Catalogus 2012
Voorwoord Hierbij presenteren wij u onze catalogus voor TEFAF 2012. In de vijfentwintig jaar dat dit evenement bestaat is het, door de strenge eisen die organisatie en deelnemers er aan stellen, verworden tot de meest aansprekende kunst- en antiekmanifestatie van de wereld. Om deze jubileumeditie te eren tonen wij u in voorliggend boek een rijke schat aan hoogstaande voorbeelden van ons zilveren erfgoed, gemaakt door de beste smeden die ons land voortbracht. Hierin treft u aan: Voorwerpen die het nuttigen van drank sier gaven en aangenaam maakten, zoals een vroege tazza uit 1604, een gedeeltelijk vergulde ijsbeker uit 1646 en een wijnproefschaaltje uit 1721. Maar ook zeldzaam zilver met het keur van Eindhoven en kostbaar achttiende-eeuws goud van goudsmeden uit Amsterdam en Rotterdam. Uniek is een kraankan voor het schenken van koffie uit Deventer, gemaakt in 1763. Twee wonderschoon klinkende tafelbellen uit Den Haag en Amsterdam kunnen een serenade brengen ter ere van dit jubileum. Ter tafel brengen wij een rijke Haagse terrine met sauskommen van de beroemde Haagse zilversmid Engelbart Joosten. Een uitgebreide set van acht zoutvaten uit het bezit van de zeer welvarende koopman John Hope en een even ruime serie van acht kandelaars uit adellijk bezit tonen hoe mooi een tafel gedekt kan worden. Voor verzamelaars brengen wij een aantal fraaie tabaksdozen bijeen waaronder een gedreven exemplaar in hoog reliëf met een ruiterslag. Een tweede doos is bijzonder fraai gegraveerd met verhalen die betrekking hebben op de listen van de vrouw en de kracht van de man: Simson en de leeuw en de niet veel voorkomende uitbeelding van Jaël en Sisera. Beide graveringen zijn gebaseerd op prenten van Jan Luyken. Graag verwijzen wij u nog naar de zeer succesvolle tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum over Nederlandse zilveren miniaturen uit de 17de en 18de eeuw. U kunt deze nog tot en met 25 maart 2012 bezoeken. De bijbehorende catalogus werd gemaakt door ondergetekenden. Grote dank spreken wij uit aan drs. Dirk-Jan Biemond, drs. Marius van Dam en Mr. Otto Schutte voor hun advies, onderzoek en tekstbijdragen. John en Dick Endlich Haarlem, maart 2012 1
Een Tazza A Tazza
Delft, 1604 Cornelis Jansz van der Burch Hoogte 14,5 cm, Ø 18,8 cm 507 gram
2
De zilveren drinkschaal op voet bestaat uit een omgekeerde vaas en baluster, de vaas is met gedreven knorornament en vruchtguirlandes versierd. De baluster is omringd met drie armpjes die in bokkenkoppen eindigen en waaraan vergulde peervormige hangers zijn bevestigd. De schaal toont een rand van vrucht- en schelpmotieven. Het midden is voorzien van een wapen. De achtergrond is gematteerd. Tazza’s werden omstreeks 1600 met name in Utrecht, Amsterdam en Delft vervaardigd. Het aantal bewaarde stukken Delfts zilver uit de laatste jaren van de zestiende en het eerste kwart van de zeventiende eeuw is niet heel groot, maar opmerkelijk is de hoge kwaliteit. De Delftse zilversmeden konden zich meten met de besten. De nabijheid van het hof in Den Haag en de opdrachten van de zeer welgestelde patriciërs in Delft en omstreken zullen er zeker toe hebben bijgedragen dat deze zilversmeden heel goed konden meedoen aan de internationale stijl van hun tijd. De reeks van nautilusbekers die in deze periode in Delft ontstond is er een voorbeeld van. Deze tazza is een volgend bewijs. Deze periode is duidelijk een hoogtepunt te noemen in de productie van de Delftse zilversmeden.
De tazza werd vervaardigd door een van de markantste persoonlijkheden onder de Delftse zilversmeden van rond 1600, Cornelis Jansz van der Burch. Deze zilversmid kwam uit een bekende Delftse patriciërsfamilie. Zilversmeden waren omstreeks 1600 in Delft vaak leden van de gegoede burgerij, eerder dan de ambachtslieden. Cornelis Jansz van der Burch, wiens vader ook zilversmid was, werd leerling van het gilde in 1579. Op 28 april 1591 trad hij in het huwelijk met Quirijntghe Gerrits, zij was woonachtig in het huis met de naam Claeverblad. Hij trok bij haar in. Enkele dagen later werd Cornelis meester zilversmid in het gilde van Delft. Als meesterteken gebruikte hij een klaverblad. Van der Burch was keurmeester in 1601, 1606 en van 1609-1614 en deken in 1600 en 1605. Cornelis Jansz van der Burch werd op 2 januari 1615 begraven in de Oude Kerk te Delft. In de schaal van de tazza is prominent een familiewapen aangebracht. Dit wapen behoort aan de familie Van der Dussen uit Delft. Van der Dussen was daar een veel voorkomende naam in de zestiende eeuw. In deze periode zijn er in deze stad twee geslachten Van der Dussen die geen verwantschap met elkaar hadden. Het wapen met de snoek en drie eendjes werd gevoerd door de Rooms-Katholieke familie van der Dussen. Opmerkelijk is dat in het jaar dat deze tazza werd vervaardigd Arent Sasboutz. van der Dussen een hofje stichtte. Het is heel goed mogelijk dat de tazza is besteld door Arent Sasboutz. voor het hofje Van der Dussen. Dit hofje, dat genoemd wordt in de Beschryving der Stad Delft van Reinier Boitet uit 1729, was gelegen in de Dirk Langestraat. Op een steen in de muur was een spreuk te lezen: Huyskens. Van. Arent. Sasboutz. v. Dussen. voor. den. Armen. die. altoos. sullen. zijn. ‘t komt. al. van. Godt. onderhoudt. sijn. gebodt. Dat. is. van. allen. boecken. het. slodt. het. is. al. niet. die. DE. WERELT. besiet. Peist om die doot die niemant spaert Respice. finem. Spero. melius. 1604
