VW, LNV – Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Bestrijdingsmiddelenwet 1962
Ontwerp-Lozingenbesluit open teelt en veehouderij De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat maakt mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs J.F. Hoogervorst, bekend dat ten aanzien van het onderstaande onderwerp van een algemene maatregel van 5 januari 1999 tot en met 15 februari 1999 wensen en bezwaren schriftelijk kunnen worden ingebracht bij het Inspraakpunt Verkeer en Waterstaat, Kneuterdijk 6, 2514 EN Den Haag. Besluit van ... houdende regels voor het lozen op oppervlaktewater dat samenhangt met agrarische activiteiten in de open grond alsmede gebruiksvoorschriften voor bestrijdingsmiddelen (Lozingenbesluit open teelt en veehouderij) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van ..., nr. CDJZ..., en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J.F. Hoogervorst; Gelet op de artikelen 1, 2a, 2b, 2c, tweede lid, en artikel 31, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en mede gelet op artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, voorzover het betreft de artikelen 1, 3, 13, 14, 15, 17, 23 en 26; De Raad van State gehoord (advies van ...... nr. …...); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van... 1999, nr. CDJZ… en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J.F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan: Hoofdstuk I Algemene bepalingen Artikel 1 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. afvalwater: alle water waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen; b. agrarische activiteiten: telen of kweken van landbouwgewassen, fokken, mesten of houden van landbouwhuisdieren dan wel activiteiten die daarmee verband houden, op bedrijven met een gemiddelde jaarlijkse omvang van 3 of meer Nederlandse grootte-eenheden als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit; c. bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard: afvalwater afkomstig uit bedrijfsruimten dat naar aard en samenstelling overeenkomt met afvalwater afkomstig van een particulier huishouden; d. bedrijfsruimte: gebouw of opstal waarbinnen agrarische activiteiten plaatsvinden; e. bestaand lozen: lozen dat reeds voor het tijdstip van het in werking treden van het besluit plaatsvond; f. bestrijdingsmiddel: bestrijdingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962; g. biologische teelt: teelt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode; h. controlevoorziening: voorziening ten behoeve van het nemen van monsters; i. driftarme dop: spuitdop die als gevolg van de constructie verwaaiing van bestrijdingsmiddelen tegengaat; j. emissiescherm: tijdens het gebruiken van bestrijdingsmiddelen aanwezige barrière van dicht kunststof of fijnmazig gaas van ten minste gelijke hoogte als de bovenste in gebruik zijnde spuitdop van het gebruikte apparaat en van ten minste gelijke hoogte als het te bespuiten gewas op het perceel, die het verwaaien van bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater beperkt; k. gewasbed: strook beteelde grond die in de breedte wordt begrensd door een strook onbeteelde grond; l. gewasbeschermingsmiddel: gewasbe-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
schermingsmiddel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962; m. hemelwater: water dat als gevolg van neerslag op het perceel, het erf of de gebouwen terechtkomt; n. insteek van het oppervlaktewater: snijpunt van de raaklijnen van het talud en het horizontale maaiveld; o. kantdop: spuitdop die als gevolg van de constructie en bevestiging aan de veldspuitapparatuur een tophoek van maximaal 90° kent en aan de zijde van het oppervlaktewater een verticale of nagenoeg verticale neerwaartse richting van het bestrijdingsmiddel creëert; p. kantstrooivoorziening: voorziening die tijdens het toedienen van korrel- en poedervormige meststoffen bewerkstelligt dat de verspreiding van die meststoffen richting het oppervlaktewater wordt verhinderd; q. landbouwgewassen: gewassen voor zover die zijn aangewezen in bijlage 1 bij dit besluit; r. landbouwhuisdieren: dieren voor zover die zijn aangewezen in bijlage 1 bij dit besluit; s. lozen: in oppervlaktewater brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen; t. luchtondersteuning: voorziening aan de spuitboom van veldspuitapparatuur, waarbij een separate luchtstroom een geforceerde neerwaartse richting van het bestrijdingsmiddel creëert; u. meststoffen: stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Meststoffenwet; v. mestvrije zone: zone langs het oppervlaktewater waarop geen meststoffen worden toegediend; w. NEN: door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm; x. omvangrijk lozen: lozen van meer dan 10 doch niet meer dan 200 inwonerequivalenten; y. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat; z. Onze Ministers: Onze Minister en Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aa. overkapte beddenspuit: apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen waarbij de spuitdoppen gemonteerd zijn binnen een overkapping, die met uitzondering van
1
de voor- en de achterzijde van de apparatuur, het gewasbed min of meer omsluit en waarbij per gewasbed een eenheid van spuitleiding en overkapping wordt gebruikt; bb. reflectiescherm: verticale constructie aan een apparaat dat bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, met een zodanige hoogte en breedte dat het verwaaien van spuitnevel wordt beperkt; cc. riolering: voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater als bedoeld in artikel 10.15 van de Wet milieubeheer of een daarop aangesloten bedrijfsriolering; dd. smalle percelen: percelen met minder dan 20 gewasrijen, welke aan de zijde parallel of nagenoeg parallel aan de gewasrijen worden begrensd door oppervlaktewater; ee. spuitboom: al dan niet uitklapbare horizontale constructie van apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen die met een reeks spuitdoppen is uitgevoerd; ff. spuitdop: uitstroom opening van apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen dat in staat is spuitvloeistof zo te verdelen in druppels dat er op de grond of op het landbouwgewas een regelmatige verdeling ontstaat; gg. spuitgeweer: apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen bestaande uit een spuitleiding die is voorzien van één spuitdop die met de hand wordt vastgehouden en bediend én die gebruik maakt van een werkdruk van 5 bar of meer, zodat over een afstand van meer dan twee meter spuitvloeistof verspreid kan worden; hh. teeltvrije zone: strook tussen de insteek van het oppervlaktewater en het te telen gewas waarop, behoudens grasland, geen gewas of niet hetzelfde gewas als op de rest van het perceel wordt geteeld; ii. terugslagklep: constructie in de vulleiding van een apparaat dat is bestemd voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, die voorkomt dat de spuitvloeistof terug kan stromen via deze vulleiding; jj. tunnelspuit: apparatuur die is bestemd voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen in een gewasrij waarbij het verwaaien van spuitnevel wordt beperkt door een constructie die de gewasrij geheel of gedeeltelijk omsluit; kk. vanggewas: tijdens het gebruiken van een bestrijdingsmiddel aanwezige barrière van bomen, struiken of andere
d. het lozen ten gevolge van de paddestoelenteelt; e. het lozen ten gevolge van de teelt van boomkwekerij- of tuinbouwgewassen in potten, containers of substraat op een dichte of doorlatende ondergrond; f. het lozen ten gevolge van de teelt van vaste planten in een waterbassin; g. het lozen ten gevolge van de teelt van vis; h. het lozen vanuit wetenschappelijke onderzoeksinstellingen; i. het lozen ten gevolge van het spoelen van landbouwgewassen die uitsluitend of in hoofdzaak afkomstig zijn van agrarische activiteiten van derden; j. het lozen van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard met een omvang van meer dan 10 inwonerequivalenten, behoudens het omvangrijk lozen waarbij de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering, waarop geloosd kan worden, minder bedraagt dan: i. 100 m bij 10 tot 25 inwonerequivalenten, ii. 600 m bij 25 tot 50 inwonerequivalenten, iii. 1500 m bij 50 tot 100 inwonerequivalenten en iv. 3000 m bij meer dan 100 inwonerequivalenten; k. het lozen ten gevolge van de teelt van bloembollen en -knollen in gebieden die in een plan, vastgesteld ingevolge de Wet op de waterhuishouding, zijn aangeduid als gespecialiseerde bollengebieden; l. het lozen waarvoor door de waterkwaliteitsbeheerder op de datum van het inwerking treden van het besluit 1° een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 1 van de wet is ontvangen, dan wel 2° waarvoor een zodanige vergunning van kracht is, tenzij door de waterkwaliteitsbeheerder een ontvankelijke aanvraag tot intrekking is ontvangen voor de datum van inwerking treden van het besluit. 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel l, sub 2°, wordt het besluit Artikel 2 eerst van toepassing voor het desbe1. Dit besluit is van toepassing met betrekking tot het lozen ten gevolge van treffende lozen met ingang van de agrarische activiteiten met uitzondering datum van het vervallen van de vergunning. van: a. het lozen vanuit bedrijfsterreinen die 3. De verboden, bedoeld in artikel 1, uitsluitend of in hoofdzaak bestemd zijn eerste en derde lid, van de wet, gelden voor technische dienstverlening aan der- niet voor het lozen met betrekking waartoe dit besluit van toepassing is. den voor gemechaniseerd agrarisch 4. Degene die agrarische activiteiten uitloonwerk; voert neemt de bij en krachtens dit b. het lozen dat is gereguleerd in het besluit gestelde voorschriften in acht. Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw; c. het lozen ten gevolge van witloftrek; gewassen welke van tenminste gelijke hoogte is als de bovenste in werking zijnde spuitdop van de gebruikte apparatuur én van tenminste gelijke hoogte als het gewas op het perceel, die het verwaaien van spuitvloeistof naar het oppervlaktewater beperkt, die met uitzondering van een doorrijscherm op de kopakker aaneengesloten is; ll. veldspuitapparatuur: mechanisch voortbewogen apparatuur die bestemd is voor het gebruiken van bestrijdingsmiddelen, bestemd voor bovengrondse volveldsbehandeling in buitenteelten, die een overwegend neerwaartste uitstroming van de spuitvloeistof bewerkstelligt; mm. waterkwaliteitsbeheerder: het bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, van de wet bevoegd is of zou zijn een vergunning te verlenen; nn. wet : Wet verontreiniging oppervlaktewateren. 2. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen, wordt de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering berekend langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd. 3. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen, wordt in uiterwaarden en buitendijkse gebieden onder oppervlaktewater verstaan, beddingen waarin ten tijde van het lozen een aan het aardoppervlak en de open lucht grenzende watermassa voorkomt. 4. Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt het aantal inwonerequivalenten van een lozing van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard berekend door: a. het aantal kubieke meters gebruikt water per 365 dagen te vermenigvuldigen met de factor 0,023, of b. het aantal mandagen per 365 dagen te vermenigvuldigen met de factor 0,0011.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
2
Artikel 3 Indien een voorschrift dat is opgenomen in dit besluit inhoudt dat daarbij aangegeven werkwijzen of middelen ter voorkoming of beperking van verontreiniging van het oppervlaktewater moeten worden toegepast, kan degene die loost andere werkwijzen of middelen toepassen mits hij, voordat hij die andere werkwijzen of middelen toepast, aan de waterkwaliteitsbeheerder aantoont dat met de door hem gekozen middelen of werkwijzen een ten minste gelijkwaardige bescherming voor het oppervlaktewater wordt bereikt. Hoofdstuk II Bepalingen ten aanzien van het lozen Artikel 4 1. Degene die agrarische activiteiten uitvoert, neemt met betrekking tot het lozen voldoende zorg in acht om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten het oppervlaktewater kan worden verontreinigd, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verontreiniging te voorkomen of, voorzover die verontreiniging niet kan worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Artikel 5 1. Lozen is verboden. 2. In afwijking van het eerste lid is lozen toegestaan, indien het betreft: a. bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard; b. afvalwater afkomstig van het wassen of afspoelen van voertuigen, werktuigen of apparatuur; c. afvalwater afkomstig van het spoelen van landbouwgewassen; d. afvalwater afkomstig van de ontijzering van grondwater; e. afvalwater afkomstig van het reinigen van bedrijfsruimten; f. koel- en condenswater; g. hemelwater en water dat bij het reinigen van de erfverharding vrijkomt; h. het op een andere wijze dan met behulp van een werk lozen door pleksgewijze, driftvrije, toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op het talud;
heid, het gebruik of het onderhoud van de voorziening, bedoeld in het vierde lid. 7. Tenzij toepassing is gegeven aan het vijfde of zesde lid, wordt alleen aan de eis van het vierde lid voldaan, indien het afvalwater wordt geleid door een septic tank die is uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften gesteld krachtens artikel 7, tweede lid, van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. 8. De septic tank wordt zo dikwijls geledigd als voor een goede werking daarvan noodzakelijk is. 9. Het is verboden de bij het ledigen van de septic tank vrijkomende stoffen te lozen. Artikel 6 10 In afwijking van het zevende lid kan 1. Met betrekking tot het lozen van worden volstaan met een voorziening bedrijfsafvalwater van huishoudelijke die wat het zuiveringsrendement betreft aard worden de voorschriften, gesteld tenminste gelijkwaardig is aan een voorbij of krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het tiende lid, in acht ziening als bedoeld in dat lid, indien voldaan wordt aan door de waterkwaliteitsgenomen. 2. Lozen is verboden, indien de afstand beheerder te stellen nadere eisen ten tot de dichtstbijzijnde riolering, waarop aanzien van het zuiveringsrendement dan wel de doelmatigheid, het gebruik geloosd kan worden, minder bedraagt dan 40 meter bij minder dan 10 inwone- of het onderhoud van de voorziening. requivalenten. Artikel 7 3. In afwijking van het tweede lid is 1. Met betrekking tot het lozen ten omvangrijk lozen verboden, indien de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering, gevolge van het wassen of afspoelen van voertuigen, werktuigen of apparatuur waarop geloosd kan worden, minder worden de voorschriften, gesteld bij of bedraagt dan: a. 100 m bij 10 tot 25 inwonerequivalen- krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid, in acht genomen. ten; b. 600 m bij 25 tot 50 inwonerequivalen- 2. Voertuigen, werktuigen of apparatuur die bestemd zijn voor het gebruiken van ten; c. 1500 m bij 50 tot 100 inwonerequiva- bestrijdingsmiddelen of meststoffen worden niet gewassen of afgespoeld op een lenten en verharding zonder dat opvang van d. 3000 m bij meer dan 100 inwonereafvalwater plaatsvindt. Het is verboden quivalenten. het opgevangen afvalwater te lozen. 4. Indien het tweede en derde lid niet van toepassing is, wordt het afvalwater 3. Indien het wassen of afspoelen op een door een voorziening voor de individu- verharding plaatsvindt dan: a. is binnen een afstand van 40 meter ele behandeling van afvalwater geleid vanaf de plaats waar het afvalwater ontwaarmee de nadelige gevolgen voor de staat geen riolering aanwezig, waarop kwaliteit van het oppervlaktewater geloosd kan worden; zoveel mogelijk worden voorkomen. 5. Indien aan het desbetreffende opper- b. doorloopt het afvalwater voorafgaand aan het lozen en voordat het vermengd vlaktewater in een plan, vastgesteld wordt met ander afvalwater een doelmaingevolge de Wet op de waterhuishoutige en goed toegankelijke controlevoording, een bijzondere functie of waterziening en kwaliteitsdoelstelling is toegekend, kan c. in enig monster van het te lozen de waterkwaliteitsbeheerder bij nadere eis een voorziening bedoeld in het vierde afvalwater bedraagt het gehalte minerale olie niet meer dan 20 mg/l, bepaald vollid voorschrijven die voor het behoud gens NEN 6675, uitgave 1989, en daarvan voldoende bescherming biedt. bedraagt het gehalte onopgeloste 6. Indien sprake is van: bestanddelen niet meer dan 100 mg/l, a. bestaand omvangrijk lozen of b. lozen dat aanvangt na het tijdstip van bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988. inwerkingtreding van dit besluit, kan de waterkwaliteitsbeheerder nadere 4. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen ten aanzien van de eisen stellen ten aanzien van het zuiveringsrendement dan wel de doelmatigi. ander op een andere wijze dan met behulp van een werk lozen, indien het lozen direct verband houdt met gewasbescherming en toediening van meststoffen of j. drainagewater. 3. Ander lozen dan genoemd in het tweede lid, onderdeel a tot en met j, is toegestaan indien degene die voornemens is te lozen, voordat hij met dit lozen aanvangt, aan de waterkwaliteitsbeheerder aantoont dat de lozing geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater zal veroorzaken.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
3
uitvoering en de situering van de controlevoorziening. 5. Indien het wassen en of afspoelen niet op een verharding plaatsvindt, wordt een zodanige afstand van het te reinigen voertuig, werktuig of apparatuur tot de insteek van het oppervlaktewater aangehouden dat geen lozen plaatsvindt. De aan te houden afstand bedraagt ten minste 5 meter. Artikel 8 1. Met betrekking tot het lozen ten gevolge van het spoelen van landbouwgewassen worden de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het elfde lid, in acht genomen. 2. Het spoelproces is onderverdeeld in voorspoelen en naspoelen, waarbij de uitsleep van water uit het voorspoelen zo veel mogelijk wordt voorkomen. 3. Binnen het spoelproces vindt hergebruik van spoelwater plaats. 4. Er wordt uitsluitend naspoelwater geloosd. 5. Het lozen van naspoelwater is alleen toegestaan, indien het naspoelwater niet kan worden benut voor hergebruik. 6. Binnen een afstand van 40 meter vanaf de plaats waar het naspoelwater ontstaat is geen riolering aanwezig, waarop geloosd kan worden. 7. Het lozen van naspoelwater vindt plaats via een voorziening voor het tegenhouden van onopgeloste bestanddelen. 8. Het naspoelwater doorloopt voordat het vermengd wordt met ander afvalwater een doelmatige en goed toegankelijke controlevoorziening. 9. In enig monster van het te lozen naspoelwater bedraagt het gehalte aan onopgeloste bestanddelen niet meer dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988. 10. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening. 11. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in het tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid, indien: a. blijkens een toxiciteitsproef in enig monster van het op oppervlaktewater te lozen naspoelwater sprake is van acute toxiciteit voor waterorganismen; b. aan het desbetreffende oppervlaktewater in een plan, vastgesteld ingevolge de Wet op de waterhuishouding, een bijzondere functie of waterkwaliteitsdoelstelling is toegekend.
Artikel 9 1. Met betrekking tot het lozen ten gevolge van de ontijzering van grondwater worden de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid, in acht genomen. 2. Binnen een afstand van 40 meter vanaf de plaats waar het afvalwater ontstaat is geen riolering aanwezig, waarop geloosd kan worden. 3. Het lozen vindt plaats via een voorziening voor het tegenhouden van onopgeloste bestanddelen. 4. Het afvalwater doorloopt voordat het vermengd wordt met ander afvalwater een doelmatige en goed toegankelijke controlevoorziening. 5. In enig monster van het te lozen afvalwater bedraagt het gehalte aan ijzer niet meer dan 5 mg/l, bepaald volgens NEN 6460, uitgave 1981. 6. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen ten aanzien van de uitvoering en de situering van de controlevoorziening. Artikel 10 1. Met betrekking tot het lozen ten gevolge van het reinigen van bedrijfsruimten worden de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid, in acht genomen. 2. Binnen een afstand van 40 meter vanaf de plaats waar het afvalwater ontstaat is geen riolering aanwezig, waarop geloosd kan worden. 3. Bedrijfsruimten die zijn bestemd voor het toepassen of opslaan van bestrijdingsmiddelen alsmede stallen en ruimten die bestemd zijn voor de opslag van meststoffen dan wel voor werkzaamheden in het kader van onderhoud aan voertuigen, werktuigen of apparatuur worden niet met water gereinigd zonder dat opvang van afvalwater plaatsvindt. Het is verboden het opgevangen afvalwater te lozen. 4. Het lozen vindt plaats via een voorziening voor het tegenhouden van onopgeloste bestanddelen. 5. Het afvalwater doorloopt voordat het vermengd wordt met ander afvalwater een doelmatige en goed toegankelijke controlevoorziening. 6. In enig monster van het te lozen afvalwater bedraagt het gehalte aan onopgeloste bestanddelen niet meer dan 100 mg/l, bepaald volgens NEN 6621, uitgave 1988. 7. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen ten aanzien van de
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
uitvoering en de situering van de controlevoorziening. Artikel 11 1. Met betrekking tot het lozen van koel- en condenswater worden de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid, in acht genomen. 2. Koelwater, dat ten gevolge van bedrijfsactiviteiten vrijkomt, is uitsluitend thermisch verontreinigd. Het is verboden water te lozen warmer dan 30º Celsius. 3. Het gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof of organische stoffen in het te lozen water brengt de kwaliteit van het oppervlaktewater niet in gevaar. 4. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in het derde lid. 5. Condenswater wordt niet geloosd, indien dit afkomstig is uit ruimten waarin bestrijdingsmiddelen worden toegepast. Artikel 12 1. Met betrekking tot het lozen van hemelwater en water waarmee de erfverharding wordt gereinigd worden de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid, in acht genomen. 2. Meststoffen, compost, potgrond, kuilvoer, fust gebruikt bij het ontsmetten, of afval wordt zodanig op de erfverharding opgeslagen en apparatuur die gebruikt wordt voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen of meststoffen wordt zodanig op de erfverharding gestald dat het te lozen hemelwater en water waarmee de erfverharding wordt gereinigd daarmee niet in contact kan komen. 3. De erfverharding wordt schoon gehouden. 4. Indien meststoffen, compost, potgrond, kuilvoer, fust gebruikt bij het ontsmetten, of afval op onverhard terrein worden opgeslagen, wordt een zodanige afstand tot de insteek van het oppervlaktewater aangehouden dat geen lozen van met meststoffen, compost, potgrond, kuilvoer, bestrijdingsmiddelen, fust gebruikt bij het ontsmetten of afval verontreinigd hemelwater plaatsvindt. De aan te houden afstand bedraagt tenminste 5 meter. Artikel 13 1. Met betrekking tot het lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk in het kader van gewasbescherming worden de voorschriften, gesteld
4
bij of krachtens het bepaalde in het derde tot en met veertiende lid, in acht genomen. 2. Het is verboden gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, tenzij daarbij de voorschriften gesteld bij of krachtens het derde tot en met het veertiende lid in acht worden genomen. 3. Langs het oppervlaktewater wordt een teeltvrije zone aangehouden, tenzij gebruik wordt gemaakt van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken. 4. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van NAK-pootaardappelen, consumptieaardappelen, fabrieksaardappelen inclusief pootgoed, poot- en plantuien, zaaiuien, bloembollen en -knollen, aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, was- en bospeen, winterpeen, vruchtbomen, rozestruiken, sierconiferen en overige sierheesters en klimplanten, bos- en haagplantsoen en vaste planten als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit: a. tenminste 150 cm; b. tenminste 100 cm, indien gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met: i. veldspuitapparatuur die gebruik maakt van luchtondersteuning, ii. een overkapte beddenspuit, iii. gebruik gemaakt wordt van een vanggewas, of c. tenminste 50 cm, indien gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met een handgedragen spuitboom. 5. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van appelen, peren en overige steen- en pitvruchten als bedoeld in bijlage 1 van dit besluit tenminste 150 cm. 6. De teeltvrije zone van bedraagt bij de teelt van laan- en parkbomen als bedoeld in bijlage 1 van dit besluit tenminste 500 cm. 7. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van graszaad, haver, rogge, triticale, wintergerst, wintertarwe, zomergerst en wintergerst als bedoeld in bijlage 1 van dit besluit tenminste 25 cm. 8. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van grasland als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit gemeten vanaf de insteek van het oppervlaktewater tenminste 25 cm. 9. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van niet in het vierde tot en met het achtste lid, genoemde landbouwgewassen tenminste 50 cm. 10. De teeltvrije zone als bedoeld in het vierde tot en met zevende lid alsmede het negende lid wordt begrensd door de insteek van het oppervlaktewater en het
hart van de buitenste planten van de te telen landbouwgewassen; 11. Bij aanwezigheid van een talud dat breder is dan 200 cm kan de waterkwaliteitsbeheerder bij nadere eis een minder brede teeltvrije zone voorschrijven dan bedoeld in het vierde tot en met het tiende lid. In gevallen waarin toepassing is gegeven aan de vorige volzin, zijn die bepalingen niet van toepassing. 12. Indien aan het desbetreffende oppervlaktewater in een plan, vastgesteld ingevolge de Wet op de waterhuishouding, een bijzondere functie of waterkwaliteitsdoelstelling is toegekend, kan de waterkwaliteitsbeheerder bij nadere eis een bredere teeltvrije zone voorschrijven dan bedoeld in het vierde tot en met het tiende lid. In gevallen waarin toepassing is gegeven aan de vorige volzin, zijn die bepalingen niet van toepassing. 13. In afwijking van het vierde tot en met het negende lid behoeft de teeltvrije zone niet te worden aangehouden indien sprake is van biologische teelt. 14. In afwijking van het bepaalde in het derde lid behoeft geen teeltvrije zone te worden aangehouden langs gegraven waterlopen, die gedurende het spuitseizoen onder normale omstandigheden geen water bevatten, en waaraan geen natuurfunctie is toegekend. Artikel 14 1. Met betrekking tot het lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk in het kader van gewasbescherming worden, in afwijking van het bepaalde in artikel 13, met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het derde tot en met tiende lid, in acht genomen. 2. Het is, in afwijking van het bepaalde in artikel 13, met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip verboden gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken, tenzij daarbij de voorschriften gesteld bij of krachtens het derde tot en met het tiende lid in acht worden genomen. 3. Langs het oppervlaktewater wordt een teeltvrije zone aangehouden. 4. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van NAK-pootaardappelen, consumptieaardappelen, fabrieksaardappelen inclusief pootgoed, poot- en plantuien, zaaiuien, bloembollen en -knollen, aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, was- en bospeen, winterpeen, vruchtbomen, rozestruiken, sierconiferen en overige sierheesters en klimplanten als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit:
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
a. tenminste 225 cm; b. tenminste 150 cm, indien gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met: i.veldspuitapparatuur die gebruik maakt van luchtondersteuning, ii. een overkapte beddenspuit; c. tenminste 100 cm, indien gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met een handgedragen spuitboom en gebruik wordt gemaakt van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken. 5. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van appelen, peren, overige pit- en steenvruchten en laan- en parkbomen als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit: a. tenminste 600 cm; b. tenminste 150 cm indien: i. gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met een tunnelspuit, ii. gebruik wordt gemaakt van een reflectiescherm, een vanggewas of een emissiescherm, waarvan geen afdruipende bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken, of iii. sprake is van biologische teelt. 6. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van bos- en haagplantsoen en vaste planten als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit: a. tenminste 150 cm; b. tenminste 100 cm, indien gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met: i. veldspuitapparatuur die gebruik maakt van luchtondersteuning of ii. een overkapte beddenspuit; c. tenminste 50 cm, indien gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met een handgedragen spuitboom en gebruik wordt gemaakt van een emissiescherm, waarvan geen afdruipende bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater kunnen geraken. 7. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van graszaad, haver, rogge, triticale, wintergerst, wintertarwe, zomergerst en zomertarwe als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit tenminste 100 cm. 8. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van grasland als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit gemeten vanaf de insteek van het oppervlaktewater tenminste 100 cm. 9. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van niet onder het vierde tot en met het achtste lid genoemde landbouwgewassen tenminste 125 cm. 10. Artikel 13, tiende tot en met veertiende lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat artikel 13, dertiende lid geen overeenkomstige
5
toepassing vindt ten aanzien van biologische teelt van appelen, peren, overige pit- en steenvruchten als bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit. Artikel 15 1. Met betrekking tot het lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk in het kader van gewasbescherming worden binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in het tweede en het vierde tot en met zevende lid, in acht genomen. 2. Gewasbeschermingsmiddelen worden niet gebruikt met een luchtvaartuig. 3. Het is verboden gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van het oppervlaktewater, tenzij daarbij de voorschriften gesteld bij of krachtens het vierde tot en met het zevende lid in acht worden genomen. 4. Gewasbeschermingsmiddelen worden niet gebruikt: a. met veldspuitapparatuur, die geen gebruik maakt van drift-arme doppen en kantdoppen, behoudens een overkapte beddenspuit; b. met een spuitgeweer; c. met een spuitboom die is ingesteld op een hoogte groter dan 50 cm boven het gewas of kale grond; d. bij een windsnelheid van 5 meter of meer per seconde, tenzij i. de gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met een overkapte beddenspuit of ii. degene die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt kan aantonen, dat redelijkerwijs niet anders dan door het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen bij een windsnelheid van 5 meter of meer per seconde een teeltbedreigende situatie kan worden afgewend. 5. Binnen de teeltvrije zone worden gewasbeschermingsmiddelen niet gebruikt met apparatuur die bestemd is voor het druppelsgewijs gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen, met uitzondering van pleksgewijze onkruidbestrijding met een afgeschermde spuitdop. 6. Op de gewasrij direct naast de teeltvrije zone worden bestrijdingsmiddelen niet gebruikt met naar het oppervlaktewater gerichte apparatuur. 7. Het bepaalde in het vijfde lid is niet van toepassing op het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen op overhangend loof met een maximale omvang van een halve gewasrij. 8. Onze Ministers stellen voorschriften
lid wordt schriftelijk gedaan en omvat in ten aanzien van de uitvoering van de drift-arme doppen zoals genoemd in het ieder geval: a. de naam, het adres en het telefoonvierde lid, onderdeel a. nummer van degene die meldt; b. een omschrijving van de agrarische Artikel 16 activiteiten die worden verricht; 1. Met betrekking tot het lozen op een c. de lozingen ten gevolge van agrarische andere wijze dan met behulp van een activiteiten bedoeld in artikel 5, tweede werk in het kader van het gebruik van lid; meststoffen worden de voorschriften, gesteld bij of krachtens het bepaalde in d. de locatie van gebouwen, die behoren tot het agrarische bedrijf en van waaruit het tweede, derde en vierde lid, in acht lozingen plaatsvinden; genomen. e. de locatie van de percelen van waar af 2. Langs oppervlaktewater wordt een mestvrije zone aangehouden die gelijk is lozingen plaatsvinden; aan de ingevolge artikel 13 en 14 voor- f. in geval van het lozen van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard gegegeschreven teeltvrije zone. vens op grond waarvan het aantal inwo3. Bij het gebruik van van korrel- of poedervormige meststoffen op de strook nerequivalenten kan worden bepaald; g. gegevens waaruit kan worden afgeleid gelegen naast de mestvrije zone wordt hoeveel meter de afstand tot de dichtsteen kantstrooivoorziening gebruikt. bijzijnde riolering bedraagt; 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is het pleksgewijs en handma- h. gegevens met betrekking tot de voorzieningen bedoeld in de artikel 6, vierde tig bemesten van een vanggewas op de mestvrije zone uitsluitend verboden bin- lid, artikel 7, tweede lid, onderdeel c, artikel 8, zesde en zevende lid, artikel 9, nen een afstand van 50 cm, gemeten vanaf de insteek van het oppervlaktewa- derde en vierde lid, en artikel 10, vierde en vijfde lid; ter. i. gegevens waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van biologische teelt; Artikel 17 j. gegevens waaruit kan worden afgeleid 1. Het is verboden apparatuur, die dat één of meer waterlopen als bedoeld bestemd is voor het gebruiken van in artikel 13, dertiende lid, aanwezig is. gewasbeschermingsmiddelen, vanuit of nabij oppervlaktewater te vullen, tenzij 3. De melding wordt gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgedaarbij het bepaalde in het tweede en steld door Onze Minister. het derde lid in acht wordt genomen. 4. Het bepaalde in het eerste, tweede en 2. Bij uit oppervlaktewater vullen van derde lid is van overeenkomstige toepasapparatuur die bestemd is voor het gebruiken van gewasbeschermingsmidde- sing ten aanzien van een verandering van een lozing. Een melding is niet verlen wordt: eist, indien eerder een melding overeena. gebruik gemaakt van een tussenopkomstig het bepaalde in dit artikel is slag voor water of b. een voorziening getroffen die terugs- gedaan en door de verandering van de lozing geen afwijking ontstaat van de bij troming van het mengsel van gewasbeschermingsmiddelen en het water voor- die melding verstrekte gegevens. komt. Hoofdstuk IV Bijzondere omstandighe3. Het vullen van de apparatuur die gebruikt wordt voor het gebruiken van den gewasbeschermingsmiddelen vindt op Artikel 19 een afstand van tenminste 2 meter van 1. Indien zich als gevolg van agrarische de insteek van het oppervlaktewater activiteiten een ongewoon voorval voorplaats. doet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor de kwaliteit van Hoofdstuk III Meldingen het oppervlaktewater zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, treft degene die Artikel 18 1. Degene die voornemens is agrarische loost onmiddellijk de maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden activiteiten uit te voeren ten gevolge verlangd om de gevolgen van die waarvan een lozing zal plaatsvinden meldt het lozen tenminste twaalf weken gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorvoordat daarmee wordt aangevangen komen, om deze zoveel mogelijk te aan de waterkwaliteitsbeheerder. 2. Een melding als bedoeld in het eerste beperken en ongedaan te maken. 2. Degene die loost waarbij zich een
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
6
voorval als bedoeld in het eerste lid voordoet of heeft voorgedaan, maakt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 8 uur, melding van het voorval aan de waterkwaliteitsbeheerder binnen wiens gebied het lozen heeft plaatsgevonden. 3. Indien zich een ongewoon voorval voordoet treft de lozer onverwijld alle maatregelen die de waterkwaliteitsbeheerder voorschrijft ter voorkoming van ernstige verontreiniging van oppervlaktewateren. Artikel 20 Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3 en 15 is niet van toepassing indien de directeur van de Plantenziektenkundige Dienst, of deze directeur namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van de Plantenziektenwet, de gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen heeft aangezegd deze middelen te gebruiken ter voorkoming van het optreden en van de verbreiding van schadelijke organismen en ter bestrijding daarvan, dan wel op grond van de het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van de Plantenziektenwet deze gebruiker de verplichting is opgelegd tot dit gebruik. Hoofdstuk V Overgangsbepalingen Artikel 21 1. Indien op de datum van inwerkingtreding van dit besluit de afstand tot de dichtstbijzijnde riolering, waarop geloosd kan worden, minder bedraagt dan bepaald in artikel 6, tweede en derde lid, is bestaand lozen, in afwijking van artikel 6, tweede en derde lid, toegestaan: a. tot 1 januari 2005 met dien verstande, dat artikel 6, vierde tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing is; b. tot 1 januari 2003, in de overige gevallen. 2. Indien binnen de in artikel 6, tweede lid, bepaalde afstand riolering wordt aangelegd, is bestaand lozen, niet zijnde omvangrijk lozen, in afwijking van het bepaalde in artikel 6, tweede lid, toegestaan gedurende 5 jaar vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is, indien het afvalwater door een voorziening wordt geleid die voldoet aan de voorschriften gesteld krachtens artikel 6. 3. Indien binnen de in artikel 6, derde lid, bepaalde afstand riolering wordt aangelegd, is bestaand omvangrijk lozen, in afwijking van het bepaalde in
artikel 6, derde lid, toegestaan gedurende: a. 5 jaar vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is met dien verstande, dat artikel 6, vierde tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing is; b. 3 jaar vanaf het tijdstip waarop aansluiting op de riolering mogelijk is, in de overige gevallen. 4. In afwijking van artikel 6, vierde lid, is bestaand lozen tot 1 januari 2005 toegestaan zonder de in dat lid bedoelde voorziening. Artikel 22 1. Het bepaalde in artikel 7, derde lid, onderdeel a, artikel 8, zesde lid, artikel 9, tweede lid en artikel 10, tweede lid, geldt met ingang van 1 januari 2005. 2. Het bepaalde in artikel 8 geldt bij het spoelen van landbouwgewassen bedoeld voor directe menselijke consumptie met ingang van 1 januari 2003. Artikel 23 1. Het bepaalde in artikel 13, vijfde lid, geldt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voor de lange zijde van smalle percelen. 2. Het bepaalde in artikel 14, vijfde lid, geldt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voor de lange zijde van smalle percelen.
lijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat’; b. ’Natuurbeschermingswet (Stb. 1967, 572)’ vervangen door: ’Natuurbeschermingswet, oppervlaktewateren,’. Artikel 27 Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Dit besluit wordt aangehaald als: Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Artikel 24 In afwijking van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, wordt bestaand lozen binnen drie maanden na het van kracht worden van dit besluit gemeld. Hoofdstuk VI Slotbepalingen Artikel 25 In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, artikel 1, derde lid Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt ’de Bestrijdingsmiddelen wet 1962 (Stb. 1962, 288)’ vervangen door: ’de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Stb. 1962, 288), met uitzondering van agrarische activiteiten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij’. Artikel 26 In artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit luchtvaarttoepassing bestrijdingsmiddelen wordt: a. ’en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’ vervangen door: ’, van Volkshuisvesting, Ruimte-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
7
Bijlage I bij het Lozingenbesluit Open teelt en Veehouderij Voor de berekening van de gemiddelde jaarlijkse bedrijfsomvang uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheid (Nge), wordt het aantal landbouwhuisdieren en het aantal hectare landbouwgewas met de desbetreffende Nge-waarde vermenigvuldigd. Code uit de
landbouwhuisdieren en -gewassen
Nge-waarde
landbouwtelling
201 203 205 207 209 211 213 214 216 217 219 221 223 225 227 228 229 235 237 239 241 243 245 247 249 251 253 255 269 271 273 275 276 278 287 291 293 295 297 260 261 263 265 266 268 282
Rundvee (geen vlees- of weidevee) (per dier) Ov.vrl..rundvee < 1 jr Ov.mnl.rundvee < 1 jr Ov.vrl. jongvee 1-2 jaar Mnl. jongvee 1-2 jr Ov. vaarzen 2 jaar en ouder Melk- en kalfkoeien Fokstieren 2 jaar en ouder Rundvee (vlees- of weidevee) (per dier) Vleeskalveren voor de witvleesproductie Vleeskalveren voor de rosevleesproductie Vrl. vleesvee< 1 jr Ov.mnl.vleesvee< 1 jr Vrl. vleesvee 1-2 jr Mnl. vleesvee 1-2 jr Vrl. vleesvee 2 jaar en ouder Mnl. vleesvee 2 jaar en ouder Zoogkoeien Vlees- en weidekoeien Varkens (per dier) Biggen bij de zeug Biggen niet bij zeug Vleesvarkens 20-50 kg Vleesvarkens 50 kg en meer Opfokzeugen + -beertjes 20-50 kg Opfokzeugen 50 kg en meer Gedekte zeugen Zeugen bij biggen Ov. fokzeugen Opfokberen 50 kg en meer Dekrijpe beren Kippen (per 100 dieren) Vleeskuikens Moederdieren vleesrassen< 18 wkn Moederdieren vleesrassen 18 wkn en ouder Leghennen < 18 wkn. Leghennen 18 wkn.- 20 mnd. Leghennen ouder dan 20 mnd. Eenden en kalkoenen (per 100 dieren) Jonge eenden voor vlees Jonge vleeskalkoenen Kalkoenen voor de eierproductie<7 mnd. Kalkoenen voor de eierproductie>7 mnd. Ov. pluimvee (o.a. ganzen, parelhoenders, struisvogels) Paarden en pony’s (per dier) Paarden< 3 jaar Paarden> 3 jaar Pony’s Schapen en geiten (per dier) Lammeren Ooien Ov. schapen mnl. Melkgeiten
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
0,237 0,237 0,35 0,658 0,35 1,361 0,658 0,097 0,119 0,223 0,226 0,223 0,223 0,226 0,226 0,393 0,223 0 0,027 0,046 0,046 0,07 0,07 0,271 0,271 0,271 0,07 0,271 0,163 0,439 0,741 0,208 0,319 0,319 0,425 0,635 1,155 2,398 0,425 0,283 2,258 1,227 0,059 0,059 0,059 0,164
8
Code uit de
landbouwhuisdieren en -gewassen
Nge-waarde
Ov. geiten Konijnen (per dier) Vleeskonijnen (excl. moederd.) Voedsters Edelpelsdieren (per dier) Nertsen (moederdieren) Vossen (moederdieren) Overige pelsdieren (moederdieren) Groenten (per hectare) Aardbeien Andijvie Asperges Bewaarkool Bloemkool Broccoli Herfstkool + vroege sluitkool Knolselderij >= 100 are Knolselderij < 100 are Kroten Sla Prei Schorseneren Spinazie >= 200 are Spinazie < 200 are Spruitkool Stamsperziebonen (groen) >= 150 are Stamsperziebonen < 150 are Tuinbonen >= 150 are Tuinbonen < 150 are Was- en bospeen >= 50 are Was- en bospeen < 50 are Winterpeen >= 150 are Winterpeen < 150 are Witlofwortel Overige groenten >= 200 are Overige groenten < 200 are Fruit (per hectare) Appelen Appelen Peren Peren Overige pit- + steenvruchten Klein fruit (ex mach. geoogst) Machinaal geoogst fruit Tuinbouwzaden (per hectare) Groentezaden Bloemzaden Bloemkwekerijgewassen (per hectare) Droogbloemen Ov. Bloemkwekerijgew. Bloembollen en -knollen (per hectare) Hyacinten Tulpen Narcissen Gladiolen Krokussen Lelies Irissen
0,022
landbouwtelling
284 232 233 290 292 294 401 405 409 417 421 423 425 429 429 431 433 437 441 445 445 449 453 453 461 461 465 465 469 469 473 477 477 501 503 505 507 515 520 525 530 532 540 542 571 573 575 577 578 579 580
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
0,003 0,067 0,046 0,109 0,076 17,34 8,54 8,64 6,36 4,52 4,77 2,34 2,68 4,39 2,87 8,03 5,44 3,12 0,98 3,77 3,84 0,98 4,1 0,98 3,68 2,26 8,2 2,87 5,76 2,45 2,68 5,02 8,15 8,15 9,15 9,15 10,82 9,15 5,02 3,01 3,35 7,03 25.89 12,27 11,49 7,14 7,48 13,36 26,22 11,38
9
Code uit de
landbouwhuisdieren en -gewassen
Nge-waarde
Ov. bol- knolgewassen Boomkwekerijgewassen (per hectare) Bos- en haagplantsoen Laan- en parkbomen Vruchtbomen Rozestruiken Sierconiferen Ov. sierh.+klimplanten Vaste planten (per hectare) Vaste planten Akkerbouw (per hectare) Wintertarwe Zomertarwe Wintergerst Zomergerst Rogge-geen snijrogge Haver Triticale Groene erwten (droog te oogsten) + schokkers Kapucijners + grauwe erwten Bruine bonen Veldbonen Erwten (groen te oogsten) Koolzaad Karwijzaad Blauwmaanzaad Vlas Graszaad NAK-Pootaardappelen-zd/vn NAK-Pootaardappelen-klei Cons.aardappelen zand/veen Cons.aardappelen klei Fabr.aardappelen incl.pootgd Suikerbieten Voederbieten Luzerne Snijmais Korrelmais Corn-cob mix Groenbemestingsgewassen Cichorei Hennep (t.b.v. gangbare landbouwkundige toepassingen) Poot- en plantuien Zaaiuien Zilveruitjes Ov. akkerbouwgewassen overig (per hectare) Blijvend grasland Tijdelijk grasland Snelgroeiend productiehout Braakland Cultuurgronden niet in gebruik Natuurlijke graslanden Bos (incusief kerstdennen) Overige gronden
10,38
landbouwtelling
581 551 552 554 555 557 559 561 301 303 305 307 309 311 312 317 321 323 325 326 327 329 331 335 341 347 349 351 353 355 357 359 369 373 313 376 377 380 381 383 385 387 389 703 715 727 731 753 754 755 781
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
9,82 11,27 9,6 9,15 38,61 54.23 48,2 0,89 0,78 0,85 0,78 0,78 0,78 0,78 0,76 0,76 0,96 0,78 0,98 0,78 0,95 0,95 0,9 1,11 2,65 3,68 1,61 2,67 1,22 1,98 1,56 0,78 0,95 0,78 0,95 0,24 1,44 0,94 2,02 2,46 1,52 1,56 0,9 0,9 0,28 0,24 0 0,45 0,0 0
10
Nota van toelichting Hoofdstuk I Algemeen 1.1 Inleiding Het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (verder aangeduid als het Lozingenbesluit) stelt regels aan lozingen op oppervlaktewater alsmede het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ten gevolge van agrarische activiteiten in de open teelt (vollegrondsteelt) en de veehouderij. Het Lozingenbesluit is gebaseerd op artikel 2a, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (verder aangeduid als Wvo). Voorts is het Lozingenbesluit is ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen langs oppervlaktewater mede gebaseerd op artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (verder aangeduid als Bmw). In navolging van de vergunningverlening op grond van artikel 1 van de Wvo voor de kleine teeltsectoren, zoals de champignonteelt, de bloembollenteelt, de boomkwekerij en de witloftrek, worden in het Lozingenbesluit de lozingen vanuit de open teelt en de veehouderij gereguleerd. Door de homogeniteit van de lozingen zijn algemene regels hiervoor, evenals voor de glastuinbouw, een adequaat instrument. Aanleiding voor het Lozingenbesluit is mede de wens om de emissie van bestrijdingsmiddelen te beperken en de goede landbouwpraktijk voor het gebruik van bestrijdingsmiddelen vast te leggen. Bovendien wordt met het Lozingenbesluit voorkomen dat een aanzienlijke aantal gedoogsituaties ten gevolge van de achterstand in vergunningverlening zou ontstaan. Op een groot aantal bedrijven worden de lozingen door dit Lozingenbesluit voor het eerst gereguleerd. 1.2 Beleidsuitgangspunten 1.2.1 Waterkwaliteitsbeleid De ’bestrijding van de verontreiniging’ is een onderdeel van het nationale waterkwaliteits- en milieubeleid. Het waterkwaliteitsbeleid is omschreven in het Indicatief Meerjarenprogramma Water 1985-19891 en de Derde Nota Waterhuishouding2. In het waterkwaliteitsbeleid gelden de volgende drie beleidsuitgangspunten. a) ’Vermindering van de verontreiniging’ (’emissie-aanpak’), Als een uitwerking van het voorzorgs-
beginsel wordt de verontreiniging, ongeacht de schadelijkheid, zoveel mogelijk beperkt. Deze ’emissie-aanpak’ richt zich in de eerste plaats op de bron van verontreiniging op basis van preventie, schone technologie en hergebruik. Dat heeft de voorkeur boven een ’end-of-pipe-benadering’, zoals zuiveringstechnische maatregelen. Los van de schadelijke effecten van emissies wordt toepassing van de ’stand der techniek’ voorgeschreven. Dat wil zeggen dat de ’best bestaande technieken’ (bbt) voor de meest schadelijke stoffen (’zwarte-lijst-stoffen’) en de ’best uitvoerbare technieken’ (but) voor de overige stoffen moeten worden gebruikt. Financieel-economische aspecten worden daarbij in aanmerking genomen, de technieken worden alleen voorgeschreven als deze op een normaal renderend bedrijf uitvoerbaar zijn. Als de ’emissieaanpak’ ontoereikend is voor het halen van de waterkwaliteitsdoelstellingen van het ontvangende oppervlaktewater, kunnen verdergaande emissiebeperkende maatregelen worden voorgeschreven (’waterkwaliteitstoets’). b) ’Stand-still-beginsel’ De waterkwaliteit mag in principe niet achteruit gaan, ook niet in de weinig verontreinigde gebieden. Op grond van dit beginsel kunnen aanvullende eisen worden gesteld, bovenop de eisen ingevolge de hiervóór beschreven ’emissieaanpak’. Veelal betekent dit dat bij nieuwe activiteiten of bij uitbreiding van activiteiten stringente eisen worden gesteld. Voor de meest schadelijke stoffen (’zwarte-lijst-stoffen’) geldt dat het totaal van de lozingen van die stoffen in een beheersgebied niet mag toenemen. Voor de overige stoffen geldt dat de lozing daarvan de waterkwaliteit niet significant mag verslechteren; waterkwaliteitsnormen mogen dus niet worden opgevuld. c) ’De vervuiler betaalt’ De vervuiler neemt zelf de kosten van maatregelen voor zijn rekening. Daarnaast is er een heffing op de lozingen van zuurstofbindende stoffen en zware metalen op het oppervlaktewater en de riolering.
verminderen van de emissies en in het bijzonder de vermindering van de emissies naar oppervlaktewater met 90%. In het Meerjarenplan Gewasbescherming is aangegeven dat de waterbeheerder hiertoe op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, emissiebeperkende voorschriften kan stellen, zeker gezien het toenemende inzicht in emissiebeperkende maatregelen en de mogelijkheid van algemene regels. 1.2.3 Mest- en ammoniakbeleid Het mest- en ammoniakbeleid staan in het teken van de implementatie van de Integrale Notitie Mest- en ammoniakbeleid4, die eind 1995 door de Tweede Kamer is vastgesteld. De Integrale Notitie geeft de hoofdlijnen van het beleid voor de periode tot 2008/2010. Per 1 januari 1998 is een aantal essentiële onderdelen van de Integrale Notitie Mest- en ammoniakbeleid, die gericht zijn op een vermindering van overmatige bemesting met dierlijke mest en kunstmest ingevoerd. Het gaat hier om het Mineralenaangiftesysteem (MINAS5) met daaraan gekoppeld het systeem van verliesnormen en heffingen. 1.3 Beschrijving van de open teelt
Alle teelten in de volle grond, met uitzondering van de ’overdekte’ teelten glastuinbouw, paddestoelenteelt en witloftrekkerijen, vallen onder het verzamelbegrip open teelt. De teelten kunnen naar hoofdactiviteit op bedrijven als volgt worden onderscheiden6: l akkerbouw, incl. gewassencombinaties 17.000 bedrijven l vollegrondsgroententeelt 1.700 bedrijven l fruitteelt 2.600 bedrijven l bloembollenteelt en vollegrondsbloemisterij 4.300 bedrijven l boomteelt 3.000 bedrijven l graasdierhouderij 51.000 bedrijven l hokdierhouderij 10.000 bedrijven l gemengde(veehouderij)bedrijven 9.200 bedrijven Naast het ’klassieke’ gemengde bedrijf met veehouderij en akkerbouw komen de laatste jaren steeds meer combinaties 1.2.2 Bestrijdingsmiddelenbeleid van teelten op één bedrijf voor. AkkerHet bestrijdingsmiddelenbeleid is geba- bouw met het traditionele bouwplan seerd op de Bmw en is in belangrijke voor aardappels, graan en bieten wordt mate uitgewerkt in het Meerjarenplan eerder uitzondering dan regel. VolleGewasbescherming3. Taakstellingen grondsgroenten of siergewassen maken voor bestrijdingsmiddelen zijn het ver- steeds vaker onderdeel uit van het teeltplan. Op de meeste gespecialiseerde minderen van de afhankelijkheid, het halveren van het gebruiksvolume en het rundvee-, varkens- en pluimveehoude-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
11
rijen worden voedergewassen zoals gras of snijmaïs geteeld. Verder is er mede vanwege het verminderen van grondontsmetting een ontwikkeling om akkerbouw en grasland af te wisselen met bijvoorbeeld tijdelijke bollenteelt. 1.4 Gevolgen voor het oppervlaktewater Bestrijdingsmiddelen en meststoffen komen, van het diepe grondwater tot de Noordzee, door het fijnmazige netwerk van waterlopen haast overal in het water voor. Uit metingen die de afgelopen jaren op grote schaal door de waterkwaliteitsbeheerders zijn uitgevoerd blijkt dat in ruim tweederde deel van de oppervlaktewateren de waterkwaliteitsnormen voor stikstof, fosfaat en bestrijdingsmiddelen worden overschreden. Bestrijdingsmiddelen, zoals insekticiden, fungiciden en herbiciden, komen soms met overschrijdingen tot een veelvoud van de waterkwaliteitsdoelstelling voor. Voor stikstof en fosfaat gaat het vaak om overschrijdingen tot vijfmaal de waterkwaliteitsdoelstelling. De Commissie Integraal waterbeheer constateert in haar voortgangsrapportage7 dat de verarming van de Nederlandse oppervlaktewateren mede een gevolg is van hoge concentraties aan bestrijdingsmiddelen en meststoffen (stikstof en fosfaat). In wateren, waar veel landbouwbestrijdingsmiddelen voorkomen, ontbreken verschillende waterinsekten en kreeftachtigen of komen deze weinig voor, terwijl deze in nauwelijks verontreinigde wateren algemeen voorkomen. Hoge concentraties aan meststoffen veroorzaken overmatige groei van algen en kroos, waardoor waterplanten en vissoorten, zoals snoek, verdwijnen. Bovendien kan de ongewenste algengroei versterkt worden, doordat van nature voorkomende ’algen-grazers’, zoals watervlooien, verdwijnen als gevolg van schadelijke concentraties van bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater. Landbouwbestrijdingsmiddelen komen via atmosferische depositie veroorzaakt door lucht-emissies, en via uitspoeling, afspoeling, druppeldrift, meespuiten en afvalwaterlozingen in het oppervlaktewater terecht. Jaarlijks gaat het om ongeveer 160.000 kilo landbouwbestrijdingsmiddelen8. Druppeldrift, afspoeling, meespuiten en afvalwaterlozingen zijn uitgedrukt in kilo’s niet de belangrijkste emissie-routes, maar kunnen wel tot tijdelijk hoge concentraties in het oppervlaktewater, veelal sloten, leiden
na bespuitingen of lozingen. De concentratie aan bestrijdingsmiddelen is nu juist bepalend voor het eventueel optreden van schadelijke effecten op waterorganismen. Atmosferische depositie en uitspoeling veroorzaken een gelijkmatige belasting van de (grote) oppervlaktewateren door menging, verdunning en omzetting gedurende het transport door respectievelijk de lucht en bodem. De piek-concentratie in de sloot ten gevolge van drift is een factor 100 tot 1000 hoger dan die ten gevolge van uitspoeling of depositie. Meststoffen (stikstof en fosfaat) komen vooral via uitspoeling van landbouwgronden in het oppervlaktewater terecht. Andere emissie-routes, zoals afspoeling, meemesten en afvalwaterlozingen, veroorzaken een kortstondige piek-concentratie. Anders dan bij bestrijdingsmiddelen is voor meststoffen niet de piek-belasting maar vooral de continue belasting van het oppervlaktewater bepalend voor het optreden van overmatige algengroei en de verandering in het ecosysteem die daardoor ontstaat. De uitspoeling van landbouwgronden kan in de regionale wateren tot tweederde van de totale belasting van het oppervlaktewater veroorzaken. Door de relatief korte verblijftijd in sloten en beken treden de ongewenste effecten pas op na afwatering op de stagnante meren en plassen. Daarbij is vooral de belasting van het oppervlaktewater in het voorjaar van grote invloed op de overmatige algengroei. Naast de schadelijke effecten op waterorganismen en de veranderingen in het ecosysteem leiden de emissies van landbouwbestrijdingsmiddelen en meststoffen tot kosten voor onder meer drinkwaterproducenten, die oppervlaktewater moeten zuiveren om dit als grondstof voor drinkwater te kunnen gebruiken, en waterbeheerders, die verontreinigde baggerspecie moeten saneren. Globale schattingen van deze kosten lopen uiteen van enkele honderden miljoenen tot meer dan een half miljard gulden per jaar9. 1.5 Waarom een Lozingenbesluit? Bij de tussentijdse evaluatie van het Meerjarenplan Gewasbescherming in 1996 bleek dat de vermindering van de emissies van bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater met 72% in 1995 ten opzichte van de referentieperiode 1984-1988 op schema lag. Er was echter nauwelijks vermindering van de
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen waargenomen. Deze schijnbare tegenstelling wordt vooral veroorzaakt door de forse vermindering van het gebruik en daarmee de emissies van vluchtige grondontsmettingsmiddelen, die nauwelijks werden aangetroffen in het oppervlaktewater. Daarentegen zijn de emissies van insekticiden, fungiciden en herbiciden, die in hoge concentratie worden aangetroffen, slechts beperkt afgenomen. Ten aanzien van driftbeperking waren behalve in de bloembollenteelt nauwelijks maatregelen genomen. In een gezamenlijke brief van de ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer10 is een verdere vermindering van het gebruik van fungiciden en van de emissies naar oppervlaktewater, in het bijzonder door de verwaaiing van bestrijdingsmiddelen, aangekondigd. Het Lozingenbesluit moet leiden tot een vermindering van de emissies naar het oppervlaktewater. Daarnaast vindt vermindering van emissie van bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater plaats door middel van het toelatingsbeleid, dat sinds de inwerkingtreding in 1995 van het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen is aangescherpt. Met het Lozingenbesluit worden de grootste knelpunten in het oppervlaktewater aangepakt te weten de hoge normoverschrijdingen en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor het ecosysteem. Er worden voorschriften gesteld ter vermindering van de lozingen, die juist tot hoge concentraties in het oppervlaktewater leiden. Het gaat hierbij om voorschriften voor het l voorkomen en beperken van diverse lozingen van agrarische afvalwater en van afspoeling van door bedrijfsactiviteiten verontreinigd hemelwater uit bedrijfsgebouwen of van erfverharding; l voorkomen van het meespuiten van sloten en het beperken van de (druppel-) drift met 90% bij het toepassen van bestrijdingsmiddelen op het perceel; l voorkomen van het meemesten van sloten en het beperken van de afspoeling bij het toepassen van meststoffen op het perceel. Met de vermindering van deze ’piekemissies’ in de orde van grootte van 90%, zullen naar verwachting ook de piek-concentraties in het oppervlaktewater verminderen. Echter, dit zal geen
12
ontwikkelingen gaande. Experimenten met een overkapte veldspuit (kantenkapspuit) en vanggewassen in de akkerbouw zijn daar voorbeelden van. Het toenemende gebruik van een rijenspuit of een gestabiliseerde spuitboom zal eveneens een beperking van de driftemissie opleveren. In samenwerking met het landbouwbedrijfsleven zal een beoordelings-methodiek worden opgesteld en onderzoek worden gedaan waarmee de ontwikkeling van driftarme spuittechnieken kan worden gestimuleerd. Naar verwachting kan met nieuwe spuittechnieken of teeltwijzen een vergelijkbare dan wel verdergaande beperking van de drift bereikt worden dan met de spuittechniek en teeltwijze, die in het besluit zijn voorgeschreven. Waarschijnlijk kan binnen enkele jaren met een andere techniek of teeltwijze een beperking van de drift bereikt worden die vergelijkbaar is met maatregelen als onder andere teeltvrije zones, die in het Lozingenbesluit zijn voorgeschreven. Gelet op de hiervoor beschreven ontwikkelingen vindt in 2001 binnen het kader van het Lozingenbesluit een inventarisatie naar (nieuwe) drift-arme spuittechnieken en (gecertificeerde) teeltwijzen plaats. Deze inventarisatie dient twee doelen. 1. Ten eerste zal aan de hand van de inventarisatie definitief worden bepaald op welk tijdstip bij Koninklijk Besluit de voorschriften voor een bredere teeltvrije zone uit het Lozingenbesluit van kracht zullen worden. Momenteel bestaat het voornemen deze voorschriften in het jaar 2003 in werking te laten treden. 1.6 Nieuwe ontwikkelingen in milieu2. Ten tweede zal aan de hand van de vriendelijke techniek en teelt inventarisatie worden bekeken in hoeverre onderzoek in de tussentijd heeft In de landbouwsector is de ontwikkegeleid tot nieuwe alternatieven die ling van emissie-arme apparatuur en gelijkwaardig zijn aan de driftmaatregemilieuvriendelijke teeltwijze op vele fronten in gang gezet. Diverse initiatie- len uit het besluit. Tevens zal worden bezien of de voorschriften uit het ven in het kader van de tweede fase Lozingenbesluit onder alle praktijkomvan het Meerjarenprogramma Gewasstandigheden uitvoerbaar zijn en waar bescherming richten zich op het verminderen van de milieubelasting. Voor- eventueel een technische verbetering nodig is. Voorzover sprake is van beelden zijn het overschakelen op gelijkwaardige alternatieven of van mechanische onkruidbestrijding en de voorschriften die voor verbetering vatmilieumeetlat voor de keuze van de minst schadelijke bestrijdingsmiddelen. baar zijn, kan de inventarisatie aanleiDaarnaast krijgt in markt-initiatieven, ding geven tot een wijziging van het Lozingenbesluit. zoals Milieukeur en Milieubewuste Teelt en de certificering van milieuvriendelijke teelt gestalte. Met name voor de emissiebeperking bij bespuitingen zijn er verschillende perspectiefrijke
vermindering in dezelfde orde van grootte opleveren, omdat de concentraties in het oppervlaktewater ook door andere emissies worden bepaald. Dit Lozingenbesluit is niet voldoende om de waterkwaliteitsdoelstellingen, zoals geformuleerd in de Vierde nota waterhuishouding11, te bereiken. Het is een eerste stap in de sanering van de emissies naar het oppervlaktewater met een ingrijpend, maar uitvoerbaar pakket van maatregelen voor de open teelt en veehouderij. Voor een verdere verbetering van de waterkwaliteit is vermindering van de atmosferische depositie en uitspoeling noodzakelijk. Deze emissies worden niet in het Lozingenbesluit gereguleerd, omdat effectieve maatregelen vooralsnog ontbreken en regulering op grond van de Wvo niet mogelijk is of niet voor de hand ligt. De uitspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen wordt in belangrijke mate door het mest- en ammoniakbeleid en door de toelating van bestrijdingsmiddelen gereguleerd. Aanvullende, technische, maatregelen zijn thans niet mogelijk. Voor de uitspoeling via drainage-buizen zijn wellicht wel verdergaande maatregelen mogelijk, maar verplichting daarvan zou rechtsongelijkheid tussen bedrijven met drainage-buizen en bedrijven zonder in de hand werken, terwijl de lozing via drainage-buizen niet per definitie groter is. De komende jaren zal echter onderzocht worden of naast het mest- en ammoniakbeleid en bestrijdingsmiddelenbeleid het verplichten van specifieke maatregelen langs het oppervlaktewater effectief en haalbaar is.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
1.7 Draagvlak Vertegenwoordigers van het landbouwbedrijfsleven (zowel teeltsectoren als mechanisatie-sector), drinkwaterbedrijven, milieu-organisaties en de regionale overheden zijn uitvoerig bij de totstandkoming van het Lozingenbesluit betrokken. De prioriteitstelling ten aanzien van de emissies die verminderd dienen te worden en de maatregelen waarmee dit bereikt kan worden zijn in overleg met deze vertegenwoordigers vastgesteld. In het algemeen beschouwen deze de verplichtingen die uit dit Lozingenbesluit voortvloeien als uitvoerbaar en haalbaar. In gezamenlijke projecten van gewestelijke land- en tuinbouworganisaties en waterschappen12 is gedurende één of meer teeltseizoenen in de praktijk reeds ervaring opgedaan met de uitvoering van emissiebeperkende maatregelen. Het maatregelenpakket uit dit Lozingenbesluit bouwt voort op deze regionale ervaringen. Een aantal ingrijpende maatregelen, zoals hergebruik van spoelwater en teeltvrije zones, brengen voor individuele telers soms ingrijpende gevolgen en aanzienlijke kosten met zich mee. Voor dergelijke verplichtingen geldt een overgangstermijn, zodat maatregelen in de bedrijfsvoering en het investeringsritme kunnen worden ingepast en er tevens ruimte is om nieuwe ontwikkelingen in de techniek en teeltwijze in te passen (zie bovenstaande paragraaf). In overleg met de bovengenoemde partijen wordt een voorlichtingsprogramma en monitoringsprogramma opgesteld. Dit laatste is mede bedoeld om tijdens de uitvoering de voortgang van de emissiebeperking en zo mogelijk de verbetering van de waterkwaliteit te volgen en dit te gebruiken voor de voorlichting en handhaving van het Lozingenbesluit en waar nodig voor herziening daarvan. Hoofdstuk II Opzet van het besluit 2.1 Algemene regels op grond van de Wvo Algemene regels op grond van artikel 2a, tweede lid, van de Wvo kunnen de vergunningplicht opheffen. De keuze tussen algemene regels en vergunningen wordt vooral bepaald door het aantal lozingen, de homogeniteit van de maatregelen ter sanering van de lozingen en de noodzaak om snel tot regulering van
13
de lozingen te komen. Lozingen vanuit de landbouw kunnen door algemene regels in korte tijd gereguleerd worden, met minder bestuurslasten en met uniforme maatregelen die bovendien gelijktijdig bij alle bedrijven worden verplicht. Dit in tegenstelling tot een regulering met vergunningen. Algemene regels hebben het nadeel dat er minder ruimte is voor maatwerk. Algemene regels kennen in vergelijking met de vergunningverlening meer vaste termijnen voor implementatie, grotere bewijslast voor de lozer, beperktere bezwaaren beroepsmogelijkheden en beperktere communicatie tussen lozer en bevoegd gezag voorafgaand aan de handhaving. Er kan bovendien minder rekening gehouden worden met individuele omstandigheden. Na afweging van aspecten van uitvoering, naleving en handhaving is met het Lozingenbesluit gekozen voor het instrument van algemene regels voor die situaties waarin in een vergunning redelijkerwijze geen verdergaande eisen gesteld kunnen worden, dan thans in de algemene regels zijn voorzien. Voor situaties waarin individuele vergunningverlening meer waarborgen biedt voor het stellen van eisen die ter bescherming van het oppervlaktewater en de waterbodem noodzakelijk worden geacht, is de vergunningplicht gehandhaafd. Dit betreft onder meer het lozen vanuit landbouwloonbedrijven, en het lozen vanuit gespecialiseerde bollen- en boomkwekerijbedrijven. Met de uitvoering van het onderhavige Lozingenbesluit worden tevens de huidige gedoogsituaties ten gevolge van de bestaande achterstand in de vergunningverlening beëindigd. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het beleid zoals verwoord in gezamenlijke brieven van de Ministers van Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 oktober 199113 en van 10 januari 199614 waarin het beperken van gedogen tot uitzonderingssituaties, zoals overmachts- en overgangssituaties, werd aangekondigd. In genoemde brieven wordt weliswaar uitgegaan van actief gedogen van vergunningplichtige situaties met een schriftelijke gedoogbeschikking, maar gezien de tienduizenden gedoogsituaties in de open teelt waar sprake van was, bleek passief gedogen onontkoombaar. Door dit Lozingenbesluit worden een groot aantal lozingen vanuit de landbouw voor het eerst gereguleerd op grond van de Wvo.
