Excellentie in Frontlijnteams
Suzan
Daamen
November
2011
Excellentie
in
Frontlijnteams
Over
verschillen
en
overeenkomsten
in
de
manier
waarop
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
invulling
geven
aan
het
begrip
professionaliteit
en
wat
dit
betekent
voor
het
vormgeven
van
verdere
professionalisering
van
frontlijnteams
1
Excellentie in Frontlijnteams
De
rups
at
meer
en
meer..
maar
genoeg
had
hij
niet
Maar
hij
was
nu
niet
langer
een
klein
rupsje..
hij
was
een
grote
dikke
rups
geworden
Hij
bouwde
een
klein
huisje
om
zich
heen..
dat
heet
een
cocon
Toen
knabbelde
hij
een
gat
in
de
cocon
en
kroop
naar
buiten..
hij
was
in
een
prachtige
vlinder
veranderd
Eric
Carle,
1994
Auteur:
Msc. S.E. Daamen (Suzan) Gemeente Rotterdam – Bureau Frontlijn
Opleiding:
Executive Master in Public and Non-Profit Management (2010-2011)
Begeleiders:
Drs. J. de Jong (Jorrit) Senior Fellow - Ash Center for Democratic Governance and Innovation Harvard University’s John F. Kennedy School of Government Adj. Prof. dr. Ir. G.M. van Dijk (Gerda) TiasNimbas Business School
Meelezers TiasNimbas Business School Public and Non-Profit Management (2010-2011): Drs. E. Koster (Edwin) Gemeente Utrecht Drs. H.L.M. Grooten (Rony) Maartenscollege Groningen
2
Excellentie in Frontlijnteams
Inhoud
Deel
I
Deel
II
‐
Deel
III
‐
Deel
IV
‐
Deel
V
‐
Inleiding
5
Theoretisch
kader
8
a.
Betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
b.
Professionaliteit
van
Frontlijnteams
Onderzoeksmethode
15
Resultaten
18
28
a.
Analysekader
vanuit
de
praktijk
b.
Aanscherping
van
het
analysekader:
afwegingsmechanisme
c.
Beschrijving
van
onderzoeksresultaten
vanuit
het
analysekader
d.
Schema
Overeenkomsten
&
Verschillen
e.
Karakteristieken
binnen
analysekader
Conclusie
&
Aanbevelingen
a.
Het
element
‘methodiek’
in
relatie
tot
professionaliteit
b.
Het
element
‘borgen
van
de
toegepaste
methodiek’
in
relatie
tot
professionaliteit
Literatuurlijst
Bijlage
33
Inhoudsopgave
bijlage
35
35
3
Excellentie in Frontlijnteams
Voorwoord
&
Leeswijzer
Voor
u
ligt
de
eerste
publieksversie
van
het
onderzoek
‘Excellentie
in
Frontlijnteams’.
Dit
onderzoek
is
ontstaan
doordat
ik
mij
verwonderde
over
de
explosie
aan
frontlijngerelateerde
initiatieven
in
het
sociale
domein
in
ons
land
en
tegelijkertijd
moest
vaststellen
dat
er
grote
verschillen
zijn
in
de
manier
waarop
in
vele
steden
invulling
werd
gegeven
aan
deze
ontwikkeling.
Vanuit
het
idee
dat
deze
veelbelovende
ontwikkeling
alleen
vanuit
een
gemeenschappelijk
referentiekader
een
stap
verder
gebracht
kan
worden,
is
dit
onderzoek
ontstaan.
Dit
referentiekader
is
ontstaan
door
een
vijftal
teams
uitgebreid
te
onderzoeken
en
de
typering
van
overeenkomsten
en
verschillen
in
hun
werkwijze
basis
te
laten
zijn
voor
dit
referentiekader.
De
uitkomsten
hiervan
zijn
relevant
voor
iedereen
die
betrokken
is
bij
de
totstandkoming
van
nieuwe
frontlijngerelateerde
initiatieven
omdat
het
inzicht
geeft
in
de
basisprincipes
en
het
krachtenveld
waarin
deze
ontwikkeling
plaatsvindt.
Maar
ook
voor
iedereen
die
betrokken
is
bij
bestaande
frontlijnteams
zijn
de
uitkomsten
relevant
omdat
het
onderzoek
de
positionering
van
frontlijnteams
benadert
vanuit
een
breder
krachtenveld.
Het
laat
zien
dat
er
grote
nuanceverschillen
zijn
in
de
manier
waarop
frontlijnteams
zich
manifesteren
en
dat
deze
dus
niet
vanuit
een
homogeen
maar
een
heterogeen
perspectief
moeten
worden
benaderd
zodat
de
waarde
van
elke
verschijningsvorm
ook
daadwerkelijk
een
waarde
heeft
in
de
praktijk.
Met
andere
woorden:
dat
de
frontlijnteams
in
het
juiste
perspectief
worden
gesteld
zodat
verwachtingen,
eisen
en
doelstellingen
overeenkomstig
kunnen
betekenis
krijgen.
Dit
alles
met
als
doen
dat
de
teams
uiteindelijk
in
een
passende
verhouding
met
de
institutionele
omgeving
kunnen
opereren.
In
de
huidige
versie
van
het
onderzoeksrapport
zit
nog
een
groot
aandeel
dat
bestaat
uit
uitgebreide
theoretische
beschouwingen
en
uitgebreide
analyses
van
onderzoeksresultaten.
Op
basis
van
de
reacties
uit
het
werkveld
hoop
ik
de
komende
tijd
meer
focus
te
kunnen
brengen
aan
de
zwaartepunten
van
het
onderzoek
binnen
de
huidige
context
van
het
frontlijnwerk.
Ik
nodig
de
lezer
van
dit
rapport
van
harte
uit
mij
te
voorzien
van
reacties
zodat
deze
volgende
stap
gezet
kan
worden.
Deze
stap
leidt
tot
een
epiloog
met
de
vraag:
‘so
what?’,
welke
implicaties
hebben
de
onderzoeksresultaten
voor
verdere
professionalisering
van
frontlijnteams?
De
grote
verschillen
op
gebied
van
frontlijnmethodieken
vragen
om
een
gezamenlijke
evaluatie
vanuit
een
gemeenschappelijk
referentiekader.
Deze
evaluatie
zal
inzichten
opleveren
voor
het
aanscherpen
en
borgen
van
frontlijnmethodieken
en
is
bepalend
voor
specifieke
invulling
van
professionaliteit.
Leeswijzer
In
de
inleiding
(deel
I)
wordt
de
focus
van
het
onderzoek
vanuit
de
context
beschreven.
In
deel
II
wordt
via
een
theoretisch
kader
invulling
gegeven
aan
de
manier
waarop
frontlijnteams
moeten
worden
bestudeerd.
Hierin
worden
twee
thema’s
besproken,
namelijk
de
betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
en
de
professionaliteit
die
nodig
is
om
deze
betekenis
waar
te
maken.
Om
te
komen
tot
een
juiste
selectie
van
frontlijnteams
vindt
een
beoordelingslag
plaats
aan
de
hand
van
criteria
die
karakteristiek
zijn
voor
succesvolle
inbedding
van
frontlijnteams.
In
deel
III
wordt
de
onderzoeksmethode
toegelicht
en
wordt
de
selectie
van
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
toegelicht.
Voor
de
lezer
die
geïnteresseerd
is
in
de
achtergrond
van
de
werkwijze
van
de
vijf
frontlijnteams
is
een
voorbereidende
analyse
van
deze
werkwijze
in
bijlage
10
(p.
48)
opgenomen.
De
analyse
vindt
plaats
aan
de
hand
van
vier
ijkpunten:
opdracht/opdrachtgever,
doelstelling,
methode
en
succesfactoren.
In
bijlage
11
(p.
56)
vindt
u
een
beschrijving
van
de
onderzoeksresultaten.
Hierin
zijn
de
opbrengsten
van
de
interviews
per
thema
besproken.
Deze
leiden
tot
een
typering
van
de
werkwijze
van
frontlijnteams.
Enkele
thema’s
zijn:
steun,
samenwerking
en
handelingsruimte.
In
deel
IV
vindt
de
analyse
van
onderzoeksresultaten
plaats.
Deze
analyse
vindt
plaats
door
betekenis
te
geven
aan
de
typering
van
de
werkwijze
van
frontlijnteams.
Op
basis
van
overeenkomsten
en
verschillen
in
de
werkwijze
van
de
teams
ontstaat
in
dit
hoofdstuk
een
gemeenschappelijk
referentiekader
waarin
een
willekeurig
frontlijninitiatief
gepositioneerd
kan
worden.
In
deel
V
(conclusie)
wordt
deze
analyse
vertaald
naar
suggesties
voor
verdere
professionalisering
van
frontlijnteams
en
naar
fundamentele
afwegingen
die
daarmee
gepaard
gaan.
Voor
de
lezer
die
geïnteresseerd
is
in
achtergrond
van
het
domein
waarin
frontlijnteams
actief
zijn
is
bijlage
1
relevant
(‘beschrijving
van
de
context
van
hulp
aan
kwetsbare
burgers').
Voor
de
lezer
die
geïnteresseerd
is
in
de
achtergrond
en
typering
van
de
professionaliteit
van
een
frontlijnwerker
zijn
de
bijlagen
2
en
3
interessant
om
door
te
nemen
(‘de
frontlijnwerker:
een
uitvoeringsprofessional’
en
‘de
professionele
professional’
(Zuurmond
en
de
Jong,
2010).
Tot
slot:
bijzondere
dank
aan
de
gepassioneerde
medewerkers
bedanken
die
ik
tijdens
mijn
interviews
heb
gesproken:
Hanneke
Henkens,
Giel
Schroijen,
Menekse
Cesur,
Tamara
Rada,
Bernadette
Kodde,
Rachid
Ben‐Ali,
Imka
Broekhuijsen,
Maaike
Mulder,
Astrid
de
Bue,
Nynke
Andringa,
Heino
van
de
Elst,
Richard
Ros
en
Jeanet
Zonneveld.
Zij
hebben
invulling
gegeven
aan
mijn
inspirerende
reis
door
het
land.
Daarbij
dank
ik
Daniel
Giltay
Veth
in
het
bijzonder
vanwege
zijn
waardevolle
hulp
en
bijzondere
betrokkenheid
bij
het
onderzoeksthema.
En
tenslotte
een
woord
van
dank
aan
Jorrit
de
Jong
voor
de
begeleiding
tijdens
het
onderzoeksproces.
Suzan
Daamen,
januari
2012
Reacties
zijn
zeer
welkom:
06‐43908120
[email protected]
Suzan
Daamen
is
werkzaam
bij
Bureau
Frontlijn
van
de
Gemeente
Rotterdam
(www.rotterdam.nl/bureau_frontlijn)
4
Excellentie in Frontlijnteams
Deel
I
‐
Inleiding
Van
Braakbal
tot
Frontlijnteam
Een
braakbal:
problematiek
die
voor
het
traditionele
domein
onverteerbaar
is In
de
wereld
van
Brenda
spelen
meerdere
problemen.
Er
is
een
inkomensprobleem,
er
is
een
woonprobleem,
er
is
sprake
van
huiselijk
geweld,
haar
kinderen
wonen
in
verschillende
pleeggezinnen,
ze
heeft
beperkte
verstandelijke
vermogens
en
worstelt
dagelijks
met
de
gevolgen
van
een
traumatisch
verleden.
Zoals
hier
duidelijk
wordt
kennen
maatschappelijke
problemen
een
brede
voedingsbodem
en
zorgen
verschillende
aspecten
samen
voor
een
algehele
problematische
situatie.
Een
professional
heeft
hierdoor
andere
professionals
nodig
om
een
probleem
op
te
lossen.
Kokers
zorgen
in
dit
soort
gevallen
voor
slecht
zicht
en
smalle
ruimte
voor
actie.
Dit
knelpunt
leidt
tot
slecht
functionerende
zorgstructuur
die
zichtbaar
aan
de
oppervlakte
komt
bij
de
multiprobleemklanten
(Zuurmond,
de
Jong,
2010).
Vanwege
de
marginaliteit
van
de
ééndimensionale
hulpverlening
die
dit
oplevert,
blijft
het
gezinssysteem
kwetsbaar.
De
reflex
om
enkelvoudigheid
als
oplossing
te
gebruiken
voor
dit
soort
meervoudige
problemen
is
vanuit
overheidsorganisaties
volgens
Frissen
(2010)
sterk
aanwezig.
Hierbij
wijst
hij
op
de
tendens
om
processen
van
differentiatie
te
beheersen
via
de
instrumenten
van
de
rationaliteit.
Steeds
is
er
het
ideaalbeeld
van
een
organisatie
die
als
een
soort
lopende
band
afkoerst
op
het
gewenste
eindresultaat.
Het
paradoxale
is
dat
enerzijds
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving
verder
wordt
gerationaliseerd,
maar
dat
dit
anderzijds
geschiedt
door
het
benadrukken
van
slechts
een
dimensie
van
rationaliteit
(de
lopende
band),
zodat
de
botsing
van
deze
1 rationaliteiten
steeds
nadrukkelijker
wordt .
De
meervoudige
context
van
kwetsbare
burgers
botst
dus
met
de
reflex
van
enkelvoudigheid.
Hierin
vindt
een
verschijnsel
plaats
dat
Peeters
e.a.
beschrijven
als
‘een
ontsnapping
van
het
maatschappelijk
leven
aan
categorisering
en
planning’.
Vanuit
dit
zelfde
principe
ontsnapt
het
maatschappelijk
leven
dus
ook
steeds
(voor
een
deel)
aan
overheidsbeleid.
Ontsnappen
betekent
hier
enerzijds
dat
beleid
een
maatschappelijk
probleem
niet
volledig
afdekt,
of
dat
er
juist
grote
overlap
aan
afdekking
is
die
voor
het
probleem
van
de
‘vele
handen’
2 zorgt.
Anderzijds
betekent
het
dat
nieuwe
problemen
of
oplossingen
zich
onophoudelijk
zullen
aandienen .
Naast
de
botsing
van
meervoudige
problemen
met
enkelvoudige
oplossingen
zien
we
dat
de
sociaal
maatschappelijke
context
de
komende
jaren
veranderen.
Dit
zorgt
voor
een
capaciteitsprobleem.
De
klassieke
benadering
vanuit
de
verzorgingsstaat
komt
onder
druk
te
staan:
we
hebben
niet
meer
het
geld
(vanwege
noodzakelijke
bezuinigingen)
en
niet
meer
de
mensen
(vanwege
de
krimpende
arbeidsmarkt)
om
voor
iedereen
die
het
niet
redt
een
hele
verzorger
in
te
zetten.
Ook
de
Raad
voor
Maatschappelijke
ontwikkeling
beschrijft
recent
dat
de
verzorgingsstaat
niet
meer
werkt
voor
kwetsbare
burgers
(‘burgerkracht’,
2011).
Zij
moeten
zélf
midden
in
het
arrangement
komen
te
staan
dat
dóór
en
mét
hen
gemaakt
wordt.
De
RMO
stelt
dat
dit
in
de
komende
jaren
op
veel
meer
plaatsen
uitgevonden
1 2
Snellen
(1987),
in
Frissen,
1996,
259
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
16
5
Excellentie in Frontlijnteams zal
moeten
worden.
Binnen
het
huidige
welzijnsbeleid
voor
mensen
in
achterstandsposities
merkt
het
RMO
(2011)
een
hardnekkig
denken
‘voor’
en
‘over’
mensen
op.
We
nemen
burgers
–
hoe
vraaggericht
en
klantvriendelijk
we
ook
zeggen
te
zijn
–
toch
vooral
bij
de
hand.
Ze
zijn
klant
of
cliënt
en
zelden
eigenaar.
En
zodra
een
(mis)toestand
in
een
institutionele
sector
als
maatschappelijk
probleem
wordt
ervaren,
zoals
bijvoorbeeld
de
wachtlijsten
in
de
jeugdzorg,
volgt
onvermijdelijk
institutionele
groei.
De
reflexen
van
ontferming
en
insluiting
zijn
tot
diep
in
de
genen
van
de
systemen
doorgedrongen.
Ze
hebben
zich
diep
genesteld
in
de
routines,
in
de
bejegening,
in
de
financiering,
in
de
economie
van
zorg
en
welzijn.
Het
is
zo
vanzelfsprekend
dat
het
heel
moeilijk
is
eraan
te
ontsnappen.
Ondanks
verschillende
ontwikkelingen
blijft
het
dominante
model
dat
van
de
dienstverlening:
u,
cliënt,
heeft
een
probleem
en
wij
gaan
3 dat
met
u
oplossen .
Om
wie
gaat
het?
Giltay
Veth
(2009)
noemt
hen
als
onbetwist
begrip
‘de
tien
procent’.
Dit
verwijst
naar
ongeveer
tien
procent
van
de
Nederlandse
bevolking
die
in
de
gevarenzone
zit
om
af
te
glijden,
al
afgegleden
is
en
zich
in
een
gemarginaliseerde
positie
van
armoede
of
isolement
bevindt.
Ervaringsdeskundigen
uit
grote
steden
wijzen
erop
dat
dit
percentage
in
de
probleemwijken
verhoogd
moet
worden
tot
dertig
of
veertig
procent.
Frontlijnteams:
tegenreactie
Hartman
en
Tops
introduceren
de
term
‘frontlijnorganisatie’
als
de
passende
organisatievorm
om
het
belang
van
uitvoeringsprocessen
tot
uitdrukking
te
laten
komen
in
de
manier
waarop
concreet
gedrag
van
overheidsfunctionarissen
op
de
publieke
werkvloer
georganiseerd
wordt.
Het
begrip
‘frontlijnsturing’
verwijst
naar
het
vermogen
van
politieke
en
ambtelijke
leiders
om
organisatorische
verbanden
op
de
publieke
werkvloer
–
onder
hun
uiteindelijke
verantwoordelijkheid
–
vorm
te
geven
en
daadwerkelijk
te
laten
functioneren
in
lijn
met
de
specifieke
situatie.
Een
‘actielogica’
gericht
op
effectieve
interventies
staat
centraal.
Essentieel
hierbij
is
het
vermogen
om
de
logica
van
concrete
situaties
te
kunnen
doorzien
en
daarin
effectief
te
kunnen
interveniëren.
Uitvoering
is
dan
vaak
een
proces
van
directe
coproductie
tussen
frontlijnwerkers
en
de
betrokken
burgers
(Hartman,
Tops,
2005).
De
karakteristieken
binnen
de
werkwijze
van
frontlijnteams
kunnen
gezien
worden
als
een
tegenreactie
op
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving
zodra
die
onvoldoende
in
staat
is
deze
karakteristieken
door
te
laten
dringen
tot
de
inrichting
van
de
organisatie
en
daarmee
aan
de
dienstverlening
voor
de
burger.
Dit
verschijnsel
doet
zich
voor
doordat
grootschalige
organisaties
vaak
worden
aangestuurd
op
basis
van
effectiviteit
en
rechtszekerheid.
In
dat
geval
zijn
wetten,
regels
en
protocollen
bepalend
binnen
het
handelingsrepertoire
van
de
professional.
Resultaat
is
dat
processen
niet
zijn
ingericht
op
maatwerk
maar
op
een
confectieaanbod.
Overigens
vraagt
de
burger
om
zowel
maatwerk
als
confectie.
Maar
in
het
geval
van
kwetsbare
burgers
met
meerdere
problemen
en
de
hieraan
verbonden
complexiteit
volstaat
het
confectieaanbod
niet.
Hiermee
is
in
het
handelen
van
de
instituties
(onder
geschetste
omstandigheden)
de
publieke
waarde
verdwenen.
Daardoor
ontstaat
een
gat
met
ruimte
om
weer
publieke
waarde
te
gaan
creëren.
De
reden
dat
frontlijnteams
ontstaan
is
4 dus
via
de
vraag
om
waarde
te
creëren
in
de
vorm
van
maatwerk
in
een
omgeving
met
een
confectieaanbod .
In
dit
bestaansrecht
is
sprake
van
een
systeem
van
communicerende
vaten
dat
frontlijnorganisaties
verbindt
met
de
institutionele
omgeving
(in
het
vervolg
‘kokers’
genoemd)
en
viceversa.
Hieruit
vloeit
voort
dat
bij
dit
type
werk
het
opdelen
van
competenties
voor
productie
(werken
met
doelgroep)
en
strategie
niet
gescheiden
is.
Deze
zijn
eerder
onlosmakelijk
met
elkaar
verbonden:
in
het
werk
zitten
voortdurend
strategische
elementen.
Frontlijnwerk:
wildgroei
of
uitsterving?
Frontlijnteams
ontstaan
in
verschillende
verschijningsvormen.
Als
een
mogelijke
oplossing
voor
prangende
en
pijnlijke
problemen
van
individuen.
Problemen
waar
de
systemen
binnen
de
verzorgingsstaat
zich
geen
raad
mee
weten.
Het
succes
van
deze
teams
dragen
het
risico,
nadat
ze
worden
geborgd
in
een
institutionele
omgeving,
te
verworden
tot
onbetekenend
jargon
of
ten
prooi
te
vallen
aan
politieke
machtsstrijd
en
korte
termijn
oplossingen.
Dit
komt
doordat
elementaire
principes
waar
het
succes
van
de
teams
op
gebaseerd
is,
op
de
achtergrond
kunnen
raken.
Een
verschijningsvorm
hiervan
wordt
door
Giltay
Veth
de
‘projectencarrousel’
genoemd.
Hij
constateert
dat
succesvolle
initiatieven
in
de
frontlijn
geen
lang
leven
zijn
beschoren.
Niet
alleen
3 4
De Boer, van der Lans, RMO, 2011, 15 Daamen, 2010 (‘position paper’)
6
Excellentie in Frontlijnteams omdat
er
op
grote
schaal
sprake
is
van
‘tijdelijk
geld’.
Het
probleem
ligt
een
laagje
dieper:
de
bestaande
denklijn
is
dat
werkzame
bestanddelen
van
de
projecten
opgenomen
kunnen
worden
in
regulier
beleid
en
daarmee
in
het
traditionele
domein.
In
deze
gevallen
gaat
de
kracht
van
de
projecten
verloren
omdat
de
goede
praktijken
niet
binnen
één
beleidsdomein
maar
juist
domeinoverstijgend
opereren.
Via
de
reflex
tot
overname
van
werkzame
bestanddelen
in
regulier
beleid
wordt
de
projectencarrousel
steeds
opnieuw
van
brandstof
voorzien’
(Giltay
Veth,
2009,
59).
Uit
dit
fenomeen
wordt
duidelijk
dat
het
verduurzamen
van
frontlijnwerk
een
uitdaging
is.
Deze
uitdaging
krijgt
betekenis
in
de
vorm
van
twee
uitersten.
Tegenover
wildgroei
van
frontlijninitiatieven
als
ene
uiterste
staat
een
ander
uiterste.
Namelijk
de
teloorgang
van
goede
initiatieven
en
het
voortbestaan
van
schadelijke
uitwassen.
Giltay
Veth
(2009)
noemt
strategische
inbedding
hierbij
als
een
cruciaal
belang.
Vanuit
deze
inbedding
is
de
centrale
uitdaging
om
voortdurend
een
werkzame
verhouding
te
vinden
met
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving
vanuit
de
eerder
beschreven
afhankelijkheid
tussen
beiden.
Wie
gaan
het
doen?
De
moderne
dynamiek
in
de
samenleving
vraagt
om
andere
omgangsvormen
tussen
burgers,
professionals,
instituties,
fondsen,
bedrijven
en
overheden.
Dat
is
minder
een
oproep
aan
burgers
om
het
zelf
te
doen,
dan
wel
een
appel
aan
het
institutionele
veld
om
ruimte
te
maken,
lef
te
tonen,
macht
los
te
laten
en
nieuwe
verbindingen
aan
te
gaan
met
(groepen)
burgers.
Dat
vraagt
om
een
andere
vorm
van
professioneel
handelen,
waarin
niet
de
dienstverlening,
maar
de
dienstbaarheid
centraal
staat
(Van
der
Lans
2010).
De
contouren
van
nieuwe
omgangsvormen
in
de
samenleving
tussen
instituties
en
burgers
beginnen
vorm
te
krijgen
maar
er
is
nog
veel
‘uit
te
vinden’.
In
het
licht
van
deze
maatschappelijke
ontwikkelingen
behoudt
het
frontlijnwerk
haar
specifieke
functie.
Dat
daarbij
een
andere
vorm
van
professioneel
handelen
nodig
is
begint
op
verschillende
plaatsen
door
te
dringen.
Termen
als
‘generalist’
en
‘brede
professional’
worden
hierbij
genoemd
(van
der
Lans,
2010,
van
der
Laan
2007).
In
dit
onderzoek
wordt
ingezoomd
op
wat
de
verduurzaming
van
frontlijnwerk
vraagt
van
frontlijnprofessionaliteit.
Met
andere
woorden:
als
je
frontlijnwerk
niet
alleen
goed
maar
ook
duurzaam
wilt
doen,
dan
moet
je
strategisch
ingebed
zijn
en
voortdurend
een
werkzame
verhouding
zoeken
met
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving.
De
vraag
is
dus
wat
voor
soort
professionaliteit
nodig
is
om
een
effect
op
beide
terreinen
te
bereiken.
Om
een
antwoord
te
vinden
op
deze
vraag
wordt
via
een
verkennend
onderzoek
bekeken
op
welke
manier
professionaliteit
zich
manifesteert
binnen
succesvol
ingebedde
teams.
Hieruit
komen
suggesties
of
fundamentele
afwegingen
voort
die
relevant
zijn
voor
de
professionalisering
van
frontlijnteams
in
algemene
zin.
De
centrale
vraagstelling
ziet
er
als
volgt
uit:
Welke verschillen en overeenkomsten zijn er in de manier waarop succesvol ingebedde frontlijnteams invulling hebben gegeven aan het begrip professionaliteit en wat betekent dat voor het vormgeven van verdere professionalisering van frontlijnteams?
Opbouw
In
de
eerste
plaats
wordt
via
het
theoretisch
kader
invulling
gegeven
aan
de
manier
waarop
frontlijnteams
moeten
worden
bestudeerd.
In
het
theoretisch
kader
(deel
II)
worden
daartoe
twee
thema’s
besproken,
namelijk
de
betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
en
de
professionaliteit
die
nodig
is
om
deze
betekenis
waar
te
maken.
Om
te
komen
tot
een
selectie
van
frontlijnteams
vindt
een
beoordelingslag
plaats
aan
de
hand
van
criteria
die
karakteristiek
zijn
voor
succesvolle
inbedding
van
frontlijnteams.
In
deel
III
wordt
de
onderzoeksmethode
toegelicht
en
wordt
de
selectie
van
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
toegelicht.
In
deel
IV
komen
de
onderzoeksresultaten
aan
de
orde.
Hierin
wordt
beschreven
op
welke
manier
de
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
invulling
hebben
gegeven
aan
het
begrip
professionaliteit.
In
de
conclusie
worden
deze
onderzoeksresultaten
vertaald
naar
suggesties
voor
verdere
professionalisering
van
frontlijnteams
en
naar
fundamentele
afwegingen
die
daarmee
gepaard
gaan.
7
Excellentie in Frontlijnteams
Deel
II
‐
Theoretisch
Kader
Het
doel
van
dit
hoofdstuk
is
om
te
beschrijven
op
welke
manier
professionaliteit
in
een
frontlijnteam
vanuit
de
theorie
vorm
zou
kunnen
krijgen.
Dit
leidt
tot
een
interpretatiekader
op
basis
waarvan
verbinding
wordt
gelegd
met
de
onderzoeksresultaten
(deel
IV).
Er
worden
twee
thema’s
besproken,
namelijk
de
betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
(onderdeel
A)
en
de
professionaliteit
die
nodig
is
om
deze
betekenis
waar
te
maken
(onderdeel
B).
Op
basis
van
dit
interpretatiekader
wordt
invulling
gegeven
aan
de
manier
waarop
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
moeten
worden
bestudeerd.
A.
Betekenis
van
het
werk
van
Frontlijnteams
Naast
definiëring
van
het
begrip
frontlijnteam
wordt
in
dit
eerste
deel
de
betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
verkend.
Frontlijnteams
hebben
waarde
in
een
stedelijke
context.
Daarnaast
wordt
beschreven
hoe
en
waarom
dit
werk
juist
in
het
sociale
domein
een
voedingsbodem
heeft.
Vervolgens
wordt
bekeken
vanuit
welk
mechanisme
frontlijnteams
in
deze
setting
waarde
creëren.
Zo
ontstaat
een
beeld
van
de
betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
dat
dient
als
basis
waarop
frontlijnwerk
vanuit
een
duurzaam
perspectief
betekenis
krijgt.
Wat
is
een
frontlijnteam?
Het
begrip
frontlijnteam
is
niet
vastomlijnd.
Dat
komt
in
de
eerste
plaats
doordat
de
teams
zich
organisch
hebben
ontwikkeld.
Toch
is
zichtbaar
dat
frontlijnteams
zich
op
een
bepaalde
manier
tot
elkaar
verhouden
doordat
zij
vergelijkbare
kenmerken
hebben:
• Frontlijnteams
houden
zich
bezig
met
oplossingen
voor
meervoudige
problemen
die
de
institutionele
omgeving
niet
kan
voortbrengen
• Frontlijnteams
staan
grotendeels
buiten
de
hiërarchische
lijnen
omdat
het
niet
gemakkelijk
blijkt
te
zijn
om
binnen
de
bestaande
organisatiestructuren
tot
de
gewenste
versterking
van
uitvoering
te
komen.
Ruimte
is
hierbij
dus
een
cruciaal
aspect.
Frontlijnteams
zoeken
bewust
deze
ruimte
op
maar
zijn
in
het
verlengde
daarvan
wel
sterk
afhankelijk
van
politieke
rugdekking
• Frontlijnteams
werken
in
een
teamverband
dat
bestaat
uit
ongeveer
5
tot
15
medewerkers
• Frontlijnteams
opereren
in
de
frontlijn,
op
het
snijvlak
tussen
burger
en
institutionele
omgeving.
Dat
betekent
dat
zij
acteren
op
decentraal
schaalniveau
• Frontlijnteams
houden
zich
bezig
met
uitvoering
als
een
manier
om
de
werkelijkheid
scherp
onder
ogen
te
zien
en
op
basis
daarvan
precieze
actie
te
ondernemen
(Tops,
2011,
41)
De
frontlijn
als
passend
concept
in
de
stedelijke
context
Er
is
sprake
van
een
toenemende
complexiteit
van
stedelijke
vraagstukken
(Hartman
en
Tops,
2005).
Deze
complexiteit
komt
voort
uit
het
integrale
karakter
van
vraagstukken
en
het
gegeven
dat
ze
ruimtelijk
niet
te
isoleren
zijn.
Hierin
wordt
een
worsteling
zichtbaar
om
te
komen
tot
de
inrichting
van
een
themagerichte
wereld
(bijvoorbeeld
op
basis
van
doelgroep
of
wijk)
in
plaats
van
een
sectoraal
ingerichte
wereld
(‘gezondheid’,
‘veiligheid’).
In
plaats
van
een
topdown
benadering,
is
hier
de
bottom‐up
benadering
passend.
Hierbij
wordt
uitgegaan
van
de
dynamiek
die
het
uitvoeringsproces
laat
zien.
Deze
dynamiek
laat
zich
moeilijk
of
niet
beheersen
via
beleid.
Hartman
en
Tops
(2005)
geven
de
parallel
tussen
uitvoering
en
dit
bottom‐up
denken
aan
door
de
introductie
van
de
term
‘frontlijnsturing’.
5 Frontlijnteams
en
het
sociale
domein
De
karakteristieken
binnen
de
werkwijze
van
frontlijnteams
kunnen
gezien
worden
als
een
tegenreactie
op
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving
zodra
die
onvoldoende
in
staat
is
deze
karakteristieken
door
te
laten
dringen
tot
de
inrichting
van
de
organisatie
en
daarmee
aan
de
dienstverlening
voor
de
burger.
Frontlijnteams
springen
in
dit
gat.
Hoe
dit
gat
er
precies
uit
ziet
is
geanalyseerd
aan
de
hand
van
het
problematische
karakter
van
hulpverlening
aan
kwetsbare
burgers
(ook
wel:
mensen
met
meerdere
problemen).
De
uitgebreide
analyse
is
opgenomen
in
bijlage
1.
De
kernpunten
zijn
hieronder
weergegeven:
5
Sociaal
domein:
verzameling
van
alle
organisaties
en
instituties
die
een
relatie
hebben
met
de
hulpverlening
aan
kwetsbare
burgers.
8
Excellentie in Frontlijnteams •
•
•
Capaciteitsprobleem:
Er
is
een
gebrek
aan
geld
en
capaciteit
voor
duurzame
hulp
aan
de
grote
groep
kwetsbare
burgers.
Dit
gebrek
is
gerelateerd
aan
een
ontbrekende
notie
van
‘actielogica’
(handelen
op
basis
van
wat
nodig
is,
niet
op
basis
van
een
aanbod).
Dit
kan
variëren
van
basale
materiële
hulpverlening
zijn
(een
bed
en
eten
vormen
de
voorwaarde
om
verder
te
kunnen
kijken)
tot
het
aanleren
van
basale
levensvaardigheden
(rust,
reinheid
en
regelmaat).
Ontbrekende
oplossingen
voor
meervoudige
problemen:
Kwetsbare
burgers
blijven
kwetsbaar
doordat
hun
context
meervoudig
is
en
de
verkokerde
aanpak
via
een
eendimensionale
focus
geen
oplossingen
kan
bieden
voor
de
meervoudigheid.
Daarnaast
ontbreekt
het
‘lerend’
effect
bij
de
aanpak.
Burgers
worden
soms
wel
geholpen,
maar
hen
wordt
niet
geleerd
hoe
ze
de
problemen
in
de
toekomst
zelf
kunnen
voorkomen.
Deze
marginale
aanpak
zorgt
voor
onvoldoende
duurzame
oplossingen.
Problemen
met
de
verbinding
van
problemen
aan
oplossingen:
er
ontstaat
een
patstelling
tussen
burger
en
overheid
door
gebrekkige
interactie
tussen
de
wereld
van
organisaties
en
voorzieningen
en
de
wereld
van
de
kwetsbare
burger.
Deze
werelden
weten
elkaar
niet
of
onvoldoende
te
bereiken.
Een
bijkomend
aspect
is
dat
in
het
sociale
domein
op
het
gebied
van
wetgeving
een
ontwikkeling
gaande
is
naar
decentralisering
van
wetgeving
(AWBZ,
jeugdzorg).
Hier
ligt
een
opgave
voor
instituties
om
wetgeving
lokaal
en
integraal
uit
te
voeren.
Frontlijnteams
kunnen
voor
de
instituties
van
‘waarde’
zijn
voor
het
streven
naar
integrale
uitvoering
in
het
sociale
domein.
Frontlijnteams
&
publieke
waarde
Het
werk
van
frontlijnteams
kan
worden
benaderd
vanuit
het
managementparadigma
Public
Value
Management
van
Moore
(1995).
Public
Value
Management
vormt
een
verschuiving
van
de
primaire
focus
op
resultaten
en
efficiency
naar
het
bereiken
van
een
breder
doel
namelijk
het
creëren
van
publieke
waarde.
Strategieën
moeten
hierdoor
waardevol
zijn
voor
de
burgers,
maar
tegelijkertijd
politiek
legitiem
en
operationeel
haalbaar
(O’Flynn,
2007,
359).
Hoe
ziet
de
creatie
van
publieke
waarde
binnen
frontlijnteams
er
dan
uit?
Het
startpunt
van
de
actielogica
is
de
burger.
Vanuit
dat
startpunt
wordt
constant
beredeneerd
op
wat
voor
manier
hier
een
wederzijds
belang
ligt
voor
de
burger
en
voor
de
betrokken
organisaties,
voor
de
institutionele
omgeving
als
systeem
of
voor
de
samenleving
als
geheel.
Dat
is
de
dynamiek
achter
de
concrete
handelswijze
van
frontlijnteams.
Hiermee
wordt
op
microniveau
de
verbinding
gelegd
met
institutionele
systemen
en
de
samenleving
als
geheel
op
macroniveau.
Daarbij
is
het
cruciaal
dat
frontlijnorganisaties
in
staat
zijn
om
in
hun
omgeving
‘toestemming’
voor
acties
vinden,
een
license
to
operate.
Omdat
de
omgeving
steeds
verandert,
moeten
de
teams
in
staat
zijn
om
zichzelf
en
hun
organisatie
aan
te
passen
aan
de
veranderende
omgeving
zodat
zij
de
gemeenschap
kunnen
blijven
voorzien
van
publieke
waarde.
Via
deze
logica
vindt
een
ongearticuleerde
waardepropositie
aan
de
samenleving
plaats.
Publieke
waarde
is
daarmee
het
resultaat
van
een
proces
van
maatschappelijke
waardearticulatie.
Bij
frontlijnteams
ligt
de
nadruk
niet
bij
een
duidelijke
afgebakende
taakstelling
zoals
dat
bij
vele
andere
organisaties
het
geval
is.
Juist
via
het
zoeken
naar
die
taak,
structureren
frontlijnteams
hun
omgeving
en
zichzelf.
Het
handelen
van
een
team
komt
voort
uit
een
voortdurend
interactief
proces
met
diezelfde
omgeving.
Hiermee
is
‘strategie’
op
een
onbewuste
manier
zeer
nadrukkelijk
aanwezig
binnen
de
frontlijnteams.
Door
inzicht
te
verkrijgen
in
de
manier
waarop
situaties
en
verhoudingen
(die
in
en
rondom
het
team
een
rol
spelen)
tot
stand
zijn
gekomen,
wordt
strategie
als
het
ware
geëxpliciteerd.
Strategie
is
hiermee
interactief
en
volgt
de
logica
van
‘enactment’
(Weick,
1988).
Dit
concept
is
gebaseerd
op
het
idee
dat
mensen
via
hun
acties
hun
omgeving
structureren.
De
geconstrueerde
concepten
hebben
invloed
op
de
creatie
van
publieke
waarde
binnen
de
organisatie.
Omdat
de
concepten
vanuit
interactie
met
de
omgeving
tot
stand
komen,
vindt
vanuit
dit
mechanisme
een
samensmelting
van
buiten
naar
binnen
plaats.
De
uitdaging
van
het
verduurzamen
van
frontlijnwerk
Waterman
beschrijft
de
adhocratie
als
organisatievorm
die
tegen
normale
bureaucratische
structuren
in
gaat
om
kansen
te
grijpen,
problemen
op
te
lossen
en
resultaten
te
bereiken.
Het
doorkruist
de
gebruikelijke
organisatiestructuur
(hiërarchie,
afdelingen,
traditie).
Daarnaast
benoemt
Waterman
de
adhocratie
als
een
tijdelijk
verband
binnen
een
groter
geheel.
Hier
wordt
uitgegaan
dat
de
dominante
structuur
binnen
een
dergelijke
organisatie
een
bureaucratische
is:
‘which
gets
us
through
the
day;
it
deals
efficiently
with
everyday
problems’
(Waterman,1990,
17).
In
deze
setting
ontstaat
een
probleem
als
verandering
nodig
is
omdat
dit
de
conventionele
bureaucratische
lijnen
voorbij
stevent.
De
benodigde
actie
in
organisaties
vindt
plaats
buiten
de
geijkte
paden.
Belangrijke
eigenschappen
van
adhocteams
(Waterman,
1990)
zijn
dat
ze
bestaande
structuren
en
conventionele
grenzen
doorbreken
en
verschillende
disciplines
samenbrengen.
Ze
maken
communicatie
9
Excellentie in Frontlijnteams binnen
de
gehele
organisatie
noodzakelijk.
Daarnaast
kennen
ze
een
focus
op
resultaat
en
maken
ze
gebruik
van
optimale
resultaten
vanuit
de
inzet
van
een
team
(in
plaats
van
een
individu).
Waterman
geeft
aan
dat
zowel
bureaucratische
als
adhocratische
invloeden
noodzakelijk
zijn
maar
dat
de
kunst
is
beide
mechanismen
met
elkaar
in
verbinding
te
brengen.
De
zojuist
beschreven
uitdaging
is
een
centrale
spanning
die
we
terug
zien
in
de
manier
waarop
frontlijnwerk
vorm
krijgt
in
het
huidige
institutionele
landschap.
In
dit
hoofdstuk
is
tot
nu
toe
beschreven
waarom
het
werk
van
frontlijnteams
waarde
heeft.
Vanuit
deze
waarde
ontstaat
een
belang
om
de
werkwijze
te
borgen
zodat
het
kan
voortbestaan.
In
het
figuur
hiernaast
zijn
twee
scenario’s
in
beeld
gebracht.
De
blauwe
pijl
verwijst
naar
een
dominantie
in
beleidssturing
die
sterke
invloed
uitoefent
op
frontlijnteams.
De
ruimte
die
de
frontlijnteams
hebben
wordt
hierdoor
‘beteugeld’.
De
kokers
staan
op
de
voorgrond
en
zijn
dominant.
In
het
andere
scenario
staat
het
frontlijnteam
op
de
voorgrond.
Hieruit
blijkt
dat
domeinoverstijgend
werken
dominant
is
(themagericht:
via
een
specifieke
doelgroep
of
gebied).
