Dr FRANS CAMERLINCKX en VICTOR COREMANS.
•
••
BELGIE Begrippen van Coamograpbie
UITGAVE RORIYE-VANNUFFELLE, JEMAPPES-lez-Mona
Moderne Handboeken
der Aardrijkskunde door F. CAMERLINCKX V. C OREM A NS
DERDE DEEL
••
B E LG 1 E Begrippen van Cosmographie HISTORISCHE ONDERWIJSCOL'_ C T IE
UITGAVE RORIVE-VANNUFFELLE, JEMAPPES-Iez-Mons Avenue du Roi Albert, 698
Voorbericht Zoals de vorige delen van deze reeks werd ook dit handboek in overeenstemming gebracht met de ministeriele voorschri f ten van September 1 935. Ooh hier werden begrippen van algemene aardrijkskunde ingelast, telkens wanneer ze noodzakelijk bleken voor het begrijpen van de onmiddellijk volgende toepassing. Onzes inziens moet de aardrijkskunde de studie zijn van de natuurlijke landschappen. Maar, in een land als het onze, zijn de wijzigingen door de mens aan het oorspronkelijk landschap aangebracht, zo groot en zo grondig, dat men nog bezwaarlijk van natuurlijk landschap of natuurlijke streek spreken mag. Daarom hebben we de term « geographische streek » gebruikt. Onze opvatting van de aardrijkskunde verklaart tevens het belang dat we hechten aan de studie van deze geographische eenheden : deze studie beschouwen we als het voornaamste deel van het handboek. De voora f gaande hoofdstukken over de algemene aardrijkskunde van Belgie, zoals de hoofdstukken die het werkje besluiten, zijn nochtans niet te beschouwen als van belang ontbloot : zonder deze hoofdstukken had een studie van de geographische streken geen zin. We zijn eveneens van mening dat de aardrijkskunde van de geographische streken in de eerste plaats beschrijvend moet zijn. De toe passing van dit principe vindt men in dit handboek. We hebben . niet gedacht in de hoofdstukken, die de geographische streken behandelen, te moeten doer aan een systematische studie van de geologic. Een algemeen overzicht van de geologische bouw van ons land staat vooraan in het boek en, wat de bijzonderheden hiervan Betre f t in het overzicht over de geographische streken, hebben we alleen de in het 4lgemene hoo f dstuk bestudeerde principes toegepast en, zo nodig, toegelicht. De geologische bouw der geographische streken wordt alzo een element van beschrijving en maar alleen behandeld voor zover hij het natuurkundig uitzicht en het economische leven van de streek beinvloedt. Dit laatste geldt ook voor het relief. Wat het respectievelijk belang aangaat van physische aardrijkskunde en mensenaardrijkskunde, hebben we gemeend aan beide een even grote plaats te laten inruimen. We hebben gezorgd voor een groot aantal toegelichte foto's met aardri jkshundig harakter : een toegelichte foto is ver boven de beste beschrijving te verkiezen. Dit illustratiemateriaal werd volledigd door een aantal tekeningen en haartjes, die eveneens voorzien werden van een toelichting, telkens als die noodzakelijk bleek. Voor het grondig begrijpen van de wisselwerking tussen de bouw van een geographische streek en haar economisch uitzicht leken ons een aantal schematische doorsneden noodzakelijk. Dr. F. CAMERLINCKX. V. COREMANS.
Voorbericht voor de tweede uitgave
Nu toch door het invoeren van de nieuwe spelling de boeken moeten hernieuwd worden, hebben we van de gelegenheid gebruih gemaaht om het derde deel to wijzigen. Ons Joel hierbij was : i) minder verklaren en meer beschrijven (vooral voor de dlgemene studie van Belgic); 2) meer uitgaan van behende feiten (o.a. voor de studie van de geologie); 3) vereenvoudigen (het bock zal daardoor handiger worden bij het gebruih). We danken nogmaals Dr. Prof. Fr. Quiche, van wie de talrijhe raadgevingen ten goede werden gemaaht. Dr. F. CAMERLINCKaG V. COREMANS
DERDE DEEL
• ..
BELGIE Begrippen van Cosmographie
_ ^1, ^^ = ^
^ -\ `^
= -. - ^ \--..'^
^^ =^^^^ . _^% ^ 1. :••NJ1 ^!^
.
=__ ^^"- ►p = ` ^ ^^ , •`
1
ti^^^^y^`^` f.
i^
yy ^ ^"
_- 7 — Oppervlakte, ligging en begrenzing I. OPPERVLAKTE.
Het Belgische grondgebied heeft een oppervlakte van 30.500 Km2. De oppervlakte gaat dus 328 keren in deze van Europa, i6.000 keren in die van de aardbol. Ons land is een der kleinste staten van Europa. Nederland is nagenoeg even groot. II. LUGGING. 1. STERRENKUNDIGE LIGGING.
Belgie ligt tussen 49° 3o' en 51° 3o' N. B. Torgny Breedte. (Virton) en Meerle (Turnhout) zijn de twee uiterste punten. Het strekt zich dus uit over twee breedtegraden. In kilometers gerekend is dat ? Het ligt ongeveer in het midden van de Noordelijke Gematigde Gordel, op bijna gelijke of stand van de Noordpool en van de Evenaar.
Lengte. Belgie ligt tussen 2° 32' en 6° 24' ten oosten van Greenwich. De Panne (Veurne) en Manderfeld (ten 0. van Stavelot) zijn de twee uiterst e punten. Het strekt zich dus uit over vier lengtegraden. In kilometers gerekend is dat 28o Km. Het ligt dus in West-Europa, bij de zee en in het dichtst bevolkte gedeelte van ons vasteland. Ook de lengteligging is dus voordelig.
Uurgordel. Belgie ligt in de eerste uurgordel. (Westeuropese tijd). Die officiele tijd wordt bepaald, niet door de meridiaan van UkkelBrussel, maar door de meridiaan van Greenwich. Als het middag is te Greenwich is het ook middag te Brussel en in gans het land. Daar nu Brussel op 4° 22' ten oosten van Greenwich ligt, komt onze officiöle tijd niet overeen met de zonnetijd : hij gaat 17 1/2 minuten achter. 2. NATUURLIJKE LIGGING.
i) Belgie ligt aan de Noordzee ; daardoor heeft het een oceaanklimaat. 2) Het grootste gedeelte van het land behoort tot de Noordeuropese laagvlakte. 3) Het zuidoostelijk deel behoort tot de afgevlakte, centrale plateau's van Midden-Europa. 3. STAATKUNDIGE LUGGING.
I) Staatkundig wordt Belgie begrensd door Frankrijk, Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en Nederland.
._8— 2) Belgie ligt tussen de voornaamste handelslanden en industriegebieden van Europa : Groot-Brittannie, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Is dit een voordeel ? 3) Van Engeland wordt het gescheiden door de . Noerdzee, de drukst bevaren zee van de wereld. 4) Door zijn ligging tussen Frankrijk en Duitsland is Belgie een overgangsland op kultureel gebied. Franse en Germaanse invloeden kruisen elkander op ons grondgebied. Die invloeden uiten zieh in de landstalen, in de nationale letterkunde en geschiedenis. 5) Naast voordelen biedt de centrale ligging van Belgie ook een nadeel : Belgiö werd, in de loop der geschiedenis, een der hoofdslagvelden van Europa. Franse, Duitse, Spaanse, Oostenrijkse, Engelse en Nederlandse legers hebben vaak op onze bodem hun veten komen beslechten. Talrijk zijn de Belgische plaatsnamen, die aan oorlogsfeiten herinneren : Waterloo, Ligny, Quatre-Bras, Fleurus, Malplaquet, Ramillies, Neerwinden, Steenkerke, Oudenaarde, Ieperen, Diksmuide, Bastenaken, enz.
III. BEGRENZI N G.
De lengte van de Belgische grenzen bedraagt : 1 444 ,5 Km., waa: van 65,5 Km. zeegrens. Behalve de 7eegrens zijn deze grenzen louter staatkundig : slechts uitzonder li j k worden ze door gegevens van de natuurkundige aardrijkskunde bepaald. Als natuurkundige grenzen kunnen we aanstippen : de Maas, tussen Belgisch en Nederlands Limburg; de Our, ten zuidoosten van Malmedy, tussen Belgie en Duitsland; de Leie, ten zuiden van Meenen, tussen Belgie en Frankrijk. Deze staatkundige grenzen zijn een uitvloeisel van de verschillende oorlogen en vredesverdragen, die in de geschiedenis van ons land voorkomen. Op de staatkundige wording van deze grenzen wijzen bepaalde eigenaardigheden : de Franse inham to Givet; Maastricht, aan de linker Maasoever ; Zeeuws Vlaanderen, ten zuiden van de Westerschelde en het Belgische « eilandje » BaarleHertog, helemaal omgeven door Nederlands grondgebied.
Inleidende begrippen over geologie De Gesteenten I. DE KRACHTEN, DIE HET RELIEF DEDEN ONTSTAAN OF WIJZICDEN.
De vorm der vastelanden en de hoogteligging van de bodem zijn niet altijd zo geweest, zoals ze heden voor ons te zien zijn. De vaste bodem, waarop thans de grenzen van ons land zijn afgetekend, hebben zich dikwijls onder de zee bevonden. De Ardennen, die nu geen 70o m. hoog .zijn, reikten misschien wel eens tot 3000 m. ! Onder invloed van welke krachten zijn die veranderingen to t stand gekomen P a) Inwendige krachten - opbouwende krachten.
Deze veranderingen kwamen zeer langzaam tot stand, zo langzaam, _ dat ze in een mensenleven zelfs moeilijk kunnen bespeurd worden. Aan de Vlaamse kust zou, naar de nauwkeurige metingen der geleerden, de bodem langzaam dalen. Indien de bodem er elk jaar i mm. zakt, dan zal de -ailing na i oo.000 jaar, i oo m. bedragen. Het Vlaamse land zou dan weer onder de zeespiegel kamen te liggen. Op andere plaatsen stijgt de bodem, nieuwe vastelanden zouden aldus, na duizenden eeuwen, uit de zee weer opduiken. De krachten, die deze dalingen en rijzingen doen ontstaan zijn nog niet helemaal gekend. Dergelijke krachten, die van binnen naar buiten werken, worden inwendige krachten geheten. Diezelfde krachten hebben op sommige plaatsen de bodem opgeplooid tot bergen, plooiingsgebergten geheten. Ze hebben op andere plaatsen weer de aardschaal doen breken. Door de breuken is soms het magma (d.i. de plastische, half-vloeibare stof, die onder de dunne aardschaal aanwezig is) naar boven gekomen. Dit magma kan buiten de aardschaal ui_ tvloeien, stollen en kegelvormige vuurbergen of vulkanen opbouwen. De inwendige brachten zijn dus opbouwende krachten : I) zij doen de bodem dalen of rijzen; 2) zij welven de aardschaal op tot plooiingsgebergten; 3)~ zij doen de aardschaal breken en bouwen vuuwbergen op. b) bitwendige krachten - afbrekende krachten.
Wanneer het veel geregend heeft, is het water van onze rivieren geel. De gele stofdeeltjes, die in het water . zweven, werden van de bodem losgemaakt. Het stromend regenwater voert ze dan mede. Vooral op de sterke hellingen, waar het water krachtig stroomt, wordt veel van dit fijne materiaal medegevoerd.
_.. .
it) ....W .
1 Naar W. M. Davis
Fig. 1. — Voorbeeld van riviererosie.
In tekening 1 ziet U hoe de rivier haar dal heeft uitgeschuurd (erosie) en tevens de bedding met aangevoerd puin heeft opgevuld (sedimentatie) . — In tekening 2 ziet U hoe de kronkeltong door de krachtige erosie werd aangetast en doorsneden.
._ '•'\2%i•.;rn:.:?^'5^,•:: r.
• N ;:,. r...W.•ii:}:i: ::"ihiii'iiiP• :{:^?ii;:. x }:.^ •; nQ". ;:s::^::?:':: }`::::•.' :;;:;:.'•ry; .^^^.^ ..... h.'.. ^.....'.' ;`%.s:;
.1.::.
. .... :: : .: --+tt.j}t ^ rw ^•, : ^^ ::.: •y:;y^:.;..;::::.;•>::.: ••::: .;:.,: :;`::.,^ ..^ • .i; .'.::;;: ,:a`'•:.:..;..:..ti:.' .::${:•.v:C,;;^ ..: ::• :::SSS:.. •'s:ibk:,v';'::"<'^.:::.:`.::::::% f •;a ..... . ^^BF^J^R9^- ,. i?!
Fig. 2.
—
°:?
^ _. :^w,. •:;::•;^• ' ::^: ^• ?^ ^'S:....._c^^ö: n^•^ •tF^''` ••
Voorbeeld van riviererosie.
Hier hebt U een foto van een kronkeltong (Ardennen) . Kunt U zien waar ze ,door erosie wordt aangetast ? U ziet ook hoe het plateau door de riviererosie werd verkaveld.
Zelfs wanneer de bodem bestaat uit hard gesteente komt dit verschijnsel voor. De harde gesteenten worden dan eerst door het weer (lucht, water, koude en hitte) vergruisd (tot puin gemaakt) ; dit noemt men verwering. In vochtige gewesten, zoals in ons land, worden enorme hoeveelheden van dit puin van uit de hager gelegen gebieden vervoerd naar de zee. Die hoger gelegen gebieden werden aldus afgebroken; ze verlaagden en vervlakten. Ook zo werden de Ardennen afgevlakt maar deze afvlakking duurde wellicht millioenen jaren. De beekjes en rivieren hebben in de bodem dalen uitgeschuurd. Een oorspronkelijk vlak land zoals Brabant werd aldus vervormd tot een golvend oppervlak. Het verschijnsel van afvlakking en uitschuring wordt erosie geheten. Het losgemaakte puin blijft steeds gedeeltelijk aan de voet van het hoger gelegen gebied liggen. Ook in de rivierbeddingen slaat een deel neer als slijkplaten of •zandbanken. Maar het grootste deel komt toch terecht in de zee waar het in lagen wordt afgezet. De lagere gebieden worden aldus opgevuld. Dit opvullingsproces wordt sedimentatie geheten. Deze krachten, die van buiten op de aardschaal werken, beet men uitwendige krachten : I) ze brehen de hoger gelegen gebieden af (erosie); 2) ze vullen de lagere gebieden op (sedimentatie).
•
II. D,E UITWERKSELEN VAN DEZE KRACHTEN.
We zullen nu trachten te begrijpen, aan de hand van een paar voorbeelden, hoe de reliefvormen (vlakten en plateau's) zijn ontstaan. Denk er om dat alles echter in duizenden eeuwen is geschied ! 1. Aansiibbingsvlakte : Vlaamse Laagvlakte.
-
De Vlaamse en Engelse laagvlakten vormden vroeger maar een zee. Deze zee werd allengs met lagen puin opgevuld. Daarna rees langzaam de bodem en de zee trok terug. Het lage gebied, dat aldus droog kwam te liggen en opgebouwd is uit horizontale aardlagen, is een aanslibbingsvlakte. 2, Schiervl akte : Ardennen. ^
Het gebied dat we thans Ardennen heten was eenmaal vlak. Later werd de bodem opgeplooid tot een plooiingsgebergte van ongeveer 3.000 m. hoogte. Dit werd dan weer door de erosie gans afgevlakt, zodat het nog slechts enkele tientallen meter boven de zee bleef uitsteken. Aldus ontstond de Ardense schiervlakte (schier = bijna). Deze schiervlakte ging nu weer enkele honderden meter rijzen en de rivieren, die dan krachtiger begonnen te vloeien, hervatten weer hun afbrekingswerk. Vlakland, plooiingsgebergte, schiervlakte, gerezen en verkavelde schiervlakte zijn de verschillende stadia van de wordingsgeschiedenis der Ardennen.
--
I2
—
Foto Broquet (Oblut)
Fig. 3. — Voorbeeld van krachtige erosie aan de • boord van de Ardi,nnen.
De Ninglinspo is een stortbeek, die van het Ardens plateau afdaalt. Het dal is diep en V-vormig, talrijke rotsblokken bezaaien de bedding ; er zijn vele vallen en kolkgaten. Door de rijzing van de Arrlense schiervlakte begonnen de rivieren krachtiger to stromen en hervatten ze hun afbrekingswerk.
1
3
De meeste plateau's van Midden- en West-Europa zijn op deze manier ontstaan. Alle zijn schiervlakten. Omdat ze tot op de romp zijn afgevlakt, worden ze ook rompgebergten of oude bergen geheten. III. DE GESTEENTEN.
We onderscheiden naar hun ontstaan en hun physische samenstelling drie soorten van gesteenten : stollingsgesteenten, sedimentgesteenten en metamorfe gesteenten. De drie soorten komen in ons land voor. 1. De stollingsgesteenten.
De stollingsgesteenten zijn ontstaan door de stolling van het naar boven gedrukt magma. Op sommige plaatsen drong het magma, dat steeds onder hoge druk staat, door de breuken naar omhoog en bouwde buiten het aardoppervlak kegelvormige vuurbergen en lavastromen op; het aldus gevormde stollingsgesteente beet dan uitvloeiingsgesteente. Vaak is het magma in de breuken zelf gestold ; dit stollingsgesteente beet 4ieptegesteente. Door de wegvoering der bovenliggende lagen kan dit dieptegesteente aan de dag komen : aldus het porfieriet, dat in ons land wordt ontgonnen. Stollingsgesteenten vertonen steeds kristallen. Graniet is een bekend stollingsgesteente. 2. De sedimentgesteenten. a) De losse sedimenten. Het afgezette puin wordt naar zijn gewicht in de zee gesorteerd. Het dichtst bij het land bezinken de rond afgeschuurde keien, rolstenen genaamd, dan het zand, ten slotte de klei. Verder in de zee bezinken de microscopische kalkdiertjes ; deze vormen kalklagen.
za.n d
rolsteetIen
Fig.
4.
—
k1e.I
Ke.1k
Het sorteren van de bezinksels.
b) Hardworden der sedimenten. Deze losse gesteenten werden later weer hard, hetzij door aaneenkitting der korreltjes door middel van een natuurlijk cement of kitmiddel, hetzij door warmte en druk. Zand werd aldus zandsteen, leem en klei werden leisteen en, wanneer kalk aanwezig was, mergel.
leisteen krijt, kalksteen bruinkool, gewone steenkool
klei krijtslib turf
glimmersch ilfertj es)
glimmer
( (zandsteen met
glimmerzandsteen
Aaneengekit
klei
zandsteen
2.
veldspaat
zand
I. Los
Afzettingsgesteenten
.
)
'
anthraciet
marmer
phyllade
kwartsiet
kwartsophylladen : (afwisselende kwartsiet- en phylladebladen)
3. Kristallijn
Metamorfe gesteenten
.•._.11■
Aaneengekit zand geeft dus zandsteen ; omkristalliseerde zandsteen geeft kwarsiet. Omgekeerd, de gesteenten van cololuien 2 en 3 verweren tot de losse gesteenten va n colonne 1. A ld u s ; kwartsiet verweert tot zand, enz.
graniet
kwarts
Kristallijn
Stollingsgesteenten
OVERZICHTSTAFEL DER GESTEENTEN,
t5 3. Metamorfe gesteenten.
Bij sommige sedimentgesteenten trad zelfs door hoge warmte en grooe druk een nieuwe kristallisatie in : zandsteen werd kwartsiet, leisteen werd phyllade, kalk werd omgekristalliseerd tot marmer; het zijn de metamorfe gesteenten (metamorfose = vormverandering). IV. OUDERDOM DER SEDIMENTEN. GEOLOGISCHE TI}DPERKEN. 1. De ouderdom der sedimenten.
Toen de aarde voldoende was afgekoeld, ontstonden er levende wezens : eerst in de zeeen later op het vasteland. Deze levende wezens, planten en dieren, evolueerden in de loop der geologische tijden, vooral omdat de levensvoorwaarden (o.a. klimaat) gestadig aan wisselden. _ De dode dieren en planten der oceanen bezonken op de zeebodem; ze worden thans, versteend, teruggevonden in de sedimenten ; men noemt ze fossielen. Daar elke tijd zijn bepaalde planten- en dierenwereld had, zijn thans de fossielen van groot belang om de betrekkelijke ouderdom der sedimenten vast to stellen. Kenmerkende fossielen voor een bepaald tijdperk, noemt men gidsfossielen. 2. De geologische tijdperken voor Belgie.
Vooral steunend op de ontwikkeling van de dierenwereld, welke ontwikkeling op haar beurt bestudeerd wordt aan de hand der fossielen, heeft men de wordingsgeschiedenis der aardschaal in verschillende hoofdtijdperken verdeeld : het eerste hoofdtijdperk of primair, het tweede hoofdtijdperk of secundiair, het derde hoofdtijdperk of tertiair, het vierde hoofdtijdperk of kwartair. a) In het Primair ontstond in Europa een uitgebreid plooiingsgebied, de Hercynische plooiing, die zieh uitstrekte van Engeland tot de Oeral. Ook de Ardennen horen hiertoe. b) In het Secundair werden deze plooiingsgebergten afgevlakt. Aldus ontstonden de schiervlakten van Midden- en West-Europa. c) In het Tertiair ontstonden de jonge of Alpine plooiingsgebergten, waartoe de Alpen en de Pyreneeen behoren. In dit zelfde tijdvak werd reeds krachtig met de afbreking van de jonge plooiingsgebergten begonnen. In het tertiair oak werden doude schiervlakten opgeheven en tevens gebroken ; talrijke vulkanen verrezen op de breuken. d) In het Kwartair waren het Skandinavische Schiereiland, Noord-Duitsiand, Noord-Rusland, het noorden der Britse Eilanden, de Alpen met een zware ljsr kap bedekt. Deze heeft, nadat ze afgesmolten was, diepe sporen van haar aanwezigheid nagelaten. Het begin van het kwartair komt overeen met het onbetwist voorkomen van de mens.
Op zijn beurt wordt elk fdtijdperk weer verdeeld in tijdperken. fiten worden gileerd. De oudste tijdperken De volgende tafel/ moet van staan hier onderäan.
-
16
Hoofdtijdperken
Tijdperken
a) Modern
i.
b) Kwartair
2.
holoceen ; pleistoceen.
c) Tertiair
i . plioceen ; 2. mioceen ; 3. oligoceen ; 4. eoceen.
d) Secundair
i. krijt ; 2. jura ; 3. trias.
e) Primair
carboon (bovencarboon en ondercarboon) ; 2. devoon (boven-, midden- en onderdevoon) ; 3. siluur ; 4. cambrium. i.
'
7
.^
Geologische bouw van België I. DE DELEN VAN DE GESTEENTEBODEM.
Zo eenvoudig mogelijk voorgesteld, besLä at de Belgische esteente= g g bodem uit vier delen : het primaire es teingse cuesta , g_ ^ ..enteblok, h p hett Lothar land, het Belgisch-Engelse bekken, -kw artaire dekmantel. 1. H ET PRIMAIRE GE^^EENTEBLOK.
Het bestaat uit h ^r^de sterk geplooide e gesteentelagen. Het heeftt een g gp g dakvorm met een f^ächter noordelijk afhellingsvlak en een steiler, zuidelijk afhellingsvlak. ,be twee vlakken zijn aaneengeschakeld aan de platte, Ardense wel- vingsrug. Hekprimaire gesteenteblok komt massaal aan de oppervlakte tussen het, S,^^nber-Maas-Vesderdal, in het N., en de lijn Muno-Rossignol-Nothomb, in het Z. We onderscheiden er : a) Het Cambro-siIuurvoetstuk, dat aan de dag treedt op de welvingsrug der Ardennen (Hoge Venen). Het bestaat uit phyllade (schaliesteen), verweerd tot Wei. Het treedt eveneens aan de oppervlakte aan de bovenloop van de Dender en de Zenne. Te Quenast, in het Zennedal, te Lessen, in het Denderdal, is het siluur met porfierische stollingsgesteenten doorboord. b) Onderdevoon; het treedt aan de dag aan het noordelijk en het zuidelijk afhellingsvlak van de Ardense welving. Het bestaat uit kwartsiet, verweerd tot gro f zand, en kwartsophyllade, verweerd tot kleiachtig rand. c) M iddendevoon ; het vormt een smalle strook aan de noordelijke grens der Ardennen. Het bestaat uit kalksteen, verweerd tot kalkachtige klei. d) Bovendevoon; het komt aan de oppervlakte tussen de Ardennen en het Samber-Maasdal. • I) In Fagne en Famenne bestaat het uit leisteen, verweerd tot Wei. 2) In Tussen-Samber-en-Maas en Condroz bestaat het uit stroken glimmerzandsteen, verweerd tot kleiachtig rand (ook kalksteen (marmer) wordt hier aangetroffen). e) Ondercarboon ; het 'komt strooksgewijs aan de dag in TussenSamber-en-Maas en Condroz, evenals in het Samber-Maasdal. Het bestaat uit kalksteen, verweerd tot kalkachtige klei. f) Bovencarboon; het komt aan de oppervlakte in het Samber-Maasdal evenals in het Land van Herve. Het bestaat uit leisteen, verweerd tot kiel. Het bovencarboon is doorlaagd met steenkolen. 2
: Q•
t
x ..
{
. ,# ^
.SJ
y;.}`''
::: :.^yt:•..^::.... •y...... ..:il.. ^:.....
^
. ,5.;:{; . .• <
,^ .. ^ ' :}."fw .
:::4• ::.
^
Fig. 5. — Stollingsgesteente in Belgie : porfieriet te Quenast.
Te Quenast zijn deze siluurlagen bij plaatsen doorboord met stollingsgesteente, namelijk porfieriet. Deze worden ontgonnen als straatstenen. De foto geeft ons een kijk op een van de groeven. Het is een openluchtgroeve, in terrassen aangelegd.
f r^
... _ . ^
"c, t,. },`•.: ":';lf ; ^ä
Fig. 6. — Geplooide lagen van het ondercarboon (kalksteen) nabij Comblain-au-Pont : plooidal.
De kalksteenlagen uit het ondercarboon zijn door de Ourthe steilwandig ingesneden. Op deze steile wanden kan men de gelaagdheid en de plooiingen gemakkelijk zien. De stippellijn op de foto toont ze trouwens duidelijk aan.
.
%Y7v, ?^ ^; . . .. "•?ß; ?y : ^.
^^^+-
■
__ ,.--
0 rn
^
;
al
-
----• P.
^
+ i+
''
+.
I ^
rg 1 ;
,; ^ , ' 1"I I , i
+
`
en – M s :.
D I n knT
Tuss c h e n- Sa. m6e, r.,
a.t v an .0 ; -----p1 00'144.1
4
c
N 0
i , lo 1 . ^ ^>
•
► lis'i!I/
.. II . ,. ii ri irT.:i / I I /Iy r--ri/ /II
..
.
T
'
cuE3TAmIYp_ Zcüe stä^ Cäcsta' Serr;v y
,
1
)
a,.Charlevi(Ie
Z
Naar M. A. LefSvre
N a ar M. Leriche
p c OU l(^ 411-as` ,,.d. Eifel
i ^ rc^ c n s ch^ 'rkoolru5
Fig. 8. -- Geschematisei+°rd noordzuideli jk profiel van het primair gesteenteblok. 1. Cambro-siluur. 2. Onderdevoon. 3. Middendevoon. 4. Bovendevoon. 5. Ondercarboon. 6. Steenkool. 7. Secundaire en tertiaire lagen
^^ I^
<;, ^ ,
-t F-t
^;^r.^ ^^^f^^ ^+i^^ 3
=r}
^
Fig. 7. — Geschematiseerd floor dzuidelijk profiel van Belgic.
-
^^
- 1 .:---
'21 ^ ^J- ^ _ ^r.J f ^-^- ^ ^ ~^ -i } ^ ^ 1-l 1
11020a/?4,4 7".4-AV.-
• n' +^ ^- ^ ^. ►- i ^ ^ ^ ^ t I^ 'j' I-t U t 1 1 _^ I--1 i ^ JURA -r i,T^ i ^;^ i ri rt ^ . ^ -i' ^ - ^ t -+ N +-1 r+-T +-+ R ^-i I ^ 1 T „^ ^ - I 1.-^ I-rtT 'l ^i . t ^ MA t Ri ^ ^ - r^ G C ;^ 7' !E ^ r! T ^ rRIAs t ^ 'r- t - ^^L ^ ± ^±^ + ^+± ^ ^^ ^ iJ B L O K ^ ^ - ± F4-147+191 ti ±►1 r I r 1 ^ -1 ^ y_- j- ^'r1 r1 d t'i ^.t? ^ t+tt^ -tJ ^ t ^ t1-J ^^ '1 ^ ^!T1 ^I^ i 4:1. 'rj trr ^ -
I_- -AIR` our,
r
t ^ c, , ^.- - :,- ---- .^ ^ ^ /r,1' %^ > 1 ,,,,t` ^_:-_. r^ -;//^^ /^^ ^ ^ ^=^il,^/^ i , . , ` ^^ ,^ /i ^; /^ i ^ _//^/^r^ ^ ^ ^ ^^^' i \^^ ,.. \\\\\ ^ \^\^.^::*^^ \\\ \\\\\\\\ ^ ^
■
--
-"^ -------------- --
r^^ud: --
! M^ ,RS i
_
^ ka9/g74 _. kafkstcentil, ^6s^ i ^ J ---- ^^ar^znr
,s_ondruzi_sch
44A*PLATEAU,5
_vvzobg4 1sririplgtatyA,
Let op de drie grote delen van de gesteentebodem : het primaire gesteenteblok, het Belgisch Engels bekken en het Lotharingse cuestalantd. Leren van buiten schetsen !
Samber
rlooi
W&.riisc
ZO km .
WsvBSCtit cueshr-
.
----' ---- - - ----'?-- -- -----
0.
•t oO »f.
2OOm ^
500m
500m 400
//Je
N.4 /YOOPDEL JKE L,AAMYLAKTt
ev/akt e Goo m see. erosi r/skr
Fig. 9. — Verbladering van do leisteen : Laroche.
De verbladering is eigen aan leisteen en phyllade en is onafhankelijk van de richting der gesteentelagen. . . .....: ... ^ . v%v' ' .: y'..^ • ^:4' ^ ^ ^ .^' •+hv. ^..::::?:'Y:•Y}:•:::::::v4j ^•^, .. •q!{ i.• , : ^: ^' ....^ :^ }.::::i:•: ::T}:;•}.•:• •:{::'r,.;:: .. r...: .:+. {v^•" { •• . ^ :. • •^•} .:.}•{: • .:•}:•.:ti. . . {... . ^ ^ r: } {+ ; .r(^.Q.vf .. : ..: r. O..^Yi}`(.,.v:?;. r. •:•.,:•:-0:;{•} './N+' q..•.... ^ ..v ^ :.:• . ,:•:Otr.. .i.v;.}:::,v;?v:m:.+.......:.:. . r•::::::::YY:•}+. ............ .r^^. •: Yi.;; ,:k•n.;rvv:r .....r:::}..??. ...:.:.r , :.....n•:.v: F: :;v. •.:;r.. w;; ..•vvM.{.• ; ... ..•iY... .......... .•• :,,x; {r '{.r:h ^^ ^o-4-+ :r+•r.v.. :.....:rw. {{6i:•:'w.;::'r:. .r V'"' ,. }:: /:.........m::nv,.:.•r::: w:nn........,' •.i;.,{.::.:.... .. ^ :'•r{ $ .. ....::.:::......:..1. .1.......... ' ...$} ...•:r...v. .• }..,v ::..::n... •:}}: ::. }:.• ^•:?•:w.: ... ..r.r+F.w:':{•:••....... Y.......r. .v ... .. .:... :^;::i,f•^;::`•:;:::;: ^. +r:::C +•t .:....::.:Tr}:.:.:•r.N:./T..:a.}, 'K:,^. .....:......:.1.........................o.,•.:.....r...:.:. •:r:r..f..........r ::^7}.':...:.. ^::::::... ;%. vu.?,..:.: •:. .. ;. ^:::: .. ^,•.-•:??•}}: . ...:. •v:.+•};'y 4}}•.tiw:: ,:.....: . .v. ..,^;:..}... s •: +; :;.}•.} :};r,.}y,,::?>r.'-:y...:.}::;c.^ ;...F: :.^: •+::.};.y;ig\,.^w: ^:.....' +::.:. ...... :•:. {:+,• • :•.:.: •...: :.::::. Y. :^i. • kr`:y:: . •: ': 00gl.•^ox.x' .. ...:.:.::::::.:... • ..:.:. :::..: ^.. •:::: ...:•.+.. :.......... ....^..: :. . . ...... {?,O^J .. .. r.: +: : • `: ^:::•:::•, „..:: ........:.:r••.•1 .. :•{.}i.•.^•.•}}•rr:?^r, :•::::; :..?.. ..... :•.. ...:,es: :• . f^ ... ... ::: .:. •:: .,., . ^ {,i.?o. v"x r^•t;Y7i;: ..:.>:::• .. _ . . ::.:^^ .... .. ...... ;:•.: ^ :.: . ...•:,.... }..:`+• .^,^, ,^^? ::. • .. ...^ ;:äi:^•n. ^.:.>^.:.....:.^:. .. :. ...:... .; .....:,v ,:;,r{;,^.::::,;tX'^: :'^.•Y.... ^:^^ r .....-..:..}:::::::::..:: ^k•}{:{• : }'}^•. . .... ..... .. .... - a . -- ^ --.. - `??'. ..:. ....... . ...:.. vi:}>}}:• •.'.}i•. , . :•? ^ jt,y+^'
` fw :vY.
................ ^':^f •; ^^^`"^'r^^^ J''ti
.:. . ö ;:.::?•x• :,?:•.'.{;:•:>: .. ::: •::z::.:. ^?>:< • .....:.b .
,
,.::....:... '.
. . ^.. .
'N .
......
^.
•
Fig. 10. — De geplooide kalksteenlagen uit het bovendevoon, bij Durbuy : plooirug.
......
.
2I
.
2. HET LOTHARINGSE
Het bestaat uit harde en fosse secundaire (Trias en Jura) gesteenten, die ongeplooid het zuidelijk afhellingsvlak van het primaire gesteenteblok bedekken. Het Lotharingse cuestaland, dat zich in ons land uitstrekt ten Z. van de lijn Muno-Rossignol-Nothomb, vormt de rand van het geologisch bekken van Parijs. Afwisselende 'hardere gesteenten (rand- en kalksteen) en zachtere gesteenten (merge! en rand) duiken regelmatig naar het zuiden. Deze gesteenten hebben geen gelijke weerstand geboden aan de erosie; de hardere zijn blijven uitsteken en vormen smalle heuvelruggen, met een zachte helling naar het zuiden en een steile helling naar het noorden; het zijn de zgn. cuesta's.
s sJmme fri3ch cic-7/
cr e tee r7 le G/o%
,
consekwente /"'i vit,°/^
suGsekwente
cuesia
/ ///////////
^
///
/////
//7 1/':
% Ls%^
^`• -i
^ A _ i
/ L^ !
`
'
/
-
^-
^ ^^!^/^i
'
Naar M. A. LefBvre
Fig. 11. — Schematische voorstelling van win cuestarelief.
1. Gesteenteblok. 2. Harde lagen. 3. Lachte lagen. De cuesta's zijn tot stand gekomen, doordat de harde lagen met hun dwarssnede zijn blijven uitsteken. De dalen zijn dissymmetrisch : een zachte helling, die met de lagen afloopt en een steile helling, die naar de andere zijde is gekeerd.
-- 22 ._._ 3. HET BELGISCH -ENGELSE BEKKEN.
Het bestaat uit losse, secundaire en tertiaire gesteenten, die ongeplooid het noordelijk afhellingsvlak van het primaire gesteenteblok bedekken. Het Belgisch-Engelse bekken strekt zich uit ten N. van het SamberMaas-Vesderdal ; het reikt over de Noordzee tot in het Bekken van Londen. De secundaire en tertiaire gesteenten van het Belgisch-Engelse bekken zijn op hun beurt bekleed met losse, kwartaire gesteenten. We onderscheiden er : a) Kri jt; men treft het aan als onderlaag (I) in de Henekom, in Droog• Haspengouw (tussen Jeker en Maas) en in het Land van Herve. b) Eaceen ; men treft het aan als onderlaag in Vlaanderen, Henegou wen en Brabant. Het bestaat uit rand (Brusseliaans zand) en klei (Leperiaanse klei). c) Oligoc,een; men treft het aan als onderlaag in een brede strook tussen Maastricht en het Land van Waas. Het bestaat vooral uit klei (Rupeliaanse klei). d) M iaceen ; ten Z.O. van Antwerpen, rand. e) Plioceen; men treft het aan als onderlaag in Kempen en Hageland. Het bestaat uit groenijrerig rand, soms aaneengekit tot ijrerrandsteen (Diestiaanse zandsteen). De Vlaamse heuvels zijn bedekt met een harde kruin van Diestiaanse ijzerzandsteen.
4. DE KWARTAIRE EN MODERNE DEKMANTEL.
Ze bedekken als een mantel het Belgisch-Engelse bekken. We onderscheiden er : a) Pleistoceen : zand in Binnen-Vlaanderen en de Kempen; teem in Midden-BelgiE. b) Holoceen : veen en klei in de Polders; zand in de duinen en het strand; veen en slit) in de rivierbeddingen.
(1) Als « onderlaag » bedoelen we : onder de kwartaire dekmantel.
-- 23
Orographie I. ALGEMEEN UITZICHT VAN HET BELGISCHE RELIEF LAAGVLAKTEN EN PLATEAU'S.
De kenschetsende religvormen van ons land zijn de laagvlakten en de plateau's. Beide benaderen het horizontale vlak of hellen langzaam en regelmatig af. De laagvlakte werd door de rivierdalen weinig uitgeschuurd ; het plateau daarentegen vertoont vaak diepere insnijdingen. Het gevolg hiervan is dat in ons land de gezichteinder overal horizontaal is. Alleen, wanneer men zich in de diepe uitschuringsdalen bevindt en langs de steile dalwanden opkijkt, kr ijgt men de indruk van een bergachtig landschap. .
II. DE GROTE DELEN VAN HET RELIEF (1).
Om de betrekkelijke hoogteligging van het terrein voor to stellen heeft men gebruik gemaakt van hoogtelijnen. Hoogtelijnen zijn denkbeeldige lijnen, die de plaatsen met een zelfde hoogteligging verbinden. Men heeft als nulpunt aangenomen, de gemiddelde stand van de zeespiegel bij eb to Oostende. We onderscheiden de volgende delen : 1. De Noordelijke laagvlakte.
Ze gaat van de zeespiegel tot de hoogtelijn van 5o m.; deze laatste ligt bijna gans bezuiden het Schelde-, Dijle-, D'emerdal. 2. De Laagplateau's.
Ze zijn door de rivieren zeer versneden en verheffen zich van de hoogtelijn van 5o m. tot de hoogtelijn van 30o m. ; deze laatste volgt een gebroken lijn gaande van Couvin aan het Zwarte Water, naar Grupont aan de Lhomme, Aywaille aan de Ambleve en Raren aan de Belgisch-Duitse grens. Het Limburgse laagplateau ligt afgezonderd. 3. Het Ardens hoogplateau.
Het heeft in zijn geheel het aanzien van een schild, met een noordelijke en een zuidelijke helling ; het strekt zich uit van de hoogtelijn van 30o m. in het N., tot de hoogtelijn van 400 m. in het Z. ; deze laatste gaat nagenoeg rechtlijnig over de plaatsjes Chiny, Marbehan, Nothomb. Het hoogste punt van de welvingsrug komt de 70o m. nabij. 4. Het Lotharingse cuestaland.
Het strekt zich uit ten Z. van de hoogtelijn van 40o m. Alleen Ton- en Viredal ligt beneden de 30o m. (1) Zie fig. 7. : geschematiseerd noordzuidelijk profiel van Belgie.
het
--
2
4 --
III. STUDIE DER DELEN. A. DE NOORDELIJKE LAAGVLAKTE : va)1 0 tot 50 m.
I. Een groot deel van de Noordelijke laagvlakte wordt ingenomen door de wijd opengespreide rivierdalen, die afdalen van 20 M. tot bii de zeespiegel.
Fig. 12. — De Kustvlakte: de viakke Polders.
De Polders zijn naakt en vlak ; ze liggen nergens op 'deer dan 4,50 m. ; een groot deel ligt tussen de vloed- en ebhoogte van het zeewater, zodat ze tege n de vloedstroom door dijken moesten beschermd worden en dat afwatering alleen bij eb, langs de talrijke greppels en afvoerkanalen kan geschieden. De Polders zijn ontstaan door het indijken van schorren ; ze zijn een overwinning van de mens op de zee.
2. Tussen de rivierdalen komen zachte bodemgolvingen voor, die zelden 5o m. overschrijden. Deze bodemgolvingen komen voor als lage bulten of alleenstaande brede, vaak zadelvormige heuvels. 3. Langsheen de zee gaan de rivierdalen onopmerkzaam over in een egen hustvlahte, die nagenoeg met de polderstreek overeenkomt. De hoogte overschrijdt er nergens 5 m. Verschillende delen, o.m. de Moeren, op de Belgisch-Franse grens, liggen tussen het eb- en het vloedpeil. Wanneer is daar alleen de natuurlijke afwvateri ng mogelijk ? De kustvlakte wordt beschermd door een duinenrij, waarvan het hoogste punt ten 0. van de Panne, 31 m. bereikt. :
`
t
50 M .'
^
50W
^
O
J ^^ ^ ^^ ^
/
•
I
L
E
Pl.
^
.
300 M . 400..1.
CO M D R I)
• _
F i g. 13. -- Qrographische delen.
Henev/.aide
L :
^
`.
:
1/ESTALAND
LOTHAR
e ^, y O
^
-1-100
:Kem`./` , ^^ 1. 50 M . :: \ \,
^
` -,.
;
^
Na sp pl.
gaG V
; fcheldPdepre.rfie ßra.ban tsch
/
/^
.......
L/,! ,,DELI
....
L A A GP A TEA
5 0 M-
;.^ .,j
^y
M.
,300 M.
--.
26
--
B. DE LAAGPLATEAU'S : van 50 tot 300 m.
1. Algemene kenmerken.
Oorspronkelijk waren de laagplateau's een vlak, dat naar het N. regelmatig en zacht afhelde. De rivieren hebben het echter versneden en vervormd. 2. Onderdelen.
De laagplateau's worden op hun beurt als volgt ingedeeld : ten N. van het Samber-Maasdal, het leemplateau (Haspengouw, Brabant, Henegouwen) en het Kempisch laagplateau ; ten Z. van het Samber-Maasdal, het Condruzisch laagplateau en het Herfs laagplateau. a) Het Lee m pla tea u stijgt van de hoogtelijn van 5o m. in het N. tot de hoogtelijn van 200 m. in het Z. De hoogtelijn van 200 m. volgt, ten Z., het Samber-Maasdal.
Het stromend water heeft echter dit zacht afhellingsvlak differentieel gewijzigd en verschillende orographische landschappen in het seven geroepen. I. In het Haspengouws laagplateau is de oorspronkelijke plateauvorm bijna ongeschonden bewaard gebleven. Door de onderlaag van krijt, sijpelt het water tot op grote diepte door : er ontstonden dus weinig beken. Over grote oppervlakten blijft de hoogte bij de 150 m.
2. Het Brabants plateau, tussen Zenne en Gete, vertoont in het Z. nagenoeg hetzelfde vlakke landschap als in Haspengouw. Naar het N. werd het verlaagd en versneden in twee tussenrivierenplateau's : tussen Zenne en Dijle en tussen Dijle en Gete. De nevenriviertjes hebben deze plateau's op hun beurt verkaveld. In het Hageland is deze verkaveling het verst gevorderd. Toch blijven de tussenrivierenplateau's in hun middenwelving betrekkelijk hoog. De Pellenberg bij Leuven bereikt nog 106 m. Het Hagelands plateau steekt nog 45 m. boven het Demerdal uit.
3. Ten W. van de Zenne verschijnt de Scheldedepressie. De hoogten boven de io0 m. zijn zeldzaam geworden. De tussenrivierenplateau's zijn naar het W. toe mee_ r en meer verkaveld. De Vlaamse « bergen », die o p een westoostelijke lijn liggen en om de 15o m. schommelen : Rode Berg ('43) , Kemmelberg (156), Kluisterberg (ii), Pottelberg (i') bleven midden in de tussenrivierenplateau's, voor de erosie gevr .ijwaard, door hun harde kruinbedekking van ijzerzandsteen.
_ _ 27
Naar M. Leriche
Fig. 14. — Het Brabants Iaagplateau, bij Henricourt.
Het Brabants laagplateau is in het zuiden, evenals Haspengouw, betrekkelijk vlak ; het blijft bij de 150 m. Dit plateaukarakter komt op de foto duidelijk uit ondanks de insnijding van de Sennette — de loop wordt aangegeven door de bovenrijen — die hier het primair gesteenteblok aantast. De foto werd genomen op 100 m. ; het « bois de la Houssiere » gevestigd op Brusseliaans zand, aan de einder, ligt op 160 m.
Ze geven de hoogte aan van het vroegere relief : het zijn hardkoppen pbf getuigenheuvels. Naar het westen toe worden de rivierdalen breder en breder ; de oevers worden vlakker en platter. Ten Z. van de . Scheldedepressie ligt het diepe dalingsdal der Hene (25 N.), dat als een puntige bocht in de westelijke uitloper van het Brabants plateau is gedrongen.
b) Het Kempisch laagplateau is weinig geleed en effen ; het
beheerst taludvormig het Maasdal. Bij vlekken werd het lichte zand opgewaaid ; aldus kwamen landduinen tot stand. De grootste hoogte van het Kempisch plateau bereikt in het Z., bij Lanaken,
104 m.
.--
28 -.--
c) Het Condruzisch Iaagplateau gaat van 200 tot 300 m. Het ligt schrijlings over het dwarsdal der Maas en reikt in het O. tot het Vesderdal. Men onderscheidt er : in het noorden, Tussen-Samber-en-Maas en Condroz; in het zuiden, Fagne en Famenne. Condroz en Tussen-Samber-en-Maas vertonen een ribbelige oppervlakte, waar ronde ruggen (( tixhes » (± 30o m.) geheten, van hardere glimmerzandsteen en wijde laagten (20o ä 25o m.) van zachtere kalksteen, met Z.W.-N.O. richting, elkander afwisselen. De hoogste kam (o. a. het plateau van Haversin) , met een gemiddelde hoogte van 340 m., beheerst Condroz in het Z. Deze kam is het brongebied van talrijke rivieren en beken ; hij getuigt van de vroegere hoogte van het relief. In TussenSamber-en-Maas is de ribbelvorm minder duidelijk.
Ten zuiden van Condroz en Tussen-Samber-en-Maas ligt de depressie van Famenne en Fagne met hoogten beneden 200 M. Hier heeft de leisteen minder weerstand gebode n aan de erosie. In deze brede laagten vloeien talrijke riviere n : het Witte Water, de Viroin, de Midden-Lesse, de Ourthe van Durbuy af.
Merkwaardig zijn de diepe, steilwandige dalen, die het Condruzisch plateau overdwars insnijden : de Maas tot Namen, de Ourthe van af Durbuy, de Hoyoux. d) Het Herfs laagplateau vertoont in het midden een half-horizontaal oppervlak, waarvan de hoogte bestendig om de 30o m. blijft. C. HET ARDENS HOOGPLATEAU : van 300 tot nagenoeg 700 m.
1. Algemene kenmerken. Het Ardens hoogplateau is de westelijke uitloper van het Rijnleisteenplateau, dat zieh schrijlings over het Rijndal uitstrekt. Naar Frankrijk toe, ten Z. van Henegouwen, loopt het uit op een breed punt : naar Duitsland toe, daarentegen, verbreedt en verheft het zieh langzaam.
Het Ardens hoogplateau heeft het aanzien van een ellipsvormig, gebogen schild met een noordelijke en zuidelijke helling. De brede, afgeplatte welvingsrug heeft minder dan 40o m. in het westen (plateau van Rocroi) en bijna 70o m., in het oosten (signaal van Botrange). Ten N. van het hoogplateau, bevindt zieh een randdepressie van minder dan 200 m. hoogte (Fagne, Famenne, Midden-Ourthe- en Opper-Vesderdal) . Het Ardens hoogplateau steekt dus betrekkelijk hoog boven de laagplateau's uit.
2. Onderdelen. Naar hoogte en vorm verdelen we het hoogplateau in de centrale afgeplatte kruinen (van 50o tot 70o m.) en de afhellingsvlakken (van 30o tot Soo m.). a) De centrale afgeplatte kruinen zijn ontstaan door de versnijding van de welvingsrug. Ze hebben het aanzien van vlakten met weinig .
_...
.. ^:....
%:"
^..t ^ ^ .. ^ ,::>:;'
`:r3;^•^C•c•'.;C; ^.:;{:: :;f:'
,
Versnijding van het Condruzisch laagplateau (Hoyoux).
:::!' ^^;'^^^ q:;,✓.'t... - .;:^
■D
steile dalwanden zijn hier slechts gedeeltelijk bebost; de dal- plateau, t.t.z. : de Condruzische Ardennen.
De Hoyoux heeft overdwars, d.i. loodrecht op de N.O.-gerichte bodem is op zijn breedste delen met fabrieken bezet. Op het achterplan ziet U de beboste noorderrand van het Condruzische gesteentestroken, het Condruzisch laagplateau ingesneden ; de
Fig. 15.
;: {.:-. f4^:i{:i?:4: !.' L:•. ::: :::i{ L;i'::^:.4}a>'Y?. r;i: fi .a^: ^i;•.• ivÄ .^^ .•?<;r:%:.`. ^i°iK'%' ^,^s •;:,o^G fc:'.':::tä :$.^ ^^ ,{^. }+}:kt`. ^ .:.. . Yr.i; ' .. . t, / i•i' kii ^ ,W,.,^ :•Yf?:?}'.:`<::
30
-
Foto A. Demangeon
Fig.
16.
--
Het
Ardense Hoogplateau : bij Hockai.
ern a#gepaitte kruin,
De afgeplatte kruinen, d. z. de resten van de of geleef de schier vertonen een zacht deinend oppervlak met weinig relief. -vlakte, De horizon is vlak een afgelijnd met een donkere woudzoom. Hockai ligt op 550 m., op de rand van het plateau der Hoge Venen ; enkele kilometer ten westen van dit plaatsje waar de afgeplatte kruin eindigt en het afhellingsvlak aanvangt, zakt de bodem spoedig naar de Hoegne. Door de goede afwatering, kon de oorspronkelijk drassige bodem hier in weiden worden omgezet.
relief. Het zijn van het oosten naar het westen : het plateau der Hoge Venen (Signaal van Botrange, 694 m., en Baraque Michel, 675 m.), het plateau der Tailles (Baraque Fraiture, 652 m.), het plateau van SaintHubert, Bastenaken-Libramont (589 m.), het plateau van Croix Scaille (5 05 m.). Op de kruinen ontstaan in wijde, moerassige laagten talrijke rivieren, die, naarmatte ze het plateau of dalen, hun bedding dieper en dieper uitschuren. Z' ;oek voorbeelden in de verschillende plateau's.
b) De a f hellingsvlakken komen voor ten N., ten W. en ten Z. van de centrale kruinen. Vooral in het N. zijn ze, door hun sterke helling, diep door de rivierdalen ingesneden en verkaveld. Deze dalen met hun steile, beboste wander worden dan oak onder de meest schilderachtige van ons land gerekend (Semois, Ourthe, Ambleve) .
3;
Foto Oblut Fig. 17. — Het Ardens Hoogplateau : het afhellingsvlak, bij Auby (Semois).
Om de afgeplatte kruinen heeft de erosie van het stromend water de oude schiervlakte diep ingesneden ; het relief is er verj ongd ; hier liggen de Ardens afhellingsvlakken. De uitsnijding van het plateau door de rivieren, in verschillende plannen, komt goed op de foto uit. Let ook op de vlakke horizonlijn van het plateau. De Semois kronkelt hier in haar eigen afzettingen, die tot weiden werden aangewend. D. HET LOTHARINGSE
: van 400 tot 300 m.
1. Kenmerken.
Het Lotharingse cuestaland is een deel van het landschap dat in Frankrijk « le pays des cotes lorraines » wordt geheten (cotes = -9,Asstak). Dit laatste landschap zelf is een deel van het bekken van Parijs. 2. Afwisseiende hardere gesteenten (zand- en kalksteen) en zachtere gesteenten (merge) en zand) duiken rege:matig naar het
zuiden. Deze gesteenten hebben geen gelijken weerstand geboden aan de erosie ; de hardste zijn met hun dwarssnede blijven uitsteken en vormen in ons land west-oostelijk gerichte bergruggen : het zijn de zgn. cuesta's. Twee voorname cuesta's zijn to onderscheiden : de cuesta van FlorenvilleAarlen (zandsteen) en de cuesta van Longwy (kalksteen), die gedeeltelijk de zuidgrens vormt. Beide cuesta's hebben een bijna bestendige hoogte van 400 m. De steile helling der cuesta's is naar het N. gericht. Het Vire- en Tondal, dat beide cuesta's scheidt, heeft daarom een dissymmetrische vorm ; de bijriviertjes van het N. zijn veel langer dan ,die van het Z. (Zie fig. 11) .
32
M..; ; .:,.:..t,.:. ... .
..
Fig. 18. — Het Lotharingse Cuestaland : de cuesta van Florenville.
De cuesta van Florenville bestaande uit harde kalkachtige zandsteen is met haar dwarssnede steil blijven uitsteken boven de zachte mergeldepressie, waardoor de Semois vloeit. U ziet hier de beboste cuesta met daarop het kerkje van Florenville, en de steile belling naar de Semois gekeerd, Florenville ligt op 360 m. : de Semois, onderaan op 300 m.
