VMBO-EXAMENS 2003 HANTERING ADVIESNORMERING EN DOOR SCHOLEN ERVAREN KNELPUNTEN
2003 - 20
INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING 5
1
INLEIDING 9
2
VRAAGSTELLING EN ONDERZOEKSOPZET 11
3
RESULTATEN ENQUÊTES 13
3.1
Indeling vestigingen naar aangeboden leerweg(en) 13
3.2
Afwijken van de adviesnormering 13
3.3
Slagingspercentages en verschillen als gevolg van afwijking van
adviesnormering 15
3.4
Conclusies 16
4
RESULTATEN VERDIEPENDE INTERVIEWS 19
4.1
Voorlichting over de examens 19
4.2
Organisatie van het examen 21
4.3
Herkansingen bij het examen 25
4.4
Kunstvakken I en Lichamelijke Opvoeding 25
4.5
Klachten over het examen 26
4.6
Certificaten en getuigschriften 26
4.7
Voor- en nadelen nieuwe examens 27
4
SAMENVATTING In 2003 zijn er voor het eerst centrale examens afgenomen in de vier leerwegen van het vmbo. In dit eerste jaar is de normering van de centrale examens niet bindend voor de algemene vakken en de beroepsgerichte vakken in de basisberoepsgerichte leerweg (BB), de beroepsgerichte vakken in de kaderberoepsgerichte leerweg (KB) en de gemengde leerweg (GL). In de theoretische leerweg (TL) is de normering voor alle vakken bindend. De inspectie heeft in de periode juni-juli 2003 onderzoek gedaan naar het verloop van de examens vmbo. Daarbij is speciale aandacht besteed aan de normering, mede op verzoek van het departement (de afdeling Voortgezet Onderwijs/Bestuurlijk Onderwijs Beleid). Het onderzoek wil inzicht geven in: 1. De wijze waarop de vestigingen (scholen) met een vmbo-afdeling met de
normering van de examens omgaan;
2. De effecten die het hanteren van de adviesnormering dan wel de door de vestiging (school) opgestelde normering heeft op de slagingspercentages in de drie leerwegen BB, KB en GL en; 3. De knelpunten die door de vestigingen (scholen) met een vmbo-afdeling zijn ervaren ten aanzien van verschillende aspecten van de nieuwe vmbo-examens. Het onderzoek bestond uit twee delen: een enquête onder alle vestigingen met een vmbo-afdeling en de afname van een interview door inspecteurs bij een representatieve steekproef van 90 vestigingen met een vmbo-afdeling. De enquêtegegevens zijn afkomstig van ruim 80 procent van alle vestigingen met een vmbo-afdeling. Deze groep is representatief voor de populatie. De interviews zijn door de inspectie afgenomen in het kader van haar jaarlijkse onderzoek naar examens. Er is gevraagd naar knelpunten die vestigingen (scholen) hebben ervaren ten aanzien van verschillende aspecten van de nieuwe vmbo examens. Resultaten enquête Op basis van de enquêtegegevens kan het volgende worden geconcludeerd. In totaal is ongeveer één op de vijf vestigingen met een vmbo-afdeling (19,2 procent) afgeweken van de adviesnormering. Uitgesplitst naar leerweg gaat het om 20,2 procent van de vestigingen met de BB leerweg, 6,9 procent met de KB leerweg en 9,2 procent met de gemengde leerweg. In de vier grote steden ligt het percentage vestigingen dat is afgeweken van de adviesnormering lager dan in de gehele groep (14,8 procent). Het totaal percentage is hoger dan de uitkomst van het onderzoek dat is uitgevoerd door Regioplan� (11 procent). Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat Regioplan een steekproef heeft benaderd, terwijl het inspectie-onderzoek gebaseerd is op ruim 80 procent van de populatie vmbo-vestigingen en daardoor een nauwkeuriger schatting oplevert van het werkelijke afwijkingspercentage. Het gemiddelde aantal vakken waarvoor is afgeweken van de adviesnormering bedraagt per leerweg en per vestiging niet meer dan twee of drie vakken. Binnen de BB leerweg is bij de algemene vakken door meer vestigingen afgeweken dan bij de �
Regioplan (juni 2003). Slagingspercentages in relatie tot toepassing normering VMBO-CE eerste tijdvak 2003. Amsterdam: Regioplan Beleidsonderzoek.
