Drieluik Excellentie
Doorstroommonitor VO-HO
December 2013
Excellentie is een belangrijk thema in het onderwijs. Al sinds 2008 wordt door het Platform Bèta Techniek excellentie in het hoger onderwijs extra gestimuleerd via het Sirius Programma. Sinds 2011 is excellentie ook onderdeel van de beleidsagenda’s voor primair en voortgezet onderwijs van het ministerie van OCW. Het Platform Bèta Techniek is vanuit deze agenda’s in 2011 gestart met het programma Bèta Excellent (VO) en het 100-scholentraject (PO). Binnen deze programma’s is ook aandacht voor het thema excellentie. In 2012 is het programma School aan Zet gestart voor scholen in primair en voortgezet onderwijs. Binnen School aan Zet werken scholen aan hun eigen ambities op verschillende thema’s. Eén van die thema’s is excellentie en hoogbegaafdheid. Bij scholen en betrokkenen in de eerdere programma’s (Bèta Excellent en 100-scholentraject) kwam de behoefte naar voren scherp te krijgen over welke leerlingen het gaat wanneer gesproken wordt van excellentie of excellente leerlingen, hoe de schoolloopbaan van deze leerlingen eruit ziet en waar deze leerlingen zich over het algemeen bevinden. Om deze vraag – wie zijn de excellente leerlingen?- te beantwoorden heeft het Platform Bèta Techniek een drietal onderzoeken uitgezet onder het drieluik met label “Excellentie”. De onderzoeken in dit drieluik gaan in op de verschillende kenmerken van excellente leerlingen, de ontwikkeling die deze excellente leerlingen doormaken en waar deze leerlingen zich binnen het onderwijs bevinden. Het Platform Bèta Techniek heeft Dialogic gevraagd deze aspecten te onderzoeken. Excellentie is een moeilijk en discutabel concept om te operationaliseren. Immers, excellentie kan betrekking hebben tal van aspecten. (Muzikaliteit, sportiviteit, creativiteit, ondernemerschap, schoolprestaties, etc). Er is voor gekozen om binnen het drieluik de meer “enge” definitie van excellentie aan te houden, waarin vooral gekeken wordt naar excellentie op basis van schoolprestatie, omdat dit goed meetbaar en vergelijkbaar is en het meest appelleert aan indicatoren die gangbaar zijn in het PO en VO-veld en waar op wordt gestuurd. Het gaat dus om de resultaten van leerlingen op de centrale toetsen (cito, centraal eindexamen en schoolexamen). De drie delen behandelen de volgende subthema’s: deel 1 richt zich op de best presterende leerlingen in het primair onderwijs (deel 1a) en hoe deze groep zich ontwikkelt in het voortgezet onderwijs (deel 1b). Deel 2 focust op de 20% best presterende leerlingen in het vwo. Deel 3 geeft inzicht in een pilot waarin excellente leerlingen uit het voortgezet onderwijs zijn gevolgd in het hoger onderwijs. De uitkomsten van dit onderzoek geeft scholen en betrokkenen inzicht in de groep best presterende leerlingen met betrekking tot doorstroom en achtergrondkenmerken. Het Platform Bèta Techniek zal de resultaten gebruiken om scholen te ondersteunen in hun beleidskeuzes en betrokkenen te informeren over de doelgroep binnen het thema excellentie. In onderhavige procesrapportage wordt verslag gedaan van het derde deel uit dit drieluik.