2.2 Werkingssfeer van de Wvo en samenhang met andere regelingen 2.2.1 Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) De laatste jaren is het inzicht toegenomen in het aandeel van de landbouw in de verontreiniging van het oppervlaktewateren, met name door emissies van bestrijdingsmiddelen en meststoffen vanaf percelen. Bepaalde lozingen, veelal van afvalwater, uit een aantal landbouwsectoren, zoals de champignonteelt, de glastuinbouw, de witloftrek en landbouwloonbedrijven, worden reeds enige jaren met vergunningen op grond van de Wvo gereguleerd. Naast lozingen van agrarisch afvalwater valt ook een aantal andere emissie-routes van bestrijdingsmiddelen en meststoffen onder de vergunningplicht van de Wvo. De afgelopen jaren worden daarom in de bloembollenteelt en boomkwekerij naast de zogenaamde ’lozingen met behulp van een werk’, ook de ’lozingen anders dan met behulp van een werk’, de diffuse emissies vanaf percelen, met behulp van een Wvo-vergunning gereguleerd. De aandacht voor lozingen vanuit de overige open teelten zoals de akkerbouw, de vollegrondsgroententeelt, de fruitteelt en de melkveehouderij, is van recente datum. Voor deze open teelten, is de vergunningverlening niet op gang gekomen. Naast de Wvo heeft ook andere regelgeving (mede)betrekking op de bescherming van het oppervlaktewater. 2.2.2 Bestrijdingsmiddelenwet 1962 De Bmw is een integrale wet met betrekking tot bestrijdingsmiddelen. De Bmw kent in beginsel twee soorten van bestrijdingsmiddelen, de gewasbeschermingsmiddelen en de niet-landbouwbestrijdingsmiddelen ook biociden genoemd. Met de wet is voorzien in implementatie van de Europese gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn 91/414/EEG. Ter implementatie van de Europese biocidenrichtlijn zal de wet nog aangepast worden. Op beide soorten van bestrijdingsmiddelen is de wet op gelijke wijze van toepassing. Zo is voorzien in een aantal stelsels, waaronder het toelatingsstelsel, met inbegrip van gebruiksregels voor het toegelaten middel (artikelen 3 en 5), en een stelsel van algemene regels voor onder meer het gebruik van alle middelen (artikel 13). De toelating van bestrijdingsmiddelen geschiedt aan de hand van toela-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
tingscriteria van artikel 3 van de Bmw. Zo is een middel slechts toelaatbaar, indien het overeenkomstig de gegeven gebruiksregels onder meer geen voor het milieu, waaronder water, ten tiende) onaanvaardbaar effect heeft (artikel 3, eerste lid, onderdeel a,Bmw),. Daarbij geldt tevens de nadere uitwerking die onder andere in het Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen15 aan de criteria is gegeven. De bestrijdingsmiddelentoelating en de ’emissie-aanpak’ in het waterkwaliteitsbeleid beïnvloeden elkaar. Door de (her-)beoordeling op basis van het Besluit uniforme beginselen gewasbeschermingsmiddelen in Europees verband van alle werkzame stoffen worden sinds 1995 geen bestrijdingsmiddelen meer toegelaten, waarvan overschrijding van de waterkwaliteitsdoelstelling te verwachten is. De gevolgen van deze nieuwe toelatings-criteria zijn dermate ingrijpend voor het beschikbare bestrijdingsmiddelenpakket, dat slechts een beperkt aantal bestrijdingsmiddelen na (her-)beoordeling zonder (drift-)risicobeperkende voorschriften toegelaten zal kunnen worden. Hierdoor zullen hoge norm-overschrijdingen die tot nu toe werden gemeten steeds minder voorkomen. Ook de op basis van artikel 13 van de Bmw gestelde gebruiksregels dragen bij aan het verminderen van de emissie van bestrijdingsmiddelen. Bij de toelating van bestrijdingsmiddelen worden specifieke regels gesteld voor het gebruik van een afzonderlijk bestrijdingsmiddel. Deze regels zijn afhankelijk van de schadelijkheid van het desbetreffende middel. In aanvulling op de regels die gelden voor de afzonderlijke bestrijdingsmiddelen bevat het Lozingenbesluit regels die verband houden met de goede landbouwpraktijk. Bij wijziging van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen16 is de drift-emissie in de standaard-situatie voor de toelating aangepast op de goede landbouwpraktijk die ook wordt voorgeschreven in het Lozingenbesluit en de Wvo-vergunningen in de bollen- en boomteelt. Indien voor de toelating van een bestrijdingsmiddel of een bepaalde toepassing daarvan voorschriften worden gesteld in het wettelijk gebruiksvoorschrift die verder gaan dan de goede landbouwpraktijk, moeten deze regels bij de toepassing van het desbetreffende bestrijdingsmiddel worden nageleefd. Indien sprake is van verschillende voorschriften in het wettelijke gebruiksvoor-
14
schrift en het Lozingenbesluit, moet in de praktijk het strengste voorschrift worden nageleefd. Besluit Luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen Voor de bijzondere wijze van toepassing van bestrijdingsmiddelen door luchtvaartuigen zijn op grond van de artikelen 13 en 14 van de Bmw algemene regels gegeven. Ter uitvoering daarvan zijn in het Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen17 regelen gesteld aan de plaatsen waar luchtvaarttoepassingen mogen worden verricht, en wordt voorgeschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze de toepassing niet mag, of juist wel dient te geschieden. In dat verband wordt er voorts op gewezen, dat teneinde de mogelijk nadelige effecten van luchtvaarttoepassingen te bestrijden, er bij de toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen reeds middelen van een dergelijke toepassing worden uitgesloten. Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen is het gebruik met behulp van een luchtvaartuig verboden op geringere nader te bepalen afstanden van aldaar genoemde objecten. Teneinde de emissies van dergelijke toepassingen naar oppervlaktewater te verminderen, zullen dergelijke afstanden worden bepaald. Daartoe wordt in het aangehaalde artikelonderdeel expliciet ’oppervlaktewater’ ingevoegd.
mogelijkheid is, met uitzondering van de glastuinbouw, voor de agrarische lozingen geen gebruik gemaakt. De potentiële nadelige gevolgen van deze lozingen zijn niet van dien aard, dat regeling op basis van de Wvo noodzakelijk werd geacht. 2.2.4 Meststoffenwet De Meststoffenwet (verder aangeduid als Msw) regelt de produktie van dierlijke meststoffen via een uitbreidingsverbod. Voorts voorziet de Msw in een stelsel van regulerende mineralenheffingen (Minas). Ter controle van het uitbreidingsverbod en in het kader van het heffingenstelsel moeten bedrijven een administratie bijhouden. De Msw biedt een basis voor het stellen van regels ten aanzien van de kwaliteit van mest.
2.2.5 Wet bodembescherming Het op of in de bodem brengen van onder andere meststoffen en afvalwater is geregeld in de Wet bodembescherming (verder aangeduid als Wbb) en een aantal uitvoeringsbesluiten op grond van die wet. Het Besluit gebruik dierlijke meststoffen en het Besluit overige organische meststoffen bevatten onder andere voorschriften met betrekking tot het op of in de bodem brengen van organische meststoffen. De Vrijstellingsregeling waterige fracties en reinigingswater 1998 bevat voorschriften ten aanzien van het op de bodem brengen van deze stromen. Het Lozingenbesluit bodembescherming bevat voor een aantal afvalwaterstromen voorwaarden waaronder deze op of in de bodem 2.2.3 Wet Milieubeheer) In vergunningen en algemene regels op mogen worden gebracht. Andere afvalgrond van de Wet milieubeheer (verder waterstromen mogen slechts op of in de aangeduid als Wm) worden voorschrif- bodem worden gebracht wanneer daarvoor een ontheffing is verleend door ten gesteld voor het lozen op de riolering vanuit het gedeelte van het bedrijf, het bevoegd gezag (veelal de gemeente). In de ’Circulaire inhoudende voorlopige dat als inrichting wordt beschouwd in richtlijnen voor het bevoegd gezag ten de zin van de Wm (het erf). Bedrijven aanzien van agrarische afvalwaterlozindie met het onderhavige Lozingenbesluit te maken hebben, vallen op grond gen’ zijn richtlijnen voor de beoordeling van de Wm veelal ook onder algemene van de meest voorkomende agrarische afvalwaterstromen aangereikt. regels zoals het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer18 en het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer19. 2.2.6 Samenwerking bestuursorganen Tussen bovenstaande voor de bescherEen deel van de bedrijven is onder de Wm vergunningplichtig. De gemeente is ming van het oppervlaktewater relevante regelgeving bestaan nauwe verhet bevoegd gezag op grond van de banden. Voor zover op grond van deze Wm. regelingen door bestuursorganen besluiArtikel 1, tweede lid, van de Wvo ten worden genomen, dient met deze biedt de mogelijkheid om lozingen op de riolering vanuit aangewezen catego- samenhang rekening te worden gehouden. Er zal overleg tussen de betrokken rieën bedrijven ook onder de Wvo te bestuursorganen dienen plaats te vinbrengen, en via vergunningen of algeden. Zo bepaalt dit Lozingenbesluit bijmene regels te reguleren. Van deze
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
voorbeeld dat bepaalde afvalwaterstromen niet op oppervlaktewater geloosd mogen worden, indien binnen een bepaalde afstand riolering aanwezig is waarop geloosd kan worden. Wanneer echter geen riolering aanwezig is, of wanneer de capaciteit ontoereikend is om de betreffende afvalwaterstroom te ontvangen, mag wel op oppervlaktewater worden geloosd. Of lozing op de riolering mogelijk is, bepaalt de regelgeving op grond van de Wm. Daarin is onder meer gesteld, dat lozingen, die de doelmatige werking van de riolering of de zuiveringstechnische werken belemmeren, niet mogen plaatsvinden. In overleg tussen de waterkwaliteitsbeheerder en de gemeente zal dus bepaald moeten worden, welke lozingen op openbare riolering dienen plaats te vinden, en wanneer op oppervlaktewater mag worden geloosd. Ook bij toepassing van artikel 3 dat handelt over de alternatieve voorziening, kan overleg tussen bevoegde instanties noodzakelijk zijn. Een alternatieve voorziening, die voor het oppervlaktewater afdoende bescherming biedt, kan namelijk voor andere aspecten zoals bodembelasting of hinder, dusdanige milieugevolgen hebben, dat toepassing daarvan om die reden niet toelaatbaar is. 2.3 Inhoud van het besluit Het Lozingenbesluit stimuleert conform het waterkwaliteitsbeleid de beperking van de emissie naar oppervlaktewater vooral met preventieve maatregelen. Het besluit richt zich daarbij vooral op afvalwaterlozingen en op emissies als gevolg van bespuiten en bemesten op percelen. 2.3.1 Afvalwaterlozingen vanaf erf of bedrijfsgebouwen Afvalwater met bestrijdingsmiddelen en meststoffen opvangen Het Lozingenbesluit verbiedt diverse lozingen van bestrijdingsmiddelen en meststoffen op oppervlaktewater vanaf het erf of de bedrijfsgebouwen, die met relatief eenvoudige preventieve maatregelen zijn te voorkomen. Zo is bijvoorbeeld het lozen van restanten van spuitvloeistof en van afvalwater van (inwendige) reiniging van spuit- en bemestingsapparatuur verboden. Dergelijk afvalwater met bestrijdingsmiddelen kan in het algemeen verdund verspoten worden op het perceel, waar de bespuiting heeft plaatsgevonden. Bovendien
15
kan de verdunning benut worden voor inwendige reiniging. Afvalwater met bestrijdingsmiddelen dat uiteindelijk toch afgevoerd moet worden, kan worden aangeboden bij een erkende verwerker of worden gezuiverd. Ook zogenaamd ’dun’ afvalwater met een laag gehalte aan meststoffen, bijvoorbeeld afvalwater van ammoniakwassers in stallen en schoonmaakwater van mestapparatuur kan veelal op een perceel worden uitgereden, zodat een lozing op oppervlaktewater voorkomen wordt. Afvalwater, dat bij gangbare bedrijfsactiviteiten ontstaat, kan op verschillende manieren verwijderd worden (zie hiervoor bijlage A).
meen worden voldaan bij de gangbare activiteiten die direct voortvloeien uit het telen van gewassen en regulier onderhoud van machines en gebouwen. Omdat de analyse-methode vaak mede bepaalt of een voorziening aan de betreffende concentratie-norm kan voldoen, zijn de doelvoorschriften gespecificeerd met een analyse-voorschrift voor bijvoorbeeld minerale olie en onopgeloste bestanddelen (NEN 6675 respectievelijk NEN 6621). Dit analysevoorschrift dient tevens voor de controle door de handhaver.
Erfverharding schoon houden Hemelwater dat van de erfverharding afstroomt of water waarmee de erfverharding wordt afgespoten mag geloosd Sanitair afvalwater zuiveren worden als dit niet door bedrijfsactiviBedrijfsafvalwater van huishoudelijke teiten is verontreinigd. Verontreiniging aard is bijvoorbeeld uit kantines afkomstig. De voorschriften voor lozin- kan veelal voorkomen worden door meststoffen, veevoer, afval en dergelijke gen van dit afvalwater zijn vergelijkaf te dekken of niet op de erfverharbaar met de voorschriften die in het ding op te slaan, apparatuur niet op Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater gesteld zijn voor huishoude- de erfverharding te stallen én door de lijke lozingen uit woonhuizen en bedrij- erfverharding ’bezemschoon’ te houden. Bestrijdingsmiddele mogen op grond ven. Binnen een bepaalde afstand tot van de Bmw niet op de erfverharding de riolering (40 meter voor een worden opgeslagen. beperkte lozing) geldt een lozingsverbod voor oppervlaktewater. In de praktijk betekent dit dat moet worden aan- 2.3.2 Lozingen vanaf percelen Lozingen vanaf de percelen kunnen met gesloten als de riolering daarvoor preventieve maatregelen aanzienlijk vervoldoende capaciteit heeft. Buiten die afstand tot de riolering, dient het afval- minderd worden. Het Lozingenbesluit water een voorziening voor individuele stelt voorschriften, waardoor goede landbouwpraktijk langs oppervlaktewabehandeling van afvalwater (IBA) te ter wordt aangescherpt en verplicht. passeren. Daarmee worden bij het bemesten of bespuiten van gewassen langs opperSpoelwater hergebruiken en schoonvlaktewater de difuse lozingen van maakwater bezinken Voor een aantal activiteiten op het erf bestrijdingsmiddelen of meststoffen of in de bedrijfsgebouwen is een afval- door verwaaiing of uit- en afspoeling fors beperkt. waterlozing niet te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het spoelen Talud niet meemesten en meespuiten van landbouwproducten, het reinigen Het meespuiten en meemesten van het van machines en gebouwen, die niet oppervlaktewater inclusief het talud gebruikt zijn voor de toepassing van bestrijdingsmiddelen of meststoffen, en wordt door zorgvuldig werken met een ontijzering van grondwater. Het Lozin- kantdop respectievelijk kantstrooivoorgenbesluit stelt voorschriften voor her- ziening voorkomen. Bespuiten van het talud is verboden. Het pleksgewijs toegebruik van spoelwater landbouwpropassen op het talud van daartoe toegedukten, teneinde de hoeveelheid afvalwater sterk te verminderen. Daar- laten bestrijdingsmiddelen zoals het naast dient spoel- of waswater met een aanstippen met een strijkstok, is echter hoog gehalte aan onopgeloste bestand- wel toegestaan, indien geen verwaaiing delen een zuiverings- of bezinkvoorzie- kan optreden. ning te passeren. Het Lozingenbesluit Geen risico’s bij vullen van spuitapparastelt hiertoe doelvoorschriften: een tuur gehalte aan onopgeloste bestanddelen Door spuitapparatuur zorgvuldig te of minerale olie dat niet overschreden vullen via een terugslagklep of buffermag worden. Met relatief eenvoudige voorzieningen kan daaraan in het alge- vat voor oppervlaktewater en de spuit-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
apparatuur op enige afstand van de sloot te zetten wordt het risico beperkt op een calamiteuze lozing op het oppervlaktewater. Driftbeperking De hoogte van de spuitboom en wind zijn sterk bepalend voor de druppeldrift. Om de druppeldrift substantieel te beperken is naast verlaging van de spuitboom bij de gangbare spuitapparatuur, zoals driftarme doppen of luchtondersteuning, een teeltvrije zone nodig. Bovendien is nog technische verbetering nodig om onder alle omstandigheden de spuitboom laag te houden. In het Lozingenbesluit worden maatregelen verplicht waarmee een vermindering van 90 % van de druppeldrift mogelijk is. Het gaat hierbij om een combinatie van voorschriften die betrekking hebben op technische voorzieningen aan spuitapparatuur, zorgvuldig handelen en perceelsinrichting. Zo bevat het besluit voorschriften inzake kantdoppen en drift-arme doppen, worden in het besluit regels gesteld omtrent het verlagen van de spuitboomhoogte en het (niet) spuiten bij harde wind en ziet het besluit onder meer op teeltvrije zones en het gebruik van vanggewassen en emissieschermen. Bij de driftbeperking wordt onderscheid gemaakt tussen neerwaarts en opwaarts spuiten. Neerwaarts spuiten Voor neerwaarts spuiten gelden de volgende driftbeperkende maatregelen. l het niet spuiten op het talud, l het gebruik van kantdoppen, l het gebruik van drift-arme doppen , l het instellen van een spuitboomhoogte op maximaal 50 cm, l het niet spuiten bij een windsnelheid van meer dan 5 m/s, tenzij een overkapte beddenspuit wordt gebruikt of bespuiting persé noodzakelijk is om een teeltbedreigende situatie af te wenden. l het aanhouden van een teeltvrije zone, waarop niet gespoten mag worden. Bij deze driftbeperkende maatregelen wordt een teeltvrije zone in plaats van een spuitvrije zone voorgeschreven, omdat in de praktijk bij de meeste teelten toch het hele gewas bespoten moet worden indien plagen en ziekten optreden. De teeltvrije zone wordt in het Lozingenbesluit gefaseerd voorgeschreven vanwege de kosten ten gevolge van opbrengstderving. Hiermee wordt voorts ruimte gegeven voor het ontwikkelen (en certificeren) van nieuwe drift-
16
arme technieken en teeltwijzen. (Zie verder tevens Hoofdstuk I onder 1.6) Bij het neerwaarts spuiten wordt onderscheid gemaakt tussen intensief en niet-intensief bespoten gewassen. Voor intensief-bespoten gewassen geldt een bredere teeltvrije zone, omdat deze zo vaak bespoten worden dat met het oog op de beperking van drift niet altijd het beste spuitmoment kan worden gekozen (het zogenaamde ’kalenderspuiten’). Voor de niet-intensief bespoten gewassen lopen praktijk-initiatieven om de belasting van het oppervlaktewater te verminderen door bijvoorbeeld het gebruik van een rijenspuit en uitsluitend bespuiten van het jonge gewas.
neerwaarts spuiten
Voor opwaarts spuiten gelden de volgende driftbeperkende maatregelen. l het niet spuiten op het talud, l het niet spuiten bij een windsnelheid van meer dan 5 m/s, tenzij een overkapte beddenspuit wordt gebruikt of bespuiting persé noodzakelijk is om een teeltbedreigende situatie af te wenden. l het aanhouden van een teeltvrije zone, waarop niet gespoten mag worden. l de gewassenrij direct naast de teeltvrije zone mag niet in de richting van het oppervlaktewater bespoten worden. Voor groot fruit moet een teeltvrije zone van tenminste 150 cm worden
Intensief bespoten gewassen
niet-intensief bespoten gewassen
aardappelen en uien bloembollen en -knollen aardbeien, asperges, prei, schorseneren, sla, peen, vruchtbomen, rozestruiken, coniferen, heesters, klimplanten
overige akkerbouwgewassen buitenbloemen overige vollegrondsgroenten overige boomkwekerijgewassen klein fruit grasland
Wanneer drift-arme spuitapparatuur wordt gebruikt is voor de intensief bespoten gewassen een smallere teeltvrije zone verplicht dan wanneer een gangbare veldspuit wordt gebruikt. Daarbij geldt : l geen teeltvrije zone, indien een emissiescherm wordt gebruikt; l een teeltvrije zone van tenminste 50 cm, indien een handgedragen spuit wordt gebruikt; l een teeltvrije zone van tenminste 100 cm, indien luchtondersteuning, een overkapte beddenspuit of een vanggewas wordt gebruikt; l een teeltvrije zone van tenminste 150 cm, indien een gangbare veldspuit (inclusief kantdoppen, drift-arme doppen en een lage spuitboom) wordt gebruikt. Voor de niet-intensief bespoten gewassen geldt een uniforme teeltvrije zone waarbij de gewassen tenminste 50 cm uit de slootkant moeten staan, zodat het loof niet over het talud hangt. Voor graan en grasland geldt een afstand van slechts 25 cm. Vanaf 2003 moet een 75 cm bredere teeltvrije zone worden aangehouden, of een nieuwe drift-arme spuittechniek of teeltwijze worden toegepast die een vergelijkbaar resultaat geven. Dit geldt voor intensief én niet-intensief bespoten gewassen. Opwaarts spuiten
aangehouden; fruitbomen op de slootkant zijn niet toegestaan. Vanaf 2003 moet een bredere teeltvrije zone worden aangehouden, of een nieuwe drift-arme spuittechniek of teeltwijze worden toegepast die een vergelijkbaar resultaat geven. Voor groot fruit moet dan een vanggewas (windsingel), emissie- of reflectiescherm of een teeltvrije zone van 600 cm worden aangehouden, óf een nieuwe drift-arme spuittechniek of teeltwijze worden toegepast die een vergelijkbaar resultaat geven. Het bovenstaande is in bijlage B in een schema weergegeven. Globaal wordt met de maatregelen uit het Lozingenbesluit in 2003 80 tot 90% driftreductie bereikt ten opzichte van de gangbare landbouwpraktijk voor inwerkingtreding van het besluit. Bij intensief bespoten gewassen wordt een driftreductie van 80-85% reeds in 2000 bereikt en wordt in 2003 een driftreductie van 90 tot 95% bereikt20. Mestvrije zone De teeltvrije zone mag niet worden bemest. Door deze mestvrije zone wordt de afspoeling en uitspoeling enigszins beperkt.. De komende jaren zal verder onderzocht worden of specifieke maatregelen voor de uit- en afspoeling van zowel meststoffen als bestrijdingsmiddelen langs het oppervlaktewater effectief en haalbaar zijn.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
Oppervlaktewater Oppervlaktewater is niet gedefinieerd in de Wvo. In de uitvoeringspraktijk van de Wvo wordt onder oppervlaktewater mede de oever en waterbodem begrepen. De teeltvrije zone wordt daarom vanuit de insteek van het talud gemeten. Ook uiterwaarden en buitendijkse gebieden worden als oppervlaktewater beschouwd. Hier gelden de driftbeperkende maatregelen alleen langs de sloten. In het besluit worden relatief eenvoudige en goedkope maatregelen, zoals het gebruik van driftarme doppen en het instellen van een lage spuitboomhoogte, langs alle oppervlaktewateren verplicht. Verder wordt de bovengenoemde teeltvrije zone niet langs greppels en droge sloten verplicht vanwege de geringe kosten-effectiviteit en het beperkte draagvlak bij de telers. 2.4 Vergunningverlening 2.4.1 Vigerende vergunningen In het Lozingenbesluit wordt de vergunningplicht gehandhaafd voor alle agrarische activiteiten waarvoor voor het tijdstip van het in werking treden van het Lozingenbesluit een vergunning is verleend of een ontvankelijke vergunningaanvraag is ingediend. De vigerende vergunningen worden door het van kracht worden van het onderhavige Lozingenbesluit niet buiten werking gesteld, tenzij de teler voor de in werking treding van het Lozingenbesluit een ontvankelijk verzoek tot intrekking heeft gedaan. Het ligt in de rede dat bij de vergunningverlening zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het bepaalde in dit Lozingenbesluit en dat de voorschriften in hun algemeenheid niet soepeler zijn dan in dit Lozingenbesluit. Agrarische activiteiten waar nagenoeg geen vollegrondsteelt aan de orde is, zoals champignonteelt, pot- en containerteelt, landbouwloonbedrijven of witloftrek, vallen niet onder het Lozingenbesluit. Ook voor deze activiteiten worden reeds vergunningen verleend. 2.4.2 Bollenteelt en boomkwekerij Waterkwaliteitsbeheerders zijn voor in werking treding van het Lozingenbesluit gestart met vergunningverlening op basis van het milieuconvenant voor de bollenteelt21 en de aanbevelingen van de Commissie Integraal Waterbeheer voor de boomkwekerij22. Het was daarbij de bedoeling deze kleine en intensieve teel-
17
ten niet met algemene regels te reguleren, maar met maatwerk in de vergunningen. In de uitvoering bleek echter dat vergunningverlening gecompliceerd was en tot veel administratieve lasten leidde voor bedrijven die bollen- of boomteelt als nevenactiviteit naast andere open teelten hebben en voor bedrijven die regelmatig, soms jaarlijks, nieuwe percelen in gebruik nemen. Voor deze bollen- en boomteelt-activiteiten, zoals de zogenaamde ’reizende bollenkraam’, zijn nog nauwelijks vergunningen verleend. Bij de voorbereiding van het Lozingenbesluit bleek verder dat door flexibiliteit in te bouwen enig maatwerk mogelijk is. Om deze redenen is besloten om het Lozingenbesluit ook van toepassing te laten zijn op lozingen ten gevolge van bollen- en boomteelt. Daarbij zijn een aantal uitzonderingen gemaakt. Het gaat om de volgende gevallen waarin wordt doorgegaan met de vergunningverlening. a. Lozingen waarvoor vóór het in werking treden van het Lozingenbesluit een (tijdelijke) vergunning is verleend of een ontvankelijke vergunningaanvraag is ingediend blijven vergunningplichtig. Vergunningen die voor de in werking treding van het Lozingenbesluit zijn ingetrokken vallen onder dit besluit. Lozingen waarvoor een aanvraag tot intrekking is ingediend komen met ingang van het tijdstip waarop de vergunning is komen te vervallen onder het besluit te vallen. b. Lozingen vanuit gebieden die op grond van de Wet op de waterhuishouding in een provinciaal waterhuishoudingsplan of een beheersplan van de waterkwaliteitsbeheerder zijn aangewezen als gespecialiseerd bollengebied blijven vergunningplichtig. Het gaat daarbij om gebieden waarin sprake is van een bepaalde hoge intensiteit van het bestrijdingsmiddelengebruik, slechte waterkwaliteit dan wel grootschalige nieuwe vestiging van bollenbedrijven. 2.4.3 Eén-document-gedachte In het Lozingenbesluit worden primair de lozingen ten gevolge van agrarische activiteiten gereguleerd. De van het Lozingenbesluit uitgezonderde activiteiten komen globaal overeen met agrarische activiteiten waarvoor de afgelopen jaren Wvo-vergunningverlening in gang is gezet. Het is mogelijk dat een aantal bedrijven met zowel een vergunning als met het onderhavige Lozingenbesluit te maken krijgt. Tot nu toe werd bij de uitvoering van de Wvo vanwege de hel-
derheid voor de lozer één document nagestreefd. De lozer werd verplichtingen opgelegd in een vergunning of in algemene regels. Het hanteren van één document voor een lozer is echter niet mogelijk zonder aan de uitgangspunten van algemene regels afbreuk te doen. Het aantal open teeltbedrijven met boom- of bollenteelt als nevenaktiviteit of met niet-agrarische nevenactiviteiten (kaasmakerij, mini-camping, etc.) neemt toe. Het is enerzijds schier onmogelijk om al deze combinaties en nevenactiviteiten in het Lozingenbesluit te reguleren. Anderzijds zou het niet mogelijk zijn een groot aantal bedrijven op uniforme wijze te reguleren indien de duizenden bedrijven die slechts voor een deelactiviteit buiten algemene regels vallen voor al hun activiteiten vergunningplichtig zouden blijven.
bevoegd gezag kan naar aanleiding van de melding nadere eisen stellen, bijvoorbeeld ter bescherming van zogenaamd kwetsbaar oppervlaktewater. l Het bevoegd gezag kan bepalen of voor een lozing bepaalde voorschriften niet gelden, bijvoorbeeld de uitzondering van biologische teelt voor de teeltvrije zone. Vanwege het grote aantal lozers en de vele jaarlijkse wijzigingen door met name perceelswisselingen en tijdelijke teelten is gekozen voor een meldingsregeling op grond waarvan een beperkte hoeveelheid informatie verplicht is, waardoor zo weinig mogelijk administratieve lasten voor telers en waterkwaliteitsbeheerders ontstaan. In feite moet gemeld worden of agrarische activiteiten worden uitgevoerd, waarbij lozingen kunnen ontstaan. Wijzigingen in de 2.5 Melding agrarische activiteiten moeten alleen gemeld worden, indien dit relevant is Op grond van de Wvo is melding van voor de lozing. Lozingen vanaf perceeen voorgenomen lozing aan het len, zoals drift en meemesten, komen bevoegd gezag verplicht, indien de ver- heel veel voor en worden jaarlijks vaak gunningplicht wordt opgeheven. In de gewijzigd. Hierdoor is een éénduidige Wvo is vastgelegd dat de Minister van verwerking van de meldingsgegevens en Verkeer en Waterstaat regels kan stellen perceelsregistratie noodzakelijk. De melmet betrekking tot de gegevens die bij ding van de percelen dient vooral voor de melding moeten worden verstrekt. het kenbaar en aanspreekbaar maken Bovendien moeten de meldingen gepu- van de lozer. Anders dan voor de afvalbliceerd worden ten behoeve van waterlozingen, hoeven daarom voor de bezwaar- en beroepsprocedures. Bij de lozingen vanaf de percelen geen emissiepublicatie kan overigens volstaan wor- beperkende maatregelen gemeld te worden met het vermelden van de lozer den. Voor de perceelsregistratie en veronder verwijzing naar de mogelijkheid werking van de meldingsgegevens wordt van inzage van de betreffende meldings- nog onderzocht of gebruik gemaakt kan formulieren. worden van bestaande registratie-systeDe waterkwaliteitsbeheerder moet op men en/of reeds vastgestelde gegevens. grond van artikel 24, onder b, van de Wvo de bij de melding verstrekte gege- 2.6 Gebiedsgerichte differentiatie vens inzamelen en registreren. De meldingsplicht in het Lozingenbesluit dient Dit Lozingenbesluit is een eerste stap de volgende doelen. naar vermindering van de emissies naar l Het bevoegd gezag, de waterkwaliteits- het oppervlaktewater. De maatregelen zijn niet voldoende om de waterkwalibeheerder, kan op grond van de melding beoordelen of de lozing onder het teitsdoelstellingen te bereiken, te meer Lozingenbesluit valt. Indien het laatste daar dit ook afhankelijk is van vermindering van de atmosferische depositie en niet het geval is, moet de lozer alsnog uitspoeling, die niet in dit besluit woreen vergunning aanvragen. Hiermee den gereguleerd. Omdat in het maatrewordt het voor de waterkwaliteitsbegelenpakket ook rekening is gehouden heerder ook duidelijk wie aanspreekmet bedrijven die met substantieel baar en verantwoordelijk is voor een hogere kosten te maken krijgen, voldoet lozing. Dit is onder meer ten behoeve van de voorlichting en handhaving van dit niet geheel aan de stand der techbelang. Evenzo kan ten behoeve van het niek. Aanscherping van de maatregelen maken van bezwaar en beroep, aan de is derhalve in sommige gevallen mogelijk met behulp van nadere eisen. hand van de melding voor belanghebMet name voor de zogenaamde bende derden duidelijk worden gemaakt welke lozers onder het Lozingenbesluit kwetsbare oppervlaktewateren is vanwege een bijzondere functie of watervallen.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
l Het
18
kwaliteitsdoelstelling een verdere of eerdere vermindering van de emissies noodzakelijk. Met betrekking tot kwetsbare wateren kunnen daarom maatregelen worden toegepast die verder gaan dan het maatregelenpakket in het Lozingenbesluit. Het gaat daarbij om gebiedsgerichte differentiatie waarbij globaal het volgende geldt. a. Verdergaande maatregelen kunnen worden voorgeschreven langs de zogenaamde ’kwetsbare oppervlaktewater’. Dit zijn wateren waaraan op grond van de Wet op de waterhuishouding in een provinciaal waterhuishoudingsplan of beheersplan van de waterkwaliteitsbeheerder een bijzondere functie of kwaliteitsdoelstelling is toegekend. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan functies voor zwemwater, oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater of oppervlaktewater met een ecologische doelstelling op het hoogste niveau. b. De verdergaande maatregelen worden door het stellen van nadere eisen voorgeschreven, waarbij bepaalde voorschriften uit de algemene regels in een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking worden aangescherpt. c. De gebiedsgerichte aanscherping is mogelijk ten aanzien van voorschriften voor bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard, voor hergebruik en lozing van spoelwater van landbouwprodukten en voor driftbeperking in het bijzonder de teeltvrije zone in combinatie met een spuittechniek.
