Drago Jančar – Vannacht heb ik haar gezien
“… onze verzonnen verhalen, gemaakt uit realiteit …” H.C. Andersen 1 Vannacht heb ik haar gezien, alsof ze levendig hier was. Ze kwam op me af door de gang te midden van de barak, tussen de britsen waarop mijn kameraden rustig in hun slaap lagen te ademen. Ze hield halt bij mijn bed, ze keek me een tijdje bedrukt, wat afwezig aan, zoals altijd wanneer ze niet kon slapen en in onze woning in Maribor rondzwierf. Ze ging aan het raam staan, ging op het bed zitten en stapte weer naar het raam toe. Wat is er Stevo? zei ze, kan je ook niet slapen? Haar stem was gedempt, diep, bijna mannelijk, maar wat gesluierd en afwezig zoals haar blik. Ik was verrast omdat ik haar stem herkende, zo herkenbaar was die van haar, die stem die doorheen de jaren ergens in de verte verloren was gegaan. Haar aanblik kon ik eender wanneer voor mijn innerlijke ogen oproepen: haar ogen, haren, lippen, ja, zelfs haar lichaam dat zo vaak ademend naast me had gelegen. Maar haar stem kon ik niet horen; van iemand die je lang niet ziet, verdwijnt het eerst de stem, het geluid, het timbre ervan en de kracht. Ik heb haar al lang niet meer gezien, hoelang al? vroeg ik me af, minstens zeven jaar. Ik rilde. Hoewel het buiten de laatste meinacht was en het naar het einde van de lente toe ging, de lente van het verschrikkelijke jaar 1945, en hoewel alles al naar de zomer neigde en het buiten warm was, in de barak zelfs bijna broeierig warm door de ademende en gloeiende mannenlichamen, deed die gedachte me rillen. Zeven jaar. Binnen zeven lange jaren, zong ze vroeger. Mijn Veronika, binnen zeven lange jaren zien we elkaar terug, zo ging dat Sloveense volkswijsje dat ze erg graag had en zong wanneer ze droevig was. Dan had ze die afwezige blik waarmee ze ook nu naar mij keek, alleen God in de hemel weet, wanneer zeven jaar voorbij zullen zijn. Ik wou haar zeggen: leuk dat je bent gekomen, hoewel pas na zeven jaar. Vranac is nog steeds bij me, als je hem wil zien, wou ik zeggen, daar achter het hek staat hij, bij de andere officierspaarden. Het gaat hem goed, hij kan over de weide lopen, hij moet niet in de stal blijven, hij is in goed gezelschap, hoewel ook hij jouw hand mist… net zoals ik hem mis, wou ik zeggen, maar mijn stem bleef steken in mijn keel, uit mijn mond kwam iets gorgelends en schors in plaats van de woorden die ik wou uitspreken. Ik dacht dat je in een landhuis in de Sloveense heuvels woont, wou ik zeggen, rij je daar rond? Ik strekte mijn arm uit om haar haren te kunnen aanraken, maar ze wendde zich af. Ik moet nu gaan, zei ze, je weet goed, Stevo, dat ik niet kan blijven. Ik wist dat ze niet kon blijven, net zoals ze zeven jaar geleden niet kon blijven toen ze voor altijd uit onze woning in Maribor vertrok. Als ze daar niet kon blijven, hoe zou ze dan hier kunnen blijven, in een barak van een krijgsgevangenkamp, tussen de bakkende officieren van het koninklijk leger, waarover een foto opgehangen aan de barakmuur daar bij de deur waakt. Een foto van een jonge koning in het uniform van een garde-officier, met zijn hand op ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
zijn sabel. Een foto van een koning die achterbleef zonder koninkrijk, te midden van zijn getrouwen die achterbleven zonder vaderland. Toen hinnikte er een paard luid, ik zou gezworen hebben dat het Vranac was. Misschien was ze ook bij hem gaan kijken voor ze voor altijd wegging, misschien hinnikte het van vreugde toen hij haar in de buurt voelde, toen ze misschien – zoals ze vroeger altijd deed – haar hand op zijn neusgaten legde en zei: Vranac, nu ga ik je zadelen. Dat was vannacht, nu is het ochtend en overal in het uitgestrekte kamp verzamelen de soldaten voor de ochtendgroet aan de vlag. We hijsen nog steeds elke ochtend de vlag, een leger zonder wapens. Aan de ingang kuieren Engelse soldaten en aanschouwen verveeld het ochtendlijk krioelen; de ontwapende soldaten van het koninklijk leger die uit de tenten komen en de in de barakken opgestane officieren die nog steeds klaar zijn om doorheen de Sloveense vlaktes terug tot in de diepe Bosnische bossen door te dringen waar volgens de officiële berichten die we krijgen de guerrillastrijd tegen de communistische autoriteiten aangroeit. Ik kijk naar mijn gezicht in de spiegel en ik weet dat er niets meer is: geen Veronika, geen