-
33 -
Klimaat I. ALCEMENE KENMERKEN. Belee geniet, zoals de andere landen gelegen ten Westen van de middaglijn van Hamburg, een oceaanklimaat. De kenmerken van een oceaanklimaat luiden als volgt : 1. koele zomers, zachte winters : dus kleine jaarschommeling (I o i6ä°); 2. overheersende westenwinden, die de regenbrengers zijn; 3. regen heel het jaar door, met hoogtepunten in lente en herfst. II. TEMPERATUUR. 1. Toestand te Brussel (Ukkel, 100 m.). Laten we even de gemiddelden te Brussel nagaan en ze, ter vergelijking met andere streken in ons land, goed in het geheugen prenten. Maandgemiddelden : Juli : i6°8; Januari : 2°7 (i). 16°8 + 2°7 Jaargemiddelde : = 9°7. 2
Jaarschommeling : 16°8 2 ° 7 = 14°I. Vorstdagen : 58. Het jaargemiddelde van de landen gelegen op 5o° N.B. (gemiddelde breedte van ons land) is 5°8. Te Brussel bedraagt dit gemiddelde 9°7. Het is hier dus warmer dan in de meeste landen, die op deze'fde breedte liggen. Dit wordt verklaard door de verwarmende invloed van de Oceaan (Golfstroom en westenwinden). De jaarschommeling is gering, het aantal vorstdagen klein. 2. Regionale verschillen. Deze toestand geldt niet voor heel het land. Verschillende invloeden wijzigen de cijfers aangegeven voor Brussel, en wel : a) de hoogteligging : hoe hoger, hoe kouder ; b) de verwijdering van de zee : hoe verder van de zee, hoe kouder. In de Ardennen (Bastogne, 50o m.) heersen koude winters (Jan. : o°, 113 vorstdagen). Aan zee (Oostende, 4 m.) zijn de winters betrekkelijk zachter (Jan. : 3°5, 47 vorstdagen). c) de aard van de bodem : de zomers zijn het heetst in de Limburgse Kempen, doordat de dikwijls kale zandbodem het zonnelicht weerkaatst (Leopoldsburg : Juli : 17_°5). (1) Laatste gemiddelden opgegeven door het Weerinstitunt. J^
34 III. WINDEN. 1. Westenwinden.
De overheersende winden zijn in ons land de westenwinden en zuidwestenwinden (ruim 40 %). Ze waaien vooral in de herfst, soms äls stormwinden. De westenwinden zijn zeewinden en brengen zachte temperatuur, bewolking en regen. 2. Oostenwinden.
De oostenwinden en noordoostenwinden waaien meest in winter en lente.
Als landwinden zijn ze droog. In de zomer brengen ze grote hitte; in de winter, bij klare hemel, vorst.
Naar J. Corn9t Fig. 19. — Windrichting te Ukkel in 1922.
De meeste winden waaien uit het zuidwesten.
IV. N E E RS LAG. 1. Toestand te Brussel.
Te Brussel bedraagt de neerslag gemiddeld 73 0 mm. 's jaars. 2. Regionale verschillen.
Ook hier zijn er, net zoals voor de temperatuur, locale verschillen, bepaald door de hoogteligging : hoe hoger, hoe meer regen. De geringste regenval wordt waargenomen aan zee (65o mm.) ; de meeste (stijgingsregen) op de Ardense welvingsrug (Botrange : max. 1500 mm.). In Belgisch Lotharingen (regenschaduw) vermindert de regenval geleidelijk tot 85o mm. In de Ardennen valt 's winters veel sneeuw, die, omwille van de koude, blijft liggen.
35
Belgisch Meteorologisch Instituut te Ukkel Fig. 20. — Regenkaartje voor BeI$id.
De aangegeven cijfers zijn gemiddelden over de jaren 1910-1926, aangevuld en verbeterd door de gemiddelden van Ukkel, gaande over de jaren 1887-1926.
36 -3. Verdeling van de regenval volgens de jaargetijden (in mm.).
Winter
Lente
Zonier
Oostende
169
145
18 4
205
703
Ukkel
190
176
i
228
214
808
Leopoldsburg
214
182
'
226
204
826
Forges
269
208
;
237
252
966
Jaihay
308
237
296
280
1121
Aarlen
327
242
226
285
1080
;
Herfst
Jaar
V. INVLOED VAN DE BAROMETRISCHE DRUKGEBIEDEN.
In het weerbericht van de radio-uitzendingen wordt dikwijl s gesproken over drukgebieden. Van de drukgebieden hangt de richting der winden af. Een Hoog brengt helder-heet weer in de zomer en helder-koud weer in de winter. Een Laag brengt bewolking en regen. 1. Het Azorenhoog en de IJslanddepressie.
Nabij of over de Azoreneilanden ligt een .bestendig gebied van hoge luchtdruk (Noordsubtropisch maximumgebied) ; nabi j IJsland een bestendig gebied van lage luchtdruk (IJslanddepressie) . Hierin ligt de verklaring waarom de westenwinden in Europa overheersen (Z.-W., W., N.-W.-winden). Te Brussel bereikt het procent van deze winden, over verschillende jaren gerekend, 40 0/0 tot 60 0/3.
2. Het continentaal
maximum van Oost-Europa.
Door de grove koude ontstaat in de leaste en in de winter boven Azie en Oost-Europa een hoogdrukgebied, dat zieh soms ver naar het westen uitbreidt. De veel warmere oceaari vormt dan een laag,drukgebied. In zo een geval krijgt ons land winden uit oostelijke richting, die droog en koud weder aanbrengen. Laat dit continentaal maximum zijn invloed gellen in de zomer. dan heersen over WestEuropa droogte en hitte.
— 37 -to
.10 0
100
Sc
no
4o)
to
0
Fig. 21. — Isobarenkaartje voor Januari.
In Januari is het drukverschil tussen het Azorenhoog en de IJslanddepressie het grootst : gemiddeld 23 mm. Omdat het Azorenhoog opgeschoven is naar het zuiden, zijn de winden in ons land overheersend Z.W.-winden.
^0
Naar Bartholomew Fig. 22. — Isobarenkaartje voor Juli.
In Juli is het drukverschil tussen het Azorenhoog en de IJslanddepressie minder groot : gemiddeld 10 mm. Het Azorenhoog ligt clan meer noordelijk en daardoor zijn de winden in ons land winden.
overhsndW.-
- 38
Fig. 23. — Verpl ^ aatsing van een cyclonal. depressie van W. naar 0.
3. De kleine cyclonale storingen. Uit het voorgaande zou men kunnen besluiten dat het Oceaanklimaat van West-Europa en dus ook het Belgisch klimaat, gekenmerkt wordt door een Brote regelmatigheid. Nochtans is een der voornaamste kenmerken van ons klimaat zijn onbestendigheid, zijn wisselvalligheid. Deze wisselvalligheid keninerkt zich door plotse temperatuurwisselingen, door regenvlagen en stormwinden. Deze verschijnselen zijn te verklaren door kleine cyclonale storingen (barometrische depressies) , die ontstaan boven de Atlantische Oceaan, het meest ten westen en ten zuidwesten van Ierland, dus boven de warme wateren van de Golfstroom. Ze verplaatsen zich naar het oosten langs bepaalde banen, cyclonenbanen geheten. Zo een cyclonale depressie veroorzaakt een draaiende beweging in de atmosf eer : de winden draaien rond de depressie in tegenovergestelde richting als de wijzers
van een uurwerk. Bevindt het centrum of kern van de cycloon zich ten westen van Ierland, dan waaien over Belgie zuidoostenwinden, die koud zijn in de winter, beet in de zomer en, in algemene regel, droog. Komt de kern van de cycloon, ten gevolge van de verplaatsing naar het oosten, boven Denemarken te liggen, dan krijgt Belgi® zuidwestelijke tot westelijke winden; deze brengen in de zomer afkoeling, in de winter verwarming. Steeds gaan ze gepaard met bewolking en regen. (Zie fig. 23) . Naar gelang van de snelheid waarmede de depressie zich verplaatst kan het weder min of meer snel omslaan.
39
Algenrene Begrippen van Hydrographie I. DEBIET EN REGIME. De hoeveelheid water, die een rivier in de loop van het jaar vervoert, is niet steeds dezelfde. Voor een bepaalde rivier ziet men dit duidelijk aan de hoogte van de waterstand. ••• Wanneer we echter twee rivieren met elkaar willen vergelijken op gebied van de hoeveelheid water, die ze vervoeren, volstaat de waterstand niet ; die vergelijking geschiedt dan naar het debiet. Het debiet van een rivier is het volume water, uitgedrukt in m3 dat per tijdseenheid, meestal 1 seconde, op ee n vastgestelde plaats voorbijstroomt. Stroomafwaarts Gent, bij voorbeeld, heeft de Schelde een gemiddeld debiet van 75 m3 per seconde. De wijzigingen van het debiet, in de loop van het jaar, noemt men regime. De Schelde heeft een regelmatig regime, d.w.z. dat de wijzigingen van het debiet in de loop van het jaar niet groot zijn. Het spreekt vanzelf dat het regime van een rivier nauw in verband staat met haar bevaarbaarheid.
II. FACTOREN VAN HET REGIME.
Het regime van een rivier is afhankelijk van verschillende factoren. D+eze zijn : het klimaat, de aard van de bodem, het relief en de begroeiing. A. HET KLIMAAT.
De voornaamste factor van het regime is de regenval. In welk deel van ons land valt het meest regen ? Welke rivieren zullen de grootste hoeveelheid regenwater opvangen ? De regenval in ons land is nagenoeg gelijkmatig over het jaar verdeeld. Toch is het debiet van onze rivieren in de regel het kleinst in de zomer, omwille der grote verdamping. Het plotseling smelten van de sneeuw kan rampspoedig zijn. Welke rivieren zullen in dit opzicht het grootste gevaar opleveren ? Zeer sterke westenwinden kunnen het afvloeien van het stroomwate r enigszins belemmeren. Vooral wanneer dit gepaard gaat met een hoge waterstand, tengevolge van aanhoudende regens, bestaat er gevaar voor overstroming (in welk deel van '
ons land ?) . B. AARD VAN DE BODEM.
De bodem kan ondoorlaatbaar of doorlaatbaar zijn. 1. Ondoorlaatbare bodem = wegstroming. Wanneer het regenwater op een ondoorlaatbare bodem valt, bij voorbeeld klei en leisteen, stroomt het grotendeels weg langs beekjes en rivieren. Het regime is dan de trouwe weerspiegeling van de regenval. Dit zou het geval zijn voor de rivieren, die van de Ardennen afdalen, moesten deze laatste niet grotendeels met wouden begroeid zijn.
— 40 2. Doorlaatbare bodem = doorsijpeling.
Wanneer het regenwater op een doorlaatbare bodem valt, bij voorbeeld zand, kalk, leem, sijpelt het langzaam door, tot het een ondoorlaatbare laag ontmoet : daar vormt het grondwater. Dit grondwater wordt naar boven gehaald uit putten of bore elt van zelf naar boven uit artesische putten.
rot ar4 a 34.414:-.P3 •
,. • ••
$'K
•
'
AND
.
,..
.
; Ilill 11111111011111111 "1111111111 I "DIN, /1 / Fig. 24. — Grondwater, put, bron.
Wanneer de onderaardse, ondoorlaatbare laag schuin ligt, vloeit het grondwater langzaam de helling af. Waar deze ondoorlaatbare laag aan de oppervlakte te voorschijn komt, bij voorbeeld in de dalen, borrelt het grondwater op en vormt bronnen, die beken doen ontstaan. Deze doorsijpeling geschiedt zeer langzaam, zodat zelfs in perioden van langdurige droogte, de bronnen nog steeds de rivieren van water voorzien. Omgekeerd, bij lange regenperioden, dringt een groot deel van het regenwater in de bodem. Wanneer deze echter volkomen met water is doordrongen, stroomt het regenwater weg als op een ondoorlaatbare bodem; ook dan zijn overstromingen te vrezen. In de doorsijpelingsgebieden, zoals het Scheldebekken, is het regime veelal regelmatig. 3. Doorlaatbare kalkbodem = karstverschijnselen.
In de kalkstreken (type: Karst in de Dinarische Alpen) werkt het doorsijpelende water oplossend. Daardoor ontstonden, in de kalkoppervlakten, trechtervormige kuilen, dolinen gebeten (te Couvin en te Nismes), waarlangs het regenwater en zelfs beken (onderaardse afvloeiing) wegstromen.
Soms heeft het doorsijpelend water de ondergrond volledig ondermijnd en grotten met druipstenen tot stand gebracht. Deze komen voor op de plaatsen waar de Ardense rivieren op de smalle kalksteenstrook van het middendevoon komen te stoten (Lhomme te Rachefort, Lesse te Han, Ambleve te Remouchamps). C. HET RELIEF.
Stromen, die uit de bergen komen (zonder blijvende sneeuw) , hebben veelal een regenregime. Inderdaad, het regenwater stroomt spoedig weg en ook juist daardoor, kan het niet doorsijpelen. Anderzijds blijft de sneeuw langer op de bergen liggen, zodat lente-overstromingen te vrezen zijn. D. DE EEGROEIING.
Een woud, zelf s op een ondoorlaatbare bodem als in de Ardennen, verhindert de wegstroming. Inderdaad de humuslaag die gevormd wordt door de jarenlange ophoping van bladeren, is zeer sponsachtig en kan dus grote hoeveelheden water opslorpen. Daarbij is de verdamping, ten gevolge van de wateropslorping der bomen, zeer groot. De roekeloze ontbossing geeft vaak aanleiding tot overstromingen.
42
Hydrographie van BeIgië I. NOORDZEE EN KUSTHYDROGRAPHIE. 1. DE NOORDZEE. •
De Belgische kustlijn aan de Noordzee heeft een lengte van 65,5 Km. De Oostendse vissers geven alleen de naam « Noordzee » aan de grote zee, die van ,de Doggersbank. Ten zuiden daarvan ligt een gebied met weinig diepte, doorzaaid met talrijke banken : het zijn de Vlaamse banken. Ze zijn, of een onderzeese voorzetting van het zacht, continentaal afhellingsvlak, of delen van de stukgeslagen .schoorwal. 2. DE VLOEDSTROOM. KUSTSTROMINGEN.
Lees het hoofdstuk over de getijden in de « Begrippen van Cosmographie ». De vloedstroom komt vooral uit het Kanaal en neemt naar het oosten af. Te Oostende bedraagt de vloed 4 m. 44. De vloedstroom veroorzaakt sterke kuststromingen. De stroming is het sterkst bij vloed en volgt dan ongeveer de kust in noordoostelijke richting. Als de hoogwaterstand bereikt is, komt een stilstand voor van 15 ä 20 minuten. Dan ontstaat de kering van de stroming, eerst naar het noorden, dan naar het noordwesten, om ten slotte weer krachtig te worden naar het westen. Na de laagwaterstandrust, keert de stroming weer allengs in oostelijke richting. Om de 12 u. 25 min. heeft dus telkens een volledige kringloop plaats, in tegenovergestelde richting als de wijzers van een horloge. 3. DE BANKEN. HET STRAND.
De vloedstroom naar het oosten is krachtiger dan de ebstroom, maar neemt allengs af ; er wordt dus puin vervoerd in oostelijke richting en wel zo, dat in het westen het zwaar materiaal wordt afgezet : grofzand voor Nieuwpoort, fijn zand voor Oostende, slib ten oosten van Wenduine. Met dit materiaal hebben de getijden de Vlaamse banken opgebouwd. De Stroombank loopt uit op het strand te Wenduine ; de banken van Oostende, Middelkerke, Nieuwpoort, met diepten van slechts 4 a 8., lopen nagenoeg gelijk met de kust ; de geulen tussen de banken hebben nooit meer dan 15 m. diepte. Ten noorden van de Vlaamse banken liggen de Hinders : West-Hinder, OostHinder, Noord-Hinder. Ten oosten van Heist zijn de banken naar de Wester-Schelde gericht : de Paardenmarkt ligt slechts 2 m. diep bij laagwater. Vöör de WesterSchelde ligt de Wielingengeul, met diepten van 9 tot 23 m.
Oak het strand werd opgebouwd met het materiaal van de vloedstroom. Met het droge strandzand en door de westenwind werden de duinen tot stand gebracht (zie verder het hoofdstuk « Vlaanderen »). Onze lage, zandige kust is ongunstig voor havenaanleg. De havens van Oostende, Blankenberge, Zeebrugge en zelfs Nieuwpoort werden gegraven. Hun toegangsgeulen zijn beschermd door havenhoofden, die ver in de zee
43 uitsteken; er moet bestendig gebaggerd worden om de nodige diepte te behouden. 4. SLIKKE EN SCHORRE.
Om het jaar i000 mondden in de Vlaamse Zee talrijke kreken en waterlopen uit. Ze zijn thans, met uitzondering van de IJzermonding en wat er overblijft van het Zwin, verdwenen. De inpoldering van deze kreken geschiedde geleidelijk. Het grijze, slijkerige kreekstrand, dat bij elk vloedtij onder water komt, heet slikke. Door het bestendig aanvoeren van nieuw slijk, hoopt de slikke allengs op; na verloop van jaren is ze reeds zo hoog, dat ze nog slechts bij springtij onder water komt. Ze is dan met dicht gras begroeid en wordt schorre geheten. Wanneer de schorre 3o ä 5o cm. boven het gewoon vloedpeil uitsteekt, kan ze ingedijkt worden om aldus in polder te worden herschapen. Slikken en schorren kunnen waargenomen worden langs de IJzermonding, aan het Zwin en langs de Wester-Schelde. Vooral bekend is de Zwinneschorre, ten oosten van Knokke.
.
Foto Oblut
Fig. 25. -- De monding van de IJzer : slikke en schorm.
Juist voorbij Nieuwpoort rnondt de IJzer uit in het Kanaal. Links op de foto ziet U liet aangespoelde slib, dat bij laag tij bloot ligt. De boogvormige rijen schelpen duiden aan tot waar, bij hoog tij, de golven reiken. Deze aanslibbingen vormen de slikke. Verderop ziet U dat de slikke reeds een begroeiing krijgt : het is de overgang naar de schorre. De eigenlijke schorre is ingedijkt geworden en omgezet in polders. U ziet de dijk helemaal links op de foto. Op de achtergrond de blanke duinenrij.
44 II. STROOMBEKKENS EN STROMEN. A. DE STROOMBEKKENS.
De Belgische waterlopen behoren tot drie bekkens : het Schelde-, Madsen l Jzerbekken. Alleen enkele kleine rivieren behoren tot het Rijn- en Seinebekken. Omlijn de stroombekkens op de kaart. Denk er om dat bij het omlijnen geen rivier mag doorsneden worden. B. SCHELDE EN BIJRIVIEREN. IJZER.
1. Volg op de kaart de loop van de Schelde. 2. Zoek de belangrijkste bijrivieren en volg de loop ervan (Leie, Dender, Durme, Rupel) . 3. Welke zijn de drie rivieren die de Rupel vormen ? Volg hun loop op de kaart. 4. Volg op de kaart de loop van de IJzer. 1
Statistische gegevens vow de Schelde :
Lengte van de Schelde : 343 Km. Lengte in Belgii : 200 Km. Breedte bij de Franse grens : 20 m. Breedte te Gent : 4o m. Breedte te Antwerpen : 500 m. bij laag tij ; 55o m. bij hoog tij. Breedte te Vlissingen : 4.27o m. en 4.870 m. Diepte bij de Franse grens : 2,20 m. Diepte te Gent : 5 m. Diepte te Antwerpen : 8,5 m. bij laag tij ; 12,70 m. bij hoog tij. Verval : o,o8 m. Debiet te Gent : 75 cub. meter per sec. Debiet te Antwerpen : 2.400 cub. meter per sec. bij het begin van het lage tij. 2. Kenmerken : a) Het zijn vlahterivieren._In de benedenlopen is het oeverland laag en plat; het wordt gewoonlijk als weiland gebruikt. De overgang van de dalbodem tot de vlaktebodem is moeilijk te bemerken. • b) Een klein verval. Hun loop is traag. Het slib wordt afgezet in de bedding, die opgehoogd wordt. Door dijken moet het omliggende land beschermd worden tegen overstromingen. Sommige vloeien, vooral in hun benedenloop (Schelde, Rupel, Nete), boven de vlakte. Hun dalen zijn met bezinksels opgevuld. Hun huidige bedding is gegraven in hun eigen bezinksels. Hun bovenloop ligt dikwijls op de hoogste delen van de laagplateau's. Daar is het verval groter, de stroming sneller, het dal dieper. Bij hun bron. nen hebben sommige (Dender, Zenne, Dijle, Grote Gete) zich zelfs in het primaire gesteenteblok ingesneden.
De Leie kan doorgaan als het type van een vlakte,ivier : langcame, kronkelende loop ; brede, platte oevers. In Zuid-Vlaanderen is de overgang van de dalbodem tot de vlaktebodem moeilijk te be-
3
?
,::•.::.. :.:.. • ^ ` .:,q:: ^:^k:^:t^ ^:•`:ii^:::" . ......::•.^:.•: .. . . : :^^•::;:;%::': . ,. %;::.;^ ....;^: ?. . ^ ^ ^..:. ^ .. .......r:...^....... ., . .
VI•
merken. De Leie vormt liier de grens tussen Frankrijk en. Belgie ; de linkeroever is Belgisch . is de Leie hier bevaarbaar ?
Fig. 26. — Een vl . akte •rivi•er : de Leie te Wervik.
'^i: :•i•^'•••„$. '•'•'••,:;:.;CÖVN" ..}. ^':{i.h.3•ii:; ".+' ^`:4 ^frt{4^,} .. f:? .'.i.^!_f;'yj^tQ.^+ ?4'}i ,^}.^^ {,, '•:(.f•'. :•';'y'•%'. .c ...,'. }z.^:i 'A^.^:R>':^.a} ^'^Sx••,,• >:'6.,^ti:;:'{:v•: %Y .,. .......Y:<'k`c:`c.: : : ''.,•::;;":Y:h,^ ^r:;^ .. ...... N.'r.'.'sre;... ^J^£?•e.r... ,..... ?.{'t
,w,+v,.,v,n,vs,s.v.4t!,^,.7•r; , !!?'!';vr.s.y:,•rr;r^..,•,•x.w ;n,r,.•.^..ynv.^,ryr!rw.,..,w^•n,,:.w^ :. ,•JA..^ •'ji:'rrr,.•,; ;'/. ' ::^:i:ir:}.;. L:^% :•:S•r •'^• {n3C-: •'^^.. ,^U '•+'! ii}'i: }$f rS:•i {r •r';
46 De trage loop werkt de meandervorming in de hand. Van deze kronkels werden er vele doorgestoken (coupure, doorsteek) . Deze doorsteken verkorten de loop en begunstigen dus de afvloeiing van het water. Ook de scheepvaartweg wordt aldus verkort.
Veelal vloeien ze over een doorlaatbare c) Een regelmatig regime. bodem (zand, leem). Zo wordt grondwater gevormd en ontstaan talrijke bronnen en beekjes, die voor een regelmatige watertoevoer zorgen. d) Hun bevaarbaarheid. Sommige waren natuurlijk bevaarbaar, andere konden gemakkelijk bevaarbaar gemaakt worden. In hun brede dalen konden kanalen gegraven worden. De Schelde is bevaarbaar over gans haar loop in Belgii. Stroomopwaarts Dendermonde werden sluizen aangebracht om de bevaarbaarheid te verbogen. De getijden van de Noordzee zijn merkbaar tot Gent en de benedenloop van de bijrivieren (Rupel, Nete, Dijle, Durme). Te Antwerpen wast de stroom, tengevo'.ge van de getijden, gemiddeld 4,2o m. Het zijn de getijden, die het ontwikkelen van Antwerpen tot wereldhaven hebben mogelijk gemaakt. Bij het verlaten van het Belgische grondgebied begint de Zeeschelde. Westerschelde of Hont geheten. Het is een ware zeearm. e) Richting. Ze hebben meestal een noordoostelijke richting. C. MAAS EN BIJRIVIEREN. 1. Volgt op de kaart de loop van de Maas. 2. Zoek de belangrijkste bijrivieren en volg de loop ervan op de kaart (Semois, Lesse, Samber, Hoyoux, Ourthe) . 3. Vergelijk de algemene richting van de loop van de Maas met deze van de Schelde. Ook sommige bijrivieren kunnen vergeleken worden ! 1. Statistische gegevens.
Lengte van de Maas : 925 Km. Lengte in Belgie : 192 Km. Breedte bij de Franse grens : ioo m. Breedte te Namen : 120 m. Breedte te Luik : 140 m. Diepte : zeer wisselend (natuurlijke diepte : o,6o m. tot 1,50 m.; door het bouwen van stuwdammen, plaatselijk 6 m.). Verval : van de Franse grens tot Namen : 0,45 m.; van Namen tot Luik : 0,26 m.; van Luik tot Maastricht : 0,55 m. Debiet : zeer wisselend (40 cubieke meter bij lage waterstand; tot 3.000 cubieke meter bij hoge waterstand). .
2. Kenmerken.
a) Het zijn plateauriveren., , n Ze vloeien over een rotsbodem en heb steilwandige dalen uitgegraven. Door de ongelijke weer--bendip,kwjls stand der gesteenten ontstaan vernauw ingen en versnellingen. Rotsblokken .
47 --
Fig. 27. — Voorbeeld van een plateaurivier: dwarsdal van de Maas, bij Anseremme. In haar dwarsloop door het Condruzische, heeft de Maas zieh door de afwisselende stroken kalksteen, glimmerzandsteen en leisteen ingesneden. De kalksteenlagen steken gewoonlijk verticaal boven de rivierspiegel uit : de kalksteenrots van Freyr, hier op de foto, op meer dan 100 m. De glimmerzandsteenlagen hellen in de regel zachtjes naar de rivieren af en zijn bebost. IT ziet aan de einder de zachtafhellende en beboste tixhe van het bos van Freyr. Op de lage convexe strandoever, links, zijn de weiden ontstaan. De Condruzische dwarsdalen zijn zeer schilderachtig ; ze worden door vele toeristen bezocht.
48 liggen dikwijls in de beddingen. Vele hebben hun dal overdwars op de gesteentestroken ingesneden (dwarsdalen). Van de grens tot Namen heeft de Maas haar dal loodrecht op de richting der gesteentenlagen ingegraven : het is een dwarsdal. Van Namen tot Vise stroomt de Maas in een lengtedal. Het stroomdal van de Maas is smal en, waar het door de kalksteenrotsen gaat, diep en steilwandig ingesneden. Bij Wepion beheersen deze steile dalwanden de stroom op 15o m. In hun middenloop zijn sommige b) Een betrekkelijk groot verval. echte stortbeken. Het sterkste verval van al de Belgische waterlopen heeft de Hoyoux : 9,5 m. In sommige gedeelten van haar loop is het verval van de Maas echter klein en heeft de stroom de kracht niet om zijn bezinksels of te voeren : hij vormt eilandjes. Het grote verval en de ondoordringc) Een onregelmatig regime. bare bodem verklaren hun onregelmatig regime. Het regenwater wordt inderdaad dadelijk weggevoerd. Ze kennen dus plotse hoge waterstanden, gevolgd door perioden van zeer lage waterstand. De meeste zijn niet bevaarbaar. Alleen d) Hun onbevaarbaarheid. de Maas en de Samber konden, door het bouwen van sluizen en stuwen bevaarbaar gemaakt worden. III KARSTVERSCHIPNSELEN.
Verschillende karstverschijnselen komen in ons land voor. De meest bekende zijn het verdwijnen van waterlopen en het vormen van grotten. Deze verschijnselen zijn vooral van betekenis in Condroz en, nog meer, in de kalksteenribbel van het middendevoon, die de Famenne scheidt van de Ardennen. Soms zijn de waterlopen in de kalksteenbodem verdwenen en blijft een oude, droge bedding over. Dit is het geval b. v. te Han. Vroeger liep de Lesse om het
kalksteenmassief van Han. Stilaan heeft ze een onderaardse loop gegraven doorheen bet massief. De oude bedding is als droge bedding overgebleven. ( Zie fig. 30) . Bekend zijn eveneens de Secheval ( = droog dal) , bij Remouchamps en de Colebi, bij Waulsort.
Door verdere oplossing van de kalksteen wordt de onderaardse loop dikwijls gewijzigd of naar een dieper gelegen etage verlegd. De verlaten loop vormt dan grotten, die dikwijls twee of meer verdiepingen boven elkander vormen.
_..
^ .5:• 1:.K.: +C• ^ ':} .......r:Sv :n• .^n^v.....
De Maas is to Vise een brede (om de 150 m.) maar ondiepe stroom. Op de kleine diepte wijzen de zandige eilanden, die voor de vernauwingen van de stroom zijn opgebouwd. Toch werd de Maas van Herstal tot Vise o. a. ,,door het aanleggen van stuwen, die de waterspiegel doen stijgen, voor platte schuiten (diepgang van
^ :C:i
.{tiVR":O•
0,50 m. tot 2,10 m.) , bij delen bevaarbaar gemaakt. Dusdanige stuw ziet men hier tussen de twee bruggen. Let ook op de vaargeul, aan de linkerhoever aangelegd, en die door een zijkanaal in verbinding staat met het oude kanaal Luik-Maastricht, thans deel van het Albertkanaal.
Fig. 28. — Het lengtedal van de Maas, te Vise.
t -•••7^4}:'•- . r;; -•• :^X•..'.•:i:^:?::': ^ :?' ^':^`%': ^::r.•.:Yjh+C::^^^.^,i,^.,.'::k.^:^:(•:hi ^iii^G^ :S::'K :^^ •:• ^^ %Y^.,C"i:,%;n^:::?.. ^:::::.^ ..... ::.^._..^i . ^ti:^'^...::..:: ,.}4.^^^ v{?:•:'::i:'i:•i}:•'.•.i'.?:vll • ;:J:},'::: `ii}:•f:};:::n::•. ^:..
So
Het oppervlaktewater dringt door spleten doorheen de kalksteenlagen die het dak van de grot vormen. Dat water voert opgeloste kalk mede en blijft als druppels aan het gewelf hangen. Door verdamping van het water
. ::._..,,,...: •. . ::....
: .. .: .:,- :: .. ^_,
f ^, f' Wr ::>;;•.'•yurt%' ^ r t' ,%x df'.. 'J:.[i1%.^ö6r ....... ar. ::nc:?➢p:
^ .^ ^ot .... . :. ^. L ...: ::
: ..:::
^ z^ ^Y
^i
•::k ..: x .L +y .^^ ` 6Y. < . .: )?,CN ^ ....
!4 ..
Foto Sergijsels (Oblut)
Fig 29. — Een Resurgentie, bij Eprave (Rochefort).
In ons land komen de meeste karstverschijnselen voor op de plaatsen waar de Ardense rivieren, het Zwarte Water, de Lesse, de Lhomme, de Ourthe, de Ambleve op de kalksteenribbel komen to stoten. Deze rivieren hebben plaatselijk de ribbed doorboord (chantoir) een onderaardse weg uitgegraven, om ten slotte weer aan de dag to komen (resurgentie) . De foto vertoont de resurgentie van de Lhomme te Eprave, bij Rochefort. Men herkent gemakkelijk de stork afhangende kalksteenlagen. Wat meer naar het westen, bij Han, verdwijnt de Lesse in de « Trou de Belvaux », die er precies uitziet als doze resurgentie.
worden kalksteendeeltjes (calciet) afgezet en zo vormen zich de druipsteenhegels of stalactieten (de druipsteenkegel hangt aan het gewelf, met de punt naar beneden).
—
51
Een deel van de waterdruppels valt naar beneden. Daar wordt een stalagmiet (de druipsteenkegel staat op de bodem van de grot, met de punt naar boven). In sommige gevallen zijn stalagmieten en stalactieten aan elkander u vastgegroeid ».
andere zuil gevormd : de
6ovffre cJe Belve,v x
Naar J. Hol
Fig. 30. — Het verdwijnen van de Lesse in de kalksteenrotsen te Han-aan-de-Lesse.
De opening waarin de Lesse verdwijnt heet « Gouffre de Belvaux ». Het punt waar ze weer te voorschijn treedt heet « Trou de Han D. Men ban gemakkelijk het vroegere dal van de Lesse op het diagram volgen. Dit droge dal heet thans de « Chavee ».
Het meest bekend in Belgi€ is de grot van Han, gevormd door de Lesse in de kalksteenribbel van het middendevoon. Eveneens bekend zijn de grotten van Rochefort, van Remouchamps, van Dinant, van Tiff, van Furfooz en van Spy. De meeste van deze grotten dienden als woon- of begraafplaatsen voor de voorhistorische bewoners.
52
Landbouwstreken A. ONTSTAAN VAN DE CULTUURBODEM.
Steunend op de geologische bouw, kunnen we de oppervlaktebodem van ons land indelen in : in dit geval is de oppervlaktebodem ontstaan I) verweringsbodem : door verwering van de gesteentebodem (moedergesteente) ; hij is in de regel slechts enkele dm. dik. Hij komt voöral voor ten Z. van het Samber-Maasdal. 2) losse bodem : hij bestaat uit losse gesteenten en komt vooral voor ten N. van het Samber-Maasdal. De aard van de losse bodem werd ook aan de oppervlakte vooral door invloed van het regenw ater en de begroeiing gewij zigd. De oppervlaktebodem werd bijna overal in het land door de mens in gebruik genomen en omgewerkt tot cultuurbodem. B. EIGENSCHAPPEN VAN DE BODEM.
De eigenschappen van de cultuurbodem hangen of : a) van zijn samenstelling ; b) van zijn graad van doorlaatbaarheid. Volgens zijn samenstelling wordt de grond verdeeld in : klei-, zand-, kalk- en humusgrond, naargelang klei, zand, kalk of humus (dit laatste voortkomend van de ontbinding van plantaardige bestanddelen) er het hoofdelement van uitmaakt. Komt dit element in te grote mate in de grond voor, dan zal de bodem weinig vruchtbaar zijn. De beste samenstelling is de volgende : . • • • 4oä 50 % Klei Zand 3oä 4o % Kalk 8 ä io % Humus 5 ä io % • • . Leem bevat zand, klei en kalk. Mergel bevat klei en kalk. Een grond, die te veel klei bevat, is to vast ; hij is ondoorlaatbaar voor lucht en water ; hij is te slijkerig als het regent ; hij verhardt en barst bij large droogtetijden ; hij belemmert de ontwikkeling der wortels ; hij is moeilijk te bewerken. Gronden, die bijna uitsluitend zand of kalk bevatten, zijn te licht, ze zijn te doorlaatbaar ; ze verdrogen te vlug. Gronden, die te rijk zijn aan humus, ten slotte, zijn zuur, zodat de meeste planten er niet kunnen groeien. Maar de mens kan die gronden verbeteren. Bij grond, die to veel klei bevat, wordt kalk en mergel gevoegd. Grond, die te veel zand bevat, wordt gemengd met kalk, klei en zwaar mest (stalmest, stadsafval) . Grond, die te veel kalk bevat, wordt vruchtbaarder gemaakt, door toevoeging van humus en meat. Een te rijke humusgrond, ten slotte, wordt ontzuurd door kalk.
— 53 De voornaamste zandculturen zijn rogge en aardappelen. De voornaamste leemculturen zijn tarwe en suikerbieten. Weiden gedijen best op een vochtige kleibodem. C. DE LANDBOUWSTREKEN.
1. De polderstreek.
De polderstreek is gelegen achter - de duinen en volgt de kust op een breedte van io ä 15 Km. De lage landen ten N. van Oost-Vlaanderen, die bij de Zeeuwse polders aansluiten, en de Antwerpse polders, moeten eveneens bij de polderstreek gerekend worden. De polderstreek ligt grotendeels beneden de vloedspiegel der zee en is daardoor zeer vochtig. De samenstelling van de grijze polderklei is nagenoeg deze, welke we hierboven als de beste he ben aangegeven. Zij is buitengewoon vruchtbaar : weideteelt en leemculturen (tarwe, suikerbieten) overheersen.
■
2. De zandstreek.
De zandstreek strekt zich uit ten N. van Belgii, t.t.z. over een deel van Vlaanderen en de Kempen. De duinen moeten er bij gerekend worden. De zuidelijke grens, zoals de landbouwkundigen ze hebben vastgesteld, is de volgende : Diksmuide, Tielt, Kruishoutem, zuiden van Wetteren en Dendermonde, Vilvoorde, Leuven, Herk-de-Stad, verder de Demer tot aan de Maasvlakte. De grond bestaat uit zand maar wordt allengs verbeterd. Hij wordt vooral in gebruik genomen door zandculturen (rogge, aardappelen) en dennenbossen. 3. De feemstreek.
De leemstreek strekt zich uit ten Z. van de zandstreek. De zuidelijke grens reikt tot aan het' Samber-Maasdal. Ten Z. van Thuin (pays de Liege) l;gt nog een belangrijke leembocht ; het N. van het Land van Herve is eveneens met leem bedekt. In de noordelijke strook van de leemstreek bestaat de grond uit zand, min of meer gemengd met klei ; het is de gemengde streek, die de landbouwkundigen grotendeels bij de leemstreek hebben gevoegd. Ten Z. van deze gemengde streek is de bodem met een leemmantel bedekt, maar plaatselijk komen de onderlagen van zand eri klei aan de oppervlakte. De leemmantel is het dikst in Haspengouw en wigt geleidelijk uit naar het westen. Ten oosten van de Zenne is de leemstreek droog, doordat de onderlaag (zand of krijt) doorlaatbaar is ; ten westen van de Zenne is de leemstreek vochtig, doordat de onderlaag uit onderlaatbare klei bestaat.
-- 54 -De leemgrond bevat 4/5 fij n zand, gemengd met kalk en klei. Leemculturen zijn overheersend. De bosbegroeiing, die vooral voortkomt op het zand, verdicht naar het noorden. Op de vochtige rivierbezinksels, ook van de zandstreek (beemdgrond), wordt weideveeteelt en tuinbouw beoefend. 4. De zand-, le i- en kalksteenstreek (het Condruzische). De zuidelijke grens reikt tot aan de smalle strook kalksteen uit het middendevoon. De oppervlaktebodem is ontstaan door verwering van de gesteentebodem. ' a) Condroz en Tussen-Samber -en-Maas vertonen een noord-zuidelijke afwisseling van : kleiachtig zand (verwering van glimmerzandsteen), veelal begroeid met wouden en zandculturen; kalkachtige klei, vermengd met zand (verwering van kalksteen uit het ondercarboon), gebruikt voor wetden en bij plaatsen voor leemculturen. b) Famenne en Fagne hebben een ondoorlaatbare kleigrond; deze wordt beplant met bossen en op de goed afgewaterde delen met weiden. 5. De grofzand- en leistreek (de Ardennen).
Ze komt overeen met de Ardennen ; ze reikt ten Z. tot aan de mergelstreek (Muno-Rossignol-Nothomb). Weer is de oppervlaktebodem ontstaan door, verwering van de gesteentebodem. a) De plateau's hebben vooral een ondoorlaatbare kleibodem (verwering van phyllade). Moerassige venen, sparrebossen en weiden wisselen elkander af. b) Op de a f hellingsvlakhen overheersen de grofzandige steenbodem, begroeid met eiken- en beukenwouden en de grofzandige kleibodem, in gebruik genomen voor weiden en zandculturen. ^.
6. De mergel streek (Belgisch Lotharingen). ^
De oppervlaktebodem is de trouwe weergave van de gesteentebodem; hij vertoont een grote noordzuidelijke afwisseling. De zandige steenbodem der cuesta's is begroeid met wouden. De zachte, zuidelijke hellingen der cuesta's en de beek- en rivierdalen, waar de mergel-, klei- en zandgronden overheersen, zijn het domein der akkers (zand- en leemculturen) en der weiden.
55 VORM EN VERBREIDING VAN DE LANDELIJKE WONINCEN. A. VORM
VAN DE LANDELIJKE WONING.
De vorm, de bouwwijze van de landelijke woning (hoeve, hofstede, veehoeve) is een der typerende elementen van het geographisch milieu. Naast vele afwijkende vormen komen de volgende bouwwijzen in Belgic het meest voor : Deze hoevevorm is typisch voor Binnen1. De hoeve in losse bouworde, Vlaanderen en de Polders. De verschillende delen van de boerderij (woonhuis, stal, schuur) staan afzonderlijk of in groepen. Soms zijn ze verbonden door een munr of met kleine bijgebouwen. Ze omgeven dan een afgesloten binnenplaats en —
vormen, in dit laatste geval, een overgangstype. Deze hoevevorm is typisch voor Leem2. De hoeve in gesloten bouworde. Vlaanderen, de Leemstreek en het Condruzische. De verschillende delen van de boerderij zijn aan elkander vastgebouwd rond een omsloten vierkante of rechthoekige binnenplaats, waarvan ze drie of zelfs de vier zijden beslaan. —
3. De eendakige Kempische langgevelhoeve. -- De gebouwen liggen op een ri j, volgens dezelfde rechte rooilijn gebouwd. Het is, in de meeste gevallen, een eendakige hoeve, die een rechthoekige plattegrond vormt. 4. De eendakige Ardense hoeve. maar naast en achter elkander.
—
De gebouwen liggen niet naast elkander,
Ze gelijkt sterk op de Ardense hoeve, 5. De eendakige Lotharingse hoeve. maar is meer in de vorm van een vierkant blok gebouwd. —
Het typeert de Nijverheidsstreek, maar 6. Het eenvoudige werkmanshuis. komt overal voor. In de kolenbekkens vormen de werkmanshuizen de z.g.n. « cites » of « corons ». —
B. VERBREIDING DER WOONHUIZEN. We onderscheiden drie voorname vormen van woonstverbreiding. De woningen liggen min of meer verspreid in het land1. De verspreiding. schap. De dorpscentra zijn gewoonlijk niet belangrijk. De landbouwer woont bij of te midden van zijn landerijen. Typisch in Vlaanderen. —
De woningen groeperen zich min of meer in de dorpen. 2. De agglomeratie. Dikwijls verbreiden ze zich van uit het dorp langsheen de wegen (zwermdorpen) of vormen gehuchten op een zekere afstand van elkander (losse dorpen) . Wanneer het dorp zich langsheen een straatweg lang uitrekt, spreekt men van straatdorp. Typisch in de Kempen. —
De groepering is volledig. De alleenstaande huizen 3. De concentratie. buiten het dorp zijn een uitzondering. De landerijen liggen verlaten ; de landbouwers wonen in het dorp. Typisch in Haspengouw. —
Land van Waas Polders Leem-Vlaanderen Brabantse en Henegouwse Haspengouw Condroz Land van Herve Ardennen Belg. Lotharingen Nijverheidsstreek
Binnen -Vlaanderen
Kempen
Streken.
Kleine hoeven Kleine hoeven Kleine hoeven Grote hoeven Kleine en grote hoeven Kleine en grote hoeven Kleine en grote hoeven Kleine en grote hoeven Kleine en grote hoeven Kleine hoeven Kleine hoeven Gewone huizen
Gecor.centreerd Geconcentreerd Verspreid Geconcentreerd Geconcentreerd Geagglomereerd
Belang.
Geagglomereerd Verspreid Geagglomereerd Verspreid Verspreid Geagglomereerd
Verbreiding.
Woningtype.
Gesloten bouworde. Gesloten bouworde. Gemengde typen. Kubusvormige eenblokhoeve. Balkvormige eenblokhoeve. Werkmanswoningen.
Eendakige langgevelhoeve. Losse bouworde. Losse bouworde. Losse bouworde. Gesloten bouworde. Gesloten bouworde.
VAN DE LANDELIJKE WONING (near M. A. Leftvre).
TAFEL VOOR DE VERBREIDING, HET BELANG EN DE VORM
57
DE GEOGRAPHISCHE STREKEN
INLEIDING Een geographische streek onderscheidt rich van de
nahurige strehen :
I. door haar natuurkundige eigenschappen : klimaat, Gard van de bodem en de ondergrond, vochtigheid van de bodem, relief, hydrographie; 2. door de manier, waarop de bewoners het natuurlijk milieu voor hun gebruih hebben aangepast, of door de verplichtingen welk het milieu hun hee f t opgelegd : landbouw, veeteelt, industrie, huidige verbreiding van bossen en wouden, verbreiding en bouw der woonsteden, levenswijze, verbindingswegen.
Deze be paling wijst er op, dat de uitdrukking « natuurlij he streeh » moet afgedankt worden. In Europa ban er bezwaarlijh over « natuurlijhe » streben gesprohen worden, in Belgie is dit in 't geheel niet meer mogelijk. Sommige delen der Kempen en der Hoge Venen ter zijde gelaten,t werden alle gewesten van ons land door de mensen gewijzigd, verbeterd, veredeld ; het uitzicht is dikwijls totaal veranderd geworden. Hoe zouden de Polders er b.v. uitzien zonder de eeuwenoude, ononderbroken werking der Wateringen ? En met welke reuzenschreden is de schrale, woeste Heidehempen, met haar lernen hutten, vooruitgegaan sind's, in 1901, Andre typisch Dumont het eerste brokstuk steenkool in het daglicht bracht? Het danken. uitzicht der Nijverheidsstreek, ten slotte, is Bans aan de mens to
o
...
p V
^
.:g' -.............. . . . . ANDER.....E
G
^
, .........
en ..
.
^
^
. 9o
■
A:
I„,.. /^ /
ß
^
Tassen
// !^^ ^^'^ ^ %
:;; •
1_ j
SamG-er-- en-Maas
..Y''
e
^qo
^, ^
G p(l
^1'0
^a S P ', ^ ^ i%^^N /^ .-^..
..... .....n „........../.7
S , _ E i.._
HAGE
.. KE ^P^N ^ L `..
^
^^
BF,',4H-, ^ . ^•
^
l/er -ter. e m en
j %j/^/j.l j/ ^' !. ^ //
^-^
',
.+ KLEI , ,^, BRABAN
e ,- e ^ I , , .!(. _ l/,l ,aa,^ .; ' ^•^^ Bra G .• ti
._
e^
d V1'7
.^
^•. . ......., 'o. ^! ;^ ,ers A
.N
^^ ,,,? ..•---. .......
d^
e ^5
••
s
59 —
Vlaanderen I. GRENZEN, OPPERVLAKTE. DELEN.
Vlaanderen omvat de provinciEn West- en Oost-Vlaanderen. Zijn oppervlakte bereikt ruim i /5 van de totale oppervlakte van het land. Het uitzicht van Vlaanderen is niet overal hetzelfde. Het vertoont drie landschappen : I. de duinen; 2 de Polders; 3. Binnen -Vlaanderen, dat Zandig-Vlaanderen en Zandig-Leem-Vlaanderen bevat. Al deze delen verbreiden zich over de hoger aangegeven grenzen, die dus als zuiver conventioneel moeten aangezien worden. Nochtans vormt Vlaanderen werkelijk een geographische streek : 1. door de taal ; 2. door een eeuwenlange, gemeenzame lotsbestemming, op staatkundig gebied ;
3. beide streken werden door 's mensen wilskracht en arbeid grondig vervormd : de polders werden op de zee gewonnen ; de oorspronkelijk arme Vlaamse bodem werd vruchthaar gemaakt.
duinen
INNION7.
Naar J. Cornrr
Fig. 32. — Geschematiseerd noordzuidelijk profiel van de kustvlakte.
II. STRAND EN DUINEN. 1. Ligging. De Belgische duinen zijn een deel van de lange duinenrij, die zich uitstrekt van Kaap Gris Nez tot Kaap Skagen. In ons land heeft de duinenrij een lengte van 65 km.
6o 2. Bouw. Het strand. Vöör de duinen ligt een zachtafdalend, zandig strand, dat opgebouwd werd met het verweringsmateriaal der Kanaalkusten, aangevoerd door de westelijke vloedstroom. Het strand wordt verdeeld in het natte en het droge strand. Het natte strand ligt tussen de eb- en vloedlijn ; het droge strand ligt tussen de vloedlijn en de duinvoet.
..
1-0'40"Y
:;:.^;::•::Y: ^ ^F.,v. zv'<`
^:::::.;::;`;;:,';';•::.'' ....
. .. . ..... .........
F:3?}}..i•:iti$'v} .. .
Foto Oblut
Fig. 33. — Duin, strand en zee.
• Het is vloed ; het natte strand is onder water en de zee kohlt tot aan de duinvoet. De duinen normen een natuurlijke zeewering. Een deel van het duiii is hier verstoven ; U ziet rechts de helmheplantingen, die de duinvorming moeten bevorderen. Vöör het dein, in het midden, een hoofd of stroombreker, aangelegd om de stroom te breken en aldus de zandafzetting te bevorderen, die op haar beurt zal medewerken tot het opwerpen van nieuwe duinen, De Duinen. De duinen werden opgebouwd door de westenwind en met het strandzand.
Het opbouwingsproces is het volgende : de westenwind waait lichtjes t3et, droge zand op ; bij de minste hindernis, een helmbundeltje, b.v., blijft dit steken
61 --
Verboden nadruk.
Deel van blad Nr 12 op 1 : 40.000, nagedrukt me: toelating van het Ministerie van Landsverdediging. Fig. 34. — Kust, Duinen, Polders.
Op deze kaart ziet U : de zee, het strand, de duinen, de polders. 1 cm. = 400 m, Opgave : 1. Bereken de breedte van het strand — van de duinen. 2. Ga de hoogteligging na van de Polders. 3. Zoek de afwateringskanalen op (leed, vaart), ook de grachten (zwarte lijnen), die er in uitmonden. 4. Ga het verloop na der wegen (dijkwegen, opgehoogde wegen) . 5. Ga de verspreide ligging na der hofsteden ; ook de
ligging der dorpen (dijkdorpen).
62 -en hoopt zich allengs op. Aldus komt een eerste duintje tot stand. De zandkorreltjes rollen over de loefzijde (windzijde) van het duin en blijven aan lijzijde liggen ; zo ontstaat een steile duinhelling langs zeezijde en een zachte helling langs landzijde. Vaak werd na de eerste duinerij ook nog een tweede opgebouwd. Door het aanleggen van kunstmatige hin,dernissen kan de duinvorming bevorderd worden.
Door de onregelmatigheid der winden is de ligging en de hoogte der duinen veranderlijk. Er bestaat vaak gevaar voor verstuiving. Om dit te voorkomen moet het zand vastgehouden worden ; hiertoe wordt helm geplant ; door haar lange kruipende wortels legt ze het zand vast. 3 . Beschrijving. De duinen zijn niet overal even breed. Bij Blankenberge bedraagt de breedte minder dan i oo m. Naar het W. en het O. toe verbreden ze; ze, bereiken bij Nieuwpoort, aan de Franse grens, 2 km. Ook hun hoogte is zeer wisselend; ze gaat zelden boven 20 m.; te Knokke bereiken de duinen een hoogte van 25 m.; te Koksijde vormt de Hooge Blikker, op 31 m., het hoogste punt. Op meerdere plaatsen werden de duinen door de mensen afgegraven. Aldus liggen Oostende en Blankenberge o p de deels afgegraven en vlakgelegde duinen. De jongere badsteden zooals Knokke en Wenduine daarentegen, hebben hel, duinenlandschap ongeschonden bewaard ; de villa's liggen in de duinen verspreid.
Tussen de duinen liggen lage, vochtige depressies : de pann en. Wanneer ze niet bebouwd zijn, zijn ze met helm en duindoorn begroeid. De Panne, aan de Franse grens, heeft hieraan haar naam ontleend. 4. Economische aardrijkskunde. Alleen de pannen en de contactzone tussen duinen a) Landbouw. en polders komen in aanmerking voor de landbouw. Op de kleine en magere percelen worden alleen aardappelen en groenten, ter voorziening der badsteden, verbouwd. Van uit de vissershavens van Oostende, Blankenb) Visvangst. berge, Nieuwpoort, Zeebrugge vertrekken de sloepen. Verse vis wordt dagelijks te Oostende op de vismijn geveild en daarna naar het binnenland verzonden.
c) Hotelwe zen. De grote rijkdom van de kust komt van de vacantieverblijvers. Om ze te herbergen, te voeden en vermaak te gunnen ontstonden de badsteden met hun dijkhotels, villa's, vacantiekamers, restaurants, drankgelegenheden, badondernemingen, enz... '
{
^ } ... :»
^ \}
}{R^'^
' . ,
-..
.
4
^, }•,.
.
. ...
' )'" V
:'.
t^
441,'41,4
..
}^. ^^
^
......
•.^^ .. :{ .,`2'^.,: •'{
.. ^
......
:.{ ^,;SA'#N{t^{•..kdX
de Polders ; ze zijn .gelegen aan weerszijden van de BelgischFranse grens. De Polders zijn vlak, aan de einder begrensd door de duinen.
^'^
\ ^y' y'^ ...'`.LLt{.
^ {+v ,Y..+ZF`r^'
:zi
..^... .. ^......... . ..^f. . .
°o-' ' a^$'.^. '^^w^^^^^^^^
.
. S; ..L.:: ... ...L.::. ...
alle zijden Legen de wind beschermd door bolnenrijen. Ze is opgericht, zoals de meeste hofsteden der polders, in losse bouworde.
De grote « Moerland »-hofstede, op het voorplan, is langs
Fig. 35. — De Polders in de Moimren.
.{. ^::; ^°.•^^^^:.. j„^
.
...
De Moeren zijn een der laagste en laatst ingepolderde delen van
^^^ ° \ ^\^'$ { ,\ {}^^ {k t ^ :^ .... _...., ^ , . . .\.... ^ ...r..... ..... .. :`.:;^{b
•
.
. ^^ ^"^Sj'• y -^ ^^
ys
64
5.
Bevolking en bevolkingscentra.
De bevolking van de duinen bedraagt i i o.000 bewoners. Deze kuststeden hebben een gans ander karakter dan deze van het binnenland. Sommige waren oorspronkelijk vissersdorpen, gelegen achter de duinen. Door de toevloed van badgasten ontwikkelden ze tot badsteden. Het nieuwe gedeelte, met zijn hotels, pensions en villa's ligt op de vaak gelijkgemaakte duinen. Ze vormen nu een reeks van prachtige badsteden, van de Franse tot de Nederlandse grens, vanaf De Panne (4,4), Koksijde (3 ,5) en N_ ieuwpoort (5,3), over Westende (i,7), Middelkerke (3 ,5) , de « koningin der badsteden », een mooie stag MariketoOsnd, van 5o.000 inwoners, met een bedr.ijvige haven (maildienst naar Engeland) en de voornaamste vismarkt van ons land. Ten oosten van Oostende gaat de rij verder over Breedene (7,6) Den Haan, Blankenber ge (8), Zeebrugge, Heist (6,6) en Knokke (9,5). Zeebrugge (havenmuur van 2,4 km.) is per ferry-boat verbonden met Groot-Brittanni+ . III. POLDERS. 1. Ligging.
De breedte van de poldervlakte, gelegen achter de duinen, schommelt tussen i o en 15 km. De zuidelijke punt van de IJzervlakte, de Beneden-Schelde ten W. van de Schelde en de lage landen ten 0. van Oost-Vlaanderen, die aansluiten bij de Zeeuwse polders, moeten ook bij de poldervlakte gerekend worden. 2. Algentene kenmerken.
A. Determinanten (i). Twee feiten bepalen het aardrijkskundig uitzicht der polders. Het zijn : I. het grootste deel der polders ligt tussen de eb- en vloedlijn; de bodem bestaat uit een zeer vruchtbare, ondoorlaatbare kleilaag, afgezet door de zee of de rivieren. • 2.