4
Arents Sasboutz. werd omstreeks 1553 geboren. Bij de stichting van het hofje in 1604 waren er acht huisjes. In 1613 sloot hij een contract met de burgemeesteren van Delft waarin hij liet opnemen dat er na zijn overlijden nog vier huisjes uit zijn nalatenschap moesten worden gebouwd. Hij wilde dat de huisjes ‘ten eeuwigen dagen bij de regte armen om niet bewoond zullen worden’. Ook werd het hofje vrijgesteld van verponding door de stad. In de achttiende eeuw is het hofje verdwenen. De wens dat het hofje ten eeuwigen dage zou blijven bestaan is dus niet in vervulling gegaan. Hofjes zijn een typisch Nederlands verschijnsel. Ook in Vlaanderen komen ze voor. De hofjes werden gesticht uit naastenliefde en gemeenschapszin, maar bovenal voor het zielenheil van de stichter. Literatuur en tentoonstellingen: Tentoonstelling van Kunstvoorwerpen, Arti et Amicitiae, Amsterdam, Juni 1880, nr. 141. J.W. Frederiks, Dutch Silver, Vol. I, Den Haag 1952, afbeelding nr. 18. Delfts Zilver, tent.cat. Museum het Prinsenhof Delft, 1956/1957, cat.nr. 15, met afbeelding. Meesterwerken uit Delft, Museum het Prinsenhof, 1962, cat.nr. 91. L.J.F. Wijsenbeek, Oud Delft, Delfts zilver, Delft zj, p.23 nr. 9 afgebeeld. Gerelateerde Literatuur: Dirck van Bleyswijck, Beschryvinghe der stadt Delft, Delft 1667, deel 2 p. 543, 544. Reinier Boitet, Beschryving der Stad Delft, Delft, 1729. K. A. Citroen, De stad Delft, Cultuur en Maatschappij, van 1572 tot 1667, Delft 1981, vol. I, p. 230. H.K. Nagtegaal, ‘Het tweede geslacht van der Dussen in Delft’, Ons Voorgeslacht, jrg. 61 (2006), pp. 206-216, 373-375. Herkomst: E. Fuld, Amsterdam, 1880 Joseph M. Morpurgo, Amsterdam, 1952 J.W. Frederiks, Den Haag, 1957 Joseph M. Morpurgo, Amsterdam, 1984 Joseph R. Ritman, Amsterdam; diens veiling Genève 16 mei 1995, lotnr. 66 Particuliere verzameling, Engeland 5
Een plaquette met de voorstelling van Pan en Syrinx A plaquette depicting the story of Pan and Syrinx Paulus van Vianen, 1613 Lood Hoogte 8,3 cm, breedte 11,2 cm
Op deze rechthoekige plaquette is de voorstelling van Pan en Syrinx weergegeven. Links vlucht Syrinx tussen de riethalmen achterna gezeten door Pan. De handen van Syrinx veranderen reeds in rietpalmen (Ovidius Metamorfosen I, 688-712). Het tafereel wordt gadegeslagen door een riviergod en drie nimfen. Het verhaal van Pan en Syrinx gaat als volgt. Pan is een faun die verliefd is op Syrinx. Zij vindt hem afzichtelijk en wanneer hij achter haar aan gaat, slaat zij op de vlucht. Als ze geen uitweg meer ziet verandert ze in riet. Pan geeft wanhopig op en snijdt als aandenken enkele stengels riet af. Hij ontdekt daarmee de panfluit, zijn handelsmerk. Het verhaal wordt in de Metamorfosen van Ovidius verteld door Mercurius die daarmee Argus in slaap sust. De plaquette is een loden afgietsel van het zilveren origineel dat werd vervaardigd door Paulus van Vianen in 1613 en zich thans in het Centraal Museum te Utrecht bevindt. De zilveren plaquette wordt wel gezien als een pendant van het in 1612 vervaardigde Diana en Actaeon. Beide zilveren vergulde plaquettes bevonden zich in de collectie Dreesmann en zijn na omzwervingen in 1964 met steun van de Vereniging Rembrandt aangekocht door het Centraal Museum te Utrecht.
6
De twee zilveren plaquettes behoren tot de mooiste plaquettes uit de Praagse periode van Paulus van Vianen. Het indrukwekkende alpenlandschap is zeer natuurlijk weergegeven. Beide plaquettes zijn bijzonder fijn gedreven en subtiel in laag reliëf geciseleerd. De vergulding op deze plaquettes is negentiende-eeuws. De voorstelling is deels eerder door Van Vianen weergegeven op een plaquette uit 1603 die zich in het Rijksmuseum bevindt. De stroomgod en de gebogen nimf komen op vrijwel gelijke wijze daarop voor. De watermolen is ook te zien op een tekening van Paulus van Vianen uit de collectie van het museum te Braunschweig (zie hiervoor Zeldzaam zilver uit de gouden eeuw, tent.cat. Utrecht 1984/85, cat.nr. 10). Op een plaquette uit 1606 in de Hermitage in St. Petersburg met de voorstelling van Mercurius en Argus is in de achtergrond de episode met Pan en Syrinx bijna gelijk afgebeeld als op deze plaquette. Het is opmerkelijk hoe vaak Van Vianen het verhaal van Mercurius en Argus en de tussenepisode van Pan en Syrinx in zijn werk verbeeldde. Er zijn nog vijf zilveren plaquettes van zijn hand bekend, alle in museale verzamelingen waarin een episode uit dit verhaal van de Metamorfosen wordt verbeeld. Daarnaast zijn er de kopieën van Hans Liuwes naar niet meer bekende originelen van Paulus van Vianen. De Utrechtse edelsmid Paulus van Vianen was de reislustigste van de gebroeders Van Vianen. Terwijl Adam van Vianen zijn hele leven woonachtig bleef in Utrecht, trok Paulus na zijn leertijd Europa in. De rest van zijn leven verbleef hij vrijwel voortdurend in het buitenland. In 1603 werd hij door keizer Rudolf