koning, geen Joegoslavië. De wereld is in stukken uiteengevallen, net zoals deze gebroken spiegel van waaruit delen van mijn ongeschoren gezicht me aankijken. Ik heb geen zin om me in te zepen, te scheren, mijn riem aan te spannen, me klaar te maken en naar de verzamelplaats te gaan. Ik kijk naar het gezicht waarover Veronika zich deze nacht heeft gebogen en ik vraag me af of ze me wel kon herkennen. Ben ik dat nog, Stevan Radovanović, majoor, commandant van het cavalarie-eskadron van de eerste brigade, die voormalige kapitein van de Drava-divisie wiens vrouw hem in Maribor heeft verlaten en wiens soldaten achter zijn rug lachten? Nu lacht niemand meer met hem, helemaal niemand lacht nog met een ander omdat er niets te lachen valt. Nu is iedereen wat medelijden waard, een verslagen leger dat uit het vaderland werd verjaagd door de wapens en tactieken van ongeletterde communistische wilden. Is dat nog mijn gezicht; die ogen, die neus, die wang, doorsneden door de lijnen van de gebroken spiegel die boven de wasbak aan de muur van de barak hangt? Die wallen van slecht geslapen nachten die eruitzien als bloedblaren, grijze haarlokken over het voorhoofd, gescheurde lippen en een zwart gat in een rij van gele tanden. Dat gat, daar bevond zich ooit een tand, tot een maand geleden, toen er ergens in de heuvels boven Idrija tegen de muur van een boerenhuis een mortiergranaat uit elkaar vloog en er een stuk steen of ijzer recht in mijn mond vloog. Ik begon onmiddellijk te bloeden, maar toen ik terug in het kamp het bloed weggewassen had, bleek ik godzijdank enkel een voortand te missen. Mijn lippen waren goed opengereten, nu zijn ze enkel nog een beetje gescheurd. Alleen mijn tand is achtergebleven, daar ergens tegen de Italiaanse grens waarnaar we ons verplaatsten om ons zogezegd te herorganiseren en zogezegd van achteruit aan te vallen. Kort daarna hebben we ons bij Palmanova echter overgegeven. Overgegeven, wat anders, hoewel er gezegd was dat de Engelsen onze bondgenoten waren en dat we samen met hen de communisten zouden aanvallen. Enkele dagen hebben we nog wapens gedragen, daarna kwam het bevel om deze af te geven. Anders gezegd, we hebben toegelaten dat de Engelse soldaten ons schandelijk ontwapenden. De officieren liet men eervol hun revolvers zonder munitie behouden, maar enkele dagen geleden zijn ze ook die komen halen, het laatste teken van waardigheid. We zijn geen leger meer, dit is het einde, finis Koninkrijk Joegoslavië, het einde van de wereld.
©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
Zeven jaar geleden, toen Veronika wegging uit Maribor, heb ik voor de eerste keer gedacht dat dit voor mij het einde van de wereld was. Maar nu zie ik in dat dit een klein persoonlijk leed was, het leven ging verder en het leger waar ik met hart en ziel toe behoorde was nog steeds daar. Zijn orde en discipline, zijn glorierijke artillerie en cavalerie, de infanterie; alle secties gezegend door de glorie van de gevechten van Kolubar en Cer. We waren de nakomelingen en erfgenamen van de Servische overwinning, een van de grootste in de Europese geschiedenis. Wij officieren werden geacht en bewonderd, de wereld was nog heel en het leven had ondanks Veronika’s vertrek zijn zin. De kazerne, de manoeuvres – het vervullen van plichten maskeert op zich al persoonlijk verdriet en geeft een mens een gevoel van eer, het verdedigen van het vaderland geeft een gevoel van hoge waardigheid dat niet ondermijnt kan worden door persoonlijk verlies. Ik was een voorbeeldig officier, dat mag ik wel zeggen van mezelf, aan de academie heb ik de algemene en specialisatie-examens met onderscheiding afgewerkt en op alle manoeuvres, die in die jaren steeds vaker doorgingen, oogstte mijn eenheid lof. In de lente van 1937 werd mijn cavalerie-eskadron overgeplaatst van Niš naar Ljubljana. Voor zover ik kon begrijpen ging het om een tactische versterking van de Dravadivisie die omwille van de politieke gebeurtenissen in Duitsland de centrale verdedigingsmacht werd voor de noordelijke en westelijke grens van het koninkrijk. Zoals overal raakte ik het ook daar snel gewoon. Het leven van een soldaat draait niet om de steden waarin hij tijdelijk moet wonen, maar om de kazerne, het oefenterrein en het leger. Mijn leven was het leger en waren paarden. Ik was, dat mag ik wel zeggen, de beste ruiter