5
beroepsgerichte vakken. De algemene vakken waarbij door relatief veel vestigingen is afgeweken zijn Nederlands, Engels en wiskunde. Het absolute aantal leerlingen per vestiging dat als gevolg van de aanpassing van de adviesnormering extra is geslaagd, is per leerweg gering (tussen nul en elf leerlingen). Het verschil in het percentage geslaagden bij de toepassing van enerzijds de adviesnormering en anderzijds de feitelijk door de school toegepaste normering, ligt tussen 0 procent (LWOO GL) en 0,89 procent (LWOO Leerwerktraject). Deze percentages liggen in dezelfde orde van grootte als de percentages die door Regioplan zijn gerapporteerd. In de vier grote steden liggen de verschilpercentages geslaagden voor leerlingen in de BB leerweg (vmbo incl. LWOO en LWOO) en de gemengde leerweg een fractie hoger dan in de gehele groep onderzochte vestigingen. Resultaten interviews Uit de interviews blijkt onder meer dat ongeveer de helft van de bezochte vestigingen één of meer knelpunten heeft ervaren in de voorlichting die zij kregen over de vmbo examens. Met name worden de gefaseerde en late ontvangst van de wijzigingsberichten over de uitslagbepaling vmbo en van berichten over de herkansingsregeling genoemd. Door respondenten wordt als mogelijke oplossing voor dit knelpunt de instelling van één algemeen informatiepunt genoemd. Tijdsplanning was voor een deel van de bezochte vestigingen een probleem bij de organisatie van de schoolexamens en het centraal praktisch examen (CPE) en de centraal integratieve eindtoets (CIE). Een ander relatief veel genoemd probleem bij de organisatie van de examens is het moeilijk kunnen beperken van lesuitval. Als een mogelijke oplossing van dit probleem wordt het invoeren van stages in het derde leerjaar genoemd, in de periode waarin in leerjaar 4 de examens worden afgenomen. Door ongeveer 10 procent van de vestigingen werd het gebrek aan voldoende opdrachten voor herkansingen als knelpunt genoemd. Vestigingen moeten wennen aan het aanleggen van een itembank met extra opdrachten. Bij het oude vbo A- en B niveau was herkansen niet gebruikelijk. Aan de bezochte vestigingen werd ook gevraagd hoe ze tegenover de afname van het CPE/CIE en het CSE in dezelfde periode zouden staan. Een kwart van de vestigingen ziet hier wat de organisatie betreft grote voordelen in. Bijna de helft (44 procent) acht het echter organisatorisch minder goed mogelijk. Ook wordt in dit verband de grote(re) belasting van leerlingen genoemd. Voorts kan het volgens circa 10 procent van de vestigingen herkansingsproblemen opleveren in verband met de beperkte tijd. Uit de interviews blijkt verder dat scholen zowel voor- als nadelen zien in de nieuwe examens. Het niveau van het examen wordt door een deel van de scholen als goed beschouwd, maar door een ander deel als te laag, vooral voor de BB leerweg. Ook noemen scholen als nadeel, dat het examen veel administratie vereist. Als voordelen noemen scholen de grotere nadruk op vaardigheden en het gegeven dat leerlingen serieuzer worden genomen, er is nu bijvoorbeeld ook een centraal schriftelijk examen (CSE) voor de BB-leerlingen. De inspectie concludeert verder, dat de verwachting dat de examens te moeilijk zouden zijn, die geuit is op grond van de afgenomen proefexamens, niet is uitgekomen. Dit blijkt niet alleen uit de geringe verschillen tussen het feitelijk percentage geslaagde leerlingen en het slagingspercentage bij toepassing van de
6
adviesnormering. Het blijkt ook uit het percentage geslaagde leerlingen; dat ligt boven
de 90 procent.
De vmbo-scholen zijn serieus aan het werk gegaan om de leerlingen goed op het
examen voor te bereiden. Dit heeft tot goede resultaten geleid.
7
8
1
INLEIDING
De Inspectie van het Onderwijs heeft in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, afdeling Voortgezet Onderwijs/Bestuurlijk Onderwijs Beleid, een onderzoek uitgevoerd naar de normering van de vmbo-examens. Aanleiding voor de opdracht is de invoering van de centrale examens in het schooljaar 2002-2003. In dit schooljaar zijn voor het eerst centrale examens afgenomen voor de algemeen vormende vakken in de basisberoepsgerichte leerweg (BB) en de beroepsgerichte programma’s in de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg (KB) en de gemengde leerweg (GL). Voor deze centrale examens heeft de CEVO een adviesnormering vastgesteld en dus nog geen bindende normering, zoals bij de andere examens. In de theoretische leerweg (TL) is de normering voor alle vakken bindend. Op basis van het rapport van Regioplan is door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap reeds een besluit genomen over de toepasbaarheid van de bindende normering van de centrale examens vmbo in 2004. In hoofdstuk 2 worden de vraagstelling en de onderzoeksopzet kort toegelicht. In hoofdstuk 3 en 4 worden de antwoorden op de onderzoeksvragen beschreven.
9
10
2
VRAAGSTELLING EN ONDERZOEKSOPZET
Het examenonderzoek is uitgevoerd in de periode juni-juli 2003. Er is speciaal aandacht besteed aan de normering. Het doel van het onderzoek is inzicht te krijgen in de verschillen in slagingspercentages per leerweg in het vmbo in 2003 enerzijds bij de toepassing van de adviesnormering en anderzijds bij de door de school toegepaste normering. Het doel kan worden vertaald in twee onderzoeksvragen: 1. Hoe zijn de scholen (vestigingen) omgegaan met de adviesnormering van de vmbo-examens? 2. Hoe groot zijn de effecten die het hanteren van de adviesnormering dan wel de door de vestiging opgestelde normering hebben op de slagingspercentages in de drie leerwegen BB, KB en GL? De inspectie heeft in aanvulling op deze hoofdvragen een derde onderzoeksvraag geformuleerd: 3. Welke knelpunten hebben scholen (vestigingen) ervaren ten aanzien van verschillende aspecten van de nieuwe vmbo-examens? Deze onderzoeksvraag is beantwoord op basis van het onderzoek naar het verloop van de examens dat de inspectie ieder jaar uitvoert. Het onderzoek bestond uit twee delen: de afname van een enquête bij de populatie van alle vestigingen met een vmbo-afdeling en de afname van een interview door inspecteurs bij een representatieve steekproef van 90 vestigingen met een vmbo afdeling. De enquête is ingevuld door circa 80 procent van alle vestigingen met een vmbo afdeling. Deze groep is op de kenmerken ‘regio’, ‘urbanisatiegraad’, ‘schoolsoort’, ‘leerwegaanbod’ en ‘achterstandsschool’ representatief voor alle vestigingen met een vmbo-afdeling. Tijdens de 90 vestigingsbezoeken is aan de hand van een half-gestructureerde interviewleidraad dieper ingegaan op de ervaringen van de vestigingen rond de nieuwe vmbo-examens.
11
12
3
RESULTATEN ENQUÊTES
In dit hoofdstuk worden de antwoorden op de eerste twee onderzoeksvragen
beschreven.