II in Praag benoemd tot Kammergoldschmied, een functie die hij tot zijn dood behield. Onder Rudolfs patronage - en tegen betaling van een riant salaris - maakte Paulus van Vianen zijn beste werk. Vooral zijn plaquettes met prachtig gemodelleerde figuren in een ruimtelijk decor zijn ongeëvenaard. Paulus maakte zijn plaquettes op grond van eigenhandig naar het leven vervaardigde tekeningen. Ondanks zijn verblijf in het buitenland heeft Paulus veel contact gehouden met zijn broer en met zijn neef Ernst Jansz. van Vianen. De invloed van Paulus op hun werk is evident. Hoe de Utrechtse familieleden al bij leven van Paulus de beschikking hadden over voorbeelden van het werk van hun broer en oom is onduidelijk. Maar aangenomen moet worden dat zij middels afgietsels en tekeningen, die naar het vaderland werden gezonden, gebruik maakten van de inventies van Paulus. Vast staat dat na de dood van Paulus in 1613 zijn kinderen en zijn ateliernalatenschap naar Utrecht zijn gekomen. Deze ateliernalatenschap moet bestaan hebben uit afgietsels en tekeningen. Adam en zijn zoon Christiaen en Ernst Jansz. van Vianen hebben evenals vele leerlingen en navolgers dankbaar gebruik gemaakt van deze voorbeelden. Slechts weinig zilversmeden zullen de gelegenheid hebben gehad om de originele werken in zilver regelmatig te bestuderen. Meestal zal men zich tevreden hebben moeten stellen met datgene wat met behulp van de toenmalige reproductiemethoden tegen betaalbare prijzen kon worden geleverd, de afgietsels in lood of gips. Deze afgietsels werden gekocht door zilversmeden die de bedoeling hadden dergelijke voorstellingen of details daaruit 8
in hun eigen werk toe te passen. Ook kunnen deze afgietsels als een soort stalenboek gediend hebben voor opdrachtgevers. Zij konden aan de hand van deze voorbeelden hun wensen bepalen. Dikwijls werden deze kopieën met een nagel aan de muur bevestigd. Deze ruwe manier van bewaren blijkt niet alleen uit de gaten die bij veel plaquettes worden aangetroffen maar kan ook aan de hand van schilderijen worden aangetoond. Op een zilversmidwerkplaats uit het Rijksmuseum (zie afbeelding) is te zien hoe tegen de achterwand plaquettes aan de muur zijn bevestigd. Ook op een schilderij van Egbert van der Poel in het Städel Museum Frankfurt (inv.nr.1955) worden genagelde plaquettes op de muur aangetroffen. Hoe de verspreiding van plaquettes in zijn werk ging is niet bekend. Er zijn tot op heden geen bronnen in archieven aangetroffen waarop een zilversmid adverteerde met modellen voor collega’s. De Duitse kunstenaarsbiograaf Joachim von Sandrart vermeldt in zijn Teutsche Academie uit 1675 over Paulus van Vianen dat hij diverse afgietsels van zijn hand kende. Hij noemt daarbij expliciet modellen met het verhaal van Argus: ‘daß er/ Seine Werke. vermittelst seines Hammers/ allein aus einem Stuck Silber ganze Bilder/ große Geschirr/ schöne Handbecken/ wie auch das Bad Dianae mit manigfältigen nackenden Weibsbildern/ Thieren/ Landschaften/ in vollkommenster Zier/ Zeichnung und Anmutigkeit zuwegen gebracht/ dahero er nicht ohne Ursach für eine Brunquell aller dieser Kunst geehret und ausgeruffen worden/ wie dann seine Marienbilder/ auch Poetische Historien/ der Argus und mehr andere von seiner Hand abgegoßene Modellen/ solches an Tag geben.’
Anoniem Nederlands, Zilversmidswerkplaats, ca. 1675, Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. SK-A 3895.
Van de Friese zilversmid Rintie Jans is bekend dat hij zilversmidvoorbeelden bezat. Toen zijn moeder in 1644 overleed werd bij de notaris een akte opgemaakt. Daaruit blijkt dat Rintie Jans zelf op dat moment uytlandich (niet in Friesland) was. Daarom werd in het huis van zijn moeder een kist bewaard tot zijn terugkomst. De inhoud werd in het document beschreven: ‘Een kiste waarin is bevonden verscheiden Goutsmitspatronen van plaester ende was met enige ponsonen sampt twintich boeken soo cleyn als groot, toebehorende Rintie Jans , welcke kiste met de vorschreven goedren syn gelaten in bewaring van Lubert Harmses tot nader verspreck’ (g.a.l. inventarisatieboek y 34, 607 en 615).
9
Hieruit kan geconcludeerd worden dat Jans, nog voordat hij in 1646 meester werd, modellen bezat in diverse materialen. De ‘Goutsmitspatronen van plaester en was’ zijn ongetwijfeld afdrukken van gedreven plaquettes in gips en was. De boeken waren vast voorbeeldboeken met ornamenten voor graveerwerk en mogelijk ingebonden series prenten met voorstellingen. Hoewel het natuurlijk gissen blijft wat de exacte voorbeelden in de kist van Jans waren, is het aantrekkelijk om aan te nemen dat daar afgietsels van Paulus van Vianen bijzaten. Immers op de Poptaschotel van zijn hand uit 1670 zijn diverse voorstellingen verwerkt naar voorbeeld van Van Vianen. Niet alleen zilversmeden maar ook schilders bezaten afgietsels van zilveren voorwerpen van de Vianens. Zo bezat de schilder Rembrandt, volgens de boedelinventaris opgemaakt bij zijn faillissement in 1656, twee gipsafgietsels van voorwerpen van Adam van Vianen. (Zie J. ter Molen, Van Vianen, 1984, deel 2, p.90, 91 446 en 447.) J. Lutma, Portret van Paulus van Vianen, tweede kwart zeventiende eeuw.
