudig ruimtegebruik Havens en bedrijfsterreinen zijn op enige afstand bezien mierenhopen waarin vrachtwagens, heftrucks en railvoertuigen hun weg zoeken. Net als bij de mierenhoop draagt iedere vervoerbeweging het kenmerk van een onzichtbare organisatie die het collectieve belang dient. Doordat het collectief boven het individu wordt gesteld hebben de mieren hun overlevingskansen vergroot en de doelmatigheid en duurzaamheid van hun organisatie bewezen. In analogie is de te behalen winst bij transport gelegen in het sturen vanuit een collectief belang dat gedragen wordt door de individuele leden van de groep. Een overkoepelende instantie als een havenschap of een industrieterreinbeheerder kan, als ware zij de koningin van de kolonie, sturing geven. Gedacht moet worden aan; – meervoudig gebruik kades en losinstallaties; – gebruik collectieve voorzieningen; – minimalisatie transportbewegingen; – bedrijfsafstemming reststoffen versus grondstoffen. Voorlichting over de duurzaamheidsprestaties is een eerste stap in bewustwording bij de individuele bedrijven. In de omgekeerde richting kan een beroep worden gedaan op de bij ondernemers aanwezige creativiteit en toekomstvisie door hen de vraag voor te leggen op welke wijze zij één of meerdere aspecten op een duurzame wijze denken in te kunnen vullen. Door bij de toewijzing van terreinen de hoeveelheid (interne) vervoersbewegingen en de bewegingen over het totale terrein te betrekken kan de uitstoot van geluid en luchtverontreiniging worden beperkt. Hiertoe kan een technisch beoordelingscriterium als geluidemissieproduct met betrekking tot roet en benzeen worden gehanteerd. Een relatie met de milieuvergunning en landelijke richtlijnen is direct aanwezig, zodat sturing plaats kan vinden.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 23 -
12. Energiebeheer 12.1.
Duurzame energie als speerpunt Het beleid van de Nederlands Overheid is erop gericht dat de bijdrage van duurzame energie in de energievoorziening moet toenemen. Het beroep op de fossiele energie moet worden beperkt omdat: – deze bronnen eindig zijn; – het gebruik ervan milieunadelen kent. Op dit moment is nog maar 2% van het Nederlandse energiegebruik gedekt door duurzame energiebronnen zoals zon, wind en water. In het milieubeleid van de Nederlandse Overheid zijn ambitieuze milieudoelstellingen opgenomen. Op het gebied van Duurzame Energie zal 3% in 2002 en 10% in 2020 van het energiegebruik afkomstig moeten zijn uit duurzame bronnen. Deze doelstelling zijn omschreven en onderbouw in de beleidsnotitie Duurzame energie in opmars: actieprogramma 1997-2000 d.d. maart 1997. De voornaamste decentrale bronnen van duurzame energie: − Photo-voltaische energie (PV-panelen of ‘zonnecellen’); − Zon-thermische energie (bijvoorbeeld zonnecollectoren); − Warmtepompen; − (Seizoensgebonden) energieopslag. Naast deze opties die in de gebouwen kunnen worden geïntegreerd kan ook gebruik worden gemaakt van het inkopen van groene stroom uit windmolens of de verbranding van biomassa die worden gekenmerkt als centrale opwekkingsmethoden. Ook de overheid is zich ervan bewust dat duurzame energie meer kost dan fossiele energie. Onderzoek, ontwikkeling en demonstratie van duurzame technieken om de prijsprestatie te verbeteren is daarom essentieel. Vertikale as windturbine
- 24 -
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
12.2.