Anderzijds vergroot het stellen van nadere eisen de beleidsvrijheid om lokaal en individueel op de waterkwaliteitseisen van het ontvangende oppervlaktewater te kunnen inspelen. Bij het stellen van een nadere eis moeten ook de individuele belangen van de lozer worden meegewogen. 2.8 Inventarisatie en Evaluatie
2.8.1 Inventarisatie driftbeperkende maatregelen In paragraaf 1.6 is aangegeven dat in 2001 een inventarisatie naar driftbeperkende maatregelen plaatsvindt. De inventarisatie dient enerzijds als basis voor het vaststellen van het tijdstip waarop bij Koninklijk besluit een bredere teeltvrije zone van kracht wordt. Anderzijds kan aan de hand van de inventarisatie worden bepaald of nieuwe alternatieve driftmaatregelen, dan wel een gebleken behoefte aan technische verbeteringen, aanleiding geven tot wijziging van het Lozingenbesluit. Daarbij zal onder meer de lijst van intensief bespoten gewassen worden beoordeeld. Met het voorgaande wordt de beoogde driftreductie van 90% in het kader van het Lozingenbesluit, in twee stappen gerealiseerd. Na een eerste fase waarin een aantal drift beperkende maatregelen direct van kracht wordt, worden in een tweede fase op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, in naar verwachting 2003, verdergaande driftbeperkende maatregelen in de vorm van een bredere teeltvrije zone voorge2.7 Nadere eisen schreven. In het kader van de tweede fase is het verder mogelijk dat nieuwe In het Lozingenbesluit heeft de waterkwaliteitsbeheerder de mogelijkheid om drift-arme technieken of (gecertificeerde) teeltwijzen met een vergelijkbaar in individuele gevallen nadere eisen te effect als gelijkwaardig alternatief in het stellen. Deze eisen kunnen ten aanzien Lozingenbesluit worden opgenomen. van in het Lozingenbesluit genoemde De eventuele procedure tot wijziging onderwerpen aan individuele lozers van het Lozingenbesluit vergt globaal worden opgelegd. Het is niet zo dat één jaar en zal uiterlijk begin 2002 moenadere eisen altijd en in elke situatie zullen worden gesteld. Dit hangt sterkt ten worden gestart. De procedure omvat een inspraakperiode. af van de lokale waterkwaliteit en de De inventarisatie laat onverlet dat mogelijkheden op bedrijfsniveau. Het waterkwaliteitsbeheerders daarop voorstellen van nadere eisen is een met uitlopend voor specifieke (milieuvrienrechtswaarborgen omgeven besluit, waarop de Algemene wet bestuursrecht delijke-)teelten of drift-arme technieken van toepassing is. Zo is een nadere eis- een smallere teeltvrije zone kan toestaan, indien de teler aantoont dat hierbeschikking vatbaar voor bezwaar of beroep. Van gestelde nadere eisen wordt mee een vergelijkbaar resultaat wordt bereikt. Hierdoor kunnen ontwikkelinkennisgegeven in één of meer dag-, week- of huis-aan-huisbladen. Enerzijds gen in de spuittechniek of bedrijfsvoeverhoogt het stellen van nadere eisen de ring en certificering daarvan relatief snel worden gehonoreerd. bestuurlijke lasten van de waterkwaliIn samenwerking met het landbouwteitsbeheerder zonder dat daar een bedrijfsleven zal een methodiek worden onkostenvergoeding tegenover staat.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
opgesteld voor het vergelijken en beoordelen van drift-arme spuittechnieken op een vergelijkbare wijze als die voor het classificeren van drift-arme doppen. 2.8.2 Evaluatie instrumentarium Uitgangspunt van het kabinetsbeleid inzake milieuregelgeving is het hanteren van generieke regels waar de homogeniteit van de emissies en/of activiteiten dit toelaat23. In het Lozingenbesluit is, zoals hiervoor aangegeven, een aantal mogelijkheden voor (gebiedsgerichte) differentiatie en flexibiliteit opgenomen. Dit is in feite de smeerolie’ van algemene regels, omdat hiermee enig maatwerk ten aanzien van de lokale waterkwaliteit en bedrijfsspecifieke omstandigheden mogelijk blijft. De uitvoeringspraktijk van de komende jaren zal uitwijzen in hoeverre daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van de vier maatwerk-instrumenten, te weten: a. vergunningverlening voor activiteiten waarbij grote of frequente afvalwaterstromen kunnen ontstaan (artikel 2), b. nadere eis voor zogenaamd kwetsbaar oppervlaktewater (artikel 6, 8, 13 en 14), c. uitwisseling van maatregelen met een gelijkwaardig effect (artikel 3) en d. mogelijkheden om nadere eisen te stellen aan de uitvoering van een bepaalde voorziening (artikel 6 tot en met 11). Daarnaast is het Lozingenbesluit zodanig afgebakend dat de huidige vergunningenpraktijk, voor bijv. witloftrek en boomkwekerij, in stand blijft. In 2001 zal een evaluatie worden uitgevoerd naar het gebruik van de mogelijkheden voor maatwerk in het Lozingenbesluit. Het is mogelijk dat de evaluatie uitwijst dat niet of nauwelijks gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheden om binnen de algemene regels alternatieve of verdergaande specifieke voorschriften te stellen. Het is ook mogelijk dat uit de evaluatie blijkt dat in de vergunningverlening uniforme voorschriften worden gesteld. In een dergelijk geval, zal voor de betreffende lozingen en/of activiteiten worden bezien of de mogelijkheden voor maatwerk moeten worden veranderd. Hoofdstuk III Handhaving 3.1 Bestuursrecht en strafrecht Bij de handhaving van de voorschriften die krachtens het Lozingenbesluit zijn gesteld dient men zich er rekenschap
19
van te geven dat de artikelen 1, 3, 13, 14, 15, 17, 23 en 26 op zowel de Wvo als de Bmw zijn gebaseerd. De Wvo voorziet in zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke handhavingsinstrumenten. De Bmw verschaft uitsluitend strafrechtelijke instrumenten. Op grond van artikel 24, onder a, van de Wvo draagt de waterkwaliteitsbeheerder de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die krachtens dit besluit zijn gesteld. Op grond van artikel 25 van de Wvo, juncto artikel 18.4 Wm, wijst hij de ambtenaren aan die binnen het beheersgebied van de waterkwaliteitsbeheerder belast zijn met het toezicht op de naleving van de voorschriften krachtens de Wvo en dus ook van dit Lozingenbesluit. Buiten de politie met haar algemene opsporingsbevoegdheid kan de Minister van Justitie, ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving, op basis van artikel 1a, onder 1º en 2°, juncto artikel 17, eerste lid, onder 2°, van de Wet op de economische delicten (verder aangeduid als WED) ook buitengewone opsporingsambtenaren (BOA) aanwijzen. Door middel van een categoriale aanwijzing heeft de Minister van Justitie ambtenaren van de waterkwaliteitsbeheerders als zodanig aangewezen. De verleende bevoegdheden beperken zich niet slechts tot de Wvo, maar omvatten onder meer ook de handhaving van relevante artikelen van de Bmw. De waterkwaliteitsbeheerders beschikken derhalve over een breed scala aan bevoegdheden en instrumenten: enerzijds de bestuursrechtelijke bevoegdheden (toezichthoudende bevoegdheden) en instrumenten (met name het toepassen van bestuursdwang en opleggen van een dwangsom) en anderzijds de strafrechtelijke bevoegdheden en instrumenten. Indien de handhaving plaatsvindt op grond van de Bmw zal per definitie gebruik worden gemaakt van het strafrechtelijk spoor. Handhaving van deze wet is primair de taak van (met name) de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van de ambtenaren van de arbeidsinspectie. De betreffende ambtenaren zijn ingevolge een beschikking van de Minister van Justitie belast met de opsporing van overtredingen van de Bmw voorzover deze overtredingen economische delicten zijn in de zin van de WED. De controle en handhaving van dit
besluit zal in de praktijk in de eerste plaats plaatsvinden op basis van de gegevens, die bij de melding zijn overlegd. Indien de verplichte melding achterwege blijft, kan bestuursrechtelijk worden opgetreden door onder meer het opleggen van een dwangsom. Daarnaast is een strafrechtelijke sanctie mogelijk: niet-melden wordt ingevolge artikel 1a, onder 2°, van de WED aangemerkt als een economisch delict. Het niet-melden is krachtens artikel 2, eerste lid, van de WED een misdrijf, voorzover er sprake is van opzet. In de andere gevallen gaat het om een overtreding. De overtreding kan ingevolge artikel 6, eerste lid, onder 4°, van de WED worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Momenteel geldt een geldboete van maximaal vijfentwintigduizend gulden. Betreft het een misdrijf, dan is de straf krachtens artikel 6, eerste lid, onder 2°, van de WED een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie. Van het niet-melden moet worden onderscheiden het niet-voldoen aan de algemene regels. Ook in dat geval staan de eerder genoemde middelen tot bestuursrechtelijke handhaving ter beschikking. Ook het niet-voldoen aan de algemene regels die op grond van de Wvo zijn gesteld is ingevolge artikel 1a van de WED een economisch delict. Dit geldt ook voor de nadere eisen die p grond van de algemene regels gesteld kunnen worden. Het opzettelijk nietvoldoen aan de algemene regels is blijkens artikel 2, eerste lid, van de WED een misdrijf. Het niet opzettelijk nietvoldoen aan de algemene regels wordt aangemerkt als een overtreding. De overtreding kan ingevolge artikel 6, eerste lid, onder 3°, van de WED worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie. Betreft het een misdrijf dan is de straf krachtens artikel 6, eerste lid, onder 1°, van de WED een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Overtreding van algemene regels die (mede) op basis van de Bmw zijn gesteld wordt tevens ingevolge artikel 1a, onder 3°, van de WED aangemerkt als een economisch delict.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
3.2 Handhavingsplan Alleen in de bollenteelt en boomkwekerij en in West-Nederland24 hebben telers ervaring met maatregelen langs het oppervlaktewater en de regelgeving op grond van de Wvo. Voor een groot aantal telers omvat dit Lozingenbesluit nieuwe verplichtingen en zal dit, ondanks de informatie en voorlichting vooraf, ook gedurende het teeltseizoen afwegingen in de bedrijfsvoering vragen. In het eerste teeltseizoen zullen de handhavende instanties een balans moeten zoeken tussen enerzijds voorlichting en advies en anderzijds optreden, kortom tussen zachte en harde dwang. Bestuursrechtelijke handhaving van het Lozingenbesluit zal gelet op de aard van de voorschriften in de praktijk vaker worden toegepast dan strafrechtelijke handhaving, omdat hiermee het voorkomen of beëindigen van een illegale lozing en/of het herstellen van de gevolgen van de illegale lozing beoogd worden. Bovendien kunnen bij bestuursrechtelijke handhaving ook toezichthouders worden ingezet, waardoor er meer capaciteit beschikbaar is. Daarom zal het zwaartepunt van de handhaving in het algemeen bij de waterkwaliteitsbeheerder liggen. Dit is in lijn met de aanpak voor andere milieuregelgeving, waar de overheid-instantie die het meeste belang heeft bij de naleving en handhaving van het Lozingenbesluit, in dit geval de waterkwaliteitsbeheerder, primair verantwoordelijk is voor de handhaving. De handhaving van dit besluit zal in de praktijk plaatsvinden op basis van een plan van aanpak, waarin waar nodig voor specifieke voorschriften handhavingsprotocollen zullen worden opgenomen (zie ook toelichting artikel 16). In het kader van het plan van aanpak worden door de betrokken handhavende instanties afspraken gemaakt over de verdeling van taken en de samenwerking, teneinde een zo doelmatig mogelijke controle en handhaving te bewerkstelligen. Dit is vooral van belang voor de activiteiten van de Algemene Inspectiedienst en de Waterkwaliteitsbeheerder, omdat deze beiden op grond van dit Lozingenbesluit een taak in de handhaving daarvan hebben. Handhaving is naast voorlichting essentieel voor de naleving van het Lozingenbesluit. De inspanningen die gemoeid zijn met de voorlichting en handhaving van dit Lozingenbesluit komen in de plaats van de inspanningen
20
die gemoeid zouden zijn met het verlenen en handhaven van vergunningen. Omdat de vergunningverlening slechts in enkele teeltsectoren op gang is gekomen, betekent dit dat bij de waterkwaliteitsbeheerders naast afstemming en samenwerking met de Algemene Inspectiedienst, een verschuiving in bestaande capaciteit en waar nodig uitbreiding daarvan noodzakelijk is. Voor het justitiële apparaat is de noodzakelijke extra capaciteit beperkt. De bij de melding verstrekte gegevens vormen het uitgangspunt voor de controle-activiteiten. In ieder geval zal rekening worden gehouden met de sterk uiteenlopende situaties en activiteiten die object van controle vormen. Zo kan op de eerste plaats onderscheid worden gemaakt tussen controlebezoeken bij de bedrijfsgebouwen (erfsituatie) en veldcontroles (percelen). Bedrijfscontroles zullen onder meer gericht zijn op de controle van de vereiste permanent aanwezige voorzieningen, bijvoorbeeld het stallen en reinigen van voertuigen en het spoelen van produkten. In de artikelen 7 tot en met 10 zijn een aantal doelvoorschriften opgenomen ten aanzien van het gehalte aan opgeloste bestanddelen, minerale olie en ijzer. Tevens zijn mede ten behoeve van de controle en handhaving analyse-voorschriften opgenomen, die in feite een specificatie van het doelvoorschrift geven. Uitgangspunt bij doelvoorschriften is dat de lozer verantwoordelijk is voor het aantonen of aan het voorschrift wordt voldaan. Echter, vanwege het feit dat de afvalwaterlozingen zeer variabel zijn en sterk bepaald worden door de bedrijfs- of lozingssituatie, hoeft de teler zelf geen afvalwatermonster te nemen en die te analyseren. Dit gebeurt door de handhaver na een bedrijfscontrole volgens het betreffende analyse-voorschrift. Om deze reden kan de waterkwaliteitsbeheerder nadere eisen stellen aan de uitvoering en situering van de controlevoorziening. Veldcontroles hebben onder meer betrekking op de inrichting van het perceel (teeltvrije zone) en op een aantal voorschriften, die in feite slechts controleerbaar zijn op het moment dat de teler op het perceel actief is bij onder meer het toepassen van bestrijdingsmiddelen of meststoffen. Hierbij valt met name te denken aan het gebruik van de juiste apparatuur zoals kantdoppen e.d. en gedragsvoorschriften, zoals spuiten bij een beperkte windkracht. Met name op overtreding
van de laatstgenoemde categorie voorschriften zal de teler in de praktijk veelal slechts op heterdaad kunnen worden betrapt. Dit gegeven vereist een specifieke aanpak, controlebezoeken zullen moeten worden toegesneden op het spuitritme van de telers. In het plan van aanpak handhaving is één en ander verder uitgewerkt. 3.3 Naleving Hoewel voor een groot aantal telers dit Lozingenbesluit nieuwe en soms ingrijpende verplichtingen met zich meebrengt, wordt een belangrijke mate van spontane naleving verwacht. Veel telers hebben inmiddels één of enkele teeltseizoenen ervaring met vergelijkbare maatregelen die op grond van afspraken tussen waterschappen en gewestelijke land- en tuinbouworganisaties worden uitgevoerd. Het eerdergenoemde implementatieplan PAREL in West-Nederland, een stimuleringsproject25 in Friesland en Flevoland en de voorlichting in het kader van het Meerjarenplan Gewasbescherming hebben bijgedragen aan de bewustwording en het draagvlak bij telers over de noodzaak van emissiebeperkende maatregelen. Te meer daar zorgvuldig spuiten en beperking van drift in het algemeen ook het resultaat van de bespuiting voor het gewas verbetert. Kantdoppen en drift-arme spuitdoppen zijn inmiddels gangbaar. De classificatie van spuitdoppen, die ten behoeve van dit Lozingenbesluit wordt gerealiseerd, zal het gebruik van doppen eveneens stimuleren. Maatregelen voor de afvalwaterlozingen werden de laatste jaren al in toenemende mate genomen mede door de voorlichting en adviezen van de waterschappen en afspraken hierover met telers. De teeltvrije zone is voor veel telers een ingrijpende maatregel. In de voorlichting zullen daarom de noodzaak én de verschillende keuze-mogelijkheden van deze maatregel aandacht krijgen. Als dit niet voldoende blijkt zal hieraan in de handhaving extra aandacht besteed moeten worden. Het niet aanhouden van een teeltvrije zone moet weliswaar tijdens de bespuiting op heterdaad worden aangetoond. Echter, een teeltvrije zone is goed controleerbaar en bespuiten is dermate gangbaar, dat de kans om een overtreding aan te tonen groot is. Dit is mede een overweging geweest om een teeltvrije in plaats van een spuitvrije zone te verplichten.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
Hoofdstuk IV Overgangsrecht De meeste voorschriften uit het Lozingenbesluit worden verplicht op het moment van in werking treding van het Lozingenbesluit op [1 januari 2000]. Voor de meeste bestaande afvalwaterlozingen kan door relatief eenvoudige maatregelen in de bedrijfsvoering of door een gedragsverandering aan de nieuwe voorschriften worden voldaan. Voor voorschriften waaraan aanzienlijke (investerings-)kosten zijn verbonden, geldt een overgangstermijn. Dit betreft maatregelen en handelingen die betrekking hebben op de riolering en het hergebruik van spoelwater, waarvoor voor een aantal bedrijven reeds forse investeringen zijn gedaan. Voor bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard zijn de overgangsbepalingen in lijn met die van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Deze overgangstermijnen hebben mede tot doel eventuele kapitaalsvernietiging te voorkomen van reeds bestaande of op grond van de algemene regels aan te leggen zuiveringsvoorzieningen als gevolg van de aanleg van riolering na inwerkingtreding van het Lozingenbesluit. Voor nieuwe lozingen van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard gelden geen overgangstermijnen. De driftbeperkende maatregelen, met name de teeltvrije zone, vergen een aanzienlijke aanpassing van de bedrijfsvoering of een opbrengstderving. Daarom wordt de driftbeperking in twee stappen verplicht en geldt voor de tweede stap een overgangstermijn tot 2003. De eerste stap is voor alle gewassen vanaf 2000 verplicht. Dit betekent dat ook voor wintergewassen of meerjarige gewassen, die reeds voor inwerkingtreding van het Lozingenbesluit geplant, gepoot of gezaaid zijn, deze teeltvrije in acht moet worden genomen. In de praktijk wordt dit al bij veel teelten gedaan. In de bollenteelt en meerjarige boomteelt of vaste plantenteelt gebeurt dit in het kader van de vergunningverlening en in de fruitteelt in het kader van afspraken tussen gewestelijke land- en tuinbouworganisaties en waterschappen26. Voor de fruitteelt worden teeltvrije zones op smalle percelen in drie stappen verplicht en geldt een ruimere overgangstermijn tot 2005. Zodoende wordt rekening gehouden met het vervangingsritme van fruitbomen en mogelijke herinrichting van percelen bij nieuwe aanplant. Een aantal relatief eenvoudige drift-
21
beperkende maatregelen, zoals driftarme doppen en niet spuiten bij harde wind, zijn inmiddels gangbaar. Dit mede door de regionale afspraken die waterkwaliteitsbeheerders en gewestelijke land- en tuinbouworganisaties hierover hebben gemaakt. Voor dergelijk maatregelen geldt geen overgangsrecht. Hoofdstuk V Bestuurlijke en maatschappelijke lasten
financiering-systematiek van het waterkwaliteitsbeheer. De rijksoverheid zal bestaande middelen inzetten voor het faciliteren van de uitvoering van het Lozingenbesluit, onder andere voorbereiding van de voorlichting en monitoring en onderzoek ten behoeve van de voorgenomen inventarisatie van drift-arme techniek en teeltwijze en de evaluatie. Dit in samenhang met activiteiten in het kader van bijvoorbeeld het Meerjarenplan Gewasbescherming.
5.1 Bestuurlijke lasten 5.2 Bedrijfseffecten In het Lozingenbesluit wordt voor het merendeel van de agrarische bedrijven de vergunningplicht opgeheven. Administratief wordt de vergunningaanvraag daarbij vervangen door de melding. Dit brengt voor de waterkwaliteitsbeheerder minder bestuurlijke lasten met zich mee, omdat geen beschikking volgt. Wanneer de waterkwaliteitsbeheerder gebruik maakt van de mogelijkheid tot het stellen van een nadere eis, is wel een beschikking noodzakelijk. Voor het grootste deel van de lozingen of bedrijven zal dit niet aan de orde zijn. Voor de voorlichting en handhaving van het Lozingenbesluit is wel een forse investering noodzakelijk. Omdat voor de open teelt en veehouderij, met uitzondering van de bollen- en boomteelt, nauwelijks vergunningverlening op gang is gekomen, is hier nog niet eerder in geïnvesteerd. Voorlichting en handhaving van dit Lozingenbesluit zal voor de waterkwaliteitsbeheerders een toename van de bestuurlijke lasten betekenen. Op basis van ervaringen van regionale projecten27 en van het Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw kan de benodigde capaciteit voor de uitvoering van het Lozingenbesluit geschat worden. Globaal is per duizend telers een half mensjaar nodig voor de voorlichting en verwerking en registratie van de melding en een heel mensjaar voor controle en handhaving (incl. surveillances). Op landelijke schaal gaat het om ongeveer 100 mensjaar (bij waterschappen én AID). Met name de beschikbare capaciteit bij waterschappen voor de handhaving is momenteel nog onvoldoende en afstemming en samenwerking met de Algemene Inspectiedienst, een verschuiving in bestaande capaciteit en waar nodig uitbreiding daarvan is noodzakelijk. Waterschappen kunnen hiervoor in beginsel uit eigen middelen in voorzien via de
5.2.1 Bedrijfs-economisch onderzoek In een onderzoek naar de lastenverzwaring in de land- en tuinbouw28 zijn de gevolgen van het vigerende milieubeleid voor de continuïteitsperspectieven van bedrijven in beeld gebracht. De mogelijkheden om de extra kosten ten gevolge van het milieubeleid en het Lozingenbesluit op te vangen worden niet alleen door de omvang van de kosten, maar ook door Europese prijsontwikkelingen bepaald. Door stijgende kosten zal weliswaar zelden een acuut faillissement optreden, maar zullen noodzakelijke bedrijfsinvesteringen niet uitgevoerd kunnen worden en zal uiteindelijk de bedrijfscontinuïteit in gevaar komen. Verschillende bedrijven hebben reeds slechte continuïteitsperspectieven los van de extra milieulasten. Met name in de vollegrondsgroententeelt heeft 30% van de bedrijven al een slecht continuïteitsperspectief. Bij de totstandkoming van het Lozingenbesluit zijn in een apart onderzoek29 de kosten van emissie- en driftbeperkende maatregelen en mogelijke gevolgen voor de bedrijfscontinuïteit in kaart gebracht. In dit onderzoek zijn de gevolgen van verschillende (pakketten van) emissiebeperkende maatregelen voor de bedrijfstypen akkerbouw, gespecialiseerde- en gemengde melkveehouderij, vollegrondsgroenten en fruitteelt in verschillende regio’s geanalyseerd. De resultaten van dit onderzoek zijn mede bepalend geweest voor het pakket van maatregelen dat in het Lozingenbesluit is verplicht. Navolgende gegevens over kosten van maatregelen zijn afkomstig uit dit onderzoek, na bijstelling op grond van het definitieve pakket van maatregelen in het Lozingenbesluit.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
5.2.2 Financiële lasten De grootste kosten worden veroorzaakt door de teeltvrije zone bij de verschillende bedrijfstypen in combinatie met investeringen in spuittechnieken en de toepassing van vanggewassen of emissieschermen. Voor veel gewassen is een teeltvrije zone van 25 cm of 50 cm reeds gangbare landbouwpraktijk, maar op een groot aantal percelen zal toch sprake zijn van enige opbrengstvermindering. Op veel bedrijven in de akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt zullen op basis van de huidige schatting van de extra kosten investeringskosten in drift-arme spuittechniek hoger zijn dan de kosten door opbrengstvermindering ten gevolge van de 75 cm bredere teeltvrije zone in 2003. In de fruitteelt zijn de kosten van een teeltvrije zone hoger dan bij andere gewassen. Naast het opbrengstverlies ten gevolge van het verlies van bomenrijen kan bij langjarige teelten vanwege de perceelsinrichting met bestaande bomenrijen het perceel niet meteen optimaal benut worden en moeten productieve fruitbomen in de teeltvrije zone soms vervroegd worden afgeschreven. Bij nieuwe aanplant, op nieuwe en heringerichte percelen zijn deze hogere kosten niet aan de orde. De overgangstermijnen voor fruitteelt sluiten globaal aan bij het normale vervangingsritme van boomgaarden, waardoor de kosten vanwege versneld afschrijven van fruitbomen beperkt zijn. De kosten in de bollenteelt en boomkwekerij die voortvloeien uit dit Lozingenbesluit zijn beperkt, omdat in deze teelten veel van de maatregelen reeds in het kader van de Wvo-vergunningverlening zijn genomen. De aanvullende verplichtingen in het Lozingenbesluit zijn aanscherping van driftbeperking voor intensief bespoten gewassen in 2003. Voor een aantal bedrijven betekent dit dat op een deel van de percelen de teeltvrije zone 75 cm breder wordt. Juist voor deze hoogrenderende teelten zullen echter ook aanschaf van nieuwe spuittechnieken aantrekkelijk zijn. De jaarlijkse kosten van de bredere teeltvrije zone verschillen sterk per gewas, maar betreft in de bollen- en boomteelt globaal enkele honderden guldens30.
22
Gemiddelde kosten van driftbeperkende maatregelen (gulden per jaar per bedrijf) bedrijfstype
akkerbouw gespecialiseerde melkveehouderij gemengde melkveehouderij vollegrondsgroenteteelt fruitteelt
regio met
regio met
laagste kosten
hoogste kosten
1.700 300 900 <100
3.900 600 3.100 5.300
De jaarlijkse kosten voor de sanering of beperking van afvalwaterlozingen rondom gebouwen en van beperken van meemesten van sloten bedragen f 1000,- tot f 2000,- per bedrijf. Hierbij is uitgegaan van een situatie waarin geen loonspuiter wordt ingehuurd en van de uit milieuhygiënisch oogpunt beste en vaak duurste oplossing, de zogenaamde milieuhoek. Preventieve maatregelen in de bedrijfsvoering zijn vaak goedkoper. De hieronder weergegeven gemiddelde kosten per bedrijfstype geven daarom een ’worst-case’. De kosten van de emissiebeperkende maatregelen zullen grotendeels ten laste komen van het gezinsinkomen. De extra kosten ten gevolge van het Lozingenbesluit betekenen vooral voor de akkerbouw, de groenteteelt en de fruitteelt een substantiële vermindering van dit inkomen.
Nederland
2.400 500 600 1.700 1.900
het huishoudelijke afvalwater van de nabijgelegen woning. Drukriolering is in buitengebieden gebruikelijk. Aan de hand van de Leidraad Riolering31 kunnen de kosten voor aansluiting op de riolering (investering en rioolrecht) geschat worden op ruim tweeduizend gulden per jaar voor een afstand van 40 meter, mits uitgegaan wordt van een afschrijving over 15 jaar. De aanwezigheid van dijk-, weg- en waterwegkruisingen en de aanleg van rioleringen onder verhard oppervlak, vormen barrières die kostenverhogend werken.. De emissiebeperkende maatregelen, met name de driftbeperkende maatregelen, hebben geen gevolgen voor de continuïteit van de melkveehouderijbedrijven. Voor de akkerbouw-, de vollegrondsgroententeelt- en fruitteeltbedrijven hebben de driftbeperkende maatregelen in een gemiddelde situatie
verstrijken van alle overgangstermijnen wordt verplicht. Daarbij is geen rekening gehouden met nieuwe teelt-technische ontwikkelingen, waardoor naar verwachting andere maatregelen mogelijk worden, of met de dynamiek in de economische afwegingen op bedrijfsniveau. Verwacht mag worden dat de kosten in de loop van de jaren zullen afnemen. Door optimalisering van de inzet van vaste arbeid en machines, schaalvergroting optimaliseren van het bouwplan en perceelsinrichting zullen de vaste kosten afnemen. Een bijdrage is ook te verwachten van het dempen van sloten, landinrichtingsprojecten en kavelruil. De teeltvrije zones zullen een impuls geven aan de ontwikkeling van nieuwe drift-arme spuittechniek.