B. Gevolgen. I. Ten opzichte van de of watering.
a) De polders moesten tegen het vloedwater beschermd worden door het opwerpen van dijken (aldus werden de schorren, die bij springtij nog overstroomden, polders). b) Ze moesten doorsneden worden door een groot aantal greppels en kanalen, voorzien van sluizen, die het overtollige water bij eb laten afvloeien. Een nude instelling, de Wateringen, hebben het beheer hierover. (1) De determinanten zijn de aardrijkskundige verschijnselen die de geografen toe aangezet hebben van een streek een aardrijkskundige eenheid te maken. De determinanten zijn in de regel : aard van de bodem en vochtigheid.
er
—6
^ ^
Om de huizen groeien knotwilgen (grote waterzuigers), die door de Westenwinden naar het oosten neigen. 2. Op gebied van de verspreiding der woonsteden. De grote hoeven, in losse orde gebouwd, liggen verspreid in het landschap. 3. Op gebied van de bodembenutting. Door hun grote vochtigheid en hun buitengewone vruchtbaarheid, werden de polders een geschikt gebied voor melkveeteelt (Veurne Ambacht) en rijke akkerbouw. 3. Beschrijving. d
cc Wanneer men uit het binnenland komt en het noordelijk gedeelte van Vlaanderen bereikt, wordt men getroffen door de plotselinge verandering, die bet land3chpoergt.
Foto Vermunicbt
Fig. 3S. — Een Folderdorp : Oostker113.
Type van eenstratig dorp : brede dorpsstraat. Kleine witgekalkte huisjes van dagloners. die in de nabij e stad fabrieksarbeider zijn of op de hofsteden, ver van het dorp midden de landerijen gelegen, landarbeid verrichten. De grote vierkante kerktoren in een baken voor de vissers en diende vroeger als sein- en vuurtoren.
3
66 » Gewoon aan de beperkte gezichteinder van de Vlaamse landouwen met dicht struikgewas omzoomde
» de afgeronde heuvelruggen, de met rilde bomen of
» akkers, de statige dreven, de diepgroene dennenbosjes, staat men plotseling » in de blote klaarte van het Vlaamse polderland. Vanwaar men ook komt, uit » het vruchtbare Waasland, uit het Brugse Houtland, uit de heuvelachtige streek » van Torhout, Ieper en Kassel, het landschap dat zieh na enkele kilometers voor » UW oog ontrolt, is eender in zijn karakteristieke naaktheid. » Het is het land van de wijde horizonten, waar de blik ongehinderd reikt . » over weiden en polderland, waar slechts een eenzame boom zijn schrale stam » en kale takken in oostelijke richting buigt ». (1) .
4 1, 1
Ofif; 41 0
Foto Oblut
Fig. 37. — Een kanaal in de Pol de rs. Langsheen de kanalen werden dikwijls knotwilgen of populieren aangeplant. In de eindeloze naakte vlakte van de Polders zijn deze boomaanplantingen dikwijls de enige verpozing voor het, oog. De populieren worden door de zeewind naar bet oosten gebogen. Op de foto zien we een ,deel van het oude kanaal van Damme naar Sluis, gegraven in de tijd van de verzanding van het Zwijn. Voor de scheepvaart komt het niet meer in aanmerking.
(1)
M . A. Waterschoot : De Vlaamsche Kustvlakte.
67 4. Economische aardrijkskunde. Op de vruchtbare bodem van de Polders overheersen a) Landbouw. de grote landbouwondernemingen (van meer dan 5o Ha). Tarwe en haver zijn er de twee voornaamste graangewassen. Als voedergras, teelt men o.a. pcgardenbonen. Industrieplanten komen eveneens voor : suikerbieten, cichörei en vlas. b) Veeteelt. De Polders hebben een belangrijke rundveeteelt. De dieren kunnen tot laat in de herfst ook 's nachts op de weide blijven. Daardoor wordt, naast melkvee (boter van Diksmuide) ook veel slachtvee gehouden (vetweiderij). De zware polderklei eist het gebruik van vele paarden. Bijna geen nijverheid : enkele suikerfabrieken, doch c) Nijverheid. talrijke melkerijen en kaasfabrieken. 5. Bevolking en bevolkingscentra. De bevolkingsdichtheid bedraagt ioo bewoners per km2. De dorpen zijn talrijk maar weinig bevolkt. De grote hofstede, in losse bouworde, is verspreid in het landschap. In de dorpskernen zelf zijn slechts enkele huizen (school, winkels, herbergen, huizekens van dagloners) geschaard om de kerk, met platte torentrans. Er zijn slechts twee poldersteden : Veurne (8) en Diksmuide (3 , 5)• Beide zijn administratieve centra en bevoorradings- en marktplaatsen. III. BINNEN-VLAANDEREN.
Binnen-Vlaanderen behelst, buiten duinen en polders, gans Vlaanderen. I. ALGEMEENE KENMERKEN. DE LANDSCHAPPEN.
A. Determinanten.
I. Ten N. van de lijn Ieper, Kortrijk, Schelde, Aalst bestaat de oppervlaktebodem uit zand 2. Ten Z. van deze lijn bestaat de oppervlaktebodem uit leem ; 3. In beide streken ligt onder de oppervlaktebodem een laag ondoorlaatbare klei. B. Cevolgen. I. Op gebied van de vochtigheid. De Vlaanderse bodem is zeer vochtig; het grondwater borrelt op aan de platte beck- en rivieroevers ; het loopt samen in talrijke sloten en plassen, rond velden en hoeven.
-- 68
2. OP gebied van de begroeiing. Deze vochtigheid bevordert de gras- en boombegroeiing : de beken zijn met knotwilgen afgezet; boomgroepen komen overal voor, zodat het land van ver gezien een bos gelijkt. 3. Op gebied van de bodem. De vochtigheid gaf aan de bodem een zekere vastheid, waardoor verbetering mogelijk was. De verbetering is het meest doorgedreven in zeer vochtige gebieden zoals het Land van Waas; minder in de streken met een dikke zandlaag, zoals de noordoostelijke rand van de hoogte van Torhout. Naar het Z. toe wordt de bodem allengs vruchtbaarder ; de boombegroeiing vermindert, de beplanting verandert van aard, maar toch blijft het landschap in grote trekken hetzelfde. 4. Op gebied van de verspreiding der woonsteden. Het water kan overal geput worden ; de huizen zijn niet gegroepeerd in dorpen maar liggen verspreid in het landschap. 5. Besluit. Door de dichte bevolking, de grote grondversnippering, de vochtige, vruchtbaar gemaakte zandbodem is Vlaanderen aangewezen op intensieve, teer verscheiden land- en tuinbouw. 11. BESCHRIJVING VAN HET RELIEF.
Binnen-Vlaanderen is een laag, zeer zacht welvend landschap, gemodeleerd door het stromend water. De welvingen bestaan uit lage bulten en heuvelrijen, gescheiden door brede rivierdalen, met noordoosteli.jke richting. De lage bulten van
20 tot 50 m. liggen in het N. van Vlaanderen ; het zijn de hoogten van Torhout, van Knesselare en van het Land van Waas.
De heuvelrijen in het Z., reiken boven 100 m. ; ze liggen op een westoostelijke lijn. Het zijn : de Kemmelberg (156 m.) , de Kluisterberg (141 m.) en de Pottelberg (157 m.). Deze heuvelen zijn bedekt met een harde krui.n van Diestiaanse ijzerzandsteen. Hierdoor bleven ze tot heden voor erosieafbraak gevrijwaard. Ze liggen op de hoogte van het vroegere relief ; men noemt ze daarom ook getuigenheuvelen. Tussen de heuvelrijen en do lage bulten liggen de rivierdalen (welke ?) met brede dalbodems en afgeplatte lage oevers. Ze zijn opgevuld met dikke lagen bezinksels van zanci en klei. III. BESCHRIJVING DER LANDSCHAPPEN.
Verschillende landschappen komen in Binnen-Vlaanderen voor. Hun kenmerken staan in verband met hun graad van vochtigheid. DROGERE LANDEN ZI JN : 1. Het H outla nd, ten Z. van Brugge, tussen Ruisselede, Torhout, Jabbeke, Brugge. De zandlaag is zeer dik. Het land is deels begroeid met heide en dennenbossen.
69
^ ^. .^ •
.1.^^:. ^
Foto Briquet
Fig. 38. — Het Land van Waas.
De verbetering van de grand van Binnen - Vlaanderen is het vierst gevorderd in het Land van Waas. De verbetering was hier gemakkelijk, doordat het zand kleiachtiger, dus vaster en vochtiger is. Om de afvloeiing naar de talrijke afwateringsgreppels te bevor deren, is het land in welfboog aangelegd. Langsheen de greppeis zijn populieren aangeplant. Deze bomen vragen een zeer vochtige bodem : het zijn grote waterzuigers, die dus meehelpen om het land droog te maken.
2. Het Meetjesland, ten N. W. van Oost-Vlaanderen (centrum : Eekloo). Het is zuidelijk begrensd door dennenbossen. •
VGGHTIGE LANDEN ZIJN 3. Het Land van Waas, ten N. 0. van Oost-Vlaanderen (centrum.. St-Niklaas). Het zand is hier betrekkelijk rijk aan klei : de bodem is zeer vochtig en kon gemakkelijk verbeterd worden. De akkers zijn in welfboog aangelegd om de afvloeiing naar de talrijke afwateringsgreppels te bevorderen. De greppels zijn afgezet met populieren, die als gulzige waterzuigers, het land mede helpen droogmaken. Het Land van Waas steekt met zijn kleirand, hoog boven het Durme-Scheldedal uit. Door zijn grote vruchtbaarheid, de versnippering van de bodem en zijn intensieve land- en tuinbouw, mocht het Land van Waas de tuin van Belgic warden geheten.
4. Zandig-Leem-Viaanderen, is, in zijn geheel, een zeer vochtige, vruchtbare streek. Toch komen twee verschillende landschappen voor : a) Het l and van Kortrijk, van de Mandel (Roeselare) tot aan - de Schelde (Bossuit) : minder boombegroeiing, woningen uiterst verspreid golvende bodem, talrijke eenstratige dorpen (overgangsgebied). b) Tussen-Dender-en-Schelde (Nederbrakel, Zottegem, Balegem, Oordegem, Westrem) : veelvuldige, hoekig omlijnde bosjes, golvende bodem, talrijke eenstratige dorpen (overgangsgebied).
70 —
^ :.'D."^M^Y• "Y . • _^Q;:...^
. ` ^ÖW
.. ä.Y^ S't ^.. +w
.L'i
Fig. 39. — Een typisch beeld van Zandig-Leem-Vlaanderen.
Dit is een typisch beeld van Leem-Vlaanderen. De verspreide boomaanplantingen, in de dorpen, langs wegen en straten, soms zelfs to midden van de landerijen beperken overal de gezichtseinder en geven aan het land, wanneer men het van op een hoogte overschouwt, de aanblik van een park. Op de voorgrond ziet U een landbouwer zijn akker bewerken : de twee paarden wijzen er op dat we hier op een leemgrond zijn. IV. ECONOMISCHE AARDRIJKSUNDE.
A. Bossen. Bossen, waarin densoorten overheersen, treft men aan op de
Zuidvlaamse heuvelen, op de tussenrivierenruggen en verder in het Houtland en op de zuidrand van het Meetjesland. Verder vormen de aanplantingen van populieren, vooral in de riviervlakten en het Land var. Waas, voor velen een bron van kleine inkomsten. A f geleide nijverheid. Zeer typisch voor het Land van Waas is de klompenmakerij, die meestal populierenhout gebruikt. B. Landbouw. Vlaanderen. De zandculturen overheersen : rogge en haver, aardappelen en voedergewassen (deze laatste veel als nagewas of als tussengewas). ,sandig
.
71 Rond Gent liggen prachtige bloemenve'den (azalea's, orchideeen, enz.), Leem-Vl',aanderen heeft, door zijn rijker gronden, talrijke grote landbouwondernemingen. De leemculturen overheersen : tarwe en indus, triegewassen, als cichorei, vlas, suikerbieten, tabak en hop. Door de sterk ontwikkelde veeteelt worden ook wel voedergewassen en haver gewonnen. De industriegewassen zijn gelocaliseerd : vlas in het Leiedal, cichorei in het zuiden van West-Vlaanderen, hop om Poperinge en Aalst, tabak in de Dmder- en Leiedalen. C. !/eeteielt.
In Zandig Vlaanderen blijft, door de versnippering van de akkergrond, weinig plaats beschikbaar voor weiden. En toch is er de teelt van melkvee van betekenis. De dieren worden gans het jaar in de stal gehouden. ^Je voortbrengst van stalmest, onontbeerlijk voor deze zandgronden, is daardoor zeer groot. Samenwerkende melkerijen zorgen voor de afzet van melk en boter. Slachtvee wordt haast niet gehouden. De kalveren worden jong verkocht, omdat door he t gemis aan weiden , het vetmesten van grote dieren niet lonend zou zijn.
Ook in Leem-Vlaanderen is de melkveeteelt hoofdzaak, hoewel ook aan vetweiderij wordt gedaan. De zwijnenteelt is algemeen. De afval van de melkerij (botermelk) en de grote productie van aardappelen verklaren de bloei van deze teelt. Ook het kweken van hoenderen v'.ees gaat naar Engeland. D.
en konijnen kreeg betekenis : vers konijnen-
NIJVERHEID.
1. Nijverheid, afgeleid van Iandbouw en veeteelt.
Brouwerijen komen veispreid voor, maar zijn het belangrijkst in de grote centra (Gent, Oudenaarde, enz.). Suiker f abrieken bestaan in het noorden van het Land van Waas (Moerbeke) en hier en daar in de Polders (Zelzate). In de Leie- en Denderdalen wordt tabak bewerkt ; in het zuiden van West-Vlaanderen bloeit de cichoreinijverheid. De olieslagerijen zijn talrijk in de Leemstreek waar ze vroeger hun grondstoffen vonden (koolzaad). Me,'kerijen en kaas,f abrieken bloeien op vele plaatsen. 2. De weefnijverheid.
a) De vlasindustrie. De voornaamste vlasspinnerijen liggen te Gent, Aalst, Lokeren en aan de Leie (Kortrijk, Waasten, Komen, Wervik, Meenen, Wevelgem, Harelbeke). Deze en andere centra (Thielt, Izegem) hebben daarbij belangrijke weverijen waar het fijne, z.g.n. Kortrijkse linnen wordt voortgebracht.
72 --
b) De jute- Industrie. jute vervangt bijna volledig de hennep voor het vervaardigen van koorden, touwen, zakken, zei'en, matten, enz. Deze industrie localiseerde zich aan de Schelde (Gent, Temsche, Rupelmonde en Dendermonde) en aari de Durme (Lokeren, Hamme). c) De katoenindustrie. Ze nam grotendeels de plaats in van de veel oudere vlasindustrie. Het ruw katoen komt meest uit de Verenigde Staten en uit Belgisch Kongo. Gent, met zijn talrijke spinnerijen en weverijen, is het voornaamste centrum voor de katoenindustrie (het « Belgische Manchester»). Vanuit Gent verbreidde deze industrie zich eerst in de omliggende gemeenten, later over een groot deal van Vlaanderen. Aalst, St-Niklaas, Dendermonde, Wetteren, Lokeren, Ronse, Moeskroen, enz. zijn eveneens belangrijke katoencentra geworden.
In verband met de katoenindustrie staat de tapijtindustrie (o.a. StNiklaas en Gent). d) De wolindustrie (Ronse, Moeskroen, Eekloo) en de industrie van kunstzijde (Aalst, Ninove, St-Niklaas, Gent) zijn niet zo belangrijk. e) De kantindustrie. Ze gebruikt vlas- en katoengaren. Brugge, Kortrijk, Ieperen en Gent fabriceren kloskant of machinekant. 3. De metaalnijverheid. Vergeleken met de weefnijverheid is ze van weinig• betekenis. Het gemis aan brandstof verklaart dit in de eerste plaats. Brugge en Gent hebben nochtans enige metaalfabrieken. Temsche heeft een vrij belangrijke scheepsbouw.
4. Andere industrian.
De lederindustrie bloeit te Izegem (schoenfabrieken). De scheikundige nijverheid is vertegenwoordigd door enige f abrieken : lucifers te Ninove en Geraardsbergen, buskruit te Wetteren, petroleumraffinaderijen langsheen het kanaal Gen' -Terneuzen en bij Zeebrugge, zwavelzuur te Zandvoorde, enz. Belangriike Steen en pannenbakkerijen gebruiken de kleilagen van de Polders en de rivierdalen. Het Kortrijkse is het voornaamste centrum. -
V. BEVOLKING EN BEVOLKINGSCENTRA.
Op een oppervlakte van 1/5 van de totale landoppervlakte, bezit Vlaanderen 1/4 van de Belgische bevolking. De bevolkingsdichtheid is zeer groot : zonder de 225.000 bewoners van de Gentse agglomeratie mee te rekenen, bereikt ze nog 33o inwoners per Km2 in Binnen -Vlaanderen. De plattelandsbevolking bestaat in hoofdzaak, behalve in de Polders, uit kleine landbouwers. Door de versnippering van de grond verstrekt de kleine hoeve heel dikwijls onvoldoende inhamsten voor het onderhoud van het huisgezin : de man wordt fabrieksarbeider in de naburige shad en het werk op de akker wordt grotendeels overgelaten aan de vrouw. Andere kleine landbouwers vertrekken in de oogsttijd
- 73
Verboden nadruk.
Deel van blad Nr 29 op 1 : 40.000, nagedrukt met toelating van het Ministerie van Landsverdediging.
Fig. 40. — Zandig-Leem-Vlaanderen : verspreiding der landelijke woningen
Het kaartje vertoont een deel van Binnen-Vlaanderen, ten O. van Kortrijk. De landelijke woningen liggen verspreid in het landschap, midden in de met ijzerdraad onheinde akkers. De « dorpskom » bedraagt slechts enkele niet-aan-elkaar-gebouwde hu'zen, langsheen de straat. Bossen en weitien zijn op dit vruchtbare tussenrivierenplateau zoo goed als afwezig. De wijd van elkaar liggende niveaulijnen (5 m. hoogteverschil) wijzen op eer. zacht-golvend relief. naar de Polders en zelfs naar Frankrijk (« Fransmans ») om de oogst te doen (seizoenarbeiders, seizoenuitwijking) . Maar ook dat brengt altijd geen oplossing en vele Viamingen moeten voorgoed uitwijken naar de industriecentra van het Walenland en van Noord-Frankrijk. Anderen gaan zich in Frankrijk en zelfs in NoordAmerika vestigen als landbouwers.
74 De ontwikkeling van de industrie verklaart het grote aantal steden. In Binnen- Vlaanderen zijn de agglomeratie s buitengewoon talrijk in
de rivierdalen, dus aan de grote natuurlijke verkeersaders van Vlaanderen : Dender, Schelde, Leie, Mandel. Vooral het gebied van de vlasbewerking, namelijk het dal van de Mandel en dat van de Leie, van de Franse grens tot Kortrijk, bezit vele belangrijke centra. In Zandig-Vlaanderen zijn de agglomeraties niet talrijk, maar groot : van 5.000 t't, 10.000 inwoners. In Zandig-Leem-Vlaanderen, de rivierdalen niet meegerekend, zijn de dorpen daarentegen zeer talrijk maar weinig bevolkt : gemiddeld ruim 1.000 inwoners. In het Waasland liggen, naast een paar grote centra, talrijke langgerekte straatdorpen. Aan de grens van Polders en Zandstreek liggen enige marktplaatsen: Po geringe (12,2) en Brugge (51,8), in de Middeleeuwen het « Venetie van het Noorden » en dat een deel van zijn vroegere handelsbedrijvigheid heeft weergevonden door het zeekanaal naar Zeebrugge. Aan de grote natuurlijke verkeersaders van Vlaanderen, Schelde Leie en Dender, ontstonden andere marktplaatsen, die meestal ook industriecentra geworden zijn. Aan de Schelde : Oudenaarde (6,4), Wetteren (18,6), Dendermonde (9,4) , Hamme (15,8), Temsche (13,3). Aan de Leie, met haar drukke vlasbewerking en haar bloeiende steen- en pannenbakkerijen : Komen (7,8), Wervik (12,1), Meenen (22), Kortrijk (41), Harelbeke (12), Deinze (5,6). Aan de Dender : Aalst (41,1), Denderleeuw (7), Ninove (11,1). Geeraardsbergen (11,7). In het binnenland, van de drie grote waterwegen verwijderd, liggen andere belangrijke centra, eveneens marktplaatsen en industriecentra : leper (16,1), Roeselare (30,3), Izegem (16,3), Moeskroen (35 ,7) Tielt (12,4), Eekloo (16), Maldegem (11,8), Zelzate (9,5) St-Niklaas (42). Lokeren (25,4), Zele (15,7), Ronse (25,2). Gent blijft de ware metropool van Vlaanderen, zowel door zijn groot verleden als door zijn huidig belang als handels- en industriestad. De stad zelf telt 163.000 inwoners. Met zijn voorsteden St-Amandsberg (20,6), Ledeberg (11,5) en Gentbrugge (18,7) vormt Gent het centrum van een machtige agglomeratie van bijna 225.000 inwoners. Het is niet alleen het voornaamste centrum van de Belgische katoenindustrie, maar, door het zeekanaal naar Terneuzen, werd het een belangrijk zeehaven. Langsheen het kanaal ontwikkelde zich een bloeiende en veelzijdige industrie.
— 75
De Kempen I. GRENZEN EN OPPERVLAKTE.
De Kempen behelst de provinciin Antwerpen en het grootste deel van Limburg ; ze wordt in het Z. begrensd door de Rupel-Dijle-Demergeul. Het Kempisch landschap wordt voortgezet naar Nederland en verder naar Duitsland. De staatkundige grenzen komen dus geenszins met de aardrijkskundige overeen. Haar oppervlakte bedraagt nagenoeg i /7 van de totale oppervlakte van het land. II. ALGEMENE KENMERKEN EN LANDSCHAPPEN. A.
DETERMINANTEN.
Het aardrijkskundig uitzicht der Kempen wordt in hoofdzaak bepaald door volgende feiten : I. De oppervlaktebodem bestaat hoofdzakelijk uit zand. 2. Dit zand bevat veelal ijzerverbindingen : waarvan de voornaamste groenijzer is.
^
m.
Beerm .iii ,'• / .. .:
^
;
^
^^
^
.. : ..
_ - __ Hd,
■_
...
It
a
.. /f/////////////////////^i^^niiu , iai.i,...
" w ^^^ .. : ^^. :. : : ^ Z^ ;: •: ^.. r ^ ^•^ ^w^w^wn ^^w^w ^^^ _ _^^ ^. .. ^ ^^ w _ ^^ mwm^wr^ mm ^ ^^ w ^ ^:::: ^ : :s =^^ ^ ^•^^^l ^^= ^^i ^^^ +r^^^n ■ / ^ ^M^ ^t^^t ^ ■ r ^s^^ ^^^wicrr ^
/r7/
:::::: : .. T .::-.
-^
^
o
r
v
/
^^^^^^^^r^^
r^^/ /^^
^
.1111111M1111
Naar F. Fourmarier Fig. 41. — Geschematiseerd noordzuidelijk prof!°l van de Kempen.
1. Cambro-siluur. 2. Bovendevoon. 3. Ondercarboon. 4. Bovencarboon. 5. Krijt. 6. Eoceen. 7. Oligoceen (Rupeliaanse klei) .
8. Plioceen. B.
GEVOLGEN.
1. Op gebied van de bodem.
Door verschillende oorzaken vormen de ijzerverbindingen met het zand : ijzerhoudende zandsteen. Namelijk : a) In de heide : zandoer of humuszandsteen. De ijzerverbindingen der bovenste lagen worden met behulp van de heihumus door het regenwater opgelost. Op kleine diepte, soms op minder dan een halve meter, slaan de opgeloste stof f en neer en er wordt een lichtbruine tot donkerkof f iebruine, vrij harde laag gevormd : het is . zandoer of humuszandsteen.
76 -. .^v.. ^^::..:..:,..
:....c..:...... ................................
..
..
...... ..:... ....
z4 .
Foto Oblut Fi g. 42. — De Heide, V, Kalmthout.
De open heidevlek is aan de einder afgesloten door de helkleurige landduinen of de donkere zoom der dennenbossen. De arme zandbodem is bij vlekken begroeid met struikheide, zandzegge, sleedoom. De droge heide is eentonig ros van kleur, door de overheersende begroeiing van struikheide. In Augustus echter, wanneer de struikheide bloeit, is ze roos-paars en geurig.
De zandoerlaag, die meestal op minder dan een halve meter zit, is ondoorlaatbaar ; er ontstaan dus moerassen met steenbodem of vennen. b) In de brede beek- en rivierdalen, vooral op de westelijke rand van het Kempisch plateau : ijzeroer. Het grondwater kan de opgeloste ijzerverbindingen wegvoeren naar de beken en de laagten (het water is dan roestbruin gekleurd) , daar slaan ze eveneens neer (wellicht met de hulp van ijzerbacterien) en vormen ijzeroer. Vrij dikke ertsbanken worden aldus afgezet ; ze bevatten tot 50 % ijzer en worden geexploiteerd.
Door de ondoorlaatbaarheid der ijzeroerlaag zijn de beek- en rivierdalen vaak moerassig. c) De heuvels ten N. van het Demerdal en de restheuvels van de Antwerpse Kempen : ijzerzandsteen.
77
F o t o p b ;u. v
Fig. 43. — Een Kempische Venne.
Op de ondoorlaatbare zandoerlaag, vooral van het zuidwestelijk afhellings7lak van het Kempisch plateau, ontstonden de blinkende rennen. Ze zijn deels toegegroeid met waterlelien, zegge en lisdodden en omkranst met berken en populieren, die door .de lle -ige westenwind lichtjes naar bet oosten neigen. ^
Waar het groenijzerig zand van het Diestiaans bij de oppervlakte kwam, oxydeerde het en kitte het aaneen tot ijzerzandsteen. 2. Op gebied van de duinvorming. Het lichte zand werd op verschillende plaatsen, vooral ten N. van de Neteviakte en op het Kempisch plateau, opgewaaid tot duinen. 3. De beemden.
Op de randen der Kempen (Maasland, Demer-Dijle-Rupeldal, Scheldedal) en het midden der Antwerpse Kempen (Nejtedalen) ontstonden brede, vochtige en vaak moerassige rivierdalen : de beemden.
78 111. BESCHRIJVING VAN HET RELIEF. Wat het relief betreft onderscheidt men in de Kempen twee grote delen : de Netevlakte en 'het Kempisch Laagplateau. I. De Netevlakte is een laag, zeer zacht welvend vlakland, dat bijna overal beneden de 20 m. blijft. Haar boorden stijgen zacht naar alle richtingen, behalve naar de Antwerpse polders, die slechts een meter boven de gemiddelde eb- en 'vloedhoogte liggen. Ten N. scheidt een zachte welving van gemiddeld 30 m. de Netevlakte van de Beneden-Maasvlakte. De welving loopt in het W. bij Kalmthout puntvormig uit. Daar vooral werd het lichte zand opgewaaid. Ten 0. stijgt de bodem onopmerkzaam naar het Kempisch Laagplateau. Ten Z. ligt een krans van Z.W.-N.0.gerichte heuvels en heuvelrijen. Het zijn de heuvelen van Boom, Beerzel, Heistop-den-Berg (44 m.) en de heuvelrijen ten N. van de Demer (Aarschot, Diest, Lummen) . Al deze heuvels, behalve de hoogte van Boom, bleven voor erosieafbraak gevrijwaard door hun harde kruinbedekking van ijzerzandsteen. 2. Het Kempisch laagplateau, opgebouwd door grintafzetting van de Maas, strekt zich uit over Noord-Limburg. Zijn hoogte gaat van 5o tot om de i oo m .
Het heeft de vorm van een driehoek, waarvan de N.W. -Z. O. -gerichte basis naar de Nete en Demervlakte is gekeerd. Naar het Maasland hangt het plateau taludvormig of ; naar het N. en het Z.W., integendeel, deint het langzaam. Tussen het plateau en de Nete- en Demervlakte, ligt dus een zacht afhellingsvlak, gaps .doorsneden van moerassige, Z.W. -gerichte beekdalen, die gescheiden zijn door smalle zadelvormige ruggen. In het Z. is het Kempisch plateau met het Haspengouws laagplateau verbonden ; daar bereikt het bij Lanaken, zijn hoogste punt (104 m.) . In zijn middenwelving schommelt de hoogte van het plateau om de 80 m.
Op meerdere plaatsen werd het lichte, droge zand opgewaaid tot duinen (duinen van Hechtel, van Lommel). IV. BESCHRIJVING DER LANDSCHAPPEN.
De Kempen, hoewel nogal eenvormig in haar geheel, vertoont toch verschillende landschappen. 1. De Heide- en Boskempen. Hierin onderscheiden we : a) De Limburgse Kem p en, die het Kempisch plateau en zijn Z.W.afhellingsvlak omvatten. b) De Noordantwerpse Kem p en, ten N. van de oude Kempische Vaart.
'- '- ' .:: :•.v ; ^.i•
{
.:
Maasland is, in tegenstelling tot de Kempen, een vochtig, vrucht- gelegen Maasdijk. baar land met leemachtige aanslibbingsbodem ; talrijke greppels,
'
Fig. 44. — Het Maasland, bij Maaseik. Het Maasdal, ten noorden van Lanaken , heet in Belgie Maas- vaak afgezet door populieren, zorgen voor de afwatering ; vette iand ; het heeft een gemiddelde breedte van 3 Km. *en wordt in weiden wisselen er of met rijke tarweakkers. De foto vertoont een het westen begrensd door het talud van het Kempische plateau. Het zieht op het Maasland ten N.O. van Maaseik. Let op de hoger
::'k:^• .• ••.ti :::i^ : ':' ^^ q^ :;,' '::>^'^^•^ :•::•::±}.:^'^^^ '•Q}i}`i:v.:,:. 5. .. '^'^i '^iY.:' ^^^ "^'^.•}i"^:^:^i;:}4{.
vry.^{.::LCA• .:^+{^ ^ •: . {! hh.f. •i+;r "^ ` ^ .Äo•.?^:•.:
80 In de Heide- en Boskempen ontmoeten we, over grate oppervlakten, het klassieke Kempische landschapsbeeld. Grote wijdten, soms vlak, soms golvend, zijn eenvormig begroeid met donkere struikheide, waartussen hier en daar de sombere silhoeet staat van een jeneverbessenboom. Om de blinkende vennen, deels toegegroeid met zegge en lisdodden, ligt een krans van rilde berken. Naar alle richtingen is de einder afgesloten met de donkergroene zoom der dennenbossen. Maar allengs wordt de grond verbetend. Op de Noordantwerpse welving om Brecht, Turnhout, Arendonk, Retie en ten N. van het Kempisch plateau, om Lommel, Neerpelt, Bree, liggen wijde, open roggeakkers. De ontginning is uitgegaan van die grote dorpen; van daaruit zijn de kleine landbouwondernemingen, langs de wegen, dieper en dieper de heide ingedrongen. Die dorpen hebben ,daardoor. wat de verbreiding der woningen betreft, het aanzien van een zwerm ; het zijn zwermdorpen. Enig zijn de valleitjes, die zich in de afhellingsvlakken hebben ingegraven ; het zijn oasen van open beemden met soms onveilige plots bewegende veengronden, naast afgegraven turfplassen, omringd door berken en elzen. Op de droge zandige ruggers, die de valleitjes scheiden, liggen dorpen (Gierle, Kasterlee, Oostham, Paal. Beringen, enz.. 2. De Verbeterde Kempen.
De Verbeterde Kempen, waar het klassieke Kempische landschap alleen maar bij vlekken voorkomt, strekt zich uit ten Z. van de oude Kempische Vaart. De verbetering in het verst gevorderd in het land van Kontich, tussen Nete, Rupel en Schelde en ten Z. van Heist-op-den-Berg. De bodem is hier zeer vochtig ; de akkers zijn omringd met een opgehoogde aarden zoom, « kant » geheten en begroeid met schaarhout (struikeik, els, wilg) ; de beken zijn afgezet met knotwilgen ; de talrijke kleine hoeven liggen gegroepeerd langs de brede, zandige wegen. De Verbeterde Kempen herinneren aan ZandigVlaanderen. 3. De Beemden.
In het Maasland, in het Rupel-Dijle-Demerdal, in de Netedalen liggen, tangs de ingedijkte oevers, de vlakke, vochtige en vruchtbare beemden. De vochtige delen vormen de weiden, soms dicht beplant met populieren: de drogere delen vormen, vooral • in Maasland, vruchtbare akkers. 4. De Antwerpse polders.
Ze vormen ten 0. van de Schelde, de voortzetting van de Vlaanderse polders.
—
Nadruk verboden.
$I
Deel van het blad nr16 op 1/40.000, nagedrukt met de toelating van de Minister van Landsver&diging. Fig. 45. — De Kempen, ten N. 0. van Lier.
Dennenbossen, populierenbeplantingen en beelnden overheersen in dit landschap. De beemden spreiden zich uit langs de Nete en de beken (Appelbeek, Moerbeek) . De Netebeemden zijn doorsneden van afvloeiingskanalen (Strijdbeek, Molenbeek) en greppels. De rivier zelf is ingedijkt. Ten N. van de oude Kempische Vaart overheersen de bossen (Heide en Boskempen) maar de akkers en weiden winnen steeds veld. Het land om Broechem vertoont het uitzicht der Verbeterde Kempen. De landelijke woningen liggen niet verspreid in het landschap zoals in Vlaanderen ; ze zijn geagglomereerd langsheen de straten en de wegen. De dorpskom is belangrijker. De Nete ligt op minder dan 5 m. ; de hoogten, die haar ten N. begrenzen en waarover de wegen gaan, liggen slechts 5 m. hoger. Toch worden ze aangeduid door het woord « berg » : Vierselsche bergen, enz.
6
82 Y. ECONOMISCHE AARDRI)KSKUNDE. Economische betekenis.
Lang is de Kempen, vooral de Heide- en Boskempen, voor de armste en de meest achterlijke streek van ons land aangezien geworden. Door het Bemis aan verkeerswegen was het een afgelegen gewest, door haar zandige grond waren de dorpjes arm, de hoeven klein, met lernen muren en strooien dak. De betrekkelijke recente aanplantingen van dennenbossen waren een eerste stap naar de verbetering der Kempen. Het aanleggen van goede banen en het graven van kanalen hebben tot de ontsluiting van de Kempen geleid, Nu gaat de Kempen een nieuwe toekomst to gemoet : 1. Als Iandbouwland :
a) door de aanvoer van afval uit de sieden werden grote oppervlakten Meide in akkergrond omgezet ; b) door het gebruik van scheikundige meststoffen werden de gronden verder verbeterd ; c) door het droogleggen van moerassen werden nieuwe . weiden geschapeu ; d) door de bevloeiing langsheen de kanalen van de noordelijke Kempen werden droge zandgronden in maailand omgezet. 2. Als industrieland : a) door het ontstaan, langsheen de Kempische kanalen, van allerhande industrie-
takken b) door de ontginning van het Kempisch steenkolenbekken (vette steenkolen = industriekolen) ;
c) door het graven van het Albertkanaal. A. WOESTE GRONDEN EN BOSSEN.
In de Heide- en Boskempen hebben we een afwisseling van woeste heidegronden, vennen en dennenbossen. Op het Kempisch laagplateau zijn de dennenbossen nog het best vertegenwoordigd. Maar de verbetering van de grond gaat steeds verder en om de dorpen breiden de akkers zich steeds meer uit. B.
LANDBOUW.
i. Zandculturen overheersen : rogge, haver en aardappelen. Maar haast even belangrijk zijn de tussen- en nagewassen, namelijk het veevoeder, zoals rapen, spurrie en, op de beste gronden, voederbieten. 2) In de Verbeterde Kem p en wordt de akkerbouw meer intensief gedreven en krijgt, naast de genoemde zandculturen, de groentencultuur meer betekenis. Vroege aardappelen, erwtjes, asperges, bloemkolen en zelfs witloof
83 geven prachtige oogsten, vooral ten. N. van Mechelen en om Heist -op- den Berg. 3) De Scheldepolders en het Maasland hebben een gans verschillend landbouwregime : leemculturen en grote hoeven. Tarwe gedijt in beide gewesten, suikerbieten in de Scheldepolders. Te Zandvliet, waar polderklei en zand gemengd voorkomen, ontstonden bloembollenvelden (vergelijk : geestgronden in Nederland). 4) De beemden vormen dikwijls uitstekende weiden. De bev'oeide weiden, vooral belangrijk langs de kanalen in het noorden van de Kempen, zijn maailanden, de zelden afgeweid worden : ze bezorgen de boer grote hoeveelheden hood, dat als wintervoedsel wordt aangewend. Zoals in Vlaanderen worden paard en koe als trek- en ploegdieren gebruikt. Maar ook hier worden vele akkers met de spade bewerkt. De kleine ondernemingen zijn dikwijls ontoereikend om gans de familie te voeden. De man en de oudere zoons worden of fabrieksarbeiders in de industries langsheen de Kempische kanalen, of mijnwerkers in de Kempische steenkoolmijnen, of dokwerkers aan de Antwerpse haven. Anderen vertrekken ieder jaar naar de bietenoogst in Haspengouw.
C. VEETEELT.
Zoals in Zandig-Vlaanderen blijft de veeteelt het voornaamste bestaansmiddel van de Kempische landbouwer : de boer leeft van zijn stal. De gewassen, die hij oogst, zijn bijna uitsluitend voor zijn dieren bestemd. Men kweekt haast uitsluitend melhhoeien. In de Heide- en Boskempen blijft de melk- en botervoortbrengst hoofdzaak (coöperatieve melkerijen). In de Verbeterde Kempen, waar de nabije grote centra gemakkelijke afzet verzekeren, worilt een groot gedeelte van de voortgebrachte melk gebruikt voor het vetmesten van de jonge kalveren.
Zeer belangrijk is de hoenderteelt. Ze nam, de laatste jaren, een ontzaglijke vlucht en vormt een nieuwe factor in de economische ontwikkeling van de Kempen. D. NIJVERHEID.
1. Landbouwnijverheid.
De alcohol- en liheurstoherijen van Hasselt genieten een zekere vermaardheid. Van latere datum is de conservennijverheid. Ze ontstond in verschillende centra van de Verbeterde Kempen (Westmeerbeek, Mechelen).
—
84
2. Steenkoolontginning.
De steenkoolvelden strekken zich uit van de Maas tot dicht bij Antwerpen, over een lengte van ongeveer 8o km. en een breedte van 12 tot 20 km. Naar het noorden toe worden de lagen geleidelijk dikker (tot 2 m.; te Beringen wordt een laag ontgonnen van 3 m.), maar ook de diepte neemt toe. Jaarlijks wordt 7 inillioen ton steenkool gedolven, d.i. thans 1/3 van de Belgische voortbrengst. Pas voor een dertigtal jaren is men met de ontginning begonnen en het Kernpisch steenkoolbekken is nu een voorname factor in het economische leven van bet land. In de vroeger verlaten heidevelden zijn nieuwe centra met prachtige villawijken verrezen (cites) . Duizenden Kempenaars en vreemdelingen vinden hier hun bestaan.
Genk, dat in 1910 amper 2.000 inwoners telde, is voortaan met zijn 27.000 inwoners, de meest bevolkte gemeente van Limburg. Zeven mijnen zijn in ontginning : Beringen, Helchteren en Zolder (Voort), Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden en Houthalen.
3. Andere nijverheidstakken.
a) Bedrijven die stoffen uit de bodem gebruiken : I) Witzand wordt gebruikt in de moderne glasf abrieken van Mol (Gompel), evenals in de cement f abrieken van Beerse en Ravels (Turnhoutse vaart). 2) Rupeliaanse klei is de grondstof der steenbakkerijen en pannenbakkerijen van de Rupelstreek (Boom). Langsheen de Turnhoutse vaart liggen andere grote steenbakkerijen (Rijkevorsel) . Als grondstof gebruiken ze de klei, die op kleine diepten in ,de tertiaire zandlagen, onder vorm van lenzen, voorkomt.
b) Gevaarlijke bedrijven zijn ontstaan in de Kem p en om haar ,a fgelegenheid (bij de kanalen) : I) Chemische producten te Tessenderloo; 2) Springstoffen te Arendonk en Kaulille; 3) Zink fabrieken aan het Kempisch Kanaal, bij de Nederlandse grens (Overpelt en buurstreken) ; 4) Radium f abriek bij Herentals. Radiumerts ingevoerd uit Kongo. c) Oude traditionele bedrijven : i) Wee f nijverheid : woiweverijen te Mol; katoenweverijen te Turnhout; 2) Papiernijverheid en drukkerijen te Turnhout (kerkboeken, speelkaarten) ; 3)Meubel fabrieken te Mechelen.
•}:yd,i<}: ., ;;:•'.•i:• . . ... .. .... ^^'^,.•:; :? .
Fig. 46. -- De Boomse steenbakig°rijen en de Verbeterde Kempen.
.,.
00 Vi
`
worden, staan op het afgegraven gedeelte. De stenen Lang sheen de Rupel wordt de tertiaire Rupeliaanse klei op gedroogd grote schaal ontgonnen voor de steen-, pannen- en buizenbakke- liggen opgestapeld langsheen de Rupel, waar de rivierschepen, ze opladen. rijen. U kunt goed de steile wand van de opgravingen bemerken. komen ovens en de afdaken, waaronder de nog ongebakken stenen De
:..::...
>;?s.^ >^,^•^
... .
•;{:: ^:.::.....9? i},+. '•;:}i::^::v:+^ ':•.'j:iK•ii:•::• .^ : . s: , i^ ': i!f'^ ': . } ++^^...:^i%(j:;.i; v: ^'':: i,yy. }.!• ^ : :',pyji ^i^^ ':r:^:: lM^ ;:^r::~•'^:^,:•: ^'.: •'}'''vt`{i~ ^ :^X^^F..::'>^ o^;c ?,fä ^" {^u ;q^„^^i f/i• ^ ..;ä x.'Eü < ax..'i
86 :: ;r:;::; ; ^':;`+;N:y;s,:•:^«t{!r^.:;pi^:;:;i!`4?
'^
aiQ"'s^5r+' ^:`
^ .... ; ... ..
• :wA^+•
^
?76' w^ . ^ ,.^"^^ wi:
?.•:;; • . >. ^f ::> ^ >':.:^;:;, _ ...................,.,..,.. .. _...,:^::^.......
Foto Economische Dienst van de Haven
Fig,
47
—
A ntwerpen : het hart der oude stad en de Schelde.
De stad ligt aan een bocht van de Schelde, die hier 500 m. breed is. De buitenoever (concave oever) wordt geraakt door de stroomdraad : hij is uitgehold en diep. Daar ligt de stad. De linkeroever is de strandoever ( convexe oever) . Daar bezinkt het puin. De strandoever bestaat uit lage moerassige en « opgespoten » gronden . Om de verbinding met Oost-Vlaanderen te vergemakkelijken wer den, onder de Schelde, twee tunnels gebouwd. Langs ,de diepe rechteroever (8,5 m. bij laag tij, 12,70 m. bij hoog tij) werden 5 1/2 Km. kaden aangelegd. U bemerkt duidelijk de gemeerde schepen, de hijskranen en de afdaken waar de koopwaren opgestapeld worden. Dit is maar een deel van de haven : de
stroomhaven.
d) Het Antwerpse als industriegebied : I) Verwerking van ingevoerde producten : eetwarennijverheid (maalderijen, olie- en margarinefabrieken), stokerijen, tabahbewerking. 2) Antwerpen is ook het voornaamste centrum van de wereld voor de diamantbewerhing. Van uit de stad verspreidde deze industrie zich over het platteland, waar overal kleine diamantslijperijen opgerezen zijn. 3) Een belangrijke industrie van foto-artikelen is gevestigd te OudeGod (Mortsel). 4) Scheepstimmerwerven te Hoboken. (Voor de economische studie van de haven, zie verder).
,;
87 VI. BEVOLKING EN BEVOLKINGSCENTRA.
De bevolking van de Kempen bedraagt nagenoeg i /8 van de totale bevolking van het land. Zander de 5oo.000 inwoners van de Antwerpse agglomeratie mede te rekenen bedraagt de dichtheid ongeveer 200 inwoners per Km2. Het Antwerpse en de Rupelstreek vormen een dichte agglomeratie van grote gemeenten, die hun ontwikkeling danken aan de havenbedrijvigheid en de industrie.
^^ ^^
•,
,`:.^ Y
Fig. 48. — De Kempische langgevelhoeve.
De Kempische hoeve is een eenvoudige constructie, helemaal gebouwd in de lengte. « Een reeks vierkantige ruimten, met een gemeenzame zijgevel, hurken tegen elkander aan onder een doorlopend dak. De voorgevel ligt op dezelf de rechte rooilijn. Daarom de benaming langgevelhoeve. » ( Uit : « De Limburgsche Kempen ».) Helemaal rechts op de foto ligt het woonhuis. Daarnaast de stal, dan de schuur. De grote schuurpoort is nodig om, in de oogsttijd, de geladen wagens gemakkelijk toegang te verlenen. Tussen de keuken en de stal bestaat, in algemene regel, een verbindingsdeur. De normale Kempische hoeve heeft nooit een verdieping. Wel worden, op de zolder, slaapkamers ingericht. Thans vertoont de hoeve echter een evolutie : de voorgevel blijft op een rooilijn liggen, maar op het woonhuis is een verdieping gebouwd (meer welstand) . Het oude strooien dak verdwijnt meer en meer. Vöör het woonhuis ligt de waterput, met zijn traditionele . afsluiting : een houten kuip of enige planken als beschutting. Het water wordt geput door middel van een lange hefboom, voorzien van een tegengewicht. Rond het huis enige fruitbomen.
88 Het Maasland vertoont een lange ri j van talrijke, maar in het algemeen kleine landbouwdorpen. In de Heide- en Boskempen zijn de dorpen weinig talrijk, maar ze hebben een groot aantal inwoners, zoals in Zandig-Vlaanderen. Kleine landbouwondernemingen, van f tot 5 Ha., zijn algemene regel. De hoeven vormen slechts een gebouw, met al de delen, woonhuis, stal en schuur op een lijn : het is de langgevelhoeve. In de Antwerpse Kempen. Lier (29), het schilderachtige stadje met het bekende begijnhof, gelegen aan de samenvloeiing der Kleine en Groote Nete; Turnhout (3o) met zijn veelzijdige industrie (katoenweverij, kant, papier); He'renta.ls (1 4), Geel (2!) verzorgingsplaats voor zinnelozen; Mol met zijn glasblazerijen. Antwerpen, gelegen op de westelijke rand der Kempen, kan moeilijk een Kempische stad geheten worden. Het is aan zijn ha v en, beweging dat het zijn ontwikkeling en bloei dankt. Ook zijn industriile bedrijvigheid kan alleen door zijn haven verklaard worden (zie verder). De stad zelf telt 2 73 .300 inwoners. Met de voorsteden vormt ze een agglomeratie van bijna 500.000 inwoners. De Antwerpse voorsteden zijn : Merksem (29,8), Deurne (55,6), Borgerhout (54,6), Berchem (45,5), en WiIrijk (25,7). Maar het drukke stadsleven verspreidt zich steeds verder omheen het oude centrum en bereikt de verder afgelegen gemeenten : •Ekeren (15,3), Brasschaat (15,1), Schoten (15,8), Mortsel (16,5), Ede gem (7,4), Hoboken (32,6) en Hemiksem (9,1) .
-
In de Limburgse Kempen.
Genck (27), centrum van het steen-
kolenbekken. Andere centra voor steenkolenontginningen zij n : Winterslag, Zwartberg, Waterschei, Heusden, Eisden, Beringen.
Lommel (12), Overpelt (6) zijn industriecentra, gelegen bij de Nederlandse grens; Tessenderloo (8) ; Leopoldsburg (8), dankt zijn ontstaan aan het nabijgelegen manoeuverskamp; Maaseik (7) is de marktplaats van het Maasland. Aan de zuidgrens der Kempen (Demer - Dijle - Rupelgeuli). Boom (19), bekend om zijn steenbakkerijen en Niel ( I I) om zijn
cementfabrieken. Mechelen (62), zetel van het aartsbisdom, tevens industriestad (meubelen, kant) en marktplaats (groenten). De Demersteden Aarschot (io), Diest (8) en Hasselt (27), zijn bevoorradingscentra.
89
De Gemengde Streek I. GRENZEN EN OPPERVLAKTE. In de ruime betekenis van het wo4rd is de Gemengde Streek het overgangsgebied tussen de Zandstreek en de Leemstreek, van de Franse tot de Nederlandse grens : Zandig-Leom-Vlaanderen, Klein-Brabant, de Brabantse Kempen, het
Hage -land,hetVocigHspuw.Zand-LemVlrwodtbijane
behandeld; het Vochtige Haspengouw, bij de Leemstreek. De Gemengde streek, in haar beperkte betekenis, zoals ze hier wordt behandeld, omvat dus Klein-Brabant, de Brabantse Kempen en het Hageland.
De algemeen noordelijke grens is de Rupel-Dijle-Demergeul ; de zuidelijke grens is de lijn Aalst, Vilvoorde, Leuven, Tienen. Ten W. ligt tussen Dender, Schelde en Zenne, Klein-Brabant; in het midden, tussen Zenne en Dijle, de Brabantse Kempen; ten 0., tussen Dijle en Groote Gete, het Hageland. Al deze grenzen moeten als zuiver conventioneel aangezien worden. De Gemengde streek bestaat ruim i /3o van de Belgische bodem. II. ALGEMEEN KENMERK. DE LANDSCHAPPEN.
Het gemeenschappelijk kenmerk der drie delen is het karakter van gemengde streek, van overgangsgebied tussen de arme Zandstreek en de rijke Leemstreek. De drie delen verschilen echter merkelijk van elkaar. 1. Klein-Brabant.
Klein-Brabant is het rijkste landschap. Het deint van gemiddeld 5o m. ten Z. tot op een paar meter boven de zeespiegel, aan de Schelde en de Rupel. Het heeft een noordelijke afwatering. Aan de zuidergrens (Opwijk, Merchtem, Wolvertem) liggen welvarende leemakkers. Ten N. van deze lijn ligt een brede droge zandstrook, deels begroeid met bossen. De dorpen (Steenhuffel, Nieuwenrode) liggen in de vochtige beekdalen. Naar de Dender, Schelde en Rupel toe eindelijk, verschijnen de vochtige zandgronden, die onzichtbaar overgaan in vruchtbare beemdgronden. Dit vochtige landschap, iiet zijn talrijke, met wilgen en ,populieren afgezette afwateringsgrachten, zijn some grote hoeven, herinnert dan eens aan het Land van Waas, dan eens aan de Polders (Lebbeke, St-Amands, Puurs, Willebroek) .
2. De Brabantse Kempen.
De Brabantse Kempen is de zuidelijke voortzetting van de Verbeterde Kempen. De centrale zandstrook van Klein-Brabant verbreedt zich hier en neemt bijna het ganse landschap in beslag.
90 De of watering is vaak ontoereikend, ook is het land zeer vochtig en bij vlekken bebost. Naar het N. gaat het allengs over in de Dijlebeemden. De huizen zijn geagglomereerd in grote dorpen : Haacht, Wilsele, Wespelaar, Kampenhout.
3. Het Hageland. Het Hageland heeft een eigen karakter. Aanvankelijk was het een vlak tafelland, opgebouwd uit tertiaire lagen en tegen de erosie beschermd door een bekleding van Diestiaanse ijzerzandsteen. Toch hebben de brede beken (Winge r Zwartebeek) het in noordoostelijk gerichte, nagenoeg vlakke plateau's, verkaveld. De heuvelrijen, ten N. van de Demer, eveneens met noordoostelijke richting, behoren eigenlijk tot het Hageland.
Fig. 49.
—
Hlft Hageland, ten zuiden van Aarschot.
Beken en rivieren hebben het aanvankelijk platte tafelland vervormd tot plateau's en afgeronde heuveltoppen. De cultuurbodem is ontstaan uit de verwering der Diestiaanse lagen ; daardoor is de bodem, vooral in het noorden van de streek, zandig. Plaatselijk ligt kwartair leem. Veel geduld en taaie arbeid zijn nodig geweest om er een akkerland van te maken. Op de minder goede gronden komen nog bossen voor. Op de foto bemerkt U de regelmatig verdeelde akkers. Het graan, dat in hopen te drogen staat, is rogge. Links ziet U nog een deel van een dennenbos. De huizen liggen dikwijls ver van het dorpscentrum en vormen kleine gehuchten, langsheen de wegen. Ze zijn verdoken tussen het groen van de boomgaarden. De plateau -vorm komt op de foto duidelijk uit. ,
91 De hoogte deint van boven 100 m. ten zuiden (Pellenberg 106), tot een gemiddeld 45 m. hoge rand, boven het Demerdal. Over het algemeen schommelt het relief tusschen 35 m. en 100 m..
De Hagelandse cultuurbodem is ontstaan uit de verwering der Diestiaanse lagen, bij plaatsen bekleed (vooral op de plateau's en op de oostelijke hellingen) met kwartair leem. Naar het zuiden wordt de bodem meer leemachtig, dus vruchtbaarder.
III. ECONOMISCHE AARDRIJKSKUNDE. A. LANDBOUW
Haast overal zijn de kleine landbouwondernemingen overheersend, Alleen in het zuiden van Klein-Brabant en van het Hageland komen plaatselijk grote hoeven voor (leemgrond). I. Op de leemgronden van Klein-Brabant gedijt tarwe en haver. Verder voedergewassen vooral klaver. De teelt van indutriegewgssen heef t eve neens betekenis : witloof en hop. De groententeelt dankt haar ont. wik keling aan de nabije grote centra : Mechelen en Brussel. Op de zandgronden zijn rogge en aardappelen de hoofdcultuur. De vochtige beemden zijn meestal weidegronden. 2. De Brabantse Kempen en het Hageland hebben vooral zandcul turen : rogge en aardappelen. Maar, zoals in de Verbeterde Kempen, kreeg o ok hier de groentencultuur een uitzonderlijke betekenis : vroege aarda,ppelen, erwtjes, wortelen, bloemkolen, asperges, tomaten, enz., gaan in grote hoeveelheden naar de markten van Mechelen, Brussel en Leuven en naar de conservenfabrieken. Het gebied tussen Leuven en Aarschot werd een der voornaamste cultuurstreken voor de asperges. In het zuiden van het Hageland is de grond leemachtiger en komen, af en toe, tarweahhers voor. Vooral het Hageland bezit boomgaarden (perziken en pruimen, ook aardbeien). .
B. DE VEETEELT.
De paardenteelt is alleen belangrijk in het leemgebied van KleinBrabant (zware grond : zwaar Brabants paard). De hoenderteelt is een bron van inkomsten rond Londerzeel en Merchtem. C. NIJVERHEID.
1. Landbouwn i jverheid. De brouwerijen Rotselaar).
zijn talrijk en sommige zeer belangrijk (Haacht,
92 -
De conservennijverheid bloeit vooral in de grenssteden Leuven en Mechelen. Maar ook andere centra, o.a. Wespelaar, kregen op dat gebied betekenis. Wijgmaal, op het kanaal Leuven-Rupel, bezit een grote stij f sel f abriek en meelmolens. 2. Andere nijverheidstakken.