De
oranje
pijl
wijst
op
een
beweging
waarbij
frontlijnteams
ruimte
hebben
om
invloed
uit
te
oefenen
op
de
kokers.
Het
borgingsvraagstuk
komt
in
de
beschreven
scenario’s
op
verschillende
manieren
tot
uitdrukking.
In
het
eerste
scenario
is
het
frontlijnwerk
verticaal
georganiseerd,
waarbij
het
werk
wordt
geborgd
binnen
de
staande
organisatie.
In
het
tweede
scenario
wordt
het
frontlijnwerk
horizontaal
georganiseerd
waarbij
een
continuering
van
het
werk
binnen
projectstructuren
(horizontaal)
zal
plaatsvinden.
Bij
verduurzaming
van
frontlijnwerk
vormt
borging
van
de
werkwijze
uiteindelijk
de
centrale
uitdaging
(als
je
het
werk
niet
borgt,
heb
je
het
voor
niets
gedaan).
In
beide
scenario’s
kent
deze
uitdaging
een
ander
type
afbreukrisico.
In
het
eerste
geval
is
het
afbreukrisico
dat
de
kracht
van
het
werk
wordt
doodgemarteld
onder
invloed
van
institutionalisering.
In
het
tweede
geval
heeft
het
afbreukrisico
te
maken
met
de
moeilijkheid
van
het
vinden
van
continuïteit
en
draagvlak
vanuit
een
domeinoverstijgend
doel.
Deze
uitdaging
wordt
tastbaar
in
de
voortdurende
zoektocht
van
frontlijnteams
naar
een
werkzame
verhouding
met
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving.
In
hoeverre
teams
in
staat
zijn
om
te
opereren
in
een
werkzame
verhouding
met
hun
omgeving
wordt
zichtbaar
in
de
mate
waarin
zij
zijn
ingebed
in
strategische
allianties
(Giltay
Veth,
2009).
Zij
moeten
hier
in
staat
zijn
een
strategische
coalitie
te
smeden
waarbinnen
het
initiatief
erkend
wordt
als
good
practice.
Dit
betekent
dat
de
teams
in
hun
omgeving
voor
het
voetlicht
moeten
zien
te
krijgen
dat
het
project
zodanige
meerwaarde
produceert
dat
verduurzaming
aan
de
orde
behoort
te
zijn.
Daarmee
vinden
zij
een
license
to
operate.
Hieruit
volgt
een
verdieping
binnen
het
eerdergenoemde
onderscheid
dat
betrekking
heeft
op
de
mate
waarin
teams
binnen
zowel
horizontale
als
verticale
allianties
zijn
ingebed.
Dit
is
een
derde
scenario.
Als
de
teams
in
beide
type
allianties
zijn
ingebed
zorgt
de
tegengestelde
beweging
(verticaal
versus
horizontaal)
niet
voor
strijd,
maar
voor
een
win‐win
situatie.
In
dat
geval
is
het
van
belang
dat
gebruik
wordt
gemaakt
van
wederzijdse
belangen
als
’incentives’
voor
verbinding.
Giltay
Veth
bespreekt
in
‘het
rendement
van
zalmgedrag’
de
moeilijkheden
die
de
teams
zelf
benoemen
in
hun
zoektocht
naar
borging
van
6 de
werkwijze
(zie
kader
hiernaast) . 6
Vrij
naar:
Giltay
Veth
(2009),
38‐42
10
Excellentie in Frontlijnteams
B.
Professionaliteit
van
Frontlijnteams
Om
de
betekenis
van
het
werk
van
frontlijnteams
waar
te
maken
is
een
specifieke
professionaliteit
nodig.
Professionaliteit
valt
binnen
frontlijnteams
uit
een
in
twee
elementen
die
onlosmakelijk
met
elkaar
zijn
verbonden.
Enerzijds
stelt
professionaliteit
de
teams
in
staat
hun
werk
goed
te
doen,
anderzijds
stelt
professionaliteit
de
teams
in
staat
de
werkwijze
te
borgen.
Hoe
de
verbinding
tussen
beide
elementen
tot
stand
komt
binnen
de
professionaliteit
van
frontlijnteams
wordt
in
dit
hoofdstuk
besproken.
De
functie
van
frontlijnprofessionaliteit
In
een
ongrijpbare
wereld
speelt
verbinding
een
belangrijke
rol.
In
een
gefragmenteerde
omgeving
komen
contingent
verbindingen
tot
stand.
Hierin
speelt
de
professional
een
centrale
rol.
De
tussenfunctie
7 Deze
verbinding
wordt
tastbaar
gemaakt
door
Peeters
e.a.
in
de
vorm
van
de
‘tussenfunctie’ .
Tussenfuncties
8 laten
zich
kenmerken
door :
• verbinding
op
basis
van
functievermenging
in
plaats
van
functiescheiding
• meervoudige
in
plaats
van
enkelvoudige
inclusie
• gelijkwaardigheid
in
plaats
van
hiërarchische
lijnen
Er
wordt
dus
verbinding
gemaakt
tussen
verschillende
werelden
waarin
meervoudigheid
en
dynamiek
meer
dan
een
enkelvoudige
relatie
vereisen.
De
tussenfunctie
kent
een
inherente
spanning
in
relatie
tot
de
wereld
van
de
overheidsorganisatie.
De
overheidsorganisatie
kent
een
eigen
logica,
regels,
voorwaarden
en
routines,
die
steeds
botsen
met
de
logica
en
de
eisen
van
andere
contexten,
waarin
ze
ook
actief
zijn.
Tussenfuncties
vertonen
‘ongepast
gedrag’
in
de
zin
van
gedrag
dat
zich
niet
conformeert
aan
de
gebaande
paden
en
geijkte
denkpatronen
van
de
organisatie.
Dit
gedrag
heeft
niet
als
doel
om
lastig
of
opstandig
te
zijn,
maar
om
waardevolle
perspectieven
in
te
brengen
die
veelal
onbenoemd
blijven,
en
om
productieve
verbindingen
te
9 leggen
die
niet
vanzelfsprekend
tot
stand
komen .
Tussenfuncties
stellen
bureaucratische
organisaties
in
staat
de
staande
organisatie
intact
te
laten
en
de
10 verbinding
niet
in
structuren,
maar
in
professionaliteit
te
zoeken .
Ze
vormen
een
uitdrukking
van
het
idee
dat
spanningen
tussen
de
logica
van
de
organisatie
en
die
van
de
omgeving
zich
niet
door
structuuringrepen
laten
11 weg
organiseren,
maar
draagbaar
gemaakt
moeten
worden
door
compenserende
arrangementen .
Hierin
is
de
tussenfunctie
op
microniveau
een
soort
impuls
die
een
voortdurende
inbreng
van
perspectieven
bewerkstelligt.
Deze
perspectieven
kunnen
nergens
een
plaats
vinden
in
de
organisatie
of
verliezen
dan
juist
veel
van
hun
veelzijdigheid
omdat
alle
onderdelen
in
de
reguliere
organisatie
zó
gebouwd
zijn
dat
ze
één
perspectief
centraal
stellen.
Organisaties
‘zien’
óf
zorg
óf
arbeid
óf
scholing.
Nergens
is
een
integrale
afweging
‘ingeregeld’.
Op
die
manier
is
een
organisatie
namelijk
niet
ontworpen.
Hiermee
bieden
tussenfuncties
een
12 sturing
die
complementair
is
aan
die
van
de
bestaande
organisatie .
Het
verbindt
datgene
wat
formeel
gescheiden
is:
als
vraagstukken
in
maatschappelijke
context
erom
vragen
wordt
datgene
aan
elkaar
gekoppeld
wat
in
de
uitvoering
gescheiden
is
geraakt.
Door
de
wisselende
loyaliteit
aan
de
afzonderlijke
werelden
worden
verschillende
‘brillen’
of
perspectieven
gehanteerd
in
plaats
van
alleen
het
gebruikelijke
perspectief.
Kameleon
De
frontlijnwerker
legt
op
microniveau
verbinding
tussen
de
wereld
van
de
burger
en
de
wereld
van
de
organisaties
en
voorzieningen.
Het
principe
van
schakelen
tussen
de
verschillende
werelden
gaat
ervan
uit
dat
het
perspectief
van
ene
wereld
tijdelijk
leidend
wordt
waardoor
tegenstrijdige
doelen,
behoeften,
oplossingen
en
mogelijkheden
zichtbaar
worden.
Juist
door
het
schakelen
is
het
mogelijk
dat
dit
leidende
perspectief
naar
elke
wereld
kan
verschuiven
en
dat
er
ruimte
komt
voor
verschillende
denkbeelden
en
handelswijzen.
Hierdoor
komen
de
werelden
met
elkaar
in
perspectief
te
staan
en
kan
er
een
vertaalslag
over
en
weer
plaatsvinden
7
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
7
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
34
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
7
10
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
31
11
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
31
12
Peeters,
van
der
Steen,
van
Twist,
2010,
p.
32
8 9
11
Excellentie in Frontlijnteams waardoor
uitwisseling
mogelijk
wordt.
Via
deze
weg
worden
waardevolle
perspectieven
ingebracht
die
veelal
onbenoemd
blijven
en
worden
er
productieve
verbindingen
gelegd
die
niet
vanzelfsprekend
tot
stand
komen:
de
schakelfunctie
(zie
kader
hiernaast).
Een
overzicht
van
specifieke
competenties
die
aan
deze
schakelfunctie
verbonden
zijn
op
het
gebied
van
verwachtingen,
percepties,
strategieën,
stijlen
is
in
bijlage
2
opgenomen
(Daamen,
2007).
Een
nieuwe
aanvliegroute
richting
professionaliteit
Terug
naar
de
onderzoeksfocus:
als
je
frontlijnwerk
niet
alleen
goed
maar
ook
duurzaam
wilt
doen,
dan
moet
je
strategisch
ingebed
zijn
en
voortdurend
een
werkzame
verhouding
zoeken
met
geïnstitutionaliseerde
omgeving.
Wat
voor
soort
professionaliteit
hebben
we
nodig
om
effect
op
beide
terreinen
te
bereiken?
In
het
voorgaande
worden
contouren
van
de
professionaliteit
geschetst
die
nodig
is
om
het
werk
niet
alleen
goed
te
doen,
maar
ook
vanuit
een
werkzame
verhouding
met
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving.
Het
is
opvallend
dat
bij
dit
werk
het
opdelen
van
competenties
voor
productie
(werken
met
doelgroep)
en
strategie
(inbedden)
niet
gescheiden
maar
eerder
onlosmakelijk
met
elkaar
verbonden
zijn.
In
het
werk
zitten
voortdurend
strategische
elementen.
Dit
vereist
de
vaardigheid
om
het
werk
input
te
laten
zijn
voor
strategie
en
andersom.
De
focus
ligt
dan
op
de
mate
waarin
de
teams
in
staat
zijn
dit
machientje
te
laten
draaien.
Dit
vraagt
van
de
teams
dat
zij
uit
de
alledaagse
stroom
van
ervaringen
juist
díe
elementen
kunt
destilleren
waar
iets
mee
moet
gebeuren.
Dit
verwijst
ook
naar
de
door
Moore
(1995)
omschreven
‘morele
plicht’
van
publieke
managers
om
op
die
momenten
waar
beleid
en
praktijk
niet
goed
op
elkaar
zijn
afgestemd
een
soort
gat
in
de
markt
te
signaleren
en
vervolgens
‘je
neus
achterna
te
gaan’
door
in
de
omgeving
via
een
license
to
operate
de
benodigde
middelen
te
genereren
en
de
steun
in
stelling
te
brengen
om
hier
op
grote
schaal
op
te
kunnen
acteren.
De
generalist?
De
beschreven
nieuwe
vorm
van
professioneel
handelen
begint
op
verschillende
plaatsen
door
te
dringen.
Dit
type
professional
wordt
de
’brede
professional’
genoemd
(van
der
Laan)
of
de
‘ervaren
generalist’
(van
der
Lans).
Als
contrast
op
de
spreekkamer‐specialist
is
de
‘sociaal
domein‐generalist’
iemand
die
in
het
front
van
wijken
opereert,
diagnoses
stelt,
specialistische
hulp
kan
inroepen
en
aanwezig
is.
Dat
dit
een
nieuwe
vorm
van
professioneel
handelen
is,
wordt
door
Scholte
(2010)
genuanceerd.
Zij
benadruk
dat
het
een
verschijnsel
is
van
oude
waarden
in
nieuwe
tijden.
Volgens
haar
moeten
aantal
oude
waarden
weer
in
het
hart
van
de
beroepsidentiteit
van
het
maatschappelijk
werk
terecht
komen.
Het
gaat
dan
om
zaken
als
dienstbaarheid,
bezieling,
solidariteit,
soberheid,
het
verbindend
vermogen
en
onafhankelijkheid.
Het
onderscheidende
binnen
het
repertoire
van
deze
generalist
is
het
vermogen
om
handelingsmandaat
op
te
eisen
(en
hiermee
los
te
komen
van
instellingsgebonden
protocollen
en
gewoonten).
Hierin
kan
de
zoektocht
naar
een
werkzame
verhouding
met
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving
worden
herkend.
Volgens
Rouw
en
Bogman
(2011
in:
e‐boek
‘aan
de
slag
achter
de
voordeur’)
worden
deze
professionals
in
het
huidige
onderwijs
niet
opgeleid.
‘Dat
wil
niet
zeggen
dat
ze
er
niet
meer
zijn.
In
het
verkokerde
landschap
van
specialisten
zijn
wel
degelijk
ervaren
rotten
te
vinden
die
dit
werk
aankunnen
en
die
‘on
the
job’
op
te
leiden
zijn.
Onze
ervaring
is
dat
het
gaat
om
een
specifieke
basisattitude
die
te
vinden
is
bij
professionals
uit
diverse
kokers’(Rouw
en
Bogman,
2011,
13).
De
professionele
professional?
Ook
Zuurmond
en
de
Jong
(2010)
beschrijven
een
nieuw
type
professional
en
benadrukken
daarbij
eveneens
de
zoektocht
van
deze
professional
om
een
werkzame
verhouding
met
de
geïnstitutionaliseerde
omgeving
te
vinden.
Volgens
hen
leggen
de
huidige
professionals
zich
teveel
neer
bij
de
bestaande
situatie
(bestaande
regels,
achterhaalde
werkwijze,
kent
geen
uitzonderingen).
‘Zij
werken
vanuit
eigen
professie,
hebben
geen
beeld
van
het
grotere,
onderliggende
probleem
en
denken
vanuit
het
bestaande
product.
Ze
hebben
zich
neergelegd
bij
de
huidige
tekortkomingen
en
zoeken
niet
naar
nieuwe
oplossingen.
De
schuld
daarvan
leggen
12
Excellentie in Frontlijnteams ze
bij
de
organisatie,
niet
bij
henzelf’(Zuurmond,
de
Jong,
2010,
53).
Het
type
professional
dat
daar
tegenover
wordt
gesteld
is
de
professionele
professional.
Dit
zijn
‘professionals
die
probleemoplossend
werken,
die
daarbij
zoveel
mogelijk
gebruik
maken
van
bestaande
regels
en
richtlijnen
en
die
kunnen
werken
met
bestaande
administratieve
en
technologische
systemen’
(Zuurmond
en
de
Jong,
2010,
49).
De
professionele
professional
is
gedreven
door
passie
en
visie,
niet
zozeer
omtrent
zijn
vak,
als
wel
voor
oplossingsgericht
werken.
Hij
gaat
uit
van
wat
nodig
is
en
kent
de
grenzen
van
de
eigen
professie,
dus
schakelt
hij
relevante
andere
professies
in.
Voor
de
professionele
professional
is
‘nee’
niet
altijd
het
einde
van
de
discussie.
Indien
nodig
verbetert
hij
de
werkwijze
als
de
huidige
manier
van
werken
niet
afdoende
is.
Hij
lijkt
een
eigen
kompas
te
hebben,
en
wordt
niet
gestoord
door
de
organisatie
(Zuurmond
en
de
Jong,
2010,
47).
Overigens
betekent
het
feit
dat
hij
niet
gestoord
wordt
door
de
organisatie
zeker
niet
dat
de
organisatie
geen
rol
speelt
in
zijn
handelswijze.
Via
deze
professional
zelf
wordt
de
spanning
tussen
beide
werelden
niet
weggeorganiseerd
maar
juist
productief
gemaakt.
Professionaliteit
gekoppeld
aan
het
borgingsvraagstuk
Tot
nu
toe
zijn
de
contouren
geschetst
voor
een
analysekader
voor
frontlijnprofessionaliteit.
Maar
we
kunnen
hier
nog
een
laatste
(binnen
deze
bijdrage
cruciale)
verdiepingsslag
aan
toevoegen.
Dat
is
de
invloed
van
het
borgingsvraagstuk
op
professionaliteit
vanuit
het
onderscheid
tussen
de
verticaal
en
horizontaal
georiënteerde
werkwijze.
In
de
sectoraal
ingerichte
wereld
zijn
de
‘kokers’
dominant
en
wordt
gewerkt
aan
een
confectieaanbod.
Er
werken
specialisten
en
de
uitvoering
van
hun
werk
heeft
te
maken
met
precisie
en
efficiency.
Een
confectiemanager
kan
hierin
sturend
optreden.
In
de
themagerichte
wereld
wordt
door
brede
professionals
of
generalisten
maatwerk
geleverd.
Er
wordt
‘geschakeld’
tussen
verschillende
werelden,
men
zoekt
er
ruimte
binnen
de
wet
en
benut
deze.
Volhouden
Terug
naar
de
centrale
uitdaging
rondom
het
borgingsvraagstuk.
Hier
ligt
de
focus
specifiek
op
wat
het
borgen
van
de
werkwijze
vraagt
van
de
professionaliteit
van
frontlijnteams.
Binnen
het
borgingsvraagstuk
zijn
twee
verschillende
afbreukrisico’s
genoemd.
Het
afbreukrisico
bij
een
horizontaal
georiënteerde
werkwijze
heeft
te
maken
met
de
moeilijkheid
om
continuïteit
en
draagvlak
te
vinden
vanuit
domeinoverstijgend
perspectief.
In
het
geval
van
een
verticaal
georiënteerde
werkwijze
is
het
afbreukrisico
dat
de
kracht
van
het
werk
wordt
doodgemarteld
onder
invloed
van
institutionalisering.
De
professional
moet
in
staat
moeten
zijn
om
iets
op
gang
te
brengen
en
vervolgens
te
borgen
en
daarmee
te
laten
voortbestaan.
De
uitdaging
daarbij
is:
kunnen
de
professionals
het
volhouden?
Dit
volhouden
zou
op
verschillende
manieren
tot
stand
kunnen
komen:
• Professionals
kunnen
het
van
zich
af
organiseren
via
het
opleiden
van
andere
professionals.
Veel
auteurs
(van
der
Lans,
Giltay
Veth,
Rouw
en
Bogman)
geven
aan
dat
dit
type
professional
deel
uit
moeten
maken
van
een
leeromgeving;
een
‘community
of
practice’
waarin
een
spin‐off
van
kennis
plaatsvindt
in
een
relevante
omgeving.
Meerdere
professionals
met
verschillende
achtergronden
doorlopen
een
collectief
leerproces.
Dit
is
geen
kortdurend
maar
juist
een
doorlopend
leerproces.
Intervisie
en
teamvergaderingen
zijn
vormen
waarin
dit
kan
plaatsvinden.
• Ook
wordt
veelvuldig
het
belang
genoemd
van
een
uitgebreide
communicatiestructuur
met
dagelijkse
teambrede
briefings
en
contactmomenten
om
het
contact
tussen
professionals
onderling
te
stimuleren
(van
der
Lans,
Rouw
en
Bogman).
• Hierin
zien
we
het
verschijnsel
terug
dat
binnen
frontlijnteams
in
grote
mate
een
noodzaak
aanwezig
is
dat
waarde
wordt
gehecht
aan
input
van
alle
medewerkers.
De
medewerkers
maken
op
een
doordringende
manier
deel
uit
van
de
teams
en
is
vaak
zelfs
een
gevierd
wederzijds
belang
tussen
organisatie
en
medewerker.
Dit
verschijnsel
kan
worden
verklaard
aan
de
hand
van
het
belang
van
de
actielogica
in
een
contingente
situatie.
De
enige
manier
waarop
deze
gevolgd
kan
worden
is
wanneer
alle
niveaus
van
de
organisatie
meedoen
en
meedenken
zodat
ervaringen
uit
de
praktijk
voortdurend
worden
omgezet
in
actie
die
op
dat
moment
nodig
is.
De
spanning
van
het
volhouden
Een
andere
manier
om
het
‘vol
te
houden’
is
om
het
werk
via
een
samenspel
van
de
betrokken
stakeholders
te
laten
voortduren
via
een
nieuwe
manier
van
institutionalisering.
Om
dit
te
laten
slagen
moet
een
manier
gevonden
worden
om
het
borgen
en
de
bijbehorende
afbreukrisico’s
te
combineren.
In
een
horizontaal
13
Excellentie in Frontlijnteams georiënteerd
team
is
de
uitdaging
van
het
volhouden
een
nieuwe
manier
van
institutionalisering
of
borging
te
vinden
waarbij
de
kracht
van
de
werkwijze
overeind
blijft
staan.
In
een
verticaal
georiënteerd
team
betekent
volhouden
dat
prikkels
uit
de
frontlijn
op
een
doordringende
manier
het
aanbod
van
de
‘kokers’
structureel
beïnvloed.
De
moeilijkheid
is
dat
de
handelswijze
van
frontlijnteams
niet
wordt
ingeperkt
door
organisatiegrenzen.
De
handelswijze
wordt
daarentegen
via
de
actielogica
eerder
tot
het
eindeloze
uitgerekt.
Hier
zit
een
spanning.
Enerzijds
zorgt
dit
voor
ruimte
voor
concrete
oplossingen.
Anderzijds
betekent
het
dat
frontlijnteams
qua
taakstelling
in
plaats
van
een
afbakenende
reflex,
eerder
een
uitdijend
effect
kennen.
Dit
‘rupsje
nooit
genoeg’‐ effect
vormt
enerzijds
de
kracht
van
de
werkwijze
maar
is
tegelijkertijd
destructief
vanwege
een
zekere
oneindigheid
die
de
teams
ook
kwetsbaar
kunnen
maken.
Uiteindelijk
kunnen
geen
concessies
worden
gedaan
aan
de
frontlijnprikkels
omdat
dit
samenvalt
met
het
elementaire
belang
van
de
ongearticuleerde
waardepropositie
die
frontlijnteams
tot
stand
proberen
te
brengen.
Dit
betekent
dat
het
meenemen
van
(horizontaal
én
verticaal
georiënteerde)
stakeholders
in
de
omgeving
van
cruciaal
belang
is
voor
frontlijnteams.
Paradoxaal
genoeg
valt
het
belang
van
de
frontlijnprikkels
uiteindelijk
dus
toch
samen
met
het
belang
van
een
omgeving
die
bereid
wordt
gevonden
ruimte
te
verlenen
aan
deze
frontlijnprikkels.
Dit
betekent
een
grote
afhankelijkheid
van
frontlijnteams
van
de
(institutionele)
omgeving.
In
verdergaande
stadia
vraagt
dit
verschijnsel
steeds
meer
van
de
kwaliteiten
van
de
teams
om
het
te
kunnen
‘volhouden’.
Dit
betekent
dat
een
groot
beroep
wordt
gedaan
op
zelfkritisch‐
en
adaptief
leervermogen
van
de
frontlijnteams.
Maar
dit
betekent
ook
dat
het
belang
van
het
vinden
van
een
‘license
to
operate’
in
de
werkomgeving
voortdurend
en
in
toenemend
complexe
mate
een
cruciale
rol
speelt.
14
Excellentie in Frontlijnteams
Deel
III
‐
Onderzoeksmethode
Frontlijnteams
zijn
teams
die
organisch
zijn
ontstaan.
De
teams
zijn
niet
op
een
georganiseerde
manier
opgericht
via
bewuste
plannen
of
beleid.
Dit
heeft
consequenties
voor
de
geschikte
onderzoeksmethode.
Er
kan
namelijk
niet
teruggeredeneerd
worden
op
basis
van
specifiek
beleid
binnen
alle
teams.
Daarom
is
het
nodig
om
op
een
exploratieve
manier
te
onderzoeken
welke
overeenkomsten
en
verschillen
er
zijn
tussen
teams
om
een
clou
te
geven
van
waar
het
gezamenlijk
succes
uit
valt
te
verklaren.
Binnen
het
onderzoek
vindt
geen
expliciete
test
plaats,
maar
wordt
gezocht
naar
contouren
die
ontstaan
vanuit
de
onderzoeksdata.
Hier
zijn
geen
uitputtende
antwoorden
mogelijk
maar
wel
patronen,
contouren
en
richtingen.
Binnen
dit
onderzoek
is
een
gemeenschappelijke
dimensie
gekozen
waarop
de
geselecteerde
teams
excelleren.
Deze
dimensie
is
succesvolle
inbedding
in
strategische
allianties.
Het
onderzoek
naar
de
vraag
hoe
juist
déze
teams
invulling
geven
aan
professionaliteit
draagt
bij
aan
het
beantwoorden
van
de
onderzoeksvraag: Welke
verschillen
en
overeenkomsten
zijn
er
in
de
manier
waarop
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
invulling
hebben
gegeven
aan
het
begrip
professionaliteit
en
wat
betekent
dat
voor
het
vormgeven
van
verdere
professionalisering
van
frontlijnteams?
Geschikte
onderzoeksmethode
Om
de
bovenstaande
onderzoeksvraag
te
kunnen
beantwoorden
is
de
meest
geschikte
onderzoeksmethode
gekozen.
Deze
keuze
hangt
samen
met
enkele
factoren:
• Aard
fenomeen:
er
is
sprake
van
nieuw
onderzoeksterrein.
Er
is
nog
weinig
conceptuele
overeenstemming
over
fenomenen
waar
frontlijnteams
tegen
aan
lopen
• Beschikbaarheid
data
is
beperkt:
wetenschappelijk
onderzoek
op
dit
terrein
bevindt
zich
in
de
pioniersfase.
Er
bestaat
nog
weinig
voorkennis
opdat
we
de
relevante
variabelen
of
de
relaties
daartussen
niet
kennen.
Dat
betekent
dat
de
onderzoeksdata
de
vorm
van
ruwe
data
en
verkenningen
heeft
• Beperkingen
onderzoeksbestek:
vanwege
de
afwezigheid
van
geconsolideerde
kennis
is
het
noodzakelijk
dat
de
reikwijdte
van
het
onderzoeksterrein
beperkt
is
Vanwege
deze
situatie
is
het
enerzijds
onwenselijk
en
anderzijds
onmogelijk
om
hypothese
testend
onderzoek
te
doen.
Eerst
is
het
nodig
om
te
kijken
hoe
het
verschijnsel
zich
voordoet.
De
beste
methode
hierbij
is
verkennend
kwalitatief
onderzoek.
Kwalitatief
onderzoek
is
gericht
op
het
verkrijgen
van
betrouwbare
indicaties
van
wát
er
leeft
en
waaróm.
Dit
type
onderzoek
is
indicatief,
wordt
meestal
kleinschalig
uitgevoerd
en
kan
toe
werken
naar
het
formuleren
van
een
hypothese.
Deze
onderzoeksmethode
wordt
vooral
toegepast
wanneer
meer
diepgang
in
de
informatie
gewenst
is.
In
deze
onderzoeksmethode
herkennen
we
de
grounded
theory
(Corbin
&
Strauss,
1990).
A
grounded
theory
is
one
that
is
inductively
derived
from
the
study
of
the
phenomenon
it
represents.
That
is,
it
is
discovered,
developed,
and
provisionally
verified
through
systematic
data
collection
and
analysis
of
data
pertaining
to
the
phenomenon.
Therefore,
data
collection,
analysis,
and
theory
stand
in
reciprocal
relationship
with
each
other.
One
does
not
begin
with
a
theory,
then
prove
it.
Rather,
one
begins
with
an
area
of
study
and
what
is
relevant
to
that
area
is
allowed
to
emerge
(Strauss
&
Corbin,
1990,
23).
Via
dit
onderzoek
wordt
gericht
gekeken
naar
de
manier
waarop
professionaliteit
vorm
krijgt
in
succesvol
ingebedde
frontlijnteams.
Via
deze
weg
wordt
een
poging
gedaan
bij
te
dragen
aan
geconsolideerde
kennis
op
dit
terrein.
Structuur
van
het
onderzoek
Op
basis
van
het
interpretatiekader
dat
vanuit
het
theoretisch
kader
ontstaat,
wordt
invulling
gegeven
aan
de
manier
waarop
succesvol
ingebedde
frontlijnteams
moeten
worden
bestudeerd.
Dit
kader
wordt
verbonden
met
de
analyse
van
onderzoeksresultaten
(deel
IV)
en
levert
een
aanscherping
van
het
analysekader
op.
Aan
de
hand
van
dit
analysekader
ontstaat
conclusies.
Deze
conclusies
krijgen
vorm
doordat
overeenkomsten
wijzen
op
een
verklarende
factor
voor
succes
en
daarmee
basis
zijn
voor
hypothesen.
De
verschillen
tussen
de
teams
worden
genoemd
als
observaties
en
kunnen
worden
herleid
aan
de
positie
binnen
het
analysekader.
Daarmee
krijgen
zij
betekenis.
15
Excellentie in Frontlijnteams
16
Excellentie in Frontlijnteams
Casusselectie
Om
te
komen
tot
een
selectie
van
succesvolle
frontlijnteams
worden
deze
teams
beoordeeld
aan
de
hand
van
criteria
die
karakteristiek
zijn
voor
de
manier
waarop
zij
succesvol
ingebed
zijn
in
strategische
allianties.
Vanwege
de
beperkte
omvang
van
het
onderzoek
en
het
inhoudelijke
verwantschap
is
gekozen
om
gebruik
te
maken
van
bestaand
onderzoek
naar
verduurzaming
van
frontlijnwerk.
Het
gaat
hier
om
het
werk
van
Daniel
Giltay
Veth
die
inmiddels
samen
met
andere
collega’s
bij
30
frontlijnteams
in
Nederland
een
quick
scan
heeft
uitgevoerd
naar
de
mate
waarin
er
sprake
is
van
een
good
practice
en
hoe
het
verduurzamingpotentieel
van
het
team
eruit
ziet.
Dit
onderzoek
vindt
plaats
in
samenwerking
met
FORUM
en
in
opdracht
van
het
ministerie
van
BZK.
Binnen
de
onderzoeksmethode
staan
vier
criteria
centraal
als
meetlat
voor
de
uitvoering
van
alle
scans
(bijlage
4).
Verdere
toelichting
over
het
onderzoek
van
Giltay
Veth
is
beschreven
in
bijlage
5.
Het
werk
van
Giltay
Veth
is
een
belangrijk
inhoudelijk
uitgangspunt
geweest
voor
de
criteria
op
basis
waarvan
de
casusselectie
heeft
plaatsgevonden.
De
vier
criteria
zijn
aangevuld
via
relevante
literatuur
om
een
breder
13 afwegingskader
te
verkrijgen
op
basis
waarvan
de
casusselectie
heeft
plaatsgevonden .
Het
eindoverzicht
van
criteria
dat
hieruit
is
voortgekomen,
is
opgenomen
in
de
tabel
in
bijlage
6.
Deze
tabel
was
uitgangspunt
tijdens
een
uitgebreide
interview
met
Daniel
Giltay
Veth.
Het
doel
van
dit
interview
was
om
vijf
teams
te
selecteren
die
op
alle
criteria
goed
scoren,
met
een
sterke
focus
op
het
derde
criterium
(inbedding
in
strategische
allianties),
waarop
de
geselecteerde
teams
allen
zeer
goed
scoren.
De
selectie
van
excellente
frontlijnteams,
die
grotendeels
gebaseerd
is
op
de
onderzoeksresultaten
van
Giltay
Veth,
is
niet
uitputtend.
Enerzijds
geeft
een
onderzoek
naar
30
teams
geen
compleet
beeld
van
alle
frontlijnteams
in
Nederland.
Anderzijds
is
het
onderzoek
via
de
quick
scans
gebaseerd
op
een
momentopname
en
met
een
beperkte
diepgang
en
daarmee
indicatief.
Bureau
Frontlijn
(Rotterdam)
is
bewust
buiten
de
onderzoekspopulatie
gehouden
omdat
de
onderzoeker
zelf
werkzaam
is
bij
dit
Bureau
en
betrokken
bij
het
onderzoeksthema.
Dit
zou
risicovol
zijn
voor
de
neutrale
rol
als
onderzoeker.
Daarnaast
is
voorafgaand
aan
de
interviews
uitgelegd
dat
herkenning
en
ervaringen
over
de
Rotterdamse
situatie
zoveel
mogelijk
buiten
het
gesprek
worden
gehouden.
Dataverzameling
De
onderzoeksdata
zijn
op
twee
verschillende
manieren
verzameld.
In
de
eerste
plaats
werd
een
voorbereidende
analyse
gedaan
op
basis
van
verzameling
van
relevante
documentatie.
Hierbij
werd
op
een
gestructureerde
manier
informatie
verzameld.
De
documentatie
die
hiervoor
gebruikt
is,
bestaat
primair
uit
de
door
Giltay
Veth
verstrekte
‘quick
scans’
van
elk
afzonderlijk
frontlijnteam.
In
deze
quick
scans
werd
de
situatie
per
team
vanuit
een
zelfde
methodiek
(vier
criteria,
bijlage
4)
beschreven.
Daarnaast
zijn
de
teams
gevraagd
relevante
en
recente
rapportages
te
verstrekken
met
betrekking
tot
hun
werkwijze.
Deze
rapportages
zijn
aangevuld
door
Giltay
Veth
die
voor
zijn
quick
scan
binnen
elk
team
een
uitgebreide
documentanalyse
heeft
uitgevoerd.
Deze
data
is
geordend
en
verwerkt
op
basis
van
de
eerste
drie
interviewvragen
(bijlage
7).
De
uitkomsten
van
de
voorbereidende
analyse
zijn
na
de
interviews
tijdens
de
analysefase
gecombineerd
met
een
analyse
van
bijzonderheden
per
team.
Dit
geheel
is
terug
te
vinden
in
bijlage
10.
Naast
de
verzamelde
documenten
zijn
interviews
gedaan
met
twee
tot
drie
respondenten
uit
elk
team.
Om
vast
te
stellen
wat
verduurzaming
betekent
voor
professionaliteit
van
frontlijnteams
wordt
als
het
ware
teruggeredeneerd
via
open
interviewvragen
die
tastbaar
maken
wat
verduurzamen
voor
hen
betekent.
De
vragen
zijn
zo
opgesteld
dat
de
respondenten
worden
aangemoedigd
op
een
verhalende
manier
te
vertellen
over
hun
werk
(via
de
beschrijving
van
gebeurtenissen,
verschijnsels
en
situaties).
De
interviewvragen
zijn
opgenomen
in
bijlage
7.
Dezelfde
vragen
komen
in
alle
teams
aan
de
orde
zodat
er
op
basis
van
de
antwoorden
een
vergelijking
kan
worden
gemaakt
op
het
gebied
van
overeenkomsten
en
verschillen.
Om
dit
te
bewaken
is
voorafgaand
aan
de
interviews
vermeld
dat
het
belangrijk
is
dat
alle
vragen
de
revue
moeten
passeren
omdat
anders
geen
vergelijking
tussen
de
teams
kan
worden
gemaakt.
De
interviewvragen
zijn
in
verbinding
gebracht
met
de
specifieke
context
van
het
team
via
de
voorbereidende
analyse
(bijlage
10).
Hierdoor
leiden
de
contextvragen
(vraag
1
t/m
3,
bijlage
7)
bij
enkele
teams
tot
specifieke
vragen
over
de
situatie.
De
interviews
13
Rouw
e.a.
(2011)
‘e‐boek
Aan
de
slag
achter
de
voordeur’.
Giltay
Veth,
‘Het
rendement
van
Zalmgedrag’
(2009).
Kruiter
e.a.
‘De
Rotonde
van
Hamed’
(2008)
17
Excellentie in Frontlijnteams duren
minimaal
een
uur
en
een
kwartier.
De
interviewvragen
en
een
korte
toelichting
over
het
onderzoek
zijn
van
tevoren
naar
de
respondenten
opgestuurd.
De
geselecteerde
respondenten
maken
deel
uit
van
de
geselecteerde
frontlijnteams
of
zijn
daar
nauw
bij
betrokken.
De
belangrijkste
eis
voor
de
selectie
van
de
respondenten
hangt
samen
met
hun
positie
binnen
het
team:
ze
zijn
in
staat
te
overzien
op
welke
manier
het
team
strategisch
ingebed
is
en
wat
dit
vraagt
van
de
professionaliteit
binnen
het
team.
Ze
moeten
dus
in
staat
zijn
naar
binnen
te
kijken
en
kunnen
beschrijven
welke
uitwerking
het
heeft
voor
het
team
zelf.
Naast
de
interviews
in
de
frontlijnteams
heeft
een
interview
plaatsgevonden
met
de
landelijk
projectmanager
kennisnetwerk
‘Achter
de
Voordeur‐aanpak.
Zij
is
geselecteerd
vanwege
haar
positie
en
de
hieraan
verbonden
ervaring
met
het
onderzoeksthema
vanuit
een
breder
perspectief.
Een
overzicht
van
de
respondenten
en
hun
functie
binnen
het
frontlijnteam
is
opgenomen
in
bijlage
8.
Data‐analyse
De
data
die
verzameld
is
via
de
documentverzameling
is
inhoudelijk
geordend
en
verwerkt
op
basis
van
de
eerste
drie
interviewvragen
(bijlage
7).
Daarnaast
zijn
indien
nodig
opvallende
en
specifieke
aanvullende
interviewvragen
opgesteld.
Deze
analyse
was
een
voorbereidende
analyse
voor
de
interviews.
De
analyse
is
op
hoofdlijnen
gedaan
en
heeft
een
beperkte
omvang
vanwege
het
doel
van
de
analyse
(namelijk
ter
voorbereiding
op
de
interviews).
De
interviews
zijn
opgenomen
en
letterlijk
uitgewerkt.
De
uitwerking
is
ter
toetsing
aan
de
respondenten
terug
gestuurd.
De
uitwerkingen
zijn
gecodeerd
op
basis
van
overeenkomsten
en
verschillen.
Daarnaast
zijn
de
belangrijkste
uitspraken
gecodeerd
en
later
onderverdeeld
in
thema’s
(zie
bijlage
9:
thema’s
codering).
Vervolgens
heeft
countercoding
plaatsgevonden.
Dit
betekent
dat
twee
personen
ieder
de
interviewuitwerkingen
doorlezen
en
opmerken
wat
opvallend
is
aan
de
overeenkomsten,
verschillen
en
verschillende
thema’s.
Deze
personen
zijn
globaal
op
de
hoogte
van
de
onderzoeksopzet.
Op
basis
van
de
uitkomsten
van
dit
proces
zijn
de
onderzoeksresultaten
beschreven
(deel
IV).
18
Excellentie in Frontlijnteams
Deel
IV
‐
Resultaten
Hoe
succesvol
ingebedde
teams
invulling
geven
aan
professionaliteit
De
onderzoeksresultaten
bestaan
uit
twee
onderdelen:
1. Het
eerste
deel
is
een
inhoudelijke
analyse
en
de
bijzonderheden
daarbij
per
team.
Deze
analyse
is
een
voorbereidingsslag
om
de
uiteindelijke
resultaten
op
het
gebied
van
teambrede
verschillen
en
overeenkomsten
te
kunnen
benoemen
en
daarom
opgenomen
in
de
bijlage
(bijlage
10).
2. De
uitkomsten
van
de
gesprekken
in
de
frontlijnteams
zijn
vanuit
een
hoger
abstractieniveau
geclusterd
in
thema’s
die
tijdens
de
interviews
aan
de
orde
kwamen.
Hierbij
zijn
de
resultaten
beschreven
in
termen
van
overeenkomsten
en
verschillen.
Het
overzicht
van
deze
clusters
en
bijhorende
thema’s
is
in
onderstaande
tabel
opgenomen.
De
gesprekken
hebben
meer
informatie
opgeleverd
dan
nodig
was
om
de
onderzoeksvraag
te
kunnen
beantwoorden.
Er
werd
immers
niet
gezocht
naar
iets
dat
expliciet
gevraagd
of
getest
kon
worden,
maar
naar
contouren
die
zouden
ontstaan
vanuit
de
onderzoeksdata.
Daarom
is
ervoor
gekozen
de
volledige
beschrijving
van
onderzoeksresultaten
in
de
bijlage
op
te
nemen
(bijlage
11).
In
dit
hoofdstuk
is
de
analyse
van
bovenstaande
onderzoeksresultaten
beschreven.
In
de
eerste
plaats
wordt
daartoe
een
analysekader
beschreven
dat
op
basis
van
het
theoretisch
kader
is
ontstaan.
Dit
analysekader
wordt
in
de
eerste
twee
paragrafen
via
de
onderzoeksresultaten
verder
aangescherpt.
Daarna
worden
de
topics
uit
bovenstaande
tabel
gepositioneerd
binnen
het
analysekader.
De
basis
voor
deze
positionering
zijn
verschillen
en
overeenkomsten
tussen
de
teams.