3.1
Indeling vestigingen naar aangeboden leerweg(en)
Gezien de hoofdvraagstelling van het onderzoek zijn de vestigingen ingedeeld in drie categorieën. Scholen werd de mogelijkheid geboden om af te wijken van de adviesnormering voor de algemeen vormende vakken in de basisberoepsgerichte leerweg en voor de beroepsgerichte programma’s in de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg. Daarom worden vestigingen die alleen de theoretische leerweg aanbieden als aparte categorie beschouwd. De tweede categorie wordt gevormd door vestigingen die de basisberoepsgerichte èn kaderberoepsgerichte leerweg aanbieden. De overige vestigingen vormen de derde en kleinste categorie, circa 10 procent van de vestigingen.
3.2
Afwijken van de adviesnormering
De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de afwijking van de adviesnormering: Hoe zijn de scholen (vestigingen) omgegaan met de adviesnormering van de examens? Deze vraag wordt beantwoord op het niveau van de vestigingen. Aangezien in de theoretische leerweg niet van de adviesnormering mocht worden afgeweken, blijven de vestigingen die alleen de theoretische leerweg aanbieden hier buiten beschouwing. Uit de enquêtegegevens blijkt dat ongeveer één op de vijf vestigingen (19,2 procent) is afgeweken van de adviesnormering, zie tabel 3.1, laatste kolom. Tabel 3.1 Afwijking van adviesnormering per combinatie van aangeboden leerwegen (n = aantal vestigingen) Met BB en KB Overige combinaties Totaal n % n % n % Niet afgeweken 270 79,4 92 85,2 362 80,8 Wel afgeweken 70 20,6 16 14,8 86 19,2 Totaal 340 100 108 100 448 100
Het totale percentage vestigingen dat is afgeweken is hoger dan de uitkomst van 11 procent in het Regioplan onderzoek (Regioplan, 2003). Een mogelijke verklaring voor dit verschil is dat Regioplan een steekproef van scholen heeft benaderd, terwijl het inspectieonderzoek gebaseerd is op ruim 80 procent van de populatie vestigingen met een vmbo-afdeling en daardoor een nauwkeuriger schatting oplevert van het werkelijke afwijkingspercentage.
13
In de vier grote steden ligt het percentage vestigingen dat is afgeweken van de adviesnormering lager dan in de overige steden. Van de vestigingen in de vier grote steden is 14,8 procent afgeweken. In steden met meer dan 100.000 inwoners is 21,2 procent van de vestigingen afgeweken van de adviesnormering en in steden met minder dan 100.000 inwoners bedraagt dit percentage 19,3 procent. In tabel 3.2 is per leerweg te zien welk percentage vestigingen is afgeweken van de adviesnormering. Tabel 3.2 Afwijking van adviesnormering per leerweg (n = aantal vestigingen) BB KB n % n % Niet afgeweken 280 79,8 335 93,1 Wel afgeweken 71 20,2 25 6,9 Totaal 351 100 360 100
GL n 188 19 207
% 90,8 9,2 100
Afwijkingen komen met name voor in de basisberoepsgerichte leerweg (20,2 procent) en in mindere mate in de gemengde leerweg (9,2 procent) en de kaderberoepsgerichte leerweg (6,9 procent). In de basisberoepsgerichte leerweg (inclusief het Leerwerktraject) is bij de algemene vakken door meer vestigingen van de adviesnormering afgeweken dan bij de beroepsgerichte vakken. Tabel 3.3 geeft hiervan een overzicht. Tabel 3.3 Afwijking van adviesnormering in de basisberoepsgerichte leerweg, inclusief Leerwerktraject (afzonderlijke examens; n = aantal vestigingen) Algemeen vak Beroepsgericht vak CSE CSE CPE n % n % n Niet afgeweken 292 83,2 331 94,3 339 Wel afgeweken 59 16,8 20 5,7 12 Totaal 351 100 351 100 351 Noot: CSE = Centraal Schriftelijk Eindexamen; CPE = Centraal Praktisch Examen
% 96,6 3,4 100
In totaal is 16,8 procent van de vestigingen voor één of meer algemene vakken afgeweken van de adviesnormering. Voor de beroepsgerichte vakken ligt dit percentage op 5,7 procent voor het Centraal Schriftelijk Eindexamen (CSE) en 3,4 procent voor het Centraal Praktisch Examen (CPE). In de kaderberoepsgerichte leerweg (niet in tabel) is bij het CSE in iets grotere mate afgeweken van de adviesnormering (5,6 procent van de vestigingen) dan bij de Centraal Integratieve Eindtoets (CIE; 2,8 procent van de vestigingen). Het gemiddelde aantal verschillende beroepsgerichte vakken van het CSE waarvoor de normering is aangepast varieert van één vak in GL tot twee of drie 3 vakken in de leerwegen BB en KB. De algemene vakken waarbij in de basisberoepsgerichte leerweg relatief het meest is afgeweken zijn Nederlands, Engels en wiskunde. Voor deze drie vakken geldt dat minimaal 40 procent van alle 59 vestigingen die zijn afgeweken, dat voor minstens één van deze vakken deden.
14
Voor de overige algemene vakken varieert het percentage vestigingen dat van de adviesnormering is afgeweken van 1,7 procent (Frans) tot 32,2 procent (natuur /scheikunde I). In totaal heeft 14 procent van de vestigingen met een basisberoepsgerichte leerweg afgeweken van de adviesnormering van de algemene vakken door het toepassen van een andere N-term�. Per algemeen vak varieert het percentage vestigingen dat af is geweken van 6,3 procent (geschiedenis) tot 40,8 procent (wiskunde) en 49,0 procent (Nederlands en Engels). Voor de meeste vakken bedraagt de gemiddelde afwijking van de N-term circa 0,600 punt (Duits, Engels, biologie, economie, natuur /scheikunde). Voor vier vakken is de N-term gemiddeld met meer dan 0,770 punt verhoogd (Nederlands, geschiedenis, wiskunde en aardrijkskunde). De maximale gemiddelde verhoging betreft aardrijkskunde (0,937 punt). Tijdens de interviews die zijn afgenomen bij een steekproef van 90 vestigingen met een vmbo-afdeling, is gevraagd naar redenen om af te wijken van de N-term. Van de vestigingen met leerwegen BB, KB en/of GL die zijn afgeweken van de N-term, geeft het merendeel een te strenge N-term als reden op. Scholen maken daarbij geen onderscheid tussen enerzijds leerlingen met een LWOO indicatie en leerlingen die een leerwerktraject hebben afgesloten en anderzijds de reguliere vmbo-leerlingen.