Aan het kanaal Brussel-Rupel ontstond een veelzijdige industrie, De twee voornaamste centra zijn Vilvoorde, aan de grens van de Gemengde Streek en de Leemstreek, met constructiewerkhuizen en scheikundige nijverheid (kleuren en verf) en Willebroek met constructiewerkhuizen en een belangrijke papierfabriek. Ook aan het kanaal Leuven-Rupel ontstonden allerlei industries. Het voornaamste centrum is hier Leuven, eveneens grensstad (zie Leemstreek) met constructiewerkhuizen, maalderijen, brouwerijen en fabrieken voor scheikundige producten. IV. BEVOLKING EN BEVOLKINGSCENTRA.
De bevolkingsdichtheid is ongemeen groot, vooral voor een landbouwgewest : 40o inwoners per Km2. De dichtheid verschilt echter veel van streek tot streek : Klein-Brabant heeft gemiddeld 600 inwoners per Km2. De Brabantse Kempen 30o en het Hageland 225. Zoals in de Verbetexde Kempen zijn de dorpen talrijk en goed bevolkt. In de Brabantse Kempen en in het Hageland kunnen de kleine akkers niet volledig voorzien in de behoeften van de families. Velen zoeken bijkomende inkomsten in de seizoenuitwijking (bietenoogst is Haspengouw ; andere gaan werken in de steenkolenmijnen ; nog andere worden arbeiders aan de spoorweg) . Het werk op de akker moet deels overgelaten worden aan de vrouwen.
Buiten de grenssteden Leuven (zie Leemstreek), Aarschot en Diet (zie Kempen) liggen geen grate centra in de Gemengde Streek. De industriecentra Vilvoorde (26,5) en Willebroek (14,7) zijn de grootste. In Klein-Brabant liggen Londerzeel (7), Merchtem (7,3), Opwijk (7,7), Wo1vertem (4,4), Bornem (8,6), Puurs (5,6) en St -Amands (4) . In de Brabantse Kempen zijn : Boortmeerbeek (3,1), Haacht (3,2), Herent (8) en Wilsele (5) de voornaamste gemeenten. In
het Hageland liggen talrijke grote dorpen o.a. Rillaar (3,9), Rotselaar (3,5) ,
Scherpenheuvel (4,9), Tielt (3,1) en Zichem (3,9).
— 93
—
De Leemstreek I. GRENZEN EN OPPERVLAKTE. De Leemstreek grenst ten N. aan de Darner, de Gemengde Streek en de provinciale grenzen van West- en Oost-Vlaanderen. Deze grens is slechts een overeengekomen grens, vermits er ook leem in het Z. van de voornoemde geographische streken voorkomt. Ten Z. grinst de Leemstreek aan het Samber-Nlaasdal. De Nijverheidsstreek, die in __ het Z. van de Leemstreek ligt, zal later afzonderlijk bestudeerd worden. De Leemstreek wordt voortgezet naar Frankrijk (Picardie), naar Nederland (Limburg) en verder naar Duitsland (Westfalen).
De oppervlakte van de Leemstreek, met aftrek van de Nijverheidsstreek, bedraagt meer dan i /5 van de Belgische bodem.
II. ALGEMENE KENMERKEN EN LANDSCHAPPEN A.
DETERMINANTEN.
De Leemstreek is bedekt met een zeer vruchtbare, onderbroken leemmantel, van wisselende dikte. N
^
1;-"1.
^
Tong.
HdSSe!E
,rr aI/ / .v =i- •
n,, ///^/////////INNW^ , ^
, ^^ -^
^
s^,^
.. __= =_ are ==•--___ • — ^ ..—
r ^ • • ^^ ^^ Z^ ^^--^ ^^^^^•^-^ — -r^^ ^^ Ii^^ ^^ ^ ^^^^^ ^
`
=—=^ "irr' ^^^^^ai
^r^^
—
^^^^^^^^ ... --
^^/
^
-w
^
^
/^^^^^ ^ Naar F. Fourmarier
Fig. 50. — Geschematisoerd noordzuidelijk profiel van de Leemstreek.
1. Cambro-siluur. 2. Bovendevoon. 3. Onidercarboon. 4. Krijt. 5. Oligoceen (Rupeliaanse klei) . — H = Haspengouw. Lm = Leemstreek. Ten noorden van H = Vochtig Haspengouw. -- Ten zuiden van H = Droog Haspengouw.
Z.^ De laag, die onmiddellijk onder het doorlaatbare leem voorkomt, __._. _._ . . ._ . beinvloedt op haar --beurt het aardrijkskundig wezen van de Leemstreek vandaar drie landschappen van nagenoeg gelijke oppervlakte : a) Haspengouw, in het oosten, heeft aan de basis krijten klei ; b) H et Brabant in het centrum, heef t aan de basis zand ; c) -Het Henegöüwse, in het westen, heeft aan de basis klei en krij ___ ......t. ^
-
-
Met de döorlaatbaar'he'id va n d e onderlaag staat de diepteligging van het grondwater, dus ook de vochtigheid nauw in verband. .
94
3.^ De leemrnantel is, behalve in Haspengouw, diep en breed ingesneden door noordoostelijk gerichte rivieren en hun bijrivieren. B. GEVOLGEN.
1. Op gebied van de hydrographie en het reli e f In Haspengouw ligt het grondwater diep ; bronnen zeldzaam ; het landschap is daarom eentonig v1ak. In en meer nog in het Henegouwse ligt het grondwater oppervlakte ; talrijke brörinen ' en beken vervormden het vlak land tot een golvend landschap.
en beken zijn het . __..
dicht bij de oorspronkeliik
Fig. 51. -- Tegenstelling tusten zand en leem in Brabant (Linkebeek).
Midden-Belgie is bekleed met een doorboorde leemmantel. De onderlaag van Brusseliaans zand komt in Brabant vaak aan de oppervlakte; vooral op de westelijke hulling der plateau's, waar de regenwind het leem heeft weggevaagd. De scherpe tegenstelling tussen de zandige heuvel, begroeid met spichtig gras en dennen en de rijke leemakkers, op het achterplan, is een gewoon verschijnsel in Brabant. Let ook op de plateauvorm.
-.
e. 8.:z
dorp, met zijn geconcentreerde noeven, zijn tuinen en boomgaarden,
Val-Meer is het type van een Haspengouws dorp. Buiten het strekken zieh de boomloze, onbehuisde akkers uit,
Fig. 52. — Dorp met geconcentreerde won ingen in Haspengouw : Val-Meer.
^.^.
_ 96 2. Op gebi+ed van de acrd van de bodem.
a) Het stromend water heeft, in het Brabantse en het Henegouwse het leem plaatselijk weggespoeld en de onderlaag blootgelegd : z pol aan de boorden van het Hene- en het Samberdal en aan de oeverstreken van Dijle en Zenne.
NadrrA verboden.
'Fig. 53.
Deel van het blad nr 34 op 1/40.000, nagedrukt met de toelating van de Minister van Landsverdediging. —
Droog Hasprngouw, ten 0. van Tongeren.
Vergelijk dit kaartje met de vorige luchtfoto. Let ook op de talrijke hone wegen, vooral naar het Z. (afhel'ing naar het Jekerdal), de afwezigheid van beken en omheiningen om de akkers (openveldlandschap) . Bereken de gemiddelde of stand van dorp tot dorp. Waarop wijzen de gelijke afstanden van de ene niveaulijn tot
de andere '!
— 97 b) De bovenlopen van de rivieren hebben de jongere lagen diep ingesneden en het primaire gesteenteblok blootgelegd (welke lagen ?)- : Boven-Zenne en Sennette, Boven-Dnjle, Boven-Gete. 3. Op gebied van de verspreiding der woonsteden.
Ten oosten van de Zenne zijn de woonsteden over het algemeen geconcentreetd tot aaneengesloten dorpen. Alleenstaande hoeven komen, vooral in Haspengouw, zelden voor. Ten westen van de Zenne, liggen de woonsteden over het g . algemeen, net De scheiding is niet brutaal als in Vlaanderen, in het landschap-vers reid. p ten W. van het Zennedal komen nog geconcentreerde dorpen voor. 4. Op gebied van de bodembenutting.
Door haar vruchtbare bodem is de Leemstreek, vooral het droge Haspengouw, .. -aan gewezen op tarwe- _ en bietenbouw. Naar het westen echter nemen de weiden allengs toe. Waarom ? III. BESCHRIJVING VAN HET RELIEF.
De Leemstreek wordt gans ingenomen door het leemplateau. (5o tot 200 m:. De grootste hoogten zijn gevormd door een rij £esolee de plateautjes van meer dan 200 m, die boven het Samber-Maasdal steil uitsteken en er dus de noordelijke rand van vormen. Het zijn o.a. : het plateau van Anderlues (212 m.) , ten N. van de Sambier en het plateau van Hingeon (220 m.), ten N.O. van Namen. Van deze hoogten belt bet leemplateau zachtjes naar het N. of .
Een groot verschil bestaat er tussen het leemplateau ten 0. en ten W. van de Zenne. Ten 0. van de Zenne is de zachtgewelfde plateauvorm overheersend We onderscheiden er, ten Z. van de lijn Tubize-Tongeren : het zacht golvend Brabantse plateau en het vlak Haspengouws plateau. Beide blijven boven de 150 m. Ten N. van de lijn Tubize-Tongeren wordt het landschap, vooral in het Brabantse, zeer hobbelig. De hoogten blijven overal boven 50 m. maar reiken vaak in hun middenwelving boven de 100 m. De Pellenberg bij Leuven bereikt nog 106 m. De dalen zijn in het Brabantse betrekkelijk smal en diep.
Ten W. van de Zenne begint de Scheldedepressie, die een driehoek vormt, ongeveer bepaald door de punten : Calais-Douai-Mechelen. De tussenrivierenplateau's zijn er versneden in f ranj es. De hoogte reikt zelden tot 100 m. ; de St-Aubertsberg (149 m.) bij Doornik, is een alleenstaande heuvel. De rivierdalen zijn breed met oevers, die naar het W. allengs platter worden. ., ^
—g8— IV. BESCHRIJVING DER LANDSCHAPPEN.
Vergelijkende Haspengouw
tafel.
Brabantse
Henegouwse
I. Overheersende reliefvorm.
Vlak plateau
golvend plateau
depressie, versneden plateau
2. Dalen.
zeldzaam
smal en diep
3. Grondwater.
diep
veelal diep
breed met platte oevers. bij de oppervlakte
4. Woonsteden.
geconcentreerd
veelal geconcentreerd
verspreid
1. Haspengouw. Hä spengouw strekt zich uit over de delen van de Leemstreek
gelegen
in de provincies Luik, Namen en Limburg. Deze grenzen zijn zuiver conventiorieel. Men onderscheidt : Droog Haspengouw en Vochtig Haspengouw. a) Droog Haspengouw, dat doorlaatbaar krijt als onderlaag heeft _ en zich voora^ uitstrekt ten Z. van de Jeker, in de provincies Luik en Namen ; In Droog Haspengouw is de leemlaag (mengsel van zand en klei) het dikst (io ä 1 5 m.) en buitengewoon vruchtbaar. Het landschap eentonig vlak en boomloos. Van uit de lucht gezien lijken de akkers op geometrische vakken. Alleen om de dorpen komt een groene krans van bomen voor. De dorpen zijn geconcentreerd. In het land van Gembloers, in de provincie Namen, rust de leemlaag dadelijk op het primaire gesteenteblok ; het land is daarom meer golvend en minder droog. In de nabijheid van de Maas verandert het landschap van karakter. De bijrivieren, o. a. de Mehaigne, die een grote erosiekracht bezitten, hebben op vele plaatsen het leem weggevoerd en het primaire gesteenteblok blootgelegd. Hier groeien vele bossen.
b) V ochtig Has ^ engouw, heeft ondoorlaatbare Rupeliaanse klei als in de provincie Limburg. onderlaag en strekt zich uit ten N. van de Jeker, .-^^. en ouw met tegensteliing in o n heeft, Vochtig Haspengouw , g g g Droog PHasg , talrijke beekjes die naar de Demer en de Gete afvloeien; weiden wisselen er af met akkers-. De dorpen, die minder geconcentreerd zijn, liggen gedoken in de boomgaarden. De leemlaag wordt zandiger; ook komen talrijke beboste plekken voor.
Het vochtige Haspengouw is dus een overgangsgebied tussen de Leemstreek en de Zandstreek. 2. Het Brabantse. Het Brabantse strekt zich uit over de delen van de Leemstreek gelegen in de provincie Brabant, de Gemengde Streek uitgezondercl. In het Brabantse rust de leemlaag op zand, ten 0. van de Zenne, en, op Ieperiaanse klei, ten W. van de Zenne. De rivieren hebben op vele plaatsen, vooral op de dalwanden, het leem weggevoerd en zand en klei blootgelegd. Vooral op het zand bleven de bossen bestaan, die eenmaal gans het Brabantse bedekten (bossen van Heverlee, Rixensart, Halle) . Het Zonienwoud kon zich echter, als staatsdomein, ook gedeeltelijk op het leem, staande houden.
Gevolgen hiervan zijn : a) Het Brabantse landschap is zeer afwisselend van uitzicht en vruchtbaarheid : akkers, bossen en zelfs heidevelden wisselen elkander —af op de golvende bodem; b) De leemmantel bleef het minst aangetast in het Z., in Waals :._ _ Brabant (Nijvel Waver, Jodoigne) ; daar bevinden zich de vruchtbaarste akkers en de grootste hoeven ; c) Ten O. van de Zenne zijn de woningen meer me er geconcentreerd : W. van de Zenne 7ijn ze verspreid. 3. Het Henegouwse. Het Henegouwse strekt zich uit over de delen van de leemstreek gelegen in de provincie Henegouwen ; het land van Thuin,__ ten Z. van deze stad, behoort hier eveneens toe. Meer nog dan in het Brabantse is de leemlaag hier onregelmatig verspreid : ook de onderlaag verschilt van stree-k tot streek,. De oeverlanden van de Samber (Quevy, Erquelinnes, land van Thuin, Fleurus) hebben de dikste leemlaag ; ze zijn het droogst ; de woonsteden zijn geconcentreerd ; door hun uitzitht en hun vruchtbaarheid herinneren ze aan Waals Brabant. b) Ten N. van het Henedal rust de leemlaag op Ieperiaanse klei. In het Doornikse en het land van Aat is zelf s de leemlaag afwezig en komt zand of klei aan de oppervlakte. Dit zacht-golvende, zeer vochtige landschap met verspreide woonsteden en kleincultuur, vormt de zuidelijke voortzetting van Zandig-LeemVlaanderen.
I00 — V. ECONOMISCHE AARDRIJKSKUNDE. A. BOSSEN.
De Leemstreek is arm aan bossen. Ze komen, het Zonienwoud uitgezonderd, alleen voor op de plaatsen waar het leem werd weggespoeld (zie hoger) : zandplekken, blootgelegde primaire gesteenteblok. In Haspengouw zijn de bossen dus zo goed .als af wezig. B. LANDBOUW.
I) Droog Haspengouw^eeft suikerbieten en tarwe als hoofdculturen.
De cultuur van suildibieten is veruit de voornaamste. Daar deze cultuur zeer zware leemgrond eist, vindt men ze vooral in het zuiden van Haspengouw (Landen, Borgworm). De tarwe blijft eveneens een voorname cultuur, maar gaat toch enigszins achteruit ten voordele van de havercultuur (paardenteelt). 2) In V ochtig Haspengouw krijgt het weiland Meer belang. Voor is het een uitstekende grond. Voorname centra voor de fruit!Uitbomen 1teelt zijn Borgloon (appelen, peren) en Sint-Truiden (kersen). 3) In het Brabantse vinden we dezelfde culturen terug, maar reeds meer gemengd met andere gewassen. In Waals Brabant, waar het leem het best bewaard is gebleven, overheersen, zoals in fiaspengouw, suikerbieten en tarwe. 1Vlaar hier, nog meer dan in Haspengouw, heeft de havercultuur vooruitenz gemaakt. Om Brussel integendeel overheerst de kleine cultuur : groenten, fruit , (kersen, pruimen, frambozen, vooral aardbeien), erwtjes, kolen, witloof en druiven. De druiventeelt is een kascultuur : duizenden serres liggen te Hoeilaart, Overijsche en F Ter Hulpen. De `vitloofteelt is kenschetsend. Deze cultuur bloeit het meest ten noorden van Brussel en bereikt reeds de Gemengde Streek, voorbij Leuven.
4) Ook het Henegouwse heeft dezelfde hoofdculturen : suikerbieten, e elt is van grote betekenis in het zuidtarwe en haver. De süikerbietent .._ westen (Chièvres, Leuz e). ,
_..
_.
.
._
Het noordwesten van deze streek (ten noorden van het Henedal) is reeds een overgangsgebied naar Vlaanderen : zandige leemgrond, met kleine hoeven, teelt van voedergewassen ( rapen, voederbieten ) , vlas, tabak en cichorei . C. VEETEELT.
De zware, kleverige leemgrond is moeilijk te bewerken : kloeke, sterke paarden zijn er een noodzakelijkheid. Het ontstaan van de paarden f okkerij is daardoor te verklaren.
I0T—
Foto Belgisch
Militair Vliegwezen
Fig. 54. — Een typisch landschap in het Z.O. van Brussel: de serres te Hoeilaart.
De kascultuur, meestal ' van tafeldruiven, is belangrijk ten Z.O. van Brussel, in het dal van de IJsche, te Hoeilaart, Overijsche en Ter Hulpen. De vele serres geven aan het landschap een typisch uitzicht. Op het voorplan, tussen het kasteel en de kerk, ziet U de vijvers, gevormd door #le IJsche. U hebt hier een voorbeeld van de golvende Brabantse plateau : op de dalbodem is men ongeveer 35 m. hoog, op het bovendeel van de foto, waar U links een stukje van het Zonienwoud bemerkt, bereikt de hoogte ongeveer 100 m. U kunt dus bemerken dat de serres vooral op de zuidwaarts gekeerde afhelling gelegen zijn. Het dorp is ontstaan op een gerooide plaats in het woud.
Het sterke Brabantse trekpaard wordt overal in de Leemstreek gefokt. De voornaamste stoeterijen zijn gelegen in het gebied tussen Brussel, Nijvel, Aat en Aa]st. Andere belangrijke centra zijn Geldenaken, Perwez, Gembfoers en Ninove.
Kenschetsend is de uitbreiding._van. . _: de weideouervlakte. Ze staat in rechtstreeks verband met de geleidelijke ontwikkeling van de._paarden#okke. rij en nog meer met de zeer snelle uitbreiding van de runderteett (slachtvee). -
In het oosten (Haspengouw) kweekt men vooral slachtvee : voor het vetmesten van het vee gebruikt men o. a. de suikerbietenpulp, afval uit de suikerfabrieken. Het
.
IO2
v ^ ...
^. ^
..
.....
....
.....
Fig. 55. -- Een typische hoeve van de Leemstreek de gesloten bouworde. Typisch voor de Leemstreek is de grote hoeve, in gesloten bouworde opgesteld rond een groot, vierkant of rechthoekig binnenplein. De verschillende gebouwen, woonhuis, stallingen, schuur, enz., zijn aan elkander vastgebouwd. Een of twee inrijpoorten geven toegang tot deze omheinde binnenplaats, waar zich gans het leven van ,de hoeve afspeelt. Let op de grote inrijpoort. Rechtover de poort ligt het woonhuis (rechts achter op de foto) . Rechts van de inrijpoort ( vooraan op de f oto ) bemerkt U de schuur, de stallen en andere gebouwen. Gewoonlijk liggen de hoeven van de Leemstreek in de dorpen. De alleenliggende hoeve is een uitzondering. Vergelijk met de Vlaamse hostede in losse bouworde. westen van de Leemstreek, met zijn reeds veel kleiner hoeven, bezit meer melkvee.
Hier zijn de grote bevolkingscentra trouwens talrijker en is de verkoop van melk, boter en jonge kalveren zeer winstgevend. Het vetmesten van zwijnen _ gebeurt haast op iedere hoeve. De hoenderteelt is eveneens algemeen, maar wordt, zoals in Vlaanderen en Kempen, een specialiteit van enige grote kwekers. D. NIJVERHEID.
1. De Iandbouwnijverheid. De suiherntiiverheid is de voornaamste. Talrijke suikerfabrieken, die de ruwe suiker produceren, liggen verspreid in de teeltgebieden. De raffinaderijen zijn niet talrijk, maar kunnen ontzaglijke hoeveelheden _._.__. ruwe suiker verwerken._ Het voornaamste centrum hiervoor is Tienen.
1 03
De maalderijen en brouwerijen ( Brussel, Leuven) zijn zeer . talrijk. Vroeger betrokken ze hun grondstoffen uit de streek, nu grotencreels uit het buitenland. nij verheidstakken. 2. Andere .. . en Dij .`.e De ^c^^ erindustrie is het belangrijkst tussen Zenne ,^^ ,. .: (Brussel, Genval, Zaventem, Nijvel, enz.) ; d e ^e^er^n dus trie __ , in de Zennev ä^ei ( Brussel, Vilvoorde, Zaventem, Halle) ; de schetikundi ^ . ^ ._^e nijve^ eid om = Brüsse^ ; de textielnijverheid (wo!, katoen, täpijten, kant, kunstzijde) om Brussel; de meubel- zee ^i-, olie- en rubberin ustarie Charleroi verrezen eveneens rond . .. _de— _,. . . _,, , T.^h_oöfdstad. „ . ^..^^... x . ^,^ . .Lang , ., , . . s - ^ie kanaal j naar hoogoveni uitrig toe e indüstrietakkeri; tot de ^^ andere, zeer talri (Klabbeek). ^
-
_. ._.
__.
E. DE STEENGROEVEN.
Waar de bovenlopen van de rivieren het primaire gesteenteblok heb__ ben blootgelegd (waar ?) komen talrijke steengroeven voor. Uit het ondercarboon ontgint men blauwe arduinsteen (Ecaussinnes, . Feluy-Arquennes, Zinnik) en kalk (langs de Schelde van Antoing tot D oor, ' nik en langs de I'ieton). de primaire kwartsieten te Dongelberg uit men ontgint Straatstenen . . . , . _. _ en te Lessen. De tertsaire zandte Quenast en uit de eruptieve or ^'tierieten steentagen leveren a e prachtige witte bouwsteen van Gobertange. -
-
-
VI. BEVOLKI NG EN BEVOLKI NGSCENTRA.
zeer groot : 25o inwoners p er Km2. De Brusselse De dichtheid_ .,.,is . per Kmz. inwonersagglomeratie er ^i^^ gerekend bekomt men 3-8i inwoners
is de streek met het grootste aantal dorpen. Het bevolkingscijfer in algemene regel, klein : 250 tot 1000 inwoners (vergelijk echter, is van deze dorpen met de Polders) . De alleenliggen.de hoeven zijn een zeldzaamheid : gans de bevolking leeft in de geconcentreerde dorpen. Het _, ._ Brabantse heeft maar half zoveel gemeenten als Haspengouw, maar ze zijn beter bevolkt (van 1000 tot 5000 inwoners) . De grote centra zijn er talrijker, Haspengouw
In Haspengouw.
22), voornaamste centrum van de suikernijverheid, Hoegaarden (5), Getdenaken (4) en Zoutleeuw (2,2). Gembloers (5) messenmakerijen, Borgworm (4), Landen (2,5). Tongeren (13) op de Jeker en Sint -Truiden, de eerste fruitmar t . Nan on s land. .....
In Brabant.
Brussel ligt in het noordelijke deel van de Leemstreek. Zijn be:ang dankt^ . e -aan de functie van hoofdstad. De stad zelf telt slechts i g Woö inw^ maar met de talrijke en grate voorsteden vormt ze een agglomeratie ---
1 04
-
van meer dan 800.000 inw. De Brusselse voorsteden zijn : Anderlecht (88), Molenbeeh (62,6), Jette (27,7), St-Gillis (61,3), Ukkel (52,8), Els; ene (89,3), Etterbeek (49.2), St-Joost-ten-Noode (28,7), Schaarbee_h_ (123,4), Vorst (45 , 7)• - Deze voorsteden vormen het centrum van een belangrijke en zeer verscheiden industrie : meubels, papier, bier, stoffen in kunstzijde en katoen, chemische producten, olie en zeep, rubber, enz. De agglomeratie werd eveneens het centrum waar grote banken en talrijke handelsinstellingen hun zetel hebben gevestigd. Daailpij werd Brussel, door het zeekanaal naar de Rupel en het kanaal naar Charleroi, een belangrijke binnenhaven. Steeds verder reikt het drukke stadsleven en bereikt reeds de verder afgelegen gemeenten : WatermaahBoschvoorde (18,5), Oudergem (18), St -Pieters-Woluwe (16), St - Stevens- Woluwe (2), Evere (15), Ganshoren (8), Wemmel (5,5), Ste -AgathaBerchem (10,5), Zaventem (7,6), Linkebeek (2,8), Diegem (4,3), Vilvoorde (26,1), Haren.
Bij Brussel liggen nog Assche (11), Hoeilaart en Overijsche (serredruiven). .,._.. Leu ven, (40) middelpunt van een belangrijke agglomeratie van 70.000 . mw., met Kessel -Loo (i4,3), Wilsele (5) en Heverlee (11,5), metaalfabrieken, maalderijen, brouwerijen. Nijvel (13) (papierfabrieken) en Waver (8) zijn marktplaatsen. ^^
In Henegouwen. Doornik (35) is de voornaamste _ stad van deze streek, cementfabrieken, evenals^ Antoting (4) , verder Aät (wolgoed) (1 o), Lessen (io) (straat. stenen), Zinnik (1 o), 's Gravenbrakel (1 o) en Thuin
I05
De Nijverheidsstreek I. GRENZEN. OPPERVLAKTE.
De Nijverheidsstreek strekt zicht uit over het Henedal, het BenedenSamberland, het Maasdal van Andenne af en een deel van het Land vari Herve. De grenzen der Nijverheidsstreek komen in grote trekken overeen met de aflijlipg van het steenkolenbekken, waar dus het steenkoolhou&nde carboon aan de oppervlakle treedt of op geringe diepte aanwezig is. G De oppervlakte bedraagt slechts 1/20 van de Belgische bodem maar hierop woont 1/4 van de totale bevolking van het land. II. BESCHRIJVING DER LANDSCHAPPEN.
Toth zijn de landschappen, waarin de Nijverheidsstreek zich heeft ingetekend, verschillend. I. Het Beneden-Henedal is een lage (25 m.) brede en zeer vochtige aanslibbingsvlakte. Het jongere rivierslib rust er op zand en krijt. De Paniselberg, bij Bergen, beheerst het landschap op Io8 m. Talrijke afvloeiingsgrpels, afgezet met knotwilgen en populieren, doorsnijden de weiden en roepen et beeld der polders voor de geest. Door de grote erosiekracht der rivieren weird, aan de noordelijke dalwand, het leem weggevoerd en het zand blootgelegd. De bos- en heidebegroeiing herinnert er soms aan de Kempen.
2. Het Beneden-Samberdal wordt van Marchienne af een brede depressie, waarin de Samber tussen lage, zachthellende oevers kronkelt. 3. Het Maasdal ziet er als nijverheidsstreek heel anders uit. Van Andenne tot Flemalle ligt het industrielandschap ten noorden van het Maasdal (behalve Andenne en Hoei) in de brede, bij vlekken beboste, leisteendepressie (depressie van Antheit). Van Flemalle af ligt ze *aan beide oevers van de Maas en de Beneden-Vesder, vaak ingesloten tussen hoge, steile wanden. Maar de buitengewone ontwikkeling van de industriele gebouwencomptexen en verbindingsmiddelen, de talrijke mijnstorten, de arbeiderscite's of corons, de overheersende arbeidersbevolking en ten slotte de met rook behangen atmosfeer hebben de oorspronkelijke kenmerken van het landschap vervaagd en een nieuw landschapsbeeld doen verschijnen : het industriele landschap.
III. ECONOMISCHE AARDitIJKSKUNDE. A. LANDBOUW
EN VEETEELT.
De Nijverheidsstreek heeft dezelfde kwartaire dekmantel als de Leemstreek. Op gebied van landbouw en veeteelt vormen ze samen een streek. Wel komen tussen de industriecentra de akkergronden en weiden
1 06
nog bij vlekken voor, maar voor het economische leven van de streek en haar uitzicht zijn ze van weinig betekenis. B. DE
STEENKOLENONTGINNING.
1. De steenkolenformatie.
De steenkolenformatie, gevormd door verschillende lagen van het carboon, bestaat in hoofdzaak uit een afwisseling van zandsteen- en leisteenlagen. Daartussen liggen dunne lagen steenkool. Deze verschillende lagen rusten, in de diepte, op de kalksteenlagen uit het ondercarboon. De steenkolenlagen zijn dus maar een heel klein deel van de steenkolenformatie : ongeveer 3 t. h. van de totale dikte. 2. Het lengteprofiel van de steenkolenformatie.
Beschouwen we eerst het lengteprofiel (fig. 56). De lagen van de steenkolenformatie liggen in het plooidal van Namen. Door een opwelving van het primaire gesteenteblok is, in het centrale deel van het plooidal, een rug gevormd. Op het hoogste punt van de opwelving (Samson, ten oosten van Namen) is de steenkool weggevoerd door de erosie. De onderliggende kalksteen uit het ondercarboon ligt er aan de oppervlakte. Die onderbreking in de steenkoollagen heeft de verdeling in een oostelijk en een westelijk bekken voor gevolg. De afhelling is nogal steil a) Naar het westen (westelijk bekken). en het bekken bereikt een grote diepte (tot bijna 3.000 m. diepte aan de Franse grens). Helemaal in het westen zijn de steenkoollagen zelfs bedekt met een dikke laag dekterreinen, die niet tot het carboon behoren. Over de staatsgrenzen loopt het bekken door in Frankrijk. Door de grote diepte en de dikte der dekterreinen werden de verschillende st: enkoollagen naar het westen beter bewaard. Daar men nu de magere steenkolen vindt in de oudste lagen (onderste) en de vette in de jongste (bovenste), zal men alle steenkoolsoorten opd'.lven in het meest westelijk gelegen gedeelte van dit bekken (Borinage). Naargelang men naar het oosten gaat, dus naar de opwelvingskruin van Samson, veriwijnen eerst de gaskolen, daarna de vette kolen, dan de halfvette en eindelijk ook de magere kolen. Op de rug van de opwelvingskruin treedt de kalksteenlaag uit het ondercarboon aan de dag. De afhelling is minder b) Naar het oosten (oostelijk bekken). sterk, de diepte daardoor minder groot. Bij Luik bereikt het oostelijk bekken zijn grootste diepte. De jonste steenkolensoorten, dus de bovenste lagen, werden grotendeels weggevoerd door de erosie. Alleen een weinig vette en verder de halfvette en de magere steenkolen zijn overgebleven. Ten oosten van Luik ligt een tweede opwelving (Moresnet). De oostelijke afhelling van deze - welving vortut het steenkolenbekken van Aken.
107
Fig. 56. — Geschematiseerd lengteprofiel door het zuidelijk steenkolenbekken (W. 0.).
a) Dekterreinen. b) Flenu-kolen. c) Vette kolen. d) Halfvette kolen. e) Magere kolen. f) Ondercarboon. g) Oudere lagen.
Naar P. Fourmarier en Lericbe
Fig. 57. — Geschematiseerde dwarsprofelen door het zuidelijk steenkolenbekken (N. Z.).
1. Dwarsprofiel door het bekken van Luik. 2. Dwarsprofiel door het bekken van Namen. Het tweede dwarsprofiel is meer geschematiseerd dan het eerste.
- I08
3. Het dwarsprofiel. Beschouwen we nu het dwarsprofiel (fig. 57). We bemerken dat, op meeidere plaatsen, de lagen verbroken en verschoven zijn, wat de exploitatie ten zeerste bemoeilijkt. Nochtans bestaat er nog een groot verschil tussen de noordelijke en de zuiderlijke flank.
a) De noordelijke flank heeft een zachte afhelling naar het zuiden en daar kunnen de steenkoollagen, niettegenstaande de veelvuldige breuken, toch nog betrekkelijk gemakkelijk ontgonnen worden. b) De zuidelijke flank heeft een zeer sterke afhelling ; plaatselijk liggen de lagen bijna vertikaal. De ontginning is daardoor veel moeilijker.
4. De steenkolenbekkens. Buiten de verdeling in westelijk en oostelijk bekken, onderscheidt men nog volgende verdelingen
I) het bekken van de Borinage, ten westen van Bergen ; 2) het bekken van het Centrum, tot aan de lijn Roeulx-Binche ; 3) het bekken van Char'eroi, tot Farciennes ; 4) het bekken van de Beneden-Samber, tot bij de opwelvingskruin van Samson, ten oosten van Namen ; he deel van het Maasdal tussen Namen en Fl apart industriegewest zonder steenkolen ;
10
e malle
vormt een
6) het bekken van
Luik, van Flemalle tot voorbij Luik. tie ooh deze verdeling op fig. 56. De oostelijke voortzetting, op het Herfs plateau, wordt weleens het bekken van Herve geheten.
5.
be
steenkolenontginning.
In 1938 leverden de Waalse steenkolenbekkens ruim 22 millioen ton steenkool. De opbrengst, niettegenstaande de moeilijke ontginning van de dunne lagen (gemiddeld 43,70 m.) is dus betrekkelijk groot. Maar niet de steenkool zelf is de grootste rijkdom van deze gebieden, wel de nijverheid, en vooral de metaalnijverheid, die haar ontstaan aan de steenkool dankt.
^^^, . . :•. •
/
. •a
••
,^&^° ,. JT aj:' 4 6 ... ?x. '^X^'. 2^
._ `M
..:: ^^
^ ?
^ ^w ': ^
•
^ ,.
:.
.
'
. i.. . ..:.:.. ... .. :.... .
)
4^ ^
•T
:{: .
^ 8 0^CC{}^^ Y • ^ h°P°o.°.w. . .: rj.y^^^^> . k ' b• ^^n>£' ^h1 $ nr +c "`:\ r . < .;^^ 'Fw ^'Z" , k \^ ^^ : •rt3,^k"'4. ~
.4 ^^i... i ^^ ::{:ti.,. ns^^• • ^ ..... ..::Yfi: {.,^{••r •
^£ i ^j^'f * ^J' • x o $^'"^ ^4^^ C'
In 1817 kocht John Cockerill van Koning Willem I, het nude kasteel der Prinsbisschoppen van Luik (rechts op f oto) , gelegen in een bocht van de Maas, te Seraing. Om dit kasteel zou zieh een der eerste en der belangrijkste complexen van metaalfabrieken der wereld ontwikkelen.
Eerste plan : cementfabrieken, gieterijen, ketelmakerijen, kas teel en bureau's Tweede plan : cokesovens, bruggenmakerij, smederij, electrisch e centrale, constructiewerkhuizen, pletterijen Op het achterplan : hoogovens.
Fig. 58. -- Een industrieel Iandschapsbeeld : de Cockerill-fabrieken te Seraing
-
. ^... ny. ..
1.
spoorwegmateriaal,spi jkerfabrieken La Louviere (23) Anderlues Haine -St-Pierre
glas en ceramiek, kunstzijde
Bergen (26) Quaregnon Jemappes
4. Andere belangrijke bedri jven
5. Voornaamste centre
ceramiek en machinebouw
steenkoolontginning (cokes)
3.7
4.3
2. Jaarli jkse voortbrengst in millioenen Ton.
3. Hoofdbedri jven
vette en hafvette
Fidnu en vette
2. Centrum
1. Aard van de ontgonnen steenkolen
Borinage en Bergen
Charleroi (27) Jumet. Gilly, Montignies/s/S. M archiennes-auPont.
electrisch materiaal
staalfabrieken en glaswerk
7
halfvette en magere
3. Charleroi
0.3
Namen (33) Farciennes
chemische industrie
spiegelgias
magere
4. Beneden-Samber
Overzicht van de Industriele gewesten
Hoei (1s) Andenne
landbouwni jverheid
steal- en zinkfabrieken en en ceramiek
—
5. Namen tot Fldmalle
^
Luik (1 ^62) Seraing, Herstal, Ougree.
wapens, electrisch materiaal
steal- en zinkfabrieken, kristalfabrieker
5.1
halfvette en magere
6. Luik
O
^
Vele mijn- en fabrieksarbeiders bewerken een klein stukje grond in hun vrije uren. Rechts op de foto ziet U nog een deel van een mijnstort, die hier het landschap beheerst.
Fig. 59. — De « Cite » van Gohissart, ten westen van Lodelinsart.
Voorbeeld van de buitengewoon sterke groepeering van de huizen in de Nijverheidsstreek. De kleine eenvoudige en kleurloze werkmanshuisjes vormen lange straten, tussen de kleine akkers.
— II2
IV. INDUSTRIELE GEWESTEN. 1. DE BORINAGE EN DE STREEK VAN BERGEN.
De Borinage ligt ten zuiden en ten zuidwesten van Bergen, dus ten zuiden van de Hene Ten noorden van de Hene en in onmiddellijke nabijheid van Bergen words weinig of geen steenkool ontgonnen, maar daar ontstonden bedrijven, die recht verband houden met de steenkolenontginning. Economisch vormen de Borinage-streks en het gebied rond Bergen slechts een streek.
Foto Oblut Fig. 60. — Aan de grens van het steenkoienbekken van de Borinage: Bergen.
Bergen, de « hoofdstad » van de Borinage, ligt aan de noordergrens van het Borinagebekken. Het is een oude stad, met schone monumenten uit het verleden Maar het moderne nijverheidsleven is ook binnen haar muren gedrongen. Het is in haar scholen, Handelsgesticht, Nijverheidsschool, Mijnschool dat de zakenlieden en ingenieurs gevormd worden, die later in de fabrieken en de mijnen van de streek de leidende plaatsen innemen. De foto werd genomen van op -het Belfort. Op de achtergrond van de foto beheersen de storten (terrils) van de steenkolenmijnen van Flenu, als reusachtige pyramiden, de lage, vochtige Henevlakte.
11 3
a) Industriöle bedrijvigheid. De Borinage leeft alleen van de steenkool. L e is bij uitstek het « zwarte land », met zijn lioge storten ( « terrils »), zijn luchtsporen en zijn schachtgebouwen ; met kolen geladen schepen en treinen.. Wel brengt de Bornnage slechta 1/5 opzijn van de steenkool die in Walloniö ontgonnen wordt, maar de steenkolenexploitatie is er de hoofdbezigheid. Men ontgint vooral vette kolen, o.a. de Flenu-kolen, die als gaskolen gebruikt worden.. De meeste mijnen liggen in de twee driehoeken gevormd : de eerste door Cuesmes, Flenu en Jemap•es, de tweede door Boussu, Päturages en Dour. De industrieen, die er ontstonden staan met deze ontginning, nauw in verband en hebben zich ook buiten de Borinage, o.a. ten noorden van de Hene verspreid : springstoffen te Flenu wyerli,chtingsapparaten te Frameries en te Bouverie Atiyen gebinten en machines te Jemappes, Cuesmes en Boussu ; kabele te Horntf en te DourDicheikundige producten te Elouges, te Jemappes, Bergen en TertreciokesOVens, bereiding vaxr briketten en agglomeraatkolen bij de steenkoolmijnen. De fabrieken van vuurvastr producten en ceramiek ( gröot verbruik van steenkool) hebben zieh over gans de streek verspreid, maar vooral ten noorden van de Hene (Bergen,
Nimy, Päturages, Quaregnon, Quievrain, Saint -Ghislain) . Baudour fabricebrt porselein, waarvan de grondstof uit Engeland komt. Jemappes heeft giasnuverheid en Obourg, op de oostergrens van de streek, bezit kunstzijdefabrieken. b) Bevolkingscentra. Het gewest bezit slechts een werkelijke stad : Bergen_ (26,4), de economische «hoofdstad» er van. Andere voorname centra zijn : Quaregnon (18,6), Wasmes (14,7), Jemappes (13,5), Frameries (12,6), ßoussu (12,2), Dour (11,4), Hbrnu (11,3), Cuesmes (10,6), Päturages (10,6), Bouverie (7,7), Ghlin (6,1), Fldnu (5,6), Quidvrain (5 5) Elouges (3,5), Baudour (4,6), Saint -Ghislain (4,5), Nimy (3,6), Tertre (3.3) en 0► b3urg (2.5). ,
,
2. HET CENTRUM.
a) Industriete bedrijvigheid. De steenkolenmijnen zijn er minder talrijk en . meer verspreid dan in de Borinage. Het Centrum ontgint minder dan 1/5 van de totale productie van de zuidelijke bekkens. De mijnen produceren zowel de industriekolen (vette steenkolen) als
de huiskolen (magere steenkolen) .
Belangrijke cokesovens zijn gelegen te Haine- Saint-Pierre, Haine- Saint-Paul, Houde .g_-Aimeries en La Louv Are. De ontginning van de steenkool heeft de ontluiking van de industrie met zieh gebracht. Metaalbewerking en ceramieknijverheid zijn er de hoofdindustrieen. De metaalbewerking is er vertegenwoordigd onder al haar vormen.. Hoogoven F en staalfabrieken zijn, o.a. gevestigd te La Louviere. De grote specialiteit van de streek zijn de constructiewerkhuizen, vooral van spoorwegmateriaab, Men vindt
- I
14
ze o.a. te La Louviere, Manage, Bois-d' Haine, Haine- Saint-Pierre, Haine -Saint-Paul, Rwulx, Seneffe, Familleureux, enz. IJzerdraad- en spijkerfabrieken bezitten Fon -tainel'EvquAr_ds.Vevintm,rpdoeskbliagerijen, fabrieken voor verlakte artikelen, ketel fabrieken, enz. .
De ceramieknijverheid bloeit te La Louviere : cement - ordt gefabriceerd rood Binche ; bekerglas te La Louviere en te Manage. De « hoofdstad » van het Centrum is La Louviere (22,6) . Andere voorname centra zijn : Anderlues (11,8), Binche (10,9), Houdeng-Goegnies (9), Carnieres (8,3) . Morlanwelz (8), Haine-Saint-Paul (7,8), Fontaine-I'Eveque (7,7), Houdeng-Aimeries (7,7), Haine-Saint-Pierre (6,8), Trazegnies (6.6), Manage (5,5), Seneffe (3,2) en Roeulx (2,5) .
3. HET BEKKEN VAN CHARLEROI.
a
)
Industriele bedriivi,gheid.
De steenkolenmijnen zijn in het bekken van Charleroi buitengewoon talrijk, vooral i n het gebied tussen Charleroi en Roux. Dit bekken alleen levert 1/3 van de productie der Waalse bekkens. Zoals in het Centrum worden ook hies vette en magere kolen ontgonnen. Belangrijke cokesovens zijn o.a. gevestigd te Chätelet, te Couillet en te Marchienne-au-Pont. Ook hier is de opbloei van de industrie een gevolg geweest van de steenkolenontginning. Ze heeft zieh eerst neergezet in het Samberdal, op de steenkolenlagen. Maar de alo.mvattende bedrijvigheid heeft zieh steeds verder uitgebreid, vooral in de dalen van de bijrivieren : in het dal van de Heure tot Ham-sur -Heure en zelfs tot Berzee en Thy, in Tussen-Samber-en-Maas, in het dal van de beek van Acoz. tot Bouffioulx en Acoz. Hoofdbedrijven zijn de metaalbewerking en de glasnijverheid.
Alle vormen van de metaalbewerking zijn hier eveneens vertegenwoordigd. Hoogovens en staalfabrieken liggen o.m. te Marchienne-au-Pont, Couillet en Chätelet ; draadfabrieken te Dampremy en te Marchienne ; ketelmakeri jen te Gilly, Jumet, Lodelinsart, Marcinelle en Chätelet ; constructiewerkhuizen voor spoorwegmateriaal, uitrusting voor fabrieken, vulhaarden en vooral van dynamo's en electromotoren te Charleroi en verder verspreid over de verschillende centra, waar men eveneens fabrieken vindt van plaatijzer, profielijzer, blik en verlakte artikelen. De scheikundige nijverheid is ontstaan bij de steenkolenmijnen. Ammoniak. soda, zwavelzuur en scheikundige meststoffen zijn er de voornaamste producten van.
De ene industrie verklaart het ontstaan van de andere : vuurvaste stenen voor de hoogovens en de cokesovens, stalen vaten en pullen voor de chemische producten, enz. De glasni jverhoid vindt ter plaatse haar brandstof ; de andere grondstoffen, zand uit Tussen-Samber-en-Maas en de Kempen, kalk uit het. Doornikse, worden
I15 gemakkelijk aangevoerd over de kanalen. Een vijftigtal fabrieken, waar voornamelijk vensterglas en Hessen worden gefabriceerd, liggen verspreid over de streek. De voornaamste centra zij il Dampremy, Loidelinsart, J nniet, Courcelles, Roux en Gilly.
b) De bevolkingscentra. het bekken is Charleroi (27,3) . Andere voorname centra (24,6), Montignies-sur- Sambre (24), Marchienneau-Pont Chätelineau (17,8), Courcelles (16,5), Chätelet (15), (21,6) (12,3), Mont -sur-Marchienne (11,5), Lodelinsart (10,6), Ransart (10,1), Roux (10), Gosselies (9,7) en Monceau-sur- 'Sambre (9,7).
D e « hoofdstad » van zijn : Jumet (28,9), Gilly Marcinelle (20,5), Couillet (13), Dampremy
4.
HET BEKKEN VAN DE BENEDEN-SAMBER.
a) I ndustrible bedriyvigheid. Voorbij Farciennes worden de steenkolenmijnen zeldzamer. De bedrijvigheid is er dan ook minder groot, de bevolkiiig minder dicht. Tussen de industriele centra leggen de weiden en akkers een vrolijke tint. De metaalbewerking is 'hier van . weinig betekenis. Vermaard zijn nochtans de kachelmakerijen van Tamines. De hoofdbedrijvigheid is de glasnijverheid, en speciaal de spiegelglasindus• trie. De fabrieken liggen bijna alle langsheen de Beneden-Samber. Aiseau, Auve lais, Moustier, Franiere en Floreffe zijn er de voornaamste centra van Verder reikt
-
deze industrie tot Namen (Jambes) . Naast de spiegelglasindustrie bloeit de scheikundige nijverheid reffe, Vedrin ) .
(Aiseau, Flo-
b) De bevolkingscentra. Langsheen de Beneden-Samber ligt een hele reeks belangrijke centra : Far(10,1), Auvelais (8,3), Tamines (6,3), Aiseau (3,7), Jemeppe (3,7), Floreffe (3), Ham-sur- Sambre (3), Moustier (2,5) en Franiere (1,3) . Waar de Samber in de Maas vloeit ligt het belangrijke centrum Nan'^ °m, provinciehoofdplaats en belangrijk knooppunt van spoorwegen. De stad telt 32.800 inwoners. Met de buurtgemeenten Jambes (9,7), Saint-Servais (8) en Belgrade (2,4), is ze het middelpunt van een agglomeratie van 53.000 bewoners en de zetel van een veelzijdige industrie (spiegelfabrieken, k( telmakerije.n, leerlooierijen, zeepfabrieken, enz.). ciennes
4.
HET MAASDAL VAN NAMEN TOT FLEMALLE.
a) De industriele bedrijvigheid. Tussen Namen en Flemalle komt plaatselijk de kalksteen uit het ondercarboon aan de oppervlakte. Daar verdwijnen dus de steenkolenmijnen. Eens voorbij Andenne verschijnen weer steenkolenmijnen, maar heel belangrijk zijn ze niet. De industriele bedtijvigheid, die zieh hier ten noorden van de Maas gevestigd heeft, Staat minder in verband met de steenkolen, die trouwens grotendeels worden aangevoerd langs de bevaarbare Maas, dan met de andere rijkdommen van de ondergrond en met de goede verkeerswegen (Maas, spoorwegen) . Andere industrieen
:ib zijn in het gebied ontstaan bij de ertslagen, die thans uitgeput -zijn. Alleen bij Hoei (Couthuin) wordt ,:,,nog een weinig ijzererts ontgonnen. Andenne, Hoei en Marche les Dames hebben:^ ;1Jzer- en staalnijverheid ; \Sclaigneaux, Hoei (Corphalie), Hermalle en Engis bewerken zink ; Wanze beziti ^^- cementfabrieken ; ,^„ , lay heeft producten ; Ben Ahin bezi^' k alk4vens. `^eramieknijverheid en fabriceert ,vüurvaste Langs de vallei van de Hoyoux :4f erbreidde de metaalbewerking zieh erder zuid waarts over Condroz tot Marchin. -
-
-
b) De bevolkingscentra. De voornaamste bevolkingscentra zijn Haei (13,8) en Andenne (7,7), beide industriele centra. Andere centra zijn : Amay (6,6), Antheit (3,5), Ben -Ahin (2,5), Engis (3,7) en Ampsin (2,8) . 't). HET BEKKEN VAN LUIK.
a) De ind'ustrible bedrijvigheid. Van Flenialie wordt het steenkolenbekken opnieuw dieper en koren ontginningen voor aiin beide Maasoevers. De jongere lagen zijn zo goed als uitgeput en het bekken levert haast geen industriekolen meer. Een zeventigtal mijnen zijn in ontginning en leveren nageiioeg 1/3 van de produc,ie vaii het Waalse bekken x, Ontginningscentra zijn o.a. Ans, Flemalle, Herstal, Jemeppe, Luik, Monte.
gnee, Seraing, Tilleur, Angleur en Ougree. Het steenkolengebied loopt voort op het Herfse plateau, waar o.a Fleron, Romsee en Micheroux voornaine ontgin .
ningscentra zijn. Zoals in de andere bekkens is ook hier de metaalbewerking ontstaan op de steenkolenlagen. De industriele bedrijvigheid heeft hier de beide oevers van de Maas in beslag genomen en heeft zieh zelf s verbreid in de dalen v an de Beneden_
Ourthe en de Vesder. t Nog meer dan te Charleroi is de,i ^jzer en staalnijverheid ..., ...:.. . __-- - .: ..._ ... _ _._. .. ^ hier volledig verte.. .-.: genwoordigd, van de hoogovens en staalfabrieken af tot de kleinste metalen voorwerpen en de meest ingewikkelde machines. De hoogovenindustrie is enigszins geconcentreerd stroomafwaarts Luik, o.a. te Seraing, Ougree, Angleur, Grivegnee, Chenee. Te Luik en in de industrie;le centra uit de onmiddellijke omgeving, bloeien vooral deAconstructiewerkhuizen : ._._ . .^
-
^
^
^
ketelmakerijen, stoommachines, lokomotieven, spoorwegmate ^ iaal, electrische toestellen, rijwielen en vrachtauto's, spijkers spelden, kabels, rivierboten, enz. Een speciale vermelding verdient wapenfabricatie. Ze is een oude Luikse
nijverheid ; Luik, Herstal, Jupille en Ar-genteau zijn er de voornaamste centra van. Geweren, pistolen, revolvers, kanonnen, machinegeweren, enz., zijn zovele spe cialiteiten uit het Luikse bekken. De zinkindustrie bloeit eveneens in het Luikse. Vroeger werd het erts hier in de nabijheid (Moresnet) gevonden. Nu worden nog haast alleen vreemde ertsen bewerkt. Al de vormen van de zinkindustrie zijn vertegenwoordigd. Voorname centra zijn : Angleur en Hollogne-aux-Pierres.
I17
Fig. 61. -- Een belangrijke Belgische industrie : de kristalfabrieken van Val-Saint-Lambert.
Toen, bij het begin van de XIXe eeuw, het mogelijk was geworden steenkool als brandstof in de glas- en kristalnijverheid to gebruiken, verhuisde deze industrie van de Ardennen naar het Luikse steenkolenbekken. Op de westelijke uithoek van het grondgebied van Seraing, op 10 Km. stroomopwaarts van Luik, werden in 1826, deze beroemde fabrieken opgericht. Ze liggen in het dal van een klein bijriviertje van de Maas, aan de bocht van de stroom en aan de voet van eeii vooruitstekende rug van de Condruzische Ardennen .De fabriek werd opgericht in de gebouwen van een oud klooster, waarvan sommige delen nog overblijven. Geleidelijk werd de fabriek vergroot. Daaromheen verrezen arbeiderswijken, gebouwen voor ingenieurs en bedrijfsleiders, enz. Zoo groeide het bedrijf tot een der grootste van ons land (5.000 arbeiders) en, in zijn aard, tot een der grootste van de wereld. Zijn producten zijn wereldberoemd en worden voor de 9/10 uitgevoerd. De luchtfoto werd genomen van boven de Condruzische Ardennen, in de richting van het noordoosten. Links ziet U nog een deel vaii de Maasbocht, rechts twee rijen witgekalkte werkmanshuisjes en, op ,de actergrond, de rest van Val-Saint-Lambert een wijk van Seraing.
II$
De glasnijverheid is vertegenwoordigd door de beroemde kristaifabrieken van Val-Saint-Lambert. Ook gewoon glas wordt gefabriceerd, o.a. te Chenee . Naast deze hoofdbedrijven zijn nog belangrijk de loodbewerking, de rubber bewerking, de zeepziederijen, de Ieerlooieri jen, de olienijverheid, de papierni jverheid, de woiweveri jen en de seheikundige nijverheid. -
b) De bevolkingscentra. De « hoofdstad » van het bekken is Luik, dat, niettegenstaande de geweldige industrialisering een mooie stad is gebleven. Luik telt 162.000 inwoners. Het is het middelpunt van een reusachtige agglomeratie, waarvan de voornaamste centra zijn : Seraing (43), Herstal (27), Ougree (19,7), Grivegnee (17,7), Bressoux (16), Jemeppe (13,9), Ans (13,3), Angleur (11,1), Chenee (10,7), Montegnee (10,4), Jupille (7,7), Beyne-Heusay (6,2), Hollogne-aux-Pierres (5,2), Tilleur (5,7) en wandre (6,3) .
IV. DE BEVOLKINGSDICHTHEID VAN DE NI)VERHEIDSSTREEK. Op slechts i%20 van de Belgische bodem leven hier I 1/2 millioen mensen. De bevolkingsdichtheid is dus ongemeen groot : meer dan goo inwoners per Km2. De Borinage met 785 inwoners per Km2, blijft onder dit gemiddelde, maar in het Luikse wordt het gemiddelde verre overschreden met 2.800 inwoners per Km2. Feitelijk vormt de Nijverheidsstreek een opeenvolging van grote agglomeraties, waartussen soms niet eens een onderbreking voorkomt (o.a. tussen het Centrum en Charleroi) . De huizen zijn sterk gegroepeerd en, zelf.s tussen de centra, vormen ze lange, eentonige straten. De meeste dorpen zijn daardoor aan elkander vastgebouwd. Met hun lange rijen kleurloze werkmanswoningen en u corons », hun sombere fabrieksmuren, hun reusachtige terrils hebbe„ ze alle hetzelfde sombere uitzicht en vertonen ze dezelfde keumerken.
I19
Het Condruzische I. GRENZEN. OPPERVLAKTE.