Plaquettes Het vervaardigen van plaquettes is in Duitsland en Nederland vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw tot het midden van de zeventiende eeuw bijzonder in de mode geweest. Deze plaquettes zullen veelal gediend hebben als middenstuk van een pronkschaal of tazza of deel hebben uitgemaakt van pronkkastjes. In Italië goot men reeds in de vijftiende eeuw plaquettes van brons, die daar als zelfstandige kunstwerken werden gewaardeerd. In de Noordelijke landen werden zij van zilver gedreven en nagegoten in lood. Lood is een zacht materiaal met een vrij laag smeltpunt, evenals brons is het daarom uitermate geschikt om te gebruiken als materiaal voor gietsels. De details van een gedreven, nageciseleerde zilveren plaquette komen door het gieten in lood zeer nauwkeurig tot hun recht. Hoewel loden plaquettes in fijnheid niet onderdoen voor zilveren, zijn zij door de zachtheid van het materiaal soms meer gesleten.
10
Naast zilversmidvoorbeelden waren de loden plaquettes al vroeg geliefde verzamelobjecten. Met name in Duitsland en Zwitserland, maar ook in Nederland werden grote collecties aangelegd van loden en bronzen plaquettes. Beroemd is de verzamelaar Basilius Amerbach die al in de zestiende eeuw een verzameling van goudsmidmodellen, plaquettes en schetsen aanlegde. Doordat de stad Basel in 1661 deze verzameling en bloc wist te verwerven is nu nog een goed beeld te krijgen van deze collectie. Deze afgietsels in lood en brons werden gezien als volwaardige wonderen van kunst waarin de kwaliteit en kunstvaardigheid van de maker tot uitdrukking komen. Veel verzamelaars zagen penningen en plaquettes als een belangrijk onderdeel van hun kunstverzameling. Aangezien de zilveren voorbeelden voor velen van hen onbetaalbaar waren, verzamelden zij afgietsels. De belangstelling voor loden plaquettes als verzamelobject is altijd groot gebleven. Zo bezit het Rijksmuseum een grote collectie waarin de zilveren, loden en bronzen plaquettes van en naar Van Vianen een belangrijk onderdeel vormen. Deze loden plaquette is nooit eerder gepubliceerd. Dit in tegenstelling tot de zilveren versie die onder meer in Webers standaardwerk over plaquettes en het proefschrift van ter Molen over de Van Vianens is opgenomen. Derhalve moet dit afgietsel vooralsnog als een uniek stuk gezien worden.
Paulus van Vianen, 1613, Pan en Syrinx, verguld zilveren plaquette, Centraal Museum Utrecht, inv.nr. 14746.
Vergelijkende literatuur: I. Weber, Deutsche, Niederländische und Französische Renaissanceplaketten, 2 delen, München, 1975. J. ter Molen, Van Vianen, Utrecht 1985, deel 2, p, 38 nr 119. P. van Thiel e.a. Alle schilderijen van het Rijksmuseum, Amsterdam, 1976. T. Gerszi, Paulus van Vianen, tekeningen van een zilversmid, Lochem, 1985. Zeldzaam zilver uit de gouden eeuw, de Utrechtse zilversmeden Van Vianen, tent. cat. Centraal Museum Utrecht, 1984/85. L. van den Bergh Hoogterp, De verzamelingen van het Centraal Museum deel 4, Edele en onedele metalen, Utrecht, 1997. L. Seelig e.a., Bayerisches Nationalmuseum Bildführer 15, Modell und Ausfuhrung in der Metallkunst, tent.cat. München, 1989.
11
Een ijsbeker An ‘ice’beaker
Dordrecht, 1646 Cornelis Sperwer Hoogte 9,7 cm, Ø 9,4 cm 165 gram
Een gedeeltelijk vergulde zilveren beker waarvan de oppervlakte voor het grootste deel is gematteerd. De beker heeft twee gladde medaillons, waarvan één met een gegraveerd wapen. De niet ‘geruwde’ delen zijn verguld. Waar het drinkgerei in de Renaissance vooral prestigieus is, komt er aan het einde van de vijftiende eeuw een vrij smal en hoog model beker in de mode. In veel steden of streken ontwikkelden zich ‘eigen’ kenmerkende types. Te denken valt bijvoorbeeld aan de bekers uit Groningen met de karakteristieke doornenrand boven de voet, de veelal vrij kleine bekers uit Friesland en de kloeke modellen van Dordrecht en Rotterdam. Dat dit soort bekers vooral voor profaan gebruik was, blijkt uit de gegraveerde versieringen die meestal werden aangebracht. Kerkelijke bekers werden na de Reformatie over het algemeen slechts sober versierd. Het type ijsbeker zoals hier is afgebeeld werd in zeventiende-eeuwse boedelinventarissen wel aangeduid als beijsd of geyst en werd in de Nederlanden vooral vervaardigd tussen 1640 en 1680. Zij werden gebruikt bij het drinken van koele dranken als bier of Rijnwijn. Het effect van een koele drank in een glas werd nagebootst door het geruwde oppervlak van de zilverhuid. Bijkomend voordeel van de ruwe huid van de ijsbeker was dat zij niet glad werd, indien gevuld met koude drank. Het vroegst bekende exemplaar van een ijsbeker is eveneens in Dordrecht vervaardigd in 1642. Het bevindt zich nu in bruikleen in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. Naast deze ijsbekers zijn er ook ijsbekers in miniatuur bekend, eveneens meestal met gedeeltelijke vergulding. Onderzoek toont aan dat deze miniaturen alleen in Haarlem werden vervaardigd.