3.3
Slagingspercentages en verschillen als gevolg van afwijking van adviesnormering
De tweede onderzoeksvraag betreft de gevolgen die het hanteren van een andere normering dan de adviesnormering heeft gehad op de slagingspercentages: hoe groot zijn de effecten die het hanteren van de adviesnormering dan wel de door de school opgestelde normering hebben op de slagingspercentages in de drie leerwegen BB, KB en GL? Deze vraag wordt beantwoord op het niveau van de leerlingen. Als gevolg van een onnauwkeurige invulling van de vragenlijst voor wat betreft de gegevens voor het tweede tijdvak, is het niet mogelijk gebleken deze gegevens te betrekken in de analyses van gegevens over het eerste tijdvak. Daarom beperken we ons hier tot het eerste tijdvak. Allereerst kan worden gezegd dat op ongeveer één van de tien (11,3 procent) van alle vestigingen met een vmbo-afdeling anders dan de theoretische leerweg, het aantal geslaagde leerlingen is veranderd, omdat de adviesnormering niet is gevolgd. Het aantal vestigingen waar het aantal geslaagden is gewijzigd door toepassing van een andere normering dan de adviesnormering, is het grootst in de basisberoepsgerichte leerweg (inclusief het Leerwerktraject). Van alle vestigingen die deze leerweg aanbieden heeft 11,1 procent een verschillend aantal geslaagden. Voor de andere leerwegen ligt het percentage vestigingen met verschil in geslaagden tussen een half procent (GL-LWOO) en 7,7 procent (BB-LWOO).
�
N-term is de referentienorm die in een formule voor omzetting van score naar cijfer wordt gebruikt (zie gele katern 19 maart 2003 of http://examenblad.kennisnet.nl via zoekterm 'normering')
15
Het gemiddelde aantal leerlingen per vestiging dat door de toepassing van een aangepaste adviesnormering toch is geslaagd, bedraagt per leerweg niet meer dan drie leerlingen (BB totaal). Per leerweg is het slagingspercentage berekend bij toepassing van de adviesnormering. Dit slagingspercentage is vergeleken met het percentage leerlingen dat is geslaagd bij toepassing van de feitelijke normering. Tabel 3.4 geeft een totaal overzicht van de verschillen in het percentage geslaagde leerlingen tussen de twee situaties. Tabel 3.4 Aantal deelnemers en aantal en percentage geslaagden bij toepassing van adviesnormering en feitelijke normering per leerweg in eerste tijdvak (n = aantal leerlingen) Deelnermers Geslaagden Geslaagden Verschil examen Feitelijk adviesnormering geslaagden n n % n % n % VMBO (incl. LWOO) LWT 1382 1152 83,36 1143 82,71 9 0,65 BB 22141 19769 89,29 19664 88,81 105 0,47 KB 17483 15269 87,34 15243 87,19 26 0,15 GL 3674 3265 88,87 3258 88,68 7 0,19 TL 29060 26268 90,39 LWOO LWT BB KB GL TL
783 6502 792 41 467
639 5397 627 36 437
81,61 83,01 79,17 87,80 93,58
632 5343 624 36
80,72 82,17 78,79 87,80
7 54 3 0
0,89 0,83 0,38 0,00
In de laatste kolom van tabel 3.4 zijn de verschilpercentages opgenomen per leerwerg in respectievelijk vmbo (incl. LWOO) en LWOO. De verschilpercentages liggen tussen 0 (LWOO GL) en 0,89 procent (LWOO-Leerwerktraject). Deze percentages zijn in dezelfde orde van grootte als de percentages die door Regioplan zijn gerapporteerd (Regioplan, 2003). In de vier grote steden liggen de verschilpercentages geslaagden voor leerlingen in de BB leerweg (VMBO incl. LWOO en LWOO) een fractie hoger dan in de gehele groep onderzochte vestigingen. Hetzelfde geldt voor de GL leerlingen (vmbo incl. LWOO). Voor de overige leerwegen zijn de verschilpercentages in de vier grote steden lager dan in de gehele groep.
3.4
Conclusies
Op basis van de gepresenteerde uitkomsten van de twee onderzoeksvragen kan het volgende worden geconcludeerd. De aanpassing van de adviesnormering heeft niet geleid tot een noemenswaardige verhoging van de slagingspercentages. In totaal is één op de vijf vestigingen met een vmbo-afdeling afgeweken van de adviesnormering. Uitgesplitst naar leerweg zijn de vestigingen meer voor de BB leerweg afgeweken dan voor KB leerweg en de gemengde leerweg. In de vier grote steden ligt het percentage vestigingen dat is
16
afgeweken van de adviesnormering (14,8 procent) lager dan in de gehele groep. Het gemiddelde aantal vakken waarvoor per leerweg is afgeweken van de adviesnormering, bedraagt niet meer dan twee of drie vakken. Ook het absolute aantal leerlingen dat als gevolg van de aanpassing van de adviesnormering is geslaagd, is per leerweg en per vestiging gering (tussen nul en elf leerlingen). Per leerweg is het verschil tussen de slagingspercentages bij toepassing van enerzijds de adviesnormering en anderzijds een aangepaste normering mede daarom niet groot (tussen 0 en 0,89 procent). In de vier grote steden liggen de verschilpercentages geslaagden voor leerlingen in de BB leerweg (vmbo incl. LWOO en LWOO) en de gemengde leerweg een fractie hoger dan in de gehele groep onderzochte vestigingen. In het volgende hoofdstuk zal op basis van de resultaten van de gehouden interviews nader worden ingegaan op knelpunten die vestigingen hebben ervaren ten aanzien van aspecten van de nieuwe vmbo-examens.