3
Inhoudsopgave 1
2
3
Inleiding ............................................................................................... 7 1.1
Aanleiding doorstroommonitor vo-ho .............................................................. 7
1.2
Leeswijzer .................................................................................................. 8
De doorstroommonitor vo-ho ................................................................ 9 2.1
Spoor 1 – DUO-spoor: Instroom bèta, switch, uitval en excellentie .................... 9
2.2
Spoor 2 – Het studiesucces spoor ................................................................. 11
2.3
Spoor 3 – Het scholenspoor ......................................................................... 12
2.4
Spoor 4: Verduurzamingsspoor .................................................................... 14
Conclusies en aanbevelingen .............................................................. 15
Bijlage I. Terugkoppel format – spoor 1 ................................................... 16 Bijlage II. Terugkoppelformat – spoor 2 ................................................... 22
5
1 Inleiding In 2011 is het Platform Bèta Techniek (PBT) gestart met het programma Bèta Excellent; een programma voor (en door) scholen in het voortgezet onderwijs. In het programma staat enerzijds bètatechniekstimulering centraal, anderzijds richt het programma zich op excellentiebevordering. Het programma verlangt een actieve rol van vo-scholen. Die actieve inzet kan verschillende vormen aannemen en kan zich richten op uiteenlopende beleidsthema’s, niet alleen de genoemde thema’s (bètatechniek, excellentie), maar ook meer procesachtige thema’s als professionalisering en opbrengstgericht werken.
1.1 Aanleiding doorstroommonitor vo-ho In deze context heeft een school uit het oostelijk deel van Nederland tijdens een inloopgesprek met de expertcommissie van het Bèta Excellent programma het idee geopperd om de monitoringsinformatie rond de uit- en doorstroom van geslaagde examenleerlingen te verbeteren. Dit idee is vervolgens via het Platform Bèta Techniek terecht gekomen bij onderzoeksbureau Dialogic (www.dialogic.nl). Dialogic is al een aantal jaar actief in de ondersteuning van het monitoringsproces van diverse programma’s van het PBT en heeft in die hoedanigheid veel kennis/ervaring opgedaan met kwantitatieve indicatoren in het voortgezet en hoger onderwijs. Op basis van een oriënterend overleg (oktober 2011) tussen Dialogic en de rector van deze school, tevens oud-voorzitter van het Rectoren Stedenband overleg, heeft Dialogic een concreet voorstel geschreven om deze monitoringsbehoefte vorm te geven. Vervolgens is bij de scholen van het Stedenbandnetwerk gesondeerd in hoeverre er interesse was in uitwerking van een dergelijke doorstroommonitor. Als resultaat hiervan bleek er ruim voldoende draagvlak te bestaan voor steun aan een dergelijk initiatief. Het Platform Bèta Techniek heeft zich bereid getoond om het initiatief financieel te ondersteunen. Als bijdrage aan Bèta Excellent programma brengen de Stedenbandscholen die ook aan dit programma deelnemen, een bouwsteen in die zich richt op verbetering van de doorstroominformatie tussen vo en ho. In de praktijk hebben vo-scholen nu slechts beperkt en gefragmenteerd zicht op het studiesucces van hun leerlingen na het eindexamen. Ho-instellingen koppelen slechts incidenteel terug naar een selectie van vo-scholen (vaak ‘hofleveranciers’). Die informatie biedt echter wel een waardevolle bron voor vo-scholen omdat ze zodoende een indicatie krijgen van hoe goed de school leerlingen voorbereidt op en begeleidt bij de studiekeuze, en hoe goed leerlingen voorbereid zijn op een vervolgstudie. Indien bijvoorbeeld veel leerlingen van een bepaalde school in of na het eerste studiejaar in het ho switchen naar een andere studie dan hun initiële keuze, kan dat duiden op gebreken in de keuzebegeleiding op het vo. Indien relatief veel oud-leerlingen in het eerste jaar struikelen op bepaalde vakken, kan dit duiden op niveau- en/of aansluitingsproblematiek.