12
Een tabaksdoos in hoog reliëf gedreven A Dutch tobacco box chased in high relief Hollands, ca. 1670 Ongemerkt 8,9 x 10,5 cm 142 gram
Een ovale gegoten en gedreven tabaksdoos met in het scharnierend deksel een plaquette met de voorstelling van een ruitergevecht. De zijden zijn gegraveerd met een medaillon, engelen met bazuinen en krijgsattributen. De bodem is in een ovaal gegraveerd met een krans van in elkaar overlopende bloemen. Hierbinnen fijn vlechtwerk van takjes en voluten. Voor het onderwerp van deze opmerkelijk hoog gedreven tabaksdoos zal de maker ongetwijfeld gekeken hebben naar de schilderijen en prenten van de Vlaamse schilder Peter Paul Rubens (1577-1640). Steigerende paarden die hun ruiter afwerpen zijn een terugkerend motief in Rubens mythische veldslagen en jachttaferelen. Ook op deze doos zijn dergelijke paarden prominent aanwezig. Bijzonder is het medaillon op de voorzijde van een man met lauwerkrans en een vrouw. Er bestaat een opmerkelijke overeenkomst tussen penningen van John Roettier (1631-1703) van Karel II van Engeland en zijn echtgenote Catharina van Braganza uit de periode 1662 tot 1670 in het British Museum en dit medaillon. Mogelijk werd deze doos voor een Engelsgezinde koopman vervaardigd. Literatuur: Catalogus Oude Kunst- en Antiekbeurs Delft, 1952, inzending van Premsela en Hamburger, Amsterdam.
14
Een tabaksdoos met Jaël en Sisera en Simson
A Dutch tobacco box with the stories of Sisera and Jaël and Simson Hollands, 1698 - 1705 Onbekende meester 7,4 x 10,6 cm 161 gram Jan Luyken, 1698, Jaël doodt Cisera
Jan Luyken, 1698, Simson vecht met de leeuw
16
Een achtkantige zilveren tabaksdoos met scharnierend deksel. In het deksel en in de bodem zijn voorstellingen gegraveerd uit het bijbelboek Richteren. Zij hebben betrekking op de listen van de vrouw en de kracht van de man. Deze doos is rond 1700 vervaardigd door een uitermate kundig meester die nog geheel in de traditie van de zeventiende eeuw werkte. Op het eerste gezicht zou deze tabaksdoos dan ook vroeger gedateerd worden. Echter de voorstellingen op de doos zijn gegraveerd naar prenten van Jan Luyken (1649-1712) die in 1698 voor het eerst werden uitgegeven. Derhalve moet geconstateerd worden dat deze doos nadien is ontstaan. De prenten die als voorbeeld voor de maker hebben gediend, waren bedoeld ter illustratie van het bijbelboek Richteren. De doos toont aan de voorzijde het verhaal van Jaël en Sisera (Richteren 4, 12-24). Het onderwerp komt voornamelijk voor in de Noord-Europese kunst van de zestiende en zeventiende eeuw. Meestal ligt Sisera in wapenrusting te slapen, terwijl Jaël een spijker of pin tegen zijn hoofd houdt en de hamer heft. Hoewel zij geen joodse was, kreeg Jaël een plaats te midden van de andere heldinnen van het oude Israël. Het onderwerp maakte soms deel uit van series met vrouwen die door hun list een man overwinnen, de zogenaamde vrouwenlisten. Aan de achterzijde wordt middels het verhaal van Simson en de leeuw (Richteren 14, 5-9), de kracht van de man getoond. Zilveren tabaksdozen met een dergelijke decoratie waren conversatiestukken. Bewonderaars van de doos zullen ongetwijfeld gesproken hebben over de kracht van Simson en de list van een vrouw die zijn ondergang betekende. Jaël kreeg in de zeventiende eeuw naast lof ook kritiek kreeg omdat zij partij koos voor een volk dat niet het hare was en omdat zij de wetten van gastvrijheid schond.
Een wijnproefschaaltje met oor A wine taster
Rotterdam, 1721 Aarnout Ammerlaan Hoogte 5 cm, breedte 15 cm 163 gram
Een gladde, ronde zilveren wijnproefschaal op drie gladde gebogen pootjes met een bladornament bevestigd aan de onderzijde van de schaal. Met een opengewerkte greep in de vorm van een lelie. Wijnproefschaaltjes waren niet alleen in Frankrijk maar ook in Nederland populair. Hiervan getuigt het schilderij De Overlieden van het Wijnkopersgilde van Ferdinand Bol uit 1659 (Alte Pinakothek, München, inv. nr. 9656). Daarop staat een knecht die met een hevel een ronde proefschaal vult. Een van de vroegst bekende schalen uit 1616 bevindt zich in het Amsterdam Museum (zie Hubert Vreeken, Goud en zilver met Amsterdamse keuren, 2003, p. 105, nr. 17). De bekende loterijprent van Durgerdam uit 1688, naar ontwerp van Jan Luyken, toont een paar wijnproefschaaltjes. Derhalve moet worden aangenomen dat deze schaaltjes niet alleen voor wijnkopers maar ook voor particulier gebruik bestemd waren. Opmerkelijk is dat de ons nu bekende achttiende-eeuwse schaaltjes vooral in Middelburg en Rotterdam blijken te zijn vervaardigd. De aanwezigheid van lokale wijnkopers die wijn over zee importeerden uit Westelijk Frankrijk en Spanje heeft waarschijnlijk gezorgd voor een grotere vraag naar proefschaaltjes in die steden.
18
Een paar kandelaars A pair of candlesticks
Maastricht, 1738-1740 Henry Leunis Hoogte 18,2 cm 924 gram
Een paar gladde Louis XIV zilveren kandelaars op vierkante voet met geschuinde hoeken. Ook de stam is vierkant met geschuinde hoeken en met twee grotere en een kleine nodus. De kaarshouder heeft een gladde horizontale band, de voet is gehold om te functioneren als kaarsvetvanger. De bodem van de kandelaars is gegraveerd met respectievelijk 30 en 30:10. Dit type kandelaar op een basis van een vierkante gelaagde voet en gladde stam kwam in Frankrijk in zwang omstreeks 1680 en verspreidde zich over West-Europa. Het model bleef populair tot het midden van de achttiende eeuw. Henry Leunis werd gedoopt in Maastricht op 21 juli 1696. Vanaf 1737 verbleef hij met regelmaat in Londen. Toch kwam hij dikwijls terug naar Maastricht alwaar hij van 1742 tot 1750 vier opeenvolgende periodes keurmeester was. Hij woonde in Maastricht op de hoek van de Markt en de Nieuwstraat en ook in de Grote Staat. Literatuur: Catalogus Oude Kunst- en Antiekbeurs Delft, 1958, inzending van Premsela en Hamburger, Amsterdam.