Het Condruzische ligt tussen het Samber-Maasdal en de Ardennen. Het Land van Herve in het O. vormt een afzonderlijk landschap. Men kan de grens tussen het Condruzische en de Ardennen bepalen : a) op een geologische haart : ade grens wordt gevormd door een smalle strook kalksteen (gemiddeld3 Km. breed) uit het middendevoon. b) op een oro-hydrographche haart : het Condruzische vormt in het Z.. een brede depressie, waarboven de Ardennen steil uitsteken (hoogtelijn van 30o m.) waardoor het Witte Water en gedeeltelijk de Lesse en de Ourthe stromen. c) op een kaar^; die de verbreiding der wouden aantoont : de kalkstrook ligt als ,e°en witte gordel (akkergrond) tussen de groenbeboste depressie van Famenne en de Ardennen. d) op een.-'lZaart, die de verspreiding der gemeenten aangee f t : vooral op de rand der vruchbare kalkstrook, liggen talrijke welvarende volg ze op de kaart landbouwdorpen en marktsteden., De belangrijkste zijn •. want ze geven tevens de zuidelijke grens van het Condruzische aan Chimay, Couvin, Beauraing, Wellin, Nassogne, Marche, Erezee, Ferrieres, Remouchamps en Louveigne. De oppervlakte van het Condruzische bedraagt minder dan i /6 van de Belgische bodem.
II. ALGEMENE KENMERKEN EN LANDSCHAPPEN A. DETERMINANTEN.
I. In het Condruzische komt het primaire gesteenteblok aan de oppervlakte. 2. De primaire lagen komen in noordoostelijk gerichte stroken aan de oppervlakte ; ze zijn zeer verschillend van aard (kalksteen, zandsteen; leisteen) en van hardheid en hebben dus verschillende weerstand geboden aan de erosie. 3. Het Condruzische wordt overdwars (loodrecht op de noordoosteltak gerichte stroken) doorsneden door steilwandige rivierdalen (Maas, Hoyoux, Beneden-Ourthe en Beneden-Ambleve) .
▪
— 120
B. GEVOLGEN.
1. Het oorpronkelijke plateau werd door de erosie sterk gewijzigd a) de zachtere lagen (kalksteen en leisteen) werden het sterk it aangetast en vormen in de regel depressies; b) de hardere lagen (glimmerzandsteen) werden minder aangetast en vormen in de regel ruggen; c) we krijgen dus een afwisseling van harde ruggen, gescheiden door depressies. lvsschtn. Sar^ ,bc ^ .cn_MaaS
-e E-
^^ .
•••
S d
7 b7 t .ö
rA
.r^
.
• Now/ %^^^^ I V rl^ 01111040 ll0 ^^^^^;^^ ^i^i^^^^•_. .t yr"i • f ^
,
,
^s^t ^
♦
1'►
^^---^^
^^ ^ r
--`
^
!-,
5
i'
i ^^.^ ^^ ^ ^^ .. ^r i ^ —%_ --•.`^—"-^^^^ ^
i^^ ^ -^i ^- ^J1^'
r" ------- ^
-^,- ^ % :f' ^
✓
% Naar M. Leriche
Fig. 62. — C 3schematiseerd profiel door het Condruzische (N. Z.). (Tussen-Samber-en-Maas en Fagne).
1. Cambrium. 2. Siluur. 3. Onderdevoon. 4. Kalksteenribbel uit het middendevoon. 5. Bovendevoon : hoofdzakelijk koraalkalk (marmer) . 6. Bovendevoon : glimmerzandsteen in Condroz en TussenSamber -en-Maas, leisteen in Famenne en Fagne. 7. Kalksteen uit het ondercarboon. De zuidelijke breuk in de Naamse plooidal werd weggelaten.
2. de noordoostelijke ribbel- en strookvorm is dus overheersend en beinvloedt op zijn beurt de richting van de bijrivieren en de wegen. 3. het Condruzische vertoont een grote verscheidenheid van landschappen, verschillend op gebied van het relief, de aard van de bodem en de economische betekenis. De grote delen zijn : a) in het noorden, de glimmerzandsteen- en kalksteenstreken : Condroz en Tussen-Samber-en-Maas; b) in het zuiden, de leisteenstreken : Fagne en Famenne. Door zijn hogere ligging, zijn rotsbodem, zijn reeds belangrijke schaarse bevolking, zijn guurder reeds bosbegroeiing, zijn klimaat (gemiddeld 2° lager dan te Brussel, gemiddeld 100 vorstdagen, besneeuwing 40 dagen) meldt het Condruzische reeds de Ardennen aan.
— I2I —
r— YQ
:
'•. • ^^•^^.^•/^
'
. ^
^ ^ - •- _ ^.!
i
_
^ ` ^ -. ► ,^►^^ ^
^
: ^^-*;a, a^
^
• ``
"" ^1►^
:
,0, 4W ‘^ ^^;^^ ^ ,`
•^
r.•V^^
- ^^
Ii
^
'-- T= , / r ^ ^^ f^^ _^^p^, `.'^•^ f/ ^. ^ {^O^t : ... + '7'S¢+' ^ ^ ' , ''• .•• ` ' .•• . ^ ^ ^t ^ ^^ ! •
^`^ - - "^ r
:^^
l.^aa . r ^ ^ ^
; ^,i^^^^
^ ' 1i^\ ...ttt" . ii"'^^-
y ^^'^ ! v` '.r,.-^ /.•
` ^-R^^
I, '. ^ (^ e: `^ ^.`• • `^ ' > : ': ' ^ i 1 . }^ a,& a1. /$.a1 ^ .~'^^ 1`'9^ri ► .•^^ p •`^ f ^ y A ^ - .^'A^i\ ^ ^^ ^ ^ ^.` ^ ` +''^°_^ ,^ ^d ;^•i. "....4 I
^.
Q.^• ^ ^ ''n ^`` -^^ ^^ .^: ^ ^
r^-'^
1^^
„^ ^' '
^•:^ ^
. ^_^ {•^^;"1 ^1 i` 1d1►• f •y;`• ^^^ a.^ f ' ' -. ^ ^ ^^^'^`^' '`^•., ^^ .• •,^ : ^.^. ^ ^}^/^+^ ^ ^• ^1: lj a;.:^.^ pp(( . ^./^ ^ ^/ - ^.•.`^`tY ,•1,^^^
ma { _
^► ^^ u ^ 7i %a ^'^ ^•^'
\
,
/^ ^ -
^^17
^d^^
\
_ __
^ .^' S
• °^
"^F
^d ^j.i • '^ : ^ly . +^: ^ JJ:.• ^ (• IR,). ♦ . ^^.^ • ^1 .• ^` '- ^^} ^^ , ) ^ —p —''^.^.^ ^ ^^^^^ ,, .. . e N1 °^•' ^ ,--- ^,^^-^N^ ^.= ^^ir iR^^ , ^'° r 'r -• ^^ ^ ^' ^^; ' a'^
^^
^
^
'^^
_^
-
i •—^^._^ i 351.1 „.,,4. . ^ " ^" •°" ^.^.;^ ^a. °y
^`^^1 ► ' ^. . ^
w o . _
\\`` ^r^ . ^ ^
•. \ •iWw^q^ ^^.
r^ .
^ ^ ^J^1
j • : .; ^
'friar .
^^
`^
T. . •
°^-_
^ ^^,
^
^i'^,5 1
^/ [
'
^^ =
\ ^ ^ ..-^ ^
^
i
,
_
^ ^^ - , . . ^^ — •r.
fffiii
.•
^r ^^ ^ ^ ^ .. ^^w^,^^'; ^
. ..•
,^ ^' '^.
^'
;
^
^
k
+SE
,f ; ^ ^Ö^f',• ^ ^'
^
^
f
•
#..
ia• ^ ► " ^^ ^ ^•M; ,lik l ^ ^^ '•'
^ M-"^^ ^'^j
^
'
•
;^7, '
'. ` . ,' .
s
*, ^a-5^I %JA xv _ ^• ,, .. 1:46;
.
••
'"
lJ^ .
l
,.C^'^ ^
^ ^^
•-..5^^ /t
. ✓^ ,^ ^^.
r '^i^e^ ,^s^ , _y ^ ^^^ ^i' ^
_ ^- " .^-^" ' ^
!T-: s °
ar
xx ^; ^ }1^ /– ^ -y ^ ^ ^j /^^ . „e\' ^ .' +; / ^ , . r^ // / ^^^ ^ =••. ' =i .^.^^ - .'^..I ^ / •`C ^ (//// . s•. ^/ ^ (/(^/• ^_ . -r . % . /, ^'- _ ^ .C(i r
n%
i ^
ZS
. •- ^ ^ L^ '.`
...`'
r
^^ `^ ^ ^--. ^. ^^' '^`l ^i^ ki a
/f! ^a :^ ^^ ^.P ... ^ \'.{I^ •i^^ J _^^ /^ ^ . ^i/ .• ^ ^ ^L ^ \;^``'' /^ -, .• e^ ./y^ _^ 107^ r^ ^J ^ ' .^r , , ^E^ ^-a ; ,' -ai ^ ! ^ 9k 1 L . '^ a ' •`; . ' -4, t^^^^ ^( ^ i, ` ` ^\} ^ ,. ' a ,• ^, Ei ^ ^ ^ ^ - ' `\- • , . : r i• ^ ^f /j ` _ 4 ' /• ^^ ^ ,. ^ _ 5., ^ .ru. ^ ^ ' ,' ^ ,! ^ ^ i`t ^ '•• ^/^: ;:.. ^ ^ ^ _^ ^^u^ r — ^; ^ ^ ^^\ • ^ ^^^ ^ •^ •• ^ ; S-p^^ ^\^^G ^ ^-?^^ '. ^ `^ ' -; /',► l ' ^ ^• •
Ir
\ ,f--'_
t ^
a.
Zu
,
• ' . };
T
!
” ^ /' .` V
^
4
a t' ^' i:`^ '•
•'
'
^, •`
\'
^
l:
^."^^ ' .. ^ .
^y'M8 •.o ^^^^^ -" ' ^. _ ^ ^^ f^'c'"" i ^ :l _ ^ ^ '. ^ s^ , ^^ ^:^^^ ö ^^^ .. ^ :i >. ^ ^ ^ - ,.: ^ ^^ . . ^ ^ ^ ^• ^'^ ^ ). ` 's t \1^ g, . ^i^ , ^„^, V.= • ^^^^ ^ ^ ^^^ ' :P ;^ ^.üt ;^^ , ^^^^ ^;:^^^^_^^^,\^_ -^,^' ' • ,c _ ^ _ ^r ^- ^^^^'. ^-^.. ':s y ^-- "^ ^ 4_^' ^^ r ^ •! ^^ " , ,^.^_^,,^ ' '"' ~^^ im~' ^^--^
• - r''^` `\ r ^
' .^'
,
,'-'
.a
'• :9 ^•
. ••
•
` ^`^ -pa
^ ^,\ ^_ ^;'`'' . ` ' s ^ C.^-^ , _^`` .- ^ bt. `^° o. -.xc 7 f3 ` ^ ^• /r^ . ti/ ^ <'•° ^ •!^ ~^T^^7^ ^ ` 1` ^^^^^ ^'"^ ^ ^ ^I ' ' ^f "` ,'^ . ' ^^ fc, ^^^' ► +^- C . ^ ^ t ^IL '^^i ^` '^J . ; ' . Y. ^Q ^ , ^ // •_ . / r , ,r \ \ ^^,.I^}^ ,(^ ' t • ^^ ^ ^ a, ` •, . •^ -'^^ 4 P ^ ;^^ a,i•^, ^^^ '1` ^^^ ^ ^ ~, 1-^
..//
^^^`^
'•e .^ `°:
^ ^^+ ^ 1;14,--47' ^ 9 .I 'b' -.il ^^ -- ! -; ^^
,
^•
^^ a^
1. • ^ -._ ^
L. J,^%
^r1,^ P ^^r•r/ , ^'•:^ I/ ^^^ , ^ ^ e.0.^ ^
^I / i r^
` °'
i
'^^^ ✓
e ^' ,r'^ ^ r^ ^ ^ ^^ ^!, ^^ ^. ♦^ , ,, ,^ - •,,f •^.^,,.°^^, '^2^ ^^,, ^ ^ ^:^^ .'^ ^^ s, ra'O .oo
^^'.^
V
F
...
•^' `—T
`^ ` . ° ^ . ^dN^ ^ .^. . '.\^\^ ; .." ^' .\ 'T 4 ^ ,, ^ ,' • ° •. +, •e ^^ ., . • ^ ^ ^^•-^ ^, «
^,- ^ ,
• ... .. 1jy:
' 'M. i '° ° ^"
'^"-
1
-q
-^s • ^ ,^^
:
^ , • ^ i.E. ^b
^\i1 r^
•1 .
^ ^`_^ ^ `=^^`''^')^ 1 l ► ' ^.
, : ^. . • • , ..
^
^^
' "‘e.0--^ -'--- -
^ ^ ^ ^ ^^: ;
Fig. 63. — De kalksteenribbel, ten W. van Beaurai»g.
Up dit kaartje komt de kalksteenstrook, met haar heti'c, kl:eli jk
Z. (). gericiite w egen duidelijk u:t. In het N. ziet U een deel `-an de beboste Fameiine : de e hoogte blijft grotendeels beneden 200 m. In het Z . beginnen clr Arcletinen ; de hoogte stijgt vlug tot boven 300 m. gro`.e dorpen, haar N.W. —
s r -K r•
-_ — ^
^^^.it
122
Ill. BESCHRI JVI NG DER LANDSCHAPPEN. A.
DE GLIMMERZANDSTEEN- EN KALKSTEENSTREKEN : CONDROZ EN TUSSEN-SAMBER-EN-MAAS.
1. Grenzen. Condroz en Tussen-Samber -en-Maas, reiken in het Z. tot aan de depressie van Famenne. 2. Bodem en relief. De noordoostelijk gerichte gesteentestroken bestaan uit glimmerzandsteenruggen (bovendevoon) van gemiddeld i Km. breedte, tixhes geheten, en kalksteendepressies (ondercarboon) van 2 ä 5 K m. breedte.
In Condroz schommelen de tixhes om de 30o
m.
Naar het Z. werden ze mi n der door de erosie aa.ngetast ; erikele uitgesnedeli vlakke plateau's getuigen er van het vroegere relief
en.
: de plateau's van Haversiri
e n Barvaux-Condroz blijven bestendig bij de 340 m.
De depressies liggen tussen
200
en 250 m.
Tusser.i-Samber -en-Maas is lager
: de tegenstellingen tussen tixhes en de minder opvallend ; ten W. van de Eau d'Heure (land van Thuin) presizjn
zijn de depressies verdwenen.
Onmiddellijk ten Z. van het Samber-Maasdal komen de onderste lagen van het gesteenteblok aan de dag (siluur en onderdevooii) . Deze harde lagen o.a. van kwartsiet, die ook in de Ardennen blootliggen, zijn begroeid met wouden. Me n noemt daarom de noordelijke rand de Condruzische Ardennen. Te n t W. van de Maas heet deze harde rand : Marlagne.
3. Hydrographie. De Maas, de Hoyoux en de Beneden-Ourthe, die dwars door de gesteentestroken vloeien, hebben door het plateau diepe en vaak steilwandige dalen ingesneden. De verscheidenheid der gesteentelagen zorgt voor afwisseling in het dallandschap : bij de tixhes vernauwt het dal ; bij de depressies verbreedt het ; steile kalksteenfalaises wisselen of met de zachterhellende beboste zan,dsteenwanden. Ook kennen de Condruzische dwarsdalen, vooral het Maasdal, een druk toeristenverkeer.
De bijrivieren van de voornoemde dwarsrivieren, volgen de kalksteendepressies. Zoek voorbeelden op de kaart. De gespleten kalksteen is zeer doorlaatbaar; daardoor zijn meerdere kalkdepressies droog. De beekjes, die van de tixhes afdalen, verdwijnen soms in spleten, chantoirs » geheten, vloeien onder de grond voort om verder weer op te borrelen. Dit kan o.m. waargenomen worden in Secheval ( = droog dal) bij Remouchamps.
Fig. 64. -- Het Dwarsdal der Maas, is Dinant.
De Maas heeft loodrecht op de W.O.-gerichte gesteentelagen kalksteenwanden (80 m. hoog) en de stroom is tot stand gekomeu. haar dal uitgeschuurd. Hier loopt de Maas door een strook kalkHet rekt zieh daardoor ait op een lengte van 4 Km. Op het steen uit het ondercarboon. Dinant (7.000 inwoners) is gebouwd op achterplan hebt U een zieht op een kalkstrook van het Condruzisch de smalle, aanslibbingsvlakte, de tussen de steile, deels beboste laagplateau.
— 124 —
`
^'+. `.^' '^" ^' I ^•^
` \: n9 ^uk ^ ° •
i
^f.^-^c • ^^
: . :
^'^Y'^ +,-•_
°
:\ %^c;.^ ►,, F i;h r.\^^a^^^•,•^ k ,, ^
.:,
j
_
`
:.
'
'
^^\^^' ^ .üe^ ` !., •i.. ^'-^'^j . a.
!t`
+.,
_ !^
^ •,^^`^ ^X\c\ ^.^ .^ , * a~^ ^^ ^ , ^ ^, ;► `) r ^^\ ^
/r ^^ ;
!•" .
•
y^^A 5 • ICi \I' - ^ .C\^. ^^^ ^ ^ ''(t^^^-^ ^ ^ .. ._t. • • J9 ^ ^ a ^ .• ^t e^ ^., fPf'^ f! ^7i^•^%^ r.a • . ^^ O• •q }+^^ ^ •••-• ► ^ ^.^ ^aj ^f 6 , d ^ -° e^ s''( b, ^^^^ , ..J... 4! e. . ^^ ^1 ^t ,. ^, ^ '^ =•' ^ ., • >' ^1 . . ^ ^ ' ^^ C . s ` a ^^^..^ • H. i• ^ a ^ . • . .1^^. . r' ^ ` \. \ .a . •a ^ `^ 'a1tl°\ ^•^'f • ' ^'V-7 ^?4,.. ^G ` ' >^ ^ s ^ ^^ .^ `.^ .' • .^P'^ ^/ si ` ^ ^C ^ d ^• ' +_-, ^^ . ^^ ... ^^?^^^ . ,,q ' ^^ • ^,•^y^ '1 ^a `^ ^^ ^.a; ' p t# ^ T-^ ^ ;e _J^ ^ ' ^/ ^^'•I( ^ Ä a P%iyC^`^ ` rJ♦ f k i_ ^. •`.^...a^J ► .4E^ ` '^^ä.^. - 4 -i^\M ^6^" ^'7^ 1u v • • • ^ ' •v +.i^. '4`^ . , '^^/'FX' ^ ^ ' a + ^^ti^ •• 4 i,. . ^. n .. . . ^ - 4s r . „ r^ ..^ .i tt, . ^ ^ ^^ :y • _}. 1 .'.- `✓ ^^y`^% ' -w t^`g ./^ r ^ I Ri^^ ^±^ ^s'Jw'ArA.IRr t^^^ i h , ^ , • ^ 1 ^ 'äa^^r.... ^7C _ .• e , J ti ... '..^^. '^'^Y ^ +^ . `i ^ ..> g/4 _ as f -^^^ ^ •^^ • ..+ ^ . ^ "^ : ;^' 'A'`'•^ ^^-^-,^ }y ; ` s • ^ ^ ^ . -^ ^ ^ ; ^ ^ • ^ - fa -^ ^\^ ° ie / `''" e ^' ^ ^ ^^ -. .: ^ -La:. . / e . ^ / ` .a _ T -'^ ' .• ^^_. ^ •♦ /' ;!"^^ . w ` ^ "^ • ^ t '! :i +. ,(^ ^°^•^^ ^ • • • ' .. /` . / _: ^,' ^ d/"' .^ --^^^r^c `.'s,^• ... __ _ ... ^'^ . - ^{ ^ .. i ,•t^^•• \^^ •0 . / •. i • • ^ra1^ / . ^ i li / ^ . ' t /^,L . ^ ^ : ^ M1^1^Gt3^^ /^"' ♦^" ,^ ^.^ ,a-.,^^^ :'.'^ ^ y r®. , ! !.^ ^ ' ^._i^' ^ ^!;L^ ^jY wr- M -_• '' . i ^a ^ j^ ^ ^ , ^^^ ^ ^!'^ ^ \ ^^ '^ + ^ • 1 ^1 '' . ► :^ ^•^d ^c . ^ ,f3✓' ^ ^ iQIT ^ ^ /, y f ^'. ^. ^^ ^ "° 4:: • w71. J ä. ,l^ ^l ^^ ` •o ' •• g 0 ^ a. r`,• ^• .^` . ,• \ v i ";• . ^ .'p ^ ,HI^ 1,8 (. i ^ ^l ^ ^ ^ ^. ^ ^C' ^' fI ^; ^, ?l ' 1^;^ ^ ^ i' ^ ^. ^
,>--
"! .
_. :v _
.y
^
-_
: '^', •
6
V.,
_ . — . .,^ ^ ^- 1/ q ^`y^
JXA-
^"
'
^
`,
^^''
.,r . C:^ °". • '° ^^\^ 3` ^ . `c^ ^. ti^ ^ `,. \. •
i 4/
.
- '
►y. s ^^^ :: ^^
j^ 1
fr2
4F
s
.%%"' ^^
/^^^ s r. ^ ' gj ?ti`x: " :[-isi iL,I /a ^l
'
' e^
/` ^^^.^ 'Ä.ea ^
f!^( ` ^
•
i ,:—.7-7,,,,-,4,74_.; ^^ ^
.^
/i 1 • ^ ,.^-"i '^^^ _'9a:.._ i• ,.. ^ ^^ i^ " , '. ^^ ' - . .•+ ^^
^
ti 2 S1
.. .'.
•
-:c. ^^ ^C
r
^ °
.
.•` , (
i i 1 n^,^,^ 1 i
,
-^ ; -e•3 ^ .
e
/. J'
a
v
r p ^^ i ^+ ^ ^..^ ^^ ^`^> Z Ni ^ ^^J 1 r ^ a^, r`'
^
»\
^ ^ ^.'^.^ •, ^.
•
^ i
'^
' ► ` ,•.. ri^wt •^ 3 . ^
_, _7 ^
^
7
-"
• -• ^ = :^
^^
/^;^^+^^ •' L^ -^
_ ^^ .• •,' -
^
^
-_
'x `i.
. _..• .
•t
4/4^
^ iq ^:
^
117aF >^4 .^ ^^.^ ^ f ^^ ^^ ` ./. ^ \ ^ 'Y!'= ^`Y^^r;. ' • -' .. ^ ^ rt: :^^ ' ^ ^?.^ .:^^M I _``,`^ ,.`,., ,;, ^^ •^ i^^^r > •„ ^ ' s^ - •_ — ^^ •^^^;
^
,,. : _ ^ ^^.
^-\^ ^
\
e^
i
'^.^ /,^^
\^
^^ / ^. •^,^,•r ^ ^^ _
: a
----,
,\
Deel van blad 1'=' 53 op 1 : 40.000, nagedrukt met toelating van het Ministerie van Landsverdediging.
Verboden nadruk.
F ig . 65.
—
H et dwarsdal
(oar
Maas door het
Condruzische.
De Maas breekt zieh hier een weg door de harde gesteentelagen van het Condruzische, alleen in het riet beboste zuidwesten komt kalksteen voor. Let op de meander, met steile convexe oever (260 m.) en zachte, concave never (90 m.). Let ook op de doorbroken kronkel, het oude dal ligt al cen Witte gordel tussen zijn steile, beboste oevers.
12 5
4. Betekenis der opperviaktelaag. Bij verwering gaven de glimmerzandsteenlagen der tixhes kleiachtig zand. De westelijke he^IIing, langs de regenwindzijde, is steil en steenachtig en veelal bebost. De oostelijke, beschutte helling is zachter ; de klei- en zandkorrels zijn fijner ; de bodem is vochtiger ; daar liggen akkers en dorpen. De kalksteen der depressies werd verweerd tot een vruchtbare kalkachtige kleibodem. Het grondwater zit veelal op grote diepte. Hier bevinden zich de akkers en de weiden.
5. Vergelijking tussen tixhes en kalksteendepressies. TIXHES hoger ( - I- 30o m.) kleiachtig zand ondiep grondwater magere akkers cn bossen. dorpen guur klimaat
KALKSTEENDEPRESSIES lager (tussen 200 en 250 m.) kajkachtige klei ' diep grondwater akkers en weiden minder dorpen zachter klimaat
B. DE LEISTEENSTREKEN : FAMENNE EN FAGNE.
1. Famenne en Fagne vormen een leisteendepressie tussen de _glimmerzandsteen- en kalksteenstreek en de Ardennen. Fagne ligt ten W. van de Maas, Famenne ten O. De zachte leisteen uit het bovendevoon werd door de erosie diep uitgespoeld. De depressie blijft bijna bestendig beneden 200 m. Welke rivieren volgen de depressie ? De zachte leisteen werd verweerd tot ondoorlaatbare klei. De bodem hoofdzakelijk bedekt met wouden en weiden. In Fagne, waar de afwatering het slechtst is, komen talrijke plassen voor, o.a. de uitgegraven vijver van Vireiles. is
2. Ten Z. van de leisteendepressie verschijnt de smalle kalksteenribbel, vanhet middendevoon, die gaat over Chimay, Couvin, Wellin, Marche, _..:.._ _ w... _. . Erezee, Ferrieres, Remouchamps, Louveigne. De kalksteenribbel vormt een strook akkergrond tussen de beboste Famenne en Ardennen. Op de grenzen van den kalksteenribbel liggen dan ook taTrijke welvarende dorpen.
--- 12 6
-
Fig. 66. — De depressie van Famenne, bij Han.
De foto werd genomen van op de kalksteenribbel, waardoor de Lesse zieh een onderaardse weg heeft uitgehold, naar de depressie van Famenne. Het Lessedal is, achter het dorp Han, afgelijnd door een rij populieren. De depressie van Famenne komt voor als een lage, vochtige vlakte (ongeveer 150 m.) naar het noorden en het zuiden afgesloten door de steile hellingen van Condroz (Haversin : 340 m.) en de Ardennen. De meeste dorpen liggen aan de grens van de kalksteenribbel en Famenne.
De rivieren, die van het Ardens plateau afdalen, komen op de kalksteen. ribbel to stoten. Ze hebben door de ribbel een steilwandig dal uitgezaagd of hebben zich er door een onderaardse weg gebaand. In dit laatste geval ontstaan grotten; de meest bekende zijn de grotten van Han (zie Hydrographie, blz. 48). IV. ECONOMISCHE AARDRIJKSKUNDE. A.
BOSSEN.
Ze komen voor op de steengronden : ten zuiden van het Samber Maasdal, op de smalle band onderdevoon (Condruzische Ardennen) ; op de tixhes, met hun kleiachtige zandbodem; in de leisteendepressie van Famenne en Fagne.
127 B. LANDBOUW.
De verscheidenheid en de afwisseling van de gesteenten geven een grote verscheidenheid van landbouwgronden en, bijgevolg, van culturen. Condroz en Tussen-Samber- en -Maas zijn rijker streken dan Famenne e n Fagne : voor wie de streek in noordzuidelijke richting doorreist, van het Maasdal tot Ardennen, is het verschil opvallend. Waar de bodem kalk bevat, verdwijnt het woud en ruimt het de plaats voor weiden en akkers, terwijl de arme en dikwijls te vochtige gronden van Famenne en Fagne, met hun weiden en wouden, de Ardennen aanmelden.
De beste landbouwgebieden zijn de gebieden om Ciney en Havelange. Zoais de Leemstreek is ook het Condruzische een gewest met grote landbouwondernemingen. Men vindt er hetzelfde type van hoeve terug als in de Leemstreek (gesloten bouworde). Onder de graangewassen beslaat de haverbouw de grootste oppervlakte. De leemgronden van Condroz en Tussen-Samber-en-Maas worden gedeeltelijk voor tarwebouw gebruikt, de minder goede gronden voor roggebouw.
Van grote betekenis is de cultuur van voedergewassen (voederbieten, enz.). In de beschutte depressies gedijen prachtige boomgaarden (appels) (Dinant, Wepion, Walzin). Marlagne, Fosses, in de arlagne, is een ander be angrijk centrum voor de ooftteelt. C. VEETEELT.
Veeteelt en paardenfokkerij vormen het v oornaamste bestaansmiddel van de streek. De weiden beslaan gemiddeld 4o van de ge€xploiteerde oppervlakte. De veeteelt is overal belangrijk en voorname veemarkten worden geregeld gehouden te Ciney, te Marche, te Durbuy, te Hoei. _
.
De boner en de andere zuivelproducten worden vooral verkocht in de nabije Nijverheidsstreek. Het coöperatieve melkerijstelsel (Aywaille, Chimay,
enz. ) ontstonc
.
hier later dan elders in het land.
De paardenfokkerij is een aloud Condruzisch bedrijf. De paarden.. markt van Ciney is nog steeds de voornaamste van het land. D.
INDUSTRIE EN STEENGROEVEN.
1. L.andböuwni jverheid. Ze is weinig ontwikkeld : enige brouweinant), suikernijverheid (Thuillies), en verder zagerijen en rijen (o.ä. ^ houtbewerking (o.a. te Aywaille, Chimay en Couvin). Z. Andere Bedrijven. Metaalnijverheid komt voor in het Ourtheda1 (Embourg, Tilff), in het Hoyouxdal (Marchin), in het dal van de Eau d'Heure (Thy-le-Chäteau, Walcourt) en verder re Ciney, te Fosses, enz.; ceramieknijverheid te Bouffioulx, bij Charleroi.
I28
3. Steengroeven. In het algemeen komen de steengroeven voor in de dwarsdalen, omdat de exploitatie der steile da=wanden betrekkelijk gemakkekjk en goedkoop is. Kalhsteengroeven (kalkovens) komen meest voor in het Maasdal en in de kalksteendepressies. Straatstenen ontgint. men uit de glimmerzandsteenlagen (bovendevoon), voöral in de dalen van de Ourthe, de AmbleveA de Hoyoux (Esneux, Poulseur, -Comblain-au-Pont, Aywaille, Marchin). Uit de kalksteenlagen uit het ondercarboon ontgint men_arduinsteen in de dalen van de Ourthe, de Ambleve, de Hoyoux en de Bocq (Ouffet, Cornblain-au-Pont, Aywaille, Modave, Yvoir). Uit de kalkste nlagen uit het ondercarboon en het devoon delft men . .. . _... . , ._ ma+rmer (zwart marmer van Dinant, rood marmer van Philippeville, blauw mar' mer van Wellin). ^
4. Toerisme. Het toerisme is een bron van belangrijke inkomsten voeral langs de schilderachtige rivierdalen. V. BEVOLKING EN BEVOLKINGSCENTRA. De bevolkingsdichtheid bereikt slechts 81 inwoners per Km2. Condroz en Tussen-Samber-en-Maas zijn het dichtst bevolkt (tot zoo inwoners per Km2), Famenne en Fagne blijven onder het gemiddelde dichtheidscijfer (5o inwoners per Km2). Deze geringe dichtheid is to verklaren doordat de streek op landbouwgebied weinig vruchtbaar is, alsook door de geringe industrialisering. Dezelfde redenen verklaren, waarom geed grote steden voorkomen. Zeldzaam zijn de bevolkingscentra, die meer dan 5.000 inwoners teilen. Het Condruzische dorp gelijkt op het Haspengouwse, vooral wat de groe• pering der huizen en het bevolkingsci j f er aangaat (250 tot 1.000 inwoners) .
I. In Tussen-Samber-en-Maas liggen enige kleine stadjes, marktplaatsen en oude vestingen : Philippevi'le (1,2), Walcourt (2), Florennes. (3), Beaumont (1,2). 2. In Condroz is Ciney (5,6) de voornaamste landbouw-, paarden- en veemarkt. Sprimont (3,g), Comblain-au-Pont (3,7), Aywaille (3,3)• -Ng (4,4) en Esneux zijn toeristische centra en bezitten belangrijke steengroeven. Marchin (4,g) heeft metaalnijverheid. 3. In het Maasdal bloeien andere toeristenstadjes : Waulsort (0,5), Anseremme (1,2), Yvoir (1,7), Pro f ondevil,'e (1,4), W epion (2,6). Daar ligt ook Dinant (7), het grootste b: volkingscentrum van de streek : naast druk toeristenverkeer is de industriele bedrijvigheid er van geringe betekenis (wolbewerking).
--
129
4. I n Fagne en Famenne ontstonden de weinig talrijke stadjes en dorpen op de rand van de streek, zo dicht mogelijk bij de vruchtbare kalksteenribbel : Chimay (3,2), Couvin (3,3), Mariembourg (i,), (2,1) en Louveigne (i,8). Roche f ort (3,5) en Durbuy (o,3) zijnBeauring eveneens toeristenstadjes. Marche-en-Famenne is de voornaamste marktplaats van Famenne.
- 130
Het Land van Herve I. GRENZEN EN OPPERVLAKTE.
Het Land van Herve strekt zich uit tussen de Maas en de Vesder. Het ligt helemaal in de provincie Luik. De Zuidwesthoek behoort tot de Luikse industriestreek. De oppervlakte bedraagt slechts i /45 van de Belgische bodem. II. ALGEMENE KENMERKEN EN LANDSCHAPPEN A.
DETERMINANTEN.
Het Land van Herve is bedekt met ondoorlaatbare, veelal kalkhoudende klei. De herkomst van deze klei is verschillend 1. Een groot deel van het plateau is bedekt met silexhouden.de klei. Deze komt voort van de u ontkalking », door oplossing in het regenwater, van de kleihoudende secundaire krijtlaag. 2. De talrijke riviertjes en beken die naar Maas- en Vesderdal afdalen, hebben aan de boorden van het plateau de krijtbedekking weggespoeld en het primaire gesteenteblok blootgelegd. De leisteen uit het carboon werd er verweerd tot klei.
Het Noorden (ten N. van de lijn Herstal-Aubel) is bedekt met Haspengouws teem. B. GEVOLGEN.
I. De oppervlaktebodem is overal ondoorlaatbaar dus zeer vochtig. De afwatering is goed ; moerassen komen dus niet voor. 2. Door zijn grate vochtigheid is het land van Herve aangewezen op weideveeteelt. 3. De woningen liggen, vooral in het centrum van het plateau, verspreid in het landschap. III. BESCHRIJVING VAN HET RELIEF EN DE LANDSCHAPPEN. ✓{
I. Relief. Het Herfse laagplateau werd aan zijn randen door de bijrivieren van Maas (Berwinne en Geul) en Vesder diep ingesneden (grote
stroomkracht, lage erosiebasis van Maas- en Vesderdal). De middenrug (Herve, Welkenraat), waar de bijriviertjes ontspringen, blijft bestendig bij de 35o m. Vandaar zakt de bodem zacht tot bij de steilwandige randdalen van Maas en Vesder af. 2. L,andschappen. Het meest typisch voor het Herfse landschap is het middendeel (Herve, Welkenraat, Henri-Chapelle). Tot aan de vlakke Binder deinen de weiden, afgezet met hagedoorn. De kleine hoeven, bij paren gedoken in de boomgaarden, liggen over het landschap verspreid. In het noorden van het Land van Herve is het krijt bedekt met leem. Dit landschap heeft dus de kenmerken van Droog-Haspengouw.
ling van het plateau is een typisch voorbeeld van het Herfse landschap : zover het oog reikt is het land bedekt met weiden, omzoomd met hagedoorn. Verspreid in de weiden liggeri de veehoeven, waarvan U er enige op de foto kunt bemerken.
Fig. 67. — Op de rand van het Herfse plateau : Dolhain-Limburg.
Dolhain, een gehucht van het stadje Limburg, ligt aan de Vesder dus op de zuidergrens van het Land van Herve. Let op de tegenstelling van het dal tot het plateau : in het dal ligt het geindustrialiseerde gehucht, uitgerekt langsheen de straatwegen. De afhel-
3
1 2 -
In de Zuidwesthoek worden de steenkoollagen geixploiteerd (Fléron, enz.). van Moresnet (zink kleine nijverheidsstreek IndeOosthklig en lood). IV. ECONOMISCHE AARDRIJKSKUNDE. A. B OSSE N.
Ten oosten en ten noordoosten van Eupen overschrijdt het Ardennenlandschap de Vesder. Daar gedijt dan ook het woud, de voortzetting van het Hertogenwoud. B. LANDBOUW EN VEETEELT. In het noorden van het Land van Herve y voortzettsig van Droog-Haspengouw, zijn de huizen geconcentreerd. In het middendeel liggen de
kleine en grote
hoeven verspreid in het landschap.
Het noorderdeel van het Land van Herve heeft tarwe- en suiherbietencultuur. In het middendeel (Herve, Welkenraat, Henri-Chapelle) wordt uitsluitend aan weideveeteelt gedaan (melkkoeien). De landbouwproducten, die nodig zijn voor de voeding van de bevolking, moeten van elders komen. Grote hoeveelheden melk worden elke dag weggevoerd naar het Luikse en naar het Vervierse. In de beschutte dalen komen vele boomgaarden voor (appelen, peren). C.
NIJVERHEID
EN MIJNBOUW.
1. Landbouwnijverheid.
Melk en fruit worden op vele plaatsen verwerkt. De melk wordt gecondenseerd of gedroogd. Poedermelk wordt o.m. gebruikt in de chocolade f abrieken (Eupen). De boter en de lekkere Her f se kaas zijn over het hele land vermaard. Overal bloeit het coöperatieve melkerijstelsel. De ondermelk gaat naar de zwijnenstal. afval Talrijke stroop fabriehen verwerken de appel- en perenoogst. (pulp) dient als veevoeder. Z. De steenkolen- en nijverheidsstreek van het Z.-W. Ze werd behandeld bij het Luikse, waarvan ze de voortzetting is. 3. De nijverheidsstreek van Verifiers. Verviers, met de omliggende gemeenten, is het centrum van de Belgische wolnijverheid. De snelstromende Vesder verzekert aan cleze industrie een goedkope beweeg
kracht,
terwijl het heldere kalkvrije water voor het wolwassen goed geschikt is.
1 33
Deze factoren en het feit dat de Ardennen vroeger veel schapenkudden hadden, verklaren de bloei van het wolbedrijf in het Vesderdal. Nu wordt nog alleen vreemde wol, nit Argentinie en Australi e, bewerkt. Door de afdamming van de Gileppe werd een kunstmatig meer geschapen van 13,5 millioen kubieke meter inhoud. Zo werd niet alleen de watervoorraa4 maar ook de voorthrengstcapaciteit van de streek geweldig vergroot. .
Naast de wolbewerking kreeg ook de lederbewerhing en de schoenindustrie betekenis. Belangrijk zijn eveneens de suikerbakkerijen en de chocolgdefabrieken. 4. De nijverheitdsstreek van het noordoosten : Moresnet. In het noordoosten van het Land van Uerve, nabij de Duitse grens, zijn, op verschillende plaatsen, in het primaire gesteenteblok breuken ontstaan, waarin zieh lood em zinkerts hebben vastgezet. Vroeger werden deze ertsaders druk ontgonnen (Moresnet, Bleiberg) . Nu zijn :fie` uitgeput. -
Alleen to Lontzen wordt nog een weinig zinkerts gedolven. Ma2r de aanwezigheid van dit erts verklaart het ontstaan van de zinkindustrie in dit gebied (fabrieken van Altenberg = Vieille Montagne). V.
BEVOLKI NG EN BEVOLKINGSCENTRA.
Als men de industriegewesten meerekent, bekomt men als dichtheidscijfer voor het Land van Herve 215 bewoners per Km2. Zonder d 1ndüStriegewesten, heeft men slechts i8o inwoners per Km2. Het zu,idwesten en het Vervierse zijn industriegewesten en vertonen, zoals de Nijverheidsstreek, een opeenhoping van sterk bevolkte dorpen en stadjes. Aubel (3,1) en Herve (3,7) zijn landbouwmarkten en bevoorradingscentra. In het Vervierse is Verviers, met 43.000 inwoners, het centrum van een industriele agglomeratie van ongeveer 80.000 inwoners. De voornaamste omliggende gemeenten zijn : Dison (i o), Andrimont (7), Ensival (6), Pepinster (3), Stembert (6). Verder of liggen Limbourg (4) en Eupen (13.6).
1 34
De Ardennen I. GRENZEN EN OPPERVLAKTE.
De Ardennen hebben geologische en orographische grenzen. Ten N. reiken de Ardennen tot aan de kalksteenribbel, uit het middendevoon, die nagenoeg overeenkomt met de hoogtelijn van 30o m. (zie de zuidelijke grenzen van het Condruzische). Ten Z. grenzen ze aan Belgisch- Lotharingen, waar het primaire gesteenteblok onder de secundaire lagen duikt. Deze grens valt ongeveer samen met de hoogtelijn van 40o m. ; de zuiderrand der Ardennen beheerst aldus een depressie, waarin een deel van de Semois, de Rulles en de Attert vloeien. Do Ardennen gaan over de staatkundge grenzen naar Frankrijk, waar ze de Franse Ardennen vormen, naar het Groothertogdom Luxemburg, waar ze Oesling heten en naar Duitsland waar ze, over de Oer-Roer-depressie bij de Eifel aansluiten.
De oppervlakte der Belgische Ardennen bedraagt ongeveer i /6 van de Belgische bodem. I1. ALGEMENE KENMERKEN EN LANDSCHAPPEN A. DETERMINANTEN.
1
Wat de gesteenten betreft.
In de Ardennen komen de oudste lagen van het primaire gesteenteblok strooksgewijs aan de dag. De stroken hebben, net als in %et Condruzische, een W. O. richting, ten W. van de Maas en een Z.W.-.N.O.-richting, ten O. van de Maas. a) De Cambriumlagen vormen op de Ardense welvingsrug drie massieven : Rocroi, Serpont en Stavelot' Deze laatste, die reikt van Vielsalm, in het Z.' en tot bij Eupen, in het N.; en het plateau der Hoge Venen omvat, is het meest uitgestrekt. De Cambriumlagen bestaan hoofdzakelijk uzt phylladen. b) Ten N.W. en ten Z.O. van de Ardense welvingsrug verschijnt het onderdevoon bestaande uit kwartsiet en kwartsophylladen. c) Kalksteen is in de Ardennen volkomen afwezig. 2. Wat het relief betreft. De Ardennen, die reiken van 30o tot bij de 700 m., vormen een hoogplateau, bestaande uit afgeplatte kruinen met slechte afwatering, en, diep ingesneden afhellingsvlakken.
.:_i
^ .a,.:9
"m
;•^.c:•.t•:a.tttt, • ::vvY.t.:ti.;;:•:. x r; : ^^^:^'<' a.t:+. ^ . • 'S .'r' .
Hier hebt U eels zieht op het versneden deel van de welvingsrug hier in brede, oorspronkelijk vochtige wijdten, vloeien. Door de tussen het plateau van St-Hubert en dat van Libramont. De goede afwatering ontstonden akkers en weiden, Freux ligt op versnijding gebeurde door de Wester-Ourthe en bijriviertjes, die 450 m. ; het woud, aan de einder, op 500 m.
Fig. 68. -- Zicht op een Ardens afhellingsvlak: Freux bij St-Hubert.
...: ^?^: •^.`^
,<^ >^ ^ . y.r; :%.}+r. ..,^ : r •: •::^' ^va.fi; •:;;.h..ti'..C:••• t^`'^. ....:: r:^:.l...{::{::tSb':::.,:.%: r.:•:d:::::::::.: f.:?'i^'t:•'.:::•'•^::`t:t;^S:'.:•'r.^>.r:t. . .. ....,t . •_:}.;..,.....:.t...,,: ... :^ä,y t..,;t ^^..:•;.,^ t•. ::::s:`•::::tt..`fb. :'t'.di.`63.1:.isss?:^e:::;:;+' •: .',
—136
--
---
- Ar de. nscl1 I, 0D5p1&7ed,,,_ .
^ j i.11Aldden- devoon (kc,„ksic¢nri66e1 )
onder_ devoon 3.Ca.rnbriurn 4.5ecvn ddire lage,n Fig. 69. — Geschematiseerd N.W.-Z.O. profiel door de Ardennen, over Serpont.
B . GEVOLGEN.
1. Wat de opperviaktebodem en zijn gebruik betreft. De oppervlaktebodem is ontstaan door verwering van de gesteentebodem. Hij is over het algemeen slechts enkele dm. dik ; door de afwezigheid van kalk is hij arm. a) De phylladen der afgeplatte kruinen verweerden tot ondoorlaatbare, bleke klei. Deze bodem vormt boomloze moerassen, venen geheten. Waar de afwatering beter is, zijn bossen of weiden aangelegd (plateau der Hoge Venen, plateau van Libramont, Woud van Freyr, Rocroi). b) Het kwartsiet der afhellingsvlakken verweerde tot bleek, kleiachtig nand met talrijke zandsteenblokken. Deze bodem is begroeid met wouden. c) De kwartsophylladen en de glimmerzandsteen der afhellingsvlakken verweerden tot dikke, roodbruine kleilagen met grove zandkorrels. Deze bodem is de beste der Ardennen en wordt in gebruik genomen voor magere akkers en weiden. 2. Wat het klimaat betreft.
_
Door hun hoge ligging en verwijdering van de zee hebben de Ardennen strenge en lange winters./ De Januaritemperatuur is te Stavelot gemiddeld 5° lager dan te Oostende. De winter treedt er anderhalve maand vroeger in en duurt er anderhalve maand langer ; de sneeuw bedekt 's winters bijna bestendig de grond. De hoge ligging der Ardennen bevorderde de verdichting der waterdamphoudende westenwinden. Op de Ardense welvingsrug bedraagt de regenval gemiddeld moo ä i 50o mm. 's jaars. De diepe dalen krijgen minder regen en de winterkoude is er ook minder groot.
— 1 37
—
3. Wat het grondwater betreft. Door de ondoorlaatbaarheid van de gesteentebodem en de dunne verweringslaag is grondwater overal aanwezig. De waterput is gewoonlijk een kuil in het laagste deel der weide gegraven.
Foto Broquet (Oblut)
Fig. 70. — Eetn Ardense « cluse» ; Fonds de Quarreux.
Bij haar uittreden uit de Ardennen heeft de Ambleve zieh een weg gezaagd door de harde kwartsietlagen. Het dal is er scherp V-vormig en de harde kwartsietblokken, die zieh niet lieten verpuinen, zijn ter plaatse gezakt en bezaaien thans de bedding. Aan de Fonds de Quarreux vertoont de Ambleve een vernauwing (cluse) ; het hoogteverschil tussen dal en plateau bereikt hier 250 m.
-
138
4. V1/at de verspreiding der dorpen betreft.
De dorpen liggen bij voorliefde geconcentreerd in de beschutte dalen. 5. Betelcenis voor d e mens.
Door de arme bodem en de bosbegroeiing zijn de Ardennen aangewe. zen op houtvesterij en kleinlandbouw, ten dienste van de veeteelt. III. BESCHRIJVINC VAN HET RELIEF. DE RIVIEREN.
De delen der sch.iervlakte vormen de afgeplatte kruinen en liggen boven de 50o m.; de verjongde delen vormen de Ardense afhellingsvlakken en . liggen tussen 50o en 30o m. De afgeplatte kruinen zijn : I. het plateau der Hoge Venen (welvingskruinen : signaal van Botrange, 694 m., en Baraque Michel, 675 m•) 2. het plateau des Tailles (Baraque Fraiture, 652 m.) ; 3. het versneden plateau van St-Hubert, Bastenaken-Libramont, 589 m• ; 4. het plateau van Croix-Scaille, 505 m. 5. het plateau van de Riezes, 500 m. Het 'meest uitgestrekt en het meest typisch is het plateau der Hoge Venen. De afhellingsvlakken, waarvan de hoogteligging deint van 500 tot 30o m., werden door de kronkelende rivieren diep en wisselend uitgesneden. . .. . -. Y
.wv .. ..
.. ... __. . .. .
..
C. DE RIVIEREN.
De rivieren ontspringen op de platte kruinen in brede, moerassige wijdten.3 Naärmate ze h et p late a u afdalen schuren ze hun dal uit ; het is eerst smal en diep, scherp V-vormig uitgesneden en veelal bezaaid met kwartsietblokken. In de afhellingsvlakken ten slotte zijn de dalen b reed en diep met hoogteverschillen van boven de 200 m. Ga op de kaart de loop na van de Vesder en bijrivieren (Helle, Gileppe en Hoegne ) , de Ambleve ( Warche, Salm, Lienne) , de Ourthe ( Wester- en OosterOurthe ) , de Lesse ( Wamme, Lhomme ) , de Houille, het Zwarte Water.
IV. BESCHRI)VING DER LANDSCHAPPEN.
Het algemeen karakter van het Ardens landschap is : beboste streek met ruime, open plekken. Waar men zich ook bevinden mag, steeds is de horizon, op blijkbaar grate afstand, afgesloten door een donkey woudscherm. Toch ontwaart men drie landschappen: de Ardense plateau's, waaronder cle Hoge Venen, de beboste afhellingsvlakken, de dalen.
- 139 1. De Ardense plateau's. Als typen hiervoor gelden de Hoge Venen, ten N van Stavelot, het plateau des Tailles, het plateau van Recogne 4n het plateau Tan de Riezes, ten Z. van Tussen-Samber-en-Maas. De Hoge Venen vormen een wijd, Adak en eentonig landschap. Door de ondoorlaatbaarheid van ,de bleke klei (verweringsbodem van phylladen of leisteen) en de siechte afwatering ontstonden grote moerassen, de venen (les f agnes) , begroeid met mos, heide en, af en toe, een schrale berk of een terneergedrukte spar. In de winter, die er bijzonder guur is, zijn de bevroren venen bijna bestendig bedekt met een dikke sneeuwlaag. In de brede wijdten, veelal behangen met zware mist, ontstaan de Ardense rivieren. Deze onherbergzame streken maakten vroegertijds een gevaar uit voor de eenzame reiziger ; de « barakken » waren toen een heilzame schuilplaats.
Foto Oblut Fig. 71. -- De Hoge VI°nen, bij Baraque Michel.
De Hoge Venen vortuen een wijd, vlak en eentonig landschap. Door de ondoorlaatbaarheid van de bleke klei (verweringsbodem van phyllade en leisteen) en de slechte afwatering, ontstonden grote moerassen, de Venen (les Fagnes) , begroeid met mos, heide en af en toe een schrale berk of een terneergedrukte spar. In de winter, die er bijzonder guur is, zijn de bevroren venen vaak bedekt met een dikke sneeuwlaag. Thans gaan door de Hoge Venen meerdere uitnemende wegen. De moerassen worden allengs drooggelegd en omgezet in weiden en sparrebossen die, zoals op de foto, de horizon afsluiten.
-
140
-
Thans gaan door de Hoge Venen meerdere uitnemende wegen. De moerassen worden allengs drooggelegd en sparrebossen, weiden en kleine roggeakkers nemen meer een meer de bodem in beslag. Dit is reeds het nieuwe landschapsbeeld van het plateau des Tailles, het plateau van Recogne en van de Riezes. 2. De afhellingsvlakken. In de golvende afhellingsvlakken wisselen de wouden, .de akkers en weiden elkander strookvormig of. In de schilderachtige welde-en-akkerstroken, meestal met NO. -richting en omzoomd met donkere eiken- en beukenwouden, liggen longs de wegen de grijze, gesloten dorpen. Bij het naderen der dalen worden de hellingen steiler ; .de wegen verlaten de gevolgde richtingen en lopen kronkelend longs smalle depressies naar de rivierdalen af. 3. De dalen. De dalen hebben hun eigen kenmerken. In de Ardennen zijn ze eerst scherp V-vormig, de wanden begroeid met struikeiken. Verticale dalwanden komen omwille van d e afwezigheid van kalksteen, zelden voor. Verder verbreedt de dalbodem ; er komen vochtige, vaak moerassige weiden voor ; er is ruimte genoeg voor het ontstaan van daldorpen. De dalen met brede dalbodem liggen soms tot 300 m. beneden het plateau (Ambleve) ; ze zijn dan ook verplichte doorgangswegen.
V. ECONOMISCHE AARDRIJKSKUNDE. WOUDEN. A. WOESTE GRONDEN. WOUDEN.
1
Woeste gronden.
Op de afgeplatte kruinen, liggen moerassen en veengronden : de Hoge Venen zijn het meest typisch. Waar afwatering mogelijk is, werden deze woeste gronden verbeterd en, over grote oppervlakten, in weiland herschapen. 2. Woud en. Ongeveer een derde is met woud bedekt. Het Hertogenwoud, tussen de Baraque Michel en de Vesder, en het woud van St-Hubert zijn de grootste. Oorspronkelijk bestond het woud alleen uit loofbomen waarin de eik overheerste. Naast ,1e eik vindt men er beuken, essen, berken en hazelaars. Van het midden der XIXe eeuw af werden grote oppervlakten met sparren beplant. B. LANDBOUW.
De Ardennen zijn bij uitstek de streek met kleine landbouwondernemingen en kleine, geconcentreerde dorpen. De hoeve is dikwijls eendakig en met vierkante plattegrond (vergelijk met de Kempen; rechthoekige plattegrond). De grote hoeve is een uitzondering. Vöör het huis wordt de stalmest opgehoopt. Daar liggen ook het brandhout en het strooisel voor de dieren (brem en heidekruid) opgestapeld.
Fig. 72. — Een Ardens daldorpje : Vresse aan de Semois. de achtergrond is typisch voor de Ardennen. Vresse (214 inwouersl ligt bij de Franse grens. De waterspiegel der Semois komt op 180 m. ; de heuvelrug links op 280 m.
Op deze gunstig naar het zuiden gekeerde oever ontstond het dorpje met daarachter de tabaksvelden. In het gebouw op de voorgrond wordt tabak gedroogd. Het alleenstaand huis op
3 1-i:-)5 14 01s1H
142
Alleen magere cuituren komen voor. Rogge, haver en aardapelei worden het meest verbouwd. Op de aanslibbingsgronden van de Semois wordt tabah gewonnen. Maar even belangrijk en zelfs belangrijker is de
veevoedercultuur. C. VEETEELT.
Door de verbetering van de woeste gronden kon de weideoppervlakte aanzienlijk uitgebreid worden. Om Eupen beslaan de weiden tot 96 % van de bebouwbare opperviakte, om Malmedy 82 %, elders tussen 4o en 5o %. De veeteelt is het voornaamste bestaansmiddel : de Ardense boer Teeft van zijn stal. Het coöperatieve melkerijstelsel is haast overal in zwang en de Ardense boter wordt in al de grote centra van het land verkocht. De afgeroomde melk en de botermelk worden aangewend tot het vetmesten van zwijnen : Ardense hammers zijn een gezocht artikel. Het kleine, taaie Ardense paard verdwijnt en maakt plaats voor een kruisingsproduct met het zware Brabantse paard. D. JACHT.
Verschillende jagersverenigingen zorgen er voor dat het grote jachtwild, herten, reebokken en everzwijnen, niet volledig wordt uitgeroeid. D. INDUSTRIE. STEENGROEVEN. TOERISME.