van de eenheid die ik aanvoerde. Er is een verschil tussen een commandant die vanuit zijn bureau beveelt en een die op manoeuvres vanuit een of ander rijtuig beveelt, maar een commandant die op kop van zijn eenheid rijdt, dat is iets helemaal anders. Van mijn soldaten vroeg ik wat ik uiteindelijk ook van mezelf vroeg: onophoudelijk oefenen op de renbaan, vinnigheid, vaardigheid, zorg voor de paarden, netheid en vers water. De paardenborstel in de hand was voor mij even belangrijk als de getrokken lans waarmee men in de aanval rijdt, of de karabijn om de schouder die men ook tijdens het rijden moest kunnen bovenhalen en laden. De cavalerie was de nobelste sectie van het leger. De cavalerie spuugt op het voetvolk, zei majoor Ilić wanneer hij goedgezind was. Wanneer hij goedgezind was en zei dat de cavalerie op het voetvolk spuugt, was er altijd wel iemand die toevoegde: de cavalerie kan er ook op schijten… We waren goedgezind, we waren trots zoals Poolse ulanen, de moedigste lichte cavalerie op aarde. Overigens had ik graag paarden. Ik heb voor het eerst paardgereden toen ik zeven jaar oud was. Mijn vader was handelaar in paarden, sinds mijn kindertijd verzorgde ik hen en praatte ik met hen, ik ben dus niet toevallig in de cavalerie beland. En met haar, de cavalerie, waarschijnlijk ook niet toevallig in Ljubljana, wanneer ik er vandaag over nadenk. Daar heb ik Veronika ontmoet. Haar man zelf leidde me naar haar. Naar haar man leidde me mijn commandant, majoor Ilić. Ik herinner me die zomerochtend levendig: het was heet, in mijn hemd met opgerolde mouwen stond ik op de renbaan toe te zien op de oefening in ter plekke keren. Daarna liet ik de rekruten in rondjes rijden en dan in de laatste minuten met losgelaten teugels naar de stallen. En nu, zei ik, wassen jullie met zuiver water de vochtige plekken op het rug ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
van het paard, vooral onder het zadel. Daarna met de paardenborstel, duidelijk? Dat vergat ik nooit te bevelen aangezien ik wist dat het luieriken zijn, alle rekruten zijn luieriken. Hun paard zouden ze in de stal laten rusten en zelf zouden ze op de weide in de buurt gaan liggen, in de schaduw tegen de stalmuur, en als het daar zou stinken wel ergens anders. Ik wou hen nog uitleggen waarom de zorg voor het paard zo belangrijk is, toen de koerier langskwam, me groette en zei dat majoor Ilić me naar de legerstaf riep. Met ernstige stem vroeg hij me of ik bereid was een persoonlijke opdracht aan te nemen. Ik was altijd bereid elke opdracht aan te nemen. De vrouw van zijn vriend, een lokale hooggeplaatste en buitengewone heer, welnu, deze jongedame heeft een Engelse Hackney cadeau gekregen en nu zou ze graag willen leren paardrijden. Ik zag dat het de ordonnantieofficier en de secretaris, die me beiden aandachtig bekeken, wat aan het lachen bracht. In plaats van je met dwaze rekruten bezig te houden, zei majoor Ilić, zal je voor een tijdje leermeester in paardrijden worden. Ik had geen afkeer van het werk met dwaze rekruten die onder mijn leiding uiteindelijk bijna allemaal transformeerden in uitstekende ruiters, ik had wel een afkeer van de gedachte dat ik een verwende en rijke jongedame zou moeten leren paardrijden, uiteindelijk had ik toch met onderscheiding alle algemene en specialisatieexamens aan de academie afgewerkt om de koning en het vaderland te dienen. Ook op die manier zul je de koning en het vaderland dienen, zei Ilić alsof hij mijn gedachten had gelezen, het is maar voor twee maand, op de herfstmanoeuvres zal je weer het eskadron leiden. Ik zei dat ik ter beschikking was, wat moet een soldaat anders zeggen? Daarna keek Ilić me een tijdje in de ogen. Stevan, zoon, zei hij met vaderlijke stem, alsof hij me naar een gevecht stuurde, ik leg je iets in de handen. De officierseer, zei hij, je weet wel wat de officierseer is. Ik begreep wat hij bedoelde. Dat ik de dame met grote achting moest behandelen. Ik weet wat dat betekent, zei ik. Dan is alles in orde, majoor Ilić keek me glimlachend aan. En de ordonnantieofficier, die zag dat het officieel gedeelte van het gesprek beëindigd was en dat de majoor goedgezind was, voegde toe: let op dat haar alligator je niet bijt. Toen begonnen we alle drie te lachen. Wat voor alligator? Dat zal je nog wel zien, zei Ilić, je bent vrij, je kan gaan. Voor ik