Visienota Sport voor Allen 2011 - 2014
Visienota goedgekeurd door het Overlegplatform Sport voor Allen op 7/9/2011
Samenstelling Overlegplatform Sport voor Allen Carla Galle
Administrateur-generaal – Bloso Voorzitter Overlegplatform Sport voor Allen
Gert Vande Broek
Chef Sport Kabinet van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport Ondervoorzitter Overlegplatform Sport voor Allen
Nicole Bossaerts
Raadgever Sport Kabinet van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport
Hein Comeyne
Coördinator Vlaamse Traditionele Sporten (VlaS) Vertegenwoordiger Organisaties voor de Sportieve Vrijetijdsbesteding
Stijn Coppens
Beleidsmedewerker Sport Afdeling Beleid en Beheer Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Paul Eliaerts
Hoofdadviseur-Afdelingshoofd Sportkaderopleiding– Bloso VTS
Josse Lambrix
Eerste ondervoorzitter BVLO Lid van de Raad van Bestuur van VSF Vertegenwoordiger van de recreatieve sportfederaties
Jan Mahy
Coördinator Afdeling Sportpromotie en Inspectie – Bloso
Chris Peeters
Stafmedewerker Jeugd en Sport Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG)
Willy Pennoit
Voorzitter - Vlaamse Sportfederatie (VSF) Algemeen Directeur Vlaamse Atletiekliga (VAL)
Dany Punie
Voorzitter Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB)
Liliane Roegies
Directeur Vlaams Bureau voor Sportbegeleiding (Vlabus)
1
Koen Umans
Secretaris-generaal Vlaamse Basketballiga Vertegenwoordiger van de unisportfederaties
Hilde Van Cauwenberghe Coördinator Vlaamse Germeenschapscommissie (VGC) Directie Cultuur, Jeugd en Sport Sonia Vanden Broeck
Coördinator Afdeling Subsidiëring – Bloso
Hervé Van der Aerschot
Adj.v/d directeur - Afdeling Sportpromotie en Inspectie Bloso Secretaris Overlegplatform Sport voor Allen
Leon Vanderstraeten
Diensthoofd Sport, provinciale sportdienst Limburg – Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP)
Herman Van Driessche
Algemeen Directeur – Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS)
2
I. Opdracht Overlegplatform Sport voor Allen In zijn beleidsnota Sport 2009-2014 heeft minister Philippe Muyters opdracht gegeven aan Bloso om het ‘Overlegplatform Sport voor Allen’ opnieuw op te starten met het oog op het uittekenen van een nieuw ‘Sport voor Allen-actieplan’. Daarom is in eerste instantie via kennisoverdracht en-uitwisseling tussen de verschillende Vlaamse Sport voor Allen-actoren in consensus deze ‘Visienota Sport voor Allen’ met krachtlijnen opgesteld. Deze visienota zal nadien vertaald worden in een ‘Sport voor Allen-actieplan’ waarbij de krachtlijnen van de visienota zullen omgezet worden in concrete acties. Alle relevante Vlaamse Sport voor Allen-actoren zijn vertegenwoordigd in dit Overlegplatform met name de unisportfederaties, de recreatieve sportfederaties, de organisaties voor de sportieve vrijetijdsbesteding, de Vlaamse Sportfederatie (VSF), de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), het Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB), de Vereniging van de Vlaamse Provincies (VVP), de Stichting Vlaamse Schoolsport (SVS), de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), de Vlaamse Trainersschool (VTS), het Vlaams Bureau voor Sportbegeleiding vzw (Vlabus), het departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media en het Kabinet Sport. Het voorzitterschap en het secretariaat worden door het Bloso waargenomen.
II. Beleidsprioriteiten Sport De visienota houdt rekening met de beleidsnota Sport 2009-2014 ‘Door samenspel scoren. Naar een gezond, duurzaam en resultaatgericht sportbeleid’. Gezond omwille van de gezondheidsbevorderende impact van sport en bewegen op de Vlaamse bevolking. De effecten van de achteruitgang van fysieke fitheid en de vergrijzing van de samenleving dienen door een adequaat sportbeleid met een gerichte focus op gezondheid te worden opgevangen. Duurzaam betekent het voorzien van de nodige randvoorwaarden om een permanent en divers sportaanbod te ontwikkelen op maat van elke Vlaming. Resultaatgericht betekent een zichtbare vooruitgang en een zichtbare verbetering van het sportlandschap. Deze beleidsnota Sport is opgebouwd rond 8 pijlers, waarvan er 6 betrekking hebben op de Sport voor Allen: 1. De sportparticipatie verhogen zodat meer mensen levenslang sporten 2. De kwaliteit van het sportaanbod verhogen met alle actoren en op alle niveaus 3. Een gezonde sportbeoefening en het vrijwaren van de integriteit van de sport op alle niveaus 4. Het optimaliseren van omgevingsfactoren 5. Het voeren van een planmatig sportinfrastructuurbeleid 6. De Vlaamse overheid voert een efficiënt en effectief sportbeleid 3
De rode draad is het bevorderen van het samenspel tussen de diverse actoren in het werkveld. Op microniveau wordt gestreefd naar efficiëntiewinsten door de samenwerking met de verschillende sportactoren op het veld te bevorderen. Op het mesoniveau wordt input gegeven aan het sportbeleid vanuit een ruim perspectief, in overleg met verschillende beleidsdomeinen. Uit de beleidsnota Sport blijkt ook de aandacht voor de niet-georganiseerde en de anders-georganiseerde sport. Bij dit alles staat maximale participatie voorop: de prioriteit is het voeren van een activeringsbeleid voor sport en bewegen. Alle Vlaamse Sport voor Allen-actoren hebben items aangereikt die zij belangrijk achten om de sportparticipatie en de kwaliteit van de sportbeoefening in Vlaanderen te verhogen. Deze items werden thematisch gegroepeerd en uitgediept in 8 werkgroepen die kunnen gelinkt worden aan de 6 pijlers uit de beleidsnota Sport. De thema’s ‘Laagdrempelig beweeg- en sportaanbod’ en ‘Sportpromotie en evenementenbeleid’ hebben betrekking op het ‘Verhogen van de sportparticipatie zodat meer mensen levenslang sporten’. ‘De kwaliteit van het sportaanbod verhogen met alle actoren en op alle niveaus’ komt aan bod in de thema’s ‘Professionalisering en tewerkstelling’ en ‘Sportkaderopleidingen’. ‘Sport en ruimtelijke ordening’ en ‘BTW-regelgeving relevant voor de sportsector’ zijn van belang voor ‘Het optimaliseren van omgevingsfactoren’. ‘Het voeren van een planmatig sportinfrastructuurbeleid’ werd behandeld binnen de werkgroep ‘Sportinfrastructuur’. ‘Transversale samenwerking’ ten slotte valt onder de pijler van ‘Het voeren van een efficiënt en effectief Vlaams sportbeleid’. Het Overlegplatform Sport voor Allen vergaderde vijfmaal. Op 23 februari 2010 vond de startvergadering plaats. Tijdens de tweede vergadering op 1 april 2010 werd een overzicht gemaakt van te behandelen thema’s die in de bovengenoemde werkgroepen dienden uitgediept te worden. De 8 werkgroepen vergaderden in totaal 41 keer; themagerelateerde experts werden waar nuttig hierbij betrokken. Tijdens de derde vergadering van het Overlegplatform op 18 november 2010 werd een selectie gemaakt uit de thema’s die door de werkgroepen waren uitgewerkt in een synthesenota . Op basis hiervan stelde elke werkgroep een werkdocument op rond de voor haar geselecteerde thema’s. Op de plenaire vergadering van 5 mei 2011 werden deze werkdocumenten besproken. Deze 8 werkdocumenten vormen de basis van de voorliggende visienota. Op de plenaire vergadering van 7 september 2011 werd de visienota Sport voor Allen 2011-2014 unaniem goedgekeurd.
4
III.