7
Doelstelling doorstroommonitor Het project doorstroommonitor heeft onder andere tot doel inzicht te verschaffen in de volgende zaken:
Per school kan in de tijd worden vastgesteld hoe het switchgedrag en het studiesucces in het ho zich ontwikkelt; Vergelijking met andere vo-scholen is mogelijk: hoe verhoudt het switchgedrag en het studiesucces van leerlingen van een bepaalde school zich tot dat van andere? Aan de hand van benchmarking kan worden vastgesteld of er aanleiding is om te komen tot verbetering van de studiekeuzebegeleiding of de voorbereiding op vervolgstudies; Vergelijking met andere scholen in de omgang met excellentie, bijvoorbeeld in de doorstroom en prestaties van excellente leerlingen in het ho.
Om dit te bewerkstelligen, zijn vier sporen ingezet om bovenstaande doelstellingen te realiseren. In deze procesrapportage worden de (uitkomsten uit) deze sporen verder besproken.
1.2 Leeswijzer In Hoofdstuk 2 hieronder beschrijven we op hoofdlijnen welke sporen zijn ontwikkeld binnen het doorstroommonitor project. De nadruk zal hier liggen op beschrijving van het proces en definities om tot een terugkoppelformat te komen. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan de belangrijkste conclusies en aanbevelingen die volgen uit dit project. Bijlage I en II bevatten de, in deze pilot ontwikkelde terugkoppelformats.
8
2 De doorstroommonitor vo-ho In dit hoofdstuk lichten we kort de opzet van de doorstroommonitor vo-ho toe. Dit wordt uitgewerkt in vier modules (sporen) die in dit project zijn gedefinieerd en ontwikkeld. De vier sporen hebben gemeen dat ze elk de VO-instelling (op locatieniveau) centraal stellen en inzicht geven in de “prestaties” van de leerlingen binnen de instelling (in vergelijk met het landelijk gemiddelde). De vier sporen zijn: 1. Het DUO spoor. Leidt tot school specifieke informatie voor de Stedenbandscholen over doorstroom, switchgedrag, excellentie en uitval. 2. Het Studiesucces spoor. Gericht op verrijking van de DUO data met studieresultaten in het Hoger Onderwijs. 3. Het ‘Scholenspoor’. Een verkennend spoor, gericht op mogelijke invulling via een meer actieve rol van Stedenbandscholen om meer grip te krijgen op (benutting van) excellente leerlingen. 4. Het Verduurzamingsspoor. Gericht op meer structurele aansluiting van data tussen verschillende onderwijsniveaus (onder andere vo-wo).
2.1 Spoor 1 – DUO-spoor: Instroom bèta, switch, uitval en excellentie In het eerste spoor wordt micro data van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geanalyseerd, met alle VO-instellingen binnen de Stedenband als unit of analysis. In samenspraak met deze scholen is een viertal terugkoppelaspecten benoemd 1 . Deze zijn weergegeven in Tabel 1 hieronder. Het resultaat van deze stap is een terugkoppelformat, waarvan een aantal screenshots in Bijlage I is opgenomen. Tabel 1: Aspecten in generiek terugkoppelmodel in eerste spoor
Bèta instromers
OpleidingsSwitchers
of
Percentage van instroomcohort vanuit “school” dat instroomt in een cluster 1 of 2 opleiding in het Hoger Onderwijs. 2 , uitgesplitst naar jaar, geslacht en type onderwijs. Een leerling wordt gezien als instromer als hij/zij zich in het 1 e, 2e of 3e jaar na zijn eindexamen inschrijft voor een technische opleiding zonder eerst een andere opleiding gevolgd te hebben. instellings
Percentage van leerlingen dat binnen twee jaar in het Hoger Onderwijs minimaal 1 keer wisselt van opleiding (isat) of instelling, uitgesplitst naar jaar, geslacht en type onderwijs. Een leerling wordt gezien als switcher als hij/zij in het 1e, 2e of 3e jaar na zijn eindexamen qua inschrijving van primaire opleiding dan wel instelling is veranderd.
1
Voor de meer fijnmazige rekenregels, cohort-afbakeningen en definities die zijn gehanteerd, kan contact worden opgenomen met Dialogic.