1. Nijverheid afgeleid van de begroeiing.
De houtvesterij en de houtbewerking waren vroeger het voornaamste bestaansmiddel van de Ardense bevolking. Nu nog is het woud een bron van voorname inkomsten voor particulieren en gemeenten : jaarlijks wordt een deel van het bas gekapt en verkocht o.a. als mijnhout. De houtbewerking, hoewel van veel minder betekenis dan vroeger, is niet verdwenen : zagerijen, klompenmakerijen, maken van vaatwerk komen nog voor (o.a. to Paliseul). Een ander bedrijf is de leerlooierij. Ze gebruikte vroeger eikenschors als looistof, nu meer en meer chemische looistof. Stavelot is een centrum voor deze industrie. Malmedy bezit brouwerijen. 2. Steengroeven. Mineraal water.
Uit de cambrische phylladen ontgint men leien (Vielsalm, Martelange). Spa en Chevron bezitten bronnen van mineraal water. 3. Toerisme.
De nog wilde Ardense natuur, met haar mooie bossen en haar diepe, kronkelende rivierdalen trekken toeristen. Het toerisme is een bijkomende bron van inkomsten (Spa, Laroche, enz.).
—
1
43
VI. BEVOLKING EN BEVOLKINGSCENTRA. Op i /6 van de Belgische bodem bezitten de Ardennen slechts 220.000 inwoners, d. i, i /38 van de totale bevolking. De bevolkingsdichtheid is bijgevolg klein : 45 inwoners per Km2. De siechte akkergrond en de grote opperviakte aali wouden verklaren deze geringe dichtheid. De aangroei van de bevolking geschiedt langzaam, omdat een deel der bevolking moet uitwijken : velen worden industriearbeiders in het Luikse of in het Franse Noordoosten ; anderen worden ambtenaars of bedienden in de steden van de Nijverheidsstreek of in Brussel.
j'h^ ; v> ..:. .>-::: •:,
fiv: Y•:•, ..... . r.`..- } 4i:yS::?:.:^`-:::y.A: . . . ^ ?3:^ •:' .
-
.`. -.. - . . •..} :-v^ :xyß.v .::.•:;y: :i::t;s;:f:;^-':i}Yi;ci:; ^ . .... ,`/.:,i:k,{:^'.`^ Vd::'$:.:.v . .';':'. c..y ^^'•'. }r!
Foto Belgisch Militair Vliegwezen
Fig. 73. - De ArdI3nnen, to Spa.
Als een horizontale lijn tekent het Ardens hoogplateau zieh aan de hemel af. Door de versnijding van het plateau ziet men verschillende (vier links, op de foto) achtereenvolgende beboste plannen. Spa (9.400 inwoners) ligt aan een beekje, dat van het plateau der Hoge Venen afdaalt en waarvan het dal rechts op de foto kan gezien worden. Door zijn prachtige ligging op het beboste afhellingsvlak van het plateau der Hoge Venen en zijn talrijke mineraalwaterbronnen, waarvan sommige een genezende werking hebben, is Spa de meest bezochte en meest bekende rusten kuurplaats van ons land.
-- 1 44 -De Ardense dorpen zijn ofwel uitgerekt langsheen een smalle waterloop of wel dicht opeengebouwd. Vele dorpen vermijden de vochtige dalbodems en zoeken een beschutting, of wel in de kleine depressies waar ze bij voorkeur op de naar het zuiden gekeerde helling gelegen zijn, of wel op de brede dalhoofden, waar ze een vlakke bouwgrond vinden en tevens dicht bij het water liggen. De. huizen worden gebouwd meestal met bloksteenen uit de streek en met leien bedekt. Daardoor hebben de dorpen een grijs en triest voorkomen. Over een zelf,de oppervlakte gerekend hebben de Ardennen tweemaal minder dorpen dan Condroz, viermaal minder clan Haspengouw. Het bevolkingscijfer over schrijdt er zelden 1.000 inwoners. Alleen in het N.O. van de Ardennen kan men een paar werkelijke stadjes vinden : Sp (9,4), dankt zijn voorspoed aan zijn minerale waterbronnen ; Stavelot (4,8) bezit leerlooierijen en is tevens een toeristententrum. Malmedy (5,9) is een taalgrensstadje met vermaarde brouwerijen Vielsalm (4) heft eveneens toeristenverkeer. In de rivierdalen liggen kleine schilderachtige toeristencentra : Hou f f aline (1,2), Laroche (2), Bouillon (3). Andere stadjes danken hun voorspoed aan hun ligging op een belangrijk kruispunt van spoorwegen of landwegen : Libramont (1,9), Bertrix (3,7), Bastenahen (5). De meeste zijn landbouwmarkten en bevoorradingscentra. Buiten de reeds vernoemde, kunnen we nog vermelden : Neu f chateau (2,6), St-Hubert (3), St-Vith (2,6) en Theux (5,5)•
— 145 — Belgisch-Lotharingen I. GRENZEN EN OPPERVLAKTE. Belgisch -Lotharingen beslaat de zuidspits van de provincie Luxemburg. Het grenst ten noorden aan de Ardennen (zie deze grenzen). Ga oak de grenzen na : op een geologische kaart, op een oro- hydrographische kaart, op een boskaart, op een kaart, die de verspreiding der gemeenten aangeeft. Volg op de kaart de volgende grensplaatsjes : Muno, Rossignol, Habay-laVieille, Nothomb. Belgisch-Lotharingen is een klein deel van het Lotharingse cuestaland, dat zell behoort tot het bekken van Parijs. De voortzetting van Belgisch -Lotharingen in het Groothertogdom Luxemburg heet Gutland.
De oppervlakte van Belgisch -Lotharingen bereikt geen i /3o van de totale oppervlakte van het land. II. ALGEMENE KENMERKEN EN LANDSCHAPPEN A.
DETERMINANTEN.
Belgisch- Lotharingen wordt gekenmerkt door twee feiten : I. de bouw in cuesta's, in verband met de regelmatig afdeinende Jig-
ging en verscheidenheid der gesteentelagen ; 2. zijn beschutte Jigging, ten zuiden der Ardennen. B. GEVOLGEN. 1. Op gebied van het relief : Harde en zachte gesteenten duiken in afwisselende lagen regelmatig naar het zuiden. Deze gesteenten hebben geen gelijke weerstand geboden aan de erosie ; de hardste (vooral zand- en kalksteen) zijn met hun dwarssnede blijven uitsteken en vormen westoostelijk gerichte heuvelruggen : het zijn de z.g. cuesta's. De steile helling der cuesta's is naar het noorden gekeerd ; de zachte naar het zuiden. Tussen de cuesta's stromen, in de zachtere (vooral mergel- en zand) lagen, de rivieren, met hun dissymmetrische dalen.
b
c oasts. v ilor ^ r► rrlk
ARDENNfti
•7s .w se+te ( ^ a sst eis. r
00
r
^
gs t ^.^ q a n ka.^^ sl H^
^ vtsfi^
rschber,
^
^
•GS
_ .; ^ ' .: ^. e° • e . . •••• = °• ° : • e ^ • • L^.^ ° e :^.^^ -.. . .• . l: -• • ^ 0ö ^ .°°.°, ° s ° ^ _•. °. , G--.^^ °°p^ ^'^^ .
^^.^
•^ ^-
Z
^*tnSCveSTt
A u^ gn ^t
....
_ •^
è-
a
.
0.^4=s^`^yd^äiO` ^ . °O ^- -^°,r` ^ V . • . • • . . • -
Naar Leriche. Fig. 74.
—
Geschematiseerd profiel door Belgisch - Lotharingen.
1. Primair gesteenteblok (Ardennen) . 3-6-8. Harde gesteenten (nand- en kalksteen), die cuesta's vormen. 2-4-5-7. Zachte gesteenten (vooral mergel en zand) , die depressies vormen. 10
14 6
Deze cuesta's zijn : I) De cuesta van Florenville-Aarlen, bestaande uit harde zand- en kalksteen; ze blijft bij de 40o m. en beheerst de Semois-, Rulles- en Attertdalen, die zich vooral in de mergellagen hebben ingesneden. 2) De grenscuesta bestaande uit korrelige kalksteen; ze blijft bestendig bij 40o m. en beheerst met haar steile noorderhelling de BenedenVire op 15o ä 200 m. De grenscuesta, die naar Frankrijk en het Groothertogdom voortloopt. is zeer rijk aan ijzererts. 2. Op gebied v a n de oppervl'aktebodem en gebruik. Landschappen.
De oppervlaktebodem is de trouwe weergave van de gesteentebodem; hij vertoont dus een grote noordzuidelijke afwisseling. a) De steile, noordelijke hellingen der zandsteen- en kalksteencuesta's zijn begroeid met wouden : de strook van het woud van Orval en de grenswoudstrook. b) De zackte, zuidelijke en beschutte hellingen, veelal bedekt met zware klei en mergel, worden in beslag genomen door de tarwe- en roggeakkers. Daar bevinden zich de grote dorpen. c) De rivier- en beekdalen, met hun vochtige aanslibbingsbodem van mergel en klei, zijn het domein der weiden, afgezet met hagen. 3. Op gebied van het klimaat. Door zijn beschutte ligging ten zuiden van de Ardennen en om zijn mindere hoogte, heeft Belgisch-Lotharingen een betrekkelijk zacht klimaat. Tussen Recogne (hoogte 500 m.) en Virton-Saint-Mard (hoogte 200 m.), die slechts op 35 km. van elkaar verwijderd zijn, is er 's winters steeds 20 verschil. De gemiddelde regenval neemt geleidelijk naar het zuiden af, van 950 tot 850 mm. 's jaars.
4. Besluit.
Door het zachter klimaat en relief, de betrekkelijke vruchtbare bodem, de betrekkelijk dichte bevolking, de talrijke westoostelijke verbindingswegen, zijn de tegenstellingen van Belgisch -Lotharingen met de Ardennen zo scherp opvallend, dat sommigen het de naam « Petite Provence » hebben gegeven. III. ECONOMISCHE AARDRIJKSKUNDE. A. WOUDEN. Twee grote woudstroken : ten zuiden van de Semois (o.a. het woud van Orval) en langsheen de Frans-Belgische grens, op de grenscuesta. Het fabriceren van houten vaatwerk komt o.a. voor to Orval.
`^'s':{{ Ns:x,^.,^`^:
de mergeldepressie werd uitgespoeld. De cuesta is bebost ; de vochtige mergeldepressie werd door de mens in gebruik genomen voor weiden en akkers.
,k2CE:: .; i:;:;+.^y^:^5}:::':;• ^ s ysq •
';: '2+ • •. '1,.'^^ :n, ;^y ...: ii:^$^^' ^ ,:L:' : -: -:..;;.,•...;:.:::::.. _:.._:.::: ?:i^F": .i}:::...<:•^: ..:.::..:. ,.: ,.,.., ;yY:S:(:<::::.:;; ^^^ ^ .;:,.^:.% ^.::: ^`:... ^ •:.: ^:::r:;;-.;. :.,. •^: ..,:n: ^,^ ... ' ^ i^'^;.•' : : y: . <•:.::
Fig. 75. — De Semoisvlakte, in Belgisch -Lotharingen.
De foto werd genomen van op de cuesta van Florenville naar de mergeldepressie, waardoor gedeeltelijk de Semois, de Rulles on dc; Attert vloeien. De cuesta van Florenville bestaande uit harde kalkachtige zandsteen, is met haar dwarssnede blijven uitsteken, terwijl
-,^ :KC.:.'r::^ -•} .}`„^;. .'^^ Nr'. .....
— 148 B. LANDBOUW.
Belgisch -Lotharingen is een gebied van kleine landbouwondernemingen. De dorpen zijn geconcentreerd. De eendakige Koeve is uitgebouwd tot een vierkant blok. Op de zuidelijke, zachte afhelling der cuesta's worden op de klei- en mergelgronden tarwe, rogge en haver gewonnen. Ook de cultuur van ardappelen en voedergewassen is belangrijk. Weiden komen voor in de lage, vaak moerassige rivierdalen. De laatste jaren groeide de weideoppervlakte ten nadele van de landbouw. C. VEETEELT.
De runderteelt is het voornaamste bestaansmiddel van Belgisch-Lotharingen. De boter van de streek wordt in de meeste grote steden van het land verkocht. Zoals elders in het land wordt het coöperatieve melkerijstelsel algemeen. De ondermelk dient voor het vetmesten van zwijnen. D.
INDUSTRIE EN MIJNBOUW.
1. Ontenning van delfstoffen.
De kalksteenlagen uit het Viredal leveren een mooie witte bouwsteen (Grandcourt), die gelijkt op de witte bouwsteen van Gobertange. Uit de ertslagen van de grenscuesta ontgint men het z.g. minette-erts. Het is een fosfoorhoudend ijzererts. Deze ertslagen worden voortgezet in het Groothertogdom Luxemburg en in Frankrijk, waar ze veel belangrijker zijn.
2. Andere Industrietakken.
De ontginning van het minette-erts verklaart het ontstaan van de hoogovenindustrie in het grensgebied to Athus, Halanzy, Musson en Aubange. Athus bezit eveneens een staalfabriek. IV. BEVOLKING EN BEVOLKINCSCENTRA.
De bevolkingsdichtheid bereikt 90 inwoners per Km2. Deze dichtheid is tweemaal zoo groot als in de Ardennen, wat verklaart wordt door de betere landbouwgronde In vergelijking met de andere geographische streken is ze echter klein. De verklaring hiervan vindt men in de afgelegenheid van het gewest en de geringe ontwikkeling van de industrie,
Zoals in de Ardennen wijken vele inwoners uit, vooral naar de industriecentra van het Franse Noordoosten. De dorpen zijn talrijker dan in 'de Arklennen, maar zoals in de Ardennen, weinig bevolkt : gemiddeld tussen 500 en 1.000 inwoners. De dorpen met meter dan 2.000 inwoners zijn zeldzaam.
1 49
De dorpen liggen in twee gordels : 1) de gordel tussen de twee woudstroken (depressies van de Vire en de Ton) ; hij loopt langs de grens van het Groothertogdom voort tot Aarlen;
2) de garde' tussen ,de Ardennen en de noordelijke woudstrook ; hij j luit aan bij de eerste strook nabij Aarlen. ^
Slechts een werkelijke stad bestaat in het gewest : Agrle^ ( I I s7), dat n functie va provincieh oof plaats en aan zijn zijn belang dankt aan z i jn rigging aan een belangrijke spoorweg. Virton (3) is maar een groot dorp, tevens belangrijke landbouwmarkt en bevoorradingscentrum. In het zuiden liggen de industriecentra : Athus (5,7), Aubange (z,5), Halanzy (2,9) en Musson (2). .,
-150
Bevolking I. ANTHROPOLOGISCHE TYPEN.
Ree1.s bij het begin van het Kwartair was ons land bewoond, vooral in de karstgeb -eden, waar de spelonken en grotten de natuurlijke verblijf- en soms begraafplaatsen der oermensen waren. Uit de paleol ithisehe tijd (nude steentijd, tijd der gehouwen vuurstenen) en uit de neolitische tijd (jonge steentijd, tijd der gepolijste vuurstenen) dagtekenen verschillende gevonden wapens en gereedschappen in steen of in been, van versieringen, zelfs van monumenten, zoals de dolmens en de menhirs. Vooral belang -rijkzndegamtoflnvgeramt,o.dzvnSpy(Oreau), van Engis (Maas) en van Furfooz (Lesse) . De verschillende voorhistorische mensenvarieteiten en volkengroepen hebben zieh vermengd. In de historische periode zijn nieuwe groepen versehenen en nieuwe vermengingen hebben plaats gegrepen (Kelten, Germanen, Romeinen, de grate Germaanse volksverhuizingen) . Met de grote Germaanse volksverhuizingen van het begin der Middeleeuwen is voor het eerst een ethnische grens doorheen ons land getrokken. Het ontstaan van de taalgrens klimt tot die tijd op. Anthropologisch is de bevolking van ons land uiterst geniengd. Toch onderscheidt men twee anthropologische typen. Het Vlaamse type zou, in hoofdzaak, afgezien van latere vermengingen, voortkomen van de vermenging van de neolithische bewoners, reeds vroeger vermengd met de geromaniseerde Kelten, en de Germaanse indringers. Daar in deze kruising het Germaanse element overheerste, zou de Vlaming daardoor dichter bij de Germaan staan : a) door zijn grotere lichaamslengte ; b) door de vorm van de schedel (langschedelig) ; c) door de bleke tint van haar en ogen. Het Waalse type zou, eveneens afgezien van andere vermengingen, het kruisingsproduct zijn van dezelfde groepen, maar met de neolitischa bevolking, ook vermengd met de geromaniseerde Kelten, als overheersend element. Als grate kenmerken worden aangegeven : a) de kleinere 1ichaams1engte ; b) de brede sehedel (breedschedelig) ; c) de meer donkere tint van haar en ogen. Deze verdeling heeft weinig positiefs, daar, in de loop der eeuwen, tussen beide volkengroepen gedurig vermengingen zijn voorgekomen : donkerharige kleine Viamingen zijn er zo wel als grote, blonde Walen II.
ETHNISCHE GIROEPEN. TALEN.
Aan deze twee anthropologische typen beantwoorden twee ethnische groepen, onder elkander verschilf end door hun geographische Jigging en hun taal. In brede trekken komt de geographische grens tussen Vlamingen en Walen overeen met de parallel van Waterloo.
5 Ten noorden van de taalgrens wordt Vlaams (Nederlands) gesproken. Het overheersende Germaanse element bij de vorroing van de+ 4 anthropologische grens verklaart de overheersing van een Germaanse taal. Ten zuiden van de taalgrens, waar het Germaanse element minder sterk was vertegenwoordigd, behield het Gallo-Romeins, de taal van de geromaniseerde bevolking (neolithische bewoners . vermengd met Kelten) de bovenhand. U it het Gallo-Romeins ontstonden Piet Frans en de verschillende Waalhe dia lecten. In de grensstreek langsheen Duitsland en het Groothertogdom Luxemburg wordt Duits gesproken. Staatkundiig, historisch en economisch vormen de drie groepen een natie. .
INDELING
VAN DE BEVOLKING NAAR DE GESPROKEN LANDSTALEN.
Inwoners sprekende
Enkel Vlaams Enkel Frans Enkel Duits Vlaams en Frans Vlaams en Duits Frans en Duits De drie landstalen Geen der drie landstalen (o.a. kinderen) • • III
Percentages in 1930
42,92
37,56 o,85
12,92 0,I 2 0,83 0,67 4, 1 3
GODSDIENSTEN.
De meeste Belgen, die een godsdienst belijden, behoren tot de Rooms , _ - dsdienst, maarKatholiek r.DGndwtek vrijh an slechts vier godsdiensten worden van staatswege gesubsidieerd : de katholieke, de protestants- evangelische, de anglikaanse en de israelitische. De katholieke godsdienst.
Op godsdienstig gebied is ons land ingedeeld in zes bisdommen, waarvan het eerste een aartsbisdom is : Mechelen (Brabant en Antwerpen), Gent (Oost-Vlaanderen), Brugge (West-Vlaanderen), Namen (Namen en Luxemburg), Luik (Luik en Limburg) en Doorriik (Henegouwen). Aan het hoofd van een bisdom staat een bisschop. De bisdommen zijn ingedeeld in dehenijen ; aan het hoofd staat een deken. De dekenij is ingedeeld in parochies ; aan het hoofd van een paroEhie staat een pastoor.
15 2
De kerk fabrieken beheren de goederen en de bezittingen van de kerken. IV. BEVOLKINGSCIJFER EN BEVOLKINGSDICHTHEID.
Op 31 December 1938 had Belgic een totale bevolking van 8.386 .553 inwoners. De betrekkelijke bevolking bedraagt dus 275 inwoners per Km2. Hiermede is Belgie de dichtst bevolkte staat van de wereld. V. VERDELING
VAN DE
GEOGRAPHISCHE
BEVOLKING OVER DE VERSCHILLENDE
STREKEN.
De bevolkingsdichtheid verschilt van streek tot streek. De betrekke verband met de aard van de bodem en met de lijkedchtsan rijk dommen van de ondergrond. Laat men de grote agglomeraties buiten rekening, dan kan men zeggen dat de nijverheidsgewesten het dichtst bevo:kt zijn. De weefnijverheid in Vlaanderen en in het Vervierse, de kolenwinning en de metaalnijverheid in de nijver heidsstreek verklaren de buitengewone bevolkingsdichtheid van deze gewesten. Maar zelfs sommige landbouwstreken hebben een zeer grate bevolkingsdichthe.id. Dit is a.m. het geval voor Vlaanderen. Die toestand houdt verband met de versnippering van de akkergronden en vooral met het half industried, half landelijk karakter van de bevolking der Vlaamse dorpen. De versnippering van de akkergronden brengt inderdaad mee dat de kleine hoeve geen voldoende inkomsten verstrekt voor het onderhoud van het gezin. De man en de zonen warden dan heel dikwijls fabriekarbeiders in de nabije stad en vinden. vooral in de zomermaanden, nog tijd om, na hun werk in de fabriek, de kleine akker te bewerken. Andere kleine boeren worden seizoenarbeiders en gaan de oogst doen in de Polders en zelfs in Frankrijk. De zeer ontwikkelde en sterk verspreide industrie verklaart dat deze bevolking van halve boeren en halve industriearbeiders op de buiten blijven wonen, daar zij steeds in hun onmiddellijke omgeving een of ander industriele oneetrneming vinden, die hun werkgelegenheid biedt. Dezelfde töestand bestaat in de Kempen, waar de kleine boeren een bijkomende verdiensio vinden in de opkomende industrie en vooral in de Kempische koolmijnen. Anderen trekken als seizoenarbeiders naar Haspengouw voor de bietenoogst. De verplaatsing van de buitenbevolking naar de grote centra en naar de industriestreken is zoals in de andere Europese landen, ook bi; ons een algemeen voorkomend verschijnsel. De eigenlijke uitwijking, vooral naar Noord- Frankrijk en zelfs Noord- en Zuid- Amerika, is anderzijds niet belang'
rijk. VI. VERSPREIDING ,DER GEMEENTEN.
Bekijk aandachtig het kaartje, fig. 76. H geeft de absolute bevolking aan van de gemeenten, dus niet de gemiddel e dichtheid.
{
,
^
•
:•
•••••
•
^
^
...
:
^
.• • .j -
^•^ ^ ^ ^• • • •• • •i , •
^ e
:
••
^
..... • .. • •
.
^
^
^
t
••
•
. •••• ••f•r
•• S •••••• •
^ •.
•
',..i-f.. . • • •• •.
j .
1
•i •• •• '^
• •
. i • • •••^ •• ••• • i ^•• • • {' • • • ^ti ' ••• •• L••• •^ i.•• ••• ••• • '. , •••• ••• .. ^ ••• ^•• ',...,.y,.** • • ^ ^ •^ ^• •` 4.1_1-,:: ^ ^ • • ••• •••• •• ti• i 4' •• • •^. ti ^ it .. . • ' • ^•• f • •• ! ^ , . •. • • ^• • ^ • •. ^• •• . • j^•. • • • • • .• . • • • • • .
'•• ^0.• . ••• ^: • • `• rj,^^ e^ •. .• ^••• • • ^ •. • ^^ ^ • ^^ S-• s ^^^•• •• . • •• . • •^ 41 • ^•• ••. •^•
•^
_ 2,5 00
-to ol
Naa r 07.44“ •
20• 0 0 0
••
^/00
•
•
00 0
•
•
Opvallend is het grote aantal gemeenten rond de grate steden : Brussep, Antwerpen, Gent, enz. De verschillende nijverheidsbekkens komen eveneens sterk uit op de
kaart.
Merk op dat de scheiding tussen Borinage en Centrum duidelijk uitkomt : het gebied met weinig gemeenten beantwoordt aan een gebied zonder steenkolenmijnen. De scheiding tussen het Centrum en het bekken van Charleroi is veel minder opvallend, omdat in dat deel de steenkolenmijnen van beide bekkens zeer dicht bij elkander liggen. •
•
•
jn w
• 6.0. 0,9 ,>00• 0 00
. •• • •
; ^' ••
•
. ^
••
.:
•
^ ' ..
'-:
•
•• •.
• •
.
•
•
,
• . • :. • • , •, • ^ . . • ••
. . ' ^! • • ^ ••
•
i'
^^'
!o _• • • • • • .. • .: v . ... .7 ....••: ';. . . _:••
^• • • • • ' • ; .. ,, ^ : • j • .•• •• • • ^ ` s ^^ •• .
••• •• ^ "• .
ti:' :', ' •
•
•^
.:•: ._ :.. .. ;• •• •
.•
Verbrreiding der bevol king.
•
,... .- •
••
•. • • ••^' • • • • • • l.r •••.. • •_ . ^ s• , • •• • •
•.. .; ' • •• •• . • • ! . f,•••,
•: : 0. 0 0 4s,. • L000 9 _ $
•2. 5 0 1-500 0•t
.
- 40 9 0
$o 1
501 1 -
•
._ . • •: • • •• ': • • • • .. • •. •• . ^^ r ^ • •'. •• • ' '
{ •-••• • • : •••• .. •• • •••
• •• • •• • :• • ^ • • -• a 6 L„^ ß oo ••, .• ••; •
6evolki ng
• lo.00 f -
•
S oo
-L 5 eln w 2, 6".1 -
de r
r ürr+ dln Q,
^ /e
••%; -; :... . • •.•• • • • ••
`.
^ • •^ .
^
.. -
S' , • •• • •: • . • • , •;• .. • •
•
•
•
••
%A• 11:1 1Mg5 f • • • • • • U •• ^ ' ••• . • • • • •_ • • r • • • • , • • • • •• • • • ^ • ^• . • ••.• •• ••• •r -• * . • • y^t ••L•,,^ ~` •^ • '^ ^ •• ^r ' • • " •• • •• ^• • • . ••• • • •• •• • • • • •• , ! : • • •
r •
^
• • ••• •• • f^. S ••• • • •• _ • • • •. • •• . •^ '••ij• •• • •• •• .. ^^ •...• ••• ' •^•.. • • • • • • ^ ^• • • • • •• ^ •• • •~ •• •• •••• ,• • '• •• '• ••• • ••^•• • . • • • • •• • . ^. ••• ~ • '1••^^ . r ^^ V.*. • • •••.• • ••• ^•^ •M• • :•••• • _ • •• • • •• • • ^ ••• • ^• alt. •%• • 1 •^^ a • ^ ••S. i•^• ••••• •••. •• • '^1^• ►••^ •• •••• • •• :^ •• :• • :••• •• • •. :••• • • • ••A^ •. •••^ • ^•f ^ ^ • = • .. . • i ^• ^ ^• ^•• ^•• • ii • ■ •' • •^ •• .• •^ • •• ^ • • •. Z • •• • • • ^ •^t ^ ••. • • r••.•• .• • : • • • •• • • ^ •. ^L •' ^r .^ VI •^ •• •• •e• • • • •• •• •. ••••. . .. . 0. ,:: :; • • • • ^^^ ^•• •••• ••• •• ••^ ^ ' • •w•.•^ '. ^ ^ •• • : •• ^. ••• ' • •• if^ ^ ... •^^ • •^. ^•^ • • •• .^ ••• ••• S• i^ • ?•• •^. ti ., i ' , , . ^ ... , • ^ • • ^ .•••^• j , • • •• , •• • • • •1^• .t: •. i• . • •• • • • • •ft ... . ^ •• • •• .^ '• • ••/` . • ^ •.. ••• • ^• • • • • • • , ^ • • • ^ • ^ • • • •^^` •• ^ • • ' ^• • ••^ •• • . • ^ ; -•i ^• •• .. •. ,,^. •• ^ ' ^ •••^•ti • ••i•••• • •:•-: L •. • ^M• • ••• ^ •• •. • • . . • • • • . . •• • . • •• • f ^ ti• •• ••^ .•• ^• • • •: •• •, ^ • ••ti •• • . • • ' •^^ •• , ^' t• • • •• • •• •• ••• ,
' • •• • '• • •i
^^
•.
.
;' . ..^'•ö .. •. .• •• •• • . + ••' • •^•• • •• • •• • •' . •• • • ••• • ^ .. • ••• • ••• ^• • •• • • :• •• ?• •• ••:•w• ^• • • - - •ti•• • •^ ^ ••• o.• ^ • • • '' . ,: .. ^ • ••• • . • ••• •.• • •• _ • •••••••• • • `• •. • • ^ • ••• • •• • •_• •^^ •••• • •••~ O•4. ' • • • • 6•r ' • • •'• •• • e• • • • • •
!
"
153 --
—
1
54
In sommige rivierdalen is de dichtheid eveneens zeer groot. Voorbeelden zijn de valleien van Leie en Mandel, van de Zenne bezuiden Brussel, van de Dender, van de Rupel. Oefening. -- Nagaan, in de hoof dstukken, die de geographische streken behandelen, wat over de dichtheid en het belang der gemeenten werd gezegd. Aan de hand hiervan eon tafel opmaken waarop deze gegevens voor al de geographische streken voorkomen Besluiten.
Een aandachtige studie van de kaart der Belgische gemeenten laat ons toe volgende besluiten te trekken : 1) Belgii is een land waar de grote gemeenten overheersen. Slechts 1 o t. h. van de Belgische gemeenten hebben minder dan 50o inwoners. 2) Het aantai gemeenten verschilt van streek tot streek. Buitengewoon talrijk zijn de gemeenten in de Nijverheidsstreek, rond de grote steden, in Haspengouw, tussen de Dender en de Schelde, in het Doornikse. Daar heeft men van 15 tot 18 gemeenten per i oo Km2. De Kempen en de Ardennen daarentegen hebben amper gemiddeld 4 gemeenten per i oo Km2. Condroz, Zandig-Vlaanderen en het Brabantse hebben over dezelfde oppervlakte 7 tot 8 gemeenten, de Polders 12. 3) Als algemene regel kan men aannemen dat, waar de gemeenten talrijk zijn, hun bevolking niet groot is. Zijn de gemeenten minder talrijk, dan is hun bevolkingscijfer hoger.
—
1
55
Staatkundige, rechterlijke en bestuurlijke inrichting DE CENTRALE
MACHT.
De centrale macht omvat : de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. A. De wetgevende macht. I. De Koning. Belgii is een erfelijke monarchie. Het is ook een grondwettelijk land, dat wil zeggen dat de macht van de koning beperkt wordt door de bepalingen van de Grondwet. De wetsontwerpen krijgen alleen kracht van wet door de handtekening van de koning. Door bemiddeling van zijn ministers kan de koning wetsvoorstellen indienen. 2. De Kamer van Volksvertegenwoordigers. De volksvertegenwoordigers worden gekozen bij algemeen stemrecht door de kiezers van de verschillende bestuurlijke arrondissementen. De Kamer van Volksvertegenwoordigers mag wetten voorstellen. 3. De Senaat. Men onderscheidt rechtstreeks gekozen senatoren, provinciale senatoren (benoemd door de provincieraden) en gecoöpteerde senatoren (door de reeds gekozen senatoren aangeduid). De Senaat mag eveneens wetten voorstellen. B. De uitvoerende macht. Ze berust bij de Koning. Deze oefent de uitvoerende macht uit door bemiddeling van zijn ministers. Daar de persoon van de Koning onschendbaar is, moeten de koninklijke akten, om geldig to zijn, medeondertekend worden door een minister, die er aldus de verantwoordelijkheid van opneemt. C. De rechterlijke macht. Zie hiervoor de tafel op de volgende bladzijde. Hiernaast bestaan nog : Bilzdndere_ rechtba nken : handelsrechtbanken (handeiszaken, goedemannenraden (geschillen tussen werklieden en werkgevers), krijgsraden, militair gerechtshof. Het Parket onderzoekt de misdrijven en de overtredingen, verzamelt de elementen van het geding., Magistraten : procureur-generaal, advocäteri-generaal, substituten, procureur des Konings, politiecommissaris. Deze magistraten zetelen eveneens in verschillende gerechtshoven. ADMINISTRATIEVE INDELING.
Belgii is verdeeld in negen provincies. Zoek deze provincies op de kaart. Duid hun hoofdplaats aan. De provincie wordt op haar beurt verdeeld in airondissementen (rechterlijke arrondissementen, bestuurlijke arrondissementen), het arrondissement in kantons. De kleinste administrätieve omsr;'hrijving is de gem eente.
Rechterlijk arrondissement.
Ten getale van drie : Brussel, Gent, Luik. Zetelen in elke provinciehoofdplaats. Voor Limburg te Tongeren. Zetelt te Brussel.
Rechtbank van eerste aanleg.
Beroepshoven.
Assisenhoven.
Verbrekingshof.
Rechterlijk kanton.
Rechtsgebied.
Vredegerecht.
Recntbank.
-ters).Gifers.D
Rechter-voorzitter. Rechters-raadsleden.
Jury (12 leden).
Het Hof (3 rech
i Rechter -voorzitter. Rechters en griffiers.
Rechter-voorzitter. Griffiers.
Vrederechter.
Voornaamste magistraten.
C. De rechterlijke macht.
Gaat na of in de uitspraken der andere rechtbanken de wet nageleefd werd.
Geschillen, overtredingen. Beroep op de uitspraken van de vrederechter. Gedingen in burgerli j ke zaken. Beroep op de uitspraken van de rechtbanken van eerste aanleg. Criminele zaken. Politieke zaken. Persmisdrijven.
Rechtsmacht.
Provincieraad. Gekozen bij algemeen stemrecht. Bestendige a f vaardiging. Gekozen onder de leden van de provinciale raad.
Parlement. Gekozen bij algemeen stemrecht.
Ministers. Aangesteld door de Koning. Gewoonlijk genomen onder de leden van het parlement.
Schepencollege. Gekozen onder de leden van de gemeenteraad.
Gemeenteraad. Gekolen bij algemeen stemrecht.
Burgemeester. Benoemd door de Koning.
Gemeente.
Ga op de haart « Belgie Staathundig » de verdeling na in bestuurlij he arrondissementen. Bepaal de hoo f d plaatsen van de provincien en de arrondissementen.
Provinciegouverneur. Benoemd door de Koning.
Provincie.
Koning. Erfelijk.
Staat.
Het Bestuur.
- 158
Economische Aardrijkskunde van Belgic Algemeen overzicht. 1. Belgie is een belangrijk landbouwland. Maar de Belgische bodem, hoe vruchtbaar en hoe goed bewerkt ook, kan onmogelijk voorzien in de voeding van zijn dichte bevolking : 25 °/e tot 30 0/© van de voedingswaren moeten ingevoerd worden. 2. Industrialisering werd voor ons land bijgevolg een noodzakelijkheid. Deze een tegenstelling van een noordelijk industrialisering wordt steeds algemener landbouwgewest tot een zuidelijk industriegebied is onjuist. Nieuwe industrie®n zijn geboren in de vroeger verlaten Kempen, langs de kanalen en rond de grote steden. De waarde van de kapitalen in de nijverheidsbedrijven belegd, bereikt ongeveer 100 milliard Fr., d. i. 1/3 van de nationale rijkdom. De Belgische ondergrond levert niet de nodige industriele grondstoffen. Alleen de brandstof is voldoende voorhanden. De algemene structuur van de Belgische economische bedrijvigheid komt dus hierop neer : we incorporeren in ,de door ons vervaardigde industriele producten onze handenarbeid, die, per slot van rekening, onze grootste nationale rijkdom vormt. 3. Deze feiten kenmerken ook ten volle onze handelsbedrijvigheid : exporteren voor Belgie een levenskwestie, want onze exporthandel moet ons toelaten de ontbrekende voedingsproducten in de vreemde aan te schaffen, alsook de grondstoffen, die we verder moeten bewerken. i$
MIJNBOUW EN AFGELEIDE NIJVERHEID (1) . STEENKOOL.
Herlees op 106, hetgeen over de steenkoolvorming werd gezegd. De steenkolen is de grootste rijkdom van Belgie. Het belang er v an is vooral
{1) We hebben de verschillende nijverheidstakken ingedeeld in drie groepen : de twee eerste groepen behandelen de bedrijven, die rechtstreeks verband houden met mijnbouw of landbouw ; de derde groep behandelt de bedrijven, 3:e vreemde grondstoffen verwerken. Deze indeling steunt vooral op de localisering der bedrijven. Terwijl de twee eerste groepen meest voorkomen in de productiegebieden, localiseert de derde groep zich meest in plaatsen waar de uitheemse grondstoffen het gemakkelijkst kunnen aangevoerd worden : zeeen binnenhavens. Sommige landbouwindustrieen, zoals maalderijen on brouwerijen, verwerken nu meest uitheemse grondstoffen, maar hun localisering is to verklaren door het oorspronkelijk gebruik van inheemse grondstoffen. Ze werden daarom in de eerste groep behandeld.
1
59
groot in de algemene economie van het land, als uitgangspunt van de vestiging van een wer machtige en verscheiden industrie. De steenkoolontginning verschaft arbeid aan 130.000 arbeiders. A. ONTGINNING.
1. Steenkoolbekkens. We onderscheiden twee steenkoolbekkens : het zuiderbekken of Waals bekken, in de dalen van Maas, Samber en Hene en het noorderbekken of Kempisch bekken. In welke 5 bekkens wordt het Waals bekken verder ingedeeld ? Hoe komen de steenkoollagen voor ? Waarom is er rond Namen een onderbreking in de steenkoollagen
In het Waals bekken zijn de concessies over het algemeen klein. Een nadeel voor dit bekken zijn de dunne steenkoollagen (gemiddeld o,6o cm.). Het Kempisch bekken daarentegen bezit groter concessies (minder algemene onkosten) en biedt dikker lagen (gemiddeld 1 meter). Een nadeel voor dit bekken is de dikte van de dekterreinen : 50o tot 85o m. Daarbij bestaat een deel dezer dekterreinen uit waterhoudende, losse zandlagen het boren van schachten doorheen deze lagen is alleen mogelijk door toepassing van de bevriezingsmethode. 2. Productie. Wat voorafgaat verklaart waarom het Kempisch bekken betrekkelijk rijker is dan de Waalse bekkens. Dat blijkt nog meer uit de gemiddelde dagelijkse voortbrengt per arbeider : Limburg : 1200 kg.; Centrum : 85o ; Borinage : 75o ; Charleroi : 73o ; Luik : 66o (In de Verenigde Staten : tussen 3000 en 4000 kg.). De totale Belgische productie in 1938 bedroeg 29 1 / 2 millioen ton (1). De 3/4 hiervan komen uit Wallonie (een 200-tal mijnen in ontginning), 1/4 uit Limburg (7 mijnen in ontginning). 3. Soorten. De oudste steenkoollagen liggen het diepst. Ze leveren vooral magere steenkolen. Magere steenkolen bevatten het meest koolstof (90 a 95 %). Ze branden bijna zonder rook, geven veel warmte en worden aangewend voor huisverwarming. De jongere lagen liggen minder diep en bestaan uit vette steenkolen. Deze bevatten minder koolstof (84 ä 90 %), maar leveren meer gassen. Ze worden gebruikt in de industrie en de gasfabrieken. Wanneer het gas uit de steenkolen wordt gedreven, bl.ijven lichte, brosse delen over, cokes genaamd, die gebruikt worden als brandstof in de hoogovens. -
.
De Waalse bekkens leveren alle steenkoolsoorten, het Limburgse bekken alleer: vette kolen. Voor de productie van de verschillende soorten per bekken, zie de tabel o p
110.
4. Handel. Onze invoer van steenkolen (3 millioen ton) wordt overtroffen door onze uitvoer (4 millioen ton). (1) Thans (1947) ongeveer 24 millioen Ton.
blz.
IÖo B. AFGELEIDE NIJVERHEID.
Een veertigtal cokesfabrieken, met ongeveer ovens, fabriceren cokes voor de hoogovens. Voor de cokesfabricatie bekleedt Belgie de vierde plaats in de wereld, na de Verenigde Staten, Duitsland en Groot -Brittannie. De cokesovens liggen bij de koolmijnen, vooral in Henegouwen en Luik. Men vindt ze ook _ nabij de kanalen en de bevaarbare waterlopen .(Brugge, Zeebrugge). 1. Cokesfabricatie.
2.000
2. Bijproducten. Het distilleren van steenkool door de cokesovens levert als voornaamste bijproducten : lichtgas, ammoniaksulfaat, teer en benzol. Een tweed° distillatie van deze stoffen levert weer andere producten (zie paragraaf : scheikundige nijverheid:
3. Agglomeraatkolen.
Uit ._.... ( gemiddeld 2 millioen ton) . .
.-
^
de afval van kolen perst men eierkolen en briketten
^ .
II. ERTSEN.
A. ONTGINNING.
Metaalertsen bevat onze bodem bijna niet. Alleen een weinig ijzer-, zink- en looderts wordt gedolven. 1. ,. IJzererts wordt gedolven in het Z. 0. (Juralagen van Belgisch Lotharingen) . Het is het minette-erts, voortzetting van de rijke ertslagen van Frans Lotharingen en van Z. Luxemburg. Ontginningscentra zijn Halanzy, Musson en Athus. De totale productie bereikte amper 100.000 ton erts, 1 % van de Belgische behoefte. In de Kempische moerassen, vooral langsheen de beken van het westelijk en het oostelijk afhellingsvlak van het Kempisch plateau, ontgint men ijzeroer, gebruikt in de gasfabrieken voor het zuiveren van gas.
2. 'Zink- en looderts 'worden eveneens in zeer kleine hoeveelheden ontgonnen in de oude mijnen van Lontzen en Moresnet aan de Duitse grens. B. AFGELEIDE NIJVERHEID. (1) Algemene beschouwingen. Belang.
1. De bewerking der verschillende metalen blijft een der voornaamste, zo niet de voornaamste tak van de Belgische industriele bedrijvigheid. werden zekero metaalindustrieen, die uitsluitend vreemde grondstoffen bewerken, toch tiler behandeld, b.v. de zinkindustrie. De oorzaken der localisering moeten dan ter plaatse gezocht worden : steenkool, waterwegen, enz. Sommige dezer industrieen ontstonden bij de ertsmijnen. De uitputting van deze mijnen bracht niet noodzakelijkerwijze het wegsterven van de industrie mede. -- De ijzerbewerking ontstond in het Maasdal waar eerst houtskool als brandstof werd gebruikt.
(1) Om meer eenheid in de behandeling van de stof te brengen
161 a) In rormale tijden verschaft ze arbeid aan ongeveer 250.000 arbeiGlers. b) Ook door de waarde der belegde kapitalen, neemt ze de eerste plaats in. c) Eindelijk bekleedt ze ook no g de eerste plaats door de waarde van de uitgevoerde artikelen. 2. Het feit dat ze hoofdzakelijk werkt voor de uitvoer is wel het voornaamste kenmerk van deze industrie. In waarde gerekend komt ongeveer 1/3 van, onze uitvoer voort van deze industrie. De hoogovens, staalfabrieken en pletterijen voeren meer dan 60 % van hun productie uit ; de draad- en spijkerf abrieken meer dan 80 0/o ; de zinkfabrieken meer dan 70 o/o. 3. Hoeveel de metaalnijverheid over gans het land verspreid is, heeft ze zich toch hoof dzakeli jk gelocaliseerd in de steenkoolbekkens van Charleroi ( Samberdal ) en Luik (Maasdal) . De aanwezigheid van brandstof, veel meer dan de nu uitgeputte ertsen, verklaart deze localisering. De Kempische waterwegen oefenen eveneens een grote aantrekkingskracht uit, vooral op de metaalindustries (b.v. zinkindustrie ) , die hun grondstof van cverzee betrekken. 4. De grondstoffen van deze nijverheid moeten we invoeren. De winst bij de uitvoer gemaakt, vertegenwoordigt dus de waarde van de Belgische arbeid.
1. De Iizer- en Staalindustrie.
a) Ruwijzer. Hoogovens. De hoogovens fabriceren uit ijzererts het ruwijzer. Als brandstof gebruikt men cokes. De localisering bij cokesovens, dus in de steenkoolbekkens, is bijgevolg gemakkelijk verklaarbaar. Belgie bezit een vijftigtal hoogovens (Groot-Brittanni€ : 13o; Duitsland : 140), waarvan een twintigtal in Henegouwen, vooral rond Charleroi en even zoveel in het Luikse. In het zuiden van Luxemburg, waar nog ijzererts ontgonnen wordt, en to Klabbeek, aan het kanaal Charleroi-Brussel, ontstonden eveneens enige hoogovens. , b) Giet- en smeedijzer. Het ruwijzer wordt in speciale ovens omgevormd tot gietijzer, meestal bestemd voor de staalfabrieken. Door het puddelen bekomt men het smeedijzer. Deze industrie is nog slechts van gering belang. Deze industrieen gaan gewoonlijk samen met de eerste groep. Men treft ze dus aan in dezelfde localiteiten. c) Staal fabrieken. In de staalovens wordt de overtollige kooistof verwijderd uit het gietijzer. Zo bekomt men ruwstaal. Een dertigtal staalfabrieken, gevestigd in het bekken van Charleroi, het Centrum en Luik verschaffen, in normale tijden, werk aan 7.000 arbeiders. d) Pletterijen en smelterijen. Meer dan veertig pletterijen en smelterijen verwerken het ruwstaal tot plaatijzer, profielij zer, spoorstaven, buizen, kettingen, draad, nagels, bouten, enz. De meeste van deze instellingen zijn eveneens gevestigd in het bekken van Charlet of (Charleroi, Couiliet, Courcelles, Marcinelle, Marchienne-au-Pont, Montignies-sur-Sambre, Mont-sur-Marchienne) in _ het Cen11
162
trum (La Louviere, Fontaine l'Eveque, Haine -St-Pierre, Haine -St-Paul) en het Luikse (Luik, Angleur, Flemalle-Haute, Jemeppe-sur-Meuse, Jupille, Ougree, Seraing). Daar deze industrietak reeds minder gebonden is aan de brandstof komen echter ook elders deze fabrieken voor : Haren (Brussel), Gentbrugge, Antwerpen, Hemiksem. e) Constructiewerkhuizen. De constructiewerkhuizen fabriceren spoorwegmateriaal, ._ een voorname Belgische specialiteit, ketels, vulhaarden, geemailleerde producten, stalen gebinten, allerhande machines en uitrustingen voor fabrieken, dynamo's en electromotoren, wapens, pantserplaten, auto's, moto's, fietsen, motoren, schepen, vliegtuigen. In het • Luikse bekken zijn deze constructiewerkhuizen het talrijkst (Luik, Angleur, Herstal, Jemeppe-sur-Meuse, Ougree, Seraing, Jupille, Sclessin). Bijna even belangrijk zijn het bekken van Charleroi (Charleroi, Couillet, Gosselies, Gilly, Marcinelle, Monceau -s ur-Sambre, Moustier-surSambre) en het Centrum (Haine -St-Pierre, Haine -St-Paul, La Croyere, Roeulx). Doordat deze industrietak minder gebonden is aan de brandstof, ontstonden belangrijke bedrijven to Antwerpen, Brugge, Gent, Halle, Hoboken, Leuven, Oostende. Rupelmonde, Temsche, Tubeke, Willebroek, enz. 2. De Zinkindustrie.
De Belgische Zinkindustrie is de voornaamste van . Europa, de tweede van de wereld, na deze van de Verenigde Staten. Tot voor een vijftigtal jaren bleef deze industrie gevestigd in het bekken van Luik, waar grondstof en brandstof aanwezig waren. Alleen de mijnen van Lontzen (aan de Duitse grens) zijn nog in exploitatie. 'Het grootste deel van het gebruikte erts moet ingevoerd worden (uit Zweden, Italia, Frankrijk, Australia).
De uitputting der grondstof in het land zelf en het feit dat het_ een zeer ongezonde industrie is, verklaart haar verplaatsing. Zeer moderne fabrieken ontstonden o. a. in de Kempen (Baien, Overpelt, Lomme% Rotem), verre van de grate bevolkingscentra (gezondheidsmaatregel), maar dicht bij de Kempische kanalen, waarlangs de grondstof kan aangevoerd worden: Andere centra zijn : Engis (Hoei), Aiseau (Charlerol), Angleur (Luik), Merksem, Brussel, enz. Een voornaam bijproduct van de zinknijverheid is het zwavelzuur, belangrijke grondstof van de scheikundige nijverheid. 3. De Loodindustrie. Behalve in de omstreken van Lontzen (Duitse grens) worden in Belgic geen loodertsen meer gedolven. Daar de zinkertsen gewoonlijk ook lood bevatten, geschiedt de loodbewerking in de regel in dezelfde fabrieken (Overpelt, Lommel, Baien, Rotem) . Andere centra zijn Montzen (Duitse grens) en Hoboken (verklaar de localisering) .
— 163 4. De koperindustrie.
De koperindustrie is in Belgie pas ontstaan vöör een twintigtal jaren. Haar öntwikkeling in ons land is te ve rklaren door de toevoer van kopererts ui *. Belgisch Kongo. Reeds nu is de Belgische koperindustrie een van de voornaamste van Europa. De localisering valt licht te verklaren : raffinaderijen bestaan in het Antwerpse; name i k- te Hoboken, verder te Beerse en Oolen aanvoer vän ruwkoper). Fabrieken die koperen voorwerpen voortbrengen (buhen, draad, spijkers, enz.) zijn gevestigd in het Luikse (afzetgebied) 4e fabriek van Beerse fabriceert kopersulfaat (voor galvanoplastie, verfber iding, "enz.). ,
5. Andere takken van de metaainijverheid. Te Lommel, Overpelt en Brugge wordt tin uit Belgisch Kongo bewerkt. Kobalt wordt bewerkt te Oolen, nikkel to Duffel, antimonium te Beerse, zilver te Hoboken. 6. De Radiumindustrie.
De radiumindustrie verdient een speciale vermelding. Te Oolen bewerkt men de radiumhoudende uraniumertsen uit Belgisch Kongo. Practisch bezit Belgie het wereldmonopolium van de radiumproductie., III. STEEN- EN KLEIGROEVEN.
Meer dan goo groeven, met ongeveer 40.000 arbeiders, zijn in Be1g: ontginning. Meestal zijn het openluchtontginningen. De meeste steengroeven zijn gelegen ten Z. van Samber-en-Maas. 1. Marmer. Het marmer wordt gedolven uit de kalksteenlagen uit het carboon en het devoon. Het Belgische marmer is minder fijn dan het uitheemse, maar het is harder, kleurrijker en kan gemakkelijker gepolijst worden. De voornaamste varieteiten zijn : zwart marmer (Basecles, Denee) rood marmer, wit of grijs geaderd (Philippeville, Chimay, Rochefort), blauw marmer, wit geaderd . of gevlekt (« Bleu Belge », Wellin), grijs marmer (0. a. Lustin). ^
n
.f
2.
_ Straatstenen.
)
Straatstenen worden ontgonnen uit hejeruptieve gesteente (Porfieriex te Quenast en te Lessen ),^ it de bovendevoönlagen van glimmerzandsteen in Maas- en Ourthedal (voral in de dwarsdalen = gemakkelijke delving), uit de cambrium-kwarsieten te Dongelberg (Getedal). De afval van deze steengroever: dient als grint en ballast voor de spoorwegen. , 3. Bouwsteen. _ Uit de kalksteenlagen ^ .^. .
uit het carboon ontgint men blauw arduin (Ecaussinnes, Zinnik, Sprimont, Comblain-au-P'ont), uit de tertiaire zändsteenlagen, de mooie witte bouwsteen v an Gobertange (Getedal-Geldenaken). ^
164
Fig. 77. — De steengroeven to Lessen.
De rivieren van het Leemplateau hebben in hun bovenloop het primair gesteenteblok blootgelegd. Daar komen steengroeven voor. Te Lessen ontgint men het stollingsgesteente (porfieriet) dat o. a. op deze plaats het primaire gesteenteblok doorboord heeft. Het wordt ontgoniien als straatstenen (kasseien) . De afval (steenslag) wordt gesorteerd. De groote stukken dienen als macadam en ballast ; het fijnere puin wordt in beton verwerkt. Let op de gapende putten waarin de ontginning gebeurt. Het gesteente wordt losgemaakt en verbrijzeld door middel van dynamiet. Uit de zo bekomen blokken worden de kasseien gekapt en gezaagd. De steenslag wordt bijeengebracht en vormt de steenstorten, die U vooraan op de foto bemerken kunt. Helemaal op de voorgrond de gekanaliseerde bender en een binnenschip, dat steenslag komt laden. Merk op dat porfieriet niet gelaagd is. Vergelijk met fig. 5.
4. Leien,
Uit de lagen van het cambrium en van het onderdevoon ontgint men leien, voor dakenbedekking (Vielsalm, Alle, Herbeumont, Martelange, Bet-trix). 5. Vormklei.
Daar Belgie geen kaolin (zuivere klei) bezit, moeten we deze grondstof voor de ceramiek- en porseleinindustrie invoeren. Voorname centra zijn : La Louviere, Tertre, Hautrage, Baudour, Amay,Welkenraat.
165 De tertiaire kleilagen, vooral de Rupeliaanse klei, deden talrijke steenbakkerijen ontstaan (Boom). Van klei en zand bakt men vuurvaste Steen voor de bekleding van kalk-, cokes- en hoogovens (Baudour, Tertre, Andenne) .
6. Kalk en Krijt. De ~verschillende kalk- en krijtlagen worden ontgonnen voor het fabriceren vän gewone kalk voor het bouwbedrijf. De voornaamste kalkovens komen voor rond Antoing en Doornik. Verder rond Namen, Rochefort, Jemelle en Marche. In de Borinage en in Haspengouw ontgint men kalkfosfaat, dat verwerkt wordt tot superfosfaat. 7. Cementnijverheid. cement wordt gefabriceerd - door het roosten van een mengeling van klei en kalk. De veelzijdigheid van het gebruik van cement verklaart de ontwikkeling van deze industrie, die een der voornaamste van het land geworden is. De productie bereikt bijna 3 millioen ton, het dubbele van het binnenlaiidse verbruik.
Deze industrie localiseert zich in de gebieden, waar een der grondstoffen ontgonnen wordt : Doornik, Obourg, Bergen, Niel, Ravels, Beersz, Orp-le-Grand, Haccourt, Vise. IV. ZANDGROEVEN EN GLASNIJVERHEID. A.
ONTGINNING.
Zand voor de glasindustrie en het bouwbedrijf wordt zowat overal ontgonnen uit de tertiaire en kwartaire lagen (Virginal, 1Vlarbais, 1VIo1). B. AFGELEIDE NIJVERHEID : DE GLASNIJVERHEID.