20
Een kraankan A coffee urn
Deventer, 1763 Johannes Hallegraaf Hoogte 30,2 cm 1075 gram
Een gladde peervormige zilveren kraankan die staat op vier licht gebogen pootjes, bevestigd aan de onderzijde van de kan met gestileerde blaadjes. Aan de buik van de kan is een kraantje bevestigd, het uiteinde daarvan heeft een rocaille. De draaibare tap is in de vorm van een rocaille gevuld met zwart hout. Om de bevestiging van het kraantje aan de kan een gegraveerd ovaal. Het losse deksel is evenals het lichaam in vieren gedeeld en wordt bekroond door een vlammend ornament van bladeren. De kan heeft een houten greep. Johannes Hallegraaf werd in 1722 lid van het gilde der zilversmeden van Deventer. Hij trouwde in dat jaar met Sara Beeldemaker, dochter van de bekende Zwolse zilversmid Dirk Beeldemaker. Hij werd een van de meest toonaangevende zilversmeden van zijn stad en bewees in zijn lange werkzame periode tussen 1722 en 1775 zeer veelzijdig te zijn. Dat hij zich stilistisch aanpaste, bewees hij door na circa vijfentwintig jaar de Louis XIV stijl te verlaten om de speelsere vormen van de Rococo te volgen. Hij toont ons zijn productiviteit middels theeserviezen, waterketels, bekers, komforen, kandelaren, tafelbellen en een potpourri. Deze kraankan is het enig bekende exemplaar uit Deventer.
22
Een specerijenset, bestaande uit strooibus en mosterdpot A condiment set
Eindhoven, 1767-1776 Balthasar le Heu Hoogte 17,5 cm 490 gram
Een peervormige Louis XV zilveren specerijenset, bestaande uit een strooibus met los deksel en een mosterdpot met scharnierend deksel. Het lichaam, de deksel en de voet zijn gedeeld in drie cartouches. Het deksel wordt bekroond door een dubbele rozet van blaadjes waarin een bloemknop zit. De greep van de mosterdpot bestaat uit drie tegengestelde C-voluten. Zilver met het merk van Eindhoven is zeer zeldzaam. Het stadskeur bestaat uit drie jachthoorns die verwijzen naar het geslacht Heurne of Horn dat van 1200 tot 1375 Heer over de stad was. Eindhoven kende geen eigen gilde. De stempel van het stadswapen werd waarschijnlijk door de zilversmeden zelf gesneden. Er zijn slechts enkele meesters bekend die in de achttiende eeuw met het wapen van Eindhoven keurden: Jacobus Kuypers, Paulus Reese en Balthasar le Heu en zijn zonen. De eerste drie werkten aanvankelijk in Den Bosch, alwaar zij ook hun opleiding genoten. Le Heu, de bekendste van de drie, werd eerst opgenomen in het gilde van Den Bosch, zodoende is er ook zilver met het Bossche boompje van hem bekend. Na 1766 vestigde hij zich in Eindhoven. Balthasar le Heu maakte aldaar een identiek iets groter stel dat in 1986 van onze firma werd aangekocht door Museum Kempenland in Eindhoven met steun van de Vereniging Rembrandt.
24
Nederlands goud Nederland kende in de zeventiende eeuw noch in de achttiende eeuw een traditie in het vervaardigen van kunstvoorwerpen in goud. Mogelijk paste het niet in onze calvinistische aard. De belangrijkste goudsmeden waren in Amsterdam gevestigde kunstenaars die zich vanuit Frankrijk als Hugenoot in deze vrije stad hadden gevestigd. Zij waren vooral verantwoordelijk voor een productie van met fijnzinnige precisie gedreven snuifdozen. Dat een klein aantal lokale goudsmeden grootse prestaties leverde, bewijzen de afgebeelde voorwerpen van goudsmeden uit Amsterdam en Rotterdam. Chatelaines waren bestemd om een horloge, de bijhorende sleuteltjes en zegelstempels aan te bevestigen. Zij kwamen in het tweede deel van de achttiende eeuw in de mode. Ze werden door zowel mannen als vrouwen gedragen. De versiering bestaat veelal uit mythologische en allegorische voorstellingen. Verwijzingen naar de handel en de scheepvaart zijn favoriet.
Een gouden chatelaine A gold chatelaine Rotterdam, 1776 Lengte 12,5 cm, breedte 10,4 cm 96 gram
Een gouden chatelaine A gold chatelaine
Amsterdam, 1755 Jeremias Stagman Lengte 14 cm, breedte 8,2 cm 74 gram
26
De haakplaat gedreven met Venus met in haar rechterhand een vlammend hart en links op haar schoot een opengeslagen boek. Venus wordt omgeven door rocailles en voluten en mannenkoppen. De hangende delen bestaan uit een zegelstempel met een geslepen çristal de roche en een zeer fijn gezaagde horlogesleutel.
Een gouden chatelaine met gebogen gordelhaak en haakplaat, scharnierend sierstuk met pendant en twee zijpendanten. Haakplaat en schilden met gedreven en geciseleerde voorstellingen op geruwde ondergrond. Op de haakplaat een zittende Neptunus. De aanhangende elementen zijn een fijn gezaagde horlogesleutel en een zegelstempel gezet met een geslepen kornalijn. Voor een gouden chatelaine van dezelfde maker, in de collectie van het Amsterdams museum, zie: Hubert Vreeken, Goud en zilver met Amsterdamse keuren, 2003, p. 396, nr. 351.
7
Een tafelbel A table bell
Den Haag, 1773 Johannes van der Toorn
Een getorste klokvormige zilveren tafelbel, de voetrand met ronde geprofileerde banden. Centraal over de bel is een geappliqueerde band van bladranken gemonteerd. De greep bestaat uit een oprijzende bladvorm met rocailles. De bel heeft een gladde balustervormige klepel.