2
Deze percentages worden middels kleuren gekoppeld aan percentielscores van de betreffende indicator, variërend van donkergroen (top 20%), tot donkerrood (onderste 20%). Groen is in deze conventie altijd ‘voordelig’ van uit het perspectief van de VO-instelling. Waar het bijvoorbeeld switchgedrag betreft, betekent een laag percentage dus een donkergroene percentielaanduiding.
9
Uitvallers
Percentage van leerlingen dat binnen twee jaar uitvalt uit het Hoger Onderwijs 3 ., uitgesplitst naar jaar, geslacht en type onderwijs. Een leerling wordt gezien als uitvaller als hij/zij zich in het 1e, 2e of 3e jaar na zijn eindexamen nooit voor een studie inschrijft, of in het eerste jaar voor een studie ingeschreven staat, maar in de twee opvolgende jaren niet meer.
Excellentie
Bovenstaande aspecten zijn ook door de “excellentie” bril bekeken. Daarin is dus onderzocht hoe de instroom, het switchgedrag en de uitval van de top 20% leerlingen zich verhoudt tot het landelijke gemiddelde. De top 20% is bepaald door de 20% best scorende gediplomeerden als groep te beschouwen op basis van centraal examen cijfer over alle examenvakken. De bottom 20% is gedefinieerd als de slechtste leerlingen van een school, per jaargang en per niveau (vwo of havo), gebaseerd op hun resultaten voor het centraal examen.
Met name de laatste component in bovenstaande tabel (ten aanzien van excellentie) biedt ook landelijk interessante inzichten. Zoals bijvoorbeeld uit Figuur 1 blijkt, zijn bèta en excellentie, alsmede gezondheid en excellentie in hoge mate met elkaar verknoopt. In dit figuur wordt de mate van excellentie van Nederlandse studenten in 2011 op de x-as, uitgedrukt in percentielen, afgezet tegen het aantal instromende studenten in verschillende sectoren in het Hoger Onderwijs in 2011.
Figuur 1 Aantal instromende studenten in HOOP-Gebieden naar mate van excellentie
De linkerkant van het figuur representeert dus de opleidingskeuze van de “onderkant” van de instromende populatie (de gediplomeerden die met de hakken over de sloot hun diploma halen). Naar rechts toe bewegend worden de studenten steeds excellenter en valt op dat ook het studiekeuzepatroon verandert. Met name de “Technology, Natural Sciences en “Health” studies laten een sterke knik naar boven zien en zijn dus met name interessant voor de excellente studenten.
3
DUO houdt data van het bekostigde onderwijs bij. Switch naar b.v. Open Universiteit of buitenland wordt dus als “uitval” geclassificeerd.
10
Switchgedrag hangt over de gehele linie zeer sterk samen met excellentie, zoals ook blijkt uit Figuur 2 hieronder. In dit figuur wordt het gemiddelde percentage switchers per HOOPgebied, afgezet tegen excellentie van studenten.
Figuur 2 Aantal instromende studenten in HOOP-Gebieden naar mate van excellentie
Het percentage studenten dat wisselt van een opleiding verschilt bij de niet excellente studenten nog sterk per HOOP-gebied met een hoog percentage switchers bij “Natural Sciences en Technology” en een laag percentage bij “Health”. Deze verschillen vervallen echter naar mate we de groep excellentere studenten in beschouwing nemen. Het figuur geeft een nagenoeg lineaire daling van switchers aan. Excellente studenten switchen beduidend minder, ongeacht type opleiding.