Deze
worden
niet
tot
in
detail
beschreven
maar
tot
zo
ver
als
nodig
is
om
het
onderscheid
in
positionering
binnen
het
analysekader
te
illustreren.
A.
Analysekader
vanuit
de
praktijk
Vanuit
de
analyse
van
de
onderzoeksresultaten
komt
op
twee
fronten
een
belangrijk
onderscheid
naar
voren.
Het
eerste
onderscheid
heeft
te
maken
met
de
werkwijze
van
de
frontlijnteams.
Alle
teams
opereren
ín
de
frontlijn
maar
niet
alle
teams
benoemen
frontlijnsturing
expliciet
als
subdoel
van
de
werkwijze.
Naast
het
feit
dat
niet
alle
teams
frontlijnsturing
benoemen
als
doel,
zijn
er
ook
verschillen
in
de
manier
waarop
ze
hun
rol
in
relatie
tot
frontlijnsturing
hebben
opgevat
en
uitdragen.
In
uitersten
zijn
er
twee
manieren
waarop
frontlijnwerk
betekenis
krijgt:
in
smalle
en
in
brede
zin.
In
smalle
zin
gaat
het
om
het
oplossen
van
problemen
en
het
overnemen
van
handelingen
of
bevoegdheden.
Dit
gebeurt
in
de
frontlijn
en
dat
betekent
bij
alle
teams
in
wijkverband.
In
brede
zin
gaat
het
om
aanleren
en
het
aanpassen
van
processen
op
de
behoefte
van
de
19
Excellentie in Frontlijnteams doelgroep.
Dit
kan
gaan
om
processen
binnen
de
eigen
werkwijze,
maar
ook
processen
van
andere
organisaties.
Het
tweede
onderscheid
heeft
te
maken
met
het
handelingsrepertoire
binnen
de
frontlijnteams.
In
de
teams
worden
voortdurend
beslissingen
gemaakt.
De
aard
van
de
beslissingen
is
bijzonder
omdat
daarin
diverse
factoren
tot
uiting
komen
zoals
belangen
van
organisaties,
wetgeving,
politieke
afwegingen
en
situationele
aspecten
op
micro‐
en
macroniveau.
De
manier
waarop
frontlijnteams
invulling
geven
aan
deze
beslissingen
kan
worden
gekarakteriseerd
via
een
centraal
afwegingsmechanisme.
Het
afwegingsmechanisme
karakteriseert
een
fundamentele
keuze
die
steeds
opnieuw
bij
elke
beslissing
binnen
de
teams
een
rol
speelt.
De
inhoud
van
de
afweging
kan
in
grote
lijnen
worden
beschreven
als
zelfwerkzaamheid
of
kracht
enerzijds
en
regelmacht
anderzijds.
Dit
afwegingsmechanisme
wordt
in
de
volgende
paragraaf
uitgewerkt.
Het
onderscheid
dat
op
twee
fronten
kan
worden
gemaakt
is
in
het
figuur
hiernaast
weergegeven
op
de
verschillende
assen.
De
bijbehorende
kwadranten
zijn
genummerd
van
I
t/m
IV.
B.
Aanscherping
van
het
analysekader:
afwegingsmechanisme
Het
afwegingsmechanisme
karakteriseert
een
fundamentele
keuze
die
steeds
opnieuw
bij
elke
beslissing
binnen
de
teams
wordt
overwogen.
Alle
teams
geven
aan
dat
de
inzet
van
het
team
primair
gekoppeld
is
aan
het
activeren
van
de
eigen
kracht
bij
de
burgers.
Maar
niet
in
alle
gevallen
is
deze
inzet
voldoende
omdat
de
aard
van
de
problematiek
soms
vraagt
om
het
forceren
van
oplossingen
(het
‘tenzij‐principe’).
Op
die
momenten
wordt
de
‘regelmacht’
ingezet.
In
het
figuur
hiernaast
stelt
de
oranje
balk
het
frontlijnteam
voor.
Alle
teams
geven
aan
hun
inzet
primair
te
richten
op
het
bevorderen
van
zelfwerkzaamheid.
Deze
14 zelfwerkzaamheid
wordt
geïllustreerd
door
een
wiel
met
spaken .
De
burger
staat
in
het
centrum
en
kan
via
de
verschillende
spaken
bij
de
organisaties
terecht
komen
die
zich
bevinden
op
de
band
van
het
wiel.
De
burger
heeft
vaardigheden
nodig
om
via
de
spaken
de
juiste
organisatie
te
vinden.
Daarnaast
zijn
tandwielen
afgebeeld
om
aan
te
geven
dat
de
kracht
die
hierbij
vrij
komt
via
het
principe
van
wederkerigheid
ingezet
kan
worden
om
een
multipliereffect
te
bereiken
(zie
3.3
‘multiplier’).
Hiernaast
kan
het
frontlijnteam
vanuit
het
tenzij‐principe
overwegen
de
regelmacht
die
het
heeft
in
te
zetten
om
een
oplossing
te
forceren
uit
de
(blauwe)
kokers.
Hoe
groot
deze
regelmacht
is
heeft
te
maken
met
de
mate
waarin
het
frontlijnteam
oplossingen
uit
de
kokers
kan
ontsluiten.
Dit
is
bij
alle
teams
verschillend.
De
meest
vergaande
vorm
is
het
mandaat:
in
dat
geval
kan
het
team
namens
een
andere
organisatie
opereren
en
beslissen.
Het
afwegingsmechanisme
speelt
niet
alleen
een
rol
op
het
niveau
van
de
burger.
Het
afwegingsmechanisme
geeft
ook
invulling
aan
de
relatie
met
andere
organisaties
in
de
omgeving
van
het
team.
Ook
daar
zit
een
patroon
dat
zich
in
twee
uitersten
laat
karakteriseren.
Enerzijds
de
inzet
op
het
aanleren
of
aanpassen
van
de
werkwijze
van
de
betreffende
organisatie
(zelfwerkzaamheid
bij
de
organisaties).
Anderzijds
de
inzet
op
het
overnemen
van
een
stukje
van
de
werkwijze
van
de
organisatie
om
die
vervolgens
op
een
andere
manier
vorm
te
geven.
De
omschreven
patronen
zijn
schematisch
weergegeven
in
de
figuren
hieronder.
In
de
figuren
zijn
op
de
verticale
as
zelfwerkzaamheid
14
Vrij
naar:
B.
Rombout,
2010
(Doorbreek
de
Patstelling)
20
Excellentie in Frontlijnteams (kracht)
en
regelmacht
(macht)
geplaatst,
corresponderend
met
de
uitersten
binnen
het
afwegingsmechanisme.
Op
de
horizontale
as
wordt
de
frontlijncapaciteit
van
het
team
(oranje
balk)
in
brede
en
smalle
zin
uitgedrukt. Om
de
verschillende
teams
te
kunnen
positioneren
binnen
het
analysekader
wordt
in
de
volgende
paragraaf
samengevat
op
welke
manier
verschillen
en
overeenkomsten
zich
manifesteren
in
de
afzonderlijke
clusters.
C.
Beschrijving
van
onderzoeksresultaten
vanuit
het
analysekader
1.
Context
1.1
Opdracht
&
Opdrachtgeverschap
In
de
meeste
teams
speelt
de
gemeente
een
nadrukkelijke
rol
binnen
het
opdrachtgeverschap.
De
opdracht
voor
de
werkwijze
komt
meestal
voort
uit
ambities
op
het
gebied
van
de
wijkaanpak.
Hierbij
heeft
de
impuls
rondom
de
vogelaarwijken
een
grote
rol
gespeeld
waarbij
woningbouwcorporaties
een
groot
gedeelte
van
de
financiering
hebben
voortgebracht.
Het
is
opmerkelijk
dat
de
opdracht
die
gerelateerd
is
aan
de
wijkaanpak
een
integrale
opdracht
is.
Het
initiatief
is
hiermee
niet
afkomstig
uit
één
van
de
kokers
maar
kent
een
meer
horizontale
ontstaansoriëntatie.
Deze
ontwikkeling
is
weergegeven
via
de
pijl
in
het
figuur
hiernaast.
1.2
Doelstelling
In
alle
teams
is
de
hoofddoelstelling
gericht
op
kwetsbare
wijkbewoners
waarbij
sociale
stijging
een
overkoepelende
doelstelling
is.
De
inzet
van
alle
teams
is
om
een
bijdrage
te
leveren
aan
zaken
als:
samenhang,
sociale
binding
en
een
verbeterde
leefbaarheid
in
de
wijk.
De
verschillen
tussen
de
teams
manifesteren
zich
op
het
terrein
van
subdoelstellingen.
Enerzijds
zijn
er
verschillen
in
de
mate
waarin
nadruk
wordt
gelegd
op
empowerment
van
bewoners
(kracht)
en
de
aanpak
van
complexe
sociale
problemen
anderzijds
(macht).
Daarnaast
zijn
er
verschillen
in
de
reikwijdte
van
de
werkwijze.
Bij
drie
teams
is
sprake
van
een
brede(re)
taakopvatting.
Hierin
benoemen
zij
de
ambitie
om
niet
alleen
succes
te
boeken
op
microniveau,
maar
ook
structurele
verandering
op
gang
te
brengen.
Thema’s
die
hierbij
genoemd
worden
zijn:
zoeken
naar
nieuwe
samenwerkingsvormen,
een
generalistische
aanpak,
ontschotten
en
frontlijnsturing
(‘de
spiegel
voorhouden
aan
je
eigen
organisatie’).
Vanuit
een
hoger
abstractieniveau
worden
grofweg
vier
verschillende
verschijningsvormen
zichtbaar
met
betrekking
tot
de
manier
waarop
de
teams
invulling
geven
aan
een
brede
reikwijdte
van
hun
werk:
• Meedenken
binnen
bestaande
verhoudingen
(in
domeinoverstijgende
werkgroepen,
bijeenkomsten,
kenniskringen
e.d.)
• Delen
van
werkmethode
via
opschaling
in
de
breedte
(de
productie
van
de
organisatie
wordt
vergroot.
Bijvoorbeeld:
kopiëren
van
de
werkwijze
naar
andere
gemeenten)
• Delen
van
werkmethode
via
diepte‐opschaling
(niet
de
organisatie,
maar
de
methodiek
groeit:
de
productie
van
de
methodiek
wordt
vergroot.
Dit
betekent
dat
de
methodiek
evolueert
vanuit
een
continu
leerproces
en
een
continue
adaptatie
aan
de
omgeving
vanuit
een
groeiend
blok
van
ervaringen.
We
zien
dit
terug
wanneer
het
de
bedoeling
is
dat
meerdere
teams
in
één
gemeente
vanuit
eenzelfde
methodiek
gaan
werken)
• Werknemers
van
participerende
organisaties
worden
uitgeleend
aan
frontlijnteam
(variërend
van
detachering
tot
vormen
waarbij
een
actieve
verbinding
met
moederorganisatie
blijft
bestaan)
1.3
Verantwoorden
&
Meten
De
mate
waarin
outcome
een
rol
speelt
is
bepalend
voor
een
smalle
of
brede
betekenis
van
frontlijnwerk.
Wanneer
outcome
een
grote
rol
speelt
binnen
de
verantwoordingsstructuur
van
het
team
schuift
het
qua
positionering
in
het
analysekader
op
naar
rechtsonder
(kwadrant
IV).
Geen
van
de
teams
lijkt
op
dit
moment
zo
ver
te
zijn
dat
de
partnerorganisaties
overwegend
waarde
hechten
aan
resultaten
die
op
het
niveau
van
outcome
worden
beschreven.
In
de
praktijk
spelen
bij
alle
teams
outputcijfers
nog
een
21
Excellentie in Frontlijnteams grote
rol,
met
name
ter
verantwoording
naar
partners
toe
omdat
nog
altijd
de
enige
gemeenschappelijke
taal
blijkt
te
zijn.
Alle
teams
spreken
wel
uit
dat
zij
in
een
zoektocht
zitten
naar
een
alternatief
voor
deze
gemeenschappelijke
taal
dat
zich
manifesteert
op
het
niveau
van
outcome.
Een
geschikt
instrument
als
onderdeel
van
deze
nieuwe
vorm
van
gemeenschappelijke
taal
wordt
genoemd
in
de
vorm
van
de
participatieladder.
Deze
wordt
(weliswaar
op
verschillende
manieren)
in
alle
teams
gebruikt
binnen
de
verantwoordingsstructuur.
In
het
figuur
hiernaast
wordt
de
zoektocht
in
beeld
gebracht
via
de
pijl.
Een
andere
dimensie
die
hier
relevant
is,
is
de
informatiepositie
van
teams.
De
teams
gaan
hier
verschillend
mee
om.
Het
verschil
zit
met
name
in
de
mate
waarin
bewust
gebruik
wordt
gemaakt
van
de
informatiepositie
vanuit
een
strategisch
belang.
Sommige
teams
beschrijven
dat
zij
bewust
zorgen
dat
leerervaringen
of
casusbeschrijvingen
bij
specifieke
personen
terecht
komen
die
van
daaruit
ruimte
creëren
voor
de
werkwijze
van
de
teams.
Naarmate
dit
op
grotere
schaal
gebeurt
schuift
het
team
qua
positionering
met
betrekking
tot
verantwoording
in
het
analysekader
op
naar
rechtsonder
(kwadrant
IV).
Afhankelijk
van
het
doel
waarmee
de
teams
dit
doen
schuift
het
team
naar
boven
(wanneer
de
hiërarchische
positie
van
het
sleutelfiguur
een
rol
speelt)
of
naar
beneden
(wanneer
de
sleutelfiguren
worden
betrokken
om
een
lerend
effect
te
bewerkstelligen).
2.
Steun
2.1
Type
steun
De
teams
benoemen
grofweg
twee
typen
steun.
Namelijk
hiërarchische
steun
of
rugdekking
en
samenwerkingssteun.
Vanuit
het
analysekader
kan
rugdekking
beschouwd
worden
als
een
vorm
van
macht
en
samenwerkingssteun
als
een
vorm
van
kracht.
Alle
teams
benoemen
de
invloed
van
beide
typen
steun
in
hun
werk.
Over
het
algemeen
kan
gezegd
worden
dat
wanneer
de
steun
meer
op
basis
van
macht
plaatsvindt,
de
betekenis
van
het
frontlijnwerk
smaller
is.
Wanneer
steun
juist
meer
op
basis
van
kracht
plaatsvindt,
wordt
de
betekenis
van
het
frontlijnwerk
breder.
Effectieve
steun
Als
het
gaat
om
effectieve
steun
laten
de
teams
zien
dat
er
een
patroon
van
‘tweerichtingsverkeer’
nodig
is.
Enerzijds
gaat
het
erom
dat
samen
gebouwd
wordt
aan
ontwikkeling
van
de
werkwijze,
op
basis
van
zorgvuldig
gevonden
gedeelde
belangen
waarbij
begrip
voor
elkaars
situatie
een
belangrijk
uitgangspunt
is.
Anderzijds
is
er
ook
afgedwongen
ruimte
nodig.
Via
een
hiërarchische
lijn
worden
afspraken
en
de
daarmee
gepaard
gaande
verhoudingen
duidelijk
neergezet
(rugdekking).
In
een
vergaande
vorm
gebeurt
dit
via
een
convenant.
Bij
alle
teams
is
sprake
van
beide
vormen
van
steun
maar
zijn
deze
in
verschillende
mate
aanwezig.
Als
deze
steun
op
beide
fronten
in
de
juiste
mate
aanwezig
is
ontstaat
via
het
tweerichtingsverkeer
een
wisselwerking
tussen
harde
samenwerkingsafspraken
en
gezamenlijke
doorontwikkeling
in
de
praktijk.
Enerzijds
worden
de
verhoudingen
via
hiërarchische
lijn
duidelijk
waarmee
vervolgens
een
functioneel
proces
kan
plaatsvinden
met
betrekking
tot
de
juiste
invulling
van
de
afspraken,
wat
het
pad
vrij
maakt
om
op
constructieve
manier
verder
te
bouwen
aan
doorontwikkeling
van
de
aanpak.
De
bijbehorende
afweging
voor
frontlijnteams
is
het
vinden
van
een
juiste
balans
tussen
beide
typen
steun.
2.2
Kansen
&
Bedreigingen
Ondanks
dat
de
teams
zijn
geselecteerd
op
basis
van
de
gemeenschappelijke
eigenschap
dat
zij
succesvol
zijn
ingebed
wordt
ook
zichtbaar
dat
er
naar
de
toekomst
toe
in
alle
teams
onzekerheden
spelen
die
een
bedreiging
vormen
voor
borging
van
de
werkwijze.
Hoewel
de
teams
deel
uitmaken
van
vitale
coalities,
wijzen
alle
teams
op
de
cruciale
rol
van
sleutelfiguren
zowel
ín
als
in
de
directe
omgeving
van
de
teams.
Die
laatste
groep
vormt
een
steunpilaar
via
het
verlenen
van
(bestuurlijke)
rugdekking
voor
de
teams.
De
aanwezigheid
van
sleutelfiguren
is
op
lange
termijn
altijd
instabiel
omdat
dit
per
definitie
verbonden
is
aan
specifieke
personen.
Zij
verdwijnen
echter
dikwijls
van
het
toneel
en
de
vraag
of
het
stokje
door
de
juiste
personen
wordt
overgenomen
brengt
voortdurend
een
vorm
van
onzekerheid
met
zich
mee.
Netwerkprincipe
Een
kansrijke
beweging
is
de
grote
waarde
die
op
uitvoeringsniveau
wordt
gehecht
aan
het
netwerkprincipe.
Het
is
opvallend
dat
medewerkers
van
alle
teams
het
belang
van
samenwerking
uitspreken.
Medewerkers
maken
voortdurend
afhankelijkheden
tastbaar
in
specifieke
situaties.
Van
daar
uit
wordt
gezocht
naar
constructieve
oplossingen.
Dáár
worden
op
microniveau
vitale
coalities
gesloten.
Dáár
wordt
onderling
22
Excellentie in Frontlijnteams geprobeerd
om
elkaars
taal
te
leren
verstaan
en
samen
aan
een
plan
van
aanpak
te
gaan
werken.
Dáár
vindt
verbreding
van
de
blik
plaats
en
wordt
gewerkt
aan
het
zichtbaar
maken
van
de
meerwaarde
die
in
de
plaats
komt
voor
alle
afzonderlijke
interventies.
3.
Werkwijze
3.1
Methode
Alle
teams
laten
zien
hoe
je
kleinschalig,
zo
dicht
mogelijk
bij
de
burger
de
generalistische
professional
zijn
werk
kunt
laten
doen.
De
teams
werken
over
het
algemeen
vraaggericht,
gaan
outreachend
naar
mensen
toe
en
pakken
vanuit
nabijheid
problemen
samen
aan.
Dit
betekent
dat
niet
wordt
gewerkt
vanuit
een
loket,
maar
letterlijk
bij
de
bewoners
in
de
buurt.
De
mate
waarin
de
eigen
kracht
van
de
bewoner
uitgangspunt
is
binnen
de
methode,
is
verschillend
per
team.
In
één
van
de
teams
gebeurt
dit
in
de
vorm
van
empowerment
via
coaching.
Hier
nemen
de
teamleden
bewust
afstand
van
een
eventuele
hulpverlenersrol
en
is
empowerment
dus
het
primaire
doel.
Deze
teams
zitten
qua
positionering
in
het
analysekader
onderin
(kracht).
In
de
andere
teams
is
de
afstand
tot
hulpverlening
of
gespecialiseerde
dienstverlening
minder
groot.
In
die
gevallen
is
er
dan
ook
vaak
een
expliciete
link
met
de
taak
om
complexe
sociale
problematiek
op
te
lossen.
In
die
teams
krijgen
medewerkers
te
maken
met
regie
en
afstemming.
Deze
teams
zitten
dan
qua
positionering
in
het
analysekader
meer
bovenin
(macht).
3.2
Afbakening
doelgroep
Over
het
algemeen
geldt
een
brede
benadering
richting
selectie
van
de
doelgroep.
De
deuren
staan
vaak
letterlijk
open
voor
alle
bewoners
in
de
wijk
die
een
steuntje
nodig
hebben.
Op
dit
moment
bestaat
er
binnen
de
teams
en
bij
de
betrokken
partners
nog
een
behoorlijke
acceptatie
om
een
dergelijke
brede
doelgroepformulering
te
handhaven.
Dit
kan
verklaard
worden
doordat
de
teams
vaak
direct
gelinkt
aan
de
wijkaanpak
aan
het
werk
zijn.
In
de
zogenaamde
‘generalistisch’
opererende
teams
(zie
4,2)
waarin
medewerkers
vanuit
verschillende
organisaties
werken
wordt
op
dit
gebied
wel
een
spanning
beschreven.
Uiteindelijk
willen
deze
organisaties
duidelijkheid
omtrent
resultaten
en
die
worden
nog
niet
op
grote
schaal
via
outcome
benoemd.
Dus
‘tellen’
de
resultaten
op
dit
gebied
niet
en
is
het
een
lastige
opgave
de
resultaten
voor
deze
participerende
organisatie
toch
voor
het
voetlicht
te
krijgen.
Het
is
opvallend
dat
in
de
teams
waar
grotere
handelingsbevoegdheid
is
namens
andere
organisaties
(die
qua
positionering
georiënteerd
zijn
op
‘macht’)
de
neiging
aanwezig
is
tot
een
smallere
opvatting
van
de
betekenis
van
het
frontlijnwerk.
In
één
van
de
teams
is
bijvoorbeeld
zelfs
een
specifieke
doelgroep
geformuleerd
(namelijk
uitkeringsgerechtigden
met
een
lange
afstand
tot
de
arbeidsmarkt
in
een
specifieke
wijk).
3.3
Multiplier
In
twee
van
de
vijf
teams
wordt
bewust
gewerkt
aan
het
vergroten
van
de
reikwijdte
van
de
inspanning.
Door
de
inzet
van
bewoners
als
vrijwilligers
kunnen
bij
een
minimale
professionele
inspanning
veel
meer
burgers
verder
geholpen
worden.
Een
verdergaande
vorm
hiervan
is
‘ervaringsdeskundigheid’.
Hier
maken
bewoners
die
zelf
ervaring
hebben
met
een
situatie
van
kwetsbaarheid
waar
zij
bovenop
zijn
gekrabbeld,
na
een
opleiding
zelfs
deel
uit
van
het
frontlijnteam.
Door
deze
impuls
binnen
de
werkwijze
wordt
een
multipliereffect
bereikt.
Dit
element
van
de
werkwijze
lijkt
een
veelbelovende
impuls.
Met
name
wanneer
training
of
onderwijs
gekoppeld
wordt
aan
het
multipliereffect.
Hiermee
groeit
het
aantal
vertegenwoordigers
van
de
‘menselijke
kant’
op
frontlijnposities
en
levert
het
een
natuurlijke
spin‐off
van
kennis
in
de
wijk
zelf
op,
waardoor
de
wijk
sterker
wordt
en
men
elkaar
vanuit
natuurlijke
verbanden
vooruit
helpt.
Hier
staat
wel
tegenover
dat
de
frontlijnteams
een
inspanning
moeten
leveren
om
de
dit
proces
draaiend
te
krijgen
(capaciteit).
Daarnaast
is
het
van
belang
dat
de
teams
investeren
in
het
trainen
en
opleiden
van
de
vrijwilligers
of
stagiaires.
Het
bewerkstelligen
van
dit
effect
is
van
belang
voor
frontlijnteams
omdat
het
de
veerkracht
in
de
wijk
stimuleert
(geïllustreerd
door
het
tandwiel
van
het
afwegingsmechanisme)
en
daarmee
verduurzaming
bewerkstelligt.
Dit
effect
is
noodzakelijk
omdat
vanwege
de
grote
omvang
van
de
doelgroep
(10%
van
de
bevolking)
massa
gemaakt
moet
kunnen
worden.
Het
multipliereffect
is
niet
alleen
effectief
wanneer
op
grote
schaal
inzet
nodig
is,
maar
ook
om
een
duurzame
verdiepingsslag
te
maken
binnen
de
teams.
Wanneer
professionals
zich
intensiever
bezig
houden
met
het
creëren
van
het
multipliereffect
zijn
zij
genoodzaakt
in
grote(re)
mate
te
interveniëren
op
basis
van
het
eigen‐ kracht‐principe
in
de
wijk.
Het
is
opvallend
dat
alleen
teams
die
een
nadrukkelijke
oriëntatie
op
kracht
kennen,
dit
multipliereffect
hebben
opgenomen
in
hun
werkwijze.
Voor
teams
die
meer
bovenin
het
analysekader
zijn
gepositioneerd
23
Excellentie in Frontlijnteams (richting
‘macht’)
is
het
minder
goed
mogelijk
gebruik
te
maken
van
dit
effect
omdat
veel
meer
eisen
worden
gesteld
aan
handelingsbevoegdheid
(mandaat)
van
medewerkers.
4.
Professional
4.1
Wie
is
de
professional?
Vaak
wordt
de
term
‘helikopterview’
genoemd
om
aan
te
geven
dat
professionals
niet
alleen
de
situatie
zelf
moeten
kunnen
analyseren
op
microniveau,
maar
ook
moeten
inschatten
op
welke
manier
deze
situatie
op
macroniveau
betekenis
krijgt.
Hierin
vormt
hij
een
verbindende
schakel
als
het
gaat
om
het
in
beeld
brengen
van
wederzijdse
belangen
tussen
individu
en
instanties.
Daarnaast
betekent
het
ook
dat
de
professionals
in
de
teams
betrokken
zijn
bij
(door‐)ontwikkeling
van
de
methodiek.
Deze
kenmerken
worden
door
alle
teams
genoemd.
De
ruimte
die
de
professional
krijgt
om
in
deze
positie
te
handelen
is
verschillend.
Het
verschil
kan
geduid
worden
in
twee
uitersten.
De
ruimte
voor
de
professional
is
minder
groot
in
teams
die
linksbovenin
het
analysekader
(kwadrant
I)
zijn
gepositioneerd
omdat
daar
minder
wordt
gehecht
aan
het
lerende
vermogen
vanuit
de
frontlijn
en
er
daarnaast
minder
ontwikkelruimte
is
omdat
er
meer
afhankelijkheid
is
van
een
gespecialiseerde
handelingsruimte.
Dezelfde
ruimte
wordt
groter
naarmate
het
team
rechtsonderin
het
analysekader
(kwadrant
IV)
gepositioneerd
is.
Daar
wordt
veel
belang
gehecht
aan
lerend
vermogen
vanuit
de
frontlijn.
15 Spiegelen
Frontlijnteams
hebben
niet
alleen
burgers
als
‘klant’.
Het
aansturen
van
samenwerkingspartners,
hen
te
vriend
houden
en
goed
blijven
samenwerken
vraagt
om
dezelfde
vaardigheden
als
het
goed
kunnen
werken
met
een
burger.
Dat
is
enerzijds
laveren
tussen
normeren,
grenzen
stellen,
herinneren
aan
afspraken
of
consequenties
die
er
volgen
op
het
niet
naleven
van
afspraken
en
anderzijds
bij
hen
aansluiten,
helpen,
ondersteunen
en
win‐win
situaties
creëren.
Gespiegeld
wordt
zichtbaar
dat
de
professional
hetzelfde
nodig
heeft
in
een
situatie
met
een
bewoner
als
wat
hij
op
alle
niveaus
daarna
nodig
heeft.
De
rol
van
de
professional
vereist
in
deze
gevallen
dus
ook
dat
hij
zich
bezig
houdt
met
strategisch
handelen
naar
de
partners.
De
inhoud
dicteert
dat
patroon.
In
het
handelen
van
de
professional
spelen
op
dat
moment
niet
alleen
de
belangen
van
een
gezinssysteem
een
rol,
maar
daaraan
gespiegeld
spelen
ook
de
belangen
van
verschillende
betrokken
organisaties
een
rol.
4.2
Samenstelling
teams
Alle
teams
spreken
uit
dat
de
selectie
van
medewerkers
cruciaal
is.
De
teamleiders
geven
aan
dat
zij
zeer
bewust
hebben
geselecteerd
op
variatie
in
deskundigheid,
kwaliteiten
en
competenties.
Door
de
veelheid
aan
competenties,
eigenschappen
en
kennis
die
in
relatie
tot
de
professional
wordt
genoemd,
geven
ze
aan
dat
niet
iedereen
het
in
zich
heeft
deze
functie
te
vervullen.
Een
opvallende
ontwikkeling
is
dat
de
meerdere
teams
bewust
bezig
zijn
invulling
te
geven
aan
generalistisch
opererende
teams.
Dat
houdt
in
dat
alle
teamleden
een
eigen
specialisme
hebben,
maar
dat
ze
in
principe
generalistisch
werken
en
daarmee
hun
specialisme
flexibel
inzetten:
via
hun
teamleden.
Deze
specialisten
kunnen
ofwel
volledig
opgaan
in
het
team,
of
in
dienst
van
een
moederorganisatie
blijven.
De
burger
heeft
één
contactpersoon.
Aan
deze
persoon
zitten
dus
de
eventueel
benodigde
specialismen
verbonden
via
het
teamverband
want
de
burger
ziet
alleen
deze
ene
professional.
De
uitdaging
die
hier
bij
hoort
wordt
enerzijds
benoemd
als
het
zoeken
naar
een
ontsluitingsmechanisme
van
specialismen
(ook
wel
specialistische
kennis)
via
samenwerking
binnen
het
team.
En
anderzijds
als
het
zoeken
naar
een
juiste
hoeveelheid
kennis
die
voor
de
professionals
behapbaar
is
en
op
basis
waarvan
ze
generalistisch
kunnen
werken.
Aan
de
verhouding
tussen
generalisme
en
specialisme
is
een
spanning
verbonden.
Namelijk
dat
de
specialisten
enerzijds
in
verbinding
moeten
staan
met
of
specialistische
kennis
of
zelfs
hun
moederorganisatie
om
effectief
gebruik
te
kunnen
maken
van
de
expertise,
deskundigheid
en
korte
lijnen.
Maar
anderzijds
moeten
die
personen
ook
generalistisch
gaan
werken
en
daarbij
beschikken
over
kennis
vanuit
andere
disciplines
en
daarnaast
de
werkwijze
vanuit
hun
specialisme
deels
los
kunnen
laten.
15
uit
interview
met
J.
Zonneveld
24
Excellentie in Frontlijnteams
Wanneer
het
werk
van
het
generalistische
team
vooral
is
ingegeven
door
een
specifieke
handelingsbevoegdheid
vanuit
partnerorganisaties
dan
opereert
het
team
links
bovenin
het
analysekader.
Wanneer
dit
niet
het
geval
is
opereert
het
team
juist
meer
rechts
onderin
het
analysekader.
In
dat
geval
handelen
de
teams
integraal
om
zelfwerkzaamheid
bij
burgers
te
bewerkstelligen.
5.
Samenwerking
5.1
Positie
binnen
samenwerking
Een
centrale
vraag
die
bepalend
is
op
welke
manier
de
teams
zich
verhouden
tot
samenwerkingspartners
hangt
samen
met
de
mate
waarin
de
teams
op
het
gebied
van
samenwerkingspartners
opereren.
Aan
de
ene
kant
zijn
er
teams
die
de
taken
van
de
samenwerkingsorganisaties
‘overnemen’,
deze
zijn
meer
bovenin
het
analysekader
gepositioneerd
(richting
macht).
Anderzijds
zijn
er
teams
die
de
taken
bewust
bij
die
organisatie
laten
liggen.
In
dat
geval
benadrukken
de
teams
dat
zij
niet
op
de
stoel
van
de
hulpverlener
gaan
zitten
en
die
rol
dus
in
principe
nooit
overpakken
en
deze
zoveel
mogelijk
bij
de
samenwerkingsorganisatie
zelf
laten
liggen.
Deze
teams
positioneren
zich
onderin
het
analysekader
(richting
kracht).
Het
is
opvallend
dat
de
mate
waarin
de
handelingsbevoegdheden
zijn
vastgelegd
niet
alles
zegt
over
de
mate
waarin
het
team
zich
sterker
manifesteert
richting
‘macht’.
Het
team
waar
de
handelingsbevoegdheid
(mandaat)
is
vastgelegd
via
een
samenwerkingsconvenant
geeft
aan
dat
dit
geen
vrijbrief
is
om
vervolgens
‘je
eigen
gang’
te
gaan.
Opvallend
is
dat
subtiele
samenwerkingsvormen
hierdoor
soms
nog
wel
belangrijker
lijken
te
worden.
Eén
van
de
respondenten
benoemt
dit
als
een
wisselwerking
tussen
harde
samenwerkingsafspraken
en
gezamenlijke
doorontwikkeling
in
de
praktijk.
Hierbij
lijken
de
verhoudingen
op
scherp
te
zijn
gezet
door
het
convenant,
wat
vervolgens
het
pad
vrij
maakt
om
op
constructieve
manier
verder
te
bouwen
aan
doorontwikkeling
van
de
aanpak.
Daar
tegenover
staat
dat
teams
die
geen
mandaat
hebben
en
moeten
terugvallen
op
hiërarchische
rugdekking
hun
‘macht’
op
een
doordringendere
manier
moeten
inzetten.
5.2
Hoe
wordt
het
frontlijnteam
gezien
door
partners
Alle
teams
realiseren
zich
dat
partners
een
beeld
hebben
van
hen
waarbij
zij
soms
brutaal
en
irriterend
over
komen.
Dit
beeld
kan
constructieve
samenwerking
in
de
weg
staan.
Een
aantal
teams
benoemen
hierbij
expliciet
dat
het
hun
taak
is
om
vanuit
het
beeld
dat
is
ontstaan
te
bouwen
aan
een
constructieve
samenwerkingspositie.
In
alle
teams
wordt
gesproken
over
inspanningen
die
toe
werken
naar
deze
constructieve
samenwerkingspositie.
De
mate
waarin
dit
gebeurt
is
verschillend.
De
teams
zijn
in
verschillende
mate
sensitief
voor
beeldvorming
bij
partners:
het
ene
team
alerter
dan
het
andere.
Teams
die
alert
zijn
benadrukken
het
belang
van
de
constructieve
samenwerkingspositie
zeer
nadrukkelijk:
zij
spreken
over
‘elkaars
taal
leren
verstaan,
met
elkaar
een
gezamenlijk
plan
van
aanpak
maken
en
hiermee
de
meerwaarde
van
elke
afzonderlijke
interventie
laten
zien’.
Hiermee
beogen
zij
dat
er
een
verbreding
van
de
blik
ontstaat.
Naarmate
hier
meer
nadruk
op
ligt
verschuift
het
team
qua
positionering
in
het
analysekader
naar
rechts
(voor
de
mate
waarin
integraal
wordt
gekeken)
en
naar
onder
(voor
de
mate
waarin
vanuit
deze
integrale
blik
samenwerking
in
de
breedte
worden
opgezocht).
6.
Handelingsruimte
6.1
Reikwijdte
van
de
handelingsruimte
Uit
de
gesprekken
blijkt
dat
de
handelingsruimte
op
twee
niveaus
een
rol
speelt:
• Ruimte
voor
handelen
in
situatie
• Ruimte
voor
handelen
in
samenwerkingsrelatie
(formele
handelingsruimte)
In
het
onderscheid
tussen
handelen
in
een
situatie
en
in
een
samenwerkingsrelatie
lijkt
sprake
te
zijn
van
een
wisselwerking.
Deze
wisselwerking
zou
in
uiterste
vormen
handelingsmogelijkheden
als
volgt
kunnen
worden
geduid:
Veel
ruimte
in
samenwerking
Weinig
ruimte
in
samenwerking
Veel
ruimte
voor
situatie
Mandaat
Faciliteren
Weinig
ruimte
voor
situatie
Hulpverlening
Dienstverlening
25
Excellentie in Frontlijnteams
Alle
teams
benadrukken
eensgezind
dat
zij
veel
ruimte
hebben
om
te
handelen
in
een
situatie
op
basis
van
wat
nodig
is.
Vervolgens
is
het
cruciaal
hoe
de
formele
handelingsruimte
eruit
ziet
voor
de
mate
waarin
de
improvisatieruimte
kan
worden
ingevuld.
Teams
zonder
formele
handelingsruimte
mogen
veel
improviseren
zolang
zij
maar
niet
aan
de
bevoegdheden
van
de
kokers
komen.
Deze
teams
zijn
onderin
het
analysekader
gepositioneerd,
richting
‘kracht’.
Deze
teams
hebben
een
meer
faciliterende
rol.
Teams
die
zich
bovenin
het
analysekader
positioneren
(richting
‘macht’)
hebben
de
meeste
ruimte
om
te
handelen.
Het
mandaat
is
hierbij
een
uiterste
vorm.
6.2
Signaleringsfunctie
De
manier
waarop
de
relatie
tussen
burger
en
instanties
door
de
teams
functioneel
wordt
gemaakt
is
via
de
signaleringsfunctie.
Alle
teams
zien
het
als
een
taak
om
signalen
die
het
niveau
van
het
individu
overstijgen,
terug
te
koppelen
naar
partners
die
daar
iets
mee
te
maken
hebben.
Dit
gebeurt
op
verschillende
manieren.
In
enkele
teams
is
dit
op
structurele
basis
belegd.
Bijvoorbeeld
via
overleggen
waarbij
partners
op
wijkniveau
aanwezig
zijn.
In
andere
gevallen
zijn
er
specifieke
contactpersonen
in
de
organisatie
beschikbaar
zodat
korte
lijntjes
mogelijk
zijn.
Naarmate
deze
functie
explicieter
wordt
uitgedragen
schuift
het
team
qua
positionering
in
het
analysekader
op
naar
rechts
waarmee
de
betekenis
van
het
werk
breed
wordt
opgevat.
Wanneer
de
teams
hun
signaleringsfunctie
overwegend
inzetten
voor
het
oplossen
van
één
specifiek
probleem
dan
bevinden
zij
zich
meer
links
in
het
analysekader.
Hoe
meer
het
team
zich
naar
rechts
beweegt,
des
te
meer
impulsen
en
prikkels
effectief
worden
omgezet
in
lerend
vermogen
vanuit
de
frontlijn.
7.
Faciliteren
–
communicatie,
leervormen
en
aansturing
Alle
teams
bespreken
een
uitgebreide
communicatiestructuur
waarin
de
inhoud
van
het
werk
het
uitgangspunt
is.
De
nadruk
ligt
hierbij
niet
op
controleren
en
bewaken,
maar
op
het
actueel
houden
van
inhoudelijke
uitgangspunten
en
deze
gekoppeld
aan
specifieke
situaties
ter
discussie
stellen.
Het
team
is
een
belangrijke
leereenheid.
Na
de
juiste
samenstelling
van
het
team
wordt
het
bouwen
aan
het
teamfundament
als
cruciaal
element
benoemd.
Leren
op
dit
schaalniveau
wordt
in
alle
teams
als
uitgangspunt
genomen.
Kennis
uit
elkaars
handelen
halen
is
daarbij
cruciaal.
Niet
alleen
in
praktijksituaties
maar
ook
vanuit
de
gezamenlijke
reflectie
hierop.
De
professionals
moeten
steeds
kritisch
naar
het
eigen
handelen
kunnen
kijken
en
moeten
dat
ook
voortdurend
ter
discussie
stellen.
Bij
het
aansluiten
op
passende
leervormen
worden
twee
uitdagingen
genoemd.
Enerzijds
is
dat
het
ontsluiten
van
kennis
op
het
juiste
moment
en
bij
de
juiste
persoon.
Anderzijds
is
dat
het
inschatten
van
de
juiste
inhoud
en
hoeveelheid
kennis
van
verschillende
disciplines
die
een
generalist
nodig
heeft
in
het
dagelijks
werk.
Een
opvallende
leervorm
is
de
Community
of
Practice
(CoP).
Deze
methode
werkt
met
de
situatie
van
de
burger
als
startpunt
(in
tegenstelling
tot
organisatiebelangen).
Pas
daarna
wordt
bekeken
wat
voor
deze
burger
vanuit
het
netwerk
kan
gebeuren,
en
welke
rol
de
eigen
kracht
van
de
cliënt
hierbij
speelt.
Er
zit
een
soort
methodiek
in
verweven
die
deelnemers
dwingt
om
de
situatie
te
benaderen
vanuit
het
perspectief
van
de
burger.
Daarnaast
is
essentieel
dat
medewerkers
van
verschillende
organisaties
die
in
wijkverband
samenwerken,
deelnemen
aan
deze
CoP.
Hierdoor
wordt
de
samenwerking
door
een
structurele
leervorm
ondersteund.
Het
is
opvallend
dat
binnen
de
leervormen
meer
belang
wordt
gehecht
aan
het
team
als
leereenheid
naarmate
de
teams
zich
verder
onderin
het
analysekader
bevinden.
Naarmate
‘macht’
nadrukkelijker
een
rol
speelt
binnen
de
teams
is
het
leren
via
instructie
een
passende
leervorm.
In
die
gevallen
moeten
medewerkers
immers
handelingsbevoegd
zijn
om
vastgelegde
taken
vanuit
de
kokers
uit
te
voeren.
In
teams
die
zich
onderin
het
figuur
bewegen
ligt
de
nadruk
meer
op
handelingsbekwaamheid
(waardoor
het
mogelijk
is
ervaringsdeskundigheid
als
type
professionaliteit
ingezet
kan
worden).
26
Excellentie in Frontlijnteams
D.