17
18
4
RESULTATEN VERDIEPENDE INTERVIEWS
De inspectie heeft in het kader van haar jaarlijkse onderzoek naar de examens,
interviews afgenomen bij een representatieve steekproef van 90 vestigingen met een
vmbo-afdeling. In dit interview is gevraagd naar knelpunten die scholen (vestigingen)
hebben ervaren ten aanzien van verschillende aspecten van de nieuwe vmbo examens.
De resultaten van de interviews worden per aspect beschreven. In de beschrijvingen
wordt uitgegaan van de indeling van de vestigingen in de drie categorieën die in
paragraaf 3.1 is toegelicht.
4.1
Voorlichting over de examens
De vestigingen is gevraagd welke knelpunten zij hebben ervaren in de voorlichting over de vmbo-examens en op welke wijze ze de knelpunten hebben opgelost. In tabel 4.1 is het aantal vestigingen aangegeven dat één of meer knelpunten heeft ervaren bij de voorlichting aan de school zelf over de vmbo-examens. In de laatste kolom is te zien dat van de totale groep iets meer dan de helft van de vestigingen (48 van de 90, 54 procent) knelpunten heeft ervaren. Dit geldt eveneens voor de groep vestigingen waar de beroepsgerichte leerweg (BB) én de kaderberoepsgerichte leerweg (KB) worden aangeboden en voor de groep die alleen de theoretische leerweg (TL) aanbiedt. Tabel 4.1: Ervaren knelpunten ten aanzien vann de voorlichting aan de school zelf over de vmbo-examens (n = aantal vestigingen) Leerwegen Met BB en KB Alleen TL Overig Totaal (N= 48) (N = 33) (N=9) (N=90)
n
n
% 44% n
2
2
1
5
7
10
0
17
3. Herkansingsregeling vmbo 4. Wet-en regelgeving tijdstip afronding sectorwerkstuk 5. sept./mrt. Mededelingen over de examens in Uitleg 6. Extern gecommitteerde CPE/CIE ook van eigen school
11
2
0
13
2
4
0
6
6
0
0
6
0
0
0
0
7. Wisselen leerweg
2
0
1
3
8. Kunstvakken (incl.CKV)
2
5
0
7
9. Anders
14
8
2
24
Wel knelpunten ervaren Knelpunten 1. Examenbesluit uitslagbepaling vmbo 2. Berichtgeving wijziging uitslagbepaling vmbo
n 26
% 54%
n 18
% 54%
n 4
n 48
% 54% n
Op de volgende regels van tabel 4.1 wordt voor elk potentieel knelpunt het aantal vestigingen (n) aangegeven dat het werkelijk als knelpunt heeft ervaren. Voor de totale
19
groep geldt bijvoorbeeld dat van de 48 vestigingen die knelpunt(en) hebben genoemd, er vijf vestigingen de voorlichting over de uitslagbepaling vmbo uit het examenbesluit (potentieel knelpunt 1) als knelpunt hebben ervaren. Twee knelpunten worden door relatief veel vestigingen genoemd. De eerste betreft de berichtgeving over wijziging in uitslagbepaling vmbo (Bron: staatsblad 106). Van de 48 vestigingen die knelpunten hebben ervaren noemen 17 dit als knelpunt, waarvan de meeste alleen TL aanbieden. Vestigingen melden dat berichtgeving laat werd ontvangen en dat de informatie gefaseerd werd verstrekt wat de duidelijkheid ervan niet ten goede kwam. Het Gele Katern gaf hiervoor geen uitkomst. Het tweede punt dat door relatief veel vestigingen (13 van de 48 vestigingen) als knelpunt is aangemerkt betreft de voorlichting over de herkansingsregeling vmbo (1x theoretisch vak + 1x praktijkvak; Bron: staatsblad 106). De meeste van deze vestigingen bieden de leerwegen BB en KB aan. Over de herkansingsregeling bestond te lang onduidelijkheid. Enkele vestigingen hebben de docenten tijdens aparte bijeenkomsten geïnformeerd over de herkansingsregeling om onduidelijkheden zoveel mogelijk weg te nemen. In tabel 4.1 is verder te zien dat de overige zes mogelijke knelpunten die zijn voorgelegd aan de vestigingen, door zes of minder vestigingen als knelpunt werden ervaren. In de categorie ‘anders’ hebben respondenten verschillende knelpunten genoemd. Voorbeelden betreffen de soms tegenstrijdige informatie die afkomstig was uit verschillende bronnen (Uitleg, website, e-mail) en de te grote spreiding van de informatievoorziening over het schooljaar. Eén algemeen informatiepunt wordt door respondenten als mogelijke oplossing genoemd, evenals het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten door de vmbo-projectgroep of CITO. Enkele respondenten die dergelijke bijeenkomsten hebben bijgewoond melden dat ze daar veel aan hebben gehad. Van de bezochte vestigingen heeft 18 procent knelpunten ervaren bij de voorlichting aan leerlingen en ouders over de vmbo-examens (tabel 4.2). Vestigingen melden met name knelpunten rondom het programma van toetsing en afsluiting (PTA) en de voorlichtingsavonden.