2.2 Spoor 2 – Het studiesucces spoor Zoals in het vorige hoofdstuk al besproken, bestaat er een sterke behoefte in het VO-veld om terugkoppeling te krijgen over het presteren van hun oud-leerlingen in het hoger onderwijs. Tegelijkertijd zien aansluit coördinatoren in het Hoger Onderwijs dat er grote verschillen optreden in studiesucces van leerlingen per VO-instelling. In het tweede spoor zijn de studentenadministraties van de Universiteit Twente en Saxion Hogeschool geraadpleegd om terugkoppeling van studiesucces voor Stedenband scholen mogelijk te maken. Aangezien de Stedenband-scholen, gevestigd rondom het achterland van de Universiteit Twente en Saxion Hogeschool, in hoge mate een regionaal uitstroompatroon vertonen (zeker voor havisten), geeft studiesucces data van deze HBO en WO-instelling al een redelijk beeld over studiesucces van een uitstroomcohort. In Tabel 2 hieronder komen de terugkoppelaspecten van studiesucces terug. Tabel 2: Aspecten in generiek terugkoppelmodel in tweede spoor
Behaalde studiepunten Saxion (gemiddeld)
4
Het gemiddelde aantal behaalde EC (European Credits) aan de hoofdopleiding bij Saxion door directe doorstromers in het eerste collegejaar na afstuderen vanuit “school”, afgezet tegen het Stedenband gemiddelde in 2010-20114
We hebben enkel beschikking over aantal EC in 2010-2011, aangezien Saxion pas recentelijk werkt met een nieuw administratiesysteem dat studiepunten van alle oude “academies” in 1 systeem integreert. Voor 2010-2011 is de data dus niet betrouwbaar.
11
Nominale Saxion
studenten
bij
Percentage studenten dat hun hoofdopleiding nominaal (binnen 4 jaar) doorloopt aan Saxion Hogeschool vanuit afstudeercohort 2007 en 2008, afgezet tegen het Stedenbandgemiddelde. Vanzelfsprekend kan deze indicator nog niet worden bepaald voor latere afstudeercohorten.
Behaalde Universiteit (gemiddeld)
studiepunten Twente
Het gemiddelde aantal behaalde EC (European Credits aan de hoofdopleiding op de UT door directe doorstromers in het eerste collegejaar na afstuderen vanuit “school”, afgezet tegen het Stedenband en landelijke gemiddelde voor de jaren 2006-2007 tot en met 2010-2011.
Behaalde Universiteit (mediaan)
studiepunten Twente
De mediaan 5 van het aantal behaalde EC aan de hoofdopleiding op de UT door directe doorstromers in het eerste collegejaar na afstuderen vanuit “school”, afgezet tegen het Stedenband en landelijke gemiddelde voor de jaren 2006-2007 tot en met 2010-2011.
Gecorrigeerd aantal behaalde studiepunten Saxion en UT (gemiddeld en mediaan)
Het gemiddelde of de mediaan van het aantal behaalde EC (European Credits) dat is behaald aan de hoofdopleiding bij Saxion of UT door directe doorstromers in het eerste collegejaar na afstuderen vanuit “school”, afgezet tegen het Stedenband gemiddelde in verschillende jaren, met weglating van studenten die 0 EC hebben behaald in dit jaar.6
Al deze indicatoren zijn in nauw overleg met Saxion en de Universiteit gedefinieerd en weergegeven in een terugkoppelformat. In Bijlage II zijn de resulterende tabellen en figuren opgenomen.
2.3 Spoor 3 – Het scholenspoor In het derde spoor van het project is gekeken naar de mogelijkheid om scholen in de Stedenband actief te betrekken om de wat “enge” definitie van excellentie een andere richting te geven. In spoor 2 wordt immers puur gekeken naar het aantal behaalde studiepunten (EC). Om tegemoet te komen aan deze bezwaren is voorgesteld om met een blik naar de toekomst scholen te vragen zelf aan te geven welke leerlingen ze aanmerken als “excellent”. Deze route zou de meest belovende aanpak zijn om te komen tot een antwoord op de vraag waar een groot deel van de Stedenbandscholen mee kampt, namelijk om inzicht te krijgen in de effectiviteit van maatregelen en initiatieven gericht op
5
Er is gekozen om ook de mediaan terug te koppelen, omdat een aantal excellente studenten het gemiddelde anders onevenredig ver naar boven zouden kunnen trekken. Het weergeven van de mediaan is daarvoor een oplossing.