5.2.3 Administratieve lasten Naast financiële lasten krijgt de teler ook te maken met administratieve lasten. Bij het grote aantal agrarische bedrijven dat onder de reikwijdte van het Lozingenbesluit valt, zal veelvuldig sprake zijn van wisselende lozingssituaties, met name op perceelsniveau. Uitgangspunt bij de praktische uitwerking van de melding is dat vanwege de grote omvang van het aantal lozers en de vele jaarlijkse wijzigingen de benodigde informatie zo beperkt mogelijk moet zijn én met zo weinig mogelijk administratieve lasten moet worden ingezameld. De omvang van de administraGemiddelde gevolgen voor gezinsinkomen per bedrijfstype tieve lasten is echter kleiner dan in geval van een vergunning-aanvraag. Bij bedrijfstype omzet gezinsinkomen gemiddelde negatief de evaluatie van het instrumentarium in (gulden per (gulden per totale kosten effect op 2001 (zie hiervoor paragraaf 2.8.2) zal jaar) jaar) van maatgezinsinaandacht besteed worden aan het regelen (gulden/ komen kwantificeren van de feitelijke adminisjaar per bedrijf) tratieve lasten. Om te bepalen of een activiteit of akkerbouw 340.000 71.000 3.900 5% teler onder het Lozingenbesluit valt, is gespecialiseerde melkveehouderij 352.000 85.000 2.000 2% aangesloten bij de systematiek van de gemengde melkveehouderij 346.000 67.000 2.100 3% Landbouwtelling. Globaal vallen telers vollegrondsgroenteteelt 392.000 63.000 3.200 5% die in 1998 opgave-plichtig waren in fruitteelt 332.000 42.000 3.400 8% het kader van de Regeling Landbouwtelling 1998 onder het Lozingenbesluit. De algemene bedrijfsgegevens die nodig Voor een beperkt aantal bedrijven is geen gevolgen voor de continuïteit. In zijn voor de melding sluiten hierop aan. aansluiting op de riolering verplicht. de waterrijke gebieden kunnen door Er wordt [nog voor in werking treding Vaak bestaat in de buitengebieden, ongunstige bedrijfsomstandigheden, van het besluit] onderzocht in hoeverre voorzover er riolering aanwezig is, wei- zoals een groot aantal sloten per hecnig overcapaciteit die benut kan wortare, met name de fruitteeltbedrijven in ten behoeve van de melding gebruik gemaakt kan worden van de gegevens den voor grotere bedrijfsafvalwaterstro- de financiële problemen komen. De men. Aansluiting op de riolering is maatregelen ter beperking van afvalwa- in bestaande registratie-systemen. De voor bedrijfsafvalwater van huishoude- terlozingen en de emissie van meststof- teler zou dan ook kunnen melden door lijke aard vaak wel mogelijk. Met uitfen geven geen onoverkomenlijke finan- bijvoorbeeld de waterkwaliteitsbeheerder te machtigen om gebruik te maken zondering van omvangrijke lozingen ciële problemen. van reeds vastgelegde gegevens in regiskan veelal aangesloten worden op de Bij de berekening van bovengetratie-systemen. gemeentelijke riolering of op een voor- noemde kosten is uitgegaan van het ziening voor individuele zuivering van maatregelenpakket, zoals dat na het
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
23
5.3 Economische gevolgen voor derden Door het IKC-Landbouw is een kwalitatieve analyse verricht naar de economische gevolgen voor derden als gevolg van het Lozingenbesluit. In het algemeen worden de gevolgen van het verplichte maatregelenpakket voor derden genivelleerd door autonome ontwikkelingen, zoals de afname van de landbouwbedrijven, minder gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen en de toename van productiviteit op de bedrijven. Er is geen branche die in zijn geheel schade zal gaan ondervinden door invoering van het Lozingenbesluit. Leveranciers van machines en diensten kunnen zelfs positieve effecten verwachten als gevolg van investeringen in bijvoorbeeld spuitapparatuur, kantstrooivoorzieningen, olie-en/of slibvangers en de aanleg van de zogenaamde milieuhoek. Desondanks kunnen er binnen een branche individuele bedrijven zijn die wel negatieve gevolgen ondervinden van het Lozingenbesluit. Onderstaand volgt een korte beschrijving van bedrijven en activiteiten voor wie dit mogelijk het geval is. Afnemers van producten en leveranciers van hulpstoffen Door de invoering van teeltvrije zones langs oppervlaktewater neemt het areaal aan land- en tuinbouwgewassen met 1 tot 2 % af. Afnemers van landbouwproducten, zoals veilingen en de verwerkende industrie, zullen in het eerste jaar van invoering van de algemene regels derhalve worden geconfronteerd met een geringere gewasopbrengst. Ook zal het gebruik van bestrijdingsmiddelen en meststoffen iets afnemen. Echter de vermindering van het areaal van de diverse gewassen is niet uitzonderlijk te noemen. De jaarlijkse schommelingen zijn doorgaans veel groter dan de afname van het teelt-areaal door invoering van teeltvrije zones. Leveranciers van machines Diverse voorschriften in het Lozingenbesluit maken bestaande apparatuur overbodig en maken de aanschaf noodzakelijk van nieuwe machines, werktuigen, apparatuur of onderdelen. Producenten van voor naleving van het Lozingenbesluit minder bruikbare machines zullen er op achteruitgaan, tenzij ze door aanpassing van het product of de afzetmarkt een alternatief vinden. De voorlichting over de voorschriften in het Lozingenbesluit is erop
gericht producenten (bijvoorbeeld de Federatie Agrotechniek) te laten inspelen op deze veranderingen. Leveranciers van diensten De maatregelen maken het voor sommige landbouwbedrijven noodzakelijk om extra diensten, met name van landbouwloonbedrijven, af te nemen, bepaalde diensten zullen daarentegen verminderd of beëindigd worden. Vliegtuigspuiten op de buitenste spuitbaan van percelen langs oppervlaktewater is niet meer toegestaan. Vliegtuigspuiten is een gangbare spuittechniek. Na inwerkingtreding van het Lozingenbesluit is vliegtuigspuiten alleen nog midden op het perceel mogelijk, de buitenste spuitbaan zal met een veldspuit gespoten moeten worden. Dit laatste is bijvoorbeeld mogelijk door vanaf een rijpad langs het oppervlaktewater met een halve spuitarm te spuiten. Of vliegtuigspuiten een gangbare spuittechniek blijft hangt af van de mogelijkheden om in de praktijk onder alle omstandigheden met een andere techniek alleen de buitenste spuitbaan te bespuiten. Mede gezien de ontwikkelingen in het toelatingsbeleid voor vliegtuigtoepassingen is sprake van een normaal maatschappelijk risico.
De kosten die daarbij op korte termijn door de telers moeten worden gedragen vanwege (beperkt) productieverlies ten gevolge van bijvoorbeeld teeltvrije zones, wegen daarbij niet op tegen de verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie op lange termijn als gevolg van een sterk afnemende diversiteit aan gewassen. 5.4.2 Goede landbouwpraktijk in omringende landen De maatregelen in het kader van het Lozingenbesluit geven mede invulling aan de goede landbouwpraktijk. In een aantal omringende landen zijn de lokale omstandigheden voor agrarische activiteiten en de voorzorgsmaatregelen ten aanzien van oppervlaktewater vergelijkbaar met die in Nederland en derhalve relevante factoren met het oog op de concurrentiepositie.
Denemarken Tot voor kort werd in Denemarken een zeer stringent grondwaterbeschermingsbeleid gehanteerd voor wat betreft de toepassing van bestrijdingsmiddelen. Het beleid was dermate stringent dat er een aantal moeilijkheden is ontstaan bij de (feitelijke) onderbouwing ervan. Dit heeft er toe geleid het beleid ten aanzien van oppervlaktewater in relatie tot bestrijdingsmiddelen vooralsnog minder 5.4 Concurrentiepositie Nederland ver is uitgewerkt. Nederlands weten5.4.1 Europese harmonisatie van het toe- schappelijk onderzoek en -beleid worden daarbij nauwlettend gevolgd. latingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen De EEG-Richtlijn 91/414 heeft tot doel Verenigd Koninkrijk het beoordelen en toelaten van gewas- In sommige delen van het Verenigd Koninkrijk bestaat een met Nederland beschermingsmiddelen in Europa te harmoniseren. In het kader van de toe- vergelijkbare situatie wat betreft de lating kunnen in het wettelijk gebruiks- relatie tussen landbouw en oppervlaktewater. Daarbij ligt ten dele de nadruk voorschrift (’etiket’) van bestrijdingsop de bescherming van fauna aan de middelen aanvullende eisen worden gesteld ten aanzien van de bescherming randen van percelen. Als uitwerking van het faunabeheer zijn er onbeteelde van oppervlaktewater. Daarbij is er voor de lidstaten ruimte om afhankelijk zones langs bijvoorbeeld ecologisch van afwijkende landbouwkundige, fyto- gevoelige waterlopen. Indirect draagt dit bij aan bescherming van het oppersanitaire en ecologische omstandighevlaktewater. Voor kleinere waterlopen den in eigen land aanvullende risicobeperkende maatregelen te formuleren. wordt overwogen een generieke spuitIn de OECD vindt er een vergelijkbare vrije zone van circa 1 meter in te voeren. harmonisatie plaats van risico-beperkende maatregelen. België De diversiteit aan gewassen in de Goede landbouwpraktijk is in België Nederlandse landbouw vereist een effectief pakket gewasbeschermingsmid- met name uitgewerkt in geïntegreerde delen. Aanvullende nationale maatrege- bestrijding. De ontwikkelingen in len, zoals spuit- of teeltvrije zones, dra- Nederland worden daarbij nauwlettend gevolgd. Op bepaalde onderdelen van gen er mede toe bij dat ook in de toekomst een effectief pakket gewasbe- het bestrijdingsmiddelenbeleid zijn inmiddels een aantal maatregelen genoschermingsmiddelen behouden blijft.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
24
men die verder gaan dan de Nederlandse praktijk, bijvoorbeeld heffingen op enkele bestrijdingsmiddelen. Er zijn nog geen spuit- en of teeltvrije zones. Duitsland In Duitsland bestaat de wettelijke generieke verplichting om een spuitvrije zone van 20 meter nabij oppervlaktewater aan te houden bij de toepassing van insekticiden. Op die zone mogen echter tot op de rand van het perceel wel (dezelfde) gewassen geteeld worden. Controle en handhaving van de toelatingsvereisten liggen in handen van de afzonderlijke deelstaten. Eind 1998 wordt een internationale conferentie gehouden om nader invulling te geven aan risico-beperkende maatregelen ter bescherming van het waterleven. 5.5 Notificatie Een ontwerp van het besluit, met bijlagen, is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1998, nr. 98/34/EEG, betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204, zoals nadien gewijzigd) Met name artikel 6, zevende lid, van het besluit kan worden gezien als technisch voorschrift in de zin van die richtlijn. Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Hoofdstuk VI Artikelsgewijze toelichting Aanhef van het Lozingenbesluit Het Lozingenbesluit is op de Wvo gebaseerd. De bepalingen ten aanzien van het gebruiken van bestrijdingsmiddelen berusten tevens op de Bmw. Dit betreft de artikelen 1, 3, 13, 14, 15, 17 en 23 en 26. I Algemene bepalingen Artikel 1 Definitiebepalingen in het Lozingenbesluit Definities Het eerste lid bevat begripsbepalingen. Bij de omschrijving van de begrippen is aansluiting gezocht bij begripsbepalin-
gen in andere regelgeving. Hieronder worden enkele begrippen toegelicht.
bestrijdingsmiddelen door een gelijkmatige druppelgrootte beperken. Momenteel is een classificatie-systematiek in Agrarische activiteiten voorbereiding bij het IMAG-DLO33. Alle landbouwactiviteiten van een Vooralsnog wordt uitgegaan van een bedrijfsmatige omvang vallen onder het spuitdop met een vergelijkbaar spuitLozingenbesluit. Dit betreft open teelt- beeld als de spuitdop van het type en veehouderij op percelen, op erfverDG11004. harding en in bedrijfsgebouwen en activiteiten die daarmee verband houden, Insteek van het oppervlaktewater zoals het reinigen van bedrijfsruimten, Oppervlaktewater is niet in de Wvo spoelen van produkten en onderhoud gedefinieerd. In de uitvoeringspraktijk van werktuigen. Bij de definitie van van de Wvo wordt onder oppervlakteagrarische activiteiten is aangesloten bij water mede de oevers en de waterbode op de Landbouwwet gebaseerde dem begrepen. Derhalve is de insteek landbouwtelling. Bedrijfsmatige van het oppervlaktewater gedefinieerd omvang van de activiteiten is gerelaals de grens tussen het talud en het perteerd aan een gemiddelde jaarlijkse ceel. bedrijfsomvang van tenminste 3 Nederlandse grootte eenheden (Nge). Voor de Lozen bepaling van het aantal Nge wordt uit- Voor de definitie van lozen worden in gegaan van Bijlage I bij het Lozingen- de wet gehanteerde begrippen gebruikt. besluit. Deze is gebaseerd op artikel 4 Onder het lozen met behulp van een van de Regeling Landbouwtelling werk wordt verstaan een aardvaste con199832. Het aantal Nge kan bepaald structie bedoeld voor de afvoer van worden door vermenigvuldiging van het stoffen, zoals een drainage-buis of een lozingspijp. Voor lozen op een andere aantal landbouwhuisdieren en aantal hectare landbouwgewassen met de bij- wijze dan met behulp van een werk wordt verwezen naar het Uitvoeringsbehorende Nge-waarde in bijlage I. Ruwweg kan gesteld worden dat bedrij- besluit artikel 1, derde lid, van de Wvo dat nadere regels stelt ten aanzien van ven die in 1998 opgave-plichtig waren dergelijk lozen. in het kader van de Regeling Landbouwtelling 1998 onder het Lozingenbesluit vallen, met uitzondering van de Luchtondersteuning activiteiten genoemd in artikel 2, eerste Onder luchtondersteuning wordt een voorziening aan een veldspuit (neerlid. Dit laat onverlet dat bedrijven die waarts spuiten) verstaan die gebruik in 1998 niet opgaveplichtig waren op maakt van een afzonderlijke luchtenig moment toch onder dit besluit kunnen vallen vanwege een gemiddelde stroom. De zogenaamde luchtvloeistofjaarlijkse omvang van tenminste 3 Nge. mengdoppen of spuitapparatuur in de Kleinschalige activiteiten, zoals tuinie- fruitteelt (opwaarts spuiten) vallen niet ren, activiteiten op volkstuintjes of een onder de definitie. schapenweitje, zullen veelal niet onder Meststoffen de definitie vallen. Deze activiteiten blijven vergunningplichtig, indien wordt Onder meststoffen worden kunstmest, geloosd. Lozingen op oppervlaktewater dierlijke en overige organische meststoften gevolge van deze kleinschalige acti- fen (bijvoorbeeld compost en potgrond) verstaan. viteiten kunnen voorkomen worden met preventieve maatregelen. Mestvrije zone Langs het oppervlaktewater moet voor Biologische teelt kunstmest, dierlijke en overige organiOnder biologische teelt worden alle agrarische activiteiten verstaan die aan sche meststoffen een mestvrije zone het betreffende Landbouwkwaliteitsbe- worden aangehouden. De breedte van de mestvrije zone is gelijk aan die van sluit voldoen. Naast teelten die het de teeltvrije zone. De mestvrije zone EKO- en/of SKAL-keurmerk voeren, kunnen hieronder ook teelten vallen die wordt net als de teeltvrije zone op hiertoe een buitenlands keurmerk (bij- grond van artikel 13, tiende lid, gemeten in het horizontale vlak vanaf de voorbeeld BLIK) voeren. insteek van de sloot (het talud) tot het midden van de buitenste gewasrij of tot Driftarme doppen Onder driftarme doppen worden spuit- het buitenste gewas bij graanpercelen. doppen verstaan die de verwaaiing van
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
25
Riolering Onder riolering wordt verstaan een openbare (gemeentelijke) riolering of een bedrijfsriolering die hierop is aangesloten. Teeltvrije zone Onder een teeltvrije zone wordt de strook tussen de insteek van het oppervlaktewater (het talud) en het gewas verstaan. Hierop wordt geen gewas of een ander gewas als op de rest van het perceel geteeld. De woorden ’geteeld worden’ houden in, dat de teeltvrije zone ook moet worden aangehouden, wanneer het gewas feitelijk nog niet aanwezig is. De teeltvrije zone wordt op grond van artikel 13, tiende lid, gemeten in het horizontale vlak vanaf de insteek van de sloot (het talud) tot het midden van de buitenste gewasrij of tot het buitenste gewas bij graanpercelen. Dit is in de praktijk de poot- of zaaiafstand, het loof van het gewas kan derhalve gedeeltelijk over de teeltvrije zone hangen. Bij grasland is geen sprake van een niet-beteelde zone, maar impliceert de definitie een spuitvrije zone, die op grond van artikel 13, achtste lid, gemeten wordt vanaf de insteek van de sloot. Lozingen op de riolering Het tweede lid van artikel 1 is van belang voor het bepalen van de afstand tot de riolering, zoals genoemd in de artikelen 6 tot en met 10. Op grond van deze artikelen is het lozen op oppervlaktewater slechts toegestaan, indien binnen een bepaalde afstand tot de plaats waar de te lozen stoffen ontstaan, geen openbare riolering aanwezig is, waarop kan worden geloosd. In het Lozingenbesluit wordt aangegeven, tot welke afstand van de openbare riolering dit lozingsverbod geldt en hoe die afstand wordt bepaald. Dit is in overeenstemming met het algemene beleid om waar mogelijk en doelmatig afvalwater op de openbare riolering te lozen (zie ook bijlage A van de toelichting). In de open teelt en veehouderij is het ontstaan van afvalwater niet beperkt tot gebouwen. Het afvalwater kan op verschillende plaatsen ontstaan. Deze plaatsen kunnen ver van elkaar verwijderd zijn, zodat redelijkerwijs niet altijd van het betreffende bedrijf gevergd kan worden dat alle afvalwaterstromen moeten worden aangesloten. Daarom is in het Lozingenbesluit de volgende systematiek gekozen. l Onder riolering wordt verstaan: een
openbare riolering, of een bedrijfsriolering die op een openbare riolering is aangesloten. l Per afvalwaterstroom, bedrijfsonderdeel of activiteit wordt bepaald, of de afstand tot de riolering zodanig is dat een lozing op het oppervlaktewater niet is toegestaan. l Het lozingsverbod geldt wanneer een riolering binnen een bepaalde afstand aanwezig is, waarop kan worden aangesloten. Daarbij moet sprake zijn van voldoende capaciteit én de mogelijkheid om de aansluiting op de beoogde plek te realiseren. Tevens mag op grond van de Wm geen sprake zijn van een lozing op de riolering, die de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie nadelig beïnvloedt. Dit laatste kan het geval zijn bij nauwelijks verontreinigde afvalwaterstromen. De waterkwaliteitsbeheerder beoordeelt in overleg met de (gemeentelijke) rioolbeheerder de doelmatigheid van een lozing op de riolering. l In geval van een lozingsverbod op oppervlaktewater is aansluiting op de openbare riolering of de bedrijfsriolering veelal een praktische manier om het afvalwater te verwijderen. Ook andere manieren, zoals afvoer per as, zijn mogelijk. l De bovenbedoelde afstand bedraagt 40 meter. Bij bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard gelden voor omvangrijke lozingen van meer dan 10 inwonerequivalenten afwijkende afstanden. Het Lozingenbesluit bevat geen voorschriften voor het lozen op een riolering. (zie ook Hoofdstuk II paragraaf 2.2.3). De voorschriften die gelden bij lozingen op de riolering worden gesteld op grond van de Wm. Daarin is onder meer gesteld, dat lozingen, die de doelmatige werking van de riolering of de zuiveringstechnische werken belemmeren, niet mogen plaatsvinden. De meeste bedrijven, waarop het Lozingenbesluit van toepassing is, vallen op grond van de Wm onder algemene regels zoals het Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer en het Besluit bedekte teelt milieubeheer. Een beperkt deel van de bedrijven is vergunningplichtig op grond van de Wm. Uiterwaarden en buitendijkse gebieden Agrarische activiteiten in oppervlaktewateren, te weten bedrijven of percelen in uiterwaarden of buitendijkse gebie-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
den, zijn niet van de werkingssfeer van het Lozingenbesluit uitgezonderd. Uiterwaarden en buitendijkse gebieden worden beschouwd als oppervlaktewater in de zin van de Wvo. De voorschriften uit het Lozingenbesluit gelden echter niet voor het gehele gebied van de uiterwaarden en buitendijkse gebieden. De bepalingen gelden alleen voor sloten en rivieren. Als gevolg van het derde lid van artikel 1 zijn lozingen ten gevolge van agrarische activiteiten op percelen of erfverharding in uiterwaarden en buitendijkse gebieden niet verboden, indien de emissiebeperkende maatregelen conform de voorschriften worden uitgevoerd. Berekening van het aantal inwonerequivalenten Net als in het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater wordt het aantal inwonerequivalenten van een lozing van bedrijfsafvalwater van huishoudelijk aard berekend op basis van het gemiddelde watergebruik of, indien een aparte watermeter ontbreekt, op basis van het aantal mandagen per jaar. Bij watergebruik wordt ij alleen watergebruik van activiteiten die tot het onstaan van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard berekend. Het aantal kubieke meters gebruikt water of aantal mandagen gedurende een jaar wordt berekend én vermenigvuldigd met 0,023 respectievelijk 0,0011 inwonerequivalent. Dit komt overeen met onderdeel 45 van Bijlage II van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren34, dat toeziet op bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is van huishoudens, zoals afvalwater afkomstig van de persoonlijke verzorging van werknemers van onder meer veeteeltbedrijven, maneges en groentewasserijen. Onder één mandag wordt verstaan de periode van één etmaal gedurende welke één in het bedrijf werkzame persoon de normale arbeidstijd van circa 8 uren aanwezig is. Artikel 2 Reikwijdte van het Lozingenbesluit Agrarische activiteiten in het Lozingenbesluit Niet alleen ’lozen ten gevolge van agrarische activiteiten’ , zoals het toepassen van bestrijdingsmiddelen of meststoffen langs oppervlaktewater vallen onder dit besluit, maar ook op ’activiteiten die daarmee verband houden’, zoals voorbereidingshandelingen of onderhoud
26
aan apparatuur (zie ook definitie agrarische activiteiten). Veehouderij Door de ruime definitie van agrarische activiteiten en de beperkte uitzondering van enkele lozingen of activiteiten in het eerste lid van artikel 2, worden nagenoeg alle lozingen vanaf percelen, erfverharding of bedrijfsgebouwen in het Lozingenbesluit gereguleerd. Lozingen van afvalwaterstromen, zoals in artikel 5 genoemd, zijn onder voorwaarden toegestaan. De overige lozingen op oppervlaktewater zijn verboden. Hierbij kan gedacht worden aan afvalwater afkomstig van het laden en lossen van veetransportauto’s, het reinigen en ontsmetten van stallen, ammoniakwassers in vooral de varkens- en pluimveehouderij. Verder kan gedacht worden aan het meemesten en meespuiten van sloten vanaf de percelen. Uit een inventarisatie van de Commissie Integraal Waterbeheer35 blijkt dat alle lozingen op oppervlaktewater uit de bedrijfsgebouwen in de melkveehouderij kunnen worden vermeden. Een lozingsverbod is derhalve uitvoerbaar. In de overige veehouderij, zoals de intensieve vleesvee-, varkens, pluimvee-, pelsdieren paardenhouderij, kunnen de lozingen op dezelfde wijze als bij de melkveehouderij worden voorkomen. Cultuurtechniek Cultuur-technische activiteiten, zoals het geschikt maken van percelen voor de open teelt door het zogenaamde opof omzanden van bollenpercelen, zijn geen agrarische activiteiten. Lozen ten gevolge van die activiteit blijft derhalve vergunningplichtig. Vergunningen voor agrarische activiteiten In artikel 2 is bepaald welke activiteiten of lozingen niet onder het Lozingenbesluit vallen. Voor deze lozingen bestaat er aanleiding om de vergunningplicht te handhaven of geldt een ander lozingenbesluit. Op de onderstaande lozingen is het Lozingenbesluit niet van toepassing. Gemengde bedrijven waarop naast de in het onderhavige Lozingenbesluit geregelde agrarische activiteiten tevens bijvoorbeeld witloftrek, paddestoelenof containerteelt plaatsvindt, krijgen als gevolg van het feit dat deze teelten vergunningplichtig blijven met twee documenten op grond van de Wvo te maken, een vergunning en een Lozingenbesluit. Ook de gemengde bedrijven,
waarop voor een gedeelte glastuinbouw wordt bedreven, moeten rekening houden met twee documenten, in dit geval Lozingenbesluiten (zie ook paragraaf 2.4.3).
worden al enige jaren vergunningen verleend.
Los van de grond: pot- en containerteelt en substraatteelt Lozingen in de boomkwekerij, groenteteelt of bloemisterij, die niet vanuit de Landbouwloonbedrijven teelt in de volle grond plaatsvinden blijLozingen vanuit de bedrijfsgebouwen ven vergunningplichtig. Het betreft de of vanaf het erf van landbouwloonbedrijven vallen niet onder het Lozingen- teelt in potten, containers of substraat op zowel een dichte als een (gedeeltebesluit. De intensiteit van de activiteilijk) doorlatende ondergrond. Het gaat ten op landbouwloonbedrijven en de daarmee samenhangende lozingen zijn hierbij vooral om de pot- en containerdermate groot dat maatwerk met indi- teelt in de boomkwekerij en de teelt vidueel te stellen eisen in vergunningen van aardbeien op veenbalen. De afvalwaterstromen in deze teelten zijn afhangewenst is. Bovendien kan voor dit kelijk van de bedrijfsvoering zeer vertype lozingen aansluiting op de rioleschillend en worden in sommige ring gewenst zijn. De komende jaren worden de resterende landbouwloonbe- gevallen via één lozingswerk geloosd. Individueel maatwerk in de vergunningdrijven van vergunningen voorzien in lijn met de aanbevelingen van de Com- verlening is hierbij gewenst. missie integraal waterbeheer36. Het lozen ten gevolge van agrarische activi- Grote afvalwaterstromen: teelt van waterplanten, visteelt en spoelen van teiten die op percelen van landbouwlandbouwprodukten loonbedrijven plaatsvinden valt wel Activiteiten waarbij grote hoeveelheden onder het Lozingenbesluit. afvalwater kunnen ontstaan, zoals de Overdekte teelt: glastuinbouw, witloftrek teelt van waterplanten (’vaste planten in een waterbassin’) of van vis of het en paddestoelenteelt grootschalig spoelen van landbouwproHet lozen dat is gereguleerd in het dukten blijven vergunningplichtig. Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw wordt van het Lozingenbesluit open Bedrijfsafvalwater van huishoudelijke teelt en veehouderij uitgesloten. Alle aard glastuinbouw-activiteiten, dus ook op Lozingen van bedrijfsafvalwater van gemengde bedrijven met een klein gedeelte glastuinbouw, blijven geregeld huishoudelijk aard van meer dan 200 op grond van het Lozingenbesluit Wvo inwonerequivalenten blijven vergunglastuinbouw. Nieuwe glastuinbouwbe- ningplichtig. Ook (omvangrijke) lozingen van 10 tot 200 inwonerequivalenten drijven, die conform het Lozingenbevallen niet onder dit Lozingenbesluit, sluit Wvo glastuinbouw vergunningtenzij deze binnen een bepaalde afstand plichtig blijven voor bepaalde van de riolering plaatsvinden. In dat afvalwaterstromen, vallen evenmin onder het Lozingenbesluit open teelt en laatste geval geldt een lozingsverbod op veehouderij. Lozingen vanuit rolkassen grond van artikel 6 én een overgangstermijn op grond van artikel 21 in vallen wel onder het Lozingenbesluit geval riolering na inwerkingtreding van open teelt en veehouderij. Dergelijke dit besluit binnen de betreffende kassen vallen als niet-permanente afstand wordt aangelegd. Voor dit opstallen namelijk niet onder het afstandscriterium is aangesloten bij de Lozingenbesluit Wvo glastuinbouw. Ook lozingen ten gevolge van de wit- afstanden in het Lozingenbesluit Wvo loftrek en paddestoelenteelt vallen niet huishoudelijk afvalwater. Overigens valt het lozen waarvoor voor het in onder het Lozingenbesluit. Het afvalwater dat als gevolg van deze activitei- werking treden van het besluit al een ten vrijkomt is veelal geconcentreerd en Wvo vergunning is verleend onder de voorwaarden van artikel 2 eerste lid wordt doorgaans met behulp van één lozingswerk geloosd. Individueel maat- onder l, uiteraard niet onder het Lozingenbesluit. werk in de vergunningverlening is zowel vanwege de waterkwaliteit als de Onderzoeksinstellingen individuele bedrijfsvoering gewenst. Het lozen vanuit onderzoeksinstellingen Voor vergunningplichtige bedrijven is uitgezonderd van het Lozingenbeblijft bovendien een aansluiting op de sluit, vanwege het feit dat bij dergeriolering mogelijk. Voor deze teelten lijke instellingen meerjarige, veelal kost-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
27
bare teeltproeven plaatsvinden die zich in een aantal gevallen moeilijk verdragen met de voorschriften uit het Lozingenbesluit. Het gaat hierbij alleen om wetenschappelijke instellingen, zoals de Plantenziektenkundige Dienst (PD) en het Proefstation voor Akkerbouw en Vollegrondsgroententeelt Gespecialiseerde bollengebieden Bollenteelt in gespecialiseerde bollengebieden blijft vergunningplichtig. Deze gebieden waarin de bollenteelt gecontreerd is worden in een plan op grond van de Wet op de waterhuishouding als zodanig aangewezen. Dit kan zowel het provinciale waterhuishoudingsplan als het beheersplan van de waterkwaliteitsbeheerder zijn. In de praktijk betreft het hier de bollengebieden in Noord- en Zuid-Holland, waar vanwege de intensiteit van het bestrijdingsmiddelengebruik en de slechte waterkwaliteit37, alsmede vanwege de grootschalige nieuwe vestiging van bollenteelt maatwerk via de vergunningverlening gewenst is. Alle bollenteelt-activiteiten in gespecialiseerde bollengebieden vallen onder de vergunningverlening, dit omvat ook percelen op gemengde bedrijven of wisselende percelen (de zogenaamde reizende bollenkraam). Het regelmatig herzien van de vergunningen vanwege het wisselen van percelen wordt ten dele ondervangen door in een vergunning ook percelen op te nemen die in de toekomst voor bollenteelt zullen worden gebruikt (’paraplu-vergunning’). Voor andere gewassen én in de jaren, dat op de in de vergunning genoemde percelen geen bollen worden geteeld, gelden de voorschriften van het Lozingenbesluit. Vigerende vergunningen Lozingen, waarvoor reeds een geldende (tijdelijke)Wvo-vergunning is verleend of waarvoor voor de datum van het in werking treden van het Lozingenbesluit een ontvankelijke vergunningaanvraag is ingediend, vallen niet onder het Lozingenbesluit. Het gaat hierbij vooral om het lozen vanuit de bollenteelt en boomkwekerij, waarvoor in tegenstelling tot de meeste andere open teelten reeds op grote schaal al dan niet tijdelijke Wvo-vergunningen zijn verleend. Voor deze lozingen blijft ook na het in werking treden van het Lozingenbesluit de vergunningplicht gelden. Dit geldt ook wanneer het lozen na het vervallen van een tijdelijke vergunning moet worden voortgezet. Ook in een dergelijk
geval blijft sprake van vergunningplicht. Lozingen waarvoor voor het in werking treden van het Lozingenbesluit een geldende vergunning is verleend kunnen slechts onder het Lozingenbesluit vallen indien een ontvankelijk verzoek tot intrekking van die vergunning is gedaan. Het verzoek moet voor het in werking treden van het Lozingenbesluit zijn gedaan. Het lozen valt onder het Lozingenbesluit vanaf het moment waarop de vergunning komt te vervallen. Opheffing vergunningplicht In artikel 1 van de Wvo wordt de vergunningplicht ingesteld voor lozingen op oppervlaktewater. Het derde lid van artikel 2 in dit Lozingenbesluit heft die vergunningplicht op voor alle agrarische activiteiten die onder dit besluit vallen. In de plaats daarvan gelden de algemene regels uit het Lozingenbesluit. Het vierde lid bepaalt dat degene die agrarische activiteiten uitvoert, de teler, de (Wvo-)voorschriften in acht moet nemen. De teler is ook verantwoordelijk voor activiteiten die op zijn percelen door derden, bijvoorbeeld een loonwerker, worden uitgevoerd, tenzij deze op eigen initiatief handelen. Artikel 3 Alternatieve voorziening In het Lozingenbesluit is een aantal middelvoorschriften opgenomen. Artikel 3 biedt de mogelijkheid om andere middelen toe te passen, mits vooraf aan de waterkwaliteitsbeheerder wordt aangetoond dat daarmee een gelijkwaardige bescherming voor het oppervlaktewater wordt bereikt als met de voorschreven middelen. Het kan dan gaan om andere zuiveringstechnieken die gelet op de dimensionering en uitvoering wel eenzelfde resultaat geven. Evenzo kan bijvoorbeeld een afwijkende teeltvrije zone, zoals bedoeld in artikel 13, in combinatie met een andere of nieuwe drift-arme spuittechniek of teeltwijze worden toegestaan, indien de teler vooraf aantoont dat met de betreffende techniek of (gecertificeerde) teelt een vergelijkbare driftbeperking wordt bereikt. Dit geeft de waterkwaliteitsbeheerders tevens de mogelijkheid om voor (gecertificeerde) milieuvriendelijke teelten of drift-arme technieken een smallere teeltvrije zone toe te staan (zie ook paragraaf 2.8). Hierdoor kunnen ontwikkelingen in de spuittechniek of bedrijfsvoering en cer-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
tificering daarvan relatief snel worden gehonoreerd. Het aantonen aan het bevoegd gezag moet vooraf plaatsvinden, om te voorkomen dat voorzieningen worden geplaatst, die later moeten worden verwijderd. Bij voorzieningen, die bij inwerkingtreding van het Lozingenbesluit reeds zijn geplaatst, zullen gegevens over gelijkwaardigheid bij de melding worden verstrekt. Indien de waterkwaliteitsbeheerder een alternatieve voorziening niet toestaat, wordt dit bij voorkeur schriftelijk vastgelegd in bijvoorbeeld een verslag van een overleg of een brief aan de betrokken teler. II Bepalingen ten aanzien van het lozen Artikel 4 Voorzorgsbepaling Artikel 4 biedt de handhaver de mogelijkheid om op te treden tegen notoir onzorgvuldig handelen, dat op zich zelf nog geen emissie naar het oppervlaktewater veroorzaakt, maar waarvan op grond van ervaringsregels een lozing te verwachten is. Overigens biedt ook artikel 13 van de Bestrijdingsmiddelenwet inzake onzorgvuldig handelen deze mogelijkheid ten aanzien van bestrijdingsmiddelen. Voorbeelden hiervan zijn het niet opruimen van gemorste bestrijdingsmiddelen of het plaatsen van fusten of kratten die gebruikt zijn bij het ontsmetten van pootgoed op de erfverharding. In het algemeen wordt van de teler verwacht dat hij zodanig handelt dat lozingen worden voorkomen. Dit betekent dat de teler bijvoorbeeld morsingen opruimt en materiaal zodanig op de erfverharding opslaat dat geen afspoeling kan optreden. Kortom, de teler doet wat redelijkerwijs van hem verlangd kan worden om verontreiniging van oppervlaktewater te voorkomen en wat binnen de werkingssfeer van dit besluit valt. Overigens wordt met het naleven van de overige bepalingen uit het Lozingenbesluit voor de daarin geregelde activiteiten aan het voorzorgsartikel voldaan. Artikel 5 Opheffing van het lozingsverbod Lozingsverbod agrarische activiteiten Bij de voorbereiding van het besluit zijn de lozingen vanuit de agrarische activiteiten en de mogelijkheden om deze lozingen te voorkomen of te beperken geïnventariseerd38. Op basis van deze inventarisatie is bepaald welke
28
lozingen na inwerkingtreding van het besluit mogen plaatsvinden en onder welke voorwaarden. De toegestane lozingen zijn limitatief opgenomen in het tweede lid. De overige lozingen zijn verboden, dit betreft onder meer lozingen van: l restanten van aangemaakte bestrijdingsmiddelen, l afvalwater van inwendige reiniging van spuit- en mestapparatuur, l afvalwater van het afspoelen van spuit- en mestapparatuur en veetransportvoertuigen, l afvalwater van het ontsmetten van veetransportvoertuigen, l afvalwater van het reinigen of ontsmetten van stallen, l afvalwater van het reinigen van melkapparatuur l afvalwater van het ontsmetten van fust, l afvalwater van ammoniakwassers in stallen, l uitlekvloeistof van afvalhopen, compost, kuilvoer, opgeslagen produkt en dergelijke, l perssap van kuilvoer. Een aantal van deze afvalwaterstromen mag evenmin op de riolering geloosd worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor restanten van bestrijdingsmiddelen of perssap van kuilvoer, dit vanwege de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie respectievelijk de bescherming van de riolering.39 Indien dit soort afvalwaterstromen niet vermeden kunnen worden, moeten deze worden opgevangen en hergebruikt of zelfs afgevoerd. Afvalwater met bestrijdingsmiddelen kan in het algemeen verdund verspoten worden op het perceel, waar de bespuiting heeft plaatsgevonden. Voor aan aantal afvalwaterstromen, bijvoorbeeld perssap van kuilvoer of schoonmaakwater van melkapparatuur is lozing op mestkelder een mogelijkheid.
Lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk ten gevolge van gewasbescherming Op grond van artikel 5, aanhef en onder i, is het verwaaien van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater ten gevolge van een bespuiting (drift) toegestaan, met inachtname van de voorschriften naast artikel 13, 14, 15 en 17. Deze voorschriften berusten op zowel de Wvo als de Bmw. Overigens handelt naast genoemde artikelen ook artikel 12 inzake het lozen van hemelwater en van water voor het afspuiten van de erfverharding over het ’lozen op andere wijze dan met behulp van een werk’. Het pleksgewijs toepassen van onkruidbestrijdingsmiddelen in oppervlaktewater (op het talud) is in artikel 5, eerste lid, onderdeel h, toegestaan. Hiervoor gelden vanzelfsprekend ook de voorschriften, die in het wettelijk gebruiksvoorschrift voor de betreffende bestrijdingsmiddelen worden gesteld.
Lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk ten gevolge van de toediening van mest In onderdeel i van het eerste lid wordt ook het ’lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk’ dat direct verband houdt met de toediening van meststoffen toegestaan. Ten gevolge van de bemesting kunnen meststoffen op een aantal andere manieren dan via een lozingswerk in het oppervlaktewater geraken, namelijk via: a) meemesten van de sloot, b) afspoeling van meststoffen vanaf de verharding, c) afspoeling van meststoffen vanaf het perceel d) ondiepe uitspoeling naar oppervlaktewater en e) uitspoeling. De eerste drie emissie-routes vallen zonder meer onder de reikwijdte van de Wvo. Uitspoeling valt hier veelal niet onder, aangezien er niet altijd een voldoende causaal verband kan worden aangetoond tussen de handeling door de ondernemer en de vervuiling van het oppervlaktewater. Bedrijfsafvalwater van huishoudelijke In het Lozingenbesluit zijn vooraard schriften opgenomen, die tot doel hebHuishoudelijk afvalwater van het ben de belasting van het oppervlaktewoonhuis valt onder het Lozingenbewater via het meemesten en afspoeling sluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Onderdeel a van het eerste lid ziet sani- vanaf de verharding te voorkomen en tair afvalwater uit het bedrijf dat naar afspoeling vanaf het perceel en ondiepe zijn aard en samenstelling overeenkomt uitspoeling te beperken. Voor de vermindering van diepe uitspoeling van met huishoudelijk afvalwater, zoals meststoffen worden in dit besluit geen afvalwater uit de kantine of toilet van bedrijfsgebouwen. Op dergelijke lozin- maatregelen opgenomen. Maatregelen tegen uitspoeling zullen primair genogen is artikel 6 van toepassing.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
men worden in het kader van het mesten ammoniakbeleid. Hiermee wordt een uniforme verplichting gewaarborgd. Bij de evaluatie van het mest- en ammoniakbeleid in 2000 zal bezien worden of het noodzakelijk is aanvullende maatregelen via dit Lozingenbesluit voor te schrijven. De uitspoeling wordt in het mest-en ammoniakbeleid bestreden met een regulerende heffing op de mineralenemissies boven de verliesnorm. De telers kunnen hierbij zelf kiezen op welke wijze zij overschrijding van het toelaatbare overschot (de verliesnorm) voorkomen. Gelet op dit recente mesten ammoniakbeleid, ligt het in de rede dat het Lozingenbesluit zich beperkt tot het stellen van aanvullende bepalingen, gebaseerd op een goede landbouwpraktijk die de emissie van meststoffen naar het oppervlaktewater direct beperken. Drainage Lozingen van drainagewater, waarin meststoffen of bestrijdingsmiddelen voorkomen, vallen onder de Wvo. Deze lozing wordt toegestaan zonder nadere voorschriften. De reden hiervoor is, dat in het kader van het mest- en ammoniakbeleid en het bestrijdingsmiddelenbeleid reeds voorschriften worden gesteld. Het is nodig in de gekozen systematiek van het Lozingenbesluit lozingen van drainagewater expliciet toe te staan, omdat deze anders verboden zouden zijn. Uitzonderlijke of incidentele lozingen Op grond van het derde lid van artikel 5 kan de waterkwaliteitsbeheerder een lozing toestaan, die niet op grond van het tweede lid is toegestaan, indien de lozer vooraf aantoont dat de lozing niet kan worden voorkomen én na eventuele maatregelen geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater geeft. Dit biedt de mogelijkheid om specifieke afvalwaterlozingen, die bij hoge uitzondering voorkomen en sterk afhankelijk zijn van de individuele bedrijfs- en lozingssituatie, toe te staan. De betreffende bepaling is slechts voor een zeer gering aantal bedrijven van toepassing zijn. Vanwege het grote aantal bedrijven dat onder het Lozingenbesluit valt, is het niet uit te sluiten dat incidenteel afvalwaterlozingen kunnen optreden, die bij de voorbereiding van het Lozingenbesluit niet zijn beschouwd.
29
Artikel 6 Afvalwater van huishoudelijke aard De systematiek van artikel 6 sluit aan bij het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater, waarin de huishoudelijke lozingen uit onder meer woonhuizen zijn gereguleerd. Wanneer binnen de in het tweede en derde lid bepaalde afstanden een riolering aanwezig is, mag niet op oppervlaktewater geloosd worden. In de praktijk betekent dit veelal dat moet worden aangesloten als de riolering daarvoor voldoende capaciteit heeft. Indien binnen de betreffende afstanden geen riolering aanwezig is, dan is lozing op oppervlaktewater toegestaan onder de voorwaarde, dat het afvalwater behandeld wordt in een voorziening voor individuele behandeling van afvalwater (IBA). Aan welke voorwaarden deze voorziening moet voldoen is bepaald in de Regeling Wvo septic tank van de Minister van Verkeer en Waterstaat40. In deze regeling is, afhankelijk van de omvang van de lozing, aangegeven hoe deze IBA uitgevoerd moet worden. Voor lozingen van minder dan 6 inwonerequivalenten is de inhoud van de septic tank tenminste 6 m3. De Commissie Integraal Waterbeheer bereidt momenteel aanbevelingen voor de beoordeling van een IBA met tenminste een vergelijkbaar zuiveringsrendement. Deze aanbeveling wordt mogelijk gebruikt voor de certificering van een IBA. Op grond van het tiende lid van artikel 6 kan de waterkwaliteitsbeheerder dergelijke IBA toestaan. Voor kleine lozingen van bijvoorbeeld een toilet of keukentje in een bedrijfsgebouw is het soms mogelijk om aan te sluiten op de zuiveringsvoorziening of riolering die reeds voor het woonhuis is aangelegd. Voor nieuwe lozingen (lozingen die na inwerkingtreding van het Lozingenbesluit ontstaan) kan de waterkwaliteitsbeheerder nadere eisen aan de voorziening stellen. Dit wijkt qua systematiek af van het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater, omdat in dat besluit voor nieuwe lozingen de vergunningplicht gehandhaafd blijft. In de praktijk bieden deze nadere eisen dezelfde mogelijkheden voor maatwerk als de vergunningverlening. Omvangrijk lozen valt alleen onder dit Lozingenbesluit, indien de lozing binnen de in het derde lid bepaalde afstand van de riolering plaats vindt. Door aanleg van nieuwe riolering kan een omvangrijke lozing onder de reikwijdte van het besluit komen. In die
situatie geldt een overgangstermijn van 3 of 5 jaar op grond van artikel 21. De waterkwaliteitsbeheerder kan nadere eisen stellen aan de zuiveringsvoorziening voor deze tijdelijke lozing. In het onderhavige Lozingenbesluit kan de waterkwaliteitsbeheerder, net als in het Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater, voor lozingen op zogenaamde kwetsbare oppervlaktewateren op grond van het vijfde lid verdergaande eisen stellen aan de zuiveringsvoorziening. Artikel 7 Wassen en afspoelen van voertuigen, werktuigen en apparatuur Spuit- en mestapparatuur Bij het wassen en afspoelen van voertuigen, werktuigen en apparatuur ontstaat afvalwater dat verschillende verontreinigingen kan bevatten. Bij het wassen of afspoelen van voertuigen, werktuigen en apparatuur die zijn gebruikt voor toepassing van meststoffen of bestrijdingsmiddelen ontstaat afvalwater, dat mede door deze stoffen is verontreinigd. Lozing van dergelijk afvalwater op oppervlaktewater is ongewenst, en is daarom niet toegestaan. Wassen en afspoelen op de erfverharding is op grond van het tweede lid verboden. Het was- of afspoelwater kan in het algemeen verdund verspoten worden op het perceel, waar de gespoten of bemest is. Apparatuur kan ook gewassen of afgespoeld worden op het perceel. Om lozingen te voorkomen is tevens bepaald dat dit op onverharde terreinen op een afstand van ten minste 5 meter vanaf de slootkant moet plaats vinden. Overige apparatuur Bij het wassen en afspoelen van voertuigen, werktuigen en apparatuur die niet zijn gebruikt voor toepassing van meststoffen of bestrijdingsmiddelen zal het afvalwater verontreinigd zijn door voornamelijk bezinkbare stoffen en minerale olie. De mate van verontreiniging is afhankelijk van vele factoren, zoals de mate waarin de voertuigen, werktuigen en apparatuur zijn verontreinigd, de wijze waarop deze worden gewassen of afgespoeld en het gebruik van reinigingsmiddelen. Lozing op oppervlaktewater is toegestaan, wanneer het afvalwater in enig monster niet meer bevat dan 20 mg/l minerale olie en 100 mg/l onopgeloste bestanddelen. Dit doelvoorschrift biedt de ondernemer de verschillende mogelijkheden op
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
een zodanige manier te wassen, dat de verontreiniging de in het voorschrift vermelde concentraties niet overschrijdt. Indien de concentraties niet worden overschreden, behoeft het afvalwater niet te worden gezuiverd. Wanneer in het afvalwater de in het voorschrift opgenomen concentraties wel worden overschreden, zal voorafgaand aan de lozing behandeling van het afvalwater moeten plaatsvinden. De wijze van behandeling is afhankelijk van de verontreiniging van het afvalwater. Wanneer in het afvalwater minerale olie in hoge concentraties aanwezig is, zal veelal niet kunnen worden volstaan met behandeling in een gangbare olieafscheider De eventueel te plaatsen olieafscheider moet namelijk in staat zijn een effluentconcentratie van 20 mg/l te bereiken. Dit is mogelijk met een zogenaamde lamellenafscheider. Het verdient dan ook de voorkeur om door aanpassing in de bedrijfsvoering te voorkomen, dat de concentratie minerale olie boven 20 mg/l komt. Bij het uitwendig wassen of afspoelen van voertuigen of apparatuur zal deze waarde veelal niet overschreden worden. Voor wat betreft verwijdering van onopgeloste bestanddelen zal in het algemeen kunnen worden volstaan met het opvangen van de grove delen in een bezinkvoorziening. Deze bezinkvoorziening moet een effluentwaarde van 100 mg/l onopgeloste delen kunnen bereiken. Dit is mogelijk in iedere bezinktank, bij juiste dimensionering. Voor het wassen en afspoelen van voertuigen, werktuigen en apparatuur wordt het aanvaardbaar geacht, dat indien het afvalwater minder onopgelost materiaal bevat dan 100 mg/l, geen bezinking van het afvalwater plaatsvindt. Dit mede gelet op het tweede lid, die de kans op het in het afvalwater geraken van bestrijdingsmiddelen en meststoffen beperkt. In het derde lid, onderdeel c, is het analyse-voorschrift voor minerale olie en onopgeloste bestanddelen (NEN 6675 respectievelijk NEN 6620) een specificatie van het doelvoorschrift. De analyse-methode is mede bepalend voor de eventueel noodzakelijke voorziening. Het analyse-voorschrift dient tevens voor de controle van het doelvoorschrift door de handhaver.
30
overschrijding van de eisen op grond van de Warenwet. Bovendien kan de lozer op een andere wijze produkten Hergebruik spoelwater reinigen of spoelen mits deze aantoont In het tweede tot en met het vijfde lid dat de emissiebeperking minimaal wordt hergebruik van spoelwater van landbouwprodukten verplicht. Er moet gelijkwaardig is aan de in artikel 8 gebruik gemaakt worden van een spoel- voorgeschreven wijze van hergebruik. systeem met minimaal twee trappen. De Artikel 3 biedt de waterkwaliteitsbeheerder de mogelijkheid om een vergelaatste trap is de naspoeling. Bij de lijkbare maatregel toe te staan. voor- of hoofdspoeling is volledige recirculatie verplicht. Tijdens de recirZuiveringsvoorziening culatie passeert het spoelwater een Op grond van het zevende lid moet een bezinkbassin, waar bezinkbare stoffen en verontreinigingen uit het spoelwater zuiveringsvoorziening voor het tegenhouden van onopgeloste bestanddelen worden verwijderd. Naspoelen vindt aanwezig zijn. Gelet op de mogelijke plaats met schoon water. Dit naspoelwater wordt gebruikt voor het aanvul- hechting van bestrijdingsmiddelen aan deze onopgeloste bestanddelen is het zo len van de voor- of hoofdspoeling, wanneer dit door uitsleep van spoelwa- goed mogelijk tegenhouden daarvan uit milieuhygiënisch oogpunt gewenst. Het ter nodig is. Naspoelwater mag alleen voorschrift inzake het gehalte aan op oppervlaktewater geloosd worden, indien dit niet kan worden hergebruikt. onopgeloste bestanddelen (100 mg/l) in Verder is lozing van naspoelwater niet het negende lid dient ter controle op de goede werking van deze zuiveringsvoortoegestaan, indien binnen een afstand ziening. De handhaver kan daartoe van 40 meter een riolering met volmonsters nemen en analyseren. Met doende capaciteit aanwezig is én de gangbare voorzieningen is dit gehalte te lozing de doelmatige werking van de realiseren. De waarde van 100 mg/l is rioolwaterzuiveringsinstallatie niet hier gekozen, omdat dit de waarde is nadelig beïnvloedt. Hergebruik is in het algemeen moge- die een goede bezinkvoorziening ten lijk en leidt tot een grote vermindering allen tijde kan bereiken, wanneer zich veel onopgelost materiaal in het afvalvan de lozing. Het is echter niet uit te sluiten dat hergebruik de kwaliteit van water bevindt. Lozen van naspoelwater het eindprodukt verslechtert. Met name zonder tussenkomst van een zuiveringsvoorziening voor het tegenhouden van bij onderzoek naar hergebruik van onopgeloste bestanddelen is in strijd spoelwater van prei is gebleken dat met het besluit, ook al is het gehalte door groei van melkzuurbacteriën een aan onopgeloste bestanddelen minder verhoogd kiemgetal kan optreden in dan 100 mg/l. Ten behoeve van het het eindprodukt. Hoewel deze verhoging direct na het spoelen niet tot over- nemen van afvalwatermonsters dient, op grond van het achtste lid, een conschrijding van de eisen volgens de trolevoorziening aanwezig te zijn. Warenwet leidt, bestaat de vrees dat De grootte en vorm van een bezinkeen dergelijke besmetting tijdens de voorziening wordt mede bepaald door bewaring tot problemen kan leiden. de hoeveelheid spoelwater die gebruikt Bovendien zijn er voorschriften op grond van de Warenwet op basis waar- wordt en de effluent-eis voor het naspoelwater. In de bloembollenteelt van landbouwprodukten voor menselijke consumptie gespoeld moeten wor- wordt uitgegaan van een bassin van 100 tot 1000 m’ voor het spoelwater. den met water van Het is mogelijk om gebruik te maken leidingwaterkwaliteit. Vooralsnog is van een betonnen bassin of een grondgeen uitzondering gemaakt voor het bassin. Bij lozing vanuit het bassin spoelwater van landbouwprodukten voor directe menselijke consumptie, wel geldt op grond van het negende lid de is een overgangstermijn gesteld in arti- effluent-eis van 100 mg/l. Een verblijf1 kel 22. Het vijfde lid van artikel 8 laat tijd van 1 tot 1 /2 uur voor het lozen bij het naspoelen met leidingwater toe. een juist gedimensioneerd bassin met Verder geven de woorden ’indien het een oppervlaktebelasting van maximaal naspoelwater niet kan worden benut 2 m/h is maatgevend voor de grootte voor hergebruik’ in het vierde lid aan, van het bassin. Indien het bassin kleidat hergebruik niet verplicht is indien ner uitgevoerd kan worden, omdat de de lozer kan aantonen dat hergebruik hoeveelheid spoelwater kleiner is, blijniet mogelijk is vanwege bovengeven de maten voor verblijftijd en noemde risico’s op bacteriegroei en oppervlaktebelasting maatgevend. Artikel 8 Spoelen van produkten
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
Nadere eis voor de lozing van naspoelwater Het elfde lid biedt de waterkwaliteitsbeheerder de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan het spoelsysteem in geval van ’acute toxiciteit’ van het afvalwater of in geval op zogenaamd kwetsbaar oppervlaktewater wordt geloosd. In het algemeen zal bij spoelwater van landbouwprodukten geen sprake zijn van ’acute toxiciteit’. Door nadere eisen te stellen aan het voorkomen van uitsleep van spoelwater, aan het hergebruik van naspoelwater of aan de bezinking van verontreiniging kan de recirculatie binnen het spoelsysteem worden geoptimaliseerd. Er is nog geen eenduidige norm voor de ’acute toxiciteit’ van afvalwater. De Functionele werkgroep Wvo geeft een handreiking voor een voorlopige normstelling waarbij ’vervolgstappen’ kunnen worden overwogen41. Deze vervolgstappen kunnen verdergaande maatregelen betreffen. Verder onderzoek moet de voorlopige normstelling onderbouwen. Hiervoor worden door Commissie Integraal Waterbeheer verdere initiatieven genomen. Er is sprake van ’acute toxiciteit’ bij een concentratie in het te lozen naspoelwater van een 0,1LC50 of een EC50, afhankelijk van de test. Dit betekent dat bij een verdunningsfactor van 10 of meer bij 50 % van de testorganismen sprake is van sterfte of van effecten, zoals verminderde reproductie of groei. Artikel 9 Ontijzering van grondwater Door het neerslaan van de ijzerverbindingen uit ijzerhoudend water wordt het water troebel of raken waterbodem en ondergedoken waterplanten met deze neerslag bedekt. In beginsel is een zogenaamde staande bezinking voldoende om het ijzerslib af te scheiden van het terugspoelwater. Er wordt een voorschrift gesteld ten aanzien van het ijzergehalte. Een lozing zonder tussenkomst van een bezinkvoorziening voor onopgeloste bestanddelen is in strijd met het derde lid van artikel 9, ondanks dat hieraan geen eis voor onoplosbare bestanddelen wordt gesteld. Bij een standtijd van 12 uur is een resterend ijzergehalte van 5 mg/l (Fe3+) in het afvalwater goed mogelijk. Op grond van het vijfde lid moet tevens een controlevoorziening aanwezig zijn voor het nemen van afvalwatermonsters. De waterkwaliteitsbeheerder kan op grond van het zesde lid eisen
31
wordt als koelwater, de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater nadelig beïnvloedt. Ten aanzien van het Artikel 10 Reinigen van bedrijfsruimten gehalte aan chloride, ijzer, zuurstof of Afvalwater afkomstig van het reinigen organische stof is het uitgangspunt dat van bedrijfsruimten waarin bestrijdings- de gehalten niet worden bepaald op een waarde: middelen worden verwerkt, van de stallen en mestopslag of van ruimten l lager dan 200 mg/l voor chloride, waar apparatuur en voertuigen worden l lager dan 2 mg/l voor ijzer, onderhouden mag niet op oppervlakte- l hoger dan 5 mg/l voor zuurstof, water geloosd worden. De lozer wordt l lager dan 15 mg/l voor organische overigens evenmin geacht olieresten e.d. stof. te morsen, indien onderhoud aan apparatuur en voertuigen buiten de bedrijfs- Condenswater ruimten plaatsvindt. In bewaarruimten van produkten worSchoonmaakwater van andere den incidenteel ter bestrijding van bedrijfsruimten mag na bezinking insekten, of ter voorkoming van kiegeloosd worden. Dit betekent dat het ming, bestrijdingsmiddelen en kiemremafvalwater een bezinkvoorziening voor mingsmiddelen verdampt of verneveld. het tegenhouden van onopgeloste Het condenswater van de mechanische bestanddelen moet doorlopen, ook al is koelmachine wordt met deze stoffen het gehalte aan onopgeloste bestandde- verontreinigd. Vergelijkbaar met het len in het afvalwater lager dan de voor- gestelde in het Lozingenbesluit Wvo geschreven 100 mg/l. Op grond van het glastuinbouw ten aanzien van het convijfde lid moet tevens een controlevoor- denswater van het glasdek, mag het ziening aanwezig zijn voor het nemen condenswater van de koelinstallatie van van afvalwatermonsters. De waterkwa- ruimten waarin deze stoffen worden liteitsbeheerder kan op grond van het toegepast niet worden geloosd. Het met zevende lid eisen stellen aan de plaats bestrijdingsmiddelen of kiemremmingsen uitvoering van de controlevoorziemiddelen verontreinigde condenswater ning. dient op dezelfde wijze als spuitvloeiOok spoelwater, dat bij het spoelen stof en het reinigingswater van spuitvan de leidingen van melktanks vrijmachines te worden behandeld. Ter komt, mag niet op oppervlaktewater bevordering van de luchtvochtigheid geloosd worden. Er zijn echter ontwik- wordt in koelcellen veelal het condenskelingen om dit (melk)spoelwater geza- water op de vloer van de cel geloosd. menlijk met huishoudelijk afvalwater Door verdamping wordt het overschot via een IBA te lozen, omdat dit een aan condenswater daardoor aanzienlijk grotere beperking van de lozing geeft beperkt. dan een afzonderlijke lozing van beide afvalwaterstromen. De waterkwaliteits- Artikel 12 Afstroming van hemelwater beheerder heeft de mogelijkheid om een en afspuiten van erfverharding dergelijke gecombineerde lozing met tenminste een vergelijkbaar effect op Afspoeling grond van artikel 3 toe te staan. Dit Het in oppervlaktewater geraken van aspect wordt meegenomen in de aanbe- verontreiniging door afspoeling van velingen voor een IBA die de Commis- verharding kan worden voorkomen sie Integraal Waterbeheer momenteel door opgeslagen meststoffen, compost, voorbereidt. potgrond, kuilvoer, fust dat gebruikt is bij ontsmetting, en afval of gestalde Artikel 11 Koel- en condenswater spuitapparatuur af te dekken of binnen te zetten. De bepaling ziet alleen op Koelwater situaties waarin verontreiniging met bijKoelwater mag alleen geloosd worden, voorbeeld het hemelwater feitelijk kan indien het niet warmer is dan 30 graden afstromen. Hierdoor is het kortstondig Celsius en indien er geen verontreinistallen van apparatuur op verhardingen gende stoffen aan toegevoegd worden. niet verboden, tenzij het bijvoorbeeld De waterkwaliteitsbeheerder kan daar- regent. Opslag van bestrijdingsmiddelen toe bij nadere eis voorschriften stellen, op de erfverharding is op grond van de bijvoorbeeld aan het gehalte van chlo- Bmw verboden. Ook het zeer tijdelijk, ride, ijzer, zuurstof of organische stof- slechts enkele dagen, opslaan van landfen. Dit om te voorkomen dat onder bouwprodukten waarvan geen verontandere brak grondwater, dat gebruikt stellen aan de plaats en uitvoering van de controlevoorziening.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
reiniging kan afspoelen, is niet verboden. Ter voorkoming van het afspoelen van verontreiniging ten gevolge van het afspuiten van de erfverharding bepaalt het derde lid van artikel 12, dat de erfverharding schoon moet worden gehouden. In de praktijk betekent dit dat gemorste meststoffen, veevoer en dergelijke worden opgeruimd en dat de erfverharding ’bezemschoon’ is. Wateroverlast Op grond van het vierde lid van artikel 12 is het lozen van hemelwater vanaf de percelen niet toegestaan, indien dit verontreinigd is met opgeslagen meststoffen, compost, kuilvoer en dergelijke, of indien dit tenminste 5 meter uit de slootkant is opgeslagen. Het kan voorkomen dat percelen bij grote wateroverlast, ten gevolge van bijvoorbeeld hevige regenval, blank komen te staan. Indien het daarbij aanwezige water in aanraking komt met bovengenoemde meststoffen, compost, kuilvoer en dergelijke en wegvloeit naar het oppervlaktewater, zal dit niet beschouwd worden als lozen in de zin van artikel 12. Artikel 13 Teeltvrije zone in 2000 Dubbele wettelijke basis voor driftbeperking In de artikelen 13, 14 en 15 worden voorschriften gesteld voor het ’lozen op een andere wijze dan met behulp van een werk’ in het kader van gewasbescherming. De voorschriften betreffen vooral het verminderen van de druppeldrift ten gevolge van het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen en in mindere mate het meespuiten van oppervlaktewater en het afspoelen naar oppervlaktewater. Deze voorschriften zijn op de Wvo en de Bmw gebaseerd. Vanwege de sterke samenhang tussen de verschillende voorschriften is niet gekozen voor aparte besluiten op grond van de Wvo en de Bmw, maar voor één besluit voor de beperking van drift naar het oppervlaktewater. Blijkens de eerste leden van de artikelen 13, 14 en 15 zijn de bepalingen uit die artikelen van toepassing op het lozen van gewasbeschermingsmiddelen respectievelijk het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen. Hierdoor kunnen de instrumenten en ook de handhavingscapaciteit van zowel de Wvo als de Bmw worden aangewend voor de controle en handhaving van het Lozingenbesluit (zie ook paragraaf 3.1). Op grond van
32
in plaats van een teeltvrije zone. Deze spuitvrije zone wordt conform het achtste lid gemeten vanaf de insteek van de sloot (talud). Op grond van het derde lid is, tot het van kracht worden van de bepalingen voor een bredere teeltvrije zone, geen Teelt vrije zone Bij bespuitingen langs oppervlaktewater teeltvrije zone verplicht, indien bij de bespuiting een emissiescherm wordt kunnen met de gangbare spuitapparatuur en landbouwpraktijk emissies niet gebruikt. Het emissiescherm dient zodanig geplaatst te worden dat geen worden voorkomen. Onder gangbare omstandigheden treedt bij een veldspuit bestrijdingsmiddelen van het scherm in het oppervlaktewater kunnen druppepas op een afstand van 10 à 20 meter van het oppervlaktewater geen druppel- len. drift meer op. De hoogte van de spuitIntensief bespoten gewassen boom en de wind zijn sterk bepalend Het vierde lid verplicht een teeltvrije voor de druppeldrift. In combinatie met de voorschriften voor spuitappara- zone voor gewassen die neerwaarts én intensief bespoten worden. Voor intentuur in artikel 15 wordt met de teeltvrije zone meespuiten van sloten voor- sief bespoten gewassen worden globaal meer dan 5 kg bestrijdingsmiddelen per komen en druppeldrift en in minder ha per jaar toegepast en zijn meer dan mate afspoeling beperkt. Indien deze teeltvrije zone niet wordt aangehouden, een tiental bespuitingen per jaar gangmogen geen bestrijdingsmiddelen wor- baar. De informatie op basis waarvan den gebruikt, waarbij drift of meespui- is vastgesteld welke gewassen intensief worden bespoten is ontleend aan gegeten kan optreden. Deze lozingen zijn vens van het Centraal Bureau voor de dan immers verboden. In de praktijk Statistiek42 en het Landbouweconobetekent dit dat ten minste 10 à 20 meter uit de slootkant gespoten moet misch Instituut43. In dit besluit is in worden. Vanzelfsprekend hoeft de teelt- overleg met LTO-Nederland en de vrije zone niet te worden aangehouden, Unie van Waterschappen een limitaindien een teler geen bestrijdingsmidde- tieve lijst van gewassen opgenomen, te len toepast. Dit komt echter bij een weten: bedrijfsmatige teelt nagenoeg niet voor. l aardappelen en uien (akkerbouw); In theorie kan met een spuitvrije l aardbeien, asperges, prei, schorsenezone dezelfde driftbeperking als met ren, sla, was- en bospeen en winterpeen een teeltvrije zone worden gerealiseerd. (vollegrondsgroenteteelt); In dit Lozingenbesluit wordt echter een l alle bloembollen en -knollen (bollenteeltvrije zone voorgeschreven, omdat teelt); in de praktijk plagen en ziekten optre- l vruchtbomen, rozestruiken, sierconifeden, zoals aardappelziekte, bollenvuur ren en overige sierheesters en klimplanof schurft, waarbij het hele gewas ten (boomkwekerij). bespoten moet worden. Op de teeltvrije zone mag, behalve Veldspuit bij grasland, niet hetzelfde gewas als op Voor akkerbouw-, vollegrondsgroentede rest van het perceel staan. Andere en boomkwekerij- en fruitteeltgewassen gewassen of teelten zijn wel op de teelt- wordt in het algemeen een veldspuit vrije zone toegestaan, indien de teler gebruikt. Bij een gangbare veldspuit kan aantonen dat deze bespoten wormoet (tot 2003) een teeltvrije zone van den. Dit is bijvoorbeeld in de boomtenminste 150 cm worden aangehoukwekerij gangbaar. Ook een windsingel, den. Indien driftarme spuittechnieken die gangbaar is in de fruitteelt, mag op worden gebruikt is deze teeltvrije zone de teeltvrije zone staan als deze niet smaller: tenminste 100 cm indien luchtbespoten wordt. ondersteuning, een overkapte beddenHet tiende lid bepaalt dat de teeltspuit of een vanggewas wordt gebruikt vrije zone wordt gemeten in het horien tenminste 50 cm indien een handgezontale vlak vanaf de insteek van de dragen spuitboom wordt gebruikt. sloot oftewel het talud tot het midden Deze teeltvrije zones komen nagenoeg van de buitenste gewasrij. Dit is in de overeen met de aanbevelingen van de praktijk de poot- of zaaiafstand. Het CIW44 voor de vergunningverlening in loof kan wel gedeeltelijk over de teelt- de boomkwekerij en vaste plantenteelt. vrije zone hangen. Bij uitzondering De teler kan kiezen uit een aantal teeltgeldt voor grasland een spuitvrije zone vrije zones in combinatie met een spuithet tweede lid moet ieder die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt de voorschriften in acht nemen, dit betreft zowel de teler als derden, zoals loonwerkers.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