20
Tabel 4.2: Ervaren knelpunten ten aanzien van de voorlichting aan leerlingen en ouders over de vmbo-examens (n = aantal vestigingen) Leerwegen Met BB en KB Alleen TL Overig Totaal (N= 48) (N = 33) (N=9) (N=90)
Wel knelpunten ervaren
n 12
Knelpunten
% 25%
n 3
% 9%
n 1
% 11%
n 16
% 18%
n
n
n
n
1. Examenreglement (Art.31 Eindexamenbesluit)
2
0
0
2
2. PTA (Art.31 Eindexamenbesluit)
6
2
1
9
3. Examenkrant
2
1
0
3
4. Voorlichtings-/informatie-avond
4
3
0
7
5. Anders
6
1
0
7
Over de voorlichting over het PTA werd onder meer opgemerkt dat door de late besluitvorming leerlingen en ouders lange tijd in onzekerheid verkeerden over de slaag/zakregeling. Verder werd de vormgeving van het PTA omschreven als complex voor ouders en leerlingen. Enkele scholen hebben daarom zelf geprobeerd het voorlichtingsmateriaal te vereenvoudigen.
4.2
Organisatie van het examen
Er is geïnventariseerd of vestigingen problemen of knelpunten hebben ervaren ten aanzien van de organisatie van de vier soorten examens (schoolexamen, centraal schriftelijk examen en het centraal praktisch examen en de centraal integratieve eindtoets). In tabel 4.3 zijn de genoemde knelpunten ten aanzien van het schoolexamen (SE) opgenomen. Tweederde van de vestigingen heeft hiervoor geen knelpunten genoemd. De meest genoemde knelpunten betreffen de tijdsplanning (12 van de 31 respondenten die wel knelpunten opgaven) en de lesuitval voor de leerlingen die niet in de examenklassen zitten (13 van de 31 respondenten die knelpunten noemden). Problemen met de tijdsplanning hadden onder meer te maken met het aantal toetsweken (te veel voor de leerlingen) en de noodzakelijke aanwezigheid van praktijkdocenten bij de examens wat ten koste ging van andere lessen. Teneinde lesuitval in het vervolg zoveel mogelijk te voorkomen hebben sommige vestigingen zich voorgenomen voor leerjaar 3 en 4 het schoolexamen parallel te plannen of de toetsweken (respectievelijk werkweken, excursies) voor niet examenklassen parallel te plannen aan de schoolexamens. De overige mogelijke knelpunten zijn door zes of minder vestigingen als zodanig ervaren.
21
Tabel 4.3: Ervaren knelpunten ten aanzien van de organisatie van de schoolexamens (SE); n = aantal vestigingen Leerwegen Met BB en KB Alleen TL Overig Totaal (N= 48) (N = 32) (N=9) (N=89)
Wel knelpunten ervaren Knelpunten
n 16
% 33%
n 11
% 34%
n 4
% 44%
n 31
% 35%
n
n
n
n
1. Tijdsplanning 2. Gebruiksmaterialen en hulpmiddelen
5
5
2
12
2
1
0
3
3. Groepsgrootte
1
3
0
4
4. Uitval lessen andere leerlingen
8
4
1
13
5. Lokalen
3
3
0
6
6. tekort aan ICT-voorzieningen
2
3
1
6
7. Anders
5
2
1
8
Op bijna de helft van de bezochte vestigingen (44 procent) zijn knelpunten ervaren ten aanzien van de organisatie van het centraal schriftelijk examen (CSE; zie tabel 4.4). Het knelpunt dat het meest is genoemd is de beperkte correctietijd van de eerste corrector. Voor de beoordeling van opstellen bij het vak Nederlands was dit voor sommige vestigingen een extra probleem. Bij het knelpunt ‘hulpmiddelen’ werd door een aantal respondenten gemeld dat voor leerlingen met een dyslexieverklaring de hulpmiddelen niet altijd voor handen waren. Bij de talen speelde hierbij onduidelijkheid over regelgeving omtrent het toestaan van het gebruik van een woordenboek een rol. De bij ‘anders’ genoemde knelpunten betreffen diverse zaken. Voorbeelden zijn de inzet van twee surveillanten bij soms erg kleine groepen waardoor lesuitval moeilijk kon worden voorkomen en een onduidelijke berichtgeving over de uitslagen.
22
Tabel 4.4: Ervaren knelpunten ten aanzien van de organisatie van de centraal schriftelijke examens (CSE); n =aantal vestigingen Leerwegen Met BB en KB Alleen TL Overig Totaal (N= 47) (N = 32) (N=8) (N=87)
Wel knelpunten ervaren Knelpunten
n 22
% 47%
n 15
% 46%
n 2
% 25%
n 39
% 44%
n
n
n
n
1. Indeling CSE rooster
3
2
0
5
2. hulpmiddelen 3. Groepsgrootte bij vakken als Nederlands en Engels
4
2
0
6
0
0
0
0
4. Uitval lessen andere leerlingen
1
2
0
3
5. Lokalen e 6. Correctietijd tot versturing naar 2 corrector
0
1
1
2
10
5
0
15
7. Anders
10
8
0
18
Het derde en vierde examenonderdeel, het centraal praktisch examen (CPE) en de centraal integratieve eindtoets (CIE) wordt alleen in de leerwegen BB en KB afgenomen. Daarom is de groep vestigingen die alleen TL aanbieden weggelaten uit tabel 4.5. Evenals bij het schoolexamen zijn de twee meest genoemde knelpunten ten aanzien van het CPE en CIE de tijdsplanning en de lesuitval. Voor enkele vakken bleek de beschikbare tijd tekort (bijvoorbeeld motorvoertuigentechniek) of te lang (verzorging). Op enkele vestigingen kregen leerlingen uit leerjaar 3 vanwege het CPE gedurende drie weken geen beroepsgerichte vakken. Praktijklokalen waren bezet en docenten waren veel tijd kwijt aan het begeleiden van het CPE. Als mogelijke oplossing van dit probleem werd het invoeren van stages in het derde leerjaar genoemd in de periode waarin in leerjaar 4 de examens worden afgenomen.