1. De fabricatie van vensterglas is het belangrijkst. Deze bedrijfsvorm localiseerde zich o. a. te 1VIo1 (wit zand, voornaamste grondstof), te Zeebrugge (uitvoerhaven), rond Charleroi, het Centrum en in de Borinage, (steenkool). In 1935 bedroeg de productie 20.000.000 m2 (in 1929 : 50.000.000 m2). go % hiervan wordt uitgevoerd. Belgie is de voornaamste wereldproducent van vensterglas na de Verenigde Staten. 2. Spiegelglas wordt gefabriceerd vooral rond Charleroi en_ langs de Beneden-Samber (Auvelais, Moustier-sur-Sambre, Aiseau, enz.). Spiegelglas wordt eneens grotendeels uitgevoerd. 3. Te Val Saint - Lambert (Seraing) bestaat een der voornaamste kristalfabrieken van de wereld._ De producten van deze industrie zijn wereldberoemd en grotendeels voor de uitvoer bestemd. _..
_
4. De bekerfabricatie, gevestigd te Manage, La Louviere, Jemappes, Soignies, enz. heeft eveneens een zeer groot belang voor de uitvoer. Ze fabriceert gewone drinkglazen, lichtschermen, vazen, enz. De bekerfabricatie werkt vooral voor de uitvoer. 5. Fliessen warden in zeer grote hoeveelheden gefabriceerd (o. a. te Manage, Jumet, Courcelles, Merksem, enz.). Deze industrie heeft haar grootste afzet in het binnenland. Toch gaat ongeveer 1/3 van de productie naar het buitenland.
I66 V. SCHEIKUNDIGE NIJVERHEID. (1)
De scheikundige nijverheid gebruikt de meest verscheiden grond• stoffen. Vele zijn bijproducten van de steenkool of van de metaalnijverheid. Daarom vond de scheikundige nijverheid hier haar plaats. De scheikundige nijverheid bezit in Belgi€ verschillende honderden fabrieken verspreid over gans het land en geeft werk aan 70.000 arbeiders. De meeste fabrieken vindt men in het Samber-Maasdal (steenkool als brandstof, bewerking van de bijproducten van steenkool). Verder zijn ze over gans het land verspreid. Om . gezondheids- en veiligheidsredenen liggen deze fabrieken gewoonlijk ver van de bevolkingscentra, voor het gemakkelijke vervoer gewoonlijk dicht bij een kanaal. 1. Scheikundige meststohen. De voornaamste tak is deze der scheikundige meststoffen. Het groot belang, van
onze landbouw enerzi j ds ( groot verbruik van meststoffen ) , van onze metaalnijverheid anderzijds _ o (de bijproducten van de metaalnijverheid zijn grondstoffen voor de scheikundige nijverheid) verklaart dit belang. Er bestaan een vijftigtal fabrieken, gewoonlijk afhankelijk van andere industrieen, zinkfabrieken, cokesovens, gasfabrieken, enz., waarvan ze de bijproducten verwerken. Deze fabrieken bereiden voornamelijk superfosfaat en ammoniaksulfaat. De fabricatie van Thomasstaal geeft als bijproduct de Thomassiakken. Voor het superfosfaat voeren we vreemde fosfaten in, maar een tweede grondstof, het zwavelzuur, wordt geleverd door onze zinkfabrieken. Voor ammoniaksulfaat gebruikt men vooral synthetisch ammoniak, bereid in het land zelf. 2. Gewone scheikundige producten.
fabricatie N an gewone scheikundige producten is eveneens zeer belangrijk zwavelzuur (o. a. Antwerpen, Brussel, Chenee), salpeterzuur o. a. voor springstoffen ( Ougree, Brussel, Oostende). Andere producten zijn nog : zoutzuur, kopersulfaat (Gent, Beerse, Chenee, Hemiksem, Wondelgem), natriumcarbonaat, _o. a. gebruikt in de glasblazerijen, de zeepziederijen en de papierindustrie, sodasulfaat, bijproduct van het zwavelzuur, natriumsulfide, o. a. gebruikt in de industrie van de kunstzijde ( Haren, Tessenderloo, Auvelais, Hemiksem, Ruisbroek), natronloog, eveneens gebruikt in de industrie van de kunstzijde en in de zeepziederijen (Brussel), kalizouten, arsenicale producten (Hoboken, Overpelt), kalkchloride, ijzersulfide, formol, enz. Van de meeste van deze producten heeft ons land een belangrijke uitvoer. De
3. Kleuren, verf en vernis. a) Kleuren. Zinkwit is een bijproduct van de zinkfabrieken. Loodwit wordt bereid rond Brussel, Gent, Kortrijk. Ultramarijnblauw komt uit de fabrieken van Gent, Melle, Brussel, enz. Lithopon, een mengsel van bariumsulfaat en zinksulfidde, is een der meest bekende specialiteiten van de Belgische verfindustrie (` ^Vilsele, 1) De industrieen van kunstzijde, rubber, petroleum, zeep en kaarsen. ook van chemische aard, werden elders behandeld.
ei genli jk
-- 167 Nieuwpoort, Ladeuze) . Andere fabrieken van allerhande kleurstoffen zijn gevestigd te Haren, Melle, Jemeppes-sur-Sambre, Wijgmaal, Sint-Amandsberg, enz. b) Verf. Belangrijke verffabrieken zijn gevestigd te Haren, Brussel, Ruisbroek, Anderlecht, Moustier-sur-Sambre en Brugge. c) Vernis. De voornaamste vernisfabriek is gelegen te Hoboken. De gebruikte grondstof is kopal. Van al deze producten wordt een groot deel uitgevoerd. 4.
B i j producten van de steenkool.
De bijproducten van de steenkool leveren, bij distillatie, allerlei belasngrijke scheikundige producten, zoals naphtaline, lichte olien, zware olien, teer. De lichte olien leveren op hun beurt benzol, tolueen, enz. 5. Fotografieartikelen.
De grootste Belgische fabriek en tevens een van de belangrijkste van de ;vereld is gelegen te Oude-God (Antwerpen) . De uitvoer van fotopapier en Fotofilmen is belangrijk. 6. Lucifers.
De voornaamste fabrieken zijn gelegen in het Denderdal (Lessen, Ninove, Geer aar dsbergen) . Meer dan de helft der productie is voor de uitvoer bestem; d. 1. Springstoffen.
Deze fabrieken vermijden de grote centra (veiligheidsmaatregel), maar ontstaan bij voorkeur bij goede verkeerswegen. De voornaamste centra zijn : `'4ateren (Schelde), Kaulille en Arendonk ( Kempische kanalen ) . De fabriek van Matagnela-Grande werkt voor de nabije steengroeven. Het leger, de steengroeven en de koolmijnen zijn de voornaamste Belgische afnemers. Een groot deel wordt uitgevoerd. 8. Pharmaceutische producten.
Pharmaceutische producten worden bereid in een twintigtal laboratoria (Brussel, Antwerpen, Luik, enz.) . In de staatslaboratoria van Gembloers worden serums bereid.
—
168
LANDBOUW, VEETEELT, BOSBOUW, VISVANGST EN AFGELEIDE NIJVERHEID. I. DE LANDBOUW. Algemeen overzicht. Belang.
De waarde van de producten van landbouw en tuinbouw bereikt ongeveer de helft van de waarde van mijnbouw en industrie. Ondanks de steeds sterker industrialisering blijft de landbouw een der voornaamste bestaansmiddelen van ons land. De bebouwde landbouwgronden (bossen niet inbegrepen) beslaan de 2/3 van het grondgebied. Het aantal personen in de landbouw werkzaam bereikt ongeveer 20 % van de totale bevolking. De helft van de bebouwde oppervlakte wordt ingenomen door de. kleine bedrijven, van 1 tot 5 Ha. Ongeveer 40 0/0 van de bebouwde oppervlakte is verdeeld over landbouwondernemingen, die in eigen exploitatie gedreven worden : Belgie is een land waar het kleingrondbezit van grote betekenis is. Door deze grote verbrokkeling van de bodem wordt de landbouw zeer intensief gedreven. Deze intensieve landbouw verklaart op zijn beurt de zeer grote opbrengst per Ha. : voor de graangewassen : gemiddeld tussen 25 en 27 centenaar per Ha. Deze opbrengst wordt in weinige andere landen geevenaard. Een ander gevolg van de verbrokkeling is de geringe mechanisering van de landbouw, alhoewel daarin de laatste jaren grote vooruitgang werd gemaakt (zaaimachines, maaimachines, dorsmachines) . Niettegenstaande zijn grote betekenis is de Belgische landbouw deficitair, d.w.z. dat de voortbrengst ontoereikend is om in 's lands behoefte to voorzisn. De uitvoer van landbouwproducten zal dan ook zeer bescheiden zijn, de invo:.r dcarentegen, vooral van broodgraan, zeer groot (de invoer van broodgraan is driemaal zo groot als de eigen productie) . De zeer dichte bevolking verklaart dit feit.
De voornaamste landbouwvoortbrengselen zijn : A. VOEDINGSPLANTEN.
1. Graangewassen. Tarwe. Het broodgraan wordt gewonnen in de leemgronden (Leemstreek, Polders, Leem-Vlaanderen, Mergelstreek, de beste delen van Condroz). De opbrengst is onvoldoende. Rogge, gebruikt als dierenvoeder, gedijt in de lichte gronden (Zandig-Vlaanderen, Kempen, Ardennen, delen van Condroz). Haver, het paardengraan, wordt eveneens bij voorkeur verbouwd in de lichte gronden. Gerst, het biergraan, vergt leemgronden (Polders).
Ss:.....
. '^%+""•.v.: J
.
..
'.
.
,': ^
^; . .
.... .....l...W... : :,^ ^'!,
......;..
'^•.; .
{. . 9
Van uit de lucht gezien lijken de geometrisch afgelijnde akkers leemmantel steekt ; dit verklaart de bossen, die hier en daar voorvan de Leemstreek op een vloerkleed. De leemlaag rust komen. Let op de gesloten dorpen, die zich langs de wegen uitrekhier direct op het gesteenteblok, dat bij plaatsen door de ken, en, op de afwezigheid van bomen en hoeven.
.
^} k ::'\ J• ^ t ^ ^ii ^ ^^ ^ . Sk"h ^..}5.... ^^^^^^Kri^•^^ ...v :}^V.t':..1..
'
,. .; . .:.::
•`.Tk .. ..:^
. ....
Fig. 78. — De Leemstreek, uit de lucht gezien ; intensieve Iandbouw.
.
17 0 --
2. Aardappefen. Aardappelen worden zowat overal in het land geteeld, maar ze zijn een zeer kenschetsende cultuur van de lichte gronden : Duinen, Zandig Vlaanderen, Kempen, Condroz, Ardennen. Sommige streken doen vooral aan vroege-aardappelteelt (o. a. Mechelen, Heist -op- den - Berg). Tegenover een betrekkelijk kleine uitvoer, vooral van vroege aardappelen, staat een veel grotere invoer. B. TUINBOUW. 1. Groenten.
Deze teelt is vooral belangrijk rond de grote steden : Leuven, Mechelen, Brussel. De streek rond Mechelen is vooral gekend voor haar erwten, bloemkolen en asperges; het Brusselse voor witloof. De uitvoer van verse groenten, o. a. witloof, en van ingelegde groenten is belangrijk. Z. Fruit. Vele Loomgaarden zijn tegelijkertijd weide. De fruitteelt komt zeer verspreid voor, maar is het belangrijkst in het Land van Herve (o. a. appelen), in Zuid- Limburg (appelen, kersen), rond Namen, rond Doornik. De uitvoer kan niet opwegen tegen de invoer, vooral van tropische en subtropische vruchten, zoals bananen en sinaasappels. 3. Tafeldruiven. Deze zeer ontwikkelde kascultuur bloeit vooral ten Z. O . van Brussel (Hoeilaart, Overijsche), waar duizenden serres liggen. In de zeer belangrijke uitvoer valt achteruitgang aan te stippen, ten gevolge van contingentering in de invoerlanden. 4. Andere kasculturen.
Als dusdanig kregen betekenis de culturen van meloenen, tomaten, aardbeien. Deze twee laatste culturen komen ook in open veld voor. 5. Bloemen en boomkwekerijen. Voor de bloemencultuur is vooral de streek rond Gent bekend. Ten N. van Antwerpen (Zandvliet) bestaan bloembollenvelden. De boomkwekerijen komen nogal verspreid voor, maar zijn het belangrijkst in de streken met boomgaarden. .
-
C. NIJVERHEIDSPLANTEN.
1. Vbs. Voor vlascultuur zijn goede leemgronden nodig. De Leiestreek en het Land van Waas zijn de twee voornaamste teeltgebieden. Deze cultuur ging, na de Eerste Wereldoorlog, sterk achteruit bij zoverre dat Belgie heel wat ruw vlas moet invoeren. Nu valt weer opnieuw vooruitgang aan te stippen.
171
Foto Oblut
Fig. 79. — Een typisch bedrijf uit het Gentse: een bloemenkwekerij.
Rond Gent beslaan de bloemenkwekerijen en de kwekerijen van sierplanten onder glas en in open lucht grote oppervlakten. De ;emeenten rond Gent : Ledeberg, Sint-Amandsberg, Gentbrugge, Loochristi, Sint-Denijs-Westrem, Mariakerke, De Pinte, Deinze, Melle, Oostakker, Zaffelare en Zomergem zijn vermaard voor hun kwekerijen, Men kweekt o.a. veel azalea's, orchideeen, hortensia's en begonia's ; als sierheesters o. a. palmbomen, laurieren en araucaria's. Onze uitvoerhandel van bloemen en planten is zeer belangrijk, vooral naar Nederland, Frankrijk en de Skan,dinäafse landen. Op de foto ziet U een kwekerij van begonia's, in de omstreken van Deinze.
Z. Suikerbieten. De suikerbietencultuur is maar alleen mogelijk in goede leemgronden. Haspengouw- en Zandig-Leem-Vlaanderen zijn de voornaamste centra, hoewel ook in Brabant, Henegouwen, Waasland en Polders deze cultuur voorkomt. Hoewel ze enigszins achteruitging, voorziet ze volledig in het Belgisch verbruik. De gemiddelde opbrengst per Ha. is zeer groat : bijna 4o ton. Ook het suikergehalte is zeer hoog : gemiddeld meer dan 16%.
1
72
3. Hop.
De hoFbouw beslaat in ons land nog amper i000 Ha. De concurrentie van de vreemde hop is de oorzaak van deze achteruitgang. Twee teeltgebieden hebben nog enige betekenis : de streek van Poperinge en de streek van Aalst. 4. Cichorei.
Ook deze cultuur ging achteruit. Toch bleef de uitvoer aanzienlijk. Het voornaamste teeltgebied , is het leemgebied van West-Vlaanderen. 5 Tabak. Alluviale gronden zijn voor tabak het best geschikt. We treffen deze cultuur dan ook meest aan in de dalen van de Semois (Bohan), de Lete (Wervik, Meenen, Harelbeke), de Dender (Appelterre), de Hene (Obourg). Door het grote tabakverbruik in ons land moeten we nog grote hoeveelheden invoeren (viermaal onze eigen voortbrengst, d.i. 200 millioen kg.). D. VEEVOEDER.
Hoewel de oppervlakte, ingenomen door de voedergewassen, de laatste laren verminderde, blijft deze cultuur toch zeer belangrijk. Vele veevoeder: worden als nagewassen of als tussengewassen gewonnen op dezelfde grond als sommige hoofdculturen. De voornaamste veevoeders zijn : klaver, luzerne, voederbieten, wortelen, rapen en voederkolen. Daarbij dient men nog te rekenen sommige graansoorten (vooral rogge) en aardappelen. De veevoedercultuur komt zeer verspreid voor, het meest nochtans in de lichte gronden (Kempen, Zandig-Vlaanderen). E. WEIDEN.
Terwijl de oppervlakte, voor de voedergewassen bestemd, afnam, groeide deze van de weiden daarentegen gestadig aan. Gedurende de laatste .__._ dertig jaren verdubbelde ze bijna ; ze beslaat nu ongeveer 4o % van de totale bebouwde oppervlakte (in sommige gebieden is dit percent veel hoger : Land van Herve en Zuid-Henegouwen bijna go %, Ardennen rneer dan 6o 0 /0 , kanton Eupen 96 °/°). Dit is te verklaren door de grote ontwikkeling van de veeteelt. ^
II. VEETEELT. A Igemeen overzicht. ht. 1. In het vorig hoofdstuk hebben we gewezen op het belang van de weiden en de culturen van veevoerder ; dit wijst op de grote betekenis van de )veeteeflt. De oppervlakten van de weiden groeide bestendig aan. 2. Toen de laatste jaren de landbouw een zware crisis te doorworstelen had, zijn onze landbouwers meer aan veeteelt gaan doen. Maar op dit oogenblik (1939) maakt ook de veeteelt sinds een paar jaar een crisisperiode door en we zien een terugkeer naar de landbouw.
— 1 73 — 3. Niettegenstaande de grote in weiden gelegde oppervlakten en het belang van de veevoederculturen, moet Belgiö nog veel veevoeder invoeren, vooral veekoeken : in 1936 ruim 300.000 ton, voor 270 millioen fr. 4. Als we het aantal boerderijdieren nagaan, dan merken we op dat onze paardenstapel gestadig achteruitgaat, terwijl onze runderstapel groeit. Ook het aantal zwijnen en hennen groeide aan. De geiten- en schapenteelt is van minder belang. 5. Zoals voor de landbouw en de tuinbouw werd van overheidswege heel wat gedaan em de veeteelt te ontwikkelen en vooral op nieuwe banen te leiden toezicht en onderricht door staatsagronomen, inrichting van wedstrijden, vooral talrijke maatregelen voor de veredeling van de rassen. Naast deze officiele werking bewees ook het privaat initiatief grote diensten, vooral de Belgische Boerenbond. 6. De coöperatie nam een grote uitbreiding onder onze landbouwers ; samen werkende melkerijen en bonden voor gezamenlijke aan en verkoop ontstonden zowat overal in het land.
-
-
De voornaamste gekweekte dieren zijn : 1. Paarden.
Alles samen bezit ons land ongeveer 300.000 paarden, grotendeels gebruikt in de landbouw. De voornaamste paardenstoeterijen vindt men in de Leemstreek, vooral in het Brabantse. De meeste paarden behoren tot het Brabantse of Belgische ras. Door aangepaste methodes werd het dier door onze paardenfokkers veredeld, bij zoverre dat het Belgische trekpaard aangezien wordt als het ideale type van het trekpaard en verre buiten onze grenzen beroemd is. Het is kloek gebouwd, aierlijk en sterk. In 1937 werden ongeveer 7000 paarden uitgevoerd (voor bijna 60 millioen fr.). De grootste uitvoer gaat naar Frankrijk, Duitsland en Canada.
2. Runderteelt.
Het aantal runderen bereikt bijna daarvan zijn melkkoeien.
2
millioen stuks. Ongeveer de helft
Het hoofddoel van de runderteelt is melk- en botervoortbrengst. Maar in de laatste tijd wordt
er naar gestreefd zulke dieren te kweken, die een grotere vleesvoortbrengst verzekeren. Men tracht de veerassen, die voor beide doeleinden, melk- en vleesvoortbrengst, in aanmerking kunnen komen, steeds meer te veredelen.
Reeds voorziet de Belgische veestapel voor 84 (:)//0 in het nationale vleesverbruik en, tegen 18.000.000 kg. ingevoerde boter in 1922, moesten we in 1938 nog slechts 1.000.000 kg. invoeren. De kaasproductie wordt door de regering in de hand gewerkt en maakt stilaan vooruitgang. De veredeling en de goede verzorging der dieren hadden voor gevolg de gerniddelde melkvoortbrengst en het vetstofgehalte van de melk te doen stijgta.
1 74
In sommige streken van het land bekomt men van deze veredelde dieren tot 5.000 en zelfs tot 6.000 liter melk per jaar, met een vetstofgehalte van 3,5 tot 4 0/0 . Verschillende varieteiten, ingedeeld volgens de kleur der yacht, komen voor. Het meest kweekt men de z.g.n. blauwe varieteit (zwarte tot blauwe yacht met witte viekken) . 3. Zwijnen.
Het aantal zwijnen bereikt bijna I r /2 millioen. De zwijnenteelt is het belangrijkst in Oost- en West-Vlaanderen, waar zij in de laatste jaren een vlugge uitbreiding nam. Reeds wordt zwijnenvlees uitgevoerd. 4. Schapen en geiten._
De schapen- en geitenteelt is van minder belang. Op vele hoeven vindt men enige van deze dienen, maar echte kudden bestaan weinig, haase alleen in de Kempen en in de Ardenne a. 5. Hoenders.
De hoenderteelt localiseert zich vooral in de zandstreken (Kempen, Vlaanderen). Ze nam in de laatste jaren een grote uitbreiding : het aantal leghennen alleen bereikt ongeveer 17 millioen. Belgie, dat voor de Eerste Wereldoorlog eieren moest invoeren was sinds enige jaren een voorname uitvoerder geworden.
6. Konijnen. - Bijen. De konijnenkweek kreeg eveneens betekenis, vooral in West Vlaanderen : vlees en vellen worden uitgevoerd, meest naar Groot-Brittannie. De bijenteelt heeft betekenis in de Kempen. III. DE AFGELEIDE NIJVERHEID VAN LANDBOUW EN VEETEELT.
1. Maalderijen.
De maalderijen verwerken in hoofdzaak vreemd graan (onvoldoende het inlands graan). Vroeger kwaln deze industrie meer verspreid voor. Ze is zich meer en meer gaan localiseren te Antwerpen (zeehaven), Leuven, Wijgmaal, Vilvoorde, Brussel (kanaalhavens). Belgische productie, betere kwaliteit dan
In rechtstreeks verband met de maalderijen staan de beschuitbakkerijen, de fabrieken van voedseldeeg en de stijfselfabrieken, die een belangrijke uitvoer hebben. 2. De suikernijverheid.
De ruwe suiker wordt voortgebracht in een vijftigtal suikerfabrieken. gevestigd in de gebieden met suikerbietencultuur : Leemstreek, Waasland, Polders. De voornaamste raffinaderijen zijn deze van Tienen en Brussel. In rechtstreeks verband met de belangrijke suikerproductie staan de productie van glucose -suiker ( grondstof mais) , de chocoladenijverheid en de suikerbakkerijea, die alle een belangrijke uitvoer hebben.
1 75
Naast de suiker in het land gewonnen uit de bieten, wordt ook nog een zekere hoeveelheid rietsuiker geraffineerd. De totale productie bereikt bijna 200.000 ton. Hiervan wordt een deel uitgevoerd. Bijproducten van de suikerbereiding zijn de melasse (siiikerstroop) bietenpulp, gebruikt als veevoeders.
en de
3 . De ingelegde groenten. De uitbreiding v an de groententeelt verklaart de ontwikkeling van de conservenindustrie. Mechelen en Leuven, met de omliggende gebieden, zijn er de voornaamste centra van. Een groot deel v an de productie wordt uitgevoerd. Ook de industrie van fruitconserven, van stroop en confituur krijgt betekenis. 4. Brouwerijen en stokerijen.
Ook deze bedrijven verwerken vooral vreemde grondstoffen. De bierproductie is zeer belangrijk (16 millioen H1 per jaar), vooral In verband met het grote verbruik. Het uitvoeroverschot is gering. Deze industrie komt nog verspreid voor, het meest in . de Leemstreek, waar ze vroeger haar grondstoffen vond. Meer en meer wordt ze een grootindustrre, die zich localiseert in en rond de grote steden (Brussel, Leuven). De alcohol- en likeur.,tokerijen zijn minder talrijk en minder belangrijk dan de brouwerijen. Ze gebruiken eveneens meest vreemde graansoorten. Een deel van hun productie wordt uitgevoerd. In verband met de brouwerijen en de stokerijen staan de mouterijen en de gistfabrieken. 5. Cichoreinijverheid.
De cichoreiwortels worden gedroogd, gemalen en gebrand. Voorname _.. .__ . _
centra zijn Roeselare, Antwerpen, Brussel en Hal. De uitvoer is belangrijk. 6. Tabaknijverheid.
Ze localiseerde zich : a) in de teeltgebieden (Semois, Harelbeke, Appelterre, enz.), waar hoofdzakelijk pijptabak wordt voortgebracht ; b) te Antwerpen (invoerhaven) ; c) in de grote steden (gemakkelijke afzet). De totale Belgische productie bereikt slechts 7 millioen kg. ; dit 's slechts z /3 van het verbruik. De uitvoer is anderzijds niet onbelangrijk. 7. Leder- en pelsnijverheid. De bewerking van leder en huiden, sinds eeuwen gevestigd in de streek van Luik, Malmedy en Stavelot en . sinds korte tijd in de streek van Doornik en Brussel, kent een grate bloei. De leerlooierijen bewerken meest runder- en schapenhuiden. Niet alleen voorziet ze in de noodwendigheden van het land, m ar er
blijft zelfs een belangrijk uitvoeroverschot. De bewerking van konijnenvellen is eveneens van be'ang, vooral rond Brussel en Gent.
1 76
In verband hiermede staan de schoenmakerij (Brussel, Izegem), de han d bereiding van marokijnleder, het fabriceren van
schoenmakerij (Brussel) , de drijfriemen ( Verviers) , enz.
IV. BOSBOUW. A. DE WOUDEN.
Wouden beslaan nog slechts i8 % van het Belgische grondgebied Ha.). Door het tekort aan landbouwgrond gaat de ontbossing 0.000 (54 heeds verder. Toch werden. in de laatste jaren, ook enige nieuwe bossen aangeplant, o. m. in Luxemburg en in de Kempen. De meeste wouden bezitten de Ardennen, waar, naast eiken en beuken, ook dennen en sparren voorkomen (wouden van St-Hubert, Orval, Herbeumont, de wouden van Couvin (Venen), het Hertogenwald (Prov. Luxemburg). In de Kempen groeien meest densoorten. Ook in Vlaanderen komen plaatselijk dennenbossen voor (waar ?). B.
HOUTBEWERKING
1
Houtbewerking.
EN
PAPIERNIJVERHEID.
Onze bossen kunnen slechts een klein deel van het nodige mijn- en meubelhout leveren. We voeren grate hoeveelheden hout in uit de Noorderlanden. uit joegoslavie, uit Belgisch Kongo en Brazilii. De meubelmakerij is zeer belangrijk en gevestigd in verschillende grate steden, vooral te Mechelen en te Brussel. In verband met deze nijverheid staat de belangrijke fabricatie van tonnen, vaten, kuipen, borstels, klompen, deuren, vensters, enz.
2 Papierindustrie. Grondstoffen zijn : afval van weefsels (voor schrijfpapier), stro (voor karton en inpakpapier), houtdeeg (voor dagbladpapier). De papierindustrie is van oudsher gevestigd in Brabant. Daar bleef ze dan ook het belangrijkst, namelijk in de Zenne- en Dijledalen (Brussel, Zaventem, Genval, Nijvel, enz.). Andere belangrijke centra zijn : Willebroek, Turnhout en Malmedy. De productie overschrijdt merkelijk het binnenlands verbruik : vooral de uitvoer van gekleurd papier is belangrijk. V. DE VISSERIJ.
In vergelijking met andere landen, Nederland, b.v., is de zeevisserij in ans land weinig ontwikkeld : slechts 2.000 vissers (Nederland 20.000 I).
-
177
De haring- en sprotvissers verkopen tot 90 % van hun vangst in het buitenland. Anderzijds is er invoer van andere vissoorten. In 1936 werd in de vismijn van Oostende (voornaamste Belgische vissershaven) voor bijna•.loo millioen fr. verse vis verkocht.
DE NIJVERHEIDSBEDRI)VEN DIE VREEMDE GRONDSTOFFEN BEHANDELEN. I. WEEFNIJVER HEID. .
1. De Wolindustrie.
Ze is de oudste textielindustrie van Belgie. Oorspronkelijk bloeide ze in Vlaanderen (vooral in de XIII° en XIV° eeuw). Ze geraakte -ecTiter in verval (XV° eeuw) en verhuisde naar het Vesderdal, waar ze, door de bijzondere kwaliteiten van het Vesderwater voor het wassen van de wol, haar vroegere bloei heeft weergevonden (afdamming van de Gileppe). Oorspronkelijk verwerkte men daar de wol der Ardense schapen. Nu wordt nog alleen vreemde wol bewerkt. Van Verviers, het voornaamste centrum, breidde deze nijverheid zich uit over de omliggende gemeenten Dison, Enrival, Stembert, Pepinster, Andrimont, Nessonvaux en verder Dolhain en Eupen. In de laatste tijd nam ze uitbreiding in Vlaanderen (Ronse, Moeskroen, Eekloo, enz.). De wasserijen bereiden de spinklare wol, de spinnerijen maken het garen, de weverijen vervaardigen de eigenlijke stoffen, waarin een zeer grote verscheidenheid bestaat. Het fabriceren van breiwol en breiwaren gaat met deze nijverheid gepaard. 2. De Viasindu_strie.
Toen de wolindustrie in Vlaanderen ten onder ging, werd de reeds bestaande vlasindustrie bet voornaamste bestaansmiddel in dit gewest waar de grondstof ter plaatse gewonnen werd. Al heeft de vlasindustrie veel van haar vroeger belang verloren, toch heeft ze nog steeds een grate betekenis. Een deel der gebruikte grondstof is inheems. De voorbereidende bewerkingen, waarvan het roten en het zwingelen de voornaamste zijn, gebeuren in en langs de Leie, the Golden River, waarvan het water voor het roten uitstekend geschikt is. Het roten in autoclaven neemt steeds groter uitbreiding. Het zilverglanzende, zijdeachtige Leievlas (vlas van Kortrijk) is wereldberoemd. Het spinklare vlas wordt bewerkt in de spinnerijen van Gent, Aalst, Ninove, Kortrijk, Roeselare, Lokeren, Doornik, enz. 1'^
178
Het weven van het linnen komt voor in dezelfde gemeenten, maar eveneens te Tielt, te Izegem, te Hamme. te Temsche, enz. 3. De Katoenindustrie.
Ondanks haar late ontwikkeling (einde XVIIie eeuw, Lieven Bauwens te Gent) is ze de voornaamste Belgische weefnijverheid. Haar grondstof, het ruw katoen, komt uit de tropische en de subtropische streken, in de laatste jaren gedeeltelijk ook uit Belgisch Kongo. De voornaamste spinne Andere belangrijke-rijenwvzgestidGn(hav). centra zijn : Ronse, Moeskroen, Kortrijk, Ninove, Aalst, Dendermonde, Wetteren, Hamme, Lokeren, St-Niklaas, Eekloo, enz. Ze leveren een grote verscheidenheid van. stollen. Afhankelijk . van de katoenindustrie is de bereiding van dekens, dweilen en watten. Verder ook de fabricatie van naaigaren en draad, van band en lint, van ondergoed, enz. 4. De Kantindustrie.
Ze bestaat al eeuwen in Vlaanderen. Vroeger gebruikte men uitsluitend vlasgaren, nu ook katoengaren. Kloskant (handwerk, huisindustrie) wordt nog vervaardigd te Brugge, te Turnhout, te Ieper. Machinekant komt meest uit Brussel, Vilvoorde en Ninove. 5. De Ziijdieindustrie.
De industrie van de natuurlijke zijde is weinig ontwikkeld en werkt alleen voor binnenlands verbruik. De kunstzijde- of rayonne-industrie is veel belangrijker en exporteert ongeveer de helft van haar productie. De voornaamste kunstzijdefabrieken zijn gelegen te Tubeke, te Obourg, te Aalst en te Ninove. De grondstof, houtdeeg en katoen, moet ingevoerd worden. Het fabriceren van weefsels met kunstzijde gebeurt te Kortrijk, Moeskroen, Aalst, Schoten, Anderlecht, enz. 6. De Tapijtindustrie.
Wollen tapijten komen meest van Dendermonde, Sint-Niklaas en Eekloo ; katoenen tapijten worden geweven o. a. te Sint-Niklaas, Waasmunster, Moeskroen, Gent en Kortrijk. 7. De Hennep- en Juteindustrie.
Hennep en jute, met daarbij tropische producten als sisalvezels, raphi.i, manilahennep, cocosvezels, enz. zijn de grondstof voor de bereiding van touwen, koorden, zakken, zeilen, matten, vloerkleden, enz. Men treft spinnerijen en weverijen aan, o. a. te Gent, Lokeren, Hamme, Temsche. Rupelmonde en Dendermonde.
1 79
II . DE OLIENIJVERHEID.
1. De Olieslagerijen.
Talrijke olieslagerijen bewerken lijnzaad (vlaszaad), ricinuszaad, palmpitten, aardnoten, sojaboonen, kopra, koolzaad. De meeste fabrieken zijn gevestigd in twee gebieden : a) in Vlaanderen langsheen de Leie, de Mandel en de BenedenSchelde, daar dus waar vroeger de grondstof, vooral vlaszaad en koolzaad, gewonnen werd b) rond Antwerpen, waar de thans bewerkte grondstoffen uit de vreemde worden aangevoerd. D e pershoehen, die na het persen overblijven, zijn een uitstehend veevoeder. De productie hiervan is onvoldoende : vele perskoeken worden ingevoerd.
2. D,e Margarineindustrie. De margarineindustr,ie gebruikt hoofdzakelijk plantaardige oli+en als grondstof. Ze is geconcentreerd rond de invoerhaven Antwerpen. De uitvoer is gering. 3. De Zeepindustrie. De zeepziederij gebruikt hoofdzakelijk plantaardige can als grondstof. De meeste fabrieken zijn gevestigd rond Antwerpen (zeehaven) en Brussel (kanaalhaven). 4. De Kaarsenindustrie. Grondstoffen voor de kaarsennijverheid zijn was, plantaardige oliön, stearine en paraffine. Ook deze industrie is gevestigd rond Antwerpen en Brussel. III. DE PETROLEUMINDUSTRIE.
Ze krijgt nog steeds meer betekenis alhoewel we nog veel geraffineerde petroleum invoeren. Talrijke opslagplaatsen (tanks) van ruwe petroleum zijn gelegen rond Antwerpen, rond Gent en Tangs het kanaal Gent-Terneuzen. Enige belangrijke instellingen houden zich bezig met het raffineren van petroleum (bereiden van benzine, zware olie, mazoet, smeerolie, paraffine, .isfalt, enz.). Ze zijn gevestigd rond Antwerpen en Gent. IV.
DE DIAMANTINDUSTRIE.
Antwerpen is het voornaamste wereldcentrum voor de bewerking van diamant (kloven, zagen, snijden, slijpen). De industrie van het diamantslijpen breidt zich van Antwerpen uit over de Antwerpse Kempen. V.
DE RUBBERINDUSTRIE.
Een dertigtal bedrijven fabriceren luchtbanden, buitenbanden, drijfriemen, hakken, zolen, toiletartikelen, enz. De voornaamste zijn gevestigd rond Brussel, Luik en Gent.
180
VERKEERSWEGEN EN HAVENS. I. DE STRAATWEGEN.
Het toenemend vervoer van reizigers en goederen door motorvoer• tuigen (auto's, vrachtwagens, autobussen) heeft aan de banen een bijzondere betekenis gegeven. Men onderscheidt in Belgie staatsbanen, provinciebanen en gemeentebanen. De totale lengte overschrijdt 45.000 Km. Het wegennet is dus buitengewoon dicht, zelfs het dichtste van de wereld. Het toenemend autoverkeer heeft de openbare besturen aangezet de banen steeds te verbeteren (macadam en asfaltwegen) en te moderniseren (autostraden van Brussel naar de kust en naar Antwerpen). II. DE SPOORWEGEN.
Het is in Belgii dat de eerste spoorweg van het Europese vasteland werd aangelegd (1 8 35 : spoorweg Brussel- Mechelen, 21 Km.). Thans bedraagt de totale lengte meer dan I o.000 Km. (5.150 Km. spoorwegen ; 5. 10o Km. buurtspoorwegen). Het Belgische spoorwegnet is het dichtste van de wereld : 17 Km. spoorweg voor i oo Km2 oppervlakte. De buurt-
spoorwegen meegerekend : 33 Km. (Groot Brittannie : 14; Duitsland : 12 ; Nederland : 10,5 ; Frankrijk : 1 o). In 1936 vervoerden de Belgische spoorwegen ( de buurtspoorwegen buiten rekening gelaten) 207 millioen reizigers en 85 millioen ton koopwaar. Ook op dit gebied werd veel gedaan voor verbetering en modernisering (grotere snelheid van de treinen, electrificatie, stalen rijtuigen, meer confort).
Het voornaamste knooppunt is Brussel. Andere belangrijke knooppunten zijn Kortrijk, Gent, Dendermonde, Mechelen, Charleroi, Namen en Luik. Verschillende belangrijke internationale spoorwegen lopen over ons land. De voornaamste zijn : I) De Orient-Express : (Londen-Dover) Oostende - Brussel - Luik Keulen - Wenen - Budapest - Sofia - Istamboel. 2) De lijn Brussel-Rome, over Namen, Luxemburg, Bazel en Milaan. 3) De Noorder-Express, van Brussel over Luik, Keulen en Berlijn naar Warschau en Moskau of wel naar Riga en Leningrad. 4) De lijn Brussel-Amsterdam, over Mechelen en Antwerpen. 5) De lijn Brussel-Parijs, over Bergen. . ^ r...
_..R._
Ga na, op de kaart van het treinboek, welke de voorname zijtakken van deze internationale lijnen zijn.
-
181
III. DE BEVAARBARE WATERWEGEN.
Na Nederland bezit Belgie het dichtste bevaarbare waternet van Europa. De totale lengte bedraagt ongeveer I.5oo Km. Het belang van de bevaarbare waterwegen is vooral gelegen in de Rage vervoerprijs. Voor het vervoer van zware producten met lage kostprijs is het vervoer te water bijgevolg van het grootste belang (steenkool, ertsen, producten van de zware industrie, cement, kalk, steen) . Ook voor het vervoer van breekbare producten (glaswaren) is watervervoer te verkiezen. Tegenwoordig worden, door zeer snelle motor-binnenschepen, ook veel stukgoederen vervoerd (nadeel voor de spoorweg) .
Op een kaart van de bevaarbare waterwegen kunt U opmerken : a) dat de meeste bevaarbare waterwegen voorkomen in Noord-Belgie; b) dat ze in Midden-Belgie reeds veel zeldzamer zijn en dat ze ten Z. van Samber en Maas geheel ontbreken ; c) dat de meeste bevaarbare waterwegen convergeren naar de nationale haven Antwerpen en dat onze tweede haven Gent eveneens een belangrijk toevoerpunt is. A. DE BEVAARBARE STROMEN EN RIVIEREN.
Natuurlijk bevaarbaar zijn de Beneden-Schelde, van Gent af, de Rupel en de Nete, van Lier af. Andere stromen en rivieren (Ieperlee, Leie, Dender, Durme, Dijle, Maas, Samber, Beneden-Ourthe) werden bevaarbaar gemaakt door het uitdiepen van de bedding, het doorsteken van de bochten, het bouwen van stuwen en sluizen. B. DE KANALEN.
De kanalen werden gegraven : . Om de zeescheepvaart tot diep in het land mogeiijk te maken. Het zijn de zeekanalen, namelijk :
a) Het kanaal Terneuzen-Gent. Het maakt van Gent een zeehaven. De diepte bedraagt 8,75 m., zodat grote zeeschepen de haven kunnen bereiken. Langs dit kanaal worden de grondstoffen (o.a. katoen) voor de Gentse industrie aangebracht. Langs het kanaal kon zich een bloeiende en veelzijde nijverheid ontwikkelen (spinnerijen en weverijen, scheikundige industrie, zagerijen, petroleumraffinaderijen, enz.). b) Het kanaal Rupel-Brussel. Het is toegankelijk voor schepen van 2.000 Ton en maakt van Brussel een zeehaven. Het heeft vooral belang voor zijn zuidelijke verlenging naar de Nijverheidsstreek (kanaal BrusselCharleroi : zie verder). c) Het kanaal Zeebrugge-Brugge. Het heeft een diepte van 8 m. en kan dus grote zeeschepen dragen. Door dit kanaal werden feitelijk twee havens geschapen : Brugge en Zeebrugge, dat feitelijk de voorhaven is,
18 2
2. Om industriele centra onderling of met een zeehaven te verbinden. Het zijn de binnenwateren.
a) De waterwegen naar Antwerpen. I) Het Kempisch kanaal is de oude verbinding tussen het Luikse steenkolen- en industriegebied en de haven van Antwerpen. Schepen van 600 Ton kunnen langs dit kanaal de vreemde grondstoffen naar Luik brengen en de afgewerkte producten van Luik naar Antwerpen vervoeren. Twee zijtakken zijn eveneens voor schepen van 600 Ton toegankelijk. Beide zijtakken vertrekken uit het Kempisch kanaal nabij Mol. De ene gaat over Turnhout naar Wijnegem (Albertkanaal), de andere naar Kwaadmechelen (Albertkanaal). Vindt U nog kleinere vertakkingen op de kaart ? 2) Het Alberthanaal, toegankelijk voor schepen van 2.000 Ton, is een betere en meer rechtstreekse verbinding tussen Luik en Antwerpen (zie verder). Noem enige industrieen langs de Kempische kanalen ontstaan.
3) Het kanaal Charleroi-Brussel, en het zeekanaal Rupel-Brussel verbinden het steenkolen- en nijverheidsgebied van Charleroi met Antwerpen. Tot Klabbeek is dat kanaal toegankelijk voor schepen van 35o Ton, van Klabbeek tot Brussel voor schepen van 600 Ton. Te Brussel komen de schepen in het zeekanaal (zie hager). Door de bevaarbaar gemaakte Samber (35o Ton) werd het BenedenSambergebied met de streek van Charleroi en zo met Antwerpen verbonden. Hetzelfde geldt voor het Centrum, door het Centrumkanaal (35o Ton) dat tot Bergen gaat, en op die wijze, zelfs de Borinage in de mogelijkheid stelt langs de bevaarbare Schelde zijn waren naar Antwerpen te vervoeren. Daar nu ook de Maas bevaarbaar is gemaakt (schepen van 35o Ton) zijn al onze centra van zware industrie onderling langs waterwegen in verbinding gesteld. 4) Door het kanaal van Leuven nadr de Rupel krijgt ook de Leuvense industrie een uitweg naar de nationale haven. b) De waterwegen naar Gent. Als dusdanig kunnen we sommige reeds genoemde kanalen vermelden : het kanaal Bergen-Conde. Door de kanalen van Bergen naar Conde (35o Ton) en van Pommerocul naar Antoing (35o Ton) is anderzijds de verbinding verwezenlijkt van de Borinage en de andere industriestreken met de Schelde en door het kanaal van Blaton naar Aat met de gekanaliseerde Dender. c) De banalen van de zeevlakte. Het voornaamste is het kanaal van Plasschendale (350 Ton) en zijn voorzetting over Nieuwpoort naar Duinkerke.. (350 Ton) . Het verbindt het Franse Noordwesten met Oostende. Een zijtak is het kanaal van Veurne naar Loo (350 Ton) .
183
3. Sommige kanalen zijn afwaterings- of bevloeiingskanalen. Afwateringskanalen zijn het kanaal. van Schipdonk (voert de door het roten van het vlas verpestende Leiewateren rechtstreeks naar de zee) ; de Moervaart (draineert de overtollige wateren van de Durme) ; het Leopoldkanaal (ontwatert de Polders, ten N. van het Meetjesland) ; het kanaal van Loo (draineert de Polders van Veurne-Ambacht) . Sommige van deze kanalen komen voor scheepvaart in het geheel niet in aanmerking. De Kempische kanalen spelen ook de rol van bevloeiingskanalen.
C. HET ALBERTKANAAL.
Het Kempisch kanaal was voor het drukke scheepsverkeer tussen het industriele Luik en de Antwerpse haven ontoereikend geworden. De maximum-tonnenmaat der schepen, die op het kanaal konden varen was slechts 600 ton. Het tijdverlies door de talrijke sluizen (24) en draaibruggen (63) was daarbij zeer groot. Eindelijk diende er gewaakt te worden dat het Luikse massavervoer niet naar de Rijn werd afgeleid door de Hollandse kanalen (Julianakanaal, Zuid-Willemvaart). Ook deze rede, nen en andere van strategische aard hebben de Regering er toe doen besluiten het machtige Albertkanaal, tussen Luik en Antwerpen te graven. Die voornaamste voordelen van dit kanaal zijn : a) het is korter (122 Km.) dan het Kempisch kanaal (i 53 Km.) : b) er zijn geen draaibruggen ; c) er zijn slechts 6 sluizen ; d) de maximum-tonnenmaat der schepen bereikt 2000 ton ; e) het jaarlijkse transportvermogen wordt van 6 millioen ton op 20 millioen ton gebracht; f) de duur der reis wordt van 8 ä 12 dagen teruggebracht tot 2 ä 3 dagen. Van grote betekenis is eveneens het feit dat 'het nieuwe kanaal door het Kempische kolenbekken gaat (vervoer van de steenkolen naar Antwerpen en Luik, vervoer van de grondstoffen voor de steeds belangrijker wordende Kempische industrie). Het Albertkanaal bestaat gedeeltelijk uit verbrede en verdiepte delen van het Kempische Kanaal (Antwerpen-Herental s, Luik-Nederlandse grens) of van de Turnhoutse vaart (Hasselt-Kwaadmechelen), gedeeltelijk uit nieuwe vakken (Nederlandse grens - Hasselt, Kwaadmechelen - Herentals) . De binnenhavens op het kanaal zijn deze van Genk, Beringen, Heusden, Zolder, Hasselt en Luik. .
1 84
Foto Obl ut
Fig. 80.
—
Een prachtiga moderne waterweg : het Albertkanaal.
Het kanaal loopt hier in het Maasdal, nagenoeg evenwij,dig met de stroom. De foto is genomen op het grondgebied van Lieze (Lixhe), in de richting van Vise. We zijn hier in de meest noordelijke voorzetting van het industriell Luikse bekken. De fabrieken, die U op de achtergrond bemerkt, zijn gelegen op het grondgebied van de genoemde gemeente. De witte wanden, die U rechts oprnerkt, zijn de krijtlagen, die hier onder de leemmantel liggen. Let ook op de betonnen kanaaloevers.
D.
DE BELGItCHE RIJNVAART.
Tussen Antwerpen en de Rijn bestaan regelmatige scheepvaartdiensten : Antwerpen is een der eindhavens van het Rijnverkeer. Van Antwerpen uit gast dit verkeer over de Beneden-Schelde, het kanaal van Hansweert (door Zuid-Beveland) , de Ooster-Schelde, het Hellegat, Dordrecht, de Maaes, de Waal, de Rijn. Tussen Antwerpen en het Duitse Rijn- en Ruhrgebied, Elzas en Zwitserland, is het verkeer langs deze weg zeer druk.
—
185
IV. DE HAVENS.
A. ANTWERPEN.
1. Ligging.
Voordelen : a) bi' de Noordzee, de drukst bevaren zee van de wereld; b) tussen belangrijke industrie- en handelslanden (Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Nederland); c) diep in het binnenland (88 Km.) dus dicht bij haar hinterland, wat het dure spoorwegvervoer van de waren merkelijk vermindert ; d) air" een bocht van de Schelde, langs de uitgeholde never; daardoor heeft de rede steeds een diep vaarwater. Nadeel : de toegang tot de haven . wordt bemoeilijkt door iri. ^ke __ zandbanken in de Beneden-Schelde. De vaartweg moet bestendig uitgebaggerd en de vaargeulen betond worden. Desniettemin moeten de sche, pen, voor de vaart op de Beneden-Schelde, een loods aan boord nemen. ...^.
2. Hinterland.
Het hinterland of achterland van een haven is het gebied, dat gelegen is achter deze haven en dat van deze haven afhankelijk is voor zijn in- en uitvoer. Tot het hinterland van Antwerpen behoren : gans Belgie, N. W. Frankrijk (Rijsel, Roubaix, Tourcoing) tot Parijs (kanaalverbinding), N. O. Frankrijk (Elzas, Lotharingen), een deel van Rijnland en zelfs Zwitserland en Noord-Italie (zie kaartje). 3. Aard der verscheepte waren. - Uitrusting. Een algemene indeling van de verscheepte handelswaren is deze in stukgoederen (kisten, balen, pakken, enz.) en stortgoederen of massagoederen (d.z. onverpakte goederen, zoals steenkool, graan, ertsen en hout) . Antwerpen is, in de eerste plaats, een stukgoederenhaven. Maar ook voor het verschepen van massagoederen is de haven uitstekend ingericht. De uitrusting van de haven moet aan haar dubbele rol beantwoorden.
Rede. Het eerste en oudste gedeelte van de haven is de rede langsheen de stroom (de stroomhaven). Daar Antwerpen een vloedhaven is moeten de kaaien speciaal ingericht worden om het laden en Possen, zowel bij lage als bij hoge vloedstand, mogelijk to makers. Bij laag tij is de diepte van de rede 8,5 m., bij Koog tij 12,70 m. De kaaimuren hebben een lengte van 5 ,5 Km. en zijn uitgerust met talrijke hijskranen, opslagplaatsen, loodsen en ofBaken. Dokken. De ontoereikende lengte van de kaaien maakte het graven van dokken noodzakelijk. De dokhaven ontstond dus later. De eerste dokken werden gegraven bij het begin van de XIXe eeuw (Bonapartedok gedurende de Franse Overheersing, Willemdok gedurende de Hollandse Tijd). Naargelang de dokken van jongere datum zijn, zijn ze ook groter en
— 186
VA► khvisea Wc ► kpvi:en aas
F. ►i
r°'-
l MGist's
pctsic Havct► d ek
lLaplld ok
ANT1vfA'EAv 40VKEAOEVEA
Fig. 81. — Plan van de haven van Antvarpen.
dieper : ze werden aangepast aan het drukkere scheepsverkeer, aan de grotere omvang en diepgang der schepen. In totaal zijn er 18 dokken voor zeeschepen, met een totale wateroppervlakte van 370 Ha. Vier grote sluizen stellen de dokken in verbinding met de stroom : de Bonapartesluis, de Kattendijksluis, de Royerssluis en de Kruisschanssluis.
— 187
^.gq
....... ?r'
4.:a6'
•G;:^i'.:::^'D"' ...
Fig. 82. — Een deel van de Haven van Antwerpen : de dokhaven.
De foto verbeeldt het eerste deel van het Kanaaldok en het eerste havendok. Achter het eerste havendok bemerkt men het schuildok voor lichters, waar gemiddeld 300 lichters plaats vinden. Op het uiteinde, tussen het tweede en het derde havendok, de kalimagazijnen. Dit is maar een deel van de dokhaven. Er zijn 25 dokken, waarvan 18 voor zeeschepen. Let op de hijskranen, de afdaken en de sporen op de voorgrond. Sommige zeeschepen zijn langs de kaaien gemeerd, andere liggen in het kanaaldok geankerd en laden rechtstreeks over in de lichters, die zieh rond het schip geplaatst hebben. (Vergelijk met de fig. 47 en 83.)
Langsheen de dokken werden kaaien gebouwd, met een totale lengte van 42 Km. Men vindt hier dezelfde uitrusting terug als langsheen de rede. In totaal beschikt de haven over 63o hijskranen, waarvan verschillende vlottende kranen zijn. De grootste vlotkraan kan i5o Ton verplaatsen. Er zijn 24 vlottende graanzuigers, waarvan elk tot 30o Ton graan per uur kan overslaan. Petroleuminstelingen. Ten zuiden en ten noorden van de stad werden grote petroleumtanks gebouwd. In totaal zijn er 500 met een gezamenlijke inhoud van meer dan 1/2 millioen m3. Sleepdiensten. 35 stadssleepboten en verschillende sleepboten, toebehorend aan private maatschappijen, helpen de schepen de haven in- en uitvaren. Droogdokken. Voor het herstellen van de schepen werden, door de stad en door particuliere ondernemingen, 12 droogdokken opgericht.
18 8 . . . >.:: .........: .:...::: :....: . . ..... .... :.. , , ............ . : ................... ... . ,t•,:;?.,, :..r . .,.:... ..^., ^ .^:.. . . ^..:. ...... . ...:. .... . ......t... .....:;^.::.:>;:<.:.;. ^'.;::>;:.:.;:':. . . .. .. ........ ....:::.:>.t?;.;:.:;.;:.>::::::<:::;:::t:>::::<:;::>;;..:..:.. ^..................... ....... :...:..:.::. . .:::...:^ s... ,^.:..^..^.r...::::.:. ..::....................:...:. .................... ....................... ... ....... . ........... -.. .t ..::::.:::..: :.....::::::. :..::::.:..:.. . . ... ^ :.. ^;;.: : .,.. :. .. .......r.. :^ .:::::. :.: ....... ..::: :.::. . ^::::::: .:: .::<::;:.: :.......:.... .............. ^::::::::::: . :..:::::.:: :.::.::.._.....:::.. ,:>:::.:::::.^.^::: .......... ........ ::.::. . ................ ^::::.^. :::::. .... ......... . ................... ::.:;:.:::.:.: .:. .::.:.: ':^ : ....r.......... ....:: . ...........:::. .......... ........... .. .... ,.:.::....^ ,,.:.:^.:.::^;.:::>..:^:::.:..,................................::.. ^::::. .. .................. ........................... ........................ .......... ^ ............................:....... .. ..:::.::.:.:::::::::::::.:.: ^: •:. ^: • •: a..:::^........ ...: •:: .. ....:.................... . ... .. •::................. ....,.... ...............: •.. ^:^ ::•:::..^:sss:: :•:::::::: ....,• ^......::. •:. ^::: :,• ,:.s! {.:i::::::. ^: ..: ..:: ................... ^:::::::: ^:: ^::^ :..................:: ..... ... •.^.:.;;....... .. .. ..r•r:::.r::S`.?s . .r :•:... :::,:;::. :: ::•: . .:::: ,......; ::.:::::::::: ::t:.:. ^ :.::..,.k:::..:•::::....... ::t:,^:::.-':•::::::. :k ...............::. . ...y , a. .,Mr. ...... ................. . :::.y, ^;:.,• •.s-:.s: .: •: ....; : ....: :.::.:.::. • ,•.:: :.^^.. ^ ... ^ ::.:. , •..:.., r..iä`^2t:; . :r,. :. , ....r .., ..:... ......... ..... . . . r.:.............. . a: f.. :n...:. • ^ •^ :,..:::.. : . ...:. .r ... . .. ...r<;;:.: :... rf . ..: ^:•::.:• ,. ......?,.. ......... .. • ..... . ... .......:...o..::: ............... . . .... ... . .:..ro ..., ................ . . f,.:,.,.F. ....... .::}. . . ..,..... ... . ... ....: ,.....................:... ................... ^•;:a;•:s:•s:^>• .............:^ s.... .., ...... :.:.........Xt+r ... •'tN _;. .... s... ,^r...Nx:.Y....:.......... ,:... •.... .....: "^.'S:^ ..:::::::.:.... ..;r.✓ 'h. ....:•.is,:.•y.f:{:.,^x° S.k,Y:::::::::, . ... ,::: ¢ö,•. ^. .... ac•.. .::...:. .,:...,tt: 7• .^:räi, , f .::>. . ::?•ss.;•:.': .... . .....::::. .....:•:::: •:::: ...•....::. . .... :......... :,>(,...::;.:•>,:.: ^:.:.;... r... .r:.: ^:::: •::::::::^:••::::..;•:;:.x•ss+s;a•::::. . ^ ^. •::...... . ..^. .: .:^G:' .. ... :: °"fi..!.w. :....:: i'•: .l .::: "vs^x,^.:.?w . r ,.:::?^ :.:. wx ,• k ^ ..^'.:::: ^::n.,••s•..v::.:••:.,.:: ^:.x.:.w ^ ^h .' . "::::::::/ ;^; ^ ..4:.: ?R^.. a.•'?..o:.:^,..::: b:::; ^ }.. r:..:: ..... : ..'..y,r..ty . f. ;:::r.; .. ' ":'.;.,^k:': .... ..? .. ::. .. •::.x.. k:,?;Gic'tq: k ' ::..^ x.4rS..:::vn' . , :•.>:,.vrr v::.::.^ yw 3::' • .:.;:.: .. ' '..^'r:::•^;:::f• ,f ?..?F.. ^ ,: ^ . .:.^$,<: ^ {.r ...•: .. ' ^.'x':;z `• ^r.y,,::, ,a : .,.::.:.;... . :.; .. '^^' ^ ;...G?' ^:'td'.::a;ro. ;s:::: `. .r. .:.......... ::^:6•' .:3:.::. <3. v..uy.:.^...r ^ :•ss ::''t#•s:.t.s. ::..:......... ::. ...r.:, . :: ....:.. • .. ...:. :,..v: ';•ü;:Ir:i#w:u:;.a:a^.:.. Jn .:: • s^' • ..::. .. C. .r 2^."".. ... ..:....:.. .. .:.. . •:.....::::::V;.`?`:?:v::::..:::::.:<S:K:#`?.s' .... '^" . g, ::. . ..... ".;::?3,.ac^a; .a.:. ^. ?.^:::.: :: ;: ,s.,• +.},..w:>r:< r.. . r.?^ :::::::. sk:::r;.:.' ::okäJköc¢i4Nt:Y:+:,.d'.:,:: . . ..:::.. . ..::.:... : .. . .. ..• .. ^....... . ...:::..... ....,. . . :::.^:._• .....:::::.. :•:. :•.: .. . .:..'E::.,: ........ ... . ........ .. >.....r.......':::<;:::;:;?:s;:t.::;:^:::•:::•>:::?«<;•s:.: , .Yy':^:... ...... : . .-.. #:.:.f ..•: : ..... ...... <.. . .: A........ ..... .. }. ,.._. . ...; :. :•::. ..........:.. ..... ..................:,:;;;':•:^::::?:;•:?<::... .::...::.. .. '. ..:. ..................•.... ...::::::: •.....::::...:.:..... ........... ... . ...:. .. .. .:. .... - ...:..... ..;; , . .: .......................: ..........::: -...:. . . . ..... .. ... ........ .. ^ . .. . _... ..-. ... :: ..>^ .. . .. ..:.:..._y.... ... •::L?!.yss: :..,. .:. 'v. •^ifiv: ?S.:?'...: , ^^: . .. '...:. •:•r...: ..\yk.F:::;'S.J....do-..:-^::w..../... -x i ., . .- ^.