6
Het gemiddeld aantal behaalde EC, kan in sterke mate worden “vervuild” door studenten die (a) zich inschrijven voor meerdere opleidingen en voor hun hoofdopleiding geen studiepunten behalen of (b) vrij abrupt stoppen met hun studie. Weglating van studenten die 0 EC behalen in de berekening, corrigeert deze verstoring.
12
excellentiebevordering.7 Het probleem is dat er op structurele wijze inzicht verkregen zal moeten worden naar hoe het deze excellente leerlingen vergaat in het Hoger Onderwijs. De behoefte hiertoe is zowel kwantitatief; hoeveel EC wordt behaald, gaan deze studenten makkelijker door het onderwijscurriculum, als kwalitatief; hoe hebben ze de arrangementen in het VO ervaren, zijn deze waardevol geweest in de aansluiting naar het Hoger Onderwijs Bij de raadpleging van de groep als excellent aangemerkte leerlingen verdient het met het oog op vergelijkbaarheid tussen scholen de voorkeur om uit te gaan van een typologie van maatregelen en initiatieven die scholen inzetten om excellentie te stimuleren. 8 Zo kan er vanuit het perspectief van de leerlingen ook op school overstijgend niveau een indicatie worden verkregen van ‘wat goed werkt en wat minder. Het product is tweeledig: (a) een afbakening van de door de school als excellent aangemerkte leerlingen, de vergelijking van deze groep met de best presterende leerlingen (op basis van eindexamencijfers, spoor 1), en (b) een vragenlijst die kan worden ingezet voor het raadplegen van als excellent aangemerkte leerlingen. Geredeneerd vanuit de focus van de pilot op excellentie kan de school vervolgens periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks – deze groep leerlingen bevragen.9 De discussie hierover met Stedenband-scholen leidde tot het volgende operationele voorstel.
Stedenbandscholen labelen hun excellente leerlingen in het examenjaar zelf in cohort 2011-2012 en verzoeken hen (alle leerlingen) contactgegevens achter te laten en mee te werken aan een onderzoek in 2013. Stedenbandscholen vullen een template in van extra-curriculaire activiteiten waarin de (excellente) leerlingen zijn ‘blootgesteld’. Te denken valt aan: Twee Talig Onderwijs, Technasium, Excellentie-klasjes, Wiskunde D, etc.) In 2013 wordt deze totale groep van leerlingen, waarvan een groot deel op dat moment aan het einde van hun eerste collegejaar zitten, bevraagd middels een survey, waarin zij (1) hun studievoortgang kunnen aangeven en (2) op een meer kwalitatieve wijze kunnen reflecteren op hun ervaringen in de aansluiting naar het Hoger Onderwijs.
Ongeveer de helft van de scholen binnen de Stedenband zag de meerwaarde van bovenstaand voorstel in het rectorenoverleg. Omdat de tijdsinspanning, ook voor VOscholen voor dit voorstel substantieel is, is besloten de ontwikkeling in dit spoor verder te laten rusten. Bij een eventuele opschaling van het initiatief doorstroommonitor, zou dit de geprefereerde route zijn.
7
Andere ‘routes’ stuiten op methodische barrières zoals het ontbreken van een eenduidig oorzakelijk verband, afbakenings- en definitieproblemen en een te kleine n (te weinig ‘waarnemingen’).
8
De basis voor een dergelijke typologie kan gelegd worden door voort te bouwen op inventariserend werk in het Bèta Excellent programma.