begon aan het uitvoeren van deze persoonlijke opdracht, anders gezegd, op een speciale manier de koning en het koninkrijk dienen, moest ik nog de echtgenoot van mijn toekomstige leerlinge ontmoeten. We spraken af in café Union. Hij had me wel bij hem thuis willen uitnodigen, zei hij, maar hij wou me toch eerst zelf leren kennen. Hij was mager, groot, had glad gekamde, blonde haren en was onberispelijk gekleed, alsof je hem uit een modeblad zou hebben genomen waarin Engelse dandy’s werden getoond. Ik was gekleed in mijn legeruniform en hoewel officiersuniformen toen overal erkenning en bewondering opriepen, voelde ik me in vergelijking met hem wat onbeholpen. De elegante heer in wit kostuum en witte schoenen was duidelijk een persoon die het gewoon was om een dergelijke speciale indruk te maken op mensen met wie hij zaken deed. Hij was aangekomen in een grote wagen. We dronken elk een cognac. Hij zei dat de lessen afdoend betaald zouden worden, wat ik weigerde. Ik had het bevel gekregen, dit was een dienstopdracht. Hij begon te lachen: ach, die ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
majoor Ilić, voor hem is alles een dienstopdracht. Hij was niet echt welbespraakt. In een adem ging hij verder met wat hij te zeggen had: in het begin zullen jullie op de renbaan in Štepanjska vas oefenen, daarna zou het leuk zijn, mochten jullie zo snel mogelijk wat beginnen rondrijden langs de weiden en bossen. Veronika wil dat heel graag, zei hij, zelf zal ik me bij jullie aansluiten wanneer jullie zover zijn dat Veronika al kan paardrijden. Dat was alles. Hij vroeg me om op haar veiligheid te letten. Soms is ze een beetje onvoorspelbaar, waarschijnlijk wil ze alles meteen kunnen, zei hij. Ik wou al eerder met u kennismaken, zei hij, mijn vriend Ilić beweert dat u zijn beste officier bent, ik zie dat hij zich niet vergist. Hoe zou hij dat gezien hebben, dacht ik bij mezelf, aangezien hij het was die de hele tijd aan het woord was. Van het leger had hij verder, zoals hij zelf erkende, niet veel verstand. Uiteraard, mensen van zijn soort zijn vertrouwd met de beurs, elegante kleren, grote wagens en ja, ook met vliegtuigen. Hij zei dat, naast paarden en wagens, sportvliegtuigjes zijn grote passie waren. Misschien zou hij me eens meenemen boven de heuvels in de omgeving zodat ik kon zien wat voor een mooi land Slovenië wel niet is, net zoals Servië. U komt toch uit Valjevo, niet? Ja, ik komt uit Valjevo, mijn vader verkocht paarden, zei ik en ik bedacht me dat mijn vader dergelijke rijke mensen moet hebben gekend, maar omdat hij wist dat zijn zoon nooit rijk zou zijn, moest hij officier worden, wat in Servië op z’n minst evenveel of misschien zelfs meer waard is. Ik ben nog nooit in Valjevo geweest, zei hij, kweken jullie daar geen pruimen? En pruimenjenever, niet? Nee, zei ik, daar kweekt men de beste soldaten. We lachten beiden, ik was blij omdat alles snel geregeld was. De volgende dag, ’s nachts had het geregend, was het een frisse en schone ochtend. Hij bracht haar met de wagen, de jongedame in rijuitrusting. Hij stelde ons aan elkaar voor, samen gingen we naar het paard kijken, een Engelse Hackney op lange poten. Daarna zei hij zoiets als: ik laat haar over aan uw bescherming. Hij kuste haar op de wang en stoof ervandoor in zijn wagen met open dak, in de bocht zwaaide hij nog eens. Het paard heette Lord. Wat anders, dacht ik bij mezelf, welke andere naam had een rijke jongedame hem kunnen geven? Maar het was een mooi paard. Hij draaide zijn hoofd wat weg toen ik hem wou aaien, maar niet veel later leek hij vertrouwen te hebben. Hij had een hoge stap en een mooie hoofd- en staarthouding. Ik zei dat ik de rekruten die ruiter wensen te worden allereerst vertel dat paardrijlessen niet beginnen met paardrijden maar beginnen met de paardenborstel, schuurborstel en een nagel om de hoeven te reinigen. Ze zei dat ze niet mijn rekruut was. Ik zweeg even, datzelfde ogenblik had ik er al spijt van dat ik die ‘speciale opdracht’ had aanvaard. Best mogelijk, zei ik, maar een paard moet altijd gewassen worden voor we het zadelen. De haren van paarden die het meeste deel in de stal staan, waar ze te weinig licht krijgen, moeten elke dag verzorgd worden, ook wanneer men niet gaat paardrijden. Waarom staan ze in de stal, vroeg ze, waarom lopen ze niet gewoon vrij rond? Waarom ze in de stal staan? Nog nooit had iemand me dat gevraagd. Paarden zijn vrije wezens, zei ze, vrijer dan mensen. We zouden hen moeten toestaan rond te lopen op de weiden en in de bossen. Maar dan zouden we hen niet kunnen berijden, zei ik, dan zouden we zelf koetsen, karren en kanonnen moet voorttrekken, en dan zou er in het leger niet zo’n nobele en oude sectie zijn genaamd de cavalerie, waar ik met trots toe behoor. Dat is zo’n trotse legersectie, zo heeft de ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