techniek. Voor enkele teelten zijn in de praktijk één of twee mogelijkheden nauwelijks relevant. In de akkerbouw (aardappelen en uien) is alleen een veldspuit eventueel met luchtondersteuning gangbaar. Daarentegen is in de boom- en vaste plantenteelt alle spuittechniek gangbaar. Vanggewas Naar ervaringsregels geeft een vanggewas op de teeltvrije zone aanzienlijk meer driftbeperking dan een kale teeltvrije zone. Er zijn nauwelijks onderzoeksgegevens voorhanden om het effect van een vanggewas op de driftemissie van een veldspuit te kwantificeren45. Derhalve kan nog niet worden bepaald bij welke breedte van een vanggewas een driftbeperking wordt bereikt die vergelijkbaar is met als bij de teeltvrije zone van 150 cm. Om pragmatische redenen is tot het van kracht worden van bepalingen voor een bredere teeltvrije zone een smallere teeltvrije zone van 100 cm toegestaan, indien daarop een vanggewas staat. Dit geeft telers de mogelijkheid om de komende jaren meer ervaring op te doen met een vanggewas en het effect daarvan te kwantificeren. De resultaten daarvan kunnen meegenomen worden bij de inventarisatie van de driftbeperkende maatregelen (zie paragraaf 2.8) Opwaarts spuiten Fruitteelt Op grond van het vijfde lid moet op fruitpercelen (appelen, peren en overige steen- en pitvruchten) een teeltvrije zone van tenminste 150 cm worden aangehouden. In de praktijk betekent dit dat geen fruitbomen op de slootkant staan, tenzij aantoonbaar is dat deze niet bespoten worden. Op kopakkers is, behalve bij smalle percelen, veelal sprake van een strook van 5 meter zonder fruitbomen om machines te keren, zodat deze bepaling slechts voor de lange zijde van het perceel consequenties heeft. In de praktijk zullen fruitbomen verder dan 150 cm uit de slootkant staan, omdat veelal een rijpad tussen de sloot en de eerste bomenrij wordt aangehouden, om te voorkomen dat buitenste gewasrij richting het oppervlaktewater wordt bespoten, hetgeen op grond van artikel 15 is verboden. Voor het bespuiten van de zwartstrook of grasstrook onder fruitbomen of onder de windsingel geldt niet de
33
insteek naar de waterlijn te ploegen en zo het verlies van teelt-areaal door de teeltvrije zone te beperken. Om aan het verlies van teelt-areaal tegemoet te komen en zo het steiler ploegen van een talud tegen te gaan, kan de waterkwaliteitsbeheerder de breedte van het talud enigszins compenseren door een minder brede teeltvrije zone voor te schrijven. Dit kan onder andere door te Boomkwekerij Op grond van het zesde lid moet voor meten vanaf de waterlijn in plaats van vanaf de insteek. Zo is het voor de teler de laan- en parkbomen een teeltvrije niet nadelig om het talud nog breder te zone van tenminste 500 cm worden maken door de teeltvrije zone bij het aangehouden. In de teeltvrije zone mogen gewassen geteeld worden waarin bestaande talud te betrekken en als flauwe oever in te richten. geen bestrijdingsmiddelen worden gespoten. Dit komt overeen met de CIWaanbevelingen46 voor de vergunningver- Gebiedsgerichte aanscherping Het twaalfde lid biedt de mogelijkheid lening, waarin bovendien een lijst van gewassen is opgenomen die niet bespo- van gebiedsgerichte aanscherping van de voorschriften. De waterkwaliteitsbeten worden. heerder kan voor oppervlaktewater met een bijzondere functie of kwaliteitsdoelNiet-intensief bespoten gewassen stelling een bredere teeltvrije zone in De overige gewassen, zoals bieten, combinatie met een spuittechniek voormais, graan, vlas en diverse groenten, schrijven. Het gaat hierbij om de zogeworden minder intensief bespoten. Veelal gaat het om enkele bespuitingen naamde ’kwetsbare oppervlaktewateren’, waaraan in een plan op grond van tegen onkruiden per teeltseizoen die de Wet op de waterhuishouding een vooral in het jonge gewas worden uitdergelijke functie of kwaliteitsdoelstelgevoerd. Op beperkte schaal wordt ling is toegekend. Gedacht kan bijvoorreeds gebruik gemaakt wordt van een rijenspuit, waarmee aanzienlijk minder beeld worden aan functies voor zwemdruppeldrift wordt veroorzaakt dan de water, oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater of oppervlakgangbare spuittechnieken, of wordt er geschoffeld. Op grond van het zevende, tewater met een ecologische doelstelling op het hoogste niveau (zie ook Hoofdachtste en negende lid is voor de nietintensief bespoten gewassen een smalle stuk II paragraaf 2.6). De bredere teeltteeltvrije zone toegestaan. Voor granen vrije zone wordt in een beschikking op moet een teeltvrije zone van tenminste grond van een nadere eis vastgelegd. Tegen deze beschikking kan de teler of 25 cm worden aangehouden voor alle belanghebbende derden bezwaar en overige gewassen moet een teeltvrije zone van tenminste 50 cm. In de prak- beroep aantekenen. tijk betekent dit dat het gewas of loof niet over het talud hangt. Op grasland Biologische teelt mag wel gras tot aan de insteek staan, Op grond van het dertiende lid behoeft maar mag tot 25 cm vanaf de slootkant in de biologische teelt (EKO) geen teeltvrije zone te worden aangehouden. niet gespoten of bemest worden. Omdat bij biologische teelt nagenoeg geen synthetische bestrijdingsmiddelen Afwijkende teeltvrije zone Het elfde lid biedt de mogelijkheid om gebruikt worden, is de belasting van het oppervlaktewater aanzienlijk lager bij nadere eis een minder brede teeltvrije zone langs een talud van tenmin- dan bij de gangbare teelt. In een studie ste 2 meter toe te staan. Door de aan- van het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) ’Schoner slootwater II, leg van bijvoorbeeld een aanvullende berekeningen over de emisnatuurvriendelijke oever verandert de insteek van het talud. Doorgaans wordt sie van bestrijdingsmiddelen’47 is voor het talud verflauwd en komt de insteek de aardappel-, maïs- en appelteelt de verder landinwaarts te liggen. Dit milieubelasting van biologische teelt impliceert dat de teeltvrije zone dienvergeleken met die van de gangbare tengevolge ook opschuift en dat er min- teelt. EKO-teelt bleek uitgedrukt in der teelt-areaal overblijft. Langs brede milieubelastingspunten ten minste oevers met een flauw talud is het gelijkwaardig aan de gangbare teelt, bovendien voor de teler mogelijk om de waar driftbeperkende maatregelen worteeltvrije zone voor fruitteelt, maar de zone voor grasland op grond van het achtste lid. Klein fruit (bijvoorbeeld bramen en bessen) worden veelal met een veldspuit bespoten. Voor deze gewassen gelden niet de voorschriften van het vijfde lid, maar van het negende lid.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
den toegepast. Omdat in andere biologische teelten de ziekte- en plaagbestrijding op een vergelijkbare manier wordt uitgevoerd als in de aardappel- en maïsteelt, kan de vergelijking van CLM beschouwd worden als representatief voor de gehele biologische teelt. Greppels en droge sloten Op grond van het veertiende lid behoeft langs greppels en droge sloten geen teeltvrije zone te worden aangehouden. De kosten van een teeltvrije zone wegen hier niet op tegen de bescherming van het oppervlaktewater gezien de beperkte omtwikkelingsmogelijkheden voor een aquatisch ecosysteem. Door de term ’gegraven waterlopen’ worden natuurlijke waterlopen, zoals beken die zomers regelmatig droog kunnen staan, niet als greppel of droge sloot beschouwd. De woorden ’gedurende het spuitseizoen’ zijn gebruikt, omdat de spuitperiode per gewas kan verschillen. De woorden ’onder normale omstandigheden geen water’ houden in dat het incidenteel kan voorkomen dat de greppel of sloot na een hevige of langdurige regenbui gedurende korte tijd (bijvoorbeeld 2 à 3 dagen) water bevat. Tijdens die periode mag niet gespoten worden. Met de woorden ’waaraan geen natuurfunctie is toegekend’ wordt beoogd ecologisch waardevolle waterlopen die mogelijk zomers droog staan tegen verontreiniging te beschermen. Ditzelfde geldt voor oppervlaktewateren die gegraven zijn of worden vergraven ten behoeve van de natuurontwikkeling. Hierbij kan gedacht worden aan herstelprojecten langs bovenlopen van (voorheen) gekanaliseerde beekjes of de inrichting van paddenpoelen. Langs droge sloten en greppels zijn wel de voorschriften uit artikel 15 ten aanzien van de zorgvuldig spuiten en spuitapparatuur verplicht. Langs droge sloten en greppels moet derhalve wel met kantdoppen, driftarme doppen en een spuitboomhoogte ingesteld op 50 cm gespoten worden. Hierdoor wordt de verontreiniging door ophoping in droge sloten en uiteindelijk afwatering naar grotere waterlopen enigszins beperkt. Artikel 14 Bredere teeltvrije zone Driftbeperking in twee stappen Om de druppeldrift met tenminste 90% te beperken is naast verlaging van de spuitboom bij de gangbare veldspuit
34
met bijvoorbeeld driftarme doppen of luchtondersteuning een teeltvrije zone van ongeveer 2 meter nodig. Zoals eerder aangegeven in Hoofdstuk 1 paragraaf 1.6 en Hoofdstuk II paragraaf 2.8.1 wordt de teeltvrije zone gefaseerd ingevoerd. In naar verwachting 2003 wordt een bredere teeltvrije zone verplicht, zodat dan de driftbeperking van 90% bereikt kan worden. Op grond van het tweede lid van artikel 14 moet het definitieve tijdstip hiervoor bij Koninklijk Besluit worden bepaald. De teeltvrije zone is 75 cm breder dan de zone die vanaf 2000 verplicht is. De afstand sluit aan bij de breedte van gewasrijen van de belangrijke akkerbouwgewassen. Naar verwachting wordt verdergaande beperking van de druppeldrift ook mogelijk door nieuwe (technische) ontwikkelingen in de spuittechniek en in gecertificeerde bedrijfsvoering of teeltwijze. Wanneer uitinventarisatie blijkt dat met nieuwe spuittechnieken of maatregelen in de bedrijfsvoering een vergelijkbare beperking wordt bereikt als met de voorschriften uit artikel 14, wordt deze techniek of maatregel in de bedrijfsvoering vóór 2003 als alternatief maatregelenpakket in het Lozingenbesluit opgenomen. De wijziging van het Lozingenbesluit die daarvoor nodig is vergt ongeveer één jaar. Daarom wordt voor 2002 geïnventariseerd welke nieuwe spuittechnieken of teeltwijzen hiervoor in aanmerking komen. Artikel 3 geeft de waterkwaliteitsbeheerder de mogelijkheid om vooruitlopend op de wijziging van het Lozingenbesluit voor specifieke (milieuvriendelijke) teelten of drift-arme technieken een smallere teeltvrije zone voor te schrijven, indien de teler aantoont dat hiermee een vergelijkbaar resultaat wordt bereikt. Hierdoor kunnen ontwikkelingen in de spuittechniek of bedrijfsvoering relatief snel worden meegenomen in de naleving van het Lozingenbesluit. Ook recente ontwikkelingen t.a.v. bedrijfscertificering kunnen hieraan bijdragen. Er zijn aanwijzingen dat enkele moderne spuitmachines zoals de kantenkapspuit, de overkapte rijenspuit of de gestabiliseerde lage spuitboom, substantieel minder drift veroorzaken. Vergelijkend onderzoek is nodig alvorens deze moderne spuitapparatuur kunnen worden voorgeschreven. In samenwerking met het landbouwbedrijfsleven zal een methodiek worden opgesteld voor het vergelijken en beoordelen van drift-
over de teeltvrije zone hangt. In de praktijk is derhalve voor alle niet-intensief bespoten gewassen sprake van een zone van ten minste 100cm die niet bespoten wordt. Dit geldt ook voor Intensief bespoten gewassen grasland, waar wel gras tot aan de Op grond van het vierde lid moet een insteek van het talud geteeld mag worteeltvrije zone van tenminste 225 cm den, maar de eerste meter niet bespoten worden aangehouden, wanneer een mag worden. gangbare veldspuit (met drift-arme In de boomkwekerij en vaste planten doppen en kantdoppen) wordt teelt worden eveneens een aantal gebruikt. De teeltvrije zone is smaller gewassen minder intensief bespoten, dit naarmate betere driftbeperkende techbetreft met name bos- en haagplantnieken worden gebruikt:. Tenminste 150 cm indien een veldspuit met lucht- soen en vaste planten. Voor de teelt van deze gewassen zijn in de vergunninondersteuning of een overkapte bedgenpraktijk voor inwerkingtreding van denspuit wordt gebruikt en tenminste 100 cm indien een handgedragen spuit- het Lozingenbesluit teeltvrije zones aangehouden die overeenkomen met de boom in combinatie met een emissieteeltvrije zones (voor intensief bespoten scherm wordt toegepast. gewassen) die in artikel 13 vanaf 2000 worden verplicht. Derhalve worden de Opwaarts spuiten teeltvrije zone voor bos- en haagplantDe gangbare spuittechniek (axiaal- en soen en vaste planten in 2003 niet aandwarstroomspuit) voor het opwaarts gescherpt, met uitzondering van de spuiten van fruitbomen en laan- en parkbomen veroorzaakt zonder driftbe- teeltvrije zone van 50 cm, indien een handspuit in combinatie met een emisperkende maatregelen meer drift dan siescherm wordt gebruikt. neerwaarts spuiten met een veldspuit. Op grond van het vijfde lid moet daarom bij dergelijke spuittechniek een Afwijkende teeltvrije zone Het tiende lid van artikel 14 verklaart teeltvrije zone van tenminste 600 cm een aantal bepalingen uit artikel 13 van worden aangehouden, indien verder geen driftbeperkende maatregelen wor- overeenkomstige toepassing. Het gaat den genomen. Wanneer een tunnelspuit daarbij om de meetmethode voor de teeltvrije zone uit het tiende lid van of reflectiescherm wordt gebruikt, of een windsingel (vanggewas) of emissie- artikel 13 en om de afwijkende teeltscherm aanwezig is, of biologisch wordt vrije zones die op grond het elfde tot en met het veertiende lid van artikel 13 geteeld, moet een teeltvrije zone van kunnen worden toegestaan. Deze bepatenminste 150 cm worden aangehoulingen omtrent bijvoorbeeld de mogeden. Omdat de ontwikkeling van een lijkheid tot afwijkingen bij kwetsbare effectieve windsingel globaal vier jaar vergt, geldt de gefaseerde invoering van oppervlaktewateren en brede oevers de teeltvrije zone ook voor nieuwe aan- zijn dus ook op de bredere teeltvrije zone uit artikel 14 van toepassing. plant. Uitzondering hierop is de teeltvrije Er zijn aanwijzingen dat een axiaalzone voor de biologische fruitteelt. In spuit meer drift veroorzaakt dan een tegenstelling tot alle andere biologisch dwarsstroomspuit. Omdat er vooralsnog onvoldoende gegevens zijn om vast geteelde gewassen moet daar een teeltvrije zone van 150 cm worden aangete kunnen stellen dat de axiaalspuit inderdaad meer drift veroorzaakt, gel- houden op grond van het vijfde lid. In de biologische fruitteelt is door het den dezelfde driftbeperkende voorgrootschalige gebruik van zwavel voor schriften voor beide spuittechnieken. Nader onderzoek is nodig alvorens ver- schimmelbestrijding sprake van een dergaande voorschriften aan axiaalspui- forse emissie naar het oppervlaktewater (uitgedrukt in kilo’s) in vergelijking met ten kunnen worden voorgeschreven. biologische teelt van andere gewassen. In de eerdergenoemde studie van het Niet-intensief bespoten gewassen Centrum voor Landbouw en bleek de Op grond van het zevende, achtste en biologische appelteelt uitgedrukt in negende lid moet bij de niet-intensief milieubelastingspunten niet gelijkwaarbespoten gewassen een teeltvrije zone dig aan de gangbare teelt waar driftbevan tenminste 125 cm worden aangeperkende maatregelen worden toegehouden. Alleen voor granen geldt een past. smallere teeltvrije zone van tenminste 100 cm, omdat het gewas of loof niet arme spuittechnieken op een vergelijkbare wijze als die voor het classificeren van drift-arme doppen.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
35
Artikel 15 Zorgvuldig spuiten en spuit- ning de bepalingen in dit Lozingenbesluit voor zorgvuldig spuiten en spuittechniek techniek ook bij overwegingen t.a.v. de voorschriften de Wvo-vergunningen Nabijheid van oppervlaktewater worden betrokken. In samenhang met de teeltvrije zone zoals voorgeschreven in de artikelen 13 Vliegtuigtoepassingen en 14 wordt met de voorschriften uit artikel 15 met betrekking tot zorgvuldig Vliegtuigspuiten veroorzaakt veel meer spuiten en spuitapparatuur een driftbe- drift naar het oppervlaktewater dan een gangbare veldspuit48. Het derde lid verperking van 80-90% bereikt ten opzichte van de gangbare landbouwbiedt vliegtuigtoepassingen binnen 14 praktijk voor inwerkingtreding van het meter vanaf de insteek van het opperLozingenbesluit. Verder wordt het mee- vlaktewater. Vanwege de handhaafspuiten van oppervlaktewater vermebaarheid én de beperkte kwantitatieve den. Vooral de bepalingen ten aanzien informatie over drift bij vliegtuigtoevan de ingestelde spuitboomhoogte en passingen is aangesloten bij deze prak(harde) wind zijn sterk bepalend voor tisch hanteerbare afstand die voor de de driftbeperking. De voorschriften uit voorschriften voor een veldspuit geldt. artikel 15 zijn beperkt tot op de buiten- Op grond van artikel 26 van het Lozinste 14 meter van het perceel langs (alle) genbesluit wordt ook het Besluit luchtoppervlaktewateren, omdat het Lozin- vaarttoepassingen bestrijdingsmiddegenbesluit alleen op de bescherming len49 gewijzigd teneinde van het oppervlaktewater ziet. Bij een vliegtuigtoepassingen binnen 14 meter bespuiting onder normale omstandighe- vanaf de slootkant te verbieden. den met een gangbare veldspuit op een In 1999 wordt onderzoek gedaan afstand van meer dan 10 à 20 meter naar de vermindering van drift door van het oppervlaktewater kan er op onder meer de zogenaamde ’splitbasis van onderzoek en ervaringsregels boom’-techniek. Indien uit dit ondervan worden uitgegaan dat geen sprake zoek blijkt dat onder bepaalde vooris van het verwaaien van bestrijdingswaarden een vergelijkbare drift-emissie middelen naar oppervlaktewater. De bereikt wordt als met een veldspuit, afstand van 14 meter sluit in de prakzullen vliegtuigtoepassingen onder de tijk aan bij de halve spuitbreedte van bepaalde voorwaarden, gedacht wordt een gangbare veldspuit, zodat in het aan een gecertificeerd spuitprotocol en algemeen alleen in de buitenste spuiteen teeltvrije zone, binnen 14 meter gang de maatregelen moeten worden worden toegestaan. Zowel het Lozingenomen. Ook op grond van de Wvo is genbesluit als de Uitvoeringsregeling een breedte van 14 meter verdedigbaar, luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmidomdat buiten de 10 à 20 meter vanaf delen50 zullen daartoe gewijzigd moeten de slootkant geen sprake is van een worden. De waterkwaliteitsbeheerder lozing in de zin van het derde lid van kan vooruitlopend op een dergelijke artikel 1 van de wet. In dit opzicht wijziging vliegtuigspuiten onder de wordt aangesloten bij een praktische betreffende voorwaarden toestaan op hanteerbare afstand. In feite geeft arti- grond van artikel 3. kel 15 een uitwerking van de goede landbouwpraktijk langs oppervlaktewa- Zorgvuldig spuiten ter. Dit sluit aan bij de huidige WvoHet vierde lid bevat voorschriften ten vergunningverlening, voor bijvoorbeeld aanzien van het zorgvuldig spuiten en bollenteelt- of boomkwekerijbedrijven. de spuitapparatuur in de eerste spuitHierin zijn bepalingen ten aanzien van gang binnen 14 meter vanaf de sloothet zorgvuldig spuiten en spuittechniek kant. opgenomen. Deze gelden vanwege de wettelijke basis van de Wvo alleen in Drift-arme doppen en kantdoppen de nabijheid van oppervlaktewater. In Onderdeel a van het vierde lid bepaalt de vergunningen is ’in de nabijheid van dat bij toepassing van een veldspuit oppervlaktewater’ veelal ingevuld als de drift-arme doppen en kantdoppen moezone van 14 meter vanaf de insteek van ten worden gebruikt. Kantdoppen en het talud. Rechtsongelijkheid op grond driftarme doppen zijn niet verplicht van artikel 15 tussen bedrijven die voor een overkapte beddenspuit, omdat onder het besluit vallen en bedrijven die deze doppen bij de overkapping niet vergunningplichtig blijven wordt daar- leiden tot een grotere driftbeperking. mee voorkomen. Omgekeerd is het ook Kantdoppen en drift-arme doppen zijn van belang dat bij de vergunningverle- evenmin verplicht voor de rijenspuit,
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
omdat deze niet onder de definitie van veldspuitapparatuur valt. Dit zelfde geldt voor spuitapparatuur die in de fruitteelt voor opwaarts spuiten gangbaar is, zoals tunnelspuit, dwarstroomspuit en axiaalspuit. [Vóór inwerkingtreding van het besluit is, in overleg met het landbouwbedrijfsleven, een meet- en/of beoordelingsmethode ten behoeve van een classificatie-systeem voor drift-arme doppen vastgesteld]. Het classificatie-systeem zal op grond van het achtste lid van artikel 15 in een ministeriële regeling worden vastgelegd. Handspuit Op grond van onderdeel b van het vierde lid is het gebruik van een spuitgeweer niet toegestaan, omdat deze spuittechniek, waarmee bestrijdingsmiddelen onder hoge druk en met een instelbare spuitdop verspreid worden, veel drift veroorzaakt. Er bestaan voldoende alternatieven voor deze apparatuur, die onder lagere druk dan 5 bar kunnen werken, zoals de (verlengde) spuitstok, de handgedragen spuitboom met vaste spuitdop en in sommige gevallen een veldspuit. Dit voorschrift sluit aan bij de bestaande praktijk van de vergunningverlening in de boomkwekerij. Spuitboomhoogte De spuitboomhoogte is de belangrijkste factor voor drift. Een verdubbeling van de spuitboomhoogte leidt tot een verdrievoudiging van de drift. Onderdeel c van het vierde lid bepaalt dat de spuitboomhoogte niet hoger dan 50 cm boven het gewas of de kale grond mag worden ingesteld. De spuitboom kan door zwiepen wel hoger komen dan 50 cm. Omdat het met de gangbare spuitmachines niet mogelijk om dit zwiepen te voorkomen, wordt volstaan met ’instellen op 50 cm’. Om deze spuitboomhoogte van 50 cm onder alle omstandigheden mogelijk te maken is wellicht nog technische verbetering van de spuitapparatuur nodig. Het zwiepen van de spuitboom dient zowel vanwege de driftbeperking als vanwege de gewasbescherming zo veel mogelijk beperkt te worden. Bij spuitmachines die onvoldoende gestabiliseerd zijn of geen korte spuitboom hebben, kan dit bereikt worden door langzaam te rijden en de spuitdruk hierop aan te passen. Wind Omdat wind een sterk bepalende factor is voor de verwaaiing naar oppervlakte-
36
hele teeltvrije zone of zelfs over het talud hangt of ligt, mag dit niet gespoten worden. In de praktijk zal de breedte van het gewas of het loof variëren. Een vuistregel is dat aardappelen circa 75 cm horizontaal kunnen uitgroeien, dat graan en jonge maïs minSpuitverbod op de teeltvrije zone der dan 10 cm kunnen uitgroeien en Het vijfde lid bepaalt dat binnen de teeltvrije zone geen gewasbeschermings- dat overige gewassen circa 50 cm kunnen uitgroeien. middelen mogen worden gespoten. Gewasbeschermingsmiddelen toepassen Artikel 16 Mestvrije zone met technieken waarbij geen drift of - Overkapte beddenspuit meespuiten optreedt, bijvoorbeeld door Bij een overkapte beddenspuit is de spuitboom aan alle kanten afgeschermd het gebruik van een strijkstok met een Mestvrije zone De mestvrije zone leidt tot een vermincontactmiddel pleksgewijs onkruid te en het gewas ten dele afgeschermd. bestrijden of het gebruik van granulaat, dering van de emissie van meststoffen Bespuitingen met deze apparatuur en naar het oppervlaktewater. De zone de daaruit voortvloeiende druppeldrift is wel toegestaan, omdat met die toeheeft invloed op verschillende emissiedieningstechnieken geen lozing ten zijn daardoor minder gevoelig voor routes. Zo leidt het tot vermindering gevolge van drift plaatsvindt. Het wind. Daarom mag hiermee bij een windsnelheid van meer dan 5 meter per gebruik van een mankar, die in de bol- van de oppervlakkige uitspoeling door bodemprocessen, zoals omzetting van lenteelt gangbaar is, of een vergelijkseconde gespoten worden. stikstof en binding van fosfaat, alsmede bare techniek, is eveneens toegestaan. Deze techniek voor het pleksgewijs ver- tot vermindering van de afspoeling en - Teeltbedreigende situatie het meemesten van sloten met kunstspreiden heeft een zodanige overkapIndien een teeltbedreigende situatie alleen door een bespuiting kan worden ping en dermate grove en gelijkmatige mest door de bufferstrook. Het totale effect van de mestvrije zone varieert afgewend en deze bij harde wind rede- druppels dat geen of nagenoeg geen sterk afhankelijk van de lokale situatie, drift plaatsvindt. Ook pleksgewijze lijkerwijze niet langer uitgesteld kan het bodemtype en de (mate van) neerworden, is deze bespuiting toegestaan. onkruidbestrijding met een afgeschermde handspuit is toegestaan. Met slag. Substantiële emissiereductie wordt Het is aan de teler én aan de handhabereikt met een bufferstrook van enkele ver om te beoordelen of naar redelijk- deze techniek wordt met behulp van één spuitdop en een afschermkap vlak tot tientallen meters. Een zodanig brede heid gehandeld wordt. Hiertoe wordt mede op basis van ervaringen in regio- boven de grond het onkruid bespoten. strook kan in redelijkheid niet worden voorgeschreven. Op basis van ervaringsregels is aannenale projecten door de Unie van In het tweede lid is de mestvrije zone Waterschappen en LTO-Nederland een melijk dat met deze techniek nagenoeg voor alle gewassen gelijkgesteld aan de geen drift plaatsvindt. protocol met een aantal criteria opgeteeltvrije zone. Hierdoor gelden voor de steld. mestvrije zone dezelfde fasering en uitBuitenste gewasrij Het protocol kan onder meer de volzonderingen als voor de teeltvrije zone. Het zesde lid bepaalt dat de eerste gende voorwaarden omvatten. gewasrij naast de teeltvrije zone niet in De zone verschilt zodoende per gewas l een melding (achteraf) aan waterkwaen loopt uiteen van 225 cm bij intensief de richting van het oppervlaktewater liteitsbeheerder van de bespuiting die bespoten gewassen tot 100 cm bij ovebespoten mag worden. Met een gangwordt uitgevoerd bij een windsnelheid rige gewassen. Deze mestvrije zone bare veldspuit met kantdoppen wordt van meer dan 5 meter per seconde; geeft in het algemeen een beperkte neerwaarts gespoten en derhalve niet l het gebruik van een waarschuwingsrichting het oppervlaktewater gespoten. emissiereductie, die zonder aanvullende en adviessysteem voor het betreffende gewas, waarmee het optimale spuitmo- Bij opwaarts bespuiten van fruitbomen kosten voor de teler in combinatie met en laan- en parkbomen moet de buiten- de teeltvrije zone is in te passen in de ment wordt gekozen; ste bomenrij vanaf de slootzijde worden bedrijfsvoering. Omdat voor grasland l een advies van een terzake kundige bespoten teneinde spuiten in de richting geen teeltvrije zone maar een spuitvrije (instantie), dat aantoonbaar wordt zone verplicht is, zijn de afzonderlijke van het oppervlaktewater te voorkoopgevolgd; kosten ten gevolge van een verminderde men. Voor een dwarsstroomspuit of l een lijst van ziekten of plagen in grasopbrengst van alleen de mestvrije axiaalspuit is daarvoor een rijpad combinatie met gewassen waar uitstel zone hoger dan voor andere gewassen. nodig, die breder is dan de teeltvrije van de bespuiting niet mogelijk is; zone van 150 cm. In de fruitteelt is dat Echter, de totale kosten zijn juist lager l het niet of niet tijdig voorhanden zijn dan bij andere gewassen, omdat daar in de praktijk vaak al het geval. Met of niet tegen redelijke kosten beschikbaar zijn van een alternatieve spuittech- een handgedragen spuitboom kan vanaf door de combinatie van de teelt- én mestvrije zone géén gewasopbrengst de teeltvrije zone worden gespoten. niek, bijvoorbeeld een overkapte bedHet loof of het gewas naast de teelt- meer is. denspuit. vrije zone kan gedeeltelijk over de zone Geen van de hierboven opgesomde Droge sloten hangen. Het bespuiten van het overvoorwaarden is op zichzelf voldoende Langs greppels en droge sloten behoeft om in de praktijk bestrijdingsmiddelen hangende gewas is in het zevende lid in samenhang met artikel 13, veertiende toegestaan, indien het loof van een te kunnen toepassen bij een windsnelheid groter dan 5 m/s. Pas als aan een gangbare omvang betreft (halve gewas- lid, geen mestvrije zone te worden aangehouden. Gelet op de gehanteerde breedte). Wanneer het gewas over de combinatie van voorwaarden wordt water, is in onderdeel d van het vierde lid bepaald dat niet gespoten mag worden bij een windsnelheid van meer dan 5 meter per seconde. Dit is ongeveer windkracht 3 Beaufort. Deze bepaling geldt niet voor bespuitingen met een overkapte beddenspuit en voor bespuitingen die vanwege een teeltbedreigende situatie redelijkerwijs niet langer uitgesteld kunnen worden.