Hoogte 13,5 cm 283 gram
Een tafelbel A table bell
Amsterdam, 1779 Willem Pont Hoogte 15,1 cm 356 gram
28
Een klokvormige zilveren tafelbel in Louis XV stijl met balustervormige greep en klepel. De wand is opgelegd met vier verticale geruwde S-vormige slingers samengesteld uit bloemen, bladranken en voluten. De gecontourneerde randen zijn met bloemen en C- en S-voluten gesierd. Rondom de schouder bladeren overgaand in de greep met twee verticaal gerichte bladeren overgaand in de knop in de vorm van een dennenappel. Vergelijkende literatuur: Hubert Vreeken, Goud en Zilver met Amsterdamse keuren, 2003, nr. 86.
23
Een terrine A tureen
Den Haag, 1773 Engelbart Joosten jr. Hoogte 21,5 cm, 18,5 x 29,1 cm 1873 gram
Een ovale zilveren terrine uit de overgangsperiode Louis XV en XVI met gewelfde wanden. Langs de bovenrand loopt een kabelrand. De grepen bestaan uit bladranken. Langs de wanden guirlandes van laurierbladeren onderbroken door rozetten. De vier gladde klauwachtige pootjes zijn met bladranken bevestigd aan de terrine. Het gladde deksel is versierd met geklonken guirlandes van een dunne slingerende kabelrand in strikvorm met losse kwastjes aan het uiteinde. Het deksel wordt bekroond door een afschroefbare eikel op een vlak ornament van elkaar overdekkende acanthusbladeren. Een terrine is het belangrijkste onderdeel van een tafelservies. Groot en decoratief, maar vooral de manier om de rol van de gastheer in het sociaal en economisch leven te benadrukken. Maar juist het gewicht van deze voorwerpen is vaak de reden geweest van hun ondergang. In economisch slechtere tijden lonkte de smeltkroes om het zilver in klinkende munt om te zetten. In Haags Goud en Zilver van dr. Jet Pijzel-Dommisse wordt vermeld dat terrines slechts de rijkste tafels sierden (pp.198-202). De Louis XVI stijl guirlandes op deze terrine zijn opmerkelijk vroeg en volgen de versieringen op de beroemde ‘Torck-terrines’ in het Rijksmuseum (Haags Goud en Zilver p. 202, afb. 155). Deze terrines vormen het absolute hoogtepunt van het Nederlands achttiende-eeuwse zilver in classicistische stijl. Zij werden door Engelbart Joosten sr. gemaakt. Zijn zoon Engelbart jr., de maker van deze terrine, werkte in dezelfde stijl en kwaliteit als zijn vader en bediende de belangrijkste opdrachtgevers in de hofstad.
30
Een paar sauskommen A pair of sauceboats
Den Haag, 1776 Engelbart Joosten jr. Hoogte 12,4 cm, 11,3 x 21,3 cm 489 gram
32
De gladde schuitvormige sauskommen hebben een kabelrand langs de randen en de schenktuit. De greep is versierd met bladranken. De drie gladde klauwachtige pootjes zijn met bladranken bevestigd aan de kom. Het is mogelijk dat dit stel sauskommen samen met de terrine uit het vorige catalogusnummer tot hetzelfde servies hebben behoord. De sauskommen zijn gegraveerd met het wapen van Johan Herman Sigismund Baron van Nagell (1730-1784) en de Rotterdamse burgemeestersdochter Mauritia Constantia le Heu de Wilhem die in 1754 huwden. Van Nagell was van 1753 tot aan zijn dood vrijwel onafgebroken afgevaardigde in de Staten Generaal, namens de stad Lochem en namens de Zutphense Ridderschap. Hij was luitenant-stadhouder, hetgeen zijn goede contacten met stadhouder Willem IV en Anna van Hannover verklaart. Later werd hij landdrost van Zutphen als opvolger van Frans Jan van Heeckeren.
27
De John Hope zoutvaten The John Hope saltcellars Amsterdam, 1774/1775 Johannes Schiotling Hoogte 3,6 cm, Ø 7,3 cm 456 gram
Een set van acht zilveren zoutvaten met blauw glazen binnenbakjes. De ronde geprofileerde rand is opgelegd met een band van laurierbladeren. De drie zich naar beneden versmallende zuilvormige pootjes hebben op de overlapping van de rand een rozet met aan beide zijden afhangende lauriertakjes. Vier van de zoutvaatjes dragen de nummers 1 t/m 4. Alle zoutvaten zijn gegraveerd met het wapen van de familie Hope. Deze set van acht zoutvaten heeft ongetwijfeld onderdeel uitgemaakt van het reusachtige zilveren servies dat Johannes Schiotling voor John Hope vervaardigde in 1774. John Hope (1737-1784) was een puissant rijke Amsterdamse bankier van Engelse origine. In 1763 trouwde hij met Philippina Barbara van der Hoeven (1738-1789), dochter van een Rotterdamse regent. Zij kregen drie zonen. Naast een huis op de Keizersgracht en de Herengracht in Amsterdam en een huis in Den Haag bezat John Hope diverse landgoederen, te weten Groenendaal dat hij samenvoegde met Bosbeek te Heemstede en kasteel Nederhorst waardoor hij zich vanaf 1774 Heer van Nederhorst en ’s Gravenambacht mocht noemen. John’s ambities lagen niet alleen bij het handelshuis. In 1765 werd hij schepen van Amsterdam, in 1768 Raad van Amsterdam en in 1770 bewindhebber van de VOC. Naast huizen verzamelde John ook kunst. In 1771 kocht hij samen met zijn oom Adrian de schilderijen uit de boedel van hun Rotterdamse vriend Bisschop.