Engelse en Franse lichte cavalerie in talrijke gevechten gezegevierd, om nog maar te zwijgen van de onbevreesde Poolse ulanen. De ulanen maakten geen enkele indruk op haar. Het feit dat jullie paarden in een oorlog meesleuren, is ongehoord, zo weerlegde ze mijn argumenten opnieuw, eigenlijk onverantwoord aangezien een bom hen zou kunnen verwonden. Geen bom, zei ik, maar een granaat. Bommen gooit men naar verdedigingswerken, met granaten beschiet men infanterie en ook cavalerie. Waarom dan wel? snauwde ze, wat een nonsens! Meteen van in het begin waren we in een discussie over paarden en cavalerie verstrikt. Ik zag in dat dit nergens toe leidde. Ik luisterde niet meer naar haar opmerkingen. Ik toonde hoe men Lord een hoofdstel optoomt, hoe men daarna voorzichtig over zijn hoofd moet borstelen, tussen zijn oren en langs zijn voorhoofdslijn, en hoe men vervolgens zijn haren moet reinigen met de paardenborstel. Ze begon zich te vervelen. Wanneer ga ik nu paardrijden? vroeg ze. Ik slikte mijn zin in dat dit precies is wat elke dwaze rekruut vraagt. Ik zei dat ik de lessen zou afzeggen indien ze niet van plan was mee te werken. Woedend keek ze me aan en ook zij slikte een zin in. Goed, zei ze, toont u me dan hoe men hoeven reinigt. Maar denkt u maar niet dat ik hen ga reinigen! Ze streelde het paard, volgens haar waren paarden om te strelen, zoals poezen. Lord keek haar dankbaar aan, ik klemde mijn tanden op elkaar en ging door. Met gekruiste armen observeerde ze me. Ik zie, zei ze na een tijd, dat u liefdevol met paarden omgaat. Ik maakte duidelijk dat dit alfa en omega is: een paard voelt en begrijpt dat je liefdevol met hem omgaat, doe je dat niet, dan zal het zich verzetten. Beeldt u zich eens in, eerbiedwaardige mevrouw, zei ik vriendelijk, wat ik zo allemaal kan doen. Beeldt u zich eens in dat een paard er de brui aan zou geven wanneer het zou moeten aanvallen. Zegt u dat ook tegen uw rekruten? vroeg ze. Ja, dat zeg ik hen. Dus dat wil zeggen dat jullie liefdevol met hen omgaan, enkel om hen onder de bommen door, excuseer, onder de granaten door vooruit te jagen? Boos zei ik, dat we ook onszelf daaronder vooruit jagen, in het gevecht van Kolubar waren duizenden doden gevallen. Maar waarom? vroeg ze met onschuldige, giftige stem. Voor de koning, zei ik, voor de koning en het vaderland. Ze snoof als een paard en begon nijdig en luid te lachen. De volgende ochtend ging ik bij majoor Ilić verslag uitbrengen. Ik verzocht hem me van mijn plicht te kwijten. Hij vroeg me wat er scheelde. Ik zei dat de eerbiedwaardige mevrouw vindt dat de oorlogscavalerie, mijn excuses voor de uitdrukking, nonsens is. Vindt ze dat? vroeg Ilić. Ja, en bovendien meent ze dat ze niet mijn rekruut is. Ilić schoot in de lach. Ze is immers ook niet je rekruut, mijn beste Radovanović. Met eerbiedwaardige dames moet je anders omgaan dan met rekruten. Nu ja, zo voegde hij toe, met vrouwen in het algemeen. Hij keek door het raam. Heeft ze je verteld, vroeg hij na een tijd, dat ze in Berlijn heeft gestudeerd? Dat heeft ze me niet verteld. Ze is geleerd, zei hij, je kan nog wat van haar oppikken. Maar inderdaad – hij zweeg even, alsof hij aan het nadenken was over wat hij zou vertellen – de jongedame is een beetje … hoe moet ik het zeggen, ongewoon. Mijn vriend Leo Zarnik, haar man, heeft me verteld hoe ze enkele dagen geleden met de trein naar Sušak ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