Professionalisering en tewerkstelling
De sportsector is een groeiende sector, die sterk aan maatschappelijk belang wint en bovendien steeds vaker door andere beleidsdomeinen benut wordt. De verwachtingen van de sporter worden ook alsmaar groter inzake aanbod en begeleiding. Er is een mentaliteitswijziging op gang gekomen die het belang van professionele begeleiding bij sportbeoefening steeds meer erkent en waardeert (ook op economisch vlak). Sportclubs hebben dus een grote nood aan kwaliteitsvolle medewerkers, maar het is niet altijd evident om deze te vinden. De hoge eisen die gesteld worden, staan immers vaak niet in verhouding tot de waardering, onder welke vorm dan ook. Bijkomende vaststelling is dat de jongste jaren het aantal regulier tewerkgestelden in de sportsector vooral toegenomen is in steden, gemeenten en sportfederaties, maar slechts in een beperkt aantal sportclubs. Sportclubs professionaliseren via het aanstellen van professionele medewerkers Om de kwaliteit binnen de lokale clubwerking te garanderen, is het aangewezen de belangrijkste taken zo veel mogelijk aan professionelen toe te vertrouwen, weliswaar met waakzaamheid voor de complementariteit tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Hiervoor kunnen stimulerende maatregelen genomen worden die het mogelijk maken voor de sportclubs om professionele medewerkers in dienst te nemen (bv. sportieve of administratieve coördinatoren, enz.), vooral in functie van de knelpunten in de lokale clubwerking. Hefbomen en voorwaarden kunnen zijn: het begeleiden en verspreiden van goede en innoverende praktijken in de sportclubs, het creëren van een kwaliteitsvol kader binnen de sportclubs en het onderzoeken van een rationalisatie zonder verplichting van de lokale sportclubs (schaalvergroting). De inschakeling van masters en bachelors LO kan een belangrijke hefboom vormen voor de professionalisering van de sportclubs. Het is dan ook aan te bevelen om stimulerende maatregelen te ontwikkelen die een dergelijke instroom bevorderen. Het aanstellen van voltijdse/deeltijdse Directeurs Sportkaderopleiding (DSKO), die verantwoordelijk zijn voor de uitbouw en de bewaking van de sportkaderopleiding in de sportfederaties, kan eveneens een kwaliteitsimpuls geven. Het aanstellen van verenigingsmanagers en/of jeugdsportcoördinatoren in (een) sportclub(s) kan een aandachtspunt zijn voor de gemeenten, waarmee een meerwaarde gecreëerd wordt in functie van samenwerking tussen clubs of andere actoren in het lokale (sport)landschap. Volwaardige jobs creëren op het vlak van begeleiding in de sport Er dienen initiatieven genomen te worden om volwaardige jobs te creëren op het vlak van de sporttechnische begeleiding in de sport. ‘Kleine jobs’ in de sporttechnische begeleiding (lesgevers in sportkampen, lessenreeksen, naschoolse sport en deeltijdse lesgeefopdrachten; trainers in clubs en sportacademies, enz.)
5
zouden via ‘klaverbladfinanciering’ door de verschillende actoren tot volwaardige voltijdse combinatiejobs kunnen gebundeld worden. Er moet ook gestreefd worden naar een verdere continuering van de inspanningen die door de Vlaamse overheid voor sportclubs geleverd worden (pilootproject Vlabus m.b.t. de professionalisering van sportclubs). Ook hier geldt als aandachtspunt het benutten van linken tussen de verschillende actoren via echte lesgevers/begeleiders en niet via een bovenbouw aan coördinatoren. Netwerken faciliteren met andere actoren Het is een vaststelling dat in steeds meer domeinen (kinderopvang, integratie, onderwijs, enz.) sport aan belang wint. Er wordt door lokale sportclubs ook steeds meer samengewerkt met actoren zoals scholen, gemeente(n), integratiecentra, OCMW’s, organisaties voor kansarmen, enz. Netwerken faciliteren, bruggen bouwen en het creëren van samenwerkingsverbanden wordt een taak op zich om – binnen de lokale context – een kwaliteitsvol sportbeleid uit te bouwen. Deze taak zou kunnen ingevuld worden door het aanstellen van coördinatieve ‘netwerkers’, naar analogie met de huidige Folloleerkrachten. Het creëren van optimale sportomstandigheden en via sport sociale activering realiseren Betere, meer kwaliteitsvolle sportomstandigheden, zetten aan tot meer sporten. Heel wat sportondersteunende functies (toezicht, onderhoud, ondersteuning bij begeleiding, enz.) worden momenteel door vrijwilligers ingevuld. Andere sportondersteunende functies (redder, enz.) raken moeilijk ingevuld. Bovendien heeft sport – mits goede randvoorwaarden – potentieel op het vlak van sociale activering van mensen (kansengroepen, enz.). Het koppelen van de nood aan sportondersteunende functies enerzijds en sociale tewerkstelling anderzijds, moet zeker gestimuleerd worden. Dit bevordert bovendien de sociale activering en integratie van kansengroepen. Via projecten kunnen bv. lagergeschoolden of andere kansengroepen aangezet worden om taken op te nemen in de sport. Bij dergelijke sociale economieprojecten zullen expertise uit andere beleidsdomeinen, begeleiding en jobcoaching cruciaal zijn. Ondernemen in de sport en werken in de sport stimuleren via een integraal beleid Werken en ondernemen in de sport moeten gestimuleerd worden, ook in functie van het groeiend sociaal-economisch belang van de sportsector. Dit kan o.a. door de sportsector te promoten als speler in het arbeidsmarktbeleid; de sportsector bewust te maken van de bestaande tewerkstellingsmaatregelen en te wijzen op de mogelijkheden die dit (ook financieel) biedt; opleidingen met betrekking tot sport beter af te stemmen op de arbeidsmarkt; te overleggen met niet sportspecifieke 6
opleidingsaanbieders onder andere om meer mensen aan het sporten te krijgen; redder als knelpuntberoep te blijven ondersteunen. Een specifiek ‘Statuut semi-agorale arbeid – sportbegeleider’ uitwerken Omdat steeds meer mensen sporten, zijn er ook alsmaar meer sportbegeleiders. Om de kwaliteitsvolle begeleiding en het aanbod te realiseren, steunt de sportsector op verschillende vormen van medewerking. Voor werknemers, zelfstandigen en vrijwilligers bestaat er wel een wettelijke basis, maar zowel het bestaande vrijwilligersstatuut als de andere tewerkstellingsvormen hebben een aantal nadelen. De vrijwilligersvergoeding wordt vaak oneigenlijk gebruikt en de reguliere tewerkstelling is financieel niet interessant voor de opdrachtgever en de tewerkgestelde sportbegeleider. Een grote groep sportbegeleiders (trainers, sportlesgevers, jeugdsportcoördinatoren, scheidsrechters en juryleden) vertoeft hierdoor in de ‘grijze zone’ tussen vrijwilligerswerk en officiële tewerkstelling. Dit veroorzaakt ‘zwartwerk’. Het is daarom een uitdaging om een specifiek statuut ‘semi-agorale arbeid – sportbegeleider’ te realiseren dat de sportsector in staat moet stellen om sportbegeleiders op een wettelijke/legale manier te verlonen voor geleverde prestaties. Dit statuut dient zodanig uitgewerkt te worden dat het betaalbaar is, minimale administratieve lasten omvat en een billijke verloning van de sportbegeleider mogelijk maakt, zodat het voor alle betrokkenen een win-winsituatie oplevert. Het moet toelaten de ‘grijze zone’ tussen vrijwilligers en professionelen weg te werken. Semi-agorale arbeid wordt gedefinieerd als: “elke vorm van ‘arbeid’ die juridisch niet als vrijwilliger, tegen een beperkte verloning op jaarbasis, wordt verricht. De arbeid situeert zich in de publieke en private non-profit sportsector en het gaat om sportieve activiteiten in georganiseerd verband waarbij de sportbegeleider zijn kennis en ervaring ten dienste stelt van anderen of van de samenleving.” De groep sportbegeleiders wordt beperkt tot trainers, sportlesgevers, jeugdsportcoördinatoren, scheidsrechters en juryleden. Binnen dit statuut moeten afspraken gemaakt worden over o.m. de doelgroep, de grootte van de verloning, de sociale zekerheidsbijdragen door zowel de organisator als de sportbegeleider, de belastingen, de verzekeringen, enz. Bij het uitwerken van dit statuut moet er over gewaakt worden dat: er geen verloop is van de agorale naar semi-agorale arbeid; de sportbegeleiders gemotiveerd worden om zich bij te scholen; het geen averechts effect heeft zodat sportbegeleiders en clubs toch voor ‘zwartwerk’ zouden kiezen; daarom moet er rekening mee gehouden worden dat: o de administratieve afhandeling niet te belastend is; o er een minimum aan sociale bijdragen is voorzien; o er een minimum aan bedrijfsvoorheffing is voorzien; 7
o de normale RSZ voor sportbegeleider en opdrachtgever aangepast wordt; o de sportbegeleider voldoende verzekerd is; o semi-agorale arbeid niet onder de toepassing van de arbeidswetgeving valt; o semi-agorale arbeid, bij een zelfde opdrachtgever, niet kan gecumuleerd worden met het vrijwilligersstatuut en andere tewerkstellingsstatuten; o semi-agorale arbeid niet als reguliere arbeid wordt beschouwd, door aan te tonen dat er geen arbeidsprestaties worden geleverd; een ondersteunende structuur (Vlabus) de uitvoering van dit statuut in goede banen leidt; er een minimum aan niveau vereist is om op een gekwalificeerde manier zijn kennis en ervaring over te brengen aan derden.
8
IV.