Schema
Overeenkomsten
&
Verschillen
In
onderstaand
schema
zijn
vanuit
bovenstaande
analyse
(onderdeel
C)
overeenkomsten
en
verschillen
per
thema
samengevat
weergegeven:
Thema
Overeenkomst
Verschil
Opdracht
&
Opdrachtgeverschap
Doelstelling
Horizontale
ontstaansoriëntatie
‐
Sociale
Stijging
Verantwoorden
&
Meten
•
Oplossen
op
microniveau
(smal)
versus
beïnvloeden
op
macroniveau
(breed)
Mate
waarin
informatiepositie
bewust
wordt
gebruikt
vanwege
enerzijds
hiërarchische
positie
sleutelfiguur
(macht)
versus
lerend
effect
(kracht)
Mate
van
rugdekking
(macht)
versus
steun
via
samenwerkingsrelaties
(kracht)
• Type
Steun
Kansen
&
Bedreigingen
Methode
Afbakening
doelgroep
Multiplier
Wie
is
de
professional
Samenstelling
teams
Positie
samenwerking
Hoe
wordt
het
frontlijnteam
gezien
door
partners?
Zoektocht
naar
verantwoording
op
niveau
van
outcome
Bewust
gebruik
informatiepositie
Rugdekking
én
samenwerkingssteun
spelen
beiden
een
rol
• Steunpilaarfunctie
is
per
definitie
onstabiel
omdat
het
verbonden
is
aan
een
persoon
• Op
uitvoeringsniveau
wordt
grote
waarde
gehecht
aan
het
netwerkprincipe
Kleinschalig,
dichtbij
de
burger,
vraaggericht,
samen
aan
de
slag,
outreachend
Brede
doelgroepformulering
Teams
met
nadrukkelijke
oriëntatie
op
kracht,
hebben
een
multipliereffect
in
hun
werkwijze
Helikopterview
ten
behoeve
van
samenspel
tussen
micro‐
en
macroniveau
én
ten
behoeve
van
ontwikkeling
methodiek
Empowerment
(kracht)
versus
complexe
sociale
problematiek
(macht)
Bij
grotere
handelingsbevoegdheid
namens
andere
organisaties
is
de
neiging
aanwezig
tot
een
smallere
opvatting
van
de
betekenis
van
het
frontlijnwerk
Veel
ruimte
n.a.v.
helikopterview
(vanwege
belang
lerend
vermogen
vanuit
de
frontlijn)
versus
afgebakende
ruimte
(vanwege
gespecialiseerde
handelingsruimte)
Bewuste
selectie
op
variatie
in
Werk
van
team
is
ingegeven
door
een
specifieke
handelingsbevoegdheid
vanuit
deskundigheid,
kwaliteiten
en
partnerorganisaties
versus
integraal
competenties
handelen
om
zelfwerkzaamheid
bij
burgers
te
bewerkstelligen
Teams
nemen
taken
‘over’
van
samenwerkingspartners
versus
teams
die
de
taken
bewust
bij
die
organisatie
laten
liggen
Teams
zien
beeldvorming
als
een
• Sensitiviteit
voor
beeldvorming
bij
partners:
het
ene
team
is
alerter
dan
belangrijke
notie
en
spannen
zich
in
om
het
andere
team
op
basis
hiervan
toe
te
werken
naar
een
• Vervolgens
zit
er
verschil
in
de
mate
27
Excellentie in Frontlijnteams Hoe
wordt
het
frontlijnteam
gezien
door
partners?
Teams
zien
beeldvorming
als
een
• belangrijke
notie
en
spannen
zich
in
om
op
basis
hiervan
toe
te
werken
naar
een
• constructieve
samenwerkingspositie
Sensitiviteit
voor
beeldvorming
bij
partners:
het
ene
team
is
alerter
dan
het
andere
team
Vervolgens
zit
er
verschil
in
de
mate
waarin
integraal
wordt
gekeken
(verschuiving
richting
‘breed’)
en
in
de
mate
waarin
vanuit
deze
integrale
blik
vervolgens
samenwerking
wordt
gezocht
(verschuiving
richting
‘kracht’)
Reikwijdte
van
de
Teams
hebben
veel
ruimte
om
te
Geen
formele
handelingsruimte
handelingsruimte
handelen
op
basis
van
wat
nodig
is
in
(improvisatieruimte
reikt
tot
aan
een
situatie
bevoegdheden
van
de
kokers
=
faciliterend)
versus
veel
formele
handelingsruimte
(verbreding
van
improvisatieruimte)
Signaleringsfunctie
Signalen
die
het
niveau
van
een
individu
Oplossen
versus
prikkel
of
impuls
overstijgen
worden
teruggekoppeld
aan
betrokken
organisaties
Faciliteren
• Uitgebreide
communicatiestructuur
• Leren
via
instructie
versus
team
als
waarin
de
inhoud
van
het
werk
het
leereenheid
uitgangspunt
is
• Handelingsbevoegd
versus
• Het
team
zelf
is
de
belangrijkste
handelingsbekwaam
leereenheid
E.
Karakteristieken
binnen
analysekader
Uit
de
analyse
van
verschillen
tussen
de
teams
komen
onderscheidende
karakteristieken
naar
voren
die
invulling
geven
aan
de
contrasterende
werking
tussen
de
uitersten
op
beide
assen
(handelingsrepertoire
en
werkwijze)
in
het
analysekader:
Handelingsrepertoire
Reikwijdte
van
de
werkwijze
Macht
Kracht
Smal
Breed
Forceren
van
Oplossend
vermogen
Oplossen
Beïnvloeden
(via
probleemoplossing
burger
impuls
en
prikkels)
Complexe
Empowerment
Overnemen
Aanleren,
aanpassen
problematiek
Output
Outcome
Rugdekking
Samenwerking
Sectoraal
Integraal
Hulpverlenen
Coachen
Breedte
opschaling
Diepte
opschaling
Handelingsbevoegd
Handelingsbekwaam
(kopiëren)
(massa)
Leren
via
instructie
Team
=
leereenheid
28
Excellentie in Frontlijnteams
Deel
V
–
Conclusie
&
Aanbevelingen
Welke verschillen en overeenkomsten zijn er in de manier waarop succesvol ingebedde frontlijnteams invulling hebben gegeven aan het begrip professionaliteit en wat betekent dat voor het vormgeven van verdere professionalisering van frontlijnteams Vanuit
theoretisch
perspectief
komen
in
dit
verband
de
volgende
elementen
naar
voren.
Frontlijnsturing
verwijst
naar
het
vermogen
van
politieke
en
ambtelijke
leiders
om
onder
hun
verantwoordelijkheid
organisatorische
verbanden
op
de
werkvloer
vorm
te
geven
en
daadwerkelijk
te
laten
functioneren
in
lijn
met
de
specifieke
situatie.
Daarmee
is
frontlijnsturing
volgens
Hartman
en
Tops
primair
een
verantwoordelijkheid
van
politieke
en
ambtelijke
leiders
(p.
6).
Deze
opvatting
past
niet
naadloos
bij
de
gedachtegang
dat
wanneer
de
overheid
zich
zonder
meer
terugtrekt
uit
de
samenleving,
vanzelf
weer
een
gemeenschap
ontstaat:
‘We
gaan
de
gelukmachine
uitzetten’
Premier
Rutte,
oktober
2010
Slechts
indien
frontlijnsturing
gebaseerd
is
op
het
stimuleren
van
zelfredzaamheid
en
lokale
dynamiek,
kan
de
gelukmachine
langzamer
gaan
draaien
en
in
het
ideale
geval
in
de
toekomst
stil
gezet
worden.
De
waarde
van
frontlijnwerk
is
namelijk
gelegen
in
de
mogelijkheid
om
maatwerk
te
creëren
met
behulp
van
zelfredzaamheid
van
de
burgers,
in
een
omgeving
van
confectieaanbod,
met
de
bedoeling
dat
het
confectieaanbod
op
termijn
kan
afnemen.
In
dit
bestaansrecht
is
vanwege
een
wederzijdse
afhankelijkheid,
sprake
van
een
systeem
van
communicerende
vaten
dat
frontlijnorganisaties
verbindt
met
de
institutionele
omgeving.
De
kunst
is
in
dit
verband
om,
zoals
Waterman
het
uitdrukt,
de
noodzakelijke
bureaucratische
en
adhocratische
invloeden
als
mechanismen
met
elkaar
te
verbinden
(p.
9).
Professionaliteit
van
frontlijnteams
valt
op
grond
van
deze
theoretische
context
uiteen
in
twee
elementen
die
onlosmakelijk
met
elkaar
zijn
verbonden.
Enerzijds
stelt
professionaliteit
de
teams
in
staat
hun
werk
goed
te
doen
met
behulp
van
een
op
zelfredzaamheid
gerichte
methodiek,
anderzijds
stelt
professionaliteit
de
teams
in
staat
die
methodiek
op
een
adequate
wijze
te
borgen.
De
wijze
waarop
de
teams
in
de
praktijk
invulling
hebben
gegeven
aan
professionaliteit
in
relatie
tot
de
methodiek
wordt
hieronder
in
paragraaf
A
toegelicht.
De
wijze
waarop
de
onderzochte
teams
invulling
hebben
gegeven
aan
professionaliteit
in
relatie
tot
het
borgen
is
uitgewerkt
in
paragraaf
B.
A.
Het
element
‘methodiek’
in
relatie
tot
professionaliteit
De
overeenkomsten
tussen
methodieken
van
de
teams
vinden
hun
herkomst
in
de
horizontale
ontstaansoriëntatie
(de
‘wijkaanpak’).
Vanuit
deze
ontstaansoriëntatie
hebben
zich
succesvolle
methodieken
ontwikkeld
die
vanuit
nabijheid
meervoudige
problemen
het
hoofd
kunnen
bieden
via
het
principe
van
zelfwerkzaamheid.
Hiermee
springen
de
frontlijnteams
in
het
gat
dat
de
institutionele
omgeving
laat
liggen.
De
waarde
van
dit
werk
heeft
betrekking
op
decentraal
werken
vanuit
een
contrasterende
werking
van
kracht
ten
opzichte
van
macht
enerzijds,
en
integraal
ten
opzichte
van
sectoraal
anderzijds.
Vanuit
het
totaalbeeld
van
overeenkomsten
(deel
IV,
D)
komt
een
beeld
naar
voren
dat
de
teams
zich
qua
methodiek
idealiter
in
het
kwadrant
rechts
onderin
het
analysekader
positioneren
(kwadrant
IV,
p.
19).
Bij
nadere
beschouwing
bestaan
er
echter
aanzienlijke
verschillen
in
de
door
de
teams
gehanteerde
methodiek.
Wanneer
de
onderzoeksresultaten
van
de
gehanteerde
methodieken
worden
gepositioneerd
binnen
het
eerder
toegelichte
analysekader
kunnen
de
verschillen
tussen
de
vijf
teams
als
volgt
schematisch
weergegeven
16 worden :
16
Deze
positionering
is
een
interpretatie
die
achteraf
heeft
plaatsgevonden
op
basis
van
de
beschikbare
onderzoeksresultaten.
De
positionering
is
dus
indicatief
omdat
er
geen
meting
heeft
plaatsgevonden
bij
de
respondenten
op
basis
van
specifieke
waarden
op
de
assen.
29
Excellentie in Frontlijnteams
De
drie
bovenste
teams
hebben
de
nadruk
op
het
werken
vanuit
‘kracht’
gemeen.
Een
belangrijk
kenmerk
hiervan
is
dat
deze
teams
geen
ruimte
hebben
om
vanuit
hun
positie
als
team
probleemoplossingen
te
forceren.
Zij
houden
daarbij
bewust
afstand
van
een
eventuele
hulpverlenersrol.
Teams
die
in
mindere
mate
op
‘kracht’
zijn
georiënteerd,
kunnen
het
empowerment‐principe
wel
als
uitgangspunt
hebben,
maar
schuiven
qua
methodiek
naar
boven
in
het
figuur. Dat
kan
gebeuren
doordat
het
team
bijvoorbeeld
een
specifieke
doelgroep
heeft
waarbij
complexe
problematiek
speelt
die
het
forceren
van
probleemoplossing
noodzakelijk
acht.
Of
omdat
zij
zelf
invloed
kunnen
uitoefenen
op
het
gebied
van
‘regelmacht’
zoals
het
geval
is
bij
een
formele
handelingsbevoegdheid
namens
een
andere
organisatie
(het
mandaat).
In
de
teams
die
meer
richting
‘macht’
zijn
georiënteerd,
is
de
handelingsbevoegdheid
van
zwaarder
wegend
belang
waardoor
het
lastiger
is
om
ook
vrijwilligers
in
te
schakelen.
In
het
laatste
geval
is
handelingsbekwaamheid
belangrijker
dan
handelingsbevoegdheid.
Het
andere
onderscheid
(de
smalle
versus
brede
reikwijdte
van
de
werkwijze)
krijgt
binnen
de
teams
ook
op
verschillende
manieren
invulling.
In
alle
teams
zijn
inspanningen
zichtbaar
om
de
reikwijdte
van
de
werkwijze
breder
in
te
zetten
via
het
beïnvloeden
en
meedenken
in
hun
omgeving.
Maar
op
het
moment
dat
zij
dat
doen
vanuit
een
sectorale
context
in
plaats
van
een
integrale
context,
schuiven
de
teams
qua
methodiek
op
naar
links
in
het
figuur.
Ook
wanneer
de
teams
een
sectorale
doelgroepbenadering
hanteren
schuiven
zij
op
naar
links.
Zo
zijn
er
teams
die
resultaten
in
termen
van
sectorale
output
dienen
te
verantwoorden.
Aanbevelingen
voor
het
vormgeven
van
professionaliteit
in
relatie
tot
methodiek:
• De
toegepaste
methodieken
zijn
organisch
gegroeid
vanuit
een
in
de
praktijk
bestaande
behoefte.
Dat
er
verschillen
bestaan
is
logisch
en
kan
mede
worden
verklaard
door
de
specifieke
omstandigheden
op
basis
waarvan
de
methodiek
is
doorontwikkeld.
Vanuit
de
conclusie
dat
er
toch
behoorlijke
verschillen
bestaan
tussen
methodieken,
verdient
het
aanbeveling
om
de
verschillen
te
evalueren
vanuit
een
gemeenschappelijk
referentiekader.
Via
deze
weg
komen
accentverschillen
naar
voren
die
leiden
tot
inzichten
voor
het
aanscherpen
en
borgen
van
methodieken.
Deze
kennisdeling
kan
plaatsvinden
via
een
Community
of
Practice.
De
uitkomsten
van
dit
onderzoek
kunnen
worden
gezien
als
een
bijdrage
aan
dit
gemeenschappelijke
referentiekader.
30
Excellentie in Frontlijnteams Methodiekontwikkeling
vergt
grote
kennis
van
zowel
het
inhoudelijke
werkveld
als
van
de
institutionele
omgeving.
Dit
blijkt
uit
de
invulling
van
de
assen
in
het
analysekader
die
slechts
deels
te
maken
hebben
met
agogische
vaardigheden
maar
ook
in
grote
mate
eisen
stellen
aan
vaardigheden
rondom
strategische
positionering
en
de
verbinding
van
micro‐
naar
macroniveau.
Dit
stelt
hoge
eisen
aan
de
professionaliteit
van
de
teams.
Er
wordt
vanuit
het
welzijnsdomein
al
gezinspeeld
op
het
ontstaan
van
een
nieuwe
professie:
‘de
brede
professional’.
Uit
dit
onderzoek
komt
naar
voren
dat
de
breedte
nog
een
stap
verder
gaat:
kennis
over
verhoudingen
binnen
de
institutionele
omgeving
en
strategische
positionering
binnen
deze
verhoudingen
vormen
een
aanvullend
belang.
Binnen
de
volgende
paragraaf
wordt
dit
verder
uitgediept.
B.
Het
element
‘borgen
van
de
toegepaste
methodiek’
in
relatie
tot
professionaliteit
De
methodiek
van
elk
afzonderlijk
team
stelt
andere
eisen
aan
de
manier
van
borgen
en
de
daarbij
benodigde
professionaliteit.
Voor
een
methodiek
waarbij
het
accent
ligt
op
‘kracht’
en
‘breed’
(kwadrant
IV)
mag
worden
aangenomen
dat
deze
gemakkelijker
geborgd
kan
worden
binnen
een
horizontaal
georiënteerde
structuur.
Voor
een
methodiek
met
een
accent
op
‘macht’
en
‘smal’
mag
worden
aangenomen
dat
deze
gemakkelijker
aansluiting
zal
vinden
binnen
en
verticaal
georiënteerde
structuur.
17 Er
zijn
drie
opties
voor
de
manier
waarop
de
methodiek
kan
worden
geborgd:
•
1
De
teams
zoeken
vanuit
hun
ontstaanspositie
borging
bij
integrale
stakeholders
op
wijkniveau
alwaar
een
direct
belang
ligt
voor
partners
in
de
wijk
om
bij
te
dragen
aan
sociale
stijging
van
bewoners
Voordelen
Nadeel:
• • •
2
De
stakeholders
zullen
de
werkwijze
sneller
onderschrijven
Wederzijdse
belangen
zijn
inzichtelijk
op
wijkniveau
Resultaten
zijn
zichtbaar
op
wijkniveau
• • •
Het
horizontale
draagvlak
is
niet
sterk
genoeg
(geld
en
macht
ligt
in
grote
mate
bij
kokers)
Rupsje
nooit
genoeg:
oneindigheid
van
taakopvatting
zorgt
voor
behoefte
aan
borging
Toenemende
concurrentiepositie
met
de
kokers
De
teams
zoeken
steun
in
de
institutionele
omgeving
voor
het
borgen
van
de
methodiek
Voordeel:
Nadeel:
Samenwerking
met
de
kokers
is
geborgd
door
middel
van
opdrachtgeverschap
• •
Kracht
van
de
methodiek
verdwijnt
onder
invloed
van
institutionalisering
Mogelijkheid
projectencarrousel:
moeilijkheid
om
continuïteit
en
draagvlak
te
vinden
vanuit
domeinoverstijgend
perspectief
3
De
teams
zoeken
naar
een
manier
van
borging
die
zowel
voor
integrale
stakeholders
op
wijkniveau
als
18 voor
institutionele
omgeving
toegevoegde
waarde
heeft:
‘tweerichtingsverkeer’
Voordelen:
Nadeel:
• Toegevoegde
waarde
voor
kokers
Weerstand
tegen
het
afslanken
van
de
institutionele
19 • Kan
in
totaal
tot
kostenbesparing
leiden
(via
omgeving
zal
moeten
worden
overwonnen
het
uitzetten
van
de
gelukmachine)
• Opdrachtgeverschap
richting
teams
is
door
zowel
horizontale
en
verticale
stakeholders
geborgd
op
basis
van
een
gemeenschappelijk
belang
van
waaruit
de
te
hanteren
methodiek
kan
worden
geoptimaliseerd
17
Op
pagina
10
worden
de
drie
verschillende
opties
in
de
vorm
van
scenario’s
besproken
18
Vanuit
een
‘filterfunctie’
verkleinen
frontlijnteams
in
dit
geval
het
beroep
dat
op
de
kokers
wordt
gedaan
(dit
betekent
‘outsourcing’
van
werk
van
de
kokers
richting
frontlijnteams)
19
De
mate
waarin
de
wederzijdse
beïnvloeding
tussen
de
frontlijnteams
en
de
kokers
succesvol
zal
plaatsvinden
is
cruciaal.
Hieraan
ligt
een
spanning
ten
grondslag
waarbij
de
kokers
enerzijds
zullen
willen
vasthouden
aan
hun
werkwijze
en
anderzijds
deze
werkwijze
moeten
loslaten.
In
het
laatste
geval
kan
een
heroriëntatie
op
de
eigen
kerntaak
plaatsvinden
op
basis
waarvan
de
capaciteit
van
de
koker
wordt
versmald.
Wanneer
de
kokers
vooral
willen
vasthouden
aan
hun
eigen
werkwijze
zal
een
situatie
ontstaan
waarbij
hun
inzet
zal
moeten
worden
vergroot
om
te
kunnen
voldoen
aan
de
formele
inspanning
die
zij
in
de
veelheid
van
complexe
situaties
in
de
frontlijn
dienen
te
plegen.
Dat
kan
leiden
tot
onbeheersbare
groei
of
‘uitdijen’
van
de
kokers
31
Excellentie in Frontlijnteams
Vanuit
de
verschillende
kwadranten
(p.
19)
komt
een
onderscheid
naar
voren
in
termen
van
het
borgingsvraagstuk.
In
kwadrant
I
bestaat
een
dynamiek
van
sectorale
borging.
Daar
tegenover
staat
de
dynamiek
van
integrale
borging
centraal
in
kwadrant
IV.
Uit
het
praktijkonderzoek
blijkt
dat
ondanks
de
horizontale
ontstaansgeschiedenis
(kwadrant
IV,
p.
20),
de
tweede
optie
het
meest
gebruikelijk
is
met
alle
risico’s
van
dien
voor
de
ontwikkelde
methodiek.
Vanuit
deze
constatering
dient
de
opvatting
dat
de
teams
succesvol
zijn
ingebed
dan
ook
te
worden
gerelativeerd.
Teams
die
in
grote
mate
vanuit
‘kracht’
werken
en
die
nauwelijks
of
niet
verbonden
zijn
met
integrale
stakeholders,
zijn
met
hun
borging
in
de
institutionele
omgeving
(die
vaak
van
sleutelfiguren
afhankelijk
is)
erg
kwetsbaar.
Aanbevelingen
met
betrekking
tot
professionaliteit
in
relatie
tot
borgen
• Het
contrast
tussen
de
wereld
van
de
frontlijnteams
en
de
wereld
van
de
‘kokers’
lijkt
ervoor
te
zorgen
dat
de
werelden
zo
ver
van
elkaar
af
staan
dat
zij
niets
met
elkaar
te
maken
hebben.
Juist
door
die
afstand
ten
opzichte
van
elkaar
kunnen
zij
scherper
op
hun
handelen
sturen.
Vanwege
het
borgingsvraagstuk
zijn
beide
werelden
echter
tot
elkaar
veroordeeld.
Vanuit
de
conclusie
dat
de
teams
zich
qua
methodiek
idealiter
in
kwadrant
IV
in
het
analysekader
positioneren
is
een
gezamenlijke
zoektocht
naar
gemeenschappelijke
belangen
onvermijdelijk.
Een
belangrijk
gemeenschappelijk
belang
is
onder
meer
het
langzamer
laten
draaien
van
de
geluksmachine.
De
manier
van
borgen
die
daarbij
het
meest
duurzaam
is
wordt
hier
beschreven
als
optie
3
(p.
30).
Hiertoe
is
wederzijdse
kennis
noodzakelijk
van
institutionele
verhoudingen
en
ontwikkelingen
die
zich
in
deze
omgeving
voordoen
alsmede
van
ontwikkelingen
op
het
gebied
van
frontlijnsturing.
• Cruciaal
voor
het
proces
van
borgen
is
het
identificeren
van
win‐win
situaties
voor
het
frontlijnwerk
enerzijds
en
voor
de
institutionele
omgeving
anderzijds.
Dit
kan
worden
geduid
als
‘spiegeling’
(p.
23).
Gespiegeld
aan
wat
nodig
is
in
een
situatie
spelen
strategische
belangen
van
organisaties
en
belangen
van
de
samenleving
als
geheel
een
rol.
• Daarbij
is
het
op
de
eerste
plaats
van
belang
dat
men
elkaars
taal
leert
begrijpen
en
spreken.
Om
dit
te
bereiken
is
het
niet
voldoende
om
een
Community
of
Practice
te
hebben
waaraan
alleen
‘gelijkgestemde’
frontlijnteams
deelnemen.
Het
verdient
de
aanbeveling
om
aan
deze
communities
juist
ook
sleutelfiguren
uit
de
bestaande
institutionele
omgeving
te
laten
deelnemen.
Hierdoor
wordt
de
contrasterende
werking
tussen
‘kokers’
en
frontlijnteams
binnen
de
leeromgeving
gebracht
en
daarmee
wordt
deze
werking
constructief
gemaakt
en
dwingt
het
deelnemers
zich
een
gemeenschappelijke
taal
aan
te
leren.
• Behalve
samenwerking
met
de
instituties
is
de
bestuurlijke
borging
van
groot
belang
(zoals
door
Hartman
en
Tops
wordt
beschreven
in
de
definitie
van
frontlijnsturing).
Daartoe
bestaat
er
behoefte
aan
een
eenduidige
heldere
taal
waarin
de
complexiteit
van
de
methodiek
en
de
complexiteit
van
de
instituties
in
een
vaak
sterk
gepolitiseerde
en
gepassioneerde
omgeving
eenvoudig
kan
worden
weergegeven.
Uit
de
onderzoeksresultaten
blijkt
dat
medewerkers
van
frontlijnteams
gepassioneerde
mensen
zijn.
Dit
kan
ertoe
leiden
dat
de
aandacht
voor
een
heldere
boodschap
onvoldoende
aandacht
krijgt
omdat
die
boodschap
vanuit
het
perspectief
van
het
team
zo
vanzelfsprekend
is.
Het
belang
van
een
objectiveerbare
taal
en
de
vaardigheid
van
de
teams
om
zich
deze
taal
eigen
te
maken
is
in
dit
verband
onontbeerlijk.
• Naast
borging
bij
de
institutionele
omgeving
komen
uit
het
onderzoek
nauwelijks
initiatieven
naar
voren
om
voor
het
borgen
toenadering
te
zoeken
bij
andere
stakeholders
zoals
bijvoorbeeld
zorgverzekeraars,
werkgeversorganisaties
of
andere
lokale
belanghebbenden
naast
woningbouwcorporaties.
Deze
mogelijkheid
verdient
extra
aandacht
omdat
teams
die
zich
vooral
richten
op
borging
via
stakeholders
op
wijkniveau
hiermee
hun
horizontale
draagvlak
kunnen
verbreden.
Mogelijkheden
hiertoe
kunnen
voor
de
institutionele
omgeving
tevens
een
prikkel
opleveren
om
in
het
frontlijnwerk
te
(blijven)
investeren.
Net
als
bij
de
institutionele
omgeving
is
bij
dit
type
stakeholders
de
zoektocht
naar
wederzijdse
belangen
cruciaal.
Voor
een
zorgverzekering
is
deze
bijvoorbeeld
ingegeven
door
de
consequentie
dat
burgers
gezonder
zijn
en
daardoor
minder
‘belastend’
zijn.
Maar
ook
doordat
empowerment
van
burgers
een
veerkracht
oplevert
die
de
effectiviteit
van
de
dienstverlening
ten
goede
komt.
32
Excellentie in Frontlijnteams
Slotconclusie
Met
betrekking
tot
de
eerdergenoemde
evaluatie
van
frontlijnmethodieken
vanuit
een
gemeenschappelijk
referentiekader
is
er
een
aanvullende
dimensie
die
van
belang
is.
Namelijk
de
beoordeling
van
teams
voor
de
mate
waarin
er
een
balans
bestaat
in
de
borgingssituatie.
Binnen
dit
onderzoek
wordt
een
verband
verondersteld
tussen
wat
binnen
het
analysekader
zichtbaar
wordt
als
de
spanning
tussen
kwadrant
I
(borging
binnen
de
kokers)
en
de
methodiek
(kwadrant
IV,
p.
20).
Deze
spanning
vraagt
om
een
samenhangend
systeem
tussen
frontlijnsturing
(verticaal)
en
frontlijnwerk
(horizontaal)
waarbij
via
frontlijnsturing
de
voorwaarden
worden
gecreëerd
om
frontlijnwerk
plaats
te
laten
vinden.
Om
hieruit
een
maatschappelijke
meerwaarde
te
laten
ontstaan
is
het
essentieel
dat
er
een
balans
binnen
het
systeem
ontstaat.
Er
is
sprake
van
een
balans
wanneer
beide
kwadranten
in
één
systeem
een
vastgelegde
rol
hebben
ten
opzichte
van
elkaar.
Vanuit
het
onderzoek
wordt
een
nieuw
systeem
ontbloot
wat
in
de
literatuur
nog
niet
als
zodanig
wordt
genoemd.
Van
dit
systeem
weten
we
nog
niet
hoe
we
het
moeten
invullen
of
hoe
het
precies
in
balans
kan
worden
gebracht.
Daar
ligt
de
zoektocht.
De
stelling
die
in
relatie
tot
deze
zoektocht
naar
voren
komt
is
de
volgende:
Het
systeem
is
in
balans
wanneer
een
manier
van
borging
is
gevonden
die
zowel
voor
integrale
stakeholders
op
wijkniveau
als
voor
institutionele
omgeving
toegevoegde
waarde
heeft
(‘tweerichtingsverkeer’)
33
Excellentie in Frontlijnteams
Literatuurlijst
Baarda,
D.B.,
Goede,
de,
M.P.M.,
2001,
Basisboek
Methoden
en
Technieken,
Stenfert
Kroese
Boer,
N.
de.
Lans,
J.
van
der
(2011).
Burgerkracht:
de
toekomst
van
het
sociaal
werk
in
Nederland.
Raad
voor
Maatschappelijke
ontwikkeling
(RMO).
Bryman,
A.,
Bell,
E.
(2007).
Business
research
methods.
Second
edition.
Oxford
University
Press
Daamen,
S.
(2007).
Afstudeerscriptie:
‘Praktijkprofessionaliteit
in
de
frontlinie’,
Universiteit
Utrecht,
master
Bestuur
en
Beleid.
Doorzetten
en
loslaten,
toekomst
van
de
wijkaanpak
(2011).Visitatiecommissie
wijkenaanpak.
2011
Frissen,
P.,
(1996).
De
virtuele
staat.
Academic
Service.
Frissen,
P.,
Vliet,
L.
van
(2010).
Over
onvoorspelbaarheid
en
de
tragiek
van
ontkokering,
in
‘Voorbij
de
crisis’.
Boom
uitgeverij
b.v.
Giltay
Veth,
D.
(2009).
‘Het
rendement
van
zalmgedrag’.
NICIS
institute
E‐boek:
Aan
de
slag
achter
de
voordeur,
van
signaleren
naar
samenwerken.
i.o.
Ministerie
van
BZK
en
VWS.
Hartman,
C.,
Tops,
P.,
2005,
Frontlijnsturing,
uitvoering
op
de
publieke
werkvloer
van
de
stad,
Den
Haag:
Kenniscentrum
Grote
Steden
Kruiter,
A.J.,
Jong,
J.
de,
Niel,
J.
van,
Hijzen,
C.
(2008).
De
Rotonde
van
Hamed,
maatwerk
voor
mensen
met
meerdere
problemen.
Nicis
Institute
Laan,
G.
van
der,
Kersten,
R.
(2007).
Omdat
het
werkt…
Werkzame
bestanddelen
van
een
maatschappelijke
re‐ integratieproject.
Antwerpen/Apeldoorn:
Garant.
Lans,
J.
van
der
(2010).
EROPAF,
de
nieuwe
start
van
het
sociaal
werk.
Augustus.
Moore,
M.H.
Creating
Public
Value:
Strategic
Management
in
Government.
Harvard
University
Press,
1995
O'Flynn,
J.
(2007).
From
New
Public
Management
to
Public
Value:
Paradigmatic
Change
and
Managerial
34
Excellentie in Frontlijnteams Implications.
The
Australian
Journal
of
Public
Administration,
66(3),
353
–
366.
Peeters,
R.,
Steen,
M.
van
der,
Twist,
M.
van.
(2010).
De
logica
van
het
ongepaste.
NSOB.
Raad
voor
Maatschappelijke
Ontwikkeling
(2010).
De
Ontkokering
Voorbij.
SWP
Amsterdam.
Rombout,
B.
(2010).
Doorbreek
de
Patstelling
‐
van
goede
bedoelingen
naar
effectief
beleid
voor
groepen
met
een
lage
SES,
afstudeerscriptie:
Master
of
Strategic
Urban
Studies.
Scholte,
M.,
(2010).
Oude
waarden
in
nieuwe
tijden.
Over
de
kracht
van
maatschappelijk
werk
in
de
21e
eeuw.
Movisie.
Schön,
D.
(1987)
Educating
the
Reflective
Practitioner.
Jossey‐Bass,
San
Francisco
Steketee,
M.
Vandenbroucke,
K.
(2010).
Onderzoek
naar
multiprobleemgezinnen
in
Rotterdam.
Verwey
Jonker
Instituut.
Strauss,
A.,
Corbin,
J.M.
(1990).
Basics
of
qualitative
research:
techniques
and
procedures
for
developing
grounded
theory.
Thousand
Oaks,
California,
Sage.
Volberda,
H.W.,
(2004).
De
flexibele
organisatie.
Kluwer
Waterman,
R.H.
(1990).
Adhocracy.
Norton
New
York
Weick,
K.
E.
(1995).
Sensemaking
in
organizations.
Thousand
Oaks,
CA:
Sage.
Weick,
K.E.
(1979).
The
Social
Psychology
of
Organizing.
McGraw‐Hill.
Werken
aan
wijken,
experiment
samenhang
in
de
wijk
(2011).
Ministerie
van
Binnenlandse
Zaken
en
Koninkrijksrelaties.
Zuurmond,
A.,
Jong,
J.
de,
(2010)
De
professionele
Professional.
Ministerie
van
BZK
35
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
INHOUD
BIJLAGE
1
BIJLAGE
2
Beschrijving
van
de
context
van
hulp
aan
kwetsbare
36
burgers
De
Frontlijnwerker:
een
uitvoeringsprofessional
38
BIJLAGE
3
Kenmerken
van
de
professionele
professional
41
BIJLAGE
4
Criteria
kwaliteit
en
verduurzamingpotentie
frontlijnteams
42
BIJLAGE
5
Toelichting
onderzoek
‘Quick
Scan
voor
frontlijnteams’
43
BIJLAGE
6
Uitwerking
van
de
criteria
t.b.v.
casusselectie
44
BIJLAGE
7
Interviewvragen
45
BIJLAGE
8
Overzicht
respondenten
46
BIJLAGE
9
Coderingsschema
47
BIJLAGE
10
Inhoudelijke
analyse
per
team
48
BIJLAGE
11
Totaalbeeld
onderzoeksresultaten
56
36
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
1: Beschrijving
van
de
context
van
hulp
aan
kwetsbare
burgers
Capaciteitsproblemen
‘Tijd’
is
in
hulpverleningsland
een
schaars
begrip.
Gezien
de
schaalgrootte
van
de
problematiek
bestaat
er
een
grote
druk
op
professionals.
Het
Verwey
Jonker
instituut
concludeert
in
2010
over
de
Rotterdamse
situatie
dat
gezinnen
met
meerdere
problemen
tegelijk
vaak
met
lichte
vormen
van
hulp
sneller
en
beter
kunnen
worden
20 geholpen.
Echter:
‘daarbij
is
meer
andersoortige
hulp
nodig
dan
de
hulp
die
instanties
op
dit
moment
bieden’ .
Deze
ontbrekende
praktische
en
pragmatische
vorm
van
hulpverlening
loopt
als
een
rode
draad
door
de
werkwijze
van
frontlijnteams:
het
gaat
niet
om
ingewikkelde
kennis,
diagnostiek
of
gespecialiseerde
behandelingen.
Het
gaat
juist
om
hele
basale
zaken:
een
‘zetje’
(hoe
orden
ik
mijn
administratie?
hoe
breng
ik
structuur
aan
in
het
huishouden?
hoe
voer
ik
een
telefoongesprek?).
Dit
is
tegelijkertijd
een
ondersteuning
van
de
eerdergenoemde
overbelastte
Rotterdamse
professionals
die
zich
normaalgesproken
gedwongen
voelen
om
ook
praktische
zaken
op
te
pakken
om
de
gezinnen
verder
te
kunnen
helpen.
Want
deze
praktische
ondersteuning
maakt
geen
deel
uit
van
hun
ingecalculeerde
tijd.
Met
als
gevolg
dat
hun
gespecialiseerde
21 capaciteit
in
deze
gevallen
maar
gedeeltelijk
wordt
benut.
Dit
wordt
door
een
professional
van
MEE
tijdens
een
afstemmingsoverleg
over
een
gezin
als
volgt
verwoord:
‘Ik
heb
geen
tijd
voor
de
dingen
die
jullie
doen,
als
ik
met
iemand
praat
dan
kan
ik
wel
samen
meteen
de
afwas
doen,
maar
daar
houdt
het
ook
wel
op.
Het
is
een
grote
toevoeging.
Ik
heb
altijd
al
de
overtuiging
gehad
dat
dit
soort
hulp
nodig
is
om
de
gezinnen
écht
te
helpen.
Ik
heb
er
alleen
gewoon
geen
tijd
voor’.
Door
dit
alles
ontbreekt
het
‘lerend’
effect
bij
de
aanpak.
Bewoners
worden
soms
wel
geholpen,
maar
hen
wordt
niet
geleerd
hoe
ze
de
problemen
in
de
toekomst
zelf
kunnen
voorkomen.
Leren
betekent
immers
investeren
en
hulpverleners
hebben
vaak
niet
tijd
om
hier
aandacht
aan
te
besteden.
Zo
besteden
professionals
in
de
zorg
40%
van
hun
tijd
aan
administratie
en
blijft
er
slechts
60%
van
hun
tijd
over
voor
zorg
(Zuurmond,
de
Jong,
2010).
Professionals
geven
aan
wel
te
zien
wat
er
moet
gebeuren,
maar
hebben
er
simpelweg
geen
tijd
voor.
Meervoudige
problemen
Veel
meervoudige
problemen
in
de
achterstandswijken
hebben
een
repeterend
karakter,
omdat
door
de
verkokerde
aanpak
maar
zelden
de
totale
problematiek
wordt
aangepakt.
Professor
Dr.
Pieter
Winsemius
zegt
hierover:
‘Alle
problemen
in
dit
land
worden
in
kokers
opgelost’
(congres
‘bouwstenen
voor
grotestedenbeleid’,
juni
2008).
Een
maatschappelijk
probleem
heeft
vaak
meerdere
aspecten
en
een
professional
heeft
andere
professionals
nodig
om
een
probleem
op
te
lossen.
‘Het
lukt
hen
echter
niet
om
door
de
kokers
van
de
divisiestructuur
heen
te
breken.
De
knelpunt
leidt
tot
een
slecht
functionerende
overheid,
vooral
pregnant
naar
voren
komend
bij
de
zogenaamde
multi‐probleem
klanten’
(Zuurmond
en
de
Jong,
2010,
25).
Vanwege
de
marginaliteit
van
de
ééndimensionale
hulpverlening
die
dit
oplevert,
blijft
het
gezinssysteem
kwetsbaar.
Problemen
met
de
verbinding
van
problemen
aan
oplossingen
22 Op
veel
plaatsen
lijkt
deze
situatie
tot
een
patstelling
te
leiden.
De
overheid
en
hulpverlening
bereiken
met
hun
reguliere
dienstverlening
80
tot
90
procent
van
de
Rotterdamse
bevolking.
10
tot
20
procent
van
de
burgers
wordt
echter
om
uiteenlopende
redenen
niet‐
of
onvoldoende
bereikt.
Er
is
bij
de
overheid
en
hulpverlening
sprake
van
onvermogen
om
deze
burgers
te
bereiken,
er
is
bij
groepen
burgers
sprake
van
onvermogen
om
de
overheid
en
hulpverlening
te
bereiken.
Deze
‘patstelling’
heeft
grote
gevolgen.
Achterstanden
en
armoede
blijven
onopgemerkt,
investeringen
leiden
niet
tot
resultaat,
overlast
en
criminaliteit
nemen
toe.
Daardoor
lijken
controle
en
repressie
de
vervangers
te
zijn
van
hulp
en
ondersteuning.
Vooral
de
meest
kwetsbare
burgers
zoals
alleenstaanden
en
kinderen
zijn
de
dupe
en
zakken
steeds
verder
23 weg
in
de
sociale
ellende .
Steketee,
Vandenbroucke,
onderzoek
naar
multiprobleemgezinnen
in
Rotterdam,
2010
MEE
is
een
landelijke
organisatie
met
regionale
afdeling
ter
ondersteuning
voor
mensen
met
een
beperking 22
Rombout,
Doorbreek
de
Patstelling
‐
van
goede
bedoelingen
naar
effectief
beleid
voor
groepen
met
een
lage
SES,
2010
23
Rombout,
2010,
4
20 21
37
Excellentie in Frontlijnteams Bovenstaande
analyse
wordt
herkend
in
uitkomsten
van
het
onderzoek
van
het
Integraal
Toezicht
Jeugdzaken.
Vanwege
de
problematische
gevolgen
van
armoede
voor
de
ontwikkeling
van
kinderen
en
de
noodzaak
tot
samenhang
in
de
hulp,
heeft
het
Integraal
Toezicht
Jeugdzaken
(ITJ,
2011)
de
hulp
aan
deze
kinderen
in
verschillende
gemeenten
onderzocht.
Daarbij
wijst
het
ITJ
op
vier
grote
knelpunten:
• Kwetsbare
groepen
blijven
buiten
het
bereik
van
organisaties
die
hulp
kunnen
bieden
of
van
regelingen
die
participatie
kunnen
vergroten.
Of
mensen
in
contact
komen
met
regelingen
of
mogelijkheden
voor
hulp
is
onder
meer
afhankelijk
van
professionals
die
ze
treffen,
maar
die
beschikken
vaak
niet
over
de
informatie
om
jongeren
en
ouders
goed
te
informeren.