vertrokken was. Niemand wist waar ze was en toen ze teruggekeerd was, zei ze dat ze gaan zwemmen was. Kun je je dat voorstellen? Ik haalde mijn schouders op, het leek me niet belangrijk, met die mevrouw zou ik me maar zolang bezighouden als me was opgedragen. Dat ging echter niet eenvoudig zijn. Haar grootvader, zei Ilić, heeft misschien wel de helft van Rijeka gebouwd. Ben je al in Rijeka geweest? Hoe dan? vroeg ik, daar zitten de Italianen. Ja, zei hij, Ilić, maar ooit zullen wij daar weer staan. Wanneer je met de boot aankomt in de haven, wel, al die grote gebouwen aan de kust, die cafés, dat alles was van hem. Die mensen, mijn beste Radovanović, zijn onvoorstelbaar rijk. Onvoorstelbaar. En het leger wil met hen goede betrekkingen hebben, begrijp je? Ik zei dat ik het begreep. Maar ik ben bang, voegde ik toe, dat dit voor de eerbiedwaardige mevrouw allemaal om het even is. Ze werkt niet mee, hoe moet ik haar leren paardrijden als zij mij bevelen geeft? Bovendien heeft ze er geen idee van wie ulanen zijn. Ulanen? vroeg Ilić, wat hebben ulanen nu met leren paardrijden te maken? Hij zweeg even. Dat interesseert haar niet, zei hij na een tijd, haar interesseren andere dingen. Ze is niet alleen wat ongewoon, zei Ilić, maar ook een beetje, hoe moet ik het zeggen, excentriek. Ik heb gehoord, voegde hij toe, dat ze als huisdier een alligator had. Ze liet hem zelfs uit op de promenade. Kun je je dat voorstellen? Kort samengevat, zei de majoor en hij keek me in de ogen, nu weet je alles. Dank u, zei ik, maar dat helpt me niets verder. Ik beet op mijn tong, ik begon een gemoedelijk gesprek te hebben met de majoor en dat had ik nu niet moeten zeggen. Hij werd ernstig. Wat moet ik dan tegen mijn vriend Zarnik zeggen? Dat mijn officier, mijn beste officier, er de brui aan geeft omdat zijn vrouw denkt dat de legercavalerie nonsens is? Ik weet het niet, zei ik, misschien kunt u zeggen dat ik voor zo’n werk niet gemaakt ben en dat ik terugkeer naar het eskadron. Ilić werd ernstiger. Luistert u eens, meneer de officier, zei hij op officiële toon, dewelke hij gebruikte voor dienstaangelegenheden; u, Radovanović, hoeft mij niet op te dragen wat ik iemand moet zeggen. En ik heb u niet naar daar gestuurd om met die mevrouw over legercavalerie te discussiëren, of om haar over Poolse ulanen of het gevecht van Kolubar les te geven, maar om haar te leren paardrijden. Heef u dat begrepen? Ik zei dat ik het begreep. En u komt pas een volgende keer rapport uitbrengen, wanneer het gedaan is. U zult melden dat de opdracht volbracht is en dat mevrouw uitstekend paardrijdt. Heeft u dat begrepen? Ik begrijp het, meneer de majoor. Ik vertrok wat teleurgesteld, maar ook vertrouwend in het lot. Met de gedachte aan een jonge vrouw die alleen naar Sušak reist en over de promenade in Ljublana heen en weer wandelt met een alligator aan de leiband. Maar nog meer met de gedachte aan majoor Ilić. Van hem hing mijn carri ère af. Soms deed hij heel vaderlijk en sprak hij me aan met: Stevo, zoon, maar wanneer hij me vousvoyeerde, dan werd het gevaarlijk. Ik bedacht me dat ik het er nog slechter vanaf had kunnen brengen. Ik kende hem, wat er zonet gebeurd was, was zijn woede van het middelste niveau. Mocht het van een niveau hoger zijn geweest, dan zou hij met stille stem gezegd hebben: ingerukt, mars. Ingerukt, mars, naar de manege, godverdomme. Ik reed weg naar de manege op mijn Vranac en ik kwam tot een akkoord waarbij hij daar in de stal zou blijven zolang de lessen zouden duren. Ik had besloten alles wat sneller te laten gaan, zo snel als mogelijk. Hoe eerder het gedaan zou zijn, hoe beter. Die ochtend ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
wachtte ik tevergeefs op haar. Ook zij was gaan klagen. Tegen haar man. Vanuit de auto zei hij me dat zijn mevrouw een beschaafde leermeester eiste. Hij wou zich niet beklagen over majoor Ilić die zijn beste officier had gestuurd, maar hij verwachtte van me dat ik me als een gentleman zou gedragen, me zou excuseren en de paardrijlessen als een gentleman tot een einde zou brengen. Morgen gaan jullie verder, zei hij en hij reed weg met zijn arm op de deur, de wind waaide door zijn blonde haren. We waren nog maar net begonnen of we wouden er beiden al de brui aan geven. Maar misschien werd het net daardoor makkelijker om door te gaan. Ik excuseerde me bij haar: … mocht ze me verkeerd begrepen hebben toen ik zei dat ik de rekruten eerst vertel dat … en de eerbiedwaardige mevrouw dacht daarna, dat ik haar als een of andere rekruut zou behandelen … in werkelijkheid echter … Ach, het maakt niet uit, zei ze en ze lachte, geeft u me die paardenborstel. Zo was ze, Veronika. Haar gemoedstoestand kon plots helemaal veranderen. Ik gaf haar de