Sportkaderopleidingen Om de volledige omkadering in de sportclub te verbeteren speelt de kwaliteit van de sporttechnische begeleiding een essentiële rol. Het is daarom noodzakelijk dat het niveau van de trainersdiploma’s binnen de sportclubs zo goed mogelijk aansluit bij het sporttechnische niveau van de sporters. Het is dan ook de opdracht van de Vlaamse Trainersschool (VTS), de sportfederaties, de sportclubs en de sportdiensten om er voor te zorgen dat zo veel mogelijk sportbegeleiders over een gepaste sportkwalificatie beschikken. Daartoe moeten zo veel mogelijk sportbegeleiders een opleiding van de Vlaamse Trainersschool volgen. Het gaat hier niet alleen over sporttechnische en begeleidingsgerichte maar ook over bijkomende beroepsgerelateerde opleidingen. Ook potentiële sportbegeleiders moeten aangetrokken worden. Daartoe dienen de sportkaderopleidingen van de VTS nog breder bekend gemaakt te worden. Daarnaast is ook de doorstroming van de VTS-gekwalificeerden naar het werkveld een belangrijk aandachtspunt. Kennis en opvolging hiervan zijn noodzakelijk. De kwaliteit van de sportkaderopleiding verhogen De Vlaamse Trainersschool heeft de afgelopen jaren een enorme groei gekend waardoor de VTS momenteel voor de uitdaging staat om kwantiteit te verzoenen met kwaliteit. Integrale kwaliteitszorg is een voortdurend aandachtspunt waarbij de docenten en de Directeurs Sportkaderopleiding (DSKO’s) een cruciale rol spelen. Beide spilfiguren staan om verschillende redenen onder druk. Een competent docent combineert sportspecifieke kennis met de nodige didactische bekwaamheid én ervaring. De DSKO is tegelijkertijd trekker, inspirator en bezieler van de sportkaderopleiding in zijn sporttak en vervult belangrijke coördinatieve en administratieve taken. Beide functies vergen heel wat tijdsinzet en engagement en worden vaak nog gecombineerd met een andere voltijdse job. Dit draagt niet bij tot een professionele, kwaliteitsvolle sportkaderopleiding. Een professionalisering van de DSKO’s en een verloning in verhouding tot het geleverde werk is noodzakelijk voor zowel docenten als DSKO’s. De DSKO’s zouden bovendien meer ondersteuning moeten krijgen vanuit de sportfederaties. Professionalisering van de opleidingsinhoud is ook een taak van de universiteiten en hogescholen met een opleiding LO; het VTS-partnership moet in die zin dan ook nog versterkt worden. Tevens dient bij de inschalingsprocedure voldoende aandacht besteed te worden aan het op elkaar afstemmen van opleidingsprogramma’s van de VTS en van de universiteiten en hogescholen zodat gekwalificeerde masters en bachelors LO snel kunnen ingeschakeld worden in de werking van de sportclubs. Via gerichte rekrutering en de organisatie van meer bijscholingen moet de kwaliteit van het docentenkorps worden verhoogd.
9
Het opleidingsaanbod afstemmen op de noden van het werkveld Niet alle sportfederaties besteden evenveel of voldoende aandacht aan sportkaderopleiding, hetzij voor het uitwerken van programma’s, hetzij voor het stimuleren van hun eigen clubs tot het volgen van sportkaderopleidingen. Bovendien wordt vastgesteld dat: Sportclubs nog te veel werken in een ‘vrijwilligers’-context waardoor de noodzaak tot het volgen van opleidingen voor het ‘managen’ van een sportclub nog te weinig erkend wordt; Bepaalde begeleidingsgerichte opleidingen binnen de VTS een bredere erkenning behoeven en een uitbreiding van hun toepassingsgebied; Het beroep van Redder op de lijst van knelpuntberoepen van de VDAB staat omdat de invulling van de vacatures voor redder moeizaam verloopt; Daarom dienen de begeleidingsgerichte opleidingen geëvalueerd en desgevallend bijgestuurd te worden (Bewegingsanimator en Jeugdsportcoördinator). Het is noodzakelijk dat zowel de recreatieve federaties als de unisportfederaties en de Organisaties voor Sportieve Vrijetijdsbesteding, de juiste impulsen geven aan hun sportclubs i.f.v. sportkaderopleiding. Binnen de werking van de Vlaamse Trainersschool is er nood aan bijkomende beroepsgerelateerde opleidingen. Daarom dient de VTS naar samenwerkingsverbanden te streven met onderwijs, VDAB en andere partners om meer geïnteresseerde kandidaten te vinden en om opleidingen uit te bouwen voor specifieke beroepen als bv. redder, zaalwachter, onderhoudsman van sportterreinen, etc.. Er situeren zich in de sportsector immers heel wat jobs die specifieke competenties vereisen en waarvoor momenteel nog geen opleiding bestaat. Dit dient verder opgevolgd en uitgewerkt te worden. De toeleiding tot sportkaderopleiding faciliteren Er is nood aan een gestructureerd VTS-communicatie- en promotieplan om een potentieel nieuw publiek aan te spreken. Nieuwe initiatieven zoals bv. afstandsleren en het in aanmerking nemen van ‘elders verworven competenties’ (EVC), kunnen hierbij van nut zijn. Daarnaast dient vooral de doorstroming naar hogere opleidingsniveaus te worden gestimuleerd. Tevens zal moeten nagegaan worden of de opleiding Aspirant-Initiator aan de vooropgestelde doelstellingen voldoet en er voldoende doorstroming is naar het niveau Initiator. De doorstroming van VTS-gekwalificeerden naar het werkveld (sportclub) faciliteren Het aantal VTS-opgeleiden gaat de jongste jaren in stijgende lijn. Van nog groter belang is echter de doorstroming van deze VTS-gekwalificeerden naar het werkveld. Exacte informatie hierover is niet voorhanden. Er dient dan ook 10
systematisch onderzoek te worden verricht naar het aantal sportgekwalificeerden in de sportclubs en naar de noden van de sportsector aan sportkaderopleiding en bijscholing. Anderzijds moeten strategieën ontwikkeld worden om VTS-gekwalificeerden effectief in de sportclub actief te krijgen (een verantwoordelijkheid van de sportclubs en de sportfederaties). Om exacte informatie te bekomen over de kwalificatiegraad en het verloop van de trainers en de begeleiders in de sport dient systematisch op geregelde tijdstippen een gestandaardiseerde bevraging van alle sportclubs te gebeuren. Om de impact na te gaan van de lokaal toegekende subsidies in het kader van het ‘decreet houdende de subsidiëring van gemeente- en provinciebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het voeren van een Sport voor Allenbeleid’, dient een analyse en evaluatie te gebeuren van de resultaten van deze subsidies i.f.v. het sportkwalificatieniveau van de (jeugd)sportbegeleiders. Om VTS-gekwalificeerden effectief in de sportclub te engageren dienen stimulerende maatregelen genomen te worden om de sportclubs zo veel mogelijk met gekwalificeerde trainers te laten werken en in de eerste plaats om unisportfederaties aan te zetten tot het invoeren van een licentieplicht. Om gekwalificeerde trainers langer in de sportclub actief te laten blijven kunnen faciliteiten en incentives aangereikt worden. De modaliteiten met betrekking tot de subsidiëring zouden kwalitatief kunnen aangepast worden.
11
V.
Transversale samenwerking De sportsector is geen eiland op zich. Meer en meer andere beleidsdomeinen gebruiken sport als middel. Met heel wat domeinen is transversale samenwerking mogelijk. De opname vanaf 2014 van de lokale sportbeleidsplannen in de lokale Beleids- en Beheerscyclus (BBC) biedt mogelijkheden voor transversale samenwerking tussen de verschillende domeinen op lokaal vlak. Permanent overleg op elk bestuursniveau is ook aangewezen. Dit overleg is essentieel om te komen tot een coherent (complementair) beleid inzake de promotie van de sport en het stimuleren van de sportmentaliteit van de Vlaamse bevolking. De doelstelling is ervoor te zorgen dat alle inwoners in Vlaanderen gestimuleerd worden om levenslang actief te bewegen en te sporten. Voor vijf domeinen wordt binnen deze visienota de transversale samenwerking met de sportsector toegelicht, met name voor de jeugdsector, de kinderopvang, het onderwijs, toerisme en volksgezondheid en welzijn.
Expertise van de sportsector en de jeugdsector samenbrengen In de leefwereld van jongeren speelt sport en bewegen een cruciale rol, zowel als element van een harmonische ontwikkeling als in de beleving van een positieve invulling van de vrije tijd. Het lijkt aangewezen om vanuit sport op zoek te gaan naar aangrijpingspunten binnen de jeugdsector die relevant en overdraagbaar zijn naar de sport om zodoende tot een geïntegreerde aanpak te komen. Zo zijn er mogelijkheden om interdisciplinair en complementair te werken door de specifieke kennis van sport op jongerenmaat in de sportsector te linken aan de aandacht in de jeugdsector voor de belangstellingswereld van kinderen en jongeren. Met ondermeer kleutersportinitiatieven en bewegingsscholen is de sportsector, in tegenstelling tot de jeugdsector, actief voor kinderen jonger dan 6 jaar. Ook de jeugdsector wil, in functie van o.a. de gezondheidseffecten, aandacht besteden aan deze leeftijdsgroep. Ook bij de uitbouw van het ‘Brede school’-beleid is een samenwerking tussen beide sectoren aangewezen. Het vrijwillig engagement van jongeren is voor beide sectoren heel belangrijk evenals hun rol bij het realiseren van inburgeringtrajecten van kinderen en jongeren. Uit de vele raakvlakken met de jeugdsector kan de sportsector een keuze maken waarbij concrete samenwerking kan gerealiseerd worden. Via het creëren van een forum kunnen opportuniteiten worden afgetoetst.