23
Tabel 4.5: Ervaren knelpunten t.a.v. de organisatie van het centraal praktisch examen (CPE) en de centraal integratieve eindtoets (CIE); n = aantal vestigingen Met BB en KB Overig Totaal (N= 48) (N=9) (N=57) n % n % n % Wel knelpunten ervaren 27 56% 3 33% 30 53% Knelpunten
n
n
n
1. Tijdsplanning 2. Gebruiksmaterialen en hulpmiddelen
10
3
13
6
0
6
3. Groepsgrootte
4
0
4
4. Uitval lessen andere leerlingen
13
0
13
5. Vaklokalen
5
0
5
6. Tekort aan ICT-voorzieningen
5
0
5
7. Anders
7
1
8
De respondenten is gevraagd hoe wordt omgegaan met de eventueel vrijgekomen tijd tussen het CPE/CIE en het CSE. Uit de antwoorden komt naar voren dat vier van de tien vestigingen die BB en KB aanbieden, de leerlingen stimuleren om zich in deze periode voor te bereiden op herkansingen. Op ongeveer eenderde (29 procent) van de BB-KB scholen wordt gewoon lesgegeven. Op de overige scholen is er volgens de respondenten weinig tijd tussen het praktijkexamen en het schriftelijk examen. In het verlengde van deze problematiek is gevraagd naar de mening van de respondenten over het voorstel om CPE/CIE en CSE in dezelfde periode af te nemen. De meningen van de geïnterviewde respondenten lopen uiteen. Een kwart van de vestigingen die BB en KB aanbieden staat er positief tegenover. Ze zien er grote organisatorische voordelen in. Een iets grotere groep respondenten (44 procent) acht een afname van de verschillende examens in dezelfde periode organisatorisch niet mogelijk. Ze noemen hierbij het gebrek aan lokalen en onvoldoende surveillanten. Drie andere bezwaren werden door meerdere respondenten naar voren gebracht. Volgens 16 procent van hen zal het voorstel tot te veel lesuitval leiden. Bijna de helft van de respondenten (46 procent) merkt op dat samenvoeging van de examens voor leerlingen een te zware belasting zal worden. Op een kleine groep scholen (10 procent) worden herkansingsproblemen voorzien als de examens in dezelfde periode worden afgenomen.
24
4.3
Herkansingen bij het examen
Twee vragen uit het interview betreffen herkansingen bij het vmbo-examen. De eerste vraag heeft betrekking op het schoolexamen Maatschappijleer I. Meer dan de helft van de bezochte vestigingen (58 procent) heeft leerlingen voor dit vak een herkansing geboden als zij een eindcijfer lager dan 6 hadden behaald. De overige scholen hebben dit niet gedaan. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet bekend is of op deze scholen leerlingen aanwezig waren met een eindcijfer lager dan 6 voor Maatschappijleer I. De tweede vraag was gericht op knelpunten bij het aanbieden van herkansingen aan de kandidaten BB en KB bij het CPE, CIE en CSE. Op een minderheid van de vestigingen zijn knelpunten ervaren: bij het CPE door 14 procent, bij het CIE door 6 procent en bij het CSE door 4 procent van de vestigingen die BB en KB aanbieden. De knelpunten betreffen een gebrek aan nieuwe opdrachten voor het herexamen en een gebrek aan tijd voor de herkansingen. Respondenten zeggen grote behoefte te hebben aan een grotere itembank met opdrachten voor de theoretische toetsen van praktijkvakken. Bij de praktijktoetsen wordt als probleem genoemd dat materiaal niet zonder meer hergebruikt kan worden bij herkansingen, omdat het dan reeds bewerkt is.
4.4
Kunstvakken I en Lichamelijke Opvoeding
Vmbo-leerlingen hebben examen gedaan in Kunstvakken I en Lichamelijke Opvoeding. Daarom zijn hierover in de interviewleidraad enige vragen opgenomen. Uit de antwoorden blijkt dat op vrijwel alle vestigingen, alle leerlingen vóór het eerste tijdvak een beoordeling hebben ontvangen voor deze twee vakken. Voor een enkele school geldt dit niet. De redenen die hiervoor door de respondenten worden opgegeven hebben betrekking op persoonlijke omstandigheden van de leerlingen (ziekte, blessures) die tot vrijstelling hebben geleid of op het feit dat aan het eind van het derde leerjaar het vak reeds door de leerling was afgerond. Op geen van de bezochte vestigingen, ongeacht de leerweg, is het voorgekomen dat een leerling géén diploma heeft ontvangen vanwege het niet afronden van Kunstvakken I en/of Lichamelijke Opvoeding. Bij deze resultaten moet worden opgemerkt dat uit een andere bron dat het examenonderzoek waarover in dit rapport verslag wordt gedaan, namelijk de centrale verzameling van examengegevens van de inspectie, is gebleken dat niet alle scholen bij de individuele examengegevens de resultaten van kunstvakken hebben geleverd. Het examenprogramma kunstvak 1 is in juni 2000 vastgesteld. Tot en met augustus 2004 hebben de scholen de keuze: kunstvak 1 aan te bieden óf dit te vervangen door 40 uur verbreding van het basisvormingsprogramma van een kunstvak. Ongeacht de keuze dienen de leerlingen ook in de tussentijd het vak ‘voldoende’ of ‘goed’ af te sluiten. Voorgaande houdt in dat de scholen die in het cursusjaar 2002-2003 het kunstvak 1 niet hebben aangeboden, de basisvormingsdoelen met 40 uur hadden moeten uitbreiden. Deze bepaling is kennelijk niet door alle scholen juist geïnterpreteerd want uit de centrale verzameling van examengegevens van de inspectie blijkt dat er nogal wat scholen zijn die geen beoordeling hebben gegeven voor kunstvak 1, maar ook niet het vervangende kunstvak’ basisvorming’ hebben uitgebreid. Daardoor is formeel geen
25
uitslag te bepalen. Artikel 49, lid 2 van het Eindexamenbesluit vwo-havo-vmbo geeft immers aan dat de beoordeling ‘goed’ of ’voldoende’ nodig is voor een bepaling van de uitslag.