paardenborstel. Ze lachte en begon ijverig over de haren van haar paard te wrijven. Vanaf dan zijn we gesprekken over rekruten, cavalerieaanvallen, bommen en het gevecht van Kolubar uit de weg gegaan. Weldra gingen we over tot het zadelen en enkele dagen later al tot de juiste lichaamshouding tijdens het rijden, de soepelheid van de zithouding; gespannen lenden en ontspannen schouders, de teugels en dan daarna de eerste stappen. De jongedame ging met rasse schreden vooruit. Ik had de indruk dat ze begreep dat paardrijden draait om de verstandhouding tussen paard en ruiter, maar nog meer om de verstandhouding tussen leerling en leermeester. Met een paard leren omgaan is niet enkel een technische kwestie, je moet ook zijn vertrouwen winnen, maar daarvoor moet je eerst de leermeester vertrouwen indien je wilt dat het paard vertrouwen in jou krijgt. Ik heb haar niet gezegd wat ik tegen mijn rekruten zeg, namelijk dat ze de bevelen van de leermeester onvoorwaardelijk moeten respecteren en uitvoeren, indien ze willen dat hun paard de hunne respecteert en uitvoert. Ik had de indruk dat die drievoudige ondergeschikte verhouding geleidelijk bij haar doordrong. Gelukkig wou ze daarover niet discussiëren, want een discussie daarover zou zeker en vast met een nieuwe ruzie zijn geëindigd. Een zekere namiddag leek alles me makkelijker te zijn geworden, toen we op het gras zaten en ze me vroeg haar wat over paarden te vertellen. Wat moest ik vertellen? Alles wat ik wist. Dat zal een lang verhaal worden, zei ik, ik weet er veel over. Vertelt u dan maar veel, zei ze, is het waar dat vroeger in de prehistorie paarden zo klein als honden waren? Inderdaad, het was zo’n klein dier en leefde toen in de bossen van Siberië en Centraal-Europa, maar nu is het groot en mooi, zoals Vranac en Lord. Ik vertelde haar over arabieren en lipizzaners, over haflingers en hannoveranen. Ik vertelde haar hoe ik al sinds mijn kindertijd met paarden bezig was, met de paarden van mijn vader die kwamen en gingen. Vranac heb ik zelf opgevoed, ik heb hem in het leger binnengebracht en uit Valjevo meegebracht naar Ljubljana … Over ulanen en gevechten waarin men ook paarden doodde, niet enkel ruiters, heb ik haar niets meer verteld. Denkt u dat ze ons echt verstaan? vroeg ze. Ze kijken alleszins alsof ze een mens zouden kunnen verstaan, voegde ze eraan toe. ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
Als een alligator een mens kan verstaan… zei ik voorzichtig, dan kan een paard dat ook. Ze lachte. Heeft u dat ook gehoord? Natuurlijk, wie niet? Het was echt een lief alligatortje, zei ze. Ik kon hem echter niet alleen laten thuis, daarom ging ik er af en toe wat mee wandelen in de stad. Ze lachte, waarschijnlijk door de gedachte dat het beest nogal een attractie moet zijn geweest voor de verbaasde voorbijgangers. Maar niet iedereen begreep het, ook mijn man niet. En weet u ook dat hij mijn man eens tijdens het wassen in bad heeft gebeten? Toen moest hij het huis uit, nu ja, de alligator. Ze lachte. En het ogenblik erna werd ze ernstig: Leo heeft hem naar de dierenarts gebracht. Nu is hij opgezet. Jammer genoeg was het niet anders mogelijk. Ik heb niet gevraagd waar de alligator haar man had gebeten. Ik voelde redelijk wat afkeer bij de gedachte aan dat dier in hun badkuip. Ook al had ik me kunnen voorstellen hoe de mevrouw haar alligatortje aan de leiband uitliet op de promenade en hoe dat dier, gewend aan een andere omgeving, achter haar aan waggelde en de menigte toebeet, de gedachte aan een moerasbeest in bad vond ik totaal ondraaglijk. Dat wereldje en dergelijke mensen begrijp ik niet. Zo dacht ik daar toen toch over. Over haar kleine beest sprak ze als over een huiskat. Ze was zichtbaar droevig over het feit dat men hem had afgemaakt. En overigens, haar beschouwingen over paarden, vrije dieren, waren niet in overeenstemming met de alligator, die in hun luxueuze woning moest leven. Dat heb ik haar niet gezegd, ik wou geen enkele nieuwe discussie. Ik verzoende me met de gedachte dat de jongedame, zoals majoor Ilić had aangegeven, wat ongewoon was, en zoals rijke mensen wel vaker zijn, ook wat excentriek. In haar bevonden zich enkele tegenstellingen, wat ook duidelijk werd door haar gemoedstoestand die veranderlijk als aprilweer was: de ene keer kwam ze opgewekt en lachend aan, de andere keer bedroefd en