• Hulp
start
als
problemen
acuut
zijn.
Kortdurende
hulp
wordt
ingezet
om
de
acute
problemen
te
verhelpen,
maar
oorzaken
worden
niet
aangepakt.
Dit
komt
onder
meer
doordat
bij
de
start
van
de
hulp
geen
goede
probleemanalyse
wordt
gemaakt.
Dat
achterliggende
oorzaken
niet
worden
aangepakt,
vergroot
de
kans
op
herhaling
en
het
opnieuw
ontstaan
van
acute
problemen.
• Jongeren
en
ouders
worden
te
weinig
betrokken
bij
het
tot
stand
komen
van
hulp.
Ze
hebben
vaak
veel
en
wisselende
hulpverleners
die
korte
tijd
hulp
bieden,
terwijl
ouders
en
jongeren
behoefte
hebben
aan
een
hulpverlener
die
langere
tijd
betrokken
blijft.
Zowel
voor
jongeren
en
ouders
als
voor
hulpverleners
is
het
moeilijk
overzicht
te
houden
over
wie
in
het
gezin
welke
hulp
biedt.
• Hoewel
integraal
beleid
wordt
gemaakt,
is
de
uitvoering
van
het
beleid
versnipperd.
Ieder
beleidsterrein
heeft
eigen
loketten,
eigen
organisaties
met
afzonderlijke
werkprocessen
en
eigen
samenwerkingsverbanden
voor
de
uitvoering
van
het
beleid.
Jongeren
worden
hierdoor
van
het
kastje
naar
de
muur
gestuurd.
38
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
2:
De
Frontlijnwerker:
een
uitvoeringsprofessional
Volgens
Daamen
(2007)
is
vanuit
de
aandacht
voor
frontlijnsturing
een
nieuw
soort
professional
ontstaan:
een
uitvoeringsprofessional.
Deze
uitvoeringsprofessional
werkt
als
frontlijnwerker
in
de
frontlinie:
daar
waar
burger
en
instelling
samenkomen.
Hieronder
is
een
schema
weergegeven
met
daarin
elementaire
karakteristieken
die
te
maken
hebben
met
verwachtingen,
percepties,
strategieën
en
stijlen
die
een
rol
spelen
binnen
het
werk
van
de
frontlijnwerker
of
uitvoeringsprofessional.
De
betekenis
hiervan
voor
benodigde
competenties
wordt
daarna
uitgelegd.
Verwachtingen Om
de
‘juiste’
inschattingen
te
maken
en
‘goed’
te
kunnen
handelen
moet
de
uitvoeringsprofessional
een
beeld
hebben
van
verwachtingspatronen
van
zijn
werkwereld.
Deze
omgeving
wordt
gekenmerkt
door
‘onbereikbaarheid’
en
‘onbegrip’
binnen
relaties
tussen
afzonderlijke
werelden.
De
uitvoeringsprofessional
moet
kunnen
inschatten
waar
mogelijkheden
en
gevoeligheden
liggen
bij
contactlegging
en
het
behouden
van
dit
contact.
De
uitvoeringsprofessional
moet
daarnaast
in
kunnen
schatten
hoe
er
in
de
werelden
wordt
gedacht
over
‘wederkerigheid’,
met
andere
woorden:
hij
moet
weten
wat
hij
erin
moet
steken
om
er
iets
uit
te
halen.
De
kansen
die
de
uitvoeringsprofessional
aanwendt
om
werelden
te
verbinden
kunnen
ook
worden
ingeschat
op
basis
van
‘afhankelijkheden’.
Daar
waar
organisaties
en
cliënten
van
elkaar
afhankelijk
zijn
doen
zich
mogelijkheden
voor
om
verbindingen
te
leggen
gericht
op
uitkomsten
en
resultaten.
Tenslotte
spelen
‘verantwoordelijkheden’
een
rol.
De
uitvoeringsprofessional
moet
kunnen
inschatten
hoe
ver
verantwoordelijkheden
van
anderen
in
de
praktijk
rijken,
en
waar
hij
zelf
actief
met
zijn
verantwoordelijkheden
moet
omgaan.
Uitvoeringsprofessionalen
zien
verantwoordelijkheden
(van
cliënten
en
betrokken
organisaties)
niet
als
‘vanzelfsprekend’.
Zij
leggen
daarom
accenten
op
‘mogelijkheden’
en
niet
op
de
afhankelijkheid
van
verantwoordelijkheden.
Dit
illustreert
zijn
actieve
rol
als
het
gaat
om
verantwoordelijkheden.
Percepties Het
is
belangrijk
dat
uitvoeringsprofessionals
participeren
in
wat
er
om
hen
heen
gebeurt
zodat
ze
in
kunnen
schatten
wat
van
belang
is
om
doelen
te
bereiken.
Percepties
van
hoe
de
werkwereld
eruit
ziet
en
wat
daarin
moet
gebeuren
om
effectiviteit
te
bewerkstelligen
is
cruciaal.
De
uitvoeringsprofessional
moet
daartoe
de
‘stream’
van
verschillende
werelden
kennen.
Deze
‘stream’
wordt
gekenmerkt
door
heersende
opvattingen,
omgangsvormen
en
gevoeligheden.
Daarbij
moet
hij
de
‘codes’
van
gedrag
kennen
die
in
een
bepaalde
wereld
effectief
werken
met
het
oog
op
activering
en
het
opbouwen
van
vertrouwen.
Op
die
manier
kan
hij
inschatten
wat
hij
binnen
de
verschillende
werelden
‘kan’
vragen
en
kan
tot
die
grens
gaan
om
uiteenlopende
wensen
en
behoeften
bij
elkaar
te
brengen.
Tenslotte
is
het
van
belang
dat
de
uitvoeringsprofessional
inziet
dat
zijn
taak
dubbelzinnig
is.
Enerzijds
gaat
het
om
het
opbouwen
van
contacten
met
cliënten.
Anderzijds
moet
dit
contact
39
Excellentie in Frontlijnteams gebaseerd
zijn
om
een
specifiek
doel
en
op
de
derde
plaats
moet
‘bemiddeld’
worden
tussen
de
twee
werelden
die
hierdoor
op
elkaar
betrokken
worden
(intermediairfunctie).
Strategie De
uitvoeringsprofessional
maakt
gebruik
van
neutrale
categorisatie
bij
zijn
cliënten
en
binnen
zijn
netwerk
omdat
hij
hierdoor
‘boven’
de
gangbare
denkwijze
binnen
de
verschillende
werelden
kan
staan.
Normen
en
heersende
opvattingen
binnen
een
bepaald
stramien
werken
hierdoor
minder
beperkend
in
zijn
zicht
op
de
situatie.
Hierdoor
is
het
voor
hem
beter
mogelijk
zich
in
te
leven.
Daarnaast
is
een
persoonlijke
benadering
bij
contactlegging
met
de
cliënt
belangrijk.
Vanwege
het
centrale
probleem
van
bereikbaarheid
is
de
persoonlijke
benadering
om
bijvoorbeeld
vertrouwen
op
te
bouwen
waardoor
afstanden
kunnen
worden
overbrugd.
Door
deze
persoonlijke
benadering
staat
de
cliënt
steeds
centraal
binnen
het
handelingskader
van
de
uitvoeringsprofessional.
Dit
zorgt
er
onder
andere
voor
dat
de
uitvoeringsprofessional
zoveel
mogelijk
inzet
op
een
‘warme
overdracht.
Een
derde
strategie
is
het
‘doorpakken’.
Op
sommige
momenten
weet
de
uitvoeringsprofessional
‘door
te
pakken’
en
handelt
hiermee
via
ongeijkte
paden
en
‘onconventioneel’.
Bij
de
contactlegging
tussen
verschillende
werelden
spelen
nog
twee
strategieën
een
rol.
In
de
eerste
plaats
is
dat
het
‘verbinden’.
Via
de
brugfunctie
verbindt
de
uitvoeringsprofessional
instanties
en
organisaties
in
allerlei
verschijningsvormen
aan
de
cliënt.
Bij
elke
relatie
die
via
het
‘verbinden’
wordt
aangegaan
moet
de
toegevoegde
waarde
duidelijk
gemaakt
worden
(géven
en
némen).
Deze
toegevoegde
waarde
moet
‘vertaald’
worden
in
datgene
wat
interessant
is
voor
de
tegenpartij
om
te
ontvangen.
De
uitvoeringsprofessional
staat
daarom
dichtbij
verschillende
werelden
zónder
er
deel
van
uit
te
maken.
Omdat
de
uitvoeringsprofessional
tijdens
zijn
vertaalslagen
daardoor
nooit
het
‘grote
plaatje’
uit
het
oog
verliest
kan
hij
inschatten
waar
vertalingen
nodig
zijn
en
hoe
deze
eruit
moeten
zien.
Uitvoeringsprofessionals
hechten
tenslotte
in
grote
mate
aan
elkaars
inbreng
en
laten
zich
hierdoor
ondersteunen
en
sturen.
Stijl Stijlen
zijn
patronen
in
de
uitvoering
door
de
uitvoeringsprofessional.
In
de
eerste
plaats
speelt
hierbij
het
‘signaleren’
een
rol.
Signaleren
is
cruciaal
binnen
het
werkpatroon
van
de
uitvoeringsprofessional
omdat
hij
inzicht
heeft
in
verschillende
werelden
en
door
het
signaleren
deze
werelden
op
elkaar
kan
laten
aansluiten.
Het
spanningsveld
bij
het
signaleren
bevindt
zicht
tussen
activiteit
en
passiviteit.
Het
is
belangrijk
steeds
de
‘juiste
informatie’
te
verkrijgen,
maar
deze
informatie
moet
ook
gedoseerd
zijn.
Daarnaast
speelt
het
terugkoppelen
en
doorverwijzen
een
rol:
hier
is
het
signaleren
op
gericht.
Wat
dit
betreft
is
passiviteit
geboden
omdat
de
uitvoeringsprofessional
zélf
geen
specialistische
hulp
verleent,
maar
tevens
een
actieve
houding
met
het
oog
op
‘warme
doorverwijzing’
waarbij
wordt
toegezien
of
de
cliënt
uiteindelijk
‘geholpen’
wordt
en
niet
tussen
wal
en
schip
valt.
Een
tweede
stijl
hangt
samen
met
het
‘taxeren’.
Binnen
de
wereld
van
centrale
voorzieningen
enerzijds
en
cliënten
anderzijds,
wordt
het
spanningsveld
zichtbaar
in
de
vorm
van
standaardisering
versus
maatwerk
en
uniformiteit
versus
variatie.
De
vereiste
houding
van
de
uitvoeringsprofessional
is
binnen
dit
spanningsveld
‘zakelijk’
en
‘directief’.
Deze
houding
hangt
samen
met
de
inschatting
wat
door
de
cliënt
zélf
gedaan
moet
worden
en
wat
benodigd
is
bij
het
bieden
van
hulp.
Tenslotte
speelt
‘afstandbepaling’
een
rol.
Hierbij
wordt
steeds
de
afweging
gemaakt
tussen
betrokkenheid
enerzijds
en
zakelijkheid
anderzijds.
Afstand
ontstaat
doordat
de
uitvoeringsprofessional
een
duidelijk
doel
voor
ogen
heeft
waardoor
een
zakelijke
opstelling
gewenst
is,
maar
anderzijds
moet
de
cliënt
wel
‘bereikt’
worden
en
is
betrokkenheid
de
enige
manier
om
vertrouwen
op
te
bouwen.
De
voortdurende
vraag
‘hoe
kan
ik
diegene
binnenkrijgen?’
staat
op
gespannen
voet
met
de
begeleiding
met
‘kaders’
en
‘begrenzingen’.
De
stijl
van
de
uitvoeringsprofessional
is
hier
dus
zakelijk
en
directief
maar
met
behoud
van
betrokkenheid
en
contact
gericht
op
bereik
en
activering.
Wanneer
competenties
alleen
in
de
vorm
van
concrete
eigenschappen
genoemd
worden
(bijvoorbeeld
‘onconventioneel’
en
‘doorzettingsvermogen’),
wordt
voorbij
gegaan
aan
context
en
staan
ze
af
van
de
werkelijkheid.
Er
is
juist
‘iets’
dat
deze
competenties
‘speciaal’
maakt.
Het
geheel
aan
strategieën,
stijlen,
verwachtingen
en
percepties
zorgt
ervoor
dat
dát
wat
de
uitvoeringsprofessional
ként
en
kán
iets
‘extra’s’
vormt.
Omdat
de
situationele
logica
hierbij
leidend
is,
is
het
van
groot
belang
dat
competenties
ook
dichtbij
de
werkelijkheid
blijven.
De
‘schakelfunctie’
maakt
dit
mogelijk.
Juist
door
het
schakelen
is
het
mogelijk
dat
het
leidende
perspectief
naar
elke
wereld
kan
verschuiven
en
dat
ruimte
komt
voor
verschillende
denkbeelden
en
40
Excellentie in Frontlijnteams handelswijzen.
Het
ene
wordt
niet
afgekeurd;
het
ander
wordt
niet
goedgekeurd,
het
gaat
er
juist
om
dat
de
werelden
met
elkaar
in
perspectief
komen
te
staan.
Hierdoor
zorgt
de
uitvoeringsprofessional
ervoor
dat
hij
een
geschikte
‘intermediair’
is
en
vertaalslagen
kan
maken.
Een
‘vak
apart’
Context De
context
waarin
de
uitvoeringsprofessional
zich
beweegt
bestaat
uit
twee
werelden.
In
de
ene
wereld
is
de
cultuur
van
de
straat
heersend
en
moet
een
uitvoeringsprofessional
de
‘straattaal’
beheersen
om
contact
te
krijgen
met
de
cliënten.
In
de
andere
wereld
is
de
‘burgercultuur’
heersend
en
moet
de
uitvoeringsprofessional
de
logica
van
netwerken
en
organisaties
kunnen
doorzien.
De
uitvoeringsprofessional
moet
in
elke
wereld
kunnen
laten
blijken
dat
hij
erbij
hoort
(‘ik
ben
één
van
hen’)
zodat
hij
vertrouwen
opbouwt
en
dingen
voor
elkaar
kan
krijgen.
De
uitvoeringsprofessional
heeft
binnen
beide
werelden
iets
tóe
te
voegen
en
moet
dit
kunnen
aantonen,
daarmee
bouwt
hij
vertrouwen
op
en
kan
hij,
naast
het
‘geven’,
ook
‘nemen’.
Daartoe
moet
de
uitvoeringsprofessional
de
taal
van
deze
wereld
spreken.
De
wereld
(cultuur)
moet
‘gekend’
worden.
De
uitvoeringsprofessional
zet
zich
dus
niet
af
tegen
één
van
de
werelden,
maar
gaat
erin
mee.
Daarmee
opereert
de
uitvoeringsprofessional
vanuit
een
‘stream’.
Deze
stream
wordt
gekenmerkt
door
heersende
omgangsvormen,
opvattingen
en
gevoeligheden:
de
uitvoeringsprofessional
moet
de
‘codes’
kennen.
De
stream
binnen
de
wereld
van
de
cliënt
heeft
te
maken
met
het
‘bereiken
van
onbereikbaarheid’
en
wordt
getekend
door
cliëntencultuur,
omgangsvormen
en
systemen
van
wederkerigheid.
De
uitvoeringsprofessional
moet
open‐minded
zijn,
de
cliënt
serieus
nemen
en
op
zijn
gemak
stellen.
Humor,
inlevingsvermogen
en
respect
voor
de
eigenwaarde
van
de
cliënt
worden
gebruikt
om
mee
te
gaan
in
bewegingen
binnen
de
‘stream’.
Daarbij
moet
de
uitvoeringsprofessional
ook
na
17.00
uur
bereikbaar
zijn:
de
uitvoeringsprofessional
kan
niet
meegaan
in
de
stream
als
hij
zich
aan
zijn
reguliere
werktijden
houdt.
Binnen
de
‘stream’
van
de
wereld
van
de
organisaties
moet
de
uitvoeringsprofessional
zich
aan
afspraken
houden,
situaties
aan
weten
te
grijpen
die
beide
partijen
(cliënt
én
netwerk)
voordeel
opleveren,
hij
moet
vertrouwen
opbouwen
met
netwerkpartners
en
actief
signaleren.
De
stream
binnen
het
netwerk
aan
organisaties
kan
verschillend
zijn;
de
uitvoeringsprofessional
onderscheidt
organisaties
die
formeel
en
informeel
zijn
ingericht.
De
uitvoeringsprofessional
schat
bij
dit
onderscheid
steeds
in
wat
hij
‘erin
moet
stoppen’
en
wat
hij
‘eruit
kan
krijgen’.
Bij
informele
organisaties
is
discussie
en
eigen
inbreng
mogelijk.
Formele
organisaties
staan
dichtbij
wet‐
en
regelgeving
en
zijn
lastiger
te
beïnvloeden.
Interactie Bij
de
interactie
tussen
de
uitvoeringsprofessional
en
de
verschillende
werelden
staat
‘afstand’
centraal.
Deze
afstand
zorgt
ervoor
dat
de
uitvoeringsprofessional
handelt
in
lijn
met
de
grenzen
van
zijn
bevoegdheid
en
de
juiste
‘maat’
weet
te
houden.
De
interactie
is
ingegeven
door
codes
uit
de
stream
van
de
afzonderlijke
werelden.
De
codes
zijn
concrete
gedragsmechanismen
die
binnen
een
wereld
effectief
werken
met
het
oog
op
activering
en
het
opbouwen
van
vertrouwen.
Doordat
de
uitvoeringsprofessional
de
‘stream’
binnen
de
werelden
kent,
kan
hij
inschatten
wat
hij
van
cliënten
en
organisaties
‘kan’
vragen
en
gaat
hij
precies
tot
die
grens
(‘een
voet
tussen
de
deur’,
‘doorlullen
zodat
ze
geen
nee
kunnen
zeggen’).
Gedrag De
zojuist
genoemde
inschatting
is
cruciaal
om
de
uitvoeringsprofessional
het
‘juiste’
gedrag
te
laten
vertonen.
Het
gedrag
van
de
uitvoeringsprofessional
binnen
de
‘stream’
houdt
concreet
in
dat
hij
alert
en
snel
signalen
moet
kunnen
opvangen,
plaatsen,
bundelen
en
doorgeven.
Hij
kan
inschatten
waar
kansen
en
mogelijkheden
liggen
en
waar
grenzen
gesteld
moeten
worden.
Het
gedrag
van
de
uitvoeringsprofessional
valt
dan
ook
te
typeren
als
‘onconventioneel’
en
‘buiten
de
geijkte
paden’.
Op
de
inschatting
die
met
dit
gedrag
samenvalt
wordt
gereflecteerd
door
samenwerking
binnen
een
team,
dus
niet
alleen
door
individuele
interne
reflectie:
het
team
stuurt
op
kansen
en
grenzen
binnen
het
gedragsrepertoire
van
de
uitvoeringsprofessional.
Doordat
de
uitvoeringsprofessional
tijdens
de
begeleiding
van
de
client
een
concreet
doel
voor
ogen
heeft
is
de
inhoud
van
het
gedrag
‘directief’
en
‘zakelijk’.
Vanuit
deze
instelling
ontwikkelt
de
uitvoeringsprofessional
een
gedragspatroon
waarin
centraal
staat
dat
afstanden
tussen
werelden
overbrugd
worden
met
het
doel
‘economische
zelfstandigheid’
van
cliënten
te
bewerkstelligen.
41
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
3:
Kenmerken
van
de
professionele
professional
Zuurmond, de Jong, 2010, 48
We
hebben
professionele
professionals
nodig.
Mensen
die
zo
goed
zijn
in
de
administratieve
routines,
de
regels
en
richtlijnen,
dat
zij
ze
blindelings
kunnen
toepassen.
Ze
moeten
ze
zo
goed
beheersen,
dat
ze
er
niet
meer
over
hoeven
na
te
denken,
zodat
ze
hun
hele
professionele
engagement
kunnen
inzetten
voor
het
oplossen
van
problemen.
Net
als
een
toppianist
moeten
ze
hun
vingerzetting,
de
akkoordenschema’s,
de
ritmes,
en
dergelijke
tot
perfectie
beheersen.
Bij
goede
pianisten
zit
dat
allemaal
in
de
vingers
en
de
spieren,
zodat
ze
hun
hoofd
en
hart
kunnen
vrijhouden
voor
de
interpretatie,
de
betekenis
van
het
pianostuk
dat
ze
vertolken.
Zulke
professionals
sturen
het
management
terug
met
huiswerk
als
regelingen
niet
goed
ontworpen
zijn.
Zulke
professionals
weigeren
onmenselijke,
bureaucratische
handelingen
te
verrichten.
Zulke
professionals
zorgen
ervoor
dat
de
ict‐systemen
en
de
financiële
systemen
zodanig
zijn
ingericht
dat
ze
hen
faciliteren,
in
plaats
van
voor
de
voeten
lopen.
Zulke
professionals
klagen
niet
over
de
verkeerd
ingerichte
systemen
en
processen
maar
verbeteren
ze
totdat
ze
doen
wat
ze
moeten
doen.
Zulke
professional
houden
zich
aan
de
regels,
richtlijnen
en
protocollen,
omdat
die
geen
enkel
probleem
vormen.
Zulke
professionals
werken
samen
met
relevante
andere
professionals,
in
steeds
wisselende
teams,
om
het
probleem
dat
ze
onder
handen
hebben
op
te
lossen.
Zulke
professionals
vormen
de
organisatie
van
de
toekomst
(Zuurmond
en
de
Jong,
2010,
53)
42
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
4:
Criteria
kwaliteit
en
verduurzamingpotentie
frontlijnteams
43
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
5:
Toelichting
onderzoek
‘Quick
Scan
voor
frontlijnteams’
Projectencarrousel
In
2009
heeft
Daniel
Giltay
Veth
(DGV
Holding)
in
opdracht
van
het
ministerie
van
Binnenlandse
Zaken
directoraat
Wonen,
Wijken
en
Integratie
(BZK/WWI)
en
vermogensbeheerder
Start
Foundation
onderzoek
gedaan
naar
de
werking
van
de
projectencarrousel
in
het
sociale
domein.
Het
fenomeen
projectencarrousel
bestaat
uit
allerlei
projecten
die
komen
en
gaan,
ongeacht
het
feit
of
ze
succesvol
zijn
of
niet.
Verduurzaming
van
good
practices
gericht
op
sociale
stijging
lijkt
onvoldoende
een
issue
te
zijn.
Voor
dit
onderzoek
heeft
Daniel
Giltay
Veth,
geassisteerd
door
Yvonne
Wijland
(Wijland
Advies
en
Coaching)
en
medewerking
van
Paulien
van
der
Hoeven
(directoraat
generaal
WWI/
ministerie
BZK/
voorheen
VROM/WWI),
14
succesvolle
projecten
onderzocht.
In
het
boek
‘Het
rendement
van
zalmgedrag’
wordt
uiteengerafeld
wat
de
krachten
en
processen
zijn
die
de
projectencarrousel
vormen.
En
vooral
wat
de
factoren
zijn
waarom
goede
praktijken
niet
herkend
worden
en
verduurzaming
van
goede
praktijken
uitermate
lastig
is.
Na
afronding
van
dit
onderzoek
naar
de
projectencarrousel
borduren
ze
voort
op
de
bevindingen
uit
het
onderzoek.
Verduurzaming
van
good
practices
die
sociale
stijging
tot
doelstelling
hebben,
is
ook
in
2010
en
2011
de
inzet.
Casuïstiek
blijft
hierin
leidend.
Wat
is
een
good
practice,
hoe
(h)erken
je
die?
Hoe
verduurzaam
je
dat
wat
goed
is?
Identificatie
van
good
practices
en
kennisverdieping
en
–verspreiding
van
verduurzaming
van
goede
praktijken
zijn
belangrijke
speerpunten.
Een
nieuwe
publicatie
met
een
verdieping
van
de
inzichten
uit
het
‘Rendement
van
Zalmgedrag’
staat
op
stapel
in
dit
najaar.
Het
4
+
1
model
Op
basis
van
het
research
in
2009
zijn
door
Daniel
Giltay
Veth
en
Yvonne
Wjland
criteria
geformuleerd
waarlangs
een
good
practice
herkend
kan
worden
en
uitspraken
gedaan
kunnen
worden
over
het
verduurzamingspotentieel
van
de
gescande
projecten.
Het
door
hen
ontwikkelde
werkmodel
geeft
inzicht
in
hoeverre
een
project
kan
verduurzamen
en
hoe
dit
er
vervolgens
uit
kan
zien.
Deze
criteria
zijn
vervat
in
het
werkmodel
‘4
+
1’:
zij
toetsen
het
project
op
vier
voor
verduurzaming
noodzakelijke
kenmerken
namelijk:
de
gehanteerde
methodiek,
de
meetsystematiek,
de
strategische
alliantie
en
de
aanwezigheid
van
ondernemerschap.
Voor
verduurzamen
is
vervolgens
nodig
(+1)
dat
de
domeinen/actoren
die
door
het
project
maatschappelijke
baten
ontvangen
ook
investeren
in
het
project,
bijvoorbeeld
door
geld
of
personele
inbreng.
Alleen
zo
kan
een
duurzaam
businessmodel
tot
stand
komen.
Voorliggende
vraag
is
altijd:
gaat
het
om
een
goed
project?
Als
dat
niet
het
geval
is
dan
kan
beter
de
stekker
er
uit
getrokken
worden.
Het
4+1
model
biedt
ook
handvatten
om
tot
een
eventuele
borging
van
resultaten
van
succesvolle
integratieprojecten
te
komen.
Samenwerking
met
Forum
BZK/WWI
heeft
het
initiatief
genomen
om,
samen
met
Forum,
tot
en
met
2012
verduurzaming
een
belangrijke
plaats
te
geven
in
de
regionale
GIA
(gemeenschappelijke
integratie
agenda)
bijeenkomsten.
BZK/WWI
staat
op
het
standpunt
dat
ze
een
speciale
verantwoordelijkheid
heeft
in
het
tegengaan
van
de
projectencarrousel
op
het
gebied
van
integratie.
Met
programma’s
als
Ruimte
voor
Contact;
een
stimuleringsregel
van
de
toenmalige
minister
van
WWI,
zijn
in
de
periode
2006‐2009
succesvolle
initiatieven
gestart.
Inmiddels
zijn
we
een
aantal
jaar
verder
en
is
het
stokje
overgedragen
aan
gemeenten,
fondsen,
woningbouwcorporaties,
welzijnsinstellingen
en
zelforganisaties.
Hoe
staat
het
met
deze
projecten
en
hoe
kunnen
de
uitkomsten
van
deze
integratieprojecten
worden
geborgd
en
verduurzaamd,
zijn
vragen
die
zowel
Forum
als
WWI
zich
hierbij
stellen.
Vandaar
dat
de
quick
scans
uitgevoerd
worden
door
Forum,
gefinancierd
door
BZKWWI.
Giltay
Veth
en
Wijland
zijn
als
onderaannemers
de
uitvoerders.
44
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
6:
Uitwerking
van
de
criteria
t.b.v.
casusselectie
Criteria
Effectieve
methodische
aanpak?
Hoe
wordt
gemeten?
Geloofwaardig
en
getoetst
aan
beoogde
doelstellingen
van
de
activiteit?
Is
de
activiteit
ingebed
in
een
strategische
coalitie
van
stakeholders?
Wordt
het
project
geleid
door
sociaal
entrepreneurs
met
doorzettingsmacht
Uitwerking
criteria
• individuele
benadering
• geen
selectiecriteria
• vertrouwen
herstellen
• serieus
nemen
• kleinste
stap
• proactief
en
vasthoudend
• intermediaire
regierol
• delen
van
informatie
• verantwoordelijkheid
toewijzen
• functie‐
en
beleidscombinatie
• gemeenschappelijke
indicatie
• beste
mensen
op
de
beste
plek
• buiteninstitutionele
oplossingen
• mixed
system
• feedback
loops
• kwalitatieve
verantwoording
• maatschappelijke
winst
• focus
op
outcome
naast
output
• Welke
positieve
en
negatieve
effecten
zijn
er?
• Welke
lange
termijn
effecten
zijn
er?
• Hoe
verhouden
de
kosten
zich
tot
de
baten?
• Welke
risico’s
en
onzekerheden
zijn
er?
• Wie
profiteert
en
wie
betaalt?
In
staat
om
de
volgende
verduurzaminghindernissen
te
overwinnen
• de
vaststelling
van‐
en
de
overtuigingskracht
om
voor
het
voetlicht
te
krijgen
dat
het
project
zodanige
meerwaarde
produceert
dat
verduurzaming
aan
de
orde
behoort
te
zijn.
• De
analyse
uit
welke
beleidsdomeinen
de
middelen
moeten
komen
om
verduurzaming
te
financieren.
• Vervolgens
speelt
het
nieuw
voor
oud
vraagstuk:
verduurzaming
van
iets
nieuws
gaat
ten
koste
van
het
gevestigd
belang.
• Projecten
die
willen
overleven
hebben
coalities
nodig
en
rugdekking
• De
fixatie
van
de
overheid
om
activiteiten
tot
in
detail
vast
te
leggen
en
af
te
rekenen.
De
‘beheersingsneurose’.
• En
als
laatste
de
klacht
van
projectleiders
die
tegen
het
onbegrip
aanlopen
dat
er
een
grote
groep
mensen
aan
de
onderkant
van
de
samenleving
bestaat,
waarbij
sociale
stijging
in
deze
steeds
complexer
wordende
samenleving
een
proces
van
vele
jaren
(en
dus
een
grote
investering)
is
Verder:
• In
staat
om
te
blijven
doorontwikkelen
• Professionele
ontwikkelomgeving
• behoorlijk
bestuur
• ruimte
nemen
• regie
verplaatsen
45
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
7:
Interviewvragen
Interviewvragen ‘Excellentie in Frontlijnteams’ – september 2011
1.
Wat
is
je
opdracht?
Wie
is
je
opdrachtgever?
2.
Wat
is
je
doelstelling?
En
hoe
meet
je
of
die
wordt
bereikt?
Waar
wordt
je
op
afgerekend?
3.
Welke
methode
gebruik
je?
Is
de
methode
succesvol
en
hoe
weet
je
dat?
Wat
zijn
de
succesfactoren?
4.
5.
Waarin
zijn
jullie
onderscheidend
van
andere
frontlijnteams?
Waar
heeft
dat
mee
te
maken?
6.
In
hoeverre
is
het
de
bedoeling
dat
het
frontlijnteam
blijft
bestaan
naast
de
sectorale
diensten
en
organisaties
(‘kokerdiensten’)?
In
hoeverre
is
het
de
bedoeling
dat
het
team
de
werkwijze
overdraagt
of
laat
inbedden
in
bestaande
diensten?
Welke
consequenties
heeft
dat
voor
jullie
strategie
en
samenwerking/positionering?
7.
Hoe
wordt
dit
door
het
team
in
de
praktijk
gebracht
en
wie
houdt
zich
binnen
het
team
bezig
met
inbedden
en
alliantievorming,
op
welke
manier?
8.
Hoe
ziet
de
handelingsruimte*
van
het
team
eruit
op
uitvoeringsniveau?
Is
deze
handelingsruimte
per
relatie
verschillend?
Is
het
een
voordeel
of
nadeel
om
via
een
mandaat
namens
andere
organisaties
te
handelen?
Hoe
ziet
de
relatie
met
je
belangrijkste
partners
eruit?
Hoe
ziet
de
relatie
met
politiek,
welzijnsorganisaties,
gemeentelijke
organisatie
en
andere
partners
eruit?
Dus:
welke
positie
neemt
het
team
in
binnen
deze
relaties?
En
waar
zit
voor
hen
de
toegevoegde
waarde
van
het
frontlijnteam?
Handelingsruimte
op
uitvoeringsniveau:
dit
is
de
ruimte
om
te
handelen,
beslissen
of
oplossingen
te
forceren
op
het
gebied
van
andere
organisaties.
Dit
kan
verschillende
vormen
hebben:
het
mandaat
is
een
specifieke
vorm
van
handelingsruimte.
Dit
is
een
formeel
toegekende
bevoegdheid
om
beslissingen
te
maken
námens
een
andere
organisatie.
Je
handelingsruimte
kan
ook
afgedwongen
handelingsruimte
zijn
op
basis
waarvan
je
via
rugdekking
oplossingen
kunt
bewerkstelligen
in
individuele
gevallen
(escaleren).
9.
Stel:
je
werkt
veel
samen
met
een
organisatie
waarvan
in
de
praktijk
blijkt
dat
een
specifiek
onderdeel
van
het
dienstverleningsproces
op
geen
enkele
manier
aansluit
bij
de
behoefte
van
jullie
cliënten.
Cliënten
worden
hierdoor
niet
alleen
slecht
geholpen
maar
komen
door
de
dienstverlening
nog
verder
in
de
problemen.
Wat
doet
jullie
frontlijnteam
hiermee?
Heb
je
wel
eens
iets
vergelijkbaars
meegemaakt?
Kun
je
vertellen
hoe
die
situatie
uitgepakt
is?
10. Stel:
je
team
komt
in
aanraking
met
een
cliënt
met
meerdere
problemen
op
alle
leefgebieden.
Ondanks
de
aandacht
van
20
hulpverleners
blijven
de
problemen
groter
worden.
Wat
doet
je
team
en
hoe
ver
gaat
het
om
een
oplossing
te
forceren?
Is
er
ruimte
om
te
escaleren,
op
welke
manier
en
wanneer
gebeurt
dit?
Wat
zijn
hiervan
de
effecten?
11. Zijn
er
situaties
waarin
je
team
bewust
gebruik
maakt
van
je
handelingsruimte?
Zijn
er
situaties
waarin
je
team
hier
bewust
géén
gebruik
van
maakt?
Waarom?
Wat
gebeurt
er
in
die
gevallen?
Op
welke
manier
is
het
team
hierbij
betrokken?
12. Hoe
kijk
je
aan
tegen
het
werken
met
vrijwilligers
of
stagiaires
binnen
jouw
specifieke
team
en
specifiek
in
relatie
tot
de
handelingsruimte
van
het
team?
13. Wat
moet
je
team
in
huis
hebben
om
op
een
juiste
wijze
om
te
kunnen
gaan
met
de
handelingsruimte
die
jullie
hebben?
Is
er
binnen
het
team
aandacht
voor
de
manier
waarop
de
teamleden
hiermee
om
kunnen
gaan?
(Wat
mis
je?
Waar
is
te
veel
aandacht
voor?
Waar
is
de
weinig
aandacht
voor?)
14. Zijn
er
voorbeelden
van
cliënten
of
situaties
die
zo
opmerkelijk,
schrijnend
of
positief
waren
dat
jullie
als
team
hier
op
grotere
schaal
iets
mee
zijn
gaan
doen?
Wie
was
hierbij
betrokken?
Hoe
is
dit
gegaan?
15. Hoe
zou
de
buitenwereld
in
jouw
alledaagse
handelen
in
de
werksituatie
terug
kunnen
zien
waar
je
als
frontlijnteam
voor
staat?
46
Excellentie in Frontlijnteams
NAAM
TEAM
FUNCTIE
1
Hanneke
Henkens
2
Giel
Schroijen
Programmaleider
Maatschappelijke
Steunsystemen
GGZE
Kwartiermaker
3
Menekse
Cesur
4
Tamara
Rada
5
Bernadette
Kodde
6
Rachid
Ben‐Ali
7
8
9
10
11
12
Imka
Broekhuijsen
Maaike
Mulder
Astrid
de
Bue
Nynke
Andringa
Heino
van
de
Elst
Richard
Ros
De
Tulp
–
Woensel
West
Eindhoven
De
Tulp
–
Woensel
West
Eindhoven
De
Tulp
–
Woensel
West
Eindhoven
Project
Alledaagse
Kansen
(PAK)
&
Sterrenvinder
Deventer
Project
Alledaagse
Kansen
(PAK)
&
Sterrenvinder
Deventer
Project
Alledaagse
Kansen
(PAK)
&
Sterrenvinder
Deventer
Participatiecoaches
Arnhem
Participatiecoaches
Arnhem
Frontlijnteam
Leeuwarden
Frontlijnteam
Leeuwarden
Wijkcoaches
Enschede
Wijkcoaches
Enschede
13
Jeanet
Zonneveld
BIJLAGE
8:
MPG‐aanpak
Amsterdam
(Dienst
Maatschappelijke
Ontwikkeling)
Ervaringsdeskundige
Teamleider
Talentmakelaar
PAK
Talentmakelaar
PAK
Afdelingshoofd
Gemeente
Arnhem
Managementassistente
Participatie
Teamleider
Frontlijnwerker
Teamleider
Wesselerbrink
Projectleider
wijkontwikkeling,
zorg
en
welzijn.
Per
januari:
projectleider
frontlijnsturing
Stedelijk
projectmanager
aanpak
multiprobleem
gezinnen
Amsterdam
Landelijk
projectmanager
MPGaanpak/Achter
de
voordeur
at
Ministerie
van
Binnenlandse
Zaken
en
Koninkrijksrelaties
Overzicht
respondenten
47
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
9:
Coderingsschema
KLEUR
GEEL
THEMA
Context
GROEN
Wie
is
die
professional?
LICHT
BLAUW
Opvallend
van
de
werkwijze
HELDER
BLAUW
Samenwerking
in
de
alliantie
PAARS:
Handelingsruimte
GRIJS
Relatie
met
omgeving
versus
belang
cliënt
DONKER
BLAUW
Faciliteren
(training/kennisdeling/teamsamenstelling/werving)
DONKER
GROEN
Bestaansrecht
in
de
kokers
ROOD
Strategische
elementen
in
het
dagelijks
werk
48
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
10:
Inhoudelijke
analyse
per
team
Vooranalyse
Eindhoven
‐
De
Tulp
–
één
van
de
maatschappelijke
steunsystemen
in
Eindhoven
Ontmoetingsgplek
de
Tulp
in
Woensel
West
is
onderdeel
van
het
stedelijke
GGZe
project
Maatschappelijke
Steunsystemen
(MSS).
Deze
maatschappelijke
steunsystemen
werken
vanuit
een
gedeelde
methodiek
op
10
plaatsen
in
en
rondom
Eindhoven.
Opdracht/opdrachtgever
Het
project
MSS
bestaat
al
sinds
2005
en
in
die
tijd
heeft
de
projectleider
met
veel
financiers
met
even
zo
vele
regels
rekening
moeten
houden.
Gestart
onder
de
AWBZ
zorgvernieuwingsvlag
waarin
niet
of
nauwelijks
sprake
was
van
een
verbinding
met
de
gemeente,
moest
bij
de
komst
van
de
WMO
die
verbinding
wel
worden
gemaakt.
En
met
de
komst
van
de
krachtwijken
zijn
er
weer
andere
actoren
en
belangen
in
het
spel
waar
de
Tulp
en
het
project
MSS
i.c.
de
projectleider
zich
toe
moet
verhouden.
In
Eindhoven
worden
de
professionals
betaald
door
de
GGZe.
Het
totaalplaatje
van
de
financiering
ziet
er
als
volgt
uit:
gemeente,
zorgverzekeraar,
AWBZ,
onderwijs,
nog
wat
subsidies
en
re‐integratiemiddelen
en
de
corporaties.
Het
totaalplaatje
is
22%
WMO,
7
%
onderwijs,
13
%
AWBZ,
13
%
zorgverzekeringswet
en
overig
(woningbouw,
re‐integratie).
Doelstelling
De
doelgroep
bestaat
uit
kwetsbare
wijkbewoners
met
(vermeende)
psychiatrische
of
psychosociale
problematiek.
Het
gaat
om
bewoners
die
het
gevoel
hebben
niet
mee
te
(kunnen)
doen
aan
de
samenleving
en
daardoor
vaak
uitgesloten
worden.
Ze
leven
veelal
geïsoleerd
en
weten
de
weg
niet
in
deze
complexe
maatschappij.
Ze
ontberen
een
maatschappelijk
en
ondersteunend
persoonlijk
netwerk
waar
ze
gebruik
van
kunnen
maken
en
op
terug
kunnen
vallen.
De
Tulp
fungeert
in
dit
alles
als
basis,
springplank
en
als
een
laagdrempelige
ontmoetingsplek
waar
dit
alles
samenkomt.
Kwetsbare
buurtbewoners
kunnen
zomaar
even
binnen
lopen
en
in
contact
komen
met
lotgenoten
en
hulpverleners.
Ze
kunnen
ook
zelf
een
actieve
bijdrage
leveren
aan
de
opbouw
in
de
wijk
als
vrijwilliger
of
in
de
meest
vergaande
vorm
als
ervaringsdeskundige
(na
een
opleidingstraject
te
hebben
doorlopen).
Het
te
bereiken
resultaat
van
de
Tulp
en
de
MSS
aanpak
is
dat
deze
groep
kwetsbare
cliënten,
ieder
vanuit
de
eigen
mogelijkheden
en
behoeften,
uiteindelijk
over
een
ondersteunend
netwerk
(een
maatschappelijk
en
persoonlijk
steunsysteem)
beschikt
en
zich,
mede
hierdoor,
kan
redden
in
de
wijk
en
de
maatschappij
en
in
‘het
alledaagse
zijn’.
Methode
Het
team
dat
de
Tulp
bemant
bestaat
uit
één
kwartiermaker
en
twee
ervaringsdeskundigen.