voldaan kan de bespuiting daadwerkelijk worden uitgevoerd. Dit wordt nader uitgewerkt in het protocol. In het protocol wordt tevens vastgelegd hoe de windsnelheid moet worden bepaald.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
37
definitie van greppels en droge sloten zal er naar alle waarschijnlijkheid enige vegetatie voorkomen in greppels en droge sloten. Meststoffen die vanwege het ontbreken van een mestvrije zone onverhoopt toch in greppels en droge sloten terecht komen zullen daarom doorgaans, al of niet gedeeltelijk, worden opgenomen door de aanwezige vegetatie. De kans dat de meststoffen alsnog in het oppervlaktewater terecht komen is derhalve beperkt. Bladbemesting Bladbemesting zal naar verwachting de komende jaren in toenemende mate voorkomen. Hiervoor wordt vergelijkbare apparatuur gebruikt als voor de bespuiting met bestrijdingsmiddelen. Ook bij bladbemesting moet een mestvrije zone worden aangehouden. Om verwaaien van meststoffen op de mestvrije zone te voorkomen, kunnen deze met kantdoppen, driftarme doppen en een spuitboomhoogte ingesteld op 50 cm verspreid worden. Daardoor hoeft naast de mestvrije zone geen bufferstrook te worden aangehouden om meststoffen die verwaaien ’in te vangen’. Kantstrooivoorziening Op grond van het derde lid moet langs de teeltvrije zone of het oppervlaktewater een kantstrooivoorziening worden gebruikt, indien kunstmest wordt toegediend. Handmatig bemesten Op de teeltvrije zone blijft op grond van het vierde lid het handmatig of pleksgewijs bemesten van een vanggewas mogelijk. De eerste 50 cm vanaf de slootkant mag echter geheel niet bemest worden. Op de brede teeltvrije zone van met name kleine percelen met laanbomen worden veelal gewassen geteeld die niet bespoten worden en daardoor als vanggewas kunnen fungeren. Handmatig bemesten is voldoende om deze vanggewassen te telen. Door het vierde lid wordt aan deze praktijk tegemoet te komen, zonder dat dit leidt tot een onevenredige belasting van het oppervlaktewater. Artikel 17 Vullen van spuitapparatuur Met zorgvuldig werken en enkele eenvoudige voorzieningen kunnen de meest voorkomende calamiteiten bij het vullen van spuitmachines, zoals overlopen van de spuittank, teruglopen van de vulleiding en morsingen, die veelal tot
een lozing leiden, vermeden worden. In het tweede lid wordt het vullen van de spuitmachine uit oppervlaktewater verboden, indien geen tussenopslag voor het oppervlaktewater of terugslagklep in de vulleiding gebruikt wordt. Met deze voorzieningen is het rechtstreeks uit de spuittank terugvloeien van de spuitvloeistof niet of nauwelijks mogelijk. In het derde lid is bepaald dat de spuitapparatuur tijdens het vullen 2 meter uit de slootkant moet staan. Dit betekent ook dat veelal niet vanaf een brug of dam gevuld mag worden. Op de gangbare spuitmachine is de vulleiding lang genoeg om deze afstand aan te kunnen houden.
de handhaving. Momenteel wordt onderzocht op welke wijze de meldingsgegevens en wijzigingen eenduidig verwerkt en geregistreerd kunnen worden. Gebruik maken van bestaande registratie-systemen en/of reeds vastgestelde gegevens is daarbij wenselijk. Als dat laatste mogelijk blijkt, kan de lozer ook aan de meldingsplicht voldoen door gegevens uit deze registratie-systemen aan de waterkwaliteitsbeheerder te (doen) verstrekken. De melding kan worden gedaan met een daartoe op te stellen meldingsformulier. Dit meldingsformulier wordt bij ministeriële regeling vastgesteld. IV Bijzondere omstandigheden
III Meldingen Artikel 19 Ongewoon voorval Artikel 18 Melding Iedere lozer, veelal de teler, die agrarische activiteiten uitvoert waarbij een lozing kan optreden moet dit melden aan de waterkwaliteitsbeheerder. Veelal gaat het om een éénmalig melding van alle relevante agrarische activiteiten. De afzonderlijke lozingen ten gevolge van deze agrarische activiteiten hoeven niet gemeld te worden. Nieuwe activiteiten moet twaalf weken voor aanvang gemeld worden. Voor bestaande activiteiten geldt op grond van artikel 24 een overgangstermijn van drie maanden na inwerkingtreding van dit besluit. Het tweede lid omschrijft de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt. De waterkwaliteitsbeheerder moet de gegevens inzamelen. Deze zal beoordelen of een lozing onder het Lozingenbesluit valt. De gegevens worden daarnaast gebruikt bij van het stellen van nadere eisen of bij het bepalen of bepaalde voorschriften niet gelden. Om als biologische teler uitgezonderd te worden van de verplichting tot het aanhouden van een teeltvrije zone moet de teler, bijvoorbeeld door overlegging van een bedrijfsaansluitingscertificaat van SKAL of BLIK, aantonen dat biologisch geteeld wordt. Door melding van naam, adres en agrarische activiteiten is voor de waterkwaliteitsbeheerder duidelijk wie aanspreekbaar en verantwoordelijk is voor een lozing. Verder dient de lozer gegevens aan te leveren over de eventueel al aanwezige voorzieningen voor afvalwaterlozingen en over de aanwezigheid van riolering. Melding van de locatie van de lozing, zowel vanuit gebouwen als vanaf percelen is van belang voor
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
Bij een ongewoon voorval of calamiteit, bijvoorbeeld een spuitmachine die in de sloot glijdt of lekkage aan de spoelapparatuur, waarbij een emissie naar het oppervlaktewater optreedt of te verwachten is, dient de teler onmiddellijk maatregelen te nemen om deze lozing te beëindigen, te beperken of te voorkomen dan wel de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, voor zover dit in redelijkheid mogelijk is De waterkwaliteitsbeheerder kan in die situatie concrete en direct uit te voeren handelingen verplichten, hiervoor is geen beschikking nodig. Een ongewoon voorval of calamiteit moet zo snel mogelijk gemeld worden, uiterlijk binnen acht uur, aan de waterkwaliteitsbeheerder. De teler dient alle maatregelen te nemen die de waterkwaliteit in die situatie voorschrijft. Artikel 20 Bijzondere fytosanitaire omstandigheden Bijzondere fytosanitaire omstandigheden kunnen aanleiding geven tot het treffen van maatregelen ingevolge de Plantenziektenwet. Dergelijke maatregelen kunnen afhankelijk van het schadelijke organisme dwingend voortvloeien uit Europese regelgeving. Op grond van artikel 20 kunnen in deze situatie maatregelen worden getroffen om de verspreiding van schadelijke organismen tegen te gaan, bijvoorbeeld door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ook op de teeltvrije te gebruiken of daarvoor een bepaalde techniek te gebruiken die afwijkt van de voorschriften in artikel 15.
38
lenten) niet aan de voorschriften in artikel 6. Indien geen of een onvoldoende zuiveringsvoorziening gebruikt wordt, Artikel 21 Overgangstermijn voor bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard geldt uiterlijk in 2003 een lozingsverbod (veelal kan op de riolering worden aangesloten), indien binnen de in artikel 6 De overgangstermijnen voor de zuivering van bedrijfsafvalwater van huishou- bepaalde afstanden van de riolering op oppervlaktewater geloosd wordt én hierdelijk aard zijn in lijn met die van de regelgeving voor huishoudelijk afvalwa- voor voldoende rioleringscapaciteit is. Buiten deze afstanden moet binnen 5 ter51. Deze termijnen zijn mede gericht op het tegengaan van kapitaalsvernieti- jaar (uiterlijk in 2005) via een septic tank van tenminste 6 m3 of een zuiveging die zou kunnen ontstaan, indien meteen bij de inwerkingtreding van het ringsvoorziening met tenminste een Lozingenbesluit de voorgeschreven indi- gelijkwaardig zuiveringsrendement worden geloosd. Dezelfde overgangstermijn viduele zuiveringsvoorziening verplicht van 5 jaar geldt ook voor lozingen via zou zijn of lozingsverbod zou gelden. Voor nieuwe lozingen gelden geen over- een dergelijke zuiveringsvoorziening die binnen de in artikel 6 bepaalde afstangangstermijnen. Bedrijfsafvalwater van huishoudelijke den plaatsvindt. Uiterlijk in 2005 geldt aard wordt vaak ongezuiverd of via een het lozingsverbod. Door de aanleg van gemeentelijke of bestaande zuiveringsvoorziening op bedrijfsriolering na inwerkingtreding van oppervlaktewater geloosd. Veelal volhet Lozingenbesluit (de zogenaamde doet deze voorziening voor beperkte lozingen (minder dan 10 inwonerequiva- ’oprukkende riolering’) kan op een V Overgangsbepalingen
bepaald moment de lozing van bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard binnen de afstanden, zoals in artikel 6 aangegeven, komen. Hierdoor gaat het lozingsverbod gelden. Indien al een zuiveringsvoorziening is aangelegd, die voldoet aan de voorschriften in artikel 6, geldt een overgangstermijn van 5 jaar vanaf het moment dat de riolering binnen de betreffende afstand is aangelegd en aansluiting hierop mogelijk is. Indien bij ’oprukkende riolering’ nog geen zuiveringsvoorziening is aangelegd, moeten beperkte lozingen meteen aangesloten worden en omvangrijke lozingen binnen drie jaar nadat de riolering is aangelegd. Omvangrijke lozingen (meer dan 10 inwonerequivalenten) buiten de afstanden, zoals in artikel 6 aangegeven, zijn vergunningplichtig. Indien na inwerkingtreding van het Lozingenbesluit riolering binnen die afstanden wordt aangelegd, blijft de lozing vergunningplichtig op grond van artikel 2, onderdeel l.
Uiterste implementatiedata voor lozingsverbod (aansluiting op riolering) of zuiveringsvoorziening bedrijfsafvalwater
bestaande riolering binnen nieuwe riolering
riolering buiten
van huishoudelijke
afstandscriterium
afstandscriterium
aard
(’oprukkende riolering’) binnen afstandscriterium
minder bestaande a) lozingsverbod vanaf lozingsverbod vanaf dan 10 i.e. lozing 1-1-2003 (art.21.1.b); 5 jaar na het tijdstip b) lozingsverbod vanaf waarop aansluiting 1-1-2005, indien een op riolering mogelijk voorziening cf. artikel is, indien een voor6 aanwezig is (art. ziening cf. artikel 6 21.1.a) aanwezig is (art. 21.1) nieuwe lozingsverbod (geen lozingsverbod (geen lozing overgangstermijn overgangstermijn) 10 tot 200 i.e.
voorziening cf. artikel 6 vanaf 1-1-2005 (art. 21.4)
voorziening cf. artikel 6 en evt. nadere eis (geen overgangstermijn) vergunningplichtig (art.2)
bestaande lozingsverbod vanaf lozingsverbod vanaf lozing 1-1-2003 (art. 21.1.b); 3 jaar na het tijdstip waarop aansluiting op riolering mogelijk is (art. 21.3.b) b) lozingsverbod vanaf 5 jaar na het tijdstip waarop aansluiting op riolering mogelijk is, indien een voorziening cf. artikel 6 aanwezig is (art. 21.3a) nieuwe lozingsverbod (geen lozingsverbod (geen vergunningplichtig lozing overgangstermijn) overgangstermijn) (art.2) 200 i.e. en meer vergunningplichtig vergunningplichtig vergunningplichtig (art. 2) (art.2) (art. 2)
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
39
Artikel 22 Overgangstermijn voor agrarisch afvalwater Lozingsverbod Voor agrarisch afvalwater afkomstig van het wassen of afspoelen van voertuigen, werktuigen en apparatuur (artikel 7), spoelen van landbouwgewassen (artikel 8), ontijzering van grondwater (artikel 9) en reinigen van bedrijfsruimten (artikel 10) geldt vanaf 1 januari 2005 een lozingsverbod, indien er riolering binnen de aangegeven afstand van 40 m aanwezig is én hierop geloosd kan worden. In de praktijk betekent dit dat binnen 5 jaar op de riolering aangesloten moet worden, mits de riolering voldoende capaciteit heeft en de lozing de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet nadelig beïnvloedt. Dit betekent, dat wanneer de riolering bij inwerkingtreding van het besluit reeds binnen de afstand van 40 m ligt, de ondernemer een keuze heeft tussen snel aansluiten, zodat geen voorzieningen verplicht zijn voor wat betreft het lozen op oppervlaktewater, en later aansluiten. Bij een latere aansluiting op de riolering kan de keuze van de te treffen maatregelen worden afgestemd op het feit, dat maatregelen slechts tijdelijk zijn, omdat later alsnog aansluiting plaatsvindt. Hergebruik van spoelwater Hergebruik van spoelwater conform artikel 8 is voor landbouwproducten voor directe menselijke consumptie uiterlijk in 2003 verplicht. Het betreft prei, knolselderij, peen en andere groenten52, waar door bacteriegroei de kwaliteit van het eindprodukt achteruit gaat en bij bewaring risico’s op overschrijding van de eisen volgens de Warenwet geeft. Hoewel het de voorschriften in artikel 8 enige ruimte laten om dergelijke problemen door hergebruik te voorkomen (zie toelichting artikel 8), is een overgangstermijn van 3 jaar gesteld om hergebruik te realiseren of op een andere wijze produkten te reinigen of te spoelen. Met deze overgangstermijn worden bovendien hoge kosten door versneld afschrijven van bestaande spoelapparatuur voorkomen. Overigens zijn voor een aantal bedrijven in Limburg reeds Wvo-vergunningen verleend voor het lozen van spoelwater. De vergunning-voorschriften blijven op grond van onderdeel l van het eerste lid van artikel 2 gelden.
Artikel 23 Overgangstermijn voor smalle percelen Voor de teeltvrije zone langs smalle percelen geldt een overgangstermijn. Smalle percelen zijn percelen met minder dan twintig rijen met fruitbomen. Op bedrijven met veel smalle percelen met aan verschillende zijden een sloot, kunnen de kosten van maatregelen door het verlies van productieve fruitbomen, oplopen tot meer dan 10% van de opbrengsten. Dit geldt te meer daar juist op dergelijke smalle percelen ook op de kopakker fruitbomen tot aan de slootkant staan. Dit betreft naar schatting circa 10% van het areaal fruitbomen53. Dergelijke kosten kunnen van individuele bedrijven redelijkerwijs niet binnen een termijn van enkele jaren gevraagd worden. Vanwege de relatief grote opbrengstderving door het verlies van produktieve fruitbomen gelden daarom een overgangsbepaling, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar de kopakker en lange zijde van het perceel (met bomenrij parallel aan de waterloop). Bij smalle percelen moet vanaf 2000 alleen een teeltvrije zone van tenminste 1,5 meter op de kopakker worden aangehouden en mogen tot een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip in naar verwachting 2003 nog fruitbomen op de slootkant van de lange zijde staan. Aan de lange zijde moet vanaf hiervoor genoemd tijdstip in 2003 een teeltvrije zone van 1,5 meter worden aangehouden en gelden de overige bepalingen in artikel 14 (windsingel, reflectiescherm, emissiescherm, tunnelspuit, biologische teelt of 6m teeltvrije zone) alleen voor de kopakker en tot 2005 nog niet aan de lange zijde van het perceel. Vanaf 2005 gelden ook aan de lange zijde van smalle percelen alle bepalingen van artikel 14. Artikel 24 Meldingstermijn Uiterlijk 1 april 2000 moet de lozer, veelal de teler, hebben gemeld. Het ingevulde meldingsformulier dient voor die datum aan de waterkwaliteitsbeheerder te worden toegestuurd.
bestrijdingsmiddelen vanaf de percelen. Mede daarom worden naast de afvalwaterlozingen, de zogenaamde ’lozingen met behulp van een werk’, ook de diffuse lozingen, de zogenaamde lozingen op een andere wijze dan met behulp van een werk’ op grond van de Wvo gereguleerd. Hierdoor wordt tevens de goede landbouwpraktijk langs oppervlaktewater vastgelegd. Het Uitvoeringsbesluit artikel 1, derde lid, Wvo, bevat in artikel 2 een afbakeningsbepaling tussen de Wvo en de Bmw. Blijkens dit artikel is het Uitvoeringsbesluit niet van toepassing op gedragingen waaromtrent door de Bmw voorschriften zijn gesteld. De afbakeningsbepaling betreft overigens slechts de lozingen ’anders dan met behulp van een werk’. De afbakeningsbepaling staat generieke maatregelen op grond van de Wvo niet in de weg. Immers, bij de toelating worden maatregelen verplicht op grond van een globale en modelmatige beoordeling van het risico voor waterorganismen van specifieke gewasbeschermingsmiddelen of toepassingen daarvan. In Wvo-voorschriften worden ongeacht de schadelijkheid van de gewasbeschermingsmiddelen voorschriften gesteld ter beperking van de verontreiniging. Door de gezamenlijke aanpak van de emissies naar oppervlaktewater, die in het waterkwaliteitsbeheer en de uitvoering van het Meerjarenplan Gewasbescherming wordt voorgestaan, wordt in dit Lozingenbesluit een afgewogen regeling gegeven voor het beperken van drift en andere emissies van gewasbeschermingsmiddelen, op grond van zowel de Wvo als de Bmw. Daarom bestaat geen behoefte meer aan de afbakeningsbepaling van het Uitvoeringsbesluit, artikel 1, derde lid, Wvo voor zover dit de lozingen ten gevolge van agrarische activiteiten zoals omschreven in artikel 1 eerste lid onder b, van het Lozingenbesluit betreft. Voor de overige bestrijdingsmiddelen, bijvoorbeeld biociden in aangroeiwerende scheepsverf, blijft de afbakeningsbepaling gelden.
Artikel 26 Wijziging van het Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen Artikel 25 Wijziging van Uitvoeringsbe- Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit luchtvaarttoepassinsluit artikel 1, derde lid, Wvo gen bestrijdingsmiddelen54 is het De laatste jaren is het inzicht toegeno- gebruik van bestrijdingsmiddelen met men in het aandeel van de landbouw in behulp van een luchtvaartuig verboden de verontreiniging van het oppervlakte- op geringere nader te bepalen afstanden wateren, met name voor emissies van van aldaar genoemde objecten. TenVI Slotbepalingen
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
40
einde de emissies van dergelijke toepassingen naar oppervlaktewater te verminderen, zullen dergelijke afstanden worden bepaald. Daartoe wordt in het aangehaalde artikelonderdeel expliciet ’oppervlaktewater’ ingevoegd. Tevens wordt de Uitvoeringsregeling luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen55 gewijzigd in lijn met artikel 15, derde lid, van dit Lozingenbesluit, zodat ook op grond van de Bmw vliegtuigspuiten binnen 14 meter van de slootkant is verboden.
Ruwweg kan gesteld worden dat bedrijven die in 1998 opgave-plichtig waren in het kader van de Regeling Landbouwtelling 1998 onder het Lozingenbesluit vallen, met uitzondering van de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid. Door verandering van de omvang kan een kleine activiteit op enig moment toch onder dit Lozingenbesluit vallen.
Artikel 27 Inwerkingtreding
Bij de lozing van afvalwater bestaat in theorie de keuze uit verschillende routes. Afhankelijk van de aard en omvang van de lozing alsmede juridische en praktische mogelijkheden is er een voorkeur voor een bepaalde route. De verschillende alternatieven zijn: l lozing op de bodem, l lozing op riolering, l lozing op oppervlaktewater, l afvoeren per as naar gemeentelijk ontvangstpunt of rioolwaterzuiveringsinstallatie, l afvalstoffen. In bijgevoegde tabellen is aangegeven welke prioriteitstelling voor lozing aangehouden is bij het opstellen van het Lozingenbesluit. De volgende uitgangspunten zijn hierbij aangehouden: l In sommige gevallen kan het mogelijk zijn om afvalwater af te voeren per as, bijvoorbeeld een oude giertank, naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi) of een gemeentelijke ontvangstpunt. Hieraan wordt dezelfde waarde toegekend als aan lozing op de riolering en kan
Het Lozingenbesluit treedt in werking op [1 januari 2000]. Alle voorschriften, behoudens die waarvoor een overgangstermijn op grond van artikel 21 tot en met 24 geldt, moeten vanaf die datum worden nageleefd. Bijlage I Weergave landbouwhuisdieren en landbouwgewassen uitgedrukt in Nederlandse grootte eenheden Agrarische activiteiten met een jaarlijkse omvang van gemiddeld 3 Nederlandse grootte eenheden (Nge) is de ondergrens voor activiteiten die onder dit besluit vallen. Voor de bepaling van het aantal Nge wordt uitgegaan van Bijlage I bij het Lozingenbesluit. Deze is gebaseerd op artikel 4 van de Regeling Landbouwtelling 199856. Het aantal Nge kan bepaald worden door vermenigvuldiging van het aantal landbouwhuisdieren en aantal hectare landbouwgewassen met de bijbehorende Nge-waarde in bijlage I.
Bijlage A/0 Lozingsmogelijkheden
dus de voorkeur hebben boven lozen op oppervlaktewater. l Lozing van dun water vindt zoveel mogelijk op oppervlaktewater plaats. In verband met de werking van de ontvangende rwzi is ervoor gekozen water dat sterk afwijkt van de samenstelling van huishoudelijk afvalwater en dat niet bezwaarlijk is voor lozing naar oppervlaktewater, bij voorkeur niet op de riolering te lozen. In voorkomende gevallen kan het nodig zijn dat een waterkwaliteitsbeheerder hiervan afwijkt. Dat kan nodig zijn doordat het ontvangende oppervlaktewater dusdanig kwetsbaar is of een vergaande waterkwaliteitsdoelstelling heeft, dat de verplaatsing van de lozing naar een minder kwetsbaar of minder belangrijk ontvangend oppervlaktewater de voorkeur heeft. Lozing op de riolering naar een rwzi is in een dergelijk geval een goede optie. l Chemisch afval, nader genoemd afvalwater met hogere concentraties bestrijdingsmiddelen, wordt niet geloosd op de riolering of oppervlaktewater. Zelf zuiveren en lozen op de riolering of ongezuiverd afvoeren naar een erkende verwerker zijn mogelijke alternatieven. l Voor lozing op de bodem geldt het regime van het Lozingenbesluit Wet bodembescherming. Voor randvoorwaarden voor lozingen op de bodem wordt hiernaar verwezen. Eén en ander is nader uitgewerkt in de ’Circulaire inhoudende voorlopige richtlijnen voor het bevoegd gezag ten aanzien van agrarische afvalwaterlozingen’
Bijlage A/1 Tabel Prioriteitstelling lozingen vanuit akkerbouwbedrijven akkerbouw
lozingsoptie optie 1
optie 2
optie 3
spuitvloeistof
bodem, verdunde toepassing
chemisch afval
inwendig reinigingswater
bodema , verdunde toepassing chemisch afval
uitwendig reinigingswater met bestrijdingsmiddelen
bodema , reinigen in perceel
chemisch afval
uitwendig reinigingswater (geen bestrijdingsmiddelen)
bodem, reinigen in perceel
(afspoelend) regenwater (geen mest en bestrijdingsmiddelen) uitlekvloeistof dompelbadenb restanten dompelbaden opslag geoogst product (niet afgedekt) opslag onverpakte meststoffen (niet afgedekt) opslag potgrond zonder meststoffen (niet afgedekt)
oppervlaktewater
riolering of afvoer per as riolering of afvoer per as
riolering of afvoer per as, na zuivering riolering of afvoer per as, na zuivering riolering of afvoer per as, na zuivering oppervlaktewater, na zuivering
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
chemisch afval chemisch afval oppervlaktewater of bodema mestkelder riolering
bodem riolering of afvoer per as
41
akkerbouw
lozingsoptie optie 1
afvalhopen (niet afgedekt) spoelwater produkten (na hergebruik) terugspoelwater ontijzering
riolering riolering of afvoer per as riolering of afvoer per as
bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard
riolering of afvoer per as
a b
optie 2
optie 3
oppervlaktewater oppervlaktewater of bodema oppervlaktewater
= ontheffing van de gemeente vereist = restanten naar gevaarlijk afval of meegeven plantgoed conform beschikking verwijdering dompelvloeistof bloembollen en -knollen en meegeven pootgoed (Bmw)
Bijlage A/2 Tabel Prioriteitstelling lozingen vanuit fruitteeltbedrijven fruitteelt
lozingsoptie optie 1
optie 2
restanten spuitvloeistof inwendige reiniging uitwendige reiniging (met bestrijdingsmiddelen) uitwendige reiniging (geen bestrijdingsmiddelen)
bodem, verdunde toepassing chemisch afval bodema , verdunde toepassing chemisch afval bodema verdunde toepassing chemisch afval bodem, reinigen in perceel riolering
afspoelend regenwater (geen mest en bestrijdingsmiddelen) opslag geoogst produkt (niet afgedekt) opslag onverpakte meststoffen (niet afgedekt) opslag potgrond zonder meststoffen (niet afgedekt) afvalhopen (niet afgedekt) spoelwater produkten (na hergebruik) terugspoelwater ontijzering bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard
oppervlaktewater
riolering
oppervlaktewater of bodema mestkelder riolering riolering riolering riolering riolering
riolering
a
optie 3
riolering, na zuivering riolering, na zuivering riolering, na zuivering oppervlaktewater, na zuivering
oppervlaktewater of bodem oppervlaktewater of bodema oppervlaktewater
= ontheffing van de gemeente vereist
Bijlage A/3 Tabel Prioriteitstelling lozingen vanuit (melk)veehouderijbedrijven graslandbeheer
lozingsoptie optie 1
optie 2
optie 3
restanten spuitvloeistof inwendige reiniging uitwendige reiniging (met bestrijdingsmiddelen) uitwendige reiniging (geen bestrijdingsmiddelen)
bodem, verdunde toepassing bodem, verdunde toepassing bodema , reinigen in perceel bodema reinigen in perceel
chemisch afval chemisch afval chemisch afval riolering
riolering, na zuivering riolering, na zuivering riolering, na zuivering oppervlaktewater, na zuivering
afspoelend regenwater (geen mest en bestrijdingsmiddelen) afspoelend regenwater kavelpaden opslag geoogst produkt (niet afgedekt) perssap kuilvoer
oppervlaktewater
riolering
mestkelder of bodem oppervlaktewater of bodema mestkelder
opslag onverpakte meststoffen (niet afgedekt) opslag potgrond zonder meststoffen (niet afgedekt) afvalhopen (niet afgedekt) spoelwater produkten (na hergebruik) terugspoelwater ontijzering bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard reiniging en desinfectie melkinstallatie restanten desinfectiebaden
mestkelder riolering riolering of bodema riolering riolering riolering mestkelder mestkelder
a
riolering afvoer per as naar rwzi of ontvangstput of bodema
oppervlaktewater oppervlaktewater oppervlaktewater riolering of bodema
= ontheffing van de gemeente vereist
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
42
1
Kamerstukken II 1985/1986, 19 153, nr. 2 Kamerstukken II 1988/1989, 21 250, nrs. 1-2 Kamerstukken II 1990/1991, 21 677, nrs. 3-4 4 Kamerstukken II 1996/1997, 24 445, nr. 001 5 Kamerstukken II, 1996/1997, 24 782 6 Centraal Bureau voor de Statistiek, CBS,Landbouwtellingen1998 7 Kamerstukken II 1998, 21 250, Voortgangsrapportage Integraal Waterbeheer en Noordzee-aangelegenheden 1997 8 MJPG, Emissie-evaluatie 1995 Achtergronddocument 9 V&W/RIZA, Maatschappelijke kosten open teelt, notitie BKG/97/30, 31 oktober 1997 10 Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 20 december 1996 11 Regeringsvoornemen Vierde Nota waterhuishouding, 1997 12 Implementatieplan PAREL, Plan van Aanpak Reductie Emissie in de opengrondsLandbouw, Maatregelen, Acties/onderzoek, Voorlichting, Controle en Handhaving, Monitoring, januari 1997; KRISTAL, de PAREL voor de fruitteelt in Zuid-Holland-Zuid, Maatregelen, Voorlichting, Controle en Handhaving, Monitoring, januari 1998 13 Kamerstukken II 1991/92, 22 343, nr. 2 (brief d.d. 10 oktober 1991 nr. DGM/B/JB Mbb 04091001) 14 Brief van 10 januari 1996 nr. HINM/IL/PZ2291195008 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal 15 Besluit milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen, Staatsblad 37, 23 januari 1995 16 Wijziging Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen, Staatscourant 153, 14 augustus 1998 17 Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen, Staatsblad 233, 29 mei 1984 18 Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer, Staatsblad 107, 4 februari 1994 19 Besluit melkveehouderijen milieubeheer, Staatsblad 324 ,18 juni 1991 20 J.F.M. Huijsmans et al, IMAG-DLO nota V 98-37, AMVB-WVO-Open teelt. Driftpakketten (werkdocument) 1998 21 Bestuursovereenkomst Uitvoering Milieubeleid Bloembollensector, 1996 22 Commissie Integraal Waterbeheer/CUWVO, Afvalwaterproblematiek boomteelt en vaste plantenteelt, 1996 23 Kamerstukken II 1996/97, 24036, nr.56, brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 20 augustus 1997 inzake Kabinetsstandpunt rapport MDW werkgroep Wvo 24 Implementatieplan PAREL, Plan van Aanpak Reductie Emissie in de opengrondsLandbouw, Maatregelen, Acties/onderzoek, Voorlichting, Controle en Handhaving, Monitoring, januari 1997 25 Driftkikker, 1998 26 Kristal, de PAREL voor de fruitteelt in Zuid-Holland-Zuid, Maatregelen, Voorlichting, Controle en Handhaving, Monitoring, januari 1998; Zuiveringsschap West-Overijssel, Tweede voortgangsrapportage emissiebeperkende maatregelen bij fruitteeltbedrijven in de Noordoostpolder, november 1996 27 Implementatieplan PAREL, Evaluatie 1997, januari 1998 28 IKC-Landbouw / Landbouw Economisch Instituut (1996) Lastenverlichting en lastenverzwaring in de land- en tuinbouw in de periode 1990-1998 29 IKC-Landbouw / Landbouw Economisch Instituut (1997) Technisch-economische gevolgen van een aantal pakketten van maatregelen voor de amvb Wvo open teelt 30 Commissie Integraal Waterbeheer/CUWVO, 1996, Afvalwaterproblematiek boomteelt en vaste plantenteelt. 31 Leidraad Riolering 32 Regeling Landbouwtelling, Staatscourant 61, 30 maart 1998, nr. J982763 33 IMAG-DLO, Classificatie van driftarme spuitdoppen nr. 98-117, december 1998 34 Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, bijlage II Tabel afvalwatercoëfficiënten. 35 Coördinatiecommissie uitvoering Wet verontreiniging oppervlaktewateren (1995), Afvalwaterproblematiek van de melk(rund)veehouderij 36 Coördinatiecommissie Uitvoering Wet verontreiniging oppervlaktewateren (CUWVO), Afvalwaterproblematiek van landbouwloonbedrijven, december 1994 37 Voortgangsrapportage Doelgroepoverleg Bloembollensector 1997-1998 (1998) 38 Technische Uitwerking Maatregelen, document BKG/97/29 d.d. 31.10.1997 39 Coördinatiecommissie uitvoering Wet verontreiniging oppervlaktewateren (1995) Afvalwaterproblematiek van de melk(rund)veehouderij 40 Regeling Wvo septic tank, Staatscourant nr. 21, 30 januari 1997 41 Rijkswaterstaat, Functionele werkgroep Wvo (1997) Voorlopige handreiking toepassing acute toxiciteitstesten, nota 97-03 42 Centraal Bureau voor de Statistiek, Gewasbescherming in de land en tuinbouw, 1995, chemische mechanische en biologische bestrijding. 43 Landbouw-economisch Instituut, Bedrijven-informatienet 44 Commissie Integraal Waterbeheer/CUWVO, 1996, Afvalwaterproblematiek boomteelt en vaste plantenteelt. 45 Onderzoeksgegevens van Heemraadschap Fleverwaard moeten nog gerapporteerd worden. 46 Commissie Integraal Waterbeheer/CUWVO, 1998, Protocol opwaarts spuiten (laan)bomen. 47 Centrum voor Landbouw en Milieu (1997) Schoner slootwater II, aanvullende berekeningen over de emissie van bestrijdingsmiddelen 48 Drift bij vliegtuigbespuiting, rapportage van een technische ad-hoc werkgroep aan de Werkgroep-Kanalisatie, 8 december 1995 49 Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen, Staatsblad 233, 29 mei 1984 50 Uitvoeringsregeling luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen, 51 Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater, Staatsblad, nr. 27, 30 januari 1997 52 STOWA, Bedrijfstakonderzoek akkerbouw- en vollegrondsgroenteteeltbedrijven, 1996 53 Bron: Nederlandse Fruitteeltorganisatie 54 Besluit luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen, Staatsblad 233, 29 mei 1984 55 Uitvoeringsregeling luchtvaarttoepassingen bestrijdingsmiddelen, 56 Regeling Landbouwtelling, Staatscourant 61, 30 maart 1998/nr J982763 2 3
Uit: Staatscourant 1998, nr. 001 / pag. 6
43
Uit: Staatscourant 1999, nr. 1 / pag. 6
44