9
Hierbij zijn twee kanttekeningen gemaakt: (1) de raadpleging van oud-leerlingen kan betrekkelijk eenvoudig verbreed worden naar andere groepen leerlingen dan de top20%, een en ander ingebed in een breder gericht alumnibeleid. (2) De focus op (de beste oud-leerlingen een jaar na het eindexamen kan verbreed worden naar een cohortbenadering: het volgen van bepaalde groepen leerlingen in de tijd, in- en uitstroom van leerlingen – denk bijvoorbeeld aan de instroom van brugklassers met een citoscore > 548 waarvan de prestaties vervolgens in de loop van hun voontwikkeling achterblijven bij wat op grond van de citoscore kan worden verwacht.
13
2.4 Spoor 4: Verduurzamingsspoor In het vierde spoor van het project is gekeken naar verduurzaming van het ontwikkelde initiatief. De nadrukkelijke wens van schoolleiders was om de terugkoppeling van studieresultaten en prestaties in het Hoger Onderwijs structureel terug te koppelen naar het Voortgezet Onderwijs. Deze aansluiting is gedeeltelijk gevonden door aan te haken bij een initiatief vanuit zes sectorraden, gezamenlijk vertegenwoordigd in SION (Samenwerkingsplatform Informatie Onderwijs Nederland). Zes sectorraden (de PO-Raad, VO-raad, MBO Raad, AOC Raad, de Vereniging Hogescholen en VSNU) hebben begin 2011 besloten een platform op te richten (SION). Het project doorstroommonitor van SION is erop gericht de datadefinitie en de datalevering van doorstroomgegevens tussen de sectoren te organiseren. De doorstroomdata wordt vanaf 2013 jaarlijks aan de sectorraden verspreid in zogenaamde datakubussen, waarna zijzelf of gemachtigden de data kunnen verwerken tot informatieproducten. Als onderdeel van dit bredere project doorstroommonitor van SION is een voorstel ingediend door de Universiteit Twente en Dialogic om doorontwikkeling van de inzichten uit het Stedenband-project mogelijk te maken. Dit voorstel is gehonoreerd in 2013. Deze doorontwikkeling richt zich primair op het ontwikkelen van een generiek terugkoppelmodel VO-WO. Verschuiving naar het HBO is een volgende stap. Om dubbelingen met bestaande initiatieven als Vensters Voor Verantwoording te voorkomen, is besloten het projectvoorstel vooral te enten op studiesucces, waarin wordt gepoogd meerdere WOinstellingen aan boord te krijgen. Dit levert voor de VO-instelling een relevantere terugkoppeling op, omdat zij op deze manier een completer beeld krijgen van het studiesucces van hun oud-leerlingen. Vanuit dit spoor 4 en met ondersteuning van SION en stichting Kennisnet is een project opgezet met de volgende beoogde opbrengsten: 1. Juridische verkenning van (on)mogelijkheden van gebruik data vertaald in (a) een concept melding bij het College Bescherming Persoonsgegevens (b) opzet voor gebruikersvoorwaarden voor VO-instellingen om toegang te krijgen tot de gegevens van oud-leerlingen. Voor de juridische borging van individuele terugkoppeling wordt een Non Disclosure Agreement (NDA) tussen Dialogic en participerende WOinstellingen opgesteld en ondertekend. 2. Verrijking van definities uit het specificatie-document van project Doorstroommonitor van SION, toegepast op DUO- data en instellingsdata, resulterend in specifieke query’s op de WO-instellingsadministratie. Dit kan als blauwdruk dienen voor landelijke opschaling van de doorstroommonitor. 3. Een werkend online terugkoppelmodel prototype, met plaats voor niet alleen uitvalen switchgedrag, maar ook voor studieadviezen (BSA) en studiesucces in het Wetenschappelijk Onderwijs. Er is een gebruikersvriendelijk format voor VOinstellingen ontwikkeld dat het niveau van “ruwe data” ontstijgt, maar tegelijkertijd de vrijheid behoudt om eigen analyses te draaien. De demo van dit ontwikkelde prototype is te bekijken op: www.doorstroom-vwo-wo.nl Inlognaam: doorstroom_demo Wachtwoord: demoschool