De
kwartiermaker
heeft
een
tweeledige
functie.
Aan
de
ene
kant
legt
hij
(outreachend)
contact
met
de
kwetsbare
wijkbewoner,
luistert
hij
goed,
biedt
hij
praktische
ondersteuning
bij
het
zoeken
naar
oplossingen
van
problemen
op
meerdere
levensgebieden.
Anderzijds
is
hij
de
schakel
tussen
allerlei
maatschappelijke
instanties
en
slecht
hij
drempels
bij
die
instanties.
Op
deze
manier
ondersteunt
hij
zijn
cliënt
zowel
in
de
opbouw
van
een
maatschappelijk
als
een
persoonlijk
steunsysteem.
De
ervaringsdeskundigen
worden
geworven
vanuit
de
wijken
waarin
de
MSS
actief
is
en
via
een
door
MSS
opgezet
opleidingsprogramma
(MBO
SPW
of
HBO
SPH)
opgeleid.
De
ervaringsdeskundige
begeleider
is
iemand
die
uit
eigen
ervaring
weet
wat
psychiatrische
dan
wel
psychosociale
problematiek
is
en
wat
de
gevolgen
daarvan
zijn
op
deelname
aan
de
samenleving.
Zij
hebben
een
belangrijke
functie
als
outreachende
contactleggers
met
de
doelgroep
en
hebben
vanwege
hun
ervaringsdeskundigheid
ook
een
belangrijke
functie
binnen
de
begeleiding
van
individuele
of
groepen
wijkbewoners.
Als
schakel
tussen
allerlei
maatschappelijke
instanties
is
de
samenwerkingspositie
van
de
kwartiermaker
cruciaal.
Deze
positie
wordt
ingekleurd
via
een
structureel
‘casusoverleg’
in
de
wijk
waaraan
frontlijnwerkers
van
verschillende
organisaties
(o.a.
corporatie,
GGZ,
wijkagent,
welzijn,
begeleid
wonen,
maatschappelijk
werk
en
werkers
van
het
WMO
loket
participeren)
deelnemen.
Het
worden
frontlijnwerkers
genoemd
omdat
deze
medewerkers
namens
hun
organisatie
in
de
wijk
Woensel
West
aan
het
werk
zijn.
In
dit
overleg
worden
acties
geïnitieerd
en
afgestemd
rondom
cliënten
uit
de
wijk
die
vanuit
de
verschillende
organisaties
(soms
meerdere
tegelijk)
naar
voren
worden
geschoven.
49
Excellentie in Frontlijnteams Opvallend
(interpretatie
totaalbeeld
na
interview)
De
ingewikkelde
maar
subtiele
invlechting
met
samenwerkingspartners.
Het
is
daardoor
niet
uitzonderlijk
krachtig
maar
ook
niet
erg
kwetsbaar.
En
tóch
weet
het
een
prikkel
op
te
leveren
om
doelgroep
vanuit
samenhang
te
bekijken
(zie
voorbeeld
bij
ambtenaren
sociale
dienst).
H
spreekt
niet
graag
over
opdrachtgeverschap
En
als
je
steeds
in
opdrachtgever,
opdrachtnemer
verhouding
blijft
dan
kan
dat
botsen
met
we
staan
er
ook
gezamenlijk
voor,
het
is
ook
een
samenwerking,
het
gaat
om
het
geheel.
De
gemeente
wil
dit
stuk
verantwoord
zien,
wat
we
precies
hier
doen.
Terwijl
wij
het
geheel
zien.
GGZE
is
een
belangrijke
aanjager
van
de
werkwijze
die
via
sleutelfiguren
in
comité
van
aanbeveling
de
medewerking
van
verschillende
partijen
probeert
te
mobiliseren
en
te
harmoniseren.
De
CoP
is
opvallend.
Ze
hebben
een
leermethode
ontwikkeld
die
ze
in
de
praktijk
binnen
de
samenwerking
toepassen
om
het
perspectief
van
de
cliënt
doordringender
naar
de
voorgrond
te
krijgen.
Via
de
CoP
organiseren
ze
een
soort
werkbare
verhouding
met
de
kwartiermaker
en
de
belangrijke
organisaties
die
daaromheen
zweven.
Handelingsruimte
is
er
wel
maar
wordt
niet
afgedwongen.
Geen
activistische
op
de
barricade
staande
medewerkers.
Op
een
subtielere
manier
wordt
invloed
uitgeoefend,
met
behoud
van
grenzen.
Ik
vind
mandaat..
ik
weet
niet
hoor,
het
doel
is
om
het
toch
in
de
wijk
op
te
lossen.
Dat
vind
ik
van
belang.
Waarom?
Om
niemand
uit
te
stoten.
Vooranalyse
Deventer
–
Project
Alledaagse
Kansen
‐
PAK
Opdracht/opdrachtgever
De
PAK
methodiek,
die
al
sinds
2006
floreert,
wordt
momenteel
op
twee
plekken
in
Deventer
ingezet.
In
de
Rivierenwijk
is
PAK
onderdeel
van
het
project
Sterrenvinder,
dat
in
januari
2008
van
start
is
gegaan.
Raster
voert
dit
project
uit
in
samenwerking
met
Cambio
en
in
opdracht
van
Rentree.
Elders
in
de
stad
is
Raster
in
april
2009
gestart
met
PAK
in
2.
Financiering:
Sterrenvinder,
waar
PAK
een
onderdeel
van
is,
wordt
tot
2012
tijdelijk
gefinancierd
door
Rentree,
‘Vogelaargelden’,
de
Gemeente
Deventer,
het
W
deel
van
de
WBB
en
de
Provincie
Overijssel.
PAK
in
2
wordt
tijdelijk
gefinancierd
door
de
gemeente.
De
Provincie
is
mede
tijdelijk
subsidiënt.
Financiering
vanaf
januari
2012
is
nog
niet
duidelijk.
Er
ligt
een
voorstel
voor
voortzetting
voor
2
jaar,
als
overbruggingstijd
voor
verdere
implementatie.
Men
denkt
dat
er
over
twee
jaar
wat
meer
mogelijkheden
zitten
qua
financiën.
Dat
betekent
dat
een
inperking
van
de
formatie
verwacht
wordt,
maar
dat
een
PAK‐brigade
operationeel
blijft
om
de
methodiek
te
kunnen
blijven
voortzetten.
PAK
heeft
een
draagvlak
en
is
ingebed
in
een
strategische
alliantie.
Veel
projecten
mogen
in
hun
handen
knijpen
als
ze
zich
konden
beroepen
op
zoveel
goodwill,
ambassadeurschap
en
stakeholders
die
er
toe
doen.
Een
hele
positieve
score
dus
(Giltay
Veth,
quick
scan)
Doelstelling
Doel
van
PAK
is
sociale
stijging.
Voor
de
een
betekent
dat
een
baan,
of
het
oplossen
van
de
opgelopen
schulden,
voor
de
ander
vergroten
van
het
sociale
netwerk
en
het
zelfvertrouwen,
of
simpel
de
gordijnen
opendoen
en
het
huis
uitgaan,
voor
de
volgende
de
start
van
een
eigen
bedrijf
of
aandacht
schenken
aan
de
eigen
gezondheid.
Voor
het
merendeel
van
de
bewoners
houdt
het
in
dat
zij
hun
talenten
hebben
ontdekt
en
ontwikkeld
en
dat
ze
participeren
in
de
wijk.
PAK
gaat
uit
van
de
regie
van
de
bewoner,
zij
gaan
altijd
voorop.
PAK
lost
geen
problemen
op,
maar
door
te
werken
aan
je
dromen
kunnen
de
problemen
verdampen.
Door
PAK
neemt
het
welzijn,
de
sociale
cohesie
en
daarmee
de
leefbaarheid
toe.
De
resultaten
worden
gemeten
op
in‐
en
uitstroom
gerelateerd
aan
het
aantal
bewoners
dat
een
stap
op
de
sociale
ladder
heeft
gezet,
het
aantal
opgeleide
coaches
van
het
alledaagse
en
op
het
aantal
huishoudens
dat
vervolgens
door
die
coach
begeleid
wordt.
Methode
De
PAK
methodiek
bestaat
naast
dat
individuele
traject
waarin
vertrouwen,
presentie,
luisteren
en
tijd
sleutelbegrippen
zijn,
uit
de
volgende
instrumenten:
• PAKhuis.
Het
PAKhuis
is
een
‘experimenteerruimte’
waar
bewoners
werken
aan
de
realisatie
o van
hun
dromen.
Het
bevat
o.a.
een
wekelijks
buurtrestaurant,
een
beautysalon,
een
atelier.
o Deelnemers
kunnen
oefenen
en
elkaar
ontmoeten.
• Persoonlijk
Kansen
Budget.
Deelnemers
kunnen,
nadat
ze
samen
met
de
talentmakelaar
hun
o plan
hebben
opgesteld
een
aanvraag
doen
voor
financiering
van
die
droom.
Deze
aanvraag
50
Excellentie in Frontlijnteams De
PAK
methodiek
bestaat
naast
dat
individuele
traject
waarin
vertrouwen,
presentie,
luisteren
en
tijd
sleutelbegrippen
zijn,
uit
de
volgende
instrumenten:
• PAKhuis.
Het
PAKhuis
is
een
‘experimenteerruimte’
waar
bewoners
werken
aan
de
realisatie
o van
hun
dromen.
Het
bevat
o.a.
een
wekelijks
buurtrestaurant,
een
beautysalon,
een
atelier.
o Deelnemers
kunnen
oefenen
en
elkaar
ontmoeten.
• Persoonlijk
Kansen
Budget.
Deelnemers
kunnen,
nadat
ze
samen
met
de
talentmakelaar
hun
o plan
hebben
opgesteld
een
aanvraag
doen
voor
financiering
van
die
droom.
Deze
aanvraag
o wordt
beoordeeld
en
getoetst
op
haalbaarheid.
Toekenning
gaat
altijd
volgens
het
volgende
o principe:
voor
wat
hoort
wat.
Sociale
cohesie
is
een
groot
goed
in
de
PAKmethodiek.
Dit
betekent
dat
bewoners
altijd
iets
terug
doen
voor
de
wijk
en
dus
voor
elkaar.
Bijvoorbeeld
koken
in
het
o PAKhuis,
je
buurvrouw
helpen
met
formulieren
invullen
of
naailes
geven.
• Coach
van
het
Alledaagse.
In
dit
principe
komen
geloof
en
vertrouwen
in
individu
en
sociale
o gemeenschap
terug.
Bewoners
worden
opgeleid
tot
coach,
zodat
ze
elkaar
kunnen
helpen
om
o hun
leven
(verder)
op
de
rails
te
krijgen.
Succesfactoren
De
methodiek
is
volgens
Giltay
Veth
de
sterkte
troef
van
PAK.
Daarin
is
een
koppelig
gemaakt
tussen
het
individuele
en
het
collectieve
arrangement
in
de
vorm
van
een
steunsysteem
in
de
wijk.
Opvallend
(interpretatie
totaalbeeld
na
interview)
Opvallend:
solide
en
goede
uitgewerkte
methodiek.
Er
is
over
nagedacht.
Duidelijke
kennis
van
zaken.
De
manier
waarop
bewoners
als
vrijwilligers
worden
ingezet
en
de
wijk
wordt
geactiveerd
is
uitzonderlijk.
Heel
goed
ingebed
in
allianties.
Hoewel
niet
uit
het
interview
naar
komt
hoe
het
komt
dat
die
hele
goede
inbedding
er
is.
Directe
link
met
werkwijze
van
het
team
valt
er
dus
niet
uit
op
te
werken.
Werken
serieus
aan
de
toekomst,
kijken
daarbij
ook
naar
langere
termijn
perspectief.
Staan
heel
bewust
buiten
de
hulpverleningsmolen.
Hebben
geen
handelingsruimte
richting
instanties,
gaan
uit
principe
niet
op
de
Vooranalyse
Arnhem
‐
Participatiecoaches
hulpverleningsstoel
zitten.
Coaching
en
eigen
kracht
zijn
zeer
nadrukkelijk
aanwezig.
Er
is
heel
veel
Opdracht/opdrachtgever
handelingsvrijheid
richting
de
contacten
met
bewoners
en
er
is
daarbij
ook
echt
energie
die
daadwerkelijk
De
gemeente
Arnhem
staat
op
het
standpunt
dat
de
wijkaanpak
onontbeerlijk
is
voor
de
realisatie
van
ergens
toe
leidt
(observatie:
de
huizen
zitten
VOL!,
de
kamertjes
zijn
in
gebruik,
de
fietsen
worden
opgeknapt!).
krachtige
wijken
en
een
stad
in
evenwicht.
Een
goede
lijn
met
en
naar
de
burgers
is
een
voorwaarde
Er
is
wel
samenwerking
met
instanties
op
het
niveau
dat
men
elkaar
moet
weten
te
vinden
maar
deze
club
voor
een
geslaagde
wijkaanpak.
Vraagsturing
is
hierin
leidend.
Deze
visie
van
door
en
voor
de
stad
die
is
acteert
eigenlijk
niet
in
casusoverleggen
of
als
casemanager.
Soms
lijkt
het
wel
nodig
te
zijn,
dan
noemen
ze
dit
neergelegd
in
‘Arnhem
2015’
en
geactualiseerd
is
in
2004
(Stad
in
balans),
is
vertaald
in
stadsprogramma’s
en
tussen
neus
en
lippen
door
‘puzzelen’,
maar
het
is
niet
de
hoofdtaak.
Verder
is
het
principe
van
wederkerigheid
programmagestuurd
werken
die
samenhangend
en
interdisciplinair
werken
aan
belangrijke
vraagstukken
erg
belangrijk.
Je
mag
van
een
ruimte
gebruik
maken,
maar
moet
dan
ook
iets
.
Veel
gesproken
over
de
mogelijk
moeten
maken.
inhoudelijke
methodiek.
Er
wordt
veel
in
‘jargon’
gesproken:
dromen,
sterren.
Participatiecoaches
is
een
samenwerking
van
de
gemeente
Arnhem
met
het
voormalige
CWI
en
UWV.
Gemeente
is
hoofdopdrachtgever
en
levert
een
groot
deel
van
de
personele
capaciteit.
UWV
is
mede‐ opdrachtgever
en
levert
deel
van
de
formatie.
Organisatorisch
is
het
project
ondergebracht
binnen
de
gemeente
(dienst
inwonerszaken,
sector
publieke
dienstverlening)
bewust
als
buitenboordmotor
en
optimale
aansluiting
op
gemeentebrede
dienstverlening.
Alle
participatiecoaches
zijn
in
dienst
van
de
gemeente
(of
volledig
gedetacheerd)
en
worden
aangestuurd
door
de
projectleider.
Participatiecoaches
sluiten
naadloos
aan
op
de
ambitie
van
de
gemeente
Arnhem
Doelstelling
De
doelstelling
is
om
bewoners
te
stimuleren
actief
te
worden
in
de
maatschappij,
te
participeren.
En,
als
het
mogelijk
is,
om
aan
het
werk
te
gaan.
Het
project
richt
zich
op
alle
bewoners
van
de
5
arnhemse
wijken
en
met
name
de
mensen
die
er
ondanks
een
aantrekkende
arbeidsmarkt
niet
in
zijn
geslaagd
om
zichzelf
te
verbeteren.
De
participatiecoaches
zijn
mensen
met
diverse
achtergronden,
er
wordt
belang
gehecht
aan
het
wervingsproces:
professionals
worden
geselecteerd
op
basis
van
specifieke
kwaliteiten,
competenties,
kennis
en
netwerk.
In
Arnhem
zijn
12
coaches
actief.
Zij
zijn
actief
in
5
wijken.
Deze
5
wijken
zijn
gebundeld
in
3
wijkteams.
Methode
De
participatiecoaches
die
in
de
haarvaten
van
de
wijk
zitten
en
die
uitgaan
van
de
eigen
kracht
van
de
bewoners,
hebben
het
diepe
wantrouwen
van
bewoners
om
weten
te
buigen
naar
vertrouwen.
Ze
hebben
bewoners
begeleid
naar
werk,
re‐integratietrajecten
of
naar
andere
vormen
van
participatie
aan
de
wijk
en
de
stad.
Mede
door
hun
inspanningen
is
de
werkloosheid
afgenomen,
de
leefbaarheid
toegenomen,
de
samenwerking
in
de
wijk
en
met
andere
organisaties
verstevigd
en
is
het
vertrouwen
van
de
bewoners,
volgens
de
wijkmonitor
2009,
toegenomen.
Deze
resultaten
hebben
ertoe
geleid
dat
het
team
participatiecoaches
voor
onbepaalde
tijd
door
kan
gaan.
Voor
de
bewoners
een
belangrijke
51
Excellentie in Frontlijnteams De
participatiecoaches
die
in
de
haarvaten
van
de
wijk
zitten
en
die
uitgaan
van
de
eigen
kracht
van
de
bewoners,
hebben
het
diepe
wantrouwen
van
bewoners
om
weten
te
buigen
naar
vertrouwen.
Ze
hebben
bewoners
begeleid
naar
werk,
re‐integratietrajecten
of
naar
andere
vormen
van
participatie
aan
de
wijk
en
de
stad.
Mede
door
hun
inspanningen
is
de
werkloosheid
afgenomen,
de
leefbaarheid
toegenomen,
de
samenwerking
in
de
wijk
en
met
andere
organisaties
verstevigd
en
is
het
vertrouwen
van
de
bewoners,
volgens
de
wijkmonitor
2009,
toegenomen.
Deze
resultaten
hebben
ertoe
geleid
dat
het
team
participatiecoaches
voor
onbepaalde
tijd
door
kan
gaan.
Voor
de
bewoners
een
belangrijke
stap
in
verduurzaming
van
hun
wijkaanpak
en
daarmee
hun
sociale
stijging
en
ertoe
doen.
• individuele
coaching
van
bewoners
met
de
focus
op
participatie
en
werk
• bewoner
maakt
zelf
participatieplan,
ondersteund
door
coach
• achter
de
voordeur;
ook
aan
de
slag
met
die
situatie
• frontlijnsturing:
spiegel
voor
de
eigen
organisatie
omdat
het
denkt
vanuit
de
bewoner,
doel
is
om
niet
alleen
succes
te
boeken
met
die
ene
bewoner
maar
om
ook
structurele
verandering
op
gang
te
brengen
Succesfactoren
• gemeente
organiseert
actief
regie
op
de
wijk
• werkwijze
staat
niet
vast,
er
is
ruimte
om
te
ontwikkelen
• project
wordt
naar
buiten
toe
uitgedragen
via
weekimpressies
en
succesrecepten
• participatiecoaches
gaan
vraaggericht
te
werk
waarbij
ze
de
leefwereld
van
de
bewoner
centraal
stellen
• pc
geeft
bewoner
ruimte
en
vertrouwen
en
houdt
de
bewoner
een
spiegel
voor
indien
nodig
• oplossingsgericht
coachen
Opvallend
(interpretatie
totaalbeeld
na
interview)
Het
werk
van
het
team
is
onderdeel
van
een
sector
(‘publieke
dienstverlening’).
Proberen
als
‘onderdeel
van’
toch
invloed
uit
te
oefenen,
vooral
door
de
nadruk
op
het
‘meenemen
van
partners’.
Met
een
eigen
strijd
die
meer
iets
weg
heeft
van
een
zoektocht:
op
een
subtiele
en
‘overwogen’
manier.
Geen
activistische
houding.
Eerder
beheerst,
doordacht,
niet
op
de
spits
drijven
maar
diplomatiek..
Veel
gevoel
voor
ambtelijke
verhoudingen
en
maken
daar
optimaal
gebruik
van.
Begrijpen
heel
goed
wat
ze
moeten
doen
om
er
iets
uit
te
krijgen
effectief
gebruik
van
informatiepositie.
Fijnmazig.
Maken
succesvol
gebruik
van
de
gemeentebrede
ambitie
op
wijkniveau
(de
wijkaanpak).
Daardoor
duurzame
steun.
Maar
daarmee
wel
gericht
op
kleine
stapjes
en
niet
een
omtrekkende
beweging.
Koppeling
met
‘het
nieuwe
werken’
van
het
Rijk.
Proberen
aansluiting
te
vinden
en
‘mee
te
denken’
over
dit
soort
vernieuwingsthema’s
(gemeentebreed).
Vooranalyse
Leeuwarden
–
Het
Frontlijnteam
Veel
aandacht
voor
coaching/aansturing/werving
binnen
het
team.
Werken
doordacht
aan
instrumenten
van
uit
inhoudelijke
behoefte
in
de
praktijk.
Methode
heeft
over
de
Leeuwarden
is
een
van
de
koploper
gemeenten
als
het
om
visie
en
doorinnoveren
van
goede
praktijken
gaat.
gehele
linie
een
redelijk
complete
dekking
qua
werkzame
elementen,
aansluiting
op
het
collectieve
gebeurt
Frontlijnsturing,
maatschappelijk
belang
boven
instellingsbelang
en
ontschotten
zijn
in
Leeuwarden
ijkpunten
wel,
maar
is
niet
zo
expliciet
aanwezig.
in
een
verduurzamingstrategie
binnen
het
welzijns‐
en
sociale
beleid.
Met
als
resultaat
de
in
oprichting
zijnde
sociale
wijkteams,
gestoeld
op
de
frontlijnmethodiek,
die
gevormd
en
gestuurd
worden
door
gemeente,
welzijnsinstellingen
en
corporaties.
Al
vanaf
2010
werd
geëxperimenteerd
met
de
maatwerkgedachte
als
leidraad
voor
mensen
in
een
achterstandssituatie.
Opdracht/opdrachtgever
Augustus
2007,
wijkactieplan:
alle
bewoners
een
stap
vooruit.
Die
stap
moest
vooral
worden
vormgegeven
door
een
integrale
en
generalistische
aanpak
waarbij
de
mogelijkheden
van
bewoners
centraal
stonden.
Het
frontlijnteam
valt
onder
de
regie
van
gemeente.
Dit
is
bewust
gekozen;
de
bestuurlijke
rugdekking
nodig
om
dwars
door
de
domeinen
en
instituties
te
kunnen
opereren,
is
hiermee
geborgd.
Verduurzaming
van
het
frontlijnteam
is
vanaf
het
begin
een
belangrijke
factor
geweest.
De
toenmalig
wethouder
wilde
af
van
alle
losse
projecten.
Een
aantal
ambtenaren
in
sleutelposities
waren
overtuigd
dat
het
anders
kon.
Financiering
tot
2013
is
rond,
daarna
gaat
het
team
over
op
de
net
opgerichte
sociale
wijkteams!
In
Leeuwarden
is
het
geen
vraag
meer
of
de
generalistische
insteek
uit
de
bestaande
kokers
betaald
moet
worden.
Doelstelling
De
brede
taakstelling
–
aanpak
van
complexe
sociale
problemen
–
is
geconcretiseerd
in
de
doelen
‘participatie
en
activering
van
wijkbewoners’.
Dat
is
de
individuele
component.
Op
wijkniveau
moet
de
inzet
van
het
frontlijnteam
leiden
tot
bevorderen
van
samenhang
en
sociale
binding.
Maar
aan
de
achterkant
hangen
ook
subdoelen.
Het
frontlijnteam
is
voor
de
gemeente
een
experiment,
een
laboratorium
waarin
geëxperimenteerd
kan
worden
met
nieuwe
samenwerkingsvormen,
een
generalistische
aanpak,
met
ontschotten
en
met
frontlijnsturing.
Ze
kregen
daarom
ruimte,
de
discretionaire
ruimte
van
de
52
Excellentie in Frontlijnteams teammanager
en
daarmee
haar
team,
was
groot.
Meten:
kwantitatief
en
kwalitatief.
Niet
alleen
door
cijfers.
Maar
ook
zeggen
en
schrijven
over
de
impact
van
hun
presentie
en
hun
interventies
TNO
onderzoek
en
methodiekbeschrijving,
zodat
anderen
ervan
kunnen
leren.
Methode
De
mogelijkheden
en
kansen
van
de
bewoners
staat
centraal.
Men
belt
bij
alle
wijkbewoners
aan.
De
problematiek
is
wel
groot
en
maakt
wel
degelijk
onderdeel
uit
van
de
bewoners
en
dus
van
de
werkers.
Maar
de
insteek
is
anders.
En
dat
raakt
aan
de
waarde
van
de
bewoners:
het
gevoel
dat
ze
ertoe
doen.
Uitgangspunten
zijn:
• Vraaggericht
werken:
de
vraag
van
de
bewoner
staat
centraal.
De
bewoners
bepalen
wat
er
besproken
wordt
en
bepalen
ook
de
grenzen
daarin.
• Outreachend
en
empowerment:
de
bewoner
zelf,
de
eigen
kracht
en
mogelijkheden
vormen
de
basis
om
stap
voor
stap
(weer)
mee
te
doen
in
de
samenleving.
De
outreachende
aanpak
speelt
hierin
een
belangrijke
rol.
• Door
outreachend
naar
mensen
toe
te
gaan
en
praktisch
samen
problemen
aanpakken
worden
mensen
geholpen.
• 1
gezin,
1
plan,
1
begeleider/hulpverlener:
de
frontlijnwerkers
nemen
het
hele
gezin
als
vertrekpunt
en
alle
organisaties
die
betrokken
zijn
bij
dat
gezin.
• Multidisciplinair
en
interdisciplinair:
het
frontlijnteam
is
een
multidisciplinair
team.
Door
de
uitwisseling
van
kennis
en
ervaring
ontwikkelen
de
frontlijnwerkers
zich
tot
generalisten.
• Het
frontlijnteam
werkt
volgens
de
presentiebenadering.
Het
team
werkt
niet
vanuit
een
loket,
maar
werkt
letterlijk
bij
de
bewoners
in
de
buurt
waardoor
zij
eenvoudig
bereikbaar
zijn.
• Er
is
meer
nadruk
op
individuele
aanpak
dan
op
de
collectieve
component
Twee
type
teams:
een
sociaal
wijkteam
voor
aandachtswijken
en
een
stedelijk
team
gefocust
op
vragen
buiten
de
aandachtswijken.
De
sociale
wijkteams
zijn
gestoeld
op
de
integrale
en
generalistische
methodiek
van
het
frontlijnteam.
De
teams
zijn
samengesteld
uit
diverse
instellingen.
Twee
van
de
teams
worden
aangestuurd
door
welzijnsinstellingen
en
één
door
de
gemeente.
De
methodische
supervisie
ligt
bij
de
teammanager
van
het
frontlijnteam.
Het
streven
was
om
het
frontlijnteam
zo
veel
mogelijk
samen
te
stellen
met
medewerkers
van
bestaande
hulpverleningsinstellingen
(via
een
detacheringconstructie),
zodat
de
koppeling
met
de
moederorganisaties
sterk
bleef.
Dat
is
niet
altijd
gelukt
omdat
de
competenties
van
de
medewerkers
prevaleerde
boven
de
detacheringconstructie.
Een
aantal
frontlijnwerkers
is
om
die
reden
via
een
andere
constructie
toegevoegd
aan
het
team.
Expertises
aanwezig
in
het
frontlijnteam:
maatschappelijk
werk,
opbouwwerk,
GGZ,
verslavingszorg,
werk
en
inkomen,
jeugdzorg,
inburgering,
onderwijs,
huiselijk
geweld,
jongerenproblematiek,
woonbegeleiding,
intercultureel
werken,
wonen,
schuldenproblematiek.
De
gemeente
heeft
de
regie
genomen.
Ze
heeft
diverse
partners
uitgenodigd
te
leren
van
deze
aanpak
om
vervolgens
met
het
amaryllis
concept
en
de
sociale
wijkteams
door
te
pakken.
Succesfactoren
Methode
is
een
consequent
doorgezette
transitiebeweging
op
basis
van
een
visie.
Het
wijkactieplan
bood
mogelijkheden
tot
verbreding
en
sloeg
een
nieuwe
brug
naar
de
corporaties
als
partner
in
uitvoering.
Opvallend
(interpretatie
totaalbeeld
na
interview)
• De
amaryllisgroep:
brainstormgroep
die
vanaf
2008
is
gevormd
om
na
te
denken
over
vernieuwende
uitgangspunten
en
een
andere
aanpak
van
het
lokale
sociale
beleid.
Amaryllis
werd
van
een
gedachtegoed
een
concept
én
een
aanpak.
• Coalitie:
De
gemeente
vormt
het
hart
van
de
vitale
coalitie.
Zij
stuurt
op
basis
van
visie
en
continuïteit.
Vanuit
haar
regierol
heeft
ze
een
lijst
samengesteld
van
partners
die
moeten
bijdragen
aan
het
frontlijnteam
en
sociale
wijkteams.
• Daniel
beschrijft
dat
Leeuwarden
belangrijke
beren
op
de
weg
naar
verduurzaming
hebben
overwonnen.
De
steun
is
heel
groot
en
visionair
geweest
maar
het
is
nog
niet
zeker
of
deze
de
komende
jaren
overeind
blijft
staan.
Dat
komt
enerzijds
doordat
het
uiteindelijk
afhankelijk
is
van
sleutelfiguren
(die
de
amaryllis
groep
vormden..)
waarvan
de
meeste
van
het
toneel
verdwijnen
en
er
nog
geen
zicht
is
op
nieuwe
sleutelfiguren.
Daarnaast
loopt
de
lijn
dat
er
doorgezet
moet
worden
via
ruimte
door
de
instanties
zelf
als
puntje
bij
paaltje
komt.
Die
ook
weer
kampen
met
bezuinigingen.
Het
is
nog
niet
duidelijk
of
het
kantelen
van
de
denkwijze
gaat
53
Excellentie in Frontlijnteams lukken
door
beide
factoren.
De
frontlijnteams
bestaan
door
een
zeer
overtuigende
steungroep
(amaryllis).
Daarnaast
is
er
heel
nauw
samengewerkt
tussen
teamleider
en
gemeente
om
dit
van
de
grond
te
krijgen.
De
gemeente
heeft
daar
echt
in
doorgepakt.
De
verbazing
die
speelt
is
waarom
er
in
de
omgeving
het
wiel
opnieuw
wordt
uitgevonden
terwijl
het
machinetje
al
elders
draait.
Ik
herken
het
gevoel
dat
je
de
grip
begint
te
verliezen
terwijl
je
zoveel
aangrijpingspunten
ziet
om
de
situatie
de
goede
kant
uit
te
trekken.
De
methodiek
is
goed
doordacht,
het
is
het
resultaat
van
kennis
van
zaken
en
van
een
historisch
besef.
De
filosofie
is:
multidisciplinair,
maar
allemaal
werkend
als
generalist.
Een
onorthodoxe,
frontlijngestuurde
aanpak
waarbij
generalisten
hun
mandaat
pakken,
present
zijn
in
de
wijk,
vertrouwen
geven
en
vragen.
De
methode
en
de
frontlijnwerkers
zelf
lijken
een
hardcore
verschijning
te
zijn
van
waar
de
frontlijngedachte
uit
bestaat
en
is
daar
ook
een
voorloper/bakermat
in
geweest.
Verder
is
de
samenwerking
op
microniveau
voortvloeisel
van
een
subtiel
proces.
Het
netwerkprincipe
heeft
een
positieve
uitwerking
en
er
wordt
bewust
aandacht
aan
besteed
(Nynke).
Het
signaleringsprincipe
wordt
erg
mooi
naar
voren
gebracht
en
is
constructief
op
structurele
basis
belegd
(wijkoverleggen).
Het
struikelblok
van
sterke
persoonlijkheden
in
teamverband
is
herkenbaar
maar
heeft
de
aandacht.
Ze
werken
niet
met
een
multiplier‐effect,
slechts
op
kleine
schaal
met
vrijwilligers.
Vooranalyse
Enschede
‐
Wijkcoaches
Opdracht/opdrachtgever
De
gemeente
Enschede
nam
ruim
tien
jaar
geleden
het
initiatief
voor
meer
coördinatie
op
het
gebied
van
zorg,
onderwijs
en
veiligheid
rond
jongeren
en
gezinnen
met
meervoudige
problemen.
Meer
coördinatie
betekende
voor
betrokken
instellingen
deelname
aan
tal
van
overleg‐
en
coördinatienetwerken.
Om
de
samenwerking
doeltreffender
en
doelmatiger
te
organiseren
heeft
de
gemeente
in
2004
met
steun
van
de
instellingen
de
rol
van
regisseur
op
zich
genomen
en
een
rigoureuze
saneringsoperatie
ingezet.
Vrijwel
alle
afstemmings‐
en
casusoverlegvormen
voor
specifieke
doelgroepen
werden
afgeschaft
en
vervangen
door
gebiedsgerichte
wijkzorgteams.
In
de
nieuwe
opzet
stuurt
een
gemeentelijke
procesmanager
casemanagers
aan,
die
een
plan
van
aanpak
ontwikkelen
gericht
op
problemen
van
het
„systeem‟
(vader,
moeder,
opa,
oma,
betrokken
buurvrouw
etc.).
De
basis
voor
de
gecoördineerde
aanpak
vormt
een
convenant
tussen
25
instellingen
uit
de
onderwijs,
zorg‐
en
veiligheidsketen.
Vaste
partners
in
het
wijkzorgteam
zijn
het
maatschappelijk
werk,
jeugdzorg,
jongerenwerk,
een
wijkagent,
een
woningconsulent,
jeugdgezondheidszorg
en
een
casemanager
werk
en
bijstand.
De
grondslag
voor
de
samenwerking
is
ketenregie;
er
wordt
een
keten
van
diensten
en
acties
gevormd
om
meervoudige
problematiek
integraal
en
daardoor
effectiever
en
efficiënter
aan
te
pakken.
Doelstelling
Om
de
beoogde
resultaten
(sociale
stijging
en
“empowerment”
van
mensen)
te
kunnen
realiseren,
moeten
wijkcoaches
ook
zelf
in
staat
zijn
(eigen
competenties)
en
door
hun
omgeving
in
staat
worden
gesteld
(bevoegdheden
en
middelen:
tijd
en
geld)
om
naar
de
gezinnen
toe
adequaat
te
kunnen
handelen.
Met
het
oog
op
deze
voorwaarden
is
er
in
het
projectplan
een
profiel
geschetst
van
de
wijkcoach
dat
richtinggevend
is
geweest
voor
de
werving
en
selectie
van
deze
functionarissen
(zie
bijlage
2)
en
is
ook
voorzien
in
training,
opleiding
en
begeleiding.
Convenant:
54
Excellentie in Frontlijnteams
Methode
In
de
Enschedese
wijk
Velve‐Lindenhof
is
in
2008
een
pilot
van
start
gegaan
waarin
een
nieuwe,
onorthodoxe
aanpak
van
achterstandsproblematiek
wordt
beproefd.
De
wijkcoaches
in
de
Velve‐Lindenhof
fungeren,
om
met
een
metafoor
te
spreken,
als
“sociale
huisarts
in
de
eerste
lijn”.
Zij
bepalen
samen
met
hun
cliënten
welke
hulp
en
ondersteuning
er
nodig
is
en
zetten
dit
in
gang.
Per
gezin
is
er
één
coach
met
voldoende
tijd
en
aandacht
om
een
duurzame
relatie
aan
te
gaan
waarop
kan
worden
voorgebouwd
in
de
hulpverlening
aan
deze
gezinnen.
Daarbij
zijn
de
gezinsleden
met
hun
ambities
en
competenties
het
uitgangspunt
voor
het
bepalen
van
de
benodigde
hulp
en
ondersteuning.
De
acties
in
de
eerste
lijn
doen
de
wijkcoaches
zelf
en
de
tweede
lijn
wordt
ingeschakeld
als
zij
zelf
niet
over
de
benodigde
deskundigheid
beschikken.
De
inzet
van
de
wijkcoaches
moet
voor
mensen
met
problemen
de
eenvoud
terug
brengen.
De
wijkcoaches
bieden
bewoners
ondersteuning
en
ontwikkelingskansen.
Het
doel
is
om
ze
weer
de
regie
te
geven
over
hun
eigen
leven
en
stappen
te
laten
zetten
op
de
“sociale
ladder”.
De
wijkcoaches
beschikken
hiertoe
over
vergaande
bevoegdheden,
die
in
de
wandelgangen
als
“mandaten”
worden
aangeduid.
Deze
moeten
slagvaardige
en
efficiënte
hulpverlening
mogelijk
maken;
wijkcoaches
die
in
de
wijk
aanwezig
zijn,
weten
wat
nodig
is
en
zetten
het
in
gang.
Succesfactoren
Aanwezig
in
de
wijk,
ruimte
om
vertrouwen
te
winnen
o Positionering
in
de
wijk
zelf,
daardoor
aanspreekbaar,
benaderbaar,
spreekt
de
taal
van
de
mensen.
Het
uitgangspunt
‘voor
wat
hoort
wat’
sluit
daarbij
goed
aan
bij
de
leefwereld
van
de
wijk.
o Tijd
om
‘aanwezig
te
zijn’,
aandacht
te
hebben
voor
verschillende
situaties.
o Veel
ruimte
in
de
werkwijze
(bijv.
intake
in
drie
gesprekken
als
het
nodig
is
om
vertrouwen
te
winnen,
of
helpen
was
opvouwen,
helpen
afwassen
e.d.,
maar
ook
gelijk
langs
gaan
als
iemand
niet
verschijnt
bij
een
reïntegratietraject
of
één
van
de
kleintjes
voorlezen).
Integrale
en
samenhangende
aanpak
o Integrale
indicatie
op
alle
leefgebieden.
o Gericht
plan
van
aanpak
op
alle
leefgebieden,
geprioriteerd
en
op
elkaar
afgestemd.
o Naast
regie
ook
doorzettingsmacht
op
deze
terreinen,
zowel
beloning
als
sanctie
mogelijk.
o Mogelijkheid
om
instrumenten
voor
het
ene
leefgebied
in
te
zetten
als
oplossing
(‘worst
of
stok’)
voor
het
andere
leefgebied.
In
goede
samenwerking
met
de
instellingen
o Gericht
overdragen
naar
specialistische
hulpverlening,
waardoor
een
intake
sneller
kan
plaatsvinden
en
meer
zicht
is
op
het
gehele
probleem.
o Mogelijkheid
tot
snel
opschalen
waar
nodig.
o Naast
afspraken
ook
vaste
contactpersonen
bij
de
instellingen,
die
op
de
hoogte
zijn
van
de
afspraken.
Daardoor
effectieve
ondersteuning
o Snelle
hulp
op
de
meest
in
het
oog
springende
problematiek
(vaak
zware
schulden).
Het
55
Excellentie in Frontlijnteams stabiliseren
van
de
schuldenlast,
het
tegengaan
van
het
verlammende
effect
daarvan,
zorgt
dat
een
gezin
ruimte
krijgt
om
naar
de
toekomst
en
andere
problemen
te
kijken
(bijv.
opvoedingsondersteuning,
werk,
verslaving,
overlast).
o Mensen
die
al
20
jaar
in
de
problemen
zaten
komen
weer
in
beweging;
hebben
werk
of
participeren
op
een
andere
manier,
kinderen
gaan
in
behandeling,
etc.
o Door
handelingsruimte
efficiëntere
inzet
van
ondersteuning
aan
lichte‐
en
voortdurende
multiproblematiek
Opvallend
(interpretatie
totaalbeeld
na
interview)
Vanuit
een
langdurig
aanwezige
traditie
is
er
veel
politieke
en
ambtelijke
energie.
Deze
energie
wordt
voorgezet
via
in
ieder
geval
1
sleutelpersoon
binnen
de
ambtelijke
organisatie.
Via
het
convenant
en
later
via
samenwerking
op
uitvoeringsniveau,
lijkt
er
een
wij‐gevoel
te
zijn
bij
partners.
Dit
is
gecreëerd
via
het
benadrukken
van
het
gezamenlijk
belang
(jullie
willen
toch
ook..).
Daarnaast
is
de
ontwikkeling
rondom
het
mandaat
subtiel
gemanaged
en
goed
georganiseerd.
Deze
ontwikkeling
lijkt
duurzaam
te
worden
doorgezet
via
de
frontlijnsturingsaanpak
vanaf
januari
2011.
Verder
is
men
er
zeer
uitgebreid
bezig
met
invulling
geven
aan
de
generalistische
professional.
Deze
is
specialist
op
een
vakgebied
maar
weet
ook
genoeg
op
andere
gebieden.
Daar
waar
het
mandaat
duidelijk
geregeld
is,
lijkt
er
hier
tegenover
te
staan
dat
de
eigen
kracht
een
belangrijk
uitgangspunt
is
zodat
het
mandaat,
als
dat
nodig
is,
overtuigend
voor
de
buitenwereld
kan
worden
ingezet
(men
maakt
zich
zorgen
om
een
beeld
van
betutteling,
komt
steeds
terug).
Dit
lijkt
een
wisselwerking
waardoor
het
mandaat
misschien
wel
scherp
is
ingezet,
maar
misschien
wel
minder
vaak
echt
ingezet
hoeft
te
worden.
Hiermee
laten
ze
zien
dat
juist
dit
proces
‐
dat
heeft
geleid
tot
vaststelling
van
het
handelingsmandaat
‐functioneel
is
geweest.
Hiermee
zijn
de
verhoudingen
duidelijk
geworden.