4.5
Klachten over het examen
De meerderheid van de bezochte vestigingen (91 procent of meer) heeft van derden (met name ouders) geen klachten ontvangen over de schoolexamens, het centraal praktisch examen en de integratieve eindtoets en ook niet over het centraal schriftelijk eindexamen. De aard van de klachten over de schoolexamens die enkele vestigingen hebben gekregen, had te maken met de normering of de cijferbepaling (in totaal vier vestigingen), met herkansingen (één vestiging) en met een vermeende discrepantie tussen de behandelde leerstof en de toetsen (één vestiging). De klachten over het CPE en de CIE hadden betrekking op de lange periode die leerlingen vrij waren tussen de afloop van het CPE en het CSE (één vestiging) en op de te theoretische inhoud van het CKV-examen ‘beeldende vorming’ (één vestiging). Over de centraal schriftelijke eindexamens kregen enkele scholen klachten die betrekking hadden op de cijferbepaling (één vestiging), het toegezonden materiaal voor dyslectische leerlingen (één vestiging) en op de plaats van de schrijfopdracht voor het vak Nederlands in het examenrooster (aan het eind van het examen wat te weinig tijd opleverde voor de correcties; één vestiging). In bijna alle gevallen werden de klachten afgehandeld door de schoolleider.
4.6
Certificaten en getuigschriften
In de regelgeving voor de nieuwe VMBO-examens is voorzien in de mogelijkheid voor leerlingen om de school met een certificaat te verlaten. Meer dan de helft van de bezochte vestigingen (59 procent) meldt dat er leerlingen een certificaat hebben ontvangen. Van deze groep zegt 81 procent dat de leerlingen die een certificaat hebben ontvangen, het gehele examen voor alle vakken hebben afgerond. De bezochte vestigingen die aangaven te zijn afgeweken van de adviesnomering (zie 3.2) hebben alle de mogelijkheid tot certificering benut. Het aantal leerlingen dat de school met een certificaat heeft verlaten bedraagt gemiddeld over alle scholen drie of minder leerlingen per leerweg (inclusief het leerwerktraject). De meeste van deze leerlingen vervolgen hun schoolloopbaan met een ROC/MBO opleiding. Overigens is uit contacten met scholen gebleken dat enkele scholen onder het begrip ‘certificaat’ nog hetzelfde verstaan als bij het VBO gebruikelijk was: een certificaat hoort bij een vak. Het certificaat dat in het vmbo wordt uitgereikt is volgens het examenbesluit alleen bedoelt voor leerlingen die niet geslaagd zijn en toch de school verlaten. Op het certificaat staan de vakken die met een eindcijfer van 6 of hoger zijn beoordeeld en het thema van het sectorwerkstuk indien deze als voldoende of goed is beoordeeld. Op 11 procent van alle bezochte vestigingen hebben leerlingen in de basisberoepsgerichte leerweg (inclusief leerwerktraject) de school verlaten met een getuigschrift. Per school gaat het om gemiddeld zes leerlingen. Deze leerlingen zijn naar een ROC doorgestroomd.
26
4.7
Voor- en nadelen nieuwe examens
Tot slot is gevraagd welke voor- en nadelen de respondenten zien in de nieuwe VMBO-examens ten opzichte van de oude vbo examens. Deze vraag was niet voorgestructureerd. Dit houdt in dat de respondenten zelf voorbeelden van voor- en nadelen gaven. Op een kwart van de vestigingen waar de leerwegen BB en KB worden aangeboden noemen de respondenten de sterk motiverende werking van de nieuwe examens. Ze vinden dat leerlingen serieuzer worden genomen, wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat BB leerlingen nu ook deelnemen aan het CSE. De overige 75 procent van de vestigingen noemde dit voordeel zelf niet. Strikt genomen wil dit niet zeggen dat deze vestigingen de nieuwe examens niet motiverend zouden vinden. Pas als rechtstreeks zou zijn gevraagd “vindt u de nieuwe examens meer motiverend dan de vorige examens?” kan iets worden gezegd over de mening van alle bezochte scholen over deze vraag. Twee andere voordelen die door meerdere respondenten werden genoemd, zijn: - er is nu geen onduidelijkheid of verwarring meer mogelijk over het A, B, C en D niveau (23 procent van de vestigingen met BB en KB). Door andere respondenten wordt dit echter als nadeel gezien (14 procent). - in de nieuwe examens wordt meer nadruk gelegd op vaardigheden (20 procent van de respondenten van de BB en KB vestigingen). Een klein deel van de respondenten van BB en KB scholen (10 procent) ziet weinig verschil tussen het nieuwe en oude examen. Er zijn ook enkele nadelen genoemd van de nieuwe examens ten opzichte van de oude. Het niveau van het examen, met name van de basisberoepsgerichte leerweg, wordt te laag geacht op een kwart van de vestigingen die BB en KB aanbieden. Hier staat tegenover dat het niveau van het examen door een ander deel van de vestigingen die BB en KB aanbieden (12 procent) als goed wordt beschouwd. Een kleiner deel (6 procent) vindt de BB examens te talig voor de leerlingen. De administratieve rompslomp die het nieuwe examen volgens respondenten met zich meebrengt wordt als bezwaar genoemd door 30 procent van de scholen. Tenslotte wordt de inzet van een tweede corrector als nadeel gezien door een kleine groep respondenten (10 procent). De organisatie van het regelen van de tweede correctie van examenwerk wordt als omslachtig en als tijdrovend ervaren.
27