14
3 Conclusies en aanbevelingen Hoewel het leveren van de verschillende producten uit Bijlage I en II het primaire doel was van de pilot, is er bij de oplevering aan Stedenbandscholen ook stilgestaan bij het gewenste effect dat wordt gesorteerd met deze verschillende inzichten. Daarnaast is een aantal toekomstige wensen/ambities ten toon gespreid door de verschillende rectoren van de stedenbandscholen. Hieronder staan we stil bij de drie belangrijkste concluderende bevindingen van het project. Terugkoppeling van resultaten in het Hoger Onderwijs is waardevol voor het VO. Het is gebleken dat veel scholen in de Stedenband slechts een fragmentarisch beeld hebben over het hoe het hun oud-leerlingen vergaat in het Hoger Onderwijs. De deliverables uit dit project hebben mate bijgedragen aan die transparantie en zijn goed ontvangen door deelnemende scholen; met name de terugkoppeling van switchgedrag, excellentie en studiesucces worden goed gewaardeerd, omdat dit niet via Vensters voor Verantwoording te raadplegen is. Wel bestaat een sterke behoefte om de terugkoppeling van studiesucces te realiseren voor meerdere WO-instellingen, zodat het gefragmenteerde beeld verder wordt verrijkt. Verduurzaming is essentieel. In de lijn van het vorige punt, geven VO-instellingen unaniem aan dat ze deze inzichten graag op structurele schaal terug krijgen. Zij zien het immers als hun taak om leerlingen goed voor te bereiden voor het Hoger Onderwijs, maar opvallend genoeg, worden scholen juist op dit punt niet structureel gevoed met informatie. Er heerst een sterke wens om terugkoppeling van deze inzichten te verduurzamen. Het liefst zouden scholen met terugkoppeling op het individuele niveau aan de slag, maar de juridische aspecten moeten daartoe goed worden verkend. Individuele terugkoppeling als hoeksteen van kwaliteitsbeleid Voor een deel van de scholen die hebben meegewerkt aan de pilot staat kwaliteitszorg binnen de instelling hoog in het vaandel. Zij zouden het liefst kwalitatieve en kwantitatieve feedback krijgen op specifieke onderwijsarrangementen van hun oud-leerlingen. In het derde spoor is een mogelijke route daartoe opgenomen, maar deze wordt door een deel van de scholen als erg bewerkelijk gezien. Wel is duidelijk dat deze terugkoppeling ook op school overstijgend niveau tot relevante inzichten kan leiden voor het meten van effectiviteit van specifieke arrangementen (b.v. technasium, TTO, Plusklassen, etc).
15
Bijlage I. Terugkoppel format – spoor 1 In deze bijlage is het gehanteerde terugkoppelformat aan Stedenband scholen voor spoor 1 weergegeven. De cijfers representeren een werkelijke school, maar de naam van de school is geanonimiseerd.
16
17
18
19
20
21
Bijlage II. Terugkoppelformat – spoor 2 In deze bijlage is het gehanteerde terugkoppelformat aan Stedenband scholen voor spoor 2 weergegeven. De cijfers representeren een werkelijke school, maar de naam van de school is geanonimiseerd.
22
23
Colofon Uitgave Platform Bèta Techniek Lange Voorhout 20, 2514 EE Den Haag Postbus 556, 2501 CN Den Haag (070) 311 97 11
[email protected] www.platformbetatechniek.nl Uitgevoerd door Dialogic innovatie en interactie Hooghiemstraplein 33-36, 3514 AX Utrecht Tel (030) 215 05 80 www.dialogic.nl Auteurs Cor-Jan Jager David van Kerkhof
In opdracht van Platform Bèta Techniek December 2013 © Platform Bèta Techniek Auteursrechten voorbehouden. Gebruik van de inhoud van deze publicatie is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld.
24