12
Samenwerking met onderwijs uitbreiden Er is samenwerking tussen de sportsector (alle Vlaamse sportactoren) en onderwijs via de schoolsport (SVS), en de VTS. ‘Brede school met sportaanbod’ verder ontwikkelen en ondersteunen Scholen worden in het kader van de ‘Brede school’-gedachte gestimuleerd om samen te werken met sportverenigingen en andere sportactoren uit de periferie van de school. De ontwikkeling van deze Brede school-concepten gebeurt lokaal op basis van individuele contacten en relaties. Er is nood aan coördinatoren, bruggenbouwers, trekkers van deze idee op lokaal vlak. Binnen het ‘Brede school met sportaanbod’ –concept heeft de Follo-leerkracht (halftijds vrijgestelde leerkrachten LO) hier zijn meerwaarde getoond als coördinator en katalysator. Om ‘Brede school met sportaanbod’ te laten groeien is er nood aan meer dergelijke coördinatoren. Bestaande producten als SNS-pas en Sportsnacks moeten uitgebreid worden. Samenwerking tussen de sportfederaties /sportclubs en de scholen stimuleren Er zijn tal van sportfederaties/sportclubs die geïnteresseerd zijn om hun sport te promoten op de scholen. Coördinatie op lokaal niveau en desgevallend op Vlaams niveau is gewenst gezien de mogelijkheden van de scholen om hier op in te gaan eerder beperkt zijn. De stagemogelijkheden van studenten LO binnen de sportsector zouden moeten verbreed en vermeerderd worden. Informatie-uitwisseling en overleg tussen de sportfederaties en opleidingsinstituten zijn hier een voorwaarde. Schoolsportgangmakers/ gezondheidscoördinatoren op niveau van de school/scholengemeenschap structureel ondersteunen Vanuit de sportsector maar ook vanuit de gezondheidssector moet er aandacht gevraagd worden voor de structurele onderbouw van de taak van schoolsportgangmaker/gezondheidscoördinator in de scholen (cfr. de zorgleerkracht of de GOK- leerkracht in het basisonderwijs of de toepassing van de BPT-uren in het secundair onderwijs). In de meeste gevallen berust deze opdracht op vrijwillig engagement van een leerkracht en valt dit buiten de strikte lesopdracht. Een verdere professionalisering of ondersteuning van deze opdracht dringt zich op.
13
Raakvlakken zoeken tussen de sportsector en de kinderopvang Sport en kinderopvang zijn in grote mate nog vreemden voor mekaar. In de sport zijn er nochtans diverse initiatieven die raakvlakken hebben met kinderopvang, zoals: Sportsnack (binnen het Brede school met sportaanbod - concept), de sportacademies op lokaal vlak, … Overleg, afstemming en samenwerking op lokaal niveau opstarten en/of uitbouwen De sportsector moet actief participeren in het lokaal overleg kinderopvang (LOK) en een wisselwerking met de sportraad, waar zinvol, is gewenst. De kinderopvang moet geïnformeerd en gesensibiliseerd worden omtrent de nood aan beweeg- en sportimpulsen. Op maat van lokale behoeften kunnen samen (sportieve) initiatieven uitgewerkt worden. Kwaliteitsvolle opleidingen aanbieden voor laagdrempelig sporten en bewegen Vastgesteld wordt dat men binnen de sector van de kinderopvang vooral gericht is op kinder’verzorging’. Er is nood aan begeleiders die met kinderen ook kunnen spelen en sporten. Via sociale economieprojecten wordt in deze sector veel gewerkt met laaggeschoolden, er bestaat dus een nood aan opleidingen op maat. Anderzijds heeft ook de sportsector, bijvoorbeeld buurtsport, nood aan begeleiders laagdrempelig sporten en bewegen. De opleiding bewegingsanimator van de VTS biedt ook kansen voor de sector van kinderopvang. Meer sportbegeleiders inzetten tijdens kinderopvang Voor sportinitiatieven tussen 16u en 18u (vlak na de schooluren) is het moeilijk om de nodige sportbegeleiders te vinden. Het Nederlands concept ‘combinatiefuncties’ moet onderzocht worden voor toepassing in Vlaanderen om volwaardige jobs te creëren, verder te professionaliseren in de sportsector en linken te leggen vanuit de gemeente en lokale context met school, clubs, kinderopvang, …. Zo kunnen sportlesgevers uit clubs actief zijn in kinderopvang en kinderen vanuit kinderopvang in contact komen met een netwerk van sportaanbieders. Sportclubs kunnen gestimuleerd en ondersteund worden om hun verantwoordelijkheid op te nemen in het naschoolse sportaanbod en zo een partner te zijn in de maatschappelijke uitdagingen rond kinderopvang. Voorzien in kwaliteitsvolle en bereikbare sport- en beweeginfrastructuur in de directe omgeving Om op een kwaliteitsvolle wijze te sporten en te bewegen moet ofwel de infrastructuur in kinderopvang of scholen beschikbaar zijn of toegankelijk gemaakt worden, ofwel moet sportinfrastructuur in de buurt vlot bereikbaar zijn vanuit kinderopvang of school.
14
Sport en toerisme combineren Sport kan een extra dimensie toevoegen aan toeristische troeven en omgekeerd. De kennisoverdracht en de samenwerking met betrekking tot de promotie en organisatie van (sport)evenementen en (sport)promotionele initiatieven tussen de sportsector en Toerisme Vlaanderen moeten gestimuleerd worden, o.a. met betrekking tot marketing, toeleiding van kansarmen naar sportkampen en sportactief toeristische projecten. Teneinde de combinatie van sport en toerisme te versterken zou het sportaanbod in Vlaanderen meer aan bod moeten komen in toeristische brochures en vice versa .
Sport en bewegen promoten als gezondheidsbevorderend, in nauwe samenwerking met Volksgezondheid en Welzijn Het Vlaamse sportbeleid promoot gezonde sportbeoefening en actieve lichaamsbeweging. Om de gezondheidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid met betrekking tot voeding en beweging te realiseren is er een intentieverklaring ondertekend tussen de minister van Welzijn en Volksgezondheid en de minister van Sport. De werkgroep ‘Voeding en Beweging’, samengesteld uit experts inzake gezondheid, voeding en sport, biedt diverse mogelijkheden voor een concrete samenwerking. Bewegen en sport liggen in elkaars verlengde. Voor Volksgezondheid en Welzijn ligt de klemtoon op ‘bewegen’ in functie van de gezondheidsnorm (minimum 30 min. per dag bewegen) Bij sport ligt de focus op de fitheidsnorm (voldoende intensief sporten per week) Hoe beide benaderingen combineren en complementair maken is dé uitdaging van een transversale samenwerking. Er is nood aan het opstellen van een globaal plan ‘gezond sporten’, onder meer in het kader van letselpreventie en preventie van gezondheidsschade door sportbeoefening. Hierbij is een goede afstemming met de gezondheidssector noodzakelijk. De gezondheidssector heeft reeds een traditie om samen te werken met partnerorganisaties/steunpunten, zoals Eetexpert vzw en het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGEZ) Voor bewegen/sport bestaat dergelijke samenwerking nog niet.Er dient meer aandacht te gaan naar de gezondheidsbevorderende waarde van sport en bewegen..
15
VI.
Laagdrempelig beweeg- en sportaanbod De gewijzigde demografische en sociaaleconomische ontwikkelingen bepalen mee de manier waarop de individuele burger geïnteresseerd is in sport. Het laagdrempelig sportaanbod is een aanbod dat toegankelijk is voor iedereen en heeft als doelstelling zo veel mogelijk mensen te stimuleren tot levenslang actief bewegen en duurzaam sporten. Het aantrekkelijker en voor iedereen toegankelijker maken van het huidige beweeg- en sportaanbod leidt naar de verhoging van de life-time sportbeoefening in Vlaanderen. Om die mensen die vandaag nog niet sporten, blijvend aan het sporten te krijgen moeten een aantal cruciale voorwaarden vervuld worden. Uit studies blijkt immers dat de kritische succesfactoren om hierin te slagen o.a. zijn: een goede organisatie wijkgerichte activiteiten inspelend op interesses kennismakingsactiviteiten in scholen en buurten flexibel lidmaatschap van sportclubs versterking van de samenwerking tussen de lokale driehoek: school, gemeente en sportclub netwerking inzetten van menskracht (vaak de succes- of faalfactor) ondersteunende instantie(s) Aanvullend hierbij is de intrinsieke motivatie van de mensen om blijvend aan sportieve activiteiten deel te nemen. Daarnaast zijn een breed draagvlak in de sportclubs en het aanbod essentiële ingrediënten voor het welslagen van elk sport- en of beweegproject. Vier specifieke doelgroepen worden binnen deze visienota nader besproken: senioren, personen met een handicap, kansarmen en etnisch-culturele minderheden. Aangezien voor personen met een handicap, senioren en etnischculturele minderheden een beleidsplan uitgewerkt wordt door experts, zal hiermee rekening gehouden worden bij de bepaling van de concrete acties.