Il°°°,
Fig. 83. — Antwerpen als spoorweghaven.
Voor het aanvoeren van koopwaren, vooral van stukgoederen, is de spoorweg onontbeerlijk in een moderne haven. Antwerpen geldt als voornaamste spoorweghaven van West-Europa. Er zijn teer dan 800 Km. dubbelspoor in het havengebied alleen. Op de foto zien we een der Antwerpse havenstations : het station Antwerpen-Dokken. Van hieruit vertrekken verschillende spoorlijnen haar de dokken en de Scheldekaden. Juist achter het stapelhuis ziet U het Willemdok, daarachter het Bonapartedok, dat door een sluis met de stroom in verbinding staat. Het grote gebouw tussen de stroom en het Bonapartedok is het Loodshuis. Spoorwegen. In een moderne haven speelt de spoorweg een grote rol. Voor het vlugge aanvoeren en wegbrengen, vooral van stukgoederen, is de spoorweg onmisbaar. In het havengebied werden daarom verschillende spoorwegstations gebouwd. Van daaruit vertrekken de spoorlijnen, met een totale lengte van 800 Km. De spoorwegen werden zöö dicht bij de kaden gelegd, dat rechtstreeks overslaan mogelijk is.
4. Vaart op Antwerpen. - Retourvracht. Deze reusachtige inrichting beantwoordt aan een noodzakelijkheid. Antwerpen is inderdaad een van de 5 grootste wereldhavens (New-York is de grootste, Londen de tweede ; voor de derde plaats is er steeds strijd tussen Antwerpen, Rotterdam en Hamburg).
1 89
Men maakt een onderscheid tussen de lijnvaart en de wilde vaart. Tot de lijnvaart beho ren de schepen, die steeds dezelfde zeevaartwegen bevaren, dus regelmatig dezelfde havens aandoen.
De lijnvaart op Antwerpen is buitengewoon belangrijk. 240 regelmalige zeevaartlijnen verzekeren de verbinding tussen Antwerpen en de meeste havens van de wereld. Het grate aantal lijnschepen, die Antwerpen aandoen, wordt verklaard door het feit dat deze schepen te Antwerpen, dank zij de machtige Belgische industrie, steeds verzekerd zijn van een retourvracht. Wanneer een schip een haven zonder vracht moet verlaten, betekent dat een ontzaglijk verlies voor de rederij. De wilde -vaartschepen volgen geen vaste zeevaartweg. Ze zwerven van haven tot haven en worden, door middel van de draadlooze telegrafie, verwittigd in welke haven scheepsruimte te kort is en waar dus zaken kunnen gedaan worden.
5. Havenverkeer. Het totale havenverkeer (in- en uitvoer) bereikte in 1938 ongeveer 24 millioen Ton (12.000 zeeschepen), waarvan de helft voor de geloste en de andere helft voor de geladen goederen. De gemiddelde percentsverhouding tussen de geloste en de geladen goederen tegenover het totale zeeverkeer benadert dus te Antwerpen nagenoeg het volstrekte evenwicht. (I) Een belangrijk deel van de geloste en geladen koopwaren was bestemd voor of afkomstig uit andere landen (doorvoerhandel, transiethandel) : van de ingevoerde waren, ongeveer 4 millioen Ton ; van de uitgevoerde waren, ongeveer 5 1/2 millioen Ton. Voornaamste invoerartikelen : a) V oedingsstoflen : graan, vlees, vruchten, enz.; b) Grondsto f f en : steenkool, ertsen (ijzer, koper, zink), huiden en vellen, wol, bout, petroleum, rubber, weefbare vezels, kalizout, palmpitten en palmolie, enz. c) Ge f abriceerde artihelen : allerhande machines, automobielen, weefi sels, enz.
Voornaamste uitvoerartihelen : Meestal ge f abriceerde artihelen : glas, machines, wapens, weefsels, cement en scheikundige meststoffen. Halfafgewertete producten : ijzer- en staalwaren, weefbare vezels, enz.
(1) Weinige havens hebben zulke gunstige verkeersbalans. Te Rotterdam bereikte de afvoer slechts 75 % van de aanvoer, te Hamburg 48 3/4.
I 90 --
6. Betekenis. a) Als handels,haven. Door de moeilijke vaart in de Schelde kunnen de heel grote moderne paketboten Antwerpen niet bereiken. Als passagiershaven heeft Antwerpen dus weinig betekenis. Daarbij zou het aandoen van Antwerpen, door de Jigging van de haven diep in het land, voor deze schepen een tijdverlies betekenen.
Het belang van invoer, uitvoer en doorvoer wijst op haar speciale betekenis als handelshaven. Ze is een grote verdeelhaven van grondstoffen .._ _.._-.. . en eetwaren voor West-Europa. Dsaarbij is Antwerpen—een wereldmarkt voor graan, koloniale waren (rubber, ivoor, koffie, specerijen, kopal) en pout. b) Als nationale haven. De cijfers van de verscheepte goederen zijn tekenend : meer dan 5o % van de uitvoer zijn Belgische waren, 70 % van de invoer is voor Belgie bestemd. (i) Daaruit is of te leiden dat de bloei van Antwerpen vooral steunt op het nationale hinterland en dat b.v. het Rijnverkeer in zekere mate bijkomstig is. Het Rijnverkeer bereikt te Antwerpen minder dan 25 % van het totale goederenverkeer over de zee (2). Het i s dus hoofdzakelijk het aanvoeren van grondstoffen voor en het wegvoeren van afgewerkte producten van de Belgische industrie, die de vreemde scheepvaart naar Antwerpen heeft gelokt, alhoewel het Rijnverkeer van betekenis is voor het stortgoederenverkeer. c) Als internationale haven. Het belang van het nationale hinterland verklaart dus gedeeltelijk de internationale betekenis van de haven. Het is het internationale hinterland dat borg staat voor een verzekerde retourvracht, die op haar beurt het bestaan verklaart van zo een hoog aantal regelmatige zeevaartlijnen. De verzekerde retourvracht maakt am zijds de vrachten goedkoper. 7, Antwerpen als binnenvaarthaven. Bij de 90.000 binnenschepen, zowel Belgische als vreemde, varen geregeld ieder Saar de haven in of uit. Zij vervoeren gemiddeld 8 millioen ton koopwaren. Voor de binnenscheepvaart bestaan in het havengebied 7 speciale dokken, met een totale wateroppervlakte van 27 Ha.
8. De Belgische koopvaardijvloot.
Van de 24 millioen ton koopwaren te Antwerpen verscheept, werd slechts 5 % vervoerd door Belgische schepen. Het gemis aan een handels(1) Te Rotterdam zijn slechts 31 0/0 van de aangevoerde waren voor Nederland bestemd en slechts 20 0 /0 van de uitgevoerde waren komen uit Nederland. (2) Te Rotterdam bereikt het Rijnverkeer 79 0/0 van het totale goederenverkeer
over zee.
Fig. 84. — Hinterland van dig Antwerpse haven.
- 19 2
bezit slechts een ioo-tal zeeschepen !) betekent dus een groot
vloot
verlies. B. GENT.
Gent is een zeehaven, dank zij het kanaal van Terneuzen. Evenals Antwerpen— hedr ent een gunstige Jigging ': died in het binnenland • (55 Km. van de zee), te midden een zeer beariivige streek, aan de samenvloeiing van Leie en Schelde. Het hinterland van Gent is vooreerst het grootste deel van Vlaanderen en verder Noord-Frankrijk, tot Parijs. Dit hinterland valt dus samen met een deel van het Antwerpse hinterland. Gent is voornamelijk een industrie haven : haar invoer, veel groter dan haar uitvoer, bestaat vooral in grondstoffen voor de industrie van Gent en van het Gentse hinterland. Gent is de voornaamste katoenhaven van het Europese vasteland : de Gentse haven ontvangt katoen, niet alleen voor Gent en omstreken maar ook voor Nederland, Noord-Frankrijk en Zwitserland. De verscheepte tonnenmaat bereikte in 1936 : 3.500.000 ton ; in 1 937 : 2.300.000 ton. Zelzate kan als voorhaven van Gent beschouwd worden. C. BRUGGE EN ZEEBRUGGE.
De Belgische kust is ongunstig voor havenaanleg (zie hoofdstuk kust). Zeebrugge is dan ook een kunstmatige haven : een boogvormige havenmuur van 2,5 Km. beschut tegen verzanding de monding van het zeekanaal, dat Zeebrugge met Brugge verbindt. Achter de havenmuur ligt de eigenlijke haven. Ze heeft betekenis door haar snelle verbinding met Groot-Brittannie (ferry -boten en passagiersdienst op Harwich, regelmatige diensten op Goole en Hull). Als aanloophaven en bunkerhaven kan ze in de toekomst betekenis krijgen. Ze is ook een belangrijke vissershaven. De installaties te Brugge zelf volledigen het havencomplex. De in 1 936 verscheepte tonnenmaat bereikte 1 millioen ton. D.
OOSTENDE.
Zoals Zeebrugge is ook Oostende een kunstmatige haven, waarvan de toegang door bestendig baggeren moet opengehouden worden. Oostende is vooral van betekenis als passagiershaven : de regelmatige en snelle verbindingsdiensten van de staatspaketboten vervoerden in 190 meer dan 5oo.000 reizigers. Als vissershaven is Oostende de eerste van het land. In 1936 bereikten de verscheepte goederen 400.000 ton. E.
van
BRUSSEL.
Brunel is een zeehaven dank zij het kanaal Rupel-Brussel, dat schepen 2.000 ton kan ontvangen.
1 93
—
Het hinterland is de Brusselse agglomeratie (bijna i millioen inwoners; belangrijke industrie) en verder, door het kanaal van Charleroi, ook het nijverheidsgebied en de Waalse steenkolenbekkens. De tonnenmaat der verscheepte koopwaren bereikte in 1936 : 600.000 ton.
DE BUITENLANDSE HANDEL. BETEKENIS.
In de voorgaande hoofdstukken hebben we de voortbrengstcapaciteit van ons land leren kennen. We hebben gezien dat de Belgische landbouw
ki:f':37ch:^ ..... •
Fig. 85.
—
De haven van Gent.
Op de foto ziet U het nieuwste en belangrijkste gedeelte van de Gentse haven : het groot dok en de drie havendokken. Het groot dok is, a. h. w. het zuidelijke uiteinde van het kanaal van Terneuzen. Het grote aantal schepen, de hijstoestellen en de afdaken, waarvan sommige bestemd zijn voor het opslaan van katoen, geven een beeld van de speciale bedrijvigheid van de haven. De fabriekschouwen op de achtergrond duiden op het bijzondere kenmerk van de Gentse haven : ze is in de eerste plaats een nijverheidshaven ; Antwerpen, integendeel, is een handelshaven. Langsheen het kanaal zijn talrijke fabrieken opgericht (spinnerijen en weverijen, petroleumraffinaderijen, fabrieken voor scheikundige stoffen, zagerijen, enz.). De aangebrachte grondstof f en kunnen vlak vöör de fabriek ontladen worden ; de gefabriceerde artikelen komen van de fabriek rechtstreeks op het schip. 13
194
en veeteelt deficitair blijven, niettegenstaande ze op intensieve wijze gedreven worden ; dat de Belgische industrie, voor haar grondstoffen, grotendeels op de vreemde is aangewezen.
......... r.i:. '• :::Äryii}::i,•: '.x}:v.. :: •:tijC:}':CjWp ..... }` ^,. ^ ki;;:::;;:;:;.^1} : ^v: • ^,:tl^';,<x»}:<: ... ^4y::;::. • ^}fr ^': . •}... .....: :Y_y..i;;}¢: .. __. .. .. :. ... , . .. k^. : .. : ": i C•'.• ^'.. ..::.r;. f;::;: ::?$:::::::• ^ • '•W.{. ^:.::.^}ii:+:j:};}{': ^ •'• +^•^M::.a i: , } ., __'?;:Ci:i:>:+~: iii:+::; ^ :^ ::{:j:::$::ii:•:•}':''l ::iY':;:; ^ •: . 2Y,^ • :..: ^..• ^ ^.tivti.• :^ • ..]. ^{nii.IX:::::.',.....• ,`v,:i^ :;Gi•}}:{:`' ,+ },:,^^., ,+^'•.,^,v.1}•+. )v •• •.:^^:: ^:}ii}'.^'^^J4 ^'+: • '•v':,: ,^i: . •i:;;?:;i:i•:::.. ^ ^:i `; }n:ryi^..•'^. , }'.^.}::4'' +.: ^•'+\:<• ..... . . , . :ti^i^ ........... .^..N.;.'^., }:: ..:. ^ i i' .
^`'•}: :::iY.;.. _;...., , _'
-
^ ^'^'.. r:{'{.:i:::?•:..::v...' •.... ylT..::.i^`^'.'^.k'^^:':t :.y;^.. 1.•........ _ . a..
Foto Oblut Fig. 86. — Zeebrugge: voorbeeld van een kunstmatige haven.
De Belgische kust is ongunstig voor havenaanleg. Zeebrugge is dan ook een kunstmatige haven. Op de foto ziet U de 2,5 Km. lange havenmuur, boogvormig in de zee gebouwd. Hij beschut de zo gevormde rede tegen verzanding. Daarbij liggen de schepen achter de muur, bij hevige westen- en zuidwestenwinden, veilig. De muur dient eveneens als aanlegkade. Het zeekanaal BruggeZeebrugge mondt hier uit. De monding is echter niet zichtbaar op de foto. Langsheen bet kanaal liggen dokken en andere haveninstellingen. Let op de schepen, die langsheen de muur gemeerd liggen en op de hijskranen. Op het uiteinde van de muur staat de vuurtoren. Zeebrugge bezit een snelle dienst van ferry -boten op Harwich : de geladen wagons worden op het schip meegevoerd : dus geen tijdverlies of onkosten voor het lossen en laden. Zeebrugge is de tweede Belgische vissershaven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog Jeden de Engelsen een poging om het Zeekanaal, dat als Duitse vlootbasis voor duikboten was ingericht, al to sluiten. Het monument op de voorgrond herinnert aan deze geslaagde poging.
195 Daaruit besluiten we : om te leven moet Belee verkopen. Hierin ligt juist het grote kenmerk van ans economisch leven : aankoop van eetwaren en grondstoffen, verkoop van bewerkte artikelen. Onze voornaamste leveranciers en onze voornaamste klanten zijn onze nabuurstaten (ongeveer 50 % van. onze invoer en van onze uitvoer). Belgie, Nederland en Luxemburg (Benelux) streven er naar, op econo, misch gebied, nauwer samen te werken : ze hebben een tolunie gesloten. DE SPECIALE HANDEL (IN- EN UITVOER).
I
.
`I nvoer.
Ziehier een opgave van de voornaamste handelsartikelen in 1937 ingevoerd ( de ci j f ers geven de waarde aan in millioenen frank). Vers vlees (80) ; kaas (176) Dranken en voedingswaren. Schaal- en schelpdieren (172) ; tarwe (1723) ; rogge (52) ; gerst (480) ; mais rijst (91) ; verse groenten (56) ; droge groenten (108) ; aardappelen fruit (280) ; koffie (296) ; cacao (114) ; suiker (118) ; plantaardige oli.en wijn (178). —
; vis (756) ; (77) ; (112) ;
2. Ruwe stoffen. Huiden (765) ; meststoffen (352) ; lijnkoek (351) ; zaden (402) ; rubber (195) ; hars, gom en plantaardige was (95) ; tabak (135) ; hout (856) ; houtdeeg (186) ; ijzererts (527) ; looderts (249) ; zinkerts (332) ; tinerts (194) ; metalen : koper (1297) ; staal en ijzer (366) ; edelgesteenten (1287) ; minerale olie en bijproducten (834) ; steenkolen (1419) ; wol (1961) ; katoen (1004) ; hennep en vlas (332). 3. Fabricaten. --- Verf en vernis (217) ; chemische producten (332) ; bereid leder en huiden (116) ; wolgaren (94) ; wollen stoffen (100) ; zi j den stoffen (115) ; rubberartikelen (119) ; papier (303) ; bewerkt ijzer en staal (511) ; electrische machines en toestellen (388) ; diverse machines, werktuigen en onderdelen (926) ; motorvoertuigen (708) . —
4. Onbewerkt goud (404) .
In 1937 bereikte de totale invoerhandel 39 millioen ton, voor een waarde van 27,5 milliard fr.
II. Uitvoer. Ziehier een opgave van de voornaamste handelsartikelen in 1937 uitgevoerd ( de cijfers geven de waarde aan in millioenen frank) . 1. Dranken en voedingswaren. Eieren (111) ; tarwe (200) ; mout (119) ; verse groenten (75) ; fruit (46) ; suiker (118). 2. Ruwe stoffen. Huiden (329) ; meststoffen (865) ; haar en pluimen (243) ; metalen : koper (1046) ; tin (295) ; staal en ijzer (608) ; zink (471) ; edelgesteenfen (1784) ; minerale olie (339) ; steenkolen (1240) ; cement (186) ; wol (1390) katoen (281) ; hennep en vies (531). 3. Fabricaten. Verf en vernia (161) ; chemische producten (489) ; bereid leder en huiden (268) ; wolgaren (441) ; katoengaren (208) ; wollen stoffen (186) ; —
—
^^
—
- 196 katoenen stoffen (998) ; rubberartikelen (142) ; papier (240) ; spiegelglas (235) ; vensterglas (249) ; bewerkt staal en ijzer (4271) ; zinkartikelen (160) ; electrische machines en toestellen (420) ; diverse machines en onderdelen (536) ; motorvoertuigen (343) ; wapens en munitie (207) . • 4. Onbewerkt goud (152) ; onbewerkt zilver (135). In 1937 bereikt de totale uitvoerhandel 25 millioen ton, voor een waarde van 25 1/2 milliard fr. OVERZICHTSTAFEL VOOR
IN- EN
UITVOER
GROEPEN KOOPWAREN
VAN DE
IN 1937.
I nvoer Hoeveelheden Waarden
Groepen van
(tonnen)
koopwaren
Levende dieren . . . Dranken en voedings-
12,000
waren Ruwe of enkel bereide stoffen Fabricaten Onbewerkt goud en zilver. Munt
4,078,400
VOORNAAMSTE
(in 1000 fr.)
Uitvoer (tonnen) Waarden Hoeveelheden (in 1000 fr.)
36,000
6,000
67,500
5,346,500
731,000
1,365,000
, ^ ^;: $
,a9a Ae,WO
34,134,000
15,677,000
18,512,000
11,426,000
840,000
6,197,000
5,7 61 ,500
12,535,000
20
405,500
326
295,500
OVERZICHT VAN ONZE SPECIALE HANDEL PER LAND IN 1937.
Landen Frankrijk
i nvoer
Uitvoer
(in 1,000 fr.)
(in 1,000 fr.)
3,450,000
4,421,000
. .
2,304,000
3,493,000
Ver. Stat. v. Amerika
2,386,000
1,940,000
Nederland
2,266,500
2,831,500
Duitsland .
3,120,000
2,810,000
Italia
1,725,000
947,000
Sovjet-Rusland
2,273,000
389,000
Zwitserland
204,000
313,000
India
747,000
442,000
Palen
308,000
616,000
Overige landen
965,500
448,500
Groot-Brittanniii
Belgisch
Kongo
Argentini6
355,000
308,500
7,558,000
6,730,000
197
Begrippen van Cosmographie
I.. HET HEELAL
Het Heelal is een onmete1•ijke ruimte, waarin zich op zeer grote afstanden van elkaar, millioenen sterren bevinden. De sterren, die ten opzichte van elkaar, waste plaatsen bekleden, vormen 's avonds aan het hemelgewelf, sterrenbeelden. Bekende sterrenbeelden zijn de Grote en Kleine Beer. De eindster van de Kleine Beer is de Poolster. In de Melkweg schijnen de sterren dicht bij elkaar to liggen, zodat ze van op de aarde gezien een witte, li chtende gordel vormen. Elke ster zendt eigen licht en warmte uit. Een dusdanige ster is de zon. Om de zon draaien de planeten. Deze zenden geen eigen licht uit maar ontvangen dit van de zon en weerkaatsen het. De aarde is zo een planeet. Om de planeten draaien vaak nog wachters of satellieten. Ook deze vangen het zonnelicht op en weerkaatsen het. De maan is de satelliet van de aarde. De zon, met de andere daar omwentelende hemellichamen, vormen ons zonnestelsel. II. ONS ZONNESTELSEL
Ons zonnestelsel bestaat uit : I. de zon ; 2. de daar omwentelende planeten waarvan de acht voornaamste zijn (gerangschikt naar de afstand tot de zon) : Mercurius, Venus, Aarde, M ars, Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus ; 3. een groot aantal wachters of satellieten, draaiend om een planeet ; 4. een groot aantal kometen of staartsterren ; 5. ,een groot aantal meteoren.
1. De zon is het centrale lichaam van ons zonnestelsel. Ze is een gloeiende gasbol. Ze verschaft aan de andere lichamen van ons zonnestelsel licht en warmte ; hierdoor is het leven o p de aarde mogelijk. De zon oefent op die andere lichamen een bepaalde aantrekkingskracht uit, waardoor ze de loop van die lichamen regelt. Haar middellijn bedraagt ruim ioo maal die der aarde. De afstand tot de aarde bedraagt i5o.000.000 Km. Een vliegtuig, dat i 75 Km. per uur aflegt, zou de zon slechts na i oo jaar onophoudend vliegen bereiken.
198 2. De planeten zenden geen eigen licht uit ; ze ontvangen het licht van de zon en weerkaatsen het. Ze bekieden geen vaste plaatsen aan het hemelgeweif. Men noemt ze daarom ook dwaalsterren, in tegenstelling tot de « vaste » sterren. De planeten zijn verschillend van grootte. De vier eerste, waaronder de Aarde, zijn kleine planeten; de vier laatste zijn grote planeten. Venus en de Aarde zijn ongeveer even groot. Jupiter is de grootste (straal= x aardstraal). Saturnus heeft om zich heen drie platte ringen, die bestaan uit zwevende lichaampjes. De planeten bewegen zich om de zon in ellipsvormige banen ; de zon bevindt zich steeds in een der brandpunten der ellips (eerste wet van Kepler). Om een ellips te tekenen, vestigt men twee pinnen A B; hieromheen brengt men een touw zonder eind A B C, dat men, door middel van een potlood b v., spant en waarmede men dan de ellips op het papier beschrijft. De pinnen A B vormen dan de brandpunten van de ellips.
De omloopstijden der planeten groeien naarmate de afstand tot de zon grater wordt. Mercurius doet zijn omloop in 88 dagen; de Aarde op een jaar ; Neptunus in 164 jaar. 3. De wachters zijn kleinere hemellichamen, die om de planeten zweven. De Aarde heeft een wachter : de maan ; Saturnus heeft er tien. 4. De kometen bestaan uit een zwerm van kleine lichaampjes. Ze beschrijven om de van uiterst gerekte ellipsen maar de zon ligt niet in een der braridpunten. Wanneer ze de zon naderen ontwikkelt zich een lichtgevende staart, vandaar ook de naam staartster. De omloopstijd is steeds groot. Een merkwaardige komeet is die van Halley, die am de 76 jaar terugkomt. 5. De meteoren worden aangezien als stukken van uit elkaar gespatte hemellichamen ; ze bestaan veelal uit nikkelijzer. Ze zweven om de zon. Wanneer ze in de dampkring komen, worden ze, door de weerstand der lucht, gloeiend en dus zichtbaar : we noemen ze dan vallende sterren. Mooie sterrenregens kunnen waargenomen worden in Augustus (10-13) en November (14-16). Samm ige zware metearstenen vallen als vuurbollen of boliden op de aarde neer. .
III. DE AARDE A. VORM EN AFMETINGEN.
1. Vorm en grootte.
De aarde is een bol, die afgeplat is aan de polen. Deze afplatting is echter zeer gering; ze bedraagt slechts 1/300 van de straal aan de Evenaar. Op een speelbal zou zo een gering verschil niet merkbaar zij n.
199 De straal der aarde heeft een lengte van 6 37 0 Km. ; de omtrek bedraagt 40.000 Km.
Enkele bewijzen van de bolvorm zijn : I. de overeenkomst met de andere planeten ; 2. de reizen om de aarde ; 3. de cirkelvorm van de horizon ; 4. de cirkelvormige gedaante van het schaduwbeeld der aarde bij een onvolledige maaneclips ; 5. de zon beschijnt eerst de bergtoppen ; 6. op zee, ziet men eerst het bovenste gedeelte der schepen, daarna het onderste ; 7. het gezichtsveld verruimt, naarmate we ons boven de aardoppervlakte verheffen. 2. Aardas, Polen, Evenaar. De aardas is een denkbeeldige lijn waaromheen de aarde draait. De eindpunten van de aardas aan de oppervlakte der aarde zijn de polen : de Noordpool en de Zuidpool. De Evenaar of Equator is een denkbeeldige cirkel, die om de aarde loopt op gelijke afstanden van Noord- en Zuidpool. 3. Aardrijkskundige breedte en lengte. Om een plaats op de aardbol te kunnen bepalen gebruikt men twee afmetingen : de breedte en de lengte. Onder aardrijkskundige breedte verstaat men de afstand uitgedrukt in graden van de Evenaar tot een plaats. Deze breedte kan noordelijk, noorderbreedte (N. B.) of zuidelijk, zuiderbreedte (Z. B.) zijn. De meest verwijderde plaatsen van de Evenaar zijn de polen : de Noordpool ligt op 9o° N.B., de Zuidpool op 9 o° Z.B. Al de andere plaatsen liggen tussen o° en 900. Breedtecirkels zijn cirkels, welke de plaatsen met gelijke breedte met elkander verbinden. De breedtecirkels lopen dus evenwijdig of parallel met de Evenaar ; men noemt ze daarom ook wel parallellen. Onder aardrijkskundige lengte verstaat men de afstand, uitgedrukt in graden, van de Nulmeridiaan tot een plaats. Als Nulmeridiaan neemt men gewoonlijk de meridiaan van Green wich aan; deze is de halve cirkel, welke de polen verbindt over Greenwich,
een plaatsje bij Londen. De lengte kan westelijk, westerlengte (W. L.) of oostelijk, oosterlengte (O. L.) zijn. De meest verwijderde plaatsen liggen aan westelijke of oostelijke zijde op i8o°. Lengtecirkels zijn halve cirkels, welke de plaatsen met gelijke lengte, aan elkander verbinden. Men noemt ze ook meridianen of middagcirkels. Ze gaan van de ene pool naar de andere en staan loodrecht op de breedtecirkels.
— 200 Een graad wordt verdeeld in 6o' (minuten) ; een minuut in 6o" (seconden). 4. Berekenen van de Afstand. De afstand tussen twee plaatsen bepalen door middel van de breedte is gemakkelijk, wanneer deze plaatsen vrijwel op dezelfde meridiaan gelegen De dubbele meridianen meten 40.000 Km. of 36o°. Een graad heeft dus een lengte van 40.000 Km. : 36o = III Km. Laten we de afstand in rechte lijn zoeken tussen Leningrad en Kairo :
i) we zoeken eerst de breedte van Leningrad : 6o N.B. ; 2) we zoeken dan de breedte van Kairo : 30° N.B. ; 3) er is dus tussen Leningrad en Kairo een afstand van 30° of III Km. x 3o = 3.33o Km. B. BEWEGINGEN DER AARDE.
De aarde is onderworpen aan twee bewegingen : I. ze draait om zich zelf van W. naar 0 . in een etmaal, dit is 24 uur ; deze beweging noemt men aswenteling of rotatie ; 2. ze loopt om de zon in een jaar ; deze beweging noemt men de jaarlijkse omloop van de aarde om de zon of revolutie. C. DE ASWENTELING.
1. Ware toestand. a) De aarde draait om zich zelf in 24 uur of i n (6o' x 24 = ) 1 44 0 minuten. Elke (1 44 0' : 36o = ) 4 minuten draait ze dus een graad. Deze hoeksnelheid is dezelfde voor alle punten der aarde. b) De Evenaar heeft een lengte van 40.000 Km. Elke plaats, op de Evenaar gelegen, doet dus dagelijks 40.000 Km. of 40.000 Km. = 28 Km. 1 44 0 per minuut. Brussel ligt ongeveer op de parallel van 51 ° N.B. Deze heeft slechts een lengte van 25.000 Km. Brussel doet dus dagelijks 25.000 Km. of 25.000 Km. = 1 1440 7 Km. per p minuut. De lineaire snelheid neemt dus af naar de polen ; daar is ze gelijk
aan nul.
2. Schijnbare toestand. We voelen echter niet, dat de aarde om haar as draait. Het komt ons voor of de aarde stilstaat en de andere hemellichamen dagelijks boxen de horizon een halve cirkel beschrijven. De aarde draait van W. naar 0., maar de zon schijnt zich van het 0. naar het W. to bewegen. Deze beweging wordt de schiunbare dagelijkse beweging van de zon gebeten.
201 Enhele bewijzen van de aswenteling zijn : I. De overeenkomst met de andere planeten. Alle planeten draaien om hun as. Waarom zou de aarde een uitzondering uitmaken ? 2. De westelijke afwijking der passaten. Deze winden waaien naar de Evenaar met afwijking naar het Westen, omdat de aarde van W. naar O. wentelt. 3. De oostelijke afwijking der vallende Ichamen. Lichamen die van grote hoogte vallen raken niet de aarde loodrecht onder het valpunt maar iets ten oosten. Inderdaad hoe groter de afstand is ten opzichte van het aardcentrum, hoe groter ook de wentelingssnelheid (lineaire snelheid). Het lichaam dat dus van een grate hoogte valt, wordt a. h. w. naar het oosten geslingerd (Proef van Benzenberg). 4. De slingerproef van Foucault. Deze belangrijke proef werd voor het eerst gedaan in 1851 door Foucault, een Frans natuurkundige. Een 64 m. lange slinger, die eindigde op een zware bol, werd in het Pantheon to Parijs opgehangen. De bol was onderaan voorzien van een naald, die bij het slingeren, in het zand een groef tekende. Foucault ging uit van het feit dat een slingervlak blijven dezelfde richting behoudt. De naald moest dus steeds in haar groef blijven. Welnu, men constateerde, na verloop van enige tijd, dat de slingergroef allengs van O. naar W. afweek en aldus met de eerste groef een hoek vormde. In werkelijkheid was het slingervlak inderdaad standvastig gebleven maar in de tussentijd was de aarde gedraaid van W. naar O. D. GEVOLGEN VAN DE ASWENTELING.
1. Dag en Nacht.
Een onmiddellijk gevolg van de aswenteling is het ontstaan van dag en nacht. De aarde krijgt haar licht van de zon. Het is dag in het halfrond dat naar de zon gekeerd is ; het is nacht in het andere halfrond. Op de scheiding ontstaat de schemeringsgordel. Door de aswenteling komen alle plaatsen van het aardoppervlak beurtelings in het licht, dan weer in de duisternis. Het is middag (I 2 u.) in al de plaatsen, welke gelegen zijn op de middaglijn, die midden door het vierlichte halfrond loopt. Wanneer is het middernacht ? Tijdsverschil. Wanneer nu twee plaatsen een lengtegraad van elkaar verwijderd zijn, dan is het tijdsverschil 4'. Daar de aarde draait van W. naar 0., is bet
202 op een lengtegraad oostwaarts 4' later ; op een lengtegraad westwaarts 4' vroeger. De plaatsen op e'en zelfde meridiaan gelegen hebben dezelfde tijd.
Berekenen van het tijdsverschil. Laten we het tijdsverschil zoeken tussen Londen en Leningrad : I) de lengte van Londen is o° ; 2) de lengte van Leningrad is 300 O.L. ; 3) het tijdsverschil is dus 4' x 3o = 120' of 2 uren. Daar Leningrad oostwaarts ligt, is het dus te Leningrad 2 uren later. Opgaven. Zoek het tijdsverschil tussen Londen en Brussel, tussen Brussel en Berlijn, enz.
2. Tijdzones.
a
In een uur draait de aarde 3 0 = 1 5°. 24 Voor elke lengtestrook van 15° is er dus telkens i uur tijdsverschil. Hierop steunend heeft men de aarde verdeeld in lengtestroken van 15° of tijdzones. De centrale tijdzone ligt tussen de middaglijnen van 7 1/2° W.L. en 7 1/2° O.L. In elke tijdzone oostwaarts is het telkens precies een uur later dan in de vorige. I. de Westeuropese tijd of Greenwichtijd, d.i. de Belgische tijd; 2. de Middeleuropese tijd of Duitse tijd, ook grotendeels de tijd van Belgisch Kongo (één uur later dan Gr.-tijd). 3. de Oosteuropese tijd (twee uur later dan (Gr.-tijd). Komt in ons land de Greenwichtijd met de zonnetijd overeen ? E. DE REVOLUTIE.
1. Ware Toestand. De Tijdregeling.
De aarde loopt om de zon in ongeveer 365 1/4 dag. Om de vier jaren (de jaartallen deelbaar door 4) krijgt het jaar dus een dag bij : het schrikkeljaar (Juliaanse tijdrekening). De revolutie gebeurt echter precies in 365 dagen, 5 u., 48 min., 51 sec.; er bestaat dus een jaarlijks te veel van ongeveer I 1 1/4 min. Na ein eeuw wordt dit te veel I I I /4 min. x 1 00 = I 1 25 min. ; dit is bijna een dag. Daarom zijn de eeuwjaren geen schrikkeljaren. De eeuwjaren deelbaar door 400 : 1600, 2000, 2400... echter wel. Waarom ? (Gregoriaanse tijdrekening). De aarde beschrijft om de zon een ellipsvormige baan ; de zon bevindt zich in een der brandpunten. We weten dat de gemiddelde afstand van de aarde tot de zon 15o.000.000 Km. is. De aarde legt gemiddeld 3o Km. per seconde. af.
203 -2. Schijnbare Toestand. De Ecliptica.
Van uit de aarde zien we de zon niet op haar werkelijke plaats maar wel geprojecteerd op het hemelgewelf ; hierdoor schijnt de zon, ten opzichte van de sterrenbeelden, een jaarlijkse baan te beschrijven. Deze schijnbare jaarlijkse baan van de zon heet ecliptica. Daar nu het hemelgewelf een bol is, vormt de ecliptica een cirkel. 3. Stand der aarde.
a) De aardbaan en de ecliptica liggen in een zelfde vlak. b) De projectie van de aardequator op het hemelgewelf heet hemelequator. De ecliptica en de hemelequator liggen niet in eenzelfde vlak ; hun vlakken vormen een standvastige hoek van 23 1/2° of anders uitgedrukt : de aardas vormt met de ecliptica een standvastige hoek van (9o° 23 I /2° = ) 66 i /2°. F. GEVOLGEN VAN DE REVOLUTIE.
Gevolgen van de revolutie en de stand der aarde zijn : de ongelijkheid van dagen en nachten, de afwisseling der jaargetijden en het ontstaan der luchtstreken. Laten we dit naderbij onderzoeken met de stand der aarde na te gaan op verschillende tijdstippen van haar omloop. 1. Ongelijkheid van dagen en nachten.
a) Op 21 Maart. Op 21 Maart staat de zon loodrecht boven de Evenaar. De schemeringscirkel (d. i. de cirkel die de verlichte van de donkere helft der aarde scheidt) gaat dus over de polen en verdeelt alle breedtecirkels in twee gelijke helften. Dag en nacht zijn dus overal op de aarde gelijk. Dit tijdstip van gelijke dag en nacht noemt men nachtevening. 21 Maart is voor de bewoners van het Noordelijk Half rond de len ,enachtevening. Na 21 Maart vallen de zonnestralen niet loodrecht meer op de Evenaar; ze vallen, in hunne loodrechte stand, meer en meer op plaatsen benoorden de Evenaar. b) Op 21 Juni. Op 21 Juni staat de zon loodrecht boven de breedtecirkel van 23 z /2 ° N.B. ; d. i. de Kreeftskeerkring. De schaduwcirkel raakt de breedtecirkels van 66 1/2°, d. z. de Noordpoolcirkel en Zuidpoolcirkel, en wel zodanig dat het deel van de aardbol ten N. van de Noordpoolcirkel in de verlichte helft blijft, terwijl het deel ten Z. van de Zuidpoolcirkel in het donker blijft. Het deel der aarde van de Noordpool tot de Noordpoolcirkel blijftt dus het hele etmaal in het licht; het heeft dus geen nacht, maar de pooldag. Ten Z. van de Zuidpoolcirkel ontstaat omgek-eerd de poolnacht.
204 Op de Noordpool is het dag van 21 Maart tot 23 September. Verklaar. De breedtecirkels zijn niet meer door de schemeringscirkels in gelijke helften verdeeld. Ten N. van de Evenaar is het verlichte deel der breedtecirkels groter dan het donkere deel. Elke plaats komt in een etmaal een langere tijd in het licht dan in het donker te liggen. De dagen zijn dus in het Noördelijk Halfrond langer dan de nachten. In het Zuidelijk Halfrond doet zich het omgekeerde voor : de nachten zijn langer dan de dagen. Hoe is de toestand aan de Evenaar ? Na 21 Juni vallen de zonnestralen niet loodrecht meer op de Kreeftskeerkring. Ze vallen, in hun loodrechte stand, meer en meer op plaatsen bezuiden de Kreeftskeerkring. De zon keert dus a. h. w. terug op de keerkring. Bij het keren der zon op de keerkring, schijnt ze een ogenblik in rust te zijn. Men noemt daarom zo een stand een zonnestilstandpunt. Op 21 Juni is dit voor de bewoners van het Noordelijk Halfrond het zomerzonnestilstandpunt of zomersolstitium. c) Op 23 Sep t e m b er. Op 23 September staat de zon, zoals op 21 Maart, weer loodrecht boven de Evenaar. Dag en nacht zijn weer gelijk : het is voor de bewoners van het Noordelijk Halfrond de herfsnachtevening. Na 23 September vallen de zonnestralen, in hun loodrec'hte stand, meer en meer op plaatsen bezuiden de Evenaar. d) Op
21
December.
Op
21 December staat de zon loodrecht boven de breedtecirkel van Z.B., de Steenbokskeerkring. Weer raakt de schaduwcirkel de poolcirkels, maar ditmaal omgekeerd als op 21 Juni : het deel van de aardbol ten Z. van de Zuidpoolcirkel blijft in de verlichte helft, terwijl het deel van de aardboi ten N. van de Noordpoolcirkel in het donker blijft. Het deel der aarde van de Zuidpool tot de Zuidpoolcirkel heeft nu de pooldag, terwijl in he N. de poolnacht heerst. to het Noordelijk Halfrond zijn thans de dagen korter dan de nachten, terwijl in het Zuidelijk Halfrond de dagen langer zijn dan de nachten. Hoe is de toestand aan de Evenaar ? De stand der zon aan de hemel op 21 December heet winterzonn estilstandpunt of wintersolstitium. 23 z / 2 °
2. Afwisseling der jaargetijden t De verwarming van een plaats hangt hoofdzakerijk of :
a) van de bestralingstijd : hoe langer de dag, hoe warmer ; b) van de zönshoogte : hoe rechter de zonnestralen vallen, hoe warmer
205 Voör een gegeven plaats veranderen deze factoren van dag tot dag maar ze zijn op een bepaald moment van het jaar steeds dezelfde. Op 8 Augustus van elk jaar b. v., zijn de bestralingstijd en de zonshoogte te Brussel altijd dezelfde. Met die regelmatige wisselingen der verwarmingsfactoren staan de jaargetijden in verband. Deze zijn voor het Noordelijke Halfrond :
a) De lente, van 21 Maart tot 21 Juni. Op 21 Maart zijn dagen en nachten gelijk. Van 21 Maart tot 21 Juni lengen de dagen ten koste van de nachten. Op 21 Juni 'hebben we de langste dag van het jaar. We weten dat op 21 Maart de zon loodrecht boven de Evenaar staat en op 21 Juni loodrecht boven de Noordelijke Keerkring. Van uit de aarde gezien schijnt de zon hoger en hoger aan de hemel te klimmen. Op 21 Maart vormen de zonnestralen in ons land (5o I /2° N. B.) met de horizontale een hoek van 90° 5o 1/2° = 39 1/2°. Op 21 Juni staat de zon 23 I /2' hoger; dus : 39 1/2° + 23 1/2° = 63°. In het Zuidelijk Halfrond is de toestand precies ongekeerd ; daar is het dus gedurende diezelfde tijdsruimte herfst.
AFW155E1t NO der JAARGET!DEN . Fig. 87.
b) De zomer, van 21 Juni tot 23 September. De dagen blijven heel dit jaargetijde langer dan de nachten maar ze korten allengs. Op 23 September zijn dag en nacht gelijk. De
206 -zon begint nu aan de hemel te dagen. De hoek der zonnestralen met de horizontale vermindert in ons land van 63° tot 39 I /2° op 23 September. Hoe is de toestand in het Zuidelijk Halfrond ?
c) De Her f st, van 23 September tot
21
December.
De dagen blijven heel dit jaargetijde korter dan de nachten. Op 21 December valt de langste nacht van het haar. De zon blijft nog steeds aan de hemel dagen. De zonnestalen vallen hoe langer, hoe schuiner. Op 21 December is de hoek met de horizontale in ons land nog slechts 39 I /2° 23 1/2° = 16°. d) De Winter, van 21 December tot 21 Maart. De dagen blijven gedurende dit jaargetijde korter dan de nachten, maar ze lengen allengs. De zon begint aan de hemel te klimmen; in ons land van 16° tot 39 1/2°, op 21 Maart.
3. De Luchtstreken of beschijningsgordels. De keerkringen en de poolcirkels verdelen de aardoppervlakte in luchtstreken of beschijningsgordels. a) Tussen de beide keerkringen liggen de hete of tropische luchtstrehen. He is er heel het jaar door zeer heet. Twee keer per jaar staat de zon loodrecht boven het hoofd der bewoners. b) Tussen de poolcirkels en de polen liggen de houde luchtstrehen. Het is er heel het jaar door koud. Men heeft er een donker jaargetijde en een belicht jaargetijde. c) Tussen de Noorderkeerkring en de Noordpoolcirkel liggen d Noordelijhe Gematigde Luchtstreken. Het jaar is er verdeeld in vier jaargetijden : een warm, een koud en twee overgangsjaargetijden. d) Tussen den Zuiderkeerkring en de Zuidpoolcirkel liggen de Zuidelijke Gematigde Luchtstreken. Het is er zomer, als het bij ons winter is, en omgekeerd. In de gematigde en köude luchtstreken vallen de zonnestralen nooit loodrecht op de horizontale. IV. DE MAAN A. VORM. GROOTTE. AFSTANDEN.
De maan is de wachter of satelliet van de aarde. Ze is een nietlichtgevende bol, zonder dampkring. De maan ontvangt haar licht van de zon en weerkaatst het. De maan is veel kleiner dan de aarde ; haar straal bedraagt ongeveer I /4 van die der aarde. De gemiddelde afstand van de aarde tot de maan bedraagt 380.000 Km. Een vliegtuig, dat 1 75 Km. per uur aflegt zou de maan na 3 maanden onophoudend vliegen bereiken (de zon na zoo jaar !).
— 207 B.
BEWEGINGEN DER MAAN.
De maan heeft drie werkelijke bewegingen : a) een wenteling haar as (van west naar oost) ; b) een omloop om de aarde ; de aswenteling der maan en haar omloop om de aarde gebeuren in dezelfde tijd : 27 dagen, 7 u. en 43 min. We krijgen dus altijd dezelfde zijde van de maan te zien, evenals iemand die rond ons zou lopen met het gezicht steeds naar ons gekeerd. Tijdens de omloop der maan heeft de aarde zich op haar baan voortbewogen. De maan moet die afgelegde afstand a.h.w. inhalen. Daarvoor heeft ze om dezelfde plaats in te nemen ten opzichte van de lijn zonaarde-maan, twee dagen meer nodig, t. t. z. 2 9 I/2 dag; d. i. de maanmaand. c) een jaarlijkse beweging om de zon samen met de aarde. Daarbij heeft de maan van uit de aarde gezien nog een schijnbare dagelijkse beweging. Door de aswenteling der aarde zien we dagelijks de maan, evenals (maar niet gelijk met) de zon in het oos ^ en opkomen en in het westen dalen. Deze beweging duurt echter niet 24 u. maar wel 24 u. en 5o minuten. Inderdaad de maan is niet blijven staan ; ze loopt zelf oin de aarde van west naar oost en de aarde moet ze dus telkens a. h. w. inhalen. De tijd, die daartoe nodig is, bedraagt 5o min. C. DE SCHIJNGESTALTEN DER MAAN.
We zien alleen van de maan het belich iLe deel, dat naar de aarde gekeerd is. Dit belichte deel neemt van uit de aarde gezien verschillende vormen aan : het zijn de schijngestalten der maan. Deze schijngestalten hangen af van de stand der maan en opzichte van de zon en de aarde. Op de volgende blz. staat een figuur, die dit zal verduidelijken. In het midden der figuur staat de aarde ; ze is omgeven door de maanbaan, waarop de maan acht maal staat afgebeeld. De acht manen hebben alle een verlichte helft en een donkere helft. Buiten elke maan staat nog de schijngestalte; d. i. dus het verlichte gedeelte zoals het van uit de aarde wordt gezien. 1. Nieuwe maan.
De maan staat tussen de aarde en de zon; ze gaat ongeveer met de zon op en onder ; men zegt dat ze er mede in samenstand is. De donkere helft van de maan is dus van uit de aarde niet zichtbaar. We hebben een nieuwe maan of donkere maan. 2. Eerste kwartier.
De maan zet haar omloop om de aarde verder. Ze vertoont zich weldra, kort na zonsondergang, onder de gestalte van een smalle sikkel, die met de dag wast : het is een wassende maan. Na de zevende dag ongeveer heeft ze een vierde van haar baan beschreven. De helft van het
— 208 verlichte deel is thans naar de aarde gekeerd. We zien een halve D-vormige maan. We noemen deze schijngestalte eerste kwartier. 3. Volle maan. De maan loopt verder; op de vijftiende dag staat de aarde tussen de zon en de maan. De maan gaat op als de zon ondergaat en omgekeerd.
2 4)
0
4 Fig. 88. — Schijngestalten c ^°r maan.
1. Nieuwe maan. 2. Eerste kwartier. 3. Volle maan. 4. Laatste kwartier.
Men zegt dat de maan in tegenstand is. De verlichte helft van de maan is naar de aarde gekeerd. We zien de maan 's nachts als een lichtende schijf ; het is de volle maan. 4. Laatste kwartier. Weer loopt de maan verder. De verlichte schijf wordt allengs kleiner. Op de twee en twintigste dag beschijnt de zon, van uit de aarde gezien. de maan weer zijdelings. We zien dus nu een halve C-vormige maan. De schijf wördt kleiner ; het is dus een afnemende maan. Na de twee en twintigste dag komt de maan o ns weer voor als een steeds afnemende sikkel. De negen en twintigste en een halve dag hebben we opnieuw een nieuwe maan. D. IONS- EN MAANSVERDUISTERINGEN.
Achter elk hemellichaam, door de zon belicht, wordt een schaduwkegel gevormd.
RR iPOBA AN
Fig. 89. — Eclipsen of verduisteringen.
^
ZONECLIP5
I II IIIi' n ''ii-
tN)
— 210
1. De maaneclips. Wanneer de zon, de aarde en de maan op een zelfde lijn liggen, de aarde in het midden (tegenstand), dan kan de maan (volle maan) geheel of gedeekelijk in de schaduwkegel der aarde liggen. Dan heeft men een totale of gedeeltelijke maaneclips. De maansverduistering is tegelijk zichtbaar voor alle plaatsen, die aan de nachtzijde der aarde gelegen zijn. De maansverduistering doet zich echter niet telkens bij een tegenstand voor, omdat de drie hemellichamen zelden op een zelfde lijn liggen.
2. De zoneclips. Wanneer de zon, de maan en de aarde op een zelfde lijn liggen, de maan in het midden (samenstand), dan kan de schaduwkegel der maan tot aan de aarde reiken. Waar de schaduwkegel de aarde raakt is het donker. Daar ziet men de donkere maan vöör de zonneschijf schuiven. Dit noemt men een zoneclips. Ook de zonsverduistering komt niet telkens bij een Samenstand voor, om dezelfde reden als bij de maansverduistering. E. DE GETIJDEIV.
Aan onze kusten stijgt het zeewater gedurende zes uur : dit noemt men vloed. Na een kwartier hoogwater begint het zeewater weer zes uur lang to dalen : dit noemt men eb(be). Na een kwartier laagwater ti j gt het zeewater weer. Deze wisselende beweging van het zeewater aan de kusten noemt men getijden.
B ...r....i lüf f!: : ► gllie111lt ^yy, r,r„ ^^lf „ ^r^r^ r^ + ••.. il""+ru1 ^ r!
•
1000
►lilfl ^;
^
^
f
F1:4....
-- De GEtijz.'en.
1. 4viss elin ; der geti jden.
De gc:l i dz n worden verocrzaakt door de aantrekkingskracht, die de zon en voorai de maan op d e wate;-maFsa der aarde uitoefenen, in verband met de da ;e'ijkse asvve:ite'ing der aarde. Beschouwen we aandach ig hierhii ;aande figuur. De punten A.B.C. en D. bevinden zich op verschillende afstanden van de maan. A, waar de
211
maan culmineert, ligt het dichtst bij. De watermassa wordt er sterk aangetrokken en hoopt er zich op : er is vloed. In B en C is de afstand groter, de aantrekkingskracht is er kleiner : er is eb. In D is de aantrekkingskracht het kleinst; de watermassa blijft er a.h.w. achteruit; we hebben er eveneens ophoping, dus vloed. Door de dagelijkse aswenteling komt dus elke plaats tweemaal i n het vloedgedeelte en tweemaal in het ebgedeelte. We we;en dat de maan op een bepaalde plaats telkens culmineert na de 24 u. en 5o min. De getijden geschieden dus voor een bepaalde plaats, dagelijks 5o min. later. Z. Sterkte der getijden. De zon en de maan kunnen, wat hun aantrekkingskracht ten opzichte van de aarde betreft, samenwerken of elkander tegenwerken. Dit hangt af van hun stand ten opzichte van de aarde. Wanneer de zon, de aarde en de maan, zich ongeveer op een zelfde lijn bevinden, dus bij samenstand (nieuwe maan) en tegenstand (volle maan) is er samenwerking. Er ontstaan dan hoge vloeden of springtij. Bij de kwartierstanden integendeel is er tegenwerking. Dan treden de Lage vloeden of doodtij op. Het verschil tusschen eb. en vloedhoogte verandert van plaats tot plaats. Aan de Belgische kust bedraagt dit 3 ä 4 m. In de golven kan dit verschil zeer groot worden (tot i 5 m. in sommige baaien van Bretagne). In de gesloten zeeen zijn de getijden zwak.
iNwouo
Bladz. Algemene Physische Aardrijkskunde van Belgie. Oppervlakte, ligging en begrenzing De Gesteenten Inleidende begrippen van Geologie. Geologische Bouw van Belgie . . . Orographie Klimaat Algemene begrippen van hydrographie Hydrographie van Belgie Landbouwstreken Vorm en verbreiding van de landelijke woningen
7 9 17 23 33 39 42 52 55
De Geographische streken
57
Vlaanderen De Kempen . De Gemengde streek De Leemstreek De Nijverheidsstreek Het Condruzische Het Land van Herve De Ardennen Belgisch-Lotharingen
59 75 89
.
Bevolking
93 105 119 130 134 145 150
Staatkundige, rechterlijke en bestuurlijke inrichting
155
Economische Aardrijkskunde
158
Mijnbouw en afgeleide nijverheid Landbouw, Veeteelt, Bosbouw, Visvangst en afgeleide nijverheid.
158
De bedrijven die vreemde grondstoffen behandelen
177 180 193
De Verkeerswegen en Havens De Buitenlandse Handel Begrippen van Cosmographie
168
197