34
Het Kabinet Bisschop was een befaamde collectie met daarin schilderijen van vrijwel alle Noord en Zuid Nederlandse meesters uit de zeventiende eeuw. Deze collectie vulde John Hope aan met schilderijen van ondermeer Rembrandt, Ter Borch en Metsu uit de verzameling Braamcamp. Daarnaast bezat hij een uitgebreide verzameling beelden in marmer, steen, ivoor en pleister, Japans lakwerk, porselein en antieke mozaïek tafelbladen uit de opgraving bij Tivoli. Opmerkelijk is dat in de inventaris van het kunstbezit geen zilver is opgenomen. Hoewel van grote waarde en kunstzin werd het zilveren servies, dat bewaard werd in vier koffers, gezien als gebruiksgoed. Op de inventarislijst staan ondermeer zesennegentig platte borden, vele schotels, twee terrines, twaalf grote en twaalf kleine kandelaars en zes kleine kandelaars. Bestek voor minstens vijftig couverts waarvan vierentwintig volgens een notitie daadwerkelijk gebruikt werden. Ook de zoutvaten worden vermeld: ‘Vier dubbelde Soutvaatjes Agt enkelde ditos, waervan vier in gebruijk’. Waarschijnlijk zal de nummering op vier van de acht zoutvaatjes hierop duiden. Het grote zilveren servies werd nagelaten aan de oudste zoon Thomas. Een groot deel werd in 1917 geveild in Londen toen de Hope Heirlooms onder de hamer kwamen. De zoutvaten werden toen niet geveild. Mogelijk waren zij bij een eerdere verdeling onder de erven bij een andere tak van de familie terecht gekomen. Johannes Schiotling, de beroemde Amsterdamse zilversmid, heeft het servies voor Hope vervaardigd. De bankier en de zilversmid kenden elkaar al voor deze immense opdracht. In 1771 gaf Hope namelijk aan Schiotling de opdracht tot het vervaardigden van het kerkzilver voor de English Reformed Church aan het Begijnhof in Amsterdam. Hope was een van de achttien heren die een bijdrage leverde voor dit geschenk aan de kerk. Met tweehonderdvijftig gulden was hij veruit de grootste contribuant, aangezien veertien van de schenkers vijftig gulden bijdroegen. Hij kreeg de opdracht om het zilver te bestellen. Schiotling werd in 1730 in Göteborg in Zweden geboren. Hij werd op zeventienjarige leeftijd voor zes jaar in de leer gedaan bij de befaamde zilversmid Olof Fernlöf. Over zijn verdere leven is niets bekend tot hij in 1762 in Amsterdam ten tonele verscheen. Wat zijn beweegredenen waren om naar Amsterdam te komen is onbekend. Waarschijnlijk werd hij, net als de vele andere buitenlandse zilversmeden in Amsterdam, aangetrokken door de aanwezigheid van rijke kooplieden. Schiotling kocht in 1762 het poorterschap van de stad Amsterdam en mocht zich daardoor als meester zilversmid vestigen in de stad. Hij huwde in het daaropvolgende jaar Margaretha Sophia Jansen, de zuster van zijn collega zilversmid Johan Diederik Jansen, die uit Aurich in Oost-Friesland afkomstig was.
36
Herkomst: John Hope Particuliere verzameling, Engeland John Endlich Antiquairs Particuliere verzameling, Nederland Gerelateerde Literatuur: J. Verbeek, Johannes Schiotling, een Amsterdamse zilversmid (1730-1799) en zijn kring, tent.cat. Rijksmuseum 1976. J. Verbeek, ‘Johannes Schiotling, zilversmid (1730-1799) en John Hope (1737-1784)’, Antiek, 11de jrg. nr. 6 (1976/1977), pp. 513-524. J.W. Niemeijer, ‘De kunstverzameling van John Hope’, Verzamelen in Nederland, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek nr. 32 (1981), pp. 127-232.
Benjamin Bolomey, Pendantportretten van John Hope en zijn echtgenote Philippina Barbara van der Hoeven, 1784. Particuliere verzameling, Engeland.
37
Een set van acht kandelaars A set of eight candlesticks Amsterdam, 1804 Anton Hinrick Pape Hoogte 21,5 cm 6000 gram bruto Literatuur: E. Voet jr., Merken van Amsterdamsche goud- en zilversmeden, 1912, p. 65, nr. 501. Herkomst: Jhr. Mr. E. H. E. Teding van Berkhout en zijn nazaten.
38
Een set van acht gladde Louis XVI ruitvormige zilveren kandelaars. De randen van het vlakke deel van de voet zijn versierd met dunne parelranden. De stam is versierd met cannelures en parelranden. De kaarshouders en de bobèches zijn gemerkt van 1 tot en met 8. Kandelaars kennen we vooral als paar. Een set van vier exemplaren is luxe, een bewaard gebleven aantal van acht is pure rijkdom en een sieraad op tafel. De gastheer of gastvrouw kan er naar hartenlust mee variëren in de opstelling bij het dekken. Sets van twee of van vier, een lange serie van acht schuin over de tafel geplaatst of iedere gast zijn eigen kandelaar. Duidelijk mag zijn dat een zo uitgebreid ensemble zeer zeldzaam is. Dit ruitvormige model is oorspronkelijk afkomstig uit Engeland. Tijdens de Napoleontische periode kon het niet uit Engeland worden ingevoerd en Anton Pape sprong handig in op de blijvende vraag hiernaar. Uit een inventarisbeschrijving van het atelier van Pape is bekend dat hij beschikte over twee koperen stampen voor kandelaarsvoeten. Hieruit kan geconcludeerd worden dat hij seriematig kon werken. Het verklaart ook hoe hij in een economisch moeilijke tijd opvallend grote reeksen van kandelaars wist te vervaardigen.
Colofon Deze catalogus is samengesteld in opdracht van John Endlich Antiquairs. Productie : Dick Endlich Tekst : John Endlich & Marius van Dam Foto’s : Dick Endlich Drukwerk : Plein 7 - Alphen a/d Rijn Ontwerp : New Fountain - Haarlem Datum : Haarlem, februari 2012 © John Endlich Antiquairs Bij de samenstelling van deze catalogus hebben de makers getracht alle rechthebbenden te achterhalen. Diegenen die desondanks menen rechten te kunnen doen gelden, worden verzocht contact met ons op te nemen.
John Endlich Antiquairs Spekstraat 10 2011 HM Haarlem Bezoek volgens afspraak. Telefoon : +31 (0)23 - 532 0274 Mobiel : +31 (0)6 - 4827 8963 Mobiel : +31 (0)6 - 5122 5353
[email protected] www.johnendlich.nl
40
Dick Endlich John Endlich