Een verantwoord en gedifferentieerd sportaanbod voor senioren. De meeste onderzoeken omschrijven senioren als 55-plussers. Deze bevolkingsgroep neemt demografisch toe (vergrijzingstrend) en binnen deze leeftijdsgroep stijgt het aandeel van de oudere leeftijdsgroepen (verzilvering). De 55-plussers zijn geen homogene maar een zeer gedifferentieerde groep. Het is bijgevolg aangewezen om een gedifferentieerd sportaanbod aan te bieden, zodat alle deelsegmenten bereikt kunnen worden en er mogelijkheden gecreëerd worden voor doorstroming en verruiming van de sportdeelname. De uitdaging bestaat erin om de volledige groep senioren ervan te overtuigen dat bewegen en sporten belangrijk zijn om effect te hebben op gezondheid en 16
mentaal/sociaal welzijn. Dit vraagt een investering in een maatgerichte aanpak en een aanbod van aantrekkelijke bewegings- en sportvormen. Aangezien uit onderzoek blijkt dat naast fysieke gezondheid en plezierbeleving, ook verbondenheid en mentaal welzijn sterke motivators zijn, is het aangewezen doelstellingen te formuleren in functie van ‘bewegen en/of sporten in een sociale context’ (in groep, sportclubs, …). Senioren op weg helpen naar bewegen en sporten vraagt ook een deskundige begeleiding. De opleidingsinstituten L. O. en kinesitherapie/ergotherapie moeten de nodige aandacht schenken aan de doelgroep van de senioren. Ook de professionalisering van de vrijwilliger (VTS-opleiding) moet voortgezet worden. Om tot een efficiënte seniorenwerking te komen, zowel op lokaal als Vlaams niveau, is samenwerken, afstemmen en een taakverdeling tussen verschillende relevante beleidsdomeinen van essentieel belang, met inspraak van de doelgroep zelf. Bij deze transversale manier van werken is de sportsector hoofdzakelijk bevoegd voor de coördinatie en de kwaliteitsbewaking van het beweeg- en sportaanbod. De andere relevante domeinen zijn onontbeerlijk inzake de toeleiding van de doelgroep naar dat sportaanbod.
Een kwaliteitsvolle sportbegeleiding voor personen met een handicap Idealiter kan elke sporter met een handicap zijn sport of bewegingsvorm uitoefenen in een omgeving waarin hij zich goed voelt en waarin rekening wordt gehouden met zijn mogelijkheden en beperkingen. Een goede sport- en beweegeducatie voor personen met een handicap is essentieel in de scholen, zowel in het gewoon als het buitengewoon onderwijs. Door de leerkrachten de nodige informatie ter beschikking te stellen over het laagdrempelig sportaanbod in de buurt, kunnen de leerlingen toegeleid worden naar een duurzame sportparticipatie. Sport voor personen met een handicap is een bovenlokaal gebeuren. Ook gemeentelijke subsidiereglementen zouden rekening moeten houden met het bovenlokaal karakter van gehandicaptensport. Het verhogen van de kwaliteit van sport voor personen met een handicap is essentieel. De betrokken sportfederaties moeten een kwaliteitsvolle dienstverlening bieden aan de sportclubs en het sportaanbod in clubverband coördineren. De provinciale sportdiensten en de VGC-sportdienst moeten als regisseur optreden en complementariteit van initiatieven bewaken. Net zoals bij de doelgroep ‘personen in armoede’ moet bij personen met een handicap inclusie enerzijds bekeken worden in functie van de competenties van de begeleiding zelf en anderzijds dient rekening gehouden te worden met de draagkracht van lesgevers en begeleiders in functie van de aangeboden sport. Het vinden van lesgevers met zowel sportspecifieke kennis als kennis van de doelgroep is een knelpunt. Ook het ondersteunen van de begeleiders kan een kwaliteitsverbeterende maatregel zijn in het kader van het laagdrempelig 17
sportaanbod. Begeleiders zijn vaak noodzakelijk om personen met een handicap tot sportparticipatie te brengen. Er is een overkoepelend beleid nodig op Vlaams niveau. Dit beleid dient rekening te houden met de grote diversiteit binnen de doelgroep en aandacht te hebben voor specifieke drempels. . Sportparticipatie is belangrijk voor het sociaal functioneren en bijgevolg is een tussenkomst in de meerkost van sportmateriaal voor personen met een handicap een noodzaak. Hieromtrent dienen goede afspraken te worden gemaakt met het Vlaams Agenschap voor Personen met een Handicap (VAPH)
Een regulier sportaanbod voor kansarmen Volgens recente gegevens leeft 15% van de Belgen in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens. De doelgroep ‘mensen in armoede’ is een breed begrip. Zo is er naast ‘generatiearmoede’ ook sprake van ‘nieuwe’ armoede (ten gevolge van echtscheidingen, eenoudergezinnen…) en ‘gekleurde’ armoede (allochtonen). Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 stelt dat armoede een netwerk is van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt mensen in armoede van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Mensen in armoede worden met heel wat drempels geconfronteerd die verhinderen dat ze kunnen kiezen of ze al dan niet aan sportactiviteiten deelnemen. De VTS onderscheidt 6 participatiedrempels waarmee kansarmen te maken krijgen als ze wensen te sporten. De informatiedrempel bevat vooral hindernissen rond de bekendheid, ‘leesbaarheid’, verspreiding en begrijpelijkheid van het sportaanbod. De praktische drempel heeft o.a. te maken met de bereikbaarheid van het aanbod. De sociale drempel bestaat omdat het huidige sportaanbod vereist dat men de veiligheid van de eigen omgeving verlaat om deel te kunnen nemen aan sportactiviteiten. De culturele drempel ontstaat omdat sport geen rekening houdt met het ontbreken van sportspecifieke bagage/kennis van de deelnemers. De sport heeft dikwijls onvoldoende aandacht voor de psychologische drempel die meestal te maken heeft met minderwaardigheidsgevoelens. Ten slotte is er ook nog de financiële drempel. Hoewel de positieve effecten van sportparticipatie op het leven van mensen in armoede niet ter discussie staan, participeren zij beduidend minder aan sportactiviteiten. Het is niet evident om mensen in armoede te bereiken. De input van algemene informatie en de ontwikkeling van tools situeert zich voornamelijk op Vlaams niveau; de output ervan vertaalt zich op lokaal niveau. De voornaamste opdracht voor het Vlaams niveau is het waken over gecoördineerde acties. De lokale overheden moeten permanente aandacht 18
hebben voor het wegwerken van drempels en de toeleiding van de doelgroep naar het reguliere sportaanbod. Op Vlaams niveau gaat het om informeren en sensibiliseren, het ontwikkelen van vaardigheden en het wegwerken van financiële drempels. Op lokaal niveau gaat het om samenwerken en informeren, het ontwikkelen van vaardigheden, het creëren van een toegankelijk aanbod en het wegwerken van financiële drempels.
Verhogen van de sportparticipatie van etnisch-culturele minderheden De participatie van specifieke etnisch-culturele groepen aan de sport is uit balans. Ze sporten doorgaans minder dan autochtone Vlamingen en zijn minder vaak lid van een sportclub. Hun sportieve activiteiten concentreren zich meestal op een beperkt aantal sporten en daartegenover zijn ze vaak oververtegenwoordigd in de professionele sportbeoefening. Ze sporten relatief vaak met elkaar in ongeorganiseerd verband. Er zijn duidelijke participatieverschillen tussen mannen en vrouwen en de etnisch-culturele minderheden zijn weinig vertegenwoordigd in de bovenbouw van de sportsector. Het interculturaliseringsbeleid heeft verscheidene pijnpunten. Sportfederaties en sportdiensten hebben nood aan expertise op dit vlak. In de praktijk blijkt dat vorm moet gegeven worden aan het beleid rond sport en interculturaliteit. Dit betekent niet enkel sport om de sport, maar ook om de sociale meerwaarde van sport: als middel tot sociale integratie en activering, als middel tot sociale cohesie, als middel tot sociale ontplooiing. Kortom: sport als een recht voor iedereen. Mensen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond worden vaak met dezelfde drempels geconfronteerd als kansarmen. Deze doelgroep is vaak niet vertrouwd met de gangbare communicatiedragers (informatiedrempel) en de gangbare praktische afspraken (praktische drempel). Vaak denkt deze doelgroep dat ze niet welkom is, of dat sport niets voor haar is (sociale drempel). Door een cultureel diverse achtergrond kunnen misverstanden ontstaan die voortvloeien uit het ontbreken van kennis over elkaars gewoontes en maatschappelijke afspraken (culturele drempels). Negatieve ervaringen uit het verleden durven al eens een rol spelen in de relatie tussen sportaanbieder en sporter (psychologische drempel). Een betere kennis bij sportbegeleiders over expliciete aspecten m.b.t. etnischculturele minderheden is een eerste stap in het bereiken van deze doelgroep. Zowel in de opleiding op bachelor/master niveau, de VTS-opleidingen als bij lokale clinics dient rekening gehouden te worden met de specificiteit van de etnisch-culturele minderheden.