helemaal afwezig, waarbij ze naar geen enkele van mijn zinnen luisterde. Daar kon ik niet mee omgaan, althans toen nog niet. We kwamen uit verschillende werelden, twee werelden die elkaar toevallig ontmoetten. Binnen een maand, of misschien zelfs minder, zou zij wegrijden met haar man en zou ik terugkeren naar mijn eskadron in de kazerne. Hoewel alles er nu echt zoals paardrijlessen aan toe leek te gaan en we elkaar veel beter begrepen, en hoewel ik mezelf erop betrapte dat ik op een ochtend echt blij was haar terug te zien, wou ik toch dat dit zo snel mogelijk gedaan zou zijn. Maar ze had echt graag paarden. Misschien nog liever dan mensen. Gaandeweg begon ik te begrijpen waarom ze zo ontdaan was door het feit dat soldaten hun paarden onder bommen door, beter gezegd onder granaten door, vooruit jagen. Het waren de laatste augustusdagen, langzaamaan gingen ze over in de herfst. ’s Ochtends vroeg meldde ik me aan in de kazerne, waar de officieren me jenden met allerlei dubbelzinnige opmerkingen over mijn dubbelleven, de rest van de ochtend bracht ik door op de renbaan samen met haar en de beide paarden. Met haar man wisselde ik nauwelijks een woord telkens hij haar kwam halen. Het gebeurde steeds minder vaak dat hij haar bracht, steeds vaker werd ze door hun chauffeur gebracht en opgehaald. Misschien was Leo Zarnik erg druk bezig, niet alleen met zaken, maar ook met het schieten van wilde zwijnen en herten. Het feit dat hij dieren doodde, leek mijn leerlinge duidelijk niet te storen. Het stoorde haar wel dat we paarden zouden meesleuren in een oorlog, waarin ze door bommen, of beter gezegd granaten, zouden kunnen verwond ©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015
worden. Ik had gezien dat haar man met jachtwapens op de achterbank rondreed. Op een keer had hij gezegd dat hij me zou uitnodigen om te doelschieten. Maar hij was zijn uitnodiging duidelijk datzelfde ogenblik al vergeten. Toen zij en ik voor het eerst samen een paar rondjes in de manege hadden gereden – zij op Lord, ik op Vranac – en ze redelijk behendig rondreed, applaudisseerde ik voor haar. Ik moet toegeven, eerbiedwaardige mevrouw, ik had niet verwacht dat u zo snel vooruitgang zou boeken. Men zou kunnen zeggen dat u zich het paardrijden al eigen heeft gemaakt. En bovendien verdraagt Lord u echt goed. Beter dan u, heb ik de indruk, zei ze. Excuseer, ik wou zeggen dat hij u al als zijn meesteres aanvaardt. Meesteres, zei ze, wat een stom woord. Maar zo is het, zei ik, wanneer hij naar uw bevelen luistert, wanneer hij uw woorden begrijpt, dan zijn we al bijna aan het einde van onze lessen toe. Hoe kan dat worden bereikt? vroeg ze. U moet met hem praten, zei ik, en hem aanraken. Dan zal hij begrijpen dat er tussen mens en paard een sterke band groeit … Ze keek me een tijdje aan, daarna vroeg ze: zoals tussen twee mensen? Ja, antwoordde ik. Bijna zo. De volgende ochtend kwam ze vreemd gehumeurd aan. Ik dacht dat ze een moeilijke echtelijke nacht achter de rug had vanwege haar uitstap naar Sušak, of vanwege een nieuwe alligator of vanwege god weet wat, maar het was iets helemaal anders. Ik heb nagedacht, zei ze, over wat u gisteren zei over paarden en mensen, namelijk dat er gepraat moet worden. Wij twee praten eigenlijk heel weinig, zei ze. Inderdaad, eerbiedwaardige mevrouw, zei ik. Behalve over paarden, daarover hebben we veel gepraat. Ze lachte. Houdt u toch op met eerbiedwaardige mevrouw te zeggen, Stevan, zei ze. Daarna keek ze wat afwezig over de Sava heen naar de groene hellingen van de heuvels. Heeft u geen meisje, Stevan? Jawel, zei ik. Toen bedacht ik me dat ik eigenlijk niet wist of ze nog de mijne was. Eigenlijk weet ik het niet, zei ik, ik had een meisje in Valjevo, af en toe schrijft ze me nog een brief. Wat is haar naam? vroeg ze. Jelica, antwoordde ik. Is ze mooi? Ik haalde mijn schouders op, ik vond haar wel mooi. Ze heeft kastanjebruine haren, zei ik uit verlegenheid. En hoe noemt Jelica jou? Stevo. Nou, dan ben je vanaf nu Stevo. Mag ik je aanspreken zoals jouw Jelica? Mijn adem stokte even. Ik ben Veronika, zei ze, je mag me zo aanspreken. Ik heb het begrepen, mevrouw, zei ik, alsof ik majoor Ilić antwoordde. Niets mevrouw – gewoon Veronika. Ik heb het begrepen, Veronika. Des te beter dat je het begrepen hebt, zei ze.
©Glenn du Ville/Keybooks Publishing B.V. 2014-2015