Wat
overigens
ook
betekent
dat
er
voortdurend
aandacht
blijft
voor
de
overtuigingskracht
van
de
actie’s
en
dat
er
zorgvuldig
wordt
omgegaan
met
samenwerking
(één
aanspreekpunt
per
betrokken
organisatie
die
goed
op
de
hoogte
is
van
de
afspraken).
Multiplier
zit
er
niet
echt
in
(vrijwilligers/stagiaires).
Veel
aandacht
voor
onderwijs
en
coaching,
waarbij
de
teambuilding
als
het
belangrijkste
element
wordt
genoemd,
ondanks
dat
dit
geen
inhoudelijk
thema
betreft.
Kennis
is
via
de
specialistische
achtergrond
van
afzonderlijke
teamleden
aanwezig,
maar
belangrijker
nog
is
dus
hoe
die
kennis
in
teamverband
wordt
ontsloten,
dat
vraagt
samenwerking
in
teamverband
(=
belang
teambuilding).
56
Excellentie in Frontlijnteams
BIJLAGE
11:
Totaalbeeld
onderzoeksresultaten
Vanwege
het
feit
dat
niet
alle
onderzoeksresultaten
relevant
zijn
voor
de
beantwoording
van
de
onderzoeksvraag
is
ervoor
gekozen
de
volledige
beschrijving
van
onderzoeksresultaten
in
de
bijlage
op
te
nemen.
1.
Context
1.1
Opdracht
&
Opdrachtgeverschap
De
formulering
van
de
opdracht
is
in
de
teams
verschillend.
In
vier
van
de
vijf
gevallen
is
het
de
gemeente
die
vanuit
ambities
op
het
gebied
van
de
wijkaanpak
een
nadrukkelijke
rol
speelt
in
de
opdrachtformulering.
Hierbij
heeft
de
impuls
rondom
de
vogelaarwijken
een
grote
rol
gespeeld
waarbij
woningbouwcorporaties
een
groot
gedeelte
van
de
financiering
hebben
voortgebracht.
In
het
andere
team
is
de
gemeente
minder
nadrukkelijk
betrokken
en
is
het
een
‘zorgorganisatie’
die
het
initiatief
neemt.
In
dat
geval
is
er
sprake
van
een
subtiele
invlechting
van
samenwerkingspartners.
Namelijk
via
sleutelfiguren
in
een
comité
van
aanbeveling
die
de
medewerking
van
hun
eigen
organisatie
proberen
te
mobiliseren
en
harmoniseren.
Eén
van
de
projectleiders
merkt
over
opdrachtgeverschap
het
volgende
op:
Als
je
steeds
in
opdrachtgever,
opdrachtnemer
verhouding
blijft
dan
kan
dat
botsen
met:
we
staan
er
ook
gezamenlijk
voor,
het
is
ook
een
samenwerking,
het
gaat
om
het
geheel.
De
gemeente
wil
dit
stuk
verantwoord
zien,
wat
we
precies
hier
doen.
Terwijl
wij
het
geheel
zien.
van
ja
jongens:
dit
is
het
geheel
en
niet
allemaal
je
eigen
organisatie.
En
wat
wil
je
nou,
wil
je
nou
alleen
blijven,
tobben,
of
zullen
we
samen
iets
doen.
De
financieringssituatie
is
bijna
altijd
divers
en
vaak
ook
gefragmenteerd.
In
alle
teams
zijn
woningbouwcorporaties
en
gemeente
financier.
Vaak
vormen
hiernaast
ook
welzijnsinstellingen,
provincie,
jeugdzorg,
zorgverzekeraars,
AWBZ,
WMO,
CWI
en
UWV
financieringsbronnen.
In
de
meeste
gevallen
zorgt
de
gemeente
(al
dan
niet
in
samenwerking
met
teamleiders)
voor
de
afstemming
rondom
het
budget.
In
Eindhoven
is
de
programmaleider
(afkomstig
van
GGZ)
zelf
degene
die
de
afstemming
tussen
bovenstaande
financiers
organiseert
via
een
comité
van
aanbeveling.
1.2
Doelstelling
De
doelstelling
van
alle
teams
is
gericht
op
kwetsbare
wijkbewoners
waarbij
sociale
stijging
een
overkoepelende
doelstelling
is
die
via
participatie
en
activering
van
wijkbewoners
wordt
bereikt.
De
inzet
van
de
teams
moet
op
outcome‐niveau
een
bijdrage
leveren
aan
zaken
als:
samenhang,
sociale
binding
en
een
verbeterde
leefbaarheid
in
de
wijk.
Onderscheidende
doelstellingen
zijn
de
‘empowerment’
van
bewoners
(PAK,
Deventer),
de
aanpak
van
complexe
sociale
problemen
(Frontlijnteam
Leeuwarden
en
wijkcoaches
in
Enschede)
en
de
aansluiting
op
een
maatschappelijk
steunsysteem
(Eindhoven).
Voor
de
teams
in
Arnhem,
Leeuwarden
en
Enschede
wordt
de
experimenteerruimte
expliciet
benoemd
als
subdoel.
In
het
verlengde
hiervan
ligt
de
ambitie
om
niet
alleen
succes
te
boeken
op
microniveau,
maar
ook
structurele
verandering
op
gang
te
brengen.
Thema’s
die
hierbij
genoemd
worden
zijn:
zoeken
naar
nieuwe
samenwerkingsvormen,
een
generalistische
aanpak,
ontschotten
en
frontlijnsturing
(‘de
spiegel
voorhouden
aan
je
eigen
organisatie’).
De
resultaten
van
de
inspanning
in
de
teams
is
per
definitie
domeinoverstijgend.
Het
blijkt
lastig
te
zijn
om
de
‘bijvangsten’
op
zo’n
manier
te
articuleren
zodat
het
bruikbaar
wordt
voor
de
verschillende
sectoren
of
24 moederorganisaties.
De
participatieladder
is
een
instrument
dat
veel
van
de
teams
gebruiken
om
sociale
stijging
aan
te
geven.
Een
individu
dat
stijgt
op
een
trede
van
deze
ladder
vormt
een
resultaat
waar
veel
teams
zich
op
laten
afrekenen.
Hoewel
ook
wordt
genoemd
dat
zelfs
dit
instrument
niet
alle
resultaten
kan
meten:
24 De
Participatieladder
is
een
meetinstrument
waarmee
kan
worden
vastgesteld
in
hoeverre
een
burger
meedoet
in
de
samenleving.
De
ladder
is
onderverdeeld
in
zes
treden:
van
sociaal
geïsoleerd
tot
werkend
zonder
ondersteuning.
57
Excellentie in Frontlijnteams Voor
de
echt
moeilijke
doelgroep
is
de
ladder
nog
erg
ruim.
Die
kunnen
ook
stappen
maken
binnen
de
ladder
die
je
nog
geen
stijging
noemt
in
termen
van
die
ladder.
Wij
kijken
ook
erg
naar
deelsuccessen.
Kinderen
die
eerst
5‐6
uur
per
dag
achter
de
computer
zaten,
die
gaan
nu
sporten..
schulden
lijkt
toch
een
illusie
om
daar
in
een
beperkt
tijdsbestek
iets
aan
te
doen..
maar
stabiliseren
is
ook
al
een
hele
verdienste.
In
dit
zoekproces
wordt
geprobeerd
zo
dicht
mogelijk
bij
het
primaire
proces
kleinere
stappen
inzichtelijk
te
maken
als
poging
de
bijvangsten
tóch
de
expliciteren.
Het
is
opvallend
dat
de
meeste
teams
zelf
het
initiatief
nemen
richting
het
formuleren
van
de
inhoudelijke
doelstellingen:
Ik
vind
dat
je
ook
wel
een
beetje
je
eigen
doelstelling
moet
kunnen
formuleren.
Dus
we
hebben
voor
dit
jaar
gesteld
we
willen
hetzelfde
aantal
klanten
als
vorig
jaar,
maar
we
willen
van
alle
bewoners
dat
ze
na
een
half
jaar
55
%
minimaal
1
trede
op
de
ladder
gestegen
is.
1.3
Verantwoorden
&
Meten
Over
het
algemeen
is
er
op
dit
gebied
een
zoektocht
bij
alle
teams
waarneembaar.
In
alle
gevallen
zijn
meerdere
partners
betrokken
en
hebben
zij
een
eigen
verantwoordingsfilosofie.
Geen
van
de
teams
lijkt
op
dit
moment
zo
ver
te
zijn
dat
de
partnerorganisaties
overwegend
waarde
hechten
aan
resultaten
die
op
het
niveau
van
outcome
worden
beschreven.
Men
houdt
nog
veel
vast
aan
outputcijfers.
Wel
is
er
acceptatie
op
het
gebied
van
de
meting
rondom
de
participatieladder.
Resultaat
hiervan
is
dat
teamleiders
een
koppeling
proberen
te
maken
met
de
registratiebehoefte
van
partnerorganisaties
op
een
zodanige
manier
dat
het
voor
de
teamleden
zo
weinig
mogelijk
extra
rapportage‐ inspanning
kost.
Bij
de
articulatie
van
hun
resultaten
kiezen
de
teams
over
het
algemeen
een
beschrijvende
en
pakkende
manier
van
communiceren.
Impressies,
frontlijncafés,
filmpjes,
online
interviews,
kleurrijke
boeken
over
de
levens
van
bewoners.
Het
zijn
allemaal
manieren
waarop
wordt
geprobeerd
de
essentie
van
de
werkwijze
op
het
netvlies
van
toehoorders
te
krijgen.
Het
is
opvallend
dat
alle
teams
bewust
gebruik
maken
van
hun
informatiepositie:
25 Dat
hoort
ook
bij
onze
aanpak:
om
mensen
mee
te
nemen.
Je
ziet
ook
dat
er
bij
die
impressies
ook
ineens
mensen
zijn
die
ons
bellen
en
zeggen;
dat
verhaal
gaat
over
mijn
organisatie.
Dat
kan
toch
niet?
Kom
maar
op!
Of
ze
komen
met
een
voorstel,
ja
er
gebeurt
wat!
Onze
gemeentesecretaris
die
had
altijd
zoiets
van:
als
hij
met
organisaties
in
de
stad
in
gesprek
was
dan
gebruikte
hij
onze
voorbeelden,
om
aan
te
geven
hoeveel
verder
dat
gaat.
Niet
over
ons,
maar
wel:
dit
zijn
de
burgers.
Dat
maakte
voor
hem
ook
dat
hij
concreet
materiaal
kon
benutten.
Onze
directeur
hetzelfde.
Het
geeft
wat
in
handen.
Sommige
van
de
teams
proberen
dit
proces
samen
met
de
stakeholders
in
te
gaan
via
bijvoorbeeld
een
SROI‐ methode
(Social
Return
on
Investment),
of
door
directe
feedback
te
vragen
aan
opdrachtgever
of
hij
met
de
verantwoording
van
de
resultaten
uit
de
voeten
kan.
Duidelijk
is
dat
de
meeste
teams
bewust
bezig
zijn
met
dit
thema
en
zich
realiseren
dat
dit
onderwerp
een
belangrijk
pad
is
dat
leidt
naar
de
bestendiging
van
de
werkzaamheden
in
de
toekomst:
Het
is
alsof
je
het
altijd
een
stap
voor
moet
zijn.
Dit
gebeurt
niet
alleen
vanwege
een
opgelegde
verantwoordingsplicht
maar
juist
ook
op
basis
van
intrinsieke
motivatie:
Je
wil
op
een
andere
manier
laten
zien
wat
je
allemaal
bereikt.
Je
wil
dit
niet
om
jezelf.
Je
wilt
weten
of
het
terecht
is
en
of
het
dát
effect
heeft
wat
je
denkt.
Dat
je
gevoel
klopt.
In
het
uitleggen
wat
we
doen
nemen
we
ook
heel
vaak
de
bewoners
mee.
Dat
is
gewoon
puur.
2.
25
Steun
situatiebeschrijvingen
uit
de
praktijk
58
Excellentie in Frontlijnteams
2.1
Type
steun
Alle
teams
wijzen
op
het
belang
van
steun
in
de
vorm
van
sleutelfiguren
die
soms
zelfs
ambassadeur
zijn
voor
de
werkwijze.
Deze
steun
bevindt
zich
vaak
op
politiek
en
ambtelijk
niveau
en
vormen
een
vorm
van
bestuurlijke
rugdekking.
In
twee
gevallen
is
deze
steun
zelfs
samengevoegd
in
een
soort
activistische
groep
die
qua
visie
een
belangrijke
basis
vormen
voor
de
ruimte
die
de
teams
krijgen
om
aan
de
slag
te
gaan.
Deze
sleutelfiguren
spelen
een
belangrijke
rol
in
het
organiseren
van
commitment
bij
partnerorganisaties.
Enkele
belangrijke
principes
die
daarbij
horen
(zoals
een
wij‐gevoel
en
begrip
voor
elkaars
situatie)
komen
naar
voren
in
onderstaand
citaat:
Wij
hebben
een
zeer
ambitieuze
directeur.
Die
echt
passie
heeft,
die
vertrouwen
heeft.
Die
daar
ook
creatief
in
is.
En
ook
dingen
daarin
scherp
kan
brengen,
zonder
bang
te
zijn
voor
alle
problemen
die
daar
achteraan
komen.
Zo’n
type
heb
je
wel
nodig.
(…)
Ik
weet
nog
een
bijeenkomst
met
een
aantal
partners..
Dan
brengt
hij
ook
zo
naar
de
partners
van:
jullie
willen
toch
ook
allemaal
dat
die
klant
goed
bediend
wordt,
dat
het
allemaal
wat
goedkoper
en
efficiënter
kan.
En
als
je
dan
met
voorbeelden
komt
van
het
is
toch
niet
normaal
dat
we
er
in
sommige
situaties
met
veel
betrokken
hulpverleners
niet
uitkomen.
Als
je
iedereen
dat
zegt:
dan
vindt
iedereen
dat
ook
belachelijk.
Dat
is
dan
een
goede
basis
voor
het
meedoen
van
partners
in
een
pilot.
(…)
Ik
denk
als
ik
dat
vergelijk
met
datgene
wat
ik
elders
waarneem
de
partners
hier
het
voordeel
zien
van
het
ontschotten.
Maar
aan
de
andere
kant
weet
je
ook
dat
die
instanties
zelf
met
problemen
zitten
(…)
je
weet
zelf
hoe
complex
het
allemaal
in
elkaar
zit.
Maar
dan
gaat
het
ook
om
de
bereidheid
om
daarmee
te
experimenteren.
Dingen
los
te
laten.
Het
gaat
erom
dat
gemeente
en
partners
onderling
begrip
hebben
voor
de
situatie
waar
ze
in
verkeren.7
Uit
bovenstaande
dat
de
steun
enerzijds
gericht
is
op
het
‘samen
bouwen’
aan
een
nieuwe
en
betere
werkwijze
vanuit
een
gedeeld
belang.
Maar
soms
is
steun
die
uiteindelijk
een
hiërarchisch
effect
heeft
ook
belangrijk:
De
directies
laten
zich
heel
graag
uitnodigen
voor
zo’n
ambtswoning
gesprek.
Als
je
dan
afspreekt
met
de
burgemeester
aan
tafel:
ja,
wij
doen
mee,
wij
leveren,
wij
zullen
extra
capaciteit
vrij
maken,
ja
wij
geloven
erin,
wij
willen
dat.
Nou…
die
JA
daar
hebben
wij
ze
nog
heel
vaak
aan
herinnerd.
Dan
hebben
we
heel
vaak
gezegd
tegen
mensen
die
het
niet
geloofden,
niet
wilden,
dan
zeiden
we:
ja
jouw
directeur
aan
tafel
bij
de
burgemeester
heeft
JA
gezegd,
dus
misschien
moet
je
even
intern
kijken
hoe
het
zit
en
dan
kunnen
we
weer
samen
met
jou
werken
2.2
Kansen
&
Bedreigingen
Het
verkrijgen
van
steun
loopt
soms
via
beleidsambities
(bv.
de
wijkaanpak)
en
soms
via
de
energie
van
sleutelfiguren.
In
de
gesprekken
kwam
naar
voren
dat
in
de
proces
veel
energie
wordt
gestoken,
zoals
onderstaand
citaat
illustreert:
Wij
zijn
gewoon
op
de
fiets
gestapt
en
hebben
maandenlang
rondgefietst.
De
hele
stad
door
langs
organisaties,
langs
stadsdelen,
langs
uitvoerders,
langs
managers.
We
hebben
ons
gewoon
rot
gefietst
(..).
We
hebben
heel
veel
sympathie
gekregen
daardoor,
dat
we
gewoon
langs
kwamen,
heel
open
waren
(..).
We
hadden
wel
de
ingrediënten
maar
er
was
nog
wel
veel
ruimte
hoe
dat
er
dan
uit
moest
komen
te
zien.
Op
welke
manier
de
steun
ook
wordt
verkregen,
uit
de
gesprekken
klinkt
door
dat
het
naast
brainstormen
over
de
gezamenlijke
ontwikkeling
van
plannen,
ook
belangrijk
is
om
een
stok
achter
de
deur
te
hebben
en
daarmee
een
zekere
balans
tussen
beide
te
hebben:
Aan
de
ene
kant
was
dat
heel
veel
praten
en
samen
ontwikkeling
en
de
inbreng
van
alle
partijen
meenemen.
Aan
de
andere
kant
was
er
ook
gewoon
een
convenant.
De
teams
die
zijn
verzekerd
van
stevige
steun
vanuit
de
gemeente
merken
wel
op
dat
het
spannend
wordt
of
partners
in
de
toekomst
blijven
steunen.
Verschillende
teamleiders
spraken
uit
dat
de
steun
binnen
de
bestaande
kaders
reikt.
Als
het
gaat
om
een
‘kanteling’
of
een
‘transitie’
menen
zij
dat
er
een
spannende
tijd
aan
zal
breken:
Het
heeft
nog
niet
een
waanzinnige
vaste
bodem.
Doordat
we
die
hele
transitie
in
de
wetgeving
met
jeugdzorg
en
AWBZ
hebben..
heel
erg
de
regie
bij
de
gemeente,
doen
instellingen
hier
ook
aan
mee
van:
we
moeten
beetje
meewerken
aan
de
beleidsvoorstellen
van
de
gemeente,
anders
kunnen
we
het
straks
helemaal
wel
schudden.
59
Excellentie in Frontlijnteams Dat
is
natuurlijk
het
financiële
belang
dat
altijd
eronder
ligt.
Het
is
wel
een
beetje
gedragen
vanuit
de
visie.
Maar
als
je
de
visie
door
redeneert
dat
jouw
instelling
op
losse
schroeven
komt
,
of
dat
je
je
je
hele
opgebouwde
toestand
wel
eens
veel
minder
zou
kunnen
worden..
dat
je
misschien
wel
niets
meer
te
zeggen
hebt
over
je
werkers
omdat
die
straks
overal
en
nergens
toch
veel
autonomer
hun
gang
gaan..
het
is
de
vraag
of
men
zo
ver
heeft
doorgedacht.
Misschien
heeft
men
wel
doorgedacht
en
we
zien
wel
wanneer
dat
er
een
beetje
aankomt.
Voorlopig
doen
we
een
beetje
mee.
Ik
denk
dat
ze
bijna
niet
anders
konden
dan
ja
zeggen.
Alle
teams
hebben
één
of
meerdere
sleutelpersonen
in
hun
achterhoofd
als
het
gaat
om
ambassadeurschap
of
rugdekking
voor
hun
aanpak.
Tegelijkertijd
noemen
bijna
alle
teams
de
bedreiging
dat
er
altijd
een
tijdelijke
dimensie
aan
de
steun
verbonden
is.
Sleutelfiguren
krijgen
een
andere
baan,
gaan
met
pensioen
of
op
wereldreis
en
daarmee
gaat
de
onzekerheid
gepaard
of
deze
steunpilaren
worden
vervangen.
3.
Werkwijze
3.1
Methode
Alle
teams
laten
zien
hoe
je
kleinschalig,
zo
dicht
mogelijk
bij
de
burger
de
generalistische
professional
zijn
werk
kan
laten
doen.
De
mate
waarin
de
eigen
kracht
van
de
bewoner
uitgangspunt
is
binnen
de
methode,
is
verschillend
per
team.
In
één
van
de
teams
gebeurt
dit
in
de
vorm
van
empowerment
via
coaching.
Hier
nemen
de
teamleden
bewust
afstand
van
een
eventuele
hulpverlenersrol
en
is
empowerment
dus
het
primaire
doel.
In
de
andere
teams
is
de
afstand
tot
hulpverlening
of
gespecialiseerde
dienstverlening
minder
groot.
In
die
gevallen
is
er
dan
ook
vaak
een
expliciete
link
met
de
taak
om
complexe
sociale
problematiek
op
te
lossen.
In
die
teams
krijgen
medewerkers
ook
te
maken
met
regie
en
afstemming
die
ze
overigens
zoveel
mogelijk
thuis
bij
de
bewoner
laten
plaatsvinden.
In
die
gevallen
speelt
in
alle
teams
een
afwegingsmechanisme
een
rol.
De
contouren
hiervan
worden
in
onderstaand
citaat
verduidelijkt:
Je
moet
ervoor
zorgen
dat
tussen
de
oren
zit
dat
de
burger
zelf
de
weg
moet
kunnen
vinden,
tenzij…
dan
wordt
gebruik
gemaakt
van
een
mandaat.
Tenzij
is
dus
als
je
moet
forceren
of
omdat
er
een
groot
risico
is.
Maar
dat
eerste,
dat
de
burger
de
weg
vindt,
is
het
uitgangspunt
en
soms
ga
je
dat
mandaat
gebruiken
om
dat
te
kunnen
bereiken.
Mandaat
kan
ik
bovenstaand
citaat
worden
opgevat
als
een
specifieke
handelingsbevoegdheid.
Via
deze
vorm
van
handelingsruimte
kan
de
medewerker
een
ruimte
benutten
die
voor
de
burger
zelf
niet
toegankelijk
is.
Het
risico
is
dat
de
burger
hiermee
afhankelijk
wordt
van
de
medewerker
omdat
deze
zelf
geen
handelingsruimte
heeft.
Er
zijn
dus
twee
rollen
in
het
handelingsrepertoire
van
de
medewerkers
te
herkennen.
De
ene
is
de
coachende
rol
waarbij
de
burger
leert
zichzelf
vooruit
te
helpen
en
de
andere
is
de
schakelrol
waarin
de
medewerker
de
schakel
is
tussen
de
burger
en
allerlei
instanties.
Soms
met
een
specifieke
functie
om
oplossingen
te
forceren
die
de
burger
zelf
niet
voor
elkaar
kan
krijgen.
In
paragraaf
6
(‘handelingsruimte’)
wordt
dieper
op
dit
onderwerp
ingegaan.
De
teams
werken
over
het
algemeen
vraaggericht,
gaan
outreachend
naar
mensen
toe
en
pakken
praktisch
problemen
samen
aan.
De
teams
noemen
zelf
vaak
presentie
als
een
belangrijk
uitgangspunt.
Dit
betekent
dat
niet
wordt
gewerkt
vanuit
een
loket,
maar
letterlijk
bij
de
bewoners
in
de
buurt.
Alle
teams
werken
met
een
plan
van
aanpak.
Dit
plan
wordt
samen
met
de
bewoner
gemaakt
en
vormt
een
belangrijk
startpunt
van
het
(coachings)traject.
In
Leeuwarden
gaan
ze
daar
nog
een
stap
verder
in:
1
gezin,
1
plan,
1
hulpverlener:
de
frontlijnwerkers
nemen
het
hele
gezin
als
vertrekpunt
en
alle
organisaties
die
betrokken
zijn
bij
dat
gezin.
Alle
teams
kijken
integraal
maar
sommige
teams
noemen
hierbij
dat
ze
nauwlettend
in
de
gaten
houden
dat
ze
zaken
die
geen
belemmering
vormen
voor
het
plan
van
aanpak
niet
zelf
oppakken.
Hierin
komt
wederom
het
zojuist
genoemde
afwegingsmechanisme
tot
uiting:
Als
het
uiteindelijke
doel
participatie
en
werk
is
en
dit
is
een
belemmering
dan
gaan
we
daarmee
aan
de
slag.
Als
het
alleen
schulden
is
en
daarom
slaap
ik
niet
meer,
ja
dan
zorgen
we
dat
iemand
op
de
juiste
plek
terecht
60
Excellentie in Frontlijnteams komt,
dat
is
geen
coachingtraject
voor
ons.
En
dan
moet
je
vooral
niet
op
die
stoel
gaan
zitten
die
niet
van
jou
is.
Maar
wel
zorgen
dat
iemand
warm
overgedragen
wordt.
3.2
Afbakening
doelgroep
Binnen
de
teams
is
over
het
algemeen
sprake
van
een
grote
caseload
per
medewerker:
ongeveer
1
op
20
(tot
40
als
er
gewerkt
wordt
met
vrijwilligers
of
stagiaires).
Over
het
algemeen
geldt
een
brede
benadering
richting
selectie
van
de
doelgroep.
De
deuren
staan
vaak
letterlijk
open
voor
alle
bewoners
in
de
wijk
die
een
steuntje
nodig
hebben.
De
teams
zijn
in
alle
gevallen
in
de
wijk
waar
ze
werken
gevestigd.
Meestal
in
een
woning
en
soms
in
een
wat
groter
gebouw
waarin
ook
andere
wijkorganisaties
gevestigd
zijn.
Op
dit
moment
is
binnen
de
teams
en
bij
de
partners
nog
een
behoorlijke
acceptatie
om
een
dergelijke
brede
doelgroepformulering
te
handhaven.
Dit
komt
met
name
doordat
de
teams
vaak
direct
gelinkt
aan
de
wijkaanpak
draaien.
Eén
van
de
respondenten
benoemt
wel
een
spanning
die
gaat
spelen
zodra
medewerkers
van
andere
organisaties
worden
ingezet
in
de
generalistisch
opererende
teams:
Je
zet
in
principe
de
deuren
open,
het
is
niet
zoals
bij
WWB‐klanten
waarbij
bepaalde
partners
er
heel
erg
achter
staan..
maar
als
je
het
wat
breder
gaat
bekijken..
daar
kunnen
ze
dan
ook
op
tegen
zijn
omdat
het
niet
valt
in
de
specifieke
doelgroep.
Het
eropaf
gaan
is
nog
niet
geaccepteerd
overal
omdat
veel
organisaties
gewend
zijn
om
te
denken
vanuit
hun
bestanden
want
daar
achter
zit
ook
de
wereld
van
controle
en
beheersing.
Het
is
makkelijker
om
af
te
bakenen:
dan
weet
je
gewoon,
dit
is
mijn
resultaat
en
nu
heb
ik
mijn
doelgroep
verder
geholpen.
Punt.
En
dit
is
wat
spannender
want
je
gaat
meer
naar
outcome
kijken:
een
wijk,
verbeterde
leefbaarheid
in
de
wijk
en
het
heeft
allemaal
invloed
op
elkaar.
Maar
die
partners
moeten
er
wel
voor
open
staan
dat
de
ingebrachte
jeugdzorgmedewerker
misschien
wel
gaat
helpen
in
een
gezin
waar
niet
direct
een
jeugdzorgprobleem
ligt…
3.3
Multiplier
In
alle
teams
zijn
initiatieven
te
herkennen
vanuit
het
werken
met
vrijwilligers.
Dit
zijn
wijkbewoners
die
hun
talent
inzetten
voor
andere
wijkbewoners.
In
Deventer
maakt
is
dit
principe
een
doordringend
onderdeel
van
de
methodiek.
Daar
worden
bewoners
zelfs
opgeleid
tot
‘coach
van
het
alledaagse’
om
via
een
specifieke
coachvraag
met
een
coachvrager
gematcht
te
worden.
In
Deventer
en
Eindhoven
zijn
daarnaast
inloophuizen
waar
allerlei
experimenten
plaatsvinden
(kookavonden,
cursussen,
praatclubjes,
kledingherstelservice
etc).
Deze
inloophuizen
zijn
geen
vrijblijvende
gezelligheidsinstituten:
ze
draaien
op
basis
van
wederkerigheid.
In
het
geval
van
Deventer
en
Eindhoven
is
er
een
groot
multipliereffect
aanwezig.
In
de
overige
drie
teams
worden
vergelijkbare
initiatieven
tussen
bewoners
onderling
gestimuleerd,
maar
maken
ze
niet
zo
doordringend
deel
uit
van
de
werkwijze.
4.
De
professional
4.1
Wie
is
de
professional?
Overzicht
Vaak
wordt
de
term
‘helikopterview’
genoemd
om
aan
te
geven
dat
professionals
niet
alleen
de
situatie
zelf
moeten
kunnen
analyseren
op
microniveau,
maar
ook
moeten
kijken
op
welke
manier
de
context
daarop
aan
sluit
en
hoe
dit
in
de
toekomst
beter
kan:
Je
moet
wel
mensen
hebben
die
de
inhoud
kunnen
overstijgen
en
niet
alleen
heel
enthousiast
worden
over
de
inhoud.
Dat
betekent
ook
dat
de
professionals
in
de
teams
betrokken
zijn
bij
doorontwikkeling
van
de
methodiek:
Als
je
het
hebt
over
de
doorontwikkeling
binnen
het
primair
proces..
Ik
kan
niet
uit
systemen
allemaal
leuke
cijfers
halen,
nee
ik
moet
het
uit
die
kwalitatieve
gegevens
halen
(…)
ik
kan
echt
niet
zonder
de
uitvoerders
die
daar
zitten.
Dit
is
geen
vrijblijvende
activiteit,
maar
is
verbonden
aan
de
taak
van
de
professional:
Ze
zijn
uitvoerders,
ze
hebben
passie,
ze
willen
daar
echt
iets
bereiken
(…)
maar
daarnaast
is
er
ook
een
andere
rol:
informatie
brengen,
waar
loop
je
tegen
aan,
hoe
zou
het
anders
kunnen..
en
dan
merk
je
dat
ze
dat
nog
wel
61
Excellentie in Frontlijnteams eens
vergeten..
daar
moet
je
wel
op
sturen
dat
ze
voortdurend
alert
zijn
van
ik
heb
in
deze
fase
wel
2
rollen;
ik
ben
uitvoerder
maar
ik
moet
ook
voeding
leveren
voor
de
doorontwikkeling.
Niet
iedereen
kan
dat.
Samenwerking
De
professional
moet
de
weg
kennen:
Dat
is
1
van
de
kwaliteiten
van
de
frontlijnwerkers
in
dat
team,
dat
ze
de
weg
kennen.
Dat
ze
wel
in
ieder
geval
in
de
organisatie
waar
ze
vandaan
komen,
maar
echt
een
grote
sociale
kaart
hebben,
het
netwerk
kunnen
benutten.
Hierin
vormt
hij
een
verbindende
schakel
als
het
gaat
om
het
in
beeld
brengen
van
wederzijdse
belangen
tussen
individu
en
instantie:
En
dat
we
ook
laten
zien
dat
we
met
elkaar
te
maken
hebben.
Daarbij
wordt
verwacht
dat
de
professional
voortdurend
kritisch
kijkt
naar
zijn
rol:
Van
die
professional
vraag
je
naast
zijn
gezond
boeren
verstand
ook
bewust
te
zijn
van
zijn
beperkingen
die
hij
heeft.
En
hij
moet
zich
ook
bewust
zijn
van
de
risico’s
als
hij
de
zaak
te
lang
bij
zich
houdt.
En
de
houding:
laat
altijd
iemand
meekijken,
want
die
kan
er
toch
met
een
andere
bril
nog
wel
wat
anders
in
zien
of
van
vinden.
Het
gedrag
van
die
wijkcoach
van:
ik
heb
dat
rugzakje
wel
maar
ik
kan
het
ook
op
een
andere
manier
doen.
En
je
merkt
gewoon
in
de
praktijk
dat
ze
niet
vaak
gebruik
hebben
hoeven
maken
van
die
bevoegdheden.
Daarom
is
het
belangrijk
dat
je
gewoon
stevig
contact
hebt
met
mensen
in
die
organisaties,
die
weten
van
de
hoed
en
de
rand
en
die
ook
weten
van
het
waarom
van
dergelijke
teams,
die
ook
weten
van
afspraken
die
er
zijn.
Door
het
laatstgenoemde
vormt
het
werk
van
de
professionals
op
enig
moment
een
belichaming
van
gemaakte
afspraken
en
tot
stand
gekomen
verhoudingen
tussen
organisaties
onderling.
Mentaliteit
Er
is
overeenstemming
dat
de
term
‘hulpverlener’
eigenlijk
niet
past
bij
de
mentaliteit
van
de
professional:
Een
coach
is
ook
geen
hulpverlener.
Die
kan
je
adviseren
met
tips
en
die
leert
jou
zelfstandig
te
worden,
maar
is
geen
hulpverlener
Hoe
bewoners
van
de
wijk
de
professionals
zien
wordt
als
volgt
beantwoord:
Praktisch
is
te
plat.
Het
is
niet
alleen
doen,
dat
zou
niet
hetzelfde
effect
hebben.
Het
is
wel
heel
erg
pragmatisch
bezig
zijn..
wat
is
nu
nodig?
Dan
gaan
we
dat
doen.
Maar
wat
de
bewoners
ook
zien
is
dat
we
heel
laagdrempelig,
in
de
leefwereld
van
mensen,
betrokken,
mensen
respecteren.
Mensen
kunnen
altijd
bij
ons
binnenlopen,
altijd
tijd
voor
een
gesprekje.
Ook
gewoon
werken
als
er
gewerkt
moet
worden,
ook
niet
zo
9
tot
5,
mensen
worden
ook
’s
avonds
bezocht.
Specifieke
rol:
ervaringsdeskundigheid
Bovengenoemde
kenmerken
zijn
van
toepassing
op
alle
teams.
Eén
van
de
teams
(Eindhoven)
werkt
met
een
onderscheidend
ingrediënt:
ervaringsdeskundigheid.
Overigens
werd
dit
verschijnsel
ook
in
Deventer
ingezet,
daar
zijn
ervaringsdeskundigen
bewoners
uit
de
wijk
die
als
vrijwilliger
‘coach
van
het
alledaagse’
worden.
In
Eindhoven
maakt
de
ervaringsdeskundige
deel
uit
van
het
team
zelf.
In
beide
gevallen
is
er
een
vorm
van
opleiding
aan
verbonden.
De
ervaringsdeskundigen
hebben
zelf
ervaring
heeft
met
kwetsbaarheid,
vaak
door
een
situatie
die
levensontwrichtend
is
geweest
en
waar
zij
bovenop
zijn
gekrabbeld.
Eindhoven
heeft
een
opleiding
tot
ervaringsdeskundige,
op
HBO
en
MBO
niveau
(SPH
en
SPW).
Vanuit
deze
opleiding
lopen
mensen
stage
op
verschillende
plekken
(ook
buiten
de
teams
binnen
andere
organisaties).
Wat
ze
hebben
geleerd
is
te
reflecteren
op
hun
eigen
verhaal,
hierdoor
kunnen
ze
zichzelf
als
instrument
gebruiken:
62
Excellentie in Frontlijnteams Ik
werk
en
ik
heb
ook
leefervaring.
Een
psychiater
kan
niet
hetzelfde
voelen
als
ik.
Ik
voel
dat
echt
heel
diep.
De
psycholoog
weet
de
theorie,
ik
weet
de
praktijk.
Sommige
hebben
ervaring
maar
ze
kunnen
de
ervaring
niet
goed
gebruiken.
En
zeker
de
ervaringsdeskundige
speelt
daar
een
grote
rol
in:
de
sfeer
en
de
openheid
dat
is
heel
fijn.
Als
de
ervaringsdeskundige
iemand
van
de
woningbouw
tegenkomt
in
de
wijk,
je
krijgt
een
persoonlijkere
sfeer.
Omdat
zij,
de
ervaringsdeskundige,
gebruikt
zichzelf
als
instrument,
dat
doe
je
als
hulpverlener
ook,
maar
toch
is
dat
afstandelijker.
Die
ervaringsdeskundige
zegt
dan:
ja
ik
snap
hoe
je
er
als
professional
in
staat,
maar
hoe
sta
je
er
als
mens
in?
En
dat
is
eigenlijk
wat
ze
naar
voren
brengen
ook
hoe
het
voelt
om
in
die
situatie
te
zitten.
Een
soort
menselijke
kant.
4.2
Samenstelling
team
Teamleiders
vertellen
dat
hun
teams
bewust
en
selectief
zijn
samengesteld.
Kleurrijk,
divers
met
aanvullende
kwaliteiten,
competenties
en
vakgebieden.
In
alle
teams
wordt
het
belang
van
een
teamgevoel
benadrukt.
Dat
er
vertrouwen
is
in
elkaar
en
dat
er
met
elkaar
mee
wordt
gedacht.
Daarnaast
is
creativiteit
nodig
om
elkaar
te
stimuleren
en
samen
nieuwe
dingen
te
ontwikkelen.
De
aard
van
het
type
professional
dat
in
de
teams
nodig
is
komt
wel
eens
op
gespannen
voet
te
staan
met
het
benodigde
teamgevoel:
Ik
heb
wel
het
gevoel
dat
er
een
soort
gezamenlijke
noemer
is
van
we
willen
er
voor
gaan
voor
die
bewoner.
En
dat
is
wel
vanuit
allemaal
verschillende
kanten
ingestoken.
Dat
is
ook
lang
niet
altijd
makkelijk,het
zijn
ook
stuk
voor
stuk
van
die
haantjesjachtige
figuren..
dus
soms
ook
heel
druk
en
chaotisch
en
gunnen
ze
elkaar
het
licht
in
de
ogen
niet
maar
uiteindelijk
is
er
een
waanzinnige
betrokkenheid.
Een
opvallende
ontwikkeling
is
dat
de
meeste
teams
bewust
bezig
zijn
invulling
te
geven
aan
generalistisch
opererende
teams.
Dat
houdt
in
dat
alle
teamleden
een
eigen
specialisme
hebben,
maar
dat
ze
in
principe
generalistisch
werken
en
daarmee
hun
specialisme
flexibel
inzetten,
via
hun
teamleden.
Teams
worden
in
dit
geval
samengesteld
op
basis
van
een
compleet
palet
aan
benodigde
specialismen.
De
burger
heeft
één
contactpersoon.
Aan
deze
persoon
zitten
dus
de
eventueel
benodigde
specialismen
verbonden
via
het
teamverband
want
de
burger
ziet
alleen
deze
ene
professional.
De
uitdaging
die
hierbij
hoort
wordt
enerzijds
benoemd
als
het
zoeken
naar
een
ontsluitingsmechanisme
van
specialismen
via
samenwerking
binnen
het
team.
En
anderzijds
als
het
zoeken
naar
een
juiste
hoeveelheid
kennis
die
voor
de
professionals
behapbaar
is
en
op
basis
waarvan
ze
generalistisch
kunnen
werken:
Eén
van
de
grote
uitdagingen
is
dat
je
dadelijk
een
team
bent
van
mensen
die
allemaal
specialisten
zijn
en
dat
tekenen
we
dan
ook
vaak
zo
uit
van
dat
zijn
verticale
balken
en
daar
trek
je
een
dwars
balk
doorheen,
en
we
zeggen:
we
vragen
van
iedereen
dát
niveau
van
generalisme.
En
het
zoeken
is
natuurlijk
welk
niveau
is
dat
dan?
Welk
niveau
van
generalisme
verwachten
we..
wat
kun
je
er
allemaal
instoppen
en
wat
gaat
te
ver.
Want
op
een
gegeven
moment
kom
je
ook
op
het
terrein
van
niet
alleen
wat
kan
iemand
qua
kennis
behappen,
maar
wat
kun
je
verwachten
dat
iemand
van
de
backoffice
weet?
Natuurlijk
heb
je
ook
specialismen
nodig.
Dat
kun
je
binnen
je
team
op
zoeken,
want
je
hebt
mensen
vanuit
andere
instellingen
met
hun
affiniteit
en
deskundigheid.
Is
dat
er
niet,
dan
moet
je
verder.
En
dan
kan
het
best
zijn
dat
je
vanuit
die
2e
schil
specialisme
moet
ophalen.
En
dan
nóg
denk
ik
dat
we
heel
snel
genegen
zijn
om
een
persoon
op
te
halen..
terwijl
ik
vind
dat
je
je
moet
afvragen
hoe
je
de
deskundigheid
op
halen
waardoor
je
het
toch
zelf
kan
doen.
In
Enschede
zijn
al
meerdere
van
processen
rondom
deze
teamontwikkeling
doorlopen.
Daar
wordt
in
de
beginfase
een
groot
enthousiasme
herkend.
In
de
tussenfase
ontstaan
wat
weerstanden
en
irritaties
op
basis
op
individueel
niveau.
Dit
heeft
te
maken
met
het
oriënteren
op
eigen
rol
en
toegevoegde
waarde
vanuit
het
zoeken
naar
de
balans
tussen
specialisme
en
generalisme. Hierna
volgt
een
periode
van
stabilisatie
en
is
er
ruimte
om
meer
op
basis
van
inhoud
verder
te
ontwikkelen.
Teams
die
op
deze
wijze
werken
benoemen
dat
zij
last
hebben
van
de
vaak
korte
looptijd
van
initiatieven
(in
pilotvorm)
en
wijzen
erop
dat
dit
soort
processen
tijd
kosten.
5.
Samenwerking
63
Excellentie in Frontlijnteams
5.1
Positie
binnen
samenwerking
De
positie
van
de
gemeente
binnen
samenwerkingsverbanden
speelt
in
alle
teams
een
belangrijke
rol.