19
Om de participatiegraad van etnisch-culturele minderheden te verhogen dient gezocht te worden naar aansluiting bij andere organisaties en diensten die door de eigenheid van hun werking reeds etnisch-culturele minderheden bereiken. Aantrekken en behouden van vrijwilligers uit etnisch-culturele minderheden in sportclubs is een belangrijke hefboom. Zij kunnen een sleutelrol vervullen in verschillende onderdelen van het clubleven. Het Vlaams niveau kan daarbij sensibiliseren, informeren, begeleiden, effecten meten en drempelverlagende maatregelen nemen. Op lokaal niveau gaat het om sensibiliseren, informeren, netwerken en het nemen van drempelverlagende maatregelen.
Opzetten en uitbouwen van netwerken en samenwerkingsverbanden Om tot een breed en laagdrempelig beweeg- en sportaanbod te komen op lokaal niveau dienen netwerken en samenwerkingsverbanden opgezet en uitgebouwd te worden met relevante partners. Samenwerking, afstemming en taakverdeling tussen verschillende belangrijke actoren en stakeholders kan resulteren in een organisatorisch efficiënter en toegankelijker beweeg- en sportaanbod. Vertegenwoordigers van de kansengroepen dienen actiever betrokken te worden bij de programmatie en implementatie van het sportbeleid. De doelgroepen moeten benaderd worden met een aangepaste communicatiestrategie. Er dient rekening gehouden te worden met de sociale drempels die ontstaan door een toenemende commercialisering van delen van het sportgebeuren en er moet over gewaakt worden dat de sporttechnische instapmogelijkheden voor iedereen haalbaar zijn. De realisatie van een breed en laagdrempelig beweeg- en sportaanbod vertrekt vanuit het concept van sociale inclusie; houdt rekening met maatschappelijke trends bij sportparticipatie; dient de impact van het huidige samenlevingspatroon in aanmerking te nemen; vereist een gecoördineerde doelgroepgerichte aanpak; vergt strategieën voor het optimaliseren van de toegankelijkheid voor kansengroepen; vraagt transversale samenwerking op de verschillende beleidsniveaus; vereist een blijvend sensibiliserend beleid op Vlaams niveau; vergt een regisserende rol van de lokale sportdiensten; moet resulteren in een kwaliteitsvol, op maat gepresenteerd en gevarieerd aanbod voor een zo groot en zo divers mogelijke groep. is een arbeidsintensief proces;
20
Om te slagen in de uitbouw van een breed en laagdrempelig beweeg- en sportaanbod dient elke actie of project rekening te houden met de hiernavolgende steeds terugkerende sleutelbegrippen: vertrekken vanuit de leefwereld van de doelgroep. de stap te zetten naar de doelgroep toe; zoeken naar en werken met vertrouwenspersonen; erkennen dat iedere organisatie vanuit zijn eigen expertise werkt; samenwerken en netwerken;
21
VII. Sportpromotie en evenementenbeleid Sportpromotie is een basisopdracht van zowel de lokale, provinciale als de Vlaamse overheid, alsook van de Vlaamse sportfederaties, de sportclubs en de schoolsportsector. Het is een geheel van maatregelen en acties op het vlak van sensibilisering, kennismaking met sport en het sportaanbod, informatieverschaffing over sportinitiatieven en ondersteuning met de bedoeling zo veel mogelijk mensen (alle doelgroepen) aan te moedigen tot regelmatige en blijvende sportbeoefening in zo kwaliteitsvol mogelijke omstandigheden. Het is een permanente opdracht van alle Vlaamse Sport voor Allen-actoren, conform de vooropgestelde beleidsdoelstellingen.
Een breed draagvlak creëren door overleg en onderlinge samenwerking Met het oog op een optimale samenwerking van de verschillende Sport voor Allen-actoren moeten hun werkingen zo veel mogelijk op elkaar afgestemd worden en vooral de onderlinge communicatie en de informatiedoorstroming verbeterd worden. Een permanente stuurgroep sportpromotie waarin alle relevante Vlaamse Sport voor Allen-actoren vertegenwoordigd zijn, kan hierbij een nuttig instrument zijn. De Vlaamse sportfederaties, de provinciale en gemeentelijke sportdiensten, de VGC, de Schoolsport en de Vlaamse overheid moeten in het kader van sportpromotionele activiteiten blijvend (complementair) samenwerken. Elkeen moet binnen het Vlaamse Sport voor Allen-landschap zijn eigenheid kunnen behouden en zijn specifieke accenten kunnen leggen. Door de VGC moeten specifieke initiatieven genomen worden om de samenwerking tussen de verschillende Sport voor Allen-actoren te optimaliseren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Schoolsport en sport op school (LO) zijn belangrijke instrumenten op het vlak van sportpromotie. De relatie school-sportclub-gemeente moet versterkt worden en de leerlingen dienen verder aangemoedigd te worden om ook na de lesuren sportactief te zijn, bij voorkeur binnen de plaatselijke sportclubs. Het inzetten van meer Follo-leerkrachten is hiervoor het aangewezen instrument.
Communicatie als belangrijk onderdeel van de sportpromotie Niet alle doelgroepen kunnen op eenzelfde manier communicatief aangesproken worden. De gevoerde communicatie dient afgestemd te worden op de beoogde doelgroep en de specificiteit van het sportieve evenement. Naast het gebruik van de huidige communicatiekanalen dient bovendien meer aandacht besteed te worden aan nieuwe (populaire) communicatietechnieken (Twitter, Facebook, Netlog, YouTube,…). 22
Voor elk sportpromotioneel initiatief is het nuttig om een specifieke communicatie te voeren, aangepast aan het evenement en de doelgroep. Sport voor Allen krijgt te weinig media-aandacht. De interesse voor sportpromotionele initiatieven dient dan ook gestimuleerd te worden. De media, en in de eerste plaats de televisie, benaderen de sport nog steeds te eenzijdig met vooral belangstelling voor competitie- en topsport, gefocust op een beperkt aantal sporten. Ook minder gekende en nieuwe sporten verdienen meer aandacht. Dit kan enkel gerealiseerd worden als hierover op beleidsniveau afspraken gemaakt worden.
Natuurlijke leefomgeving als alternatief voor de traditionele sportinfrastructuur Voor de grootsteden wordt de inplanting van wijkgebonden kleinschalige sportinfrastructuur als uitvalsbasis voor buurtsportactiviteiten steeds belangrijker. Het organiseren van sportieve evenementen los van bestaande sportinfrastructuur op druk bezochte plaatsen (kust, centra van steden en gemeenten) heeft een grote sportpromotionele en informatieve waarde. Voor bepaalde doelgroepen (kansarmen, etnisch-culturele minderheden, nietactieven…) is de drempel om gebruik te maken van bestaande sportaccommodaties te groot (praktisch, sociaal, cultureel,…). Het organiseren van sportpromotionele initiatieven in de natuurlijke leefomgeving (cfr. Buurtsportwerking) en dus niet noodzakellijk in de traditionele sportinfrastructuur kan hieraan tegemoetkomen.
Jeugdsportpromotie permanent onder de aandacht houden Binnen de algemene sportpromotie en het evenementenbeleid neemt de doelgroep “jeugd” een bijzondere en vooraanstaande plaats in. Nu het doelgroepenbeleid zich vooral richt op de senioren is het belangrijk dat ook de jeugdsport permanente aandacht blijft krijgen. Er is nood aan een overzicht van het reeds bestaande aanbod van sportpromotionele jeugdactiviteiten op alle bestuursniveaus. Blinde vlekken en overaanbod kunnen op die manier in kaart gebracht worden en gericht worden aangepakt. De uiteindelijke doelstelling van sportpromotionele activiteiten, met name de toeleiding naar permanente sportbeoefening en het creëren van een sportieve mentaliteit bij onze jeugd, moet op elk jeugdsportevenement nagestreefd worden. De beste omgeving voor de jeugd om op een permanente en kwaliteitsvolle manier aan sport te doen blijft de sportclub. De promotie van sporten in clubverband blijft dan ook primordiaal. Hierbij zullen evenwel, ook vanuit de sportclubs, bijzondere inspanningen moeten worden gedaan om voor alle jongeren (ongeacht het niveau) een aangepast sportaanbod te voorzien. 23
Subsidiekanalen zoals de facultatieve opdracht Jeugdsport van de sportfederaties en de impulssubsidies voor de gemeenten zijn een goed voorbeeld om het sportaanbod en de kwaliteit voor de jeugd verder uit te bouwen en dienen dus voortgezet te worden.
Sportpromotionele initiatieven een onderdeel van een groter geheel Bij de organisatie van sportpromotionele activiteiten zouden de lokale sportclubs nog meer betrokken moeten worden. Zo kan meer aandacht besteed worden aan het ‘natraject’, nl. informatieverschaffing aan deelnemers over duurzame sportbeoefening en de doorstroming van bewegen naar sporten op een duurzame manier (bv. van ‘10.000 stappen’ overgaan naar ‘Start to run’ en aansluiting bij een sportclub). Uitwisseling van ‘good practices’ op het vlak van een optimale doorstroming van occasionele sporters naar de sportclubs is wenselijk.
Meer inzetten op evaluatie en effectmeting Evaluatie en effectmeting van acties/sportieve evenementen is sowieso noodzakelijk. Iedere organisator zou zijn projecten/acties/sportieve evenementen stelselmatig en eenduidig moeten evalueren. Uitgevoerde evaluaties zouden vervolgens meer en beter moeten gecommuniceerd en benut worden.
Permanente aandacht voor nieuwe en minder gekende sporten Bij sportpromotie in het algemeen en bij de organisatie van sportieve evenementen in het bijzonder dient permanent te worden ingespeeld op nieuwe trends (sporten) en de steeds wijzigende maatschappelijke behoefte(s) inzake sportieve vrijetijdsbesteding. Nieuwe sporten moeten meer kansen krijgen en er moet meer gebruik gemaakt worden van hun innovatieve kracht. Specifieke promotie en media-aandacht voor niet (zo) populaire sporten dient gestimuleerd te worden. Onder nieuwe tendensen mag men niet alleen nieuwe sporten verstaan, maar ook nieuwe sportmogelijkheden, waarbij men kan inspelen op nieuwe trends, nieuwe media of digitale communicatietools.
24
VIII. Sport en ruimtelijke ordening De sportsector heeft in het verleden te weinig aandacht besteed aan de evoluties in beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening en leefmilieu, terwijl deze nochtans een belangrijke invloed hebben op het instrumentarium dat de sportsector nodig heeft om haar beleid te kunnen uitvoeren. Het resultaat is dat de sector wordt geconfronteerd met regelgeving die het invullen van de noden van de sportsector moeilijk of onmogelijk maakt. In 2006 bracht de Interdepartementale Werkgroep Ruimtelijke Ordening, Leefmilieu en Sport (IDWROS) verslag uit aan de Vlaamse regering. De problematiek werd geschetst en er werden oplossingen gesuggereerd die ondertussen, ten dele, ook werden uitgevoerd (bv. aanpassingen aan de Vlarem wetgeving). Toch wordt nog steeds vastgesteld dat infrastructurele problemen het voortbestaan van sommige (zelfs olympische) sporten in Vlaanderen ernstig bedreigen en dat hiervoor nog steeds oplossingen moeten gevonden worden. Ook dient de sportsector zich beter te organiseren en meer betrokken te worden in tal van processen. De vertegenwoordiging van de sportsector in de SARO/VLACORO De gewestelijke adviesraad SARO (Strategische Adviesraad voor Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed) en de gewestelijke technische adviescommissie VLACORO (Vlaamse Commissie Ruimtelijke Ordening) waarin de sportsector niet meer is vertegenwoordigd, vervullen een belangrijke rol bij de voorbereiding van beleidsbeslissingen. Een effectieve vertegenwoordiging in de SARO/VLACORO van de sportsector is noodzakelijk. De sportsector betrekken in planningsprocessen Bij de bespreking van de processen en bij de uiteindelijke besluitvorming in verband met provinciale ruimtelijke structuurplannen en ruimtelijke uitvoeringsplannen, is de sportsector als adviesverlenende instantie niet of onvoldoende aanwezig (geen procedurele verankering). Hierdoor wordt advisering vanuit de sportsector bemoeilijkt en bestaat het risico dat in een aantal dossiers de belangen van de sportsector niet verdedigd worden. Een procedurele verankering is noodzakelijk. De sportsector betrekken bij de opmaak van beheersplannen, inrichtingsstudies e.d. In het beleidsdomein Leefmilieu en Natuur worden tal van processen opgestart ter bescherming van natuurwaarden. Deze processen hebben meestal een impact op het ruimtegebruik. De ontsluiting van gebieden wordt herbekeken en het gebruik van paden wordt gereglementeerd. Vaak ontstaan er zo problemen met
25
vaste wandel- , fiets- of mountainbikeroutes of wordt het recreatief medegebruik in bepaalde gebieden (sterk) aan banden gelegd. Het procedureel verankeren van een vertegenwoordiging van de sportsector bij de opmaak van deze plannen is noodzakelijk. Zo zullen, van bij de start van deze processen, ook de noden van de sportsector geïnventariseerd worden. Een kennis- en infoloket op Vlaams niveau Tal van actoren actief in de sportsector beschikken over belangrijke kennis en informatie. Momenteel is de kennis en de dienstverlening versnipperd, waardoor deze kennis en ervaring onvoldoende ter beschikking gesteld worden van sportfederaties, sportclubs, gemeenten en provincies. Er moet dan ook een Vlaams kennis- en infoloket opgericht worden. De sportinfrastructuurdatabank van het Bloso kan hierbij als instrument dienen. Een ‘aankoopfonds’ voor gronden creëren, met het oog op de ontwikkeling/realisatie van bovenlokale sportinfrastructuur met een bijzondere impact op ruimtelijke ordening en/of milieu en/of natuur. De sportsector beschikt niet over de nodige financiële middelen om gronden te verwerven en te ontwikkelen voor bovenlokale sporten met een bijzondere impact op RO en/of milieu en/of natuur. Op die manier dreigen voor sport en/of recreatie schaarse opportuniteiten verloren te gaan. Daarom zou de Vlaamse overheid op eigen initiatief dergelijke terreinen (bv. militaire domeinen die te koop staan) moeten kunnen aankopen en (eventueel) ontwikkelen voor bovenlokale sporten. Er zal dan ook moeten nagedacht worden over de werving van fondsen, alternatieve financiering en het creëren van een ‘aankoopfonds’. Herbestemde recreatiegebieden compenseren Als het principe van compensaties blijft bestaan (voor bv. herbevestigd agrarisch gebied, voor bos, voor natuur) dan is ook compensatie noodzakelijk voor recreatiegebied dat omgezet wordt naar een andere bestemming, bij voorkeur met een verplichte compensatie in de betreffende regio zelf. Het recreatief medegebruik en het verweven van functies faciliteren Het begrip ‘recreatief medegebruik’ zoals in de Vlaamse Codes Ruimtelijke Ordening omschreven, maakt het mogelijk om beperkte recreatieve installaties te vergunnen. In de praktijk blijkt echter dat het zeer moeilijk is om een vergunning te krijgen voor activiteiten die vaak al decennia beoefend worden en aanvaard zijn door de lokale bevolking. Er is geen duidelijke begripsbepaling van wat wel en wat niet wordt verstaan onder de term van ‘medegebruik’. Verschillende sectoren hebben verschillende belangen en interpreteren de terminologie op een andere manier. Hierdoor zijn beslissingen afhankelijk van de interpretatie van de ambtenaar. De recreatie/sportsector trekt meestal aan het kortste eind door de beperkte betrokkenheid en expertise op gemeentelijk of op hoger niveau. 26
Aanvragen van een vergunning voor medegebruik zouden kunnen gebeuren in samenspraak met de bevolking en de gemeente/omgeving, op basis van een openbaar onderzoek. De vergunning kan dan door de overheid volgens aangepaste criteria worden verleend. De ruimtebehoeften bepalen voor sport en recreatie op het niveau van de lokale besturen Bij de opmaak van het RSV en de bijbehorende ruimtebalans werd er voor Vlaanderen een bepaalde oppervlakte voorzien voor recreatie in de breedste betekenis. Nergens is echter een duidelijke afweging gemaakt tussen wonen, aantal inwoners en ruimte voor recreatie. Zonder voldoende recreatieve vrijetijdsmogelijkheden, is een woonbuurt in feite onbewoonbaar. Bovendien wordt vastgesteld dat gemeenten en provincies recreatieve gebieden opgeven in functie van economische of andere belangen. De verplichting tot het voorzien van recreatiemogelijkheden (speel- en sportterreinen) bij het creëren van nieuwe bewoning kan een oplossing bieden. De Nederlandse norm van 3% (van de gemeentelijke ruimte) kan hierbij als richtnorm dienen. De behoeften van de sportsector inventariseren i.f.v. de opmaak van een prioriteitenlijst van sporten met een bijzondere impact op ruimtelijke ordening, milieu en natuur. De sportsector heeft in het verleden te weinig aandacht besteed aan de evoluties in andere beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening en leefmilieu, terwijl deze nochtans een belangrijke invloed hebben op het instrumentarium dat de sportsector nodig heeft om zijn beleid te kunnen uitvoeren. Het resultaat is dat de sportsector wordt geconfronteerd met regelgevingen en richtlijnen, uitgevaardigd door de beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu, die niet altijd in overeenstemming zijn met de noden van de sportsector. Vooral sporten met een zogenaamd ‘hinderlijke inslag’, sporten die een grote ruimtelijke impact hebben en natuurgebonden sporten hebben hier onder te lijden. In 2006 kwam de Interdepartementale werkgroep Ruimtelijke Ordening en Sport (IDWROS) reeds tot een oplijsting van de belangrijkste knelpunten en behoeften van de sporten die geconfronteerd worden met bovenlokale en structurele problemen rond Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu. Er gebeurt een actualisatie van dit onderzoek. Dit zal leiden tot een prioriteitenlijst van sporten waarvan het voortbestaan gehypothekeerd is, indien er niet dringend een oplossing voor gevonden wordt. De realisatie van de vertegenwoordiging en betrekking van de sportsector in planningsprocessen, het creëren van een aankoopfonds, de compensatie en het faciliteren van medegebruik vormen ook hiervoor een groot deel van de oplossing. Een koppeling van de prioriteitenlijst aan de sportinfrastructuurdatabank van het Bloso is aangewezen.
27
IX.
Sportinfrastructuur Sportinfrastructuur is een belangrijk onderdeel van het Sport voor Allen-beleid. Voldoende en kwalitatieve sportinfrastructuur blijft een basisvereiste voor permanente sportbeoefening. Vastgesteld wordt dat een tekort aan sportvoorzieningen of een gebrekkige (verouderde) infrastructuur wordt ervaren als een remmende factor voor de beoefening van de sport in het algemeen en de breedtesport in het bijzonder. Samenwerking, overleg en ondersteuning Tussen verschillende sportactoren zijn een breed overleg en uitwisseling van informatie aangewezen met als doel visie en kennis te ontwikkelen. Of dit moet gebeuren in functie van de noodwendigheden en van nieuwe ontwikkelingen of op een permanente basis met alle actoren zal later bepaald worden. Ook vandaag nog is er nood aan bijkomende en kwaliteitsvolle sportinfrastructuur. Er moet dus door alle bestuursniveaus blijvend geïnvesteerd worden, zowel voor de realisatie van nieuwe sportinfrastructuur als voor de renovatie van bestaande accommodaties. Hierbij dienen de gemaakte afspraken binnen het kerntakendebat gerespecteerd te worden. Vanwege de Vlaamse overheid kan een bijkomende ondersteuning (technisch, financieel, …) een extra stimulans betekenen voor het sportinfrastructuurbeleid van lokale en provinciale besturen. Samenwerkingsopportuniteiten voor de realisatie en financiering van sportinfrastructuren dienen te worden onderzocht en gestimuleerd: - tussen gemeenten onderling - tussen de lokale en bovenlokale beleidsniveaus - met de private en commerciële markt, met aandacht voor de maatschappelijke doelstellingen en financiële gevolgen. - met het georganiseerd sportverenigingsleven (sportclubs, sportfederaties,…). Aandacht voor actuele en duurzame sportinfrastructuurontwikkelingen Niet alleen dient aandacht te worden geschonken aan nieuwbouw of renovatie van klassieke sportvoorzieningen. Ook dient rekening te worden gehouden met maatschappelijke evoluties en sporttendensen, alsook de nood aan specifieke sportinfrastructuur. Momenteel sporten meer en meer Vlamingen op een ‘anders-georganiseerde’ manier of via lichte recreatieve sportvormen. Het creëren van sportmogelijkheden via kleinschalige, wijkgerichte sportinfrastructuur of specifieke recreatieve sportvoorzieningen is dus ook belangrijk. Bij de uitbouw en renovatie van kwaliteitsvolle sportinfrastructuur dient bijzondere aandacht te worden besteed aan milieufactoren, rationeel energiegebruik, optimale aanwending/herinrichting van de ruimte en andere 28
duurzaamheidsfactoren. De ontwikkeling, ondersteuning en opvolging van ‘good practices’ kunnen stimulerend werken. Nog te weinig sportaccommodaties zijn toegankelijk voor personen met een handicap. Een integrale toegankelijkheid van sportaccommodaties is een belangrijke voorwaarde om de sportparticipatie van personen met een handicap te verhogen. Sportinfrastructuur performant exploiteren voor diverse gebruikersgroepen Gemeenten en provincies moeten een efficiënt exploitatiebeleid van hun sportinfrastructuur voeren, zodat sportaccommodaties op een flexibele manier en op maat van diverse gebruikers kunnen aangeboden worden. Een weloverwogen beleid inzake het gebruik van de beschikbare sportinfrastructuur kan bovendien leiden tot een betere samenwerking tussen de sportclubs en een meer efficiënte aanwending van de financiële middelen. Grotere sportcentra moeten inzetten op een integraal aanbod voor meerdere gebruikersgroepen, waardoor diverse combinaties van sporters aangesproken worden, zoals bv. kind/ouder of kleinkind/grootouder of competitie-/ recreatiesportbeoefenaar. Investeren in toezicht (zaalwachters) is een belangrijke hefboom om beschikbare infrastructuur flexibel en veilig open te stellen. Openstellen van sportinfrastructuur in scholen De jongste jaren is het bewustzijn gegroeid van de noodzaak tot samenwerking tussen de sportsector en andere beleidsdomeinen. Zo ontstaat clustering van functies (Brede school, kinderopvang,…) die ook een invloed hebben op de infrastructuur. Deze ‘Brede schoolgedachte’ met de school als ontmoetingsplaats voor de lokale gemeenschap, moet overal en concreet geïmplementeerd worden op basis van goede ‘visie-inspirerende’ praktijken. Het openstellen/aanpassen van o.a. de sportinfrastructuur van de scholen speelt hierbij een belangrijke rol. Het openstellen van deze sportinfrastructuur is een beleidsuitdaging die zich reeds ettelijke jaren stelt. Een decretale basis kan een oplossing brengen. Bij het plannen van nieuwe / renovatie bestaande sportinfrastructuur (binnen een schoolse context) moet het doel steeds zijn dat er enerzijds een kwaliteitsvolle en duurzame infrastructuur is voor de lessen LO en dat anderzijds deze sportinfrastructuur openstaat voor alle sportactoren. De lokale samenwerking tussen gemeente en school kan de basis zijn voor een gezamenlijke inzet van middelen en/of overleg voor de bouw of renovatie van sportinfrastructuur i.f.v. de lokale context en eigenheid.
29
X.
BTW-regelgeving relevant voor de sportsector Er bestaat een grote onduidelijkheid rond de btw-plicht in de sportsector. De btw-wetgeving voorziet immers in een aantal btw-vrijstellingen voor nietcommerciële sportclubs. Voor AGB’s (Autonoom Gemeentebedrijf) en APB’s (Autonoom Provinciebedrijf) hangt het winstoogmerk af van hun statuten en hun werkzaamheden en dit heeft dan ook gevolgen voor hun btw-statuut. De niet altijd duidelijke btw-regelgeving is bovendien een federale bevoegdheid die veelal gebaseerd is op Europese richtlijnen. Onduidelijkheid wegwerken door informatie en deskundigheid. N.a.v. de eerste resultaten van het Dynamo Project is gebleken dat er nood is aan informatie en deskundigheid m.b.t. dit onderwerp. Veel sportorganisaties gaan er ten onrechte vanuit niet btw-plichtig te zijn of vrijgesteld te zijn van btw. Voor gemeenten en provincies is er eveneens nood aan informatie en deskundigheid vooral m.b.t. de specifieke problematiek van extern verzelfstandigde agentschappen (o.a. AGB’s, APB’s) en Publiek Private Samenwerkingsconstructies (PPS-constructies). De gemeente wordt (voor btwtoepassingen) als één geheel, één belastingplichtige beschouwd. De toepassing van de regelgeving is immers afhankelijk van de keuze van het financieel beleid en van de organisatievorm van de gemeente of de organisatie. Er is behoefte aan btw-deskundigen met specifieke expertise in de lokale en de regionale sportsector die praktijk- en oplossingsgerichte dienstverlening kunnen geven. Naast de onduidelijkheid over het btw-statuut, heerst er ook onduidelijkheid rond de al dan niet vrijstelling van welbepaalde activiteiten van sportorganisaties. In heel wat gevallen organiseren sportclubs bijkomende activiteiten voor het verkrijgen van financiële of geldelijke steun (bv. jaarlijkse barbecue, jaarlijkse spaghettiavond, …). In de praktijk bestaat er echter veel onduidelijkheid of dergelijke activiteiten daadwerkelijk onder de vrijstelling van artikel 44, §2, 12° W. btw vallen. In sommige gevallen wordt bijvoorbeeld de organisatie van een barbecue bij het openen en het afsluiten van het seizoen beschouwd als een activiteit die onder de vrijstelling van artikel 44, §2, 12° W. btw valt, in andere gevallen dan weer niet, wat tot rechtsonzekerheid leidt. Duidelijke richtlijnen en concretisering van de regels op maat van de sportsector zijn noodzakelijk. De onduidelijkheid kan voor een deel door de sportsector weggewerkt worden door bv. de verdere ondersteuning en begeleiding van het Dynamo Project. 30
Op korte termijn is het echter niet mogelijk om via het Dynamo Project iedere sportorganisatie te begeleiden. Zware administratieve last verminderen Als een sportorganisatie niet onder de vrijstellingsregeling valt en dus btwplichtig is, moet een btw-nummer worden aangevraagd, een btw-boekhouding worden gevoerd, een maandelijkse of driemaandelijkse aangifte worden gedaan en een jaarlijkse btw-