Uitwerking naar duurzame bedrijventerreinen Met name op haven- en industrieterreinen is veel duurzame milieuwinst te boeken op het gebied van energie. Bij bedrijven wordt onafhankelijk van elkaar tegelijkertijd warmte opgewerkt en vernietigd. Dit geldt ook voor koeling. Door het doorlopen van een stappenplan is inzicht te verkrijgen in de mogelijkheid en mate waarop warmte- en koelenergie kan worden uitgewisseld. Door warmte- of koudeopslag in de bodem kan een goede buffer worden aangelegd. Hierdoor is opwekking en gebruik van elkaar los te koppelen. Het stappenplan is gebaseerd op het principe van ‘Trias Energetica’. I Beperk de energievraag (energiebesparing)
A. ENERGIEVRAAG
II
III
Zet zoveel mogelijke Duurzame Energie in
Gebruik fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 25 -
Het principe van de ‘Trias Energetica’: Stap 1. Beperken van de energiebehoefte bij de deelnemende bedrijven: – Inventarisatie van energiebehoefte per maand per temperatuurniveau (stoom, 90°C, 50°C); – Inventarisatie van maximale gevraagde vermogen; – Opstellen van een belasting-duurkromme. De bovengenoemde inventarisatie kan schematisch worden weergegeven: HAVEN- OF BEDRIJVENTERREIN
Bedrijf A
Bedrijf C
120
Figuur 1:
60
14 0
40
12 0
0
10 0 80
energievraag
1 00
80
20
Bedrijf B
1 20
100
energievraag
energievraag
energievraag
140
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
80 60 40 20 0
60 40 20 0
Bedrijf D
Voorbeeld van een vereenvoudigde weergave van een energie-inventarisatie
De inventarisatie is kern van de aanpak. Deze gegevens zijn de basis voor de maatregelen op bedrijfsniveau en ook op bedrijventerreinenniveau. Stap 2 – – –
De mogelijkheden voor de inzet van duurzame energie maximaliseren; Eerst per bedrijf; Daarna voor het bedrijvencollectief.
Stap 3 – – –
Het restant van de energiebehoefte zo efficiënt mogelijk met fossiele energie opwekken; Eerst per bedrijf; Daarna voor het bedrijvencollectief.
Stap 4 – – – –
- 26 -
Organisatorische afspraken; Afspraken tussen bedrijven onderling (model raamovereenkomst); Mogelijke gemeenschappelijke energievoorziening; Investering en exploitatie.
Duurzaamheidsaspecten Milieu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
12.3.
Grondstoffengebruik Aan de hand van dezelfde methode als voor energie kunnen ook de grondstofstromen worden benaderd. De milieubelasting van materialen kan worden vastgesteld met een Levens Cyclus Analyse (LCA). Energie is een onderdeel van de LCA-methode. Over de kwantificering van de methode bestaat internationaal nog wel discussie. De LCA-methode is daardoor niet goed toepasbaar op een bedrijventerrein omdat de optimalisatie op levensduurniveau van een eindproduct moet plaatsvinden. Daarom wordt de optimalisatie beperkt tot de optimalisatie van grondstofstromen.
Duurzaamheidsaspecten Miileu voor haven- of industrieterreinen – februari 2005
- 27 -
Op de onderstaande vestigingen kunt u nadere informatie verkrijgen over onze vakgebieden en in contact komen met één van onze vakspecialisten Amsterdam Wibautstraat 129 Postbus 94204 1090 GE Amsterdam Telefoon 020-6967181 Telefax 020-6911794 E-mail:
[email protected] 's-Hertogenbosch Het Wielsem 10 Postbus 638 5201 AP 's-Hertogenbosch Telefoon 073-6409302 Telefax 073-6440414 E-mail:
[email protected] Maastricht St. Annalaan 60 Postbus 480 6200 AL Maastricht Telefoon 043-3467878 Telefax: 043-3476347 E-mail:
[email protected] Rotterdam Boterdiep 48 Postbus 9222 3007 AE Rotterdam Telefoon 010-4257444 Telefax 010-4254443 E-mail:
[email protected] Zwolle Wilhelm Röntgenstraat 4 Postbus 1590 8001 BN Zwolle Telefoon 038-4221411 Telefax 038-4223197 E-mail:
[email protected] Akoestisch-bouwfysisch laboratorium Wilhelm Röntgenstraat 4 Postbus 1590 8001 BN Zwolle Telefoon 038-4221411 Telefax 038-4223197 E-mail:
[email protected]