Veel
van
de
respondenten
noemen
de
rol
van
de
gemeente
als
succesfactor
als
het
gaat
om
de
aanjaagfunctie
tijdens
de
opstartfase:
Dan
moeten
wij
zelf
ook
met
de
voeten
in
de
klei
zijn.
En
dus
niet
alleen
van
een
afstand
roepen,
maar
ook
als
gemeente
zelf
aan
de
slag
gaan.
En
dat
heeft
zich
denk
ik
ook
wel
bewezen.
Ik
denk
wel
dat
het
feit
dat
wij
van
de
gemeente
zijn
één
van
de
succesfactoren
zijn.
We
zijn
niet
het
zoveelste
project
dat
maar
van
buitenaf,
die
dan
straks
weer
weggaan..
Ook
wel
omdat
andere
partners
zoiets
hadden
van,
oké
de
gemeente
roept
altijd
wat
maar
nu
doen
ze
zelf
ook
mee.
Naast
de
aanjaagfunctie
kristalliseert
de
rol
van
de
gemeente
zich
ook
verder
uit:
Wij
als
gemeente
moeten
veel
meer
doen
samen
met
de
partners,
of
het
liefst
door
de
partners.
Het
lijkt
allemaal
zo
clichématig.
Partners,
geef
eigenlijk
maar
aan
wat
jullie
van
ons
nodig
hebben.
Waar
wij
dus
voor
de
frontlijnteams
voor
gekozen
hebben
is:
we
krijgen
een
functionele
aansturing
door
de
gemeente,
dat
zijn
functionele
teamleiders.
Want
de
medewerkers
van
de
andere
partners
blijven
dus
hiërarchisch
en
arbeidsvoorwaardelijk
bij
hun
eigen
organisatie.
En
wij
zeggen
daarmee:
het
kan
best
zijn
dat
je
later
naar
een
andere
sturingsvorm
gaat
(bijvoorbeeld
een
joint
venture).
Wij
zeggen
van:
wij
hebben
niet
de
wijsheid
in
pacht.
Dat
moeten
we
samen
doen
met
de
partners.
Maar
in
deze
opstartfase
willen
wij
onze
verantwoordelijkheid
wel
nemen.
Eén
van
de
teams
noemt
dat
het
ondanks
de
centrale
rol
van
de
gemeente
niet
altijd
gemakkelijk
is
om
samen
te
werken.
Met
name
bij
nieuwe
onbekende
partners
moet
het
verhaal
opnieuw
worden
uitgelegd:
Dan
zegt
zo’n
ambtenaar:
de
gemeente
heeft
voor
het
sociaal
beleid
alleen
dat
te
doen
waar
ze
zelf
verantwoordelijk
is.
Dan
zeg
ik:
ik
kan
beter
naar
huis
gaan.
Terwijl
dit
project
juist
domeinoverstijgend
is.
Ja,
daar
heeft
de
gemeente
nog
niet
voor
gekozen,
zegge
ze
dan
(…).
Maar
wij
voelen
ons
verantwoordelijk,
we
doen
iets
voor
die
mensen.
Dus
kunnen
we
het
samen
uitzoeken?
Zet
ons
niet
buiten
de
poort.
Voelt
heel
fout
voor
mij.
En
ook
dat
uitsluitingmechanisme
van
mensen
met
een
afwijkend
gedrag,
dat
voel
ik
dan
zelf.
Zorgen
jullie
nou
maar
voor
die
moeilijke
doelgroep,
vanuit
je
eigen
budget,
je
eigen
zaken.
Dan
denk
ik:
ja
dan
kunnen
we
net
zo
goed
een
muur
om
de
GGZ
heen
bouwen.
Dan
staan
ze
daar
in
de
wachtrij
voor
die
poort
bij
ons,
gemeente.
En
dan?
In
bovenstaand
voorbeeld
moest
daarom
teruggevallen
worden
op
de
bestuurlijke
rugdekking
(de
wethouder)
die
de
werkwijze
steunt
om
dit
vlot
te
trekken.
Een
centrale
vraag
die
bepalend
is
op
welke
manier
de
teams
zich
verhouden
tot
samenwerkingspartners
hangt
samen
met
de
mate
waarin
de
teams
op
het
gebied
van
samenwerkingspartners
opereren.
Aan
de
ene
kant
zijn
er
teams
die
de
taken
van
de
samenwerkingsorganisaties
‘overnemen’,
anderzijds
zijn
er
teams
die
de
taken
bewust
bij
die
organisatie
laten
liggen.
In
dat
geval
benadrukken
de
teams
dat
zij
niet
op
de
stoel
van
de
hulpverlener
gaan
zitten
en
die
rol
dus
in
principe
nooit
overpakken
en
deze
zoveel
mogelijk
bij
de
samenwerkingsorganisatie
zelf
laten
liggen.
In
het
andere
geval
kan
het
zo
zijn
dat
via
een
specifieke
handelingsbevoegdheid
handelingen
namens
de
partnerorganisatie
worden
uitgevoerd.
In
die
situatie
worden
medewerkers
van
de
samenwerkingsorganisatie
meestal
‘uitgeleend’
aan
de
teams.
In
dat
geval
zijn
blijven
de
medewerkers
hiërarchisch
en
arbeidsvoorwaardelijk
bij
hun
organisatie,
maar
treden
ze
namens
het
frontlijnteam
op
bij
bewoners
thuis.
In
deze
situatie
blijven
ze
dus
verbonden
met
hun
moederorganisatie:
De
mensen
die
er
nu
zitten
die
blijven
volledig
in
dienst
bij
hun
moederorganisatie.
Die
worden
direct
uitgeleend
aan
zo’n
project.
Moet
eerlijk
zeggen
dat
als
je
mensen
detacheert
dan
wordt
de
binding
met
je
moederorganisatie
meteen
minder.
De
mensen
die
direct
ingeleend
worden
die
zitten
echt
nog
in
het
systeem
bij
de
moederorganisatie
(..).
Die
binding
is
er
wel,
alhoewel
ik
wel
moet
zeggen:
die
frontlijner
heeft
een
hele
andere
functie.
Als
je
iemand
uit
de
moederorganisatie
weghaalt,
dan
mist
hij
altijd
een
stukje
ontwikkeling
die
de
organisatie
doormaakt.
Dus
je
levert
op
dat
specialisme
in.
Dat
is
de
bedoeling
ook
wel,
ze
worden
generalist.
Maar
het
is
een
soort
ijzeren
wet
dat
dit
gebeurt.
De
spanning
is
dus
dat
je
enerzijds
mensen
wilt
64
Excellentie in Frontlijnteams binden
met
de
moederorganisatie
om
zo
goed
mogelijk
gebruik
te
maken
van
de
expertise
en
de
verbinding
of
goede
lijnen.
Maar
anderzijds
wil
je
dat
die
personen
generalistisch
gaan
werken.
Uit
de
gesprekken
komt
niet
naar
voren
dat
de
besproken
verhouding
andere
samenwerkingsstrategieën
vraagt.
Hierbij
worden
juist
overeenkomstige
principes
genoemd.
We
zijn
een
schakel
in
een
keten.
En
je
kan
het
alleen
maar
met
elkaar.
Dat
spreken
we
met
z’n
allen
uit.
Die
relatie
met
de
belangrijkste
partners
is
om
wel
uit
te
spreken
dat
je
elkaar
nodig
hebt
Je
bent
degene
die
de
vinger
op
de
zere
plek
legt,
maar
het
ligt
er
heel
erg
aan
hoe
je
het
doet,
niet
zo
van:
je
doet
het
niet
goed.
We
kunnen
wel
zeggen:
dit
is
wat
die
beslissing
aan
de
andere
kant
voor
consequenties
heeft
en
was
dat
ook
je
bedoeling,
of
heb
je
je
dat
gerealiseerd?
Vind
je
dat
ook
de
beste
oplossing
als
je
kijkt
naar
hoe
dat
nu
doorwerkt.
En
wat
kunnen
we
daarmee?
Meedenken
is
iets
heel
anders
dan
zeggen:
je
doet
het
niet
goed.
Er
zijn
wel
verschillen
in
de
manier
waarop
samenwerkingsrelaties
rondom
het
team
zijn
ingericht.
Als
er
gewerkt
wordt
met
een
gedeelde
handelingsbevoegdheid
tussen
frontlijnteam
en
samenwerkingsorganisaties
dan
worden
daar
duidelijke
afspraken
over
gemaakt,
meestal
zelfs
in
de
vorm
van
een
convenant.
Als
die
gedeelde
handelingsbevoegdheid
er
niet
is
wordt
op
een
meer
diplomatieke
manier
geprobeerd
invloed
uit
te
oefenen
en
ruimte
te
krijgen:
Het
is
vaak
wel
hoe
kom
ik
binnen.
Dan
krijg
je
van
wat
doe
je
aan
mijn
voordeur,
wil
je
op
mijn
stoel
gaan
zitten?
Nee
dat
wil
ik
niet,
alleen
maar
meedenken.
Meedenken?
Zomaar?
Dat
was
wel
bij
deze
afdeling,
eerst
even
aftasten..
we
kennen
die
gevoeligheden
en
spanningsvelden
wel
hier.
Het
overvalt
je
soms
toch
nog
maar
je
herkent
het
dan
toch
wel.
Het
is
eigenlijk
zo
dat
je
in
de
wijk
ook
eerst
netjes
aan
de
voordeur
van
de
wijk
aanbellen,
je
kan
niet
zomaar
binnendenderen,
bij
de
bewoner
ook
met
zorg,
zo
geldt
het
ook
voor
je
organisatie
en
andere
organisaties.
In
beide
typen
verhoudingen
wordt
genoemd
dat
het
belangrijk
is
goed
contact
te
hebben
op
het
niveau
van
afdelingshoofden,
managers
en
directeuren.
De
meeste
teams
benoemen
dat
het
doel
van
de
samenwerking
is
om
elkaar
mee
te
krijgen
in
een
nieuwe
werkwijze:
Je
moet
blijven
investeren
in
collegiale
contacten,
elkaar
constant
meenemen.
Wat
ik
ook
wel
mooi
vindt
is
dat
je
elkaar
meeneemt
in
een
andere
manier
van
werken,
he,
welzijn
nieuwe
stijl..
En
dat
hebben
we
dus
ook
met
elkaar
opgestart,
een
bijeenkomst
waarin
we
kennis
delen.
Waarin
we
met
elkaar
afspreken
van:
hoe
kan
ik
daarmee
omgaan,
wat
kan
ik
van
jou
leren,
wat
kan
je
van
mij
leren..
Waar
mogen
we
elkaar
op
aanspreken
(…).
Omdat
je
dan
bij
meerdere
organisaties
een
andere
manier
van
werken
krijgt.
En
dat
is
wat
je..
wil.
Ik
wil
niet
dat
wij
dat
alleen
doen,
dat
werkt
niet
Dit
team
laat
hiermee
zien
dat
zij
van
binnen
uit
samenwerkingspartners
(in
dit
geval
de
gemeentelijke
sectoren
zelf)
mee
proberen
te
krijgen
in
een
verandering.
Andere
teams
lijken
hierbij
meer
af
te
koersen
op
een
omtrekkende
beweging.
Het
mandaat
is
hier
een
voorbeeld
van.
Hierbij
worden
samenwerkingsafspraken
tussen
organisaties
onderling
vastgelegd
in
een
convenant.
Het
is
opvallend
dat
dit
geen
vrijbrief
is
voor
de
teams
om
vervolgens
hun
gang
te
gaan.
Opvallend
is
dat
subtiele
samenwerkingsvormen
hierdoor
soms
nog
wel
belangrijker
lijken
te
worden.
Eén
van
de
respondenten
benoemt
dit
als
een
wisselwerking
tussen
harde
samenwerkingsafspraken
en
gezamenlijke
doorontwikkeling
in
de
praktijk.
Hierbij
lijken
de
verhoudingen
op
scherp
te
zijn
gezet
door
het
convenant,
wat
vervolgens
het
pad
vrij
maakt
om
op
constructieve
manier
verder
te
bouwen
aan
doorontwikkeling
van
de
aanpak:
Hiermee
laten
we
zien
dat
juist
dit
proces
‐
dat
heeft
geleid
tot
vaststelling
van
het
handelingsmandaat
‐ functioneel
is
geweest.
Hiermee
zijn
de
verhoudingen
duidelijk
geworden.
Wat
overigens
ook
betekent
dat
er
voortdurend
aandacht
blijft
voor
de
overtuigingskracht
van
de
acties
en
dat
er
zorgvuldig
wordt
omgegaan
met
samenwerking.
Bijvoorbeeld
doordat
we
hebben
geregeld
dat
er
één
aanspreekpunt
per
betrokken
organisatie
is
die
goed
op
de
hoogte
is
van
de
afspraken.
5.2
Hoe
wordt
het
frontlijnteam
gezien
door
partners?
65
Excellentie in Frontlijnteams Binnen
de
teams
bestaat
een
overeenkomstig
beeld
over
hoe
de
‘buitenwereld’
de
teams
bekijkt.
Er
is
een
besef
dat
de
teams
soms
brutaal
en
irriterend
over
komen:
Want
bij
werkplein
en
sociale
zaken,
daar
willen
we
soms
toch
wel
wat
anders,
of
wij
vinden
andere
dingen.
Dat
ze
soms
zoiets
hebben
van
jullie
hebben
makkelijk
praten,
want
jullie
kunnen
lekker
langs
en
hebben
de
tijd,
lekker
koffie
drinken
en
wij
kunnen
dat
niet.
Dus
soms
met
jaloerse
gevoelens.
En
anderen
die
hebben
ook
zoiets
van
ik
wou
dat
ik
het
zou
kunnen,
die
zin
het
wat
positiever.
Die
vinden
het
leuk.
Eerst
was
de
overhand
daar
heb
je
hun
weer
te
zeuren,
en
nu
zoeken
ze
ook
wel
de
samenwerking
Een
illustratief
voorval
geeft
aan
hoe
het
handelingspatroon
van
de
teams
voortdurend
op
gespannen
voet
kan
komen
te
staan
met
de
relatie
met
samenwerkingspartners:
Wij
organiseren
al
sinds
wij
er
zijn
frontlijncafés,
waarin
we
mensen
uitnodigen
om
te
vertellen
over
deze
manier
van
werken,
daar
doet
ook
iedereen
enthousiast
aan
mee
(…)
en
een
tijd
lang
reikten
we
dan
de
frontlijnaward
uit.
Deze
was
bedoeld
voor
mensen
die
buiten
de
kaders
denken
en
ook
een
voorbeeld
voor
ons
waren.
We
hebben
er
een
keer
eentje
aan
iemand
van
de
corporatie
uitgereikt,
maar
die
werd
dan
vervolgens..
die
deed
natuurlijk
dingen
die
natuurlijk..
he
ja..
dus
die
kon
eigenlijk
met
dat
ding
helemaal
niet
thuis
komen
dat
ging
zo
van:
dat
doe
jij
dus
nooit
meer.
Dat
hadden
wij
ons
ook
niet
gerealiseerd..
Dan
zie
je
van
wat
wij
heel
positief
vinden,
als
je
echt
probeert
wat
mee
te
bewegen
in
een
proces
waar
een
bewoner
in
zit,
dat
wordt
door
de
instelling
zelf
niet
geapprecieerd.
Het
kantelen
naar
een
constructieve
samenwerkingspositie
vereist
dat
de
teams
anticiperen
op
sentimenten
die
bestaan.
In
sommige
teams
wordt
dan
ook
benadrukt
dat
het
belangrijk
is
begrip
voor
te
hebben
voor
de
context
van
de
andere
medewerkers:
Er
kwamen
signalen
vanuit
de
afdeling
Welzijn
vanuit
onze
communicatiemanager
en
vanuit
onze
secretaresse,
die
waarschuwden
ons
steeds
van:
jongens,
bij
welzijn
weten
ze
niet
wat
jullie
doen
en
ze
zijn
zo
negatief.
Dus
nu
hebben
we
alleen
die
club
ze
uitgenodigd
voor
een
frontlijncafé.
Eén
van
de
respondenten
beschrijft
hieronder
een
inzicht
dat
ze
had
naar
aanleiding
van
sentimenten
die
samenwerking
kunnen
dwarsbomen:
We
hebben
hier
een
interventieteam
en
dat
die
zijn
breder
opgezet.
Voor
de
wat
zwaardere
gevallen
(…)
Een
collega
vroeg
mij
om
hulp
zo
van:
nou
verdorie,
nou
heeft
die
persoon
van
het
interventieteam
gemaild
en
gezegd:
‘ik
neem
de
regie
over’.
Maar
ik
heb
héél
veel
gedaan
en
dat
kan
toch
niet,
o
ik
kan
mijn
telefoon
wel
door
het
beeldscherm
gooien..
Toen
had
zij
ook
de
aanname:
ze
zullen
we
denken,
wij
het
interventieteam
wij
weten
alles..
dus
het
is
zo
grappig
dat
als
jij
te
boek
staat
als
zjinde
een
groepje
die
moeilijke
gevallen
doet..
dan
lijken
mensen
daar
alsof
je
het
zo
zou
moeten
zien
als
wij
zijn
beter.
Zo
worden
zij
ook
nu
al
neergezet,
ik
zie
dat
gebeuren
bij
mijn
collega,
maar
ook
bij
anderen..
dan
denk
ik
van:
nee
dat
is
niet
zo.
We
kunnen
elkaar
ondersteunen
(…).
Maar
ik
denk
ook
dat
mensen
dat
hebben
gehad
met
het
frontlijnteam.
De
gewone
maatschappelijk
werkers
om
het
zo
maar
even
te
zeggen,
die
hebben
ons
gezien
van:
o
het
frontlijnteam
zal
het
wel
even
vertellen..
en
dan
is
het
heel
moeilijk
om..
je
moet
een
beetje
onder
ze
gaan
staan
eigenlijk
om
die
samenwerking
te
bereiken.
Want
zij
hebben
je
daar
neergezet
(wijst
omhoog),
en
wij
doen
dat
soms
ook
wel
omdat
we
dan
heel
brutaal
opbellen
van
moet
even
zus
en
zo.
Dan
bevestig
je
waar
ze
jou
hebben
neergezet,
dat
is
een
subtiel
proces.
Daar
moet
je
goed
aan
denken.
Hardnekkige
beelden
spelen
een
rol
in
het
dagelijks
werk
van
de
teams.
Deze
beelden
zijn
ontstaan
uit
bestaande
verhoudingen
tussen
organisaties
onderling
en
wordt
in
onderstaand
voorval
geïllustreerd:
En
dan
gingen
we
voor
de
eerste
keer
samen
zitten
om
die
ene
casus
over
dat
gezin
met
9
kinderen
te
bespreken.
Met
management
en
directieniveau,
een
hele
raadszaal
vol.
Ze
hadden
naambordjes
neergezet:
zorgpartijen
aan
de
ene
kant,
politie
en
justitie
aan
de
andere
kant.
En
toen
gingen
we
eigenlijk
best
wel
boos
naar
elkaar
kijken.
Er
was
ook
veel
gebeurd.
Dus
iedereen
was
boos.
We
hadden
een
beetje
een
hekel
aan
elkaar.
Maar
dat
komt
omdat…
je
kent
elkaar
niet,
je
spreekt
elkaars
taal
niet..
je
weet
nog
niet
hoe
je
met
elkaar
kan
samenwerken.
Je
weet
ook
nog
niet
wat
jouw
meerwaarde
kan
zijn
als
je
dan
met
elkaar
gaat
samenwerken.
En
dat
vind
ik
wel
heel
mooi
dat
we
dat
na
een
paar
jaar
beter
bij
elkaar
hebben
gekregen,
en
dat
is
op
het
niveau
van
de
complexe
situaties.
66
Excellentie in Frontlijnteams
In
het
laatste
stukje
wordt
al
gezinspeeld
op
het
bouwen
aan
een
constructieve
samenwerkingspositie.
In
alle
teams
wordt
gesproken
over
inspanningen
die
toe
werken
naar
een
hieronder
beschreven
situatie
binnen
de
samenwerking:
Dat
samen
laten
komen,
elkaars
taal
leren
verstaan,
met
elkaar
samen
aan
een
gezins
plan
van
aanpak
gaan
werken
heeft
heel
veel
verbreding
van
de
blik
opgeleverd
en
ook
heel
veel
draagvlak
voor
1
gezin
1
plan.
En
dat
vergroot
ook
de
meerwaarde
van
elke
afzonderlijke
interventie
en
dat
wordt
steeds
meer
gezien
op
uitvoerend
niveau,
management
niveau,
directie
niveau.
6.
Handelingsruimte
6.1
Reikwijdte
van
de
handelingsruimte
Alle
respondenten
geven
aan
dat
er
binnen
de
teams
een
grote
handelingsruimte
is.
Bij
de
meeste
teams
is
de
handelingsruimte
niet
formeel
vastgelegd
in
een
mandaat
maar
wordt
aangegeven
dat
die
ruimte
wel
gepakt
wordt
als
het
nodig
is.
Handelingsruimte
betekent
voor
de
teams
ook
ruimte
om
te
doen
waar
een
specifieke
situatie
om
vraagt.
Er
bestaat
grote
overeenstemming
dat
deze
ruimte
in
grote
mate
aanwezig
is:
Ik
ben
geneigd
om
te
zeggen
meteen
alle
ruimte.
Je
hebt
natuurlijk
wettelijke
kaders
dat
wij
geen
beslissingsbevoegdheid
hebben
maar
ik
vind
dat
wij
heel
veel
ruimte
krijgen
en
ook
innemen.
Soms
bemoeien
wij
ons
ook
op
vlakken
dat
is
misschien
niet
ons
terrein,
maar
dan
gaan
we
daar
wel
staan
(..).
En
het
mooie
is
dat
ik
vind
dat
we
legitiem
zijn
daarin
omdat
we
het
zien
bij
de
cliënt
dus
we
kunnen
het
heel
goed
verantwoorden
wat
er
gebeurt.
Dat
dit
geen
vrijblijvende
ruimte
is
wordt
duidelijk
uit
onderstaande
citaat:
de
ontwikkelruimte,
om
dingen
zelf
te
ontwikkelen,
dat
is
heel
belangrijk.
Want
wat
mensen
zelf
vaak
vergeten
is
dat
je
juist
hier
ligt
de
expertise,
wat
zij
zien,
voelen,
proeven
in
de
wijk,
dat
moet
je
juist
gebruiken
om
iets
te
ontwikkelen,
want
dan
blijf
je
dichtbij
de
bewoner.
Hoe
groot
de
handelingsruimte
ook
is:
er
is
altijd
een
afhankelijkheid
van
samenwerkingsrelaties:
Heel
extreem
gezegd
kan
iedereen
doen
wat
nodig
is.
Daar
zitten
echt
geen
mitsen
en
maren
aan.
Alleen
de
werkelijkheid
is
natuurlijk
dat
je
het
als
werker
niet
alleen
kan,
je
hebt
al
die
partijen
nodig.
Er
wordt
op
verschillende
manieren
invulling
gegeven
aan
de
handelingsruimte.
Enerzijds
gaat
het
over
de
invulling
van
het
werk.
Daarin
hebben
alle
medewerkers
veel
vrijheid
(‘iedereen
kan
doen
wat
nodig
is’).
Daarnaast
heeft
de
handelingsruimte
ook
betrekking
op
de
ruimte
die
wordt
ingenomen
in
de
relatie
tussen
burger
en
instantie.
Sommige
teams
blijven
bewust
in
de
ruimte
opereren
die
de
burgers
hebben.
Dit
kan
wel
betekenen
dat
de
medewerkers
mee
gaan
met
de
bewoners
naar
afspraken
of
samen
een
klacht
indienen
als
dit
nodig
is.
Veel
van
de
respondenten
geven
daarnaast
aan
dat
wanneer
situaties
rondom
zorg
of
hulpverlening
‘vast
lopen’,
zij
samen
met
de
burger
een
zorgoverleg
aan
de
keukentafel
organiseren.
Maar
buiten
de
ruimte
die
burger
heeft
zijn
er
in
de
ruimte
van
instanties
soms
verregaande
afspraken
om
oplossingen
te
forceren
of
maatregelen
te
treffen.
Bij
één
van
de
teams
kunnen
er
zelfs
beslissingen
op
het
gebied
van
partnerorganisaties
gemaakt
worden
(mandaat).
In
die
vorm
wordt
niet
alleen
geopereerd
in
de
ruimte
van
de
betreffende
instantie,
maar
wordt
zelfs
ingebroken
in
diens
rol.
Een
minder
vergaande
vorm
bestaat
ook:
in
dat
geval
zijn
afspraken
gemaakt
met
politieke
of
ambtelijke
sleutelfiguren
die
via
rugdekking
kunnen
bewerkstelligen
dat
als
de
teams
ergens
aankloppen
er
altijd
‘ja’
wordt
gezegd.
De
formele
bevoegdheid
om
te
handelen
wordt
vaak
genoemd
als
een
laatste
redmiddel.
Veel
zaken
kunnen
op
het
niveau
van
samenwerking
ook
worden
opgelost.
Maar
van
de
professional
wordt
ook
verwacht
wanneer
de
‘maat
vol
is’
en
daarop
te
kunnen
handelen.
Daarbij
weegt
hij
het
belang
van
samenwerking
versus
belang
van
de
cliënt
af:
Wel
gaan
voor
het
netwerken
maar
ook
het
lef
hebben
om
de
confrontatie
aan
te
gaan.
67
Excellentie in Frontlijnteams De
wijkcoach
kan
iemand
uit
de
backoffice
overrulen.
Maar
als
je
zaken
gewoon
vanuit
de
inhoud
beredeneert:
dan
kom
je
er
wel
uit.
Of
het
mandaat
nu
formeel
is
geregeld
of
niet,
het
blijkt
een
onderwerp
wat
zorgvuldig
en
subtiel
georganiseerd
en
afgestemd
moet
worden
met
samenwerkingsorganisaties.
Dit
heeft
consequenties
voor
de
manier
waarop
het
team
opereert:
Dat
je
ook
specifieke
mensen
in
die
organisatie
weten
van
die
organisatie..
communicatie
daarmee.
Wij
hebben
met
elke
organisatie
ook
contactpersonen
vastgelegd.
Doe
je
dat
niet
dan
loop
je
het
risico
dat
iemand
uit
de
backoffice
zegt:
hallo,
die
gaat
mij
even
vertellen
hoe
het
zou
moeten.
En
als
die
ook
niet
weet
hoe
het
precies
werkt.
Dan
loop
je
het
risico
dat
die
wijkcoach
wat
meer
op
zijn
strepen
gaat
staan
van
de
formele
afspraken.
En
hoe
vaker
je
dat
moet
gaan
doen,
dan
denk
ik:
dat
loopt
nooit
goed.
Dan
krijg
je
een
wij‐
en
zij
gevoeld.
Mandaat
is
te
veel
gezegd.
Ik
vind
mandaat..
ik
weet
niet
hoor,
het
doel
is
om
het
toch
in
de
wijk
op
te
lossen.
Dat
vind
ik
van
belang.
Waarom?
Om
niemand
uit
te
stoten.
Je
bent
afhankelijk
van
goed
contact
maar
ik
blijf
steeds
aangeven:
dit
is
een
casus
en
dat
is
iets
anders
dan
ons
algemene
professionele
contact.
We
kunnen
het
oneens
zijn
en
een
andere
zienswijze
hebben,
het
is
belangrijk
dat
we
dat
wel
aan
elkaar
blijven
uitleggen.
En
dat
moeten
we
van
elkaar
accepteren.
Wat
belangrijk
is
voor
de
afstemming
met
samenwerkingspartners
is
dat
belangen
van
beide
partijen
worden
samengebracht.
Vanuit
dit
vertrouwen
ontstaat
ruimte
om
te
handelen:
Dat
is
vaak
de
eerste
stap
van
dingen
weghalen
om
voor
ons
ruimte
te
creëren
om
verder
te
gaan.
En
we
zijn
dus
in
gesprek
gegaan,
toen
bleek
daar
achter
te
zitten:
als
we
nu
dit
goedkeuren
dan
komen
ze
volgende
maand
weer,
als
er
niets
veranderd.
Dus
wij
willen
graag
de
zekerheid
dat
er
iets
veranderd,
dan
zeggen
wij
wél
ja.
Toen
is
er
iets
ontstaan
van
ga
nou
uit
van
vertrouwen,
zeg
JA,
EN..
Daarnaast
benoemen
meerdere
respondenten
dat
het
belangrijk
is
om
de
werkwijze
in
de
goede
zin
te
verkopen.
Dat
betekent
soms
vragen
of
je
ruimte
en
mogelijkheden
mag
krijgen
omdat
je
in
een
experimenteerfase
zit.
Maar
ook
heel
duidelijk
de
reikwijdte
van
de
werkwijze
aangeven:
het
gaat
niet
om
iedere
burger.
Daarnaast
wordt
genoemd
dat
het
erg
belangrijk
is
de
handelingsruimte
bewust
in
te
zetten.
Briefings,
casusoverleg
en
intervisie
worden
genoemd
als
momenten
waarop
je
de
handelingsruimte
steeds
opnieuw
met
elkaar
bespreekt
om
een
juiste
afweging
te
kunnen
maken.
6.2
Afwegingsmechanisme
Aan
de
handelingsruimte
zit
een
afwegingsmechanisme
verbonden
waarvan
de
contouren
duidelijk
beginnen
te
worden.
Het
gaat
om
zelfwerkzaamheid
enerzijds
en
doorzettingsmacht
anderzijds.
Zoals
eerder
besproken
is
de
werkwijze
van
alle
teams
om
dit
in
de
eerste
plaats
via
zelfwerkzaamheid
of
eigen
kracht
van
burgers
te
laten
gebeuren.
Soms
is
dit
niet
genoeg
en
wordt
de
afweging
gemaakt
ruimte
in
te
nemen
om
een
oplossing
te
forceren.
Het
uitgangspunt
is
inderdaad
je
maakt
mensen
zelfredzaam
en
je
moet
mensen
in
hun
kracht
zetten,
dat
is
een
heel
essentieel
uitgangspunt.
Het
gevaar
van
betutteling
ligt
gauw
op
de
loer
als
je
korte
lijntjes
hebt
en
snel
iets
voor
iemand
kunt
regelen.
Aan
de
andere
kant
zien
we
dat
je
heel
zelfredzaam
kunt
zijn,
maar
bepaalde
bureaucratische
systemen,
daar
kom
je
gewoon
niet
doorheen.
Dus
je
moet
een
balans
zien
te
vinden
tussen
hoe
zet
ik
dat
mandaat
in,
en
wat
kan
ik
die
klant
zelf
laten
doen.
Daarnaast
kan
het
gewoon
zo
zijn
dat
bepaalde
mensen
bij
de
hand
genomen
moeten
worden.
Er
is
niets
mis
mee
dat
je
in
de
eerste
fase
van
het
contact
met
de
moeder
des
huizes
de
was
opvouwt
en
op
die
basis
in
gesprek
komt.
Daar
zit
het
gevaar
in
dat
je
zo
betrokken
raakt
en
deel
gaat
uitmaken
van
het
gezin.
Ik
sluit
niet
uit
dat
dat
soms
gebeurt
is.
Ik
hoorde
laatst
een
wijkcoach
aan
de
telefoon
met
een
energiebedrijf
dat
ik
dacht;
kunnen
ze
dat
niet
zelf?
Ik
veroordeel
het
niet
maar
ik
vraag
dan
naar
de
professionele
afweging
die
daarachter
zit.
6.3
Signaleringsfunctie
De
manier
waarop
de
relatie
tussen
burger
en
instanties
door
de
teams
functioneel
wordt
gemaakt
is
via
de
signaleringsfunctie.
Alle
teams
zien
het
als
een
taak
om
signalen
die
het
niveau
van
het
individu
overstijgen,
terug
te
koppelen
naar
partners
die
daar
iets
mee
te
maken
hebben.
Dit
gebeurt
op
verschillende
manieren.
In
68
Excellentie in Frontlijnteams enkele
teams
is
dit
op
structurele
basis
constructief
belegd.
Bijvoorbeeld
via
wijkoverleggen
waar
de
partners
op
wijkniveau
aanwezig
zijn.
In
andere
gevallen
zijn
er
specifieke
contactpersonen
in
de
organisatie
beschikbaar
zodat
korte
lijntjes
mogelijk
zijn.
7.
Faciliteren
–
communicatie,
leervormen
en
aansturing
Alle
teams
hechten
aan
een
uitgebreide
communicatiestructuur
waar
veel
over
de
inhoud
wordt
gesproken.
Intervisie,
briefings
en
teamoverleggen
worden
daarbij
genoemd.
Eén
van
de
teamleiders
benoemt
het
belang
van
inhoudelijke
uitgangspunten
in
de
aansturing
van
het
team
als
volgt:
Heb
nou
vertrouwen
in
de
professional,
ga
nou
niet
alles
controleren
en
bewaken..
maar
je
hebt
een
aantal
inhoudelijke
uitgangspunten
en
daar
ga
je
over
in
gesprek.
Bijvoorbeeld:
is
dat
uitgangspunt
van
de
eigen
kracht
voldoende
is
belicht?
Daar
blijf
je
voortdurend
kritisch
in
mee
denken.
Men
spreekt
ook
van
het
belang
om
af
en
toe
weer
even
scherp
naar
de
eigen
werkwijze
te
kijken.
Dat
gebeurt
bij
alle
teams
als
‘vanzelfsprekend’
doordat
zij
op
grote
schaal
bezoek
krijgen
van
geïnteresseerden
uit
het
hele
land.
Omdat
je
dan
gedwongen
wordt
kritisch
naar
jezelf
te
kijken:
Je
moet
constant
scherp
blijven.
Je
moet
constant
wel
de
vragen
blijven
stellen.
In
het
begin,
nieuwe
aanpak,
ze
zijn
fris,
gaan
de
barricades
op.
Op
een
gegeven
moment
raakt
het
toch
gesetteled.
Zijn
ze
gewend
dat
bepaalde
dingen
niet
kunnen.
En
dan
is
het
de
taak
van
ons
om
ze
te
blijven
kietelen.
En
dan
toch
een
beetje
vragen
waar
ze..
dat
je
ook
iets
krijgt
van:
hmm
ik
ben
even
een
beetje
minder
trouw
geweest.
Ja
dat
geeft
niet
maar
het
gaat
erom
wat
ga
je
ermee
doen?
(…)
Ik
merk
ook
wel
dat
het
helpt
om
niet
door
jezelf
te
kijken
maar
via
een
andere
club
dat
dan
ook
weer
helpt
om
ook
weer
daarna
te
zien
hoe
je
het
zelf
dan
ook
echt
doet.
Je
komt
dat
dan
daar
wel
verkondigen
maar
het
is
eigenlijk
een
soort
loep
over
je
eigen
werkwijze
heen.
Passende
leervormen
Uit
de
gesprekken
komen
drie
onderdelen
naar
voren
die
belangrijk
zijn
bij
het
overwegen
van
passende
leervormen
in
teamverband.
In
de
eerste
plaats
wordt
genoemd
dat
de
het
teamverband
zélf
van
elementair
belang
is:
Je
kan
alleen
generalist
zijn
of
daarin
groeien
als
je
werkt
in
zo’n
team
met
verschillende
deskundigen,
dat
maakt
gewoon
echt
dat
je
leert
aan
de
hand
van
de
praktijk
hoe
je
zaken
aanpakt,
dat
is
volgens
mij
de
ultieme
basis.
Zonder
een
team
zie
ik
niet
hoe
jij
in
de
wijk
in
je
uppie
als
generalist
zou
kunnen
werken.
Het
is
een
soort
permanent
leerproces,
ondersteuning,
je
moet
ook
het
gevoel
hebben
die
wijk
is
van
ons,
het
team.
En
niet
alleen
van
jou
alleen
want
dan
wordt
het
gewoon
te
zwaar.
Aandacht
voor
teamvorming
en
kwaliteiten
van
elkaar
is
belangrijk
om
de
kennis
die
bij
de
specialisten
aanwezig
is
te
ontsluiten
op
het
juiste
moment
en
bij
de
juiste
persoon.
Een
ander
belang
is
dat
medewerkers
zich
hierdoor
ook
gesterkt
voelen
doordat
ze
weten
op
elke
moment
en
bij
wie
ze
de
deskundigheid
en
expertise
kunnen
halen.
Vervolgens
wordt
genoemd
dat
de
leerbehoefte
voortdurend
moet
worden
voorzien.
Daarbij
is
er
een
duidelijke
behoefte
aan
het
aanleren
van
basale
kennis
(over
voorzieningen):
Het
vergt
nu
wel
van
mensen,
bedoel
het
is
niet
niks
wat
iedereen
aan
het
doen
is.
Het
vergt
wel
dat
je
permanent
aan
het
leren
bent.
Wij
hebben
toch
naast
dat
je
aan
het
werken
bent,
met
regelmaat
scholing.
Om
toch
een
soort
basale
kennis
die
mensen
niet
automatisch
hebben
meegekregen,
erin
te
krijgen.
En
dan
gaat
het
toch
om
die
voorzieningen
en
hoe
je
schulden
aanpakt.
Bij
enkele
teams
is
er
op
bovengenoemde
fronten
ondersteuning
door
de
plaatselijke
hogeschool.
Soms
via
ingekochte
maatwerktrajecten
en
soms
ook
via
een
speciaal
daarvoor
opgerichte
leerlijn.
Een
bijkomend
verschijnsel
is
dat
de
teamleden
buitenshuis
–
vaak
op
de
hogeschool
‐
‘uit
de
waan
van
de
dag’
worden
gehaald.
Voor
diegenen
die
op
deze
manier
met
leervormen
in
aanraking
zijn
gekomen
wordt
dit
genoemd
als
een
belangrijk
element.
Een
voorbeeld
van
een
uitgewerkte
en
doordachte
leerlijn
is
de
Community
of
Practice
(CoP)
in
Eindhoven.
Dit
houdt
in
dat
er
in
groepsverband
leerbijeenkomsten
plaatsvinden
(in
Eindhoven
gebeurd
het
op
wijkniveau
met
medewerkers
van
verschillende
organisaties
die
in
de
wijk
zijn
gelokaliseerd):
69
Excellentie in Frontlijnteams
Dat
doen
we
aan
de
hand
van
casuïstiek.
Dan
kijken
we
met
z’n
allen
naar
de
casus
en
vooral
naar
wat
de
cliënt
zelf
zou
willen.
De
casussen
zijn
omschreven
vanuit
de
organisatie.
Maar
we
proberen
juist
echt
naar
de
persoon
te
kijken,
waar
kun
je
beginnen
welk
netwerk
heb
je
nodig.
En
we
hebben
dit
soort
bijeenkomsten
ook
voor
het
management.
Want
als
je
dit
samen
gaat
doen,
vraagt
een
andere
aansturing.
Startpunt
is
om
de
situatie
vanuit
de
cliënt
te
bekijken
en
te
begrijpen
en
daarna
te
kijken
wat
via
het
netwerk
kan
gebeuren,
en
welke
rol
de
eigen
kracht
van
de
cliënt
speelt.
En
dan
in
die
volgorde.
Er
zit
een
soort
methodiek
bij
die
je
ook
dwingt
om
er
op
deze
manier
over
na
te
denken.
Een
andere
interessante
spin‐off
van
leerlijnen
zijn
de
leerlijnen
die
verbonden
zijn
aan
het
opleiden
van
vrijwilligers.
Dit
gebeurt
in
Deventer
en
in
Eindhoven.
In
Eindhoven
zit
daar
het
volgende
systeem
in:
de
grote
groep
wijkbewoners
kan
zich
via
het
wederkerigheidsprincipe
inzetten
voor
andere
wijkbewoners
via
het
inloophuis.
Daarnaast
zijn
er
voor
de
groep
bewoners
die
hier
affiniteit
mee
blijkt
te
hebben
ook
trainingen
om
zich
te
oriënteren
op
de
opleiding
tot
ervaringsdeskundige.
Er
blijft
uiteindelijk
een
kleine
groep
mensen
over
die
deze
opleiding
gaan
volgen.
Hiermee
vormt
Eindhoven
een
eigen
machinetje
van
ontwikkeling
in
de
manier
waarop
ze
de
teams
bemensen.
Inhoudelijk
is
de
opleiding
ingericht
op
de
behoefte
in
de
wijk:
namelijk
om
de
kracht
van
ervaring
(die
op
grote
schaal
aanwezig
is
in
de
wijk)
te
ontsluiten
voor
andere
bewoners:
In
de
opleiding
leren
mensen
hun
eigen
ervaringen
te
vertellen
en
daarin
hun
eigen
oplossingen
en
herstelmomenten
in
te
benoemen.
Daar
is
ook
wel
theorie
over
inmiddels,
dan
gaat
het
over
narratieve
methodes
van
herstelverhalen
maken.
En
er
is
ook
iets
met
fases
van
herstel,
dat
spiegel
je
met
je
eigen
situatie.
Zodat
mensen
hun
ervaring
op
een
empowerende
manier
in
te
zetten
voor
anderen.
Wanneer
ze
een
cliënt
gaan
begeleiden,
welk
stukje
van
mijn
ervaring
is
NU
waardevol
voor
een
persoon.
Het
gaat
om
die
aansluiting.
Ze
zijn
daarmee
een
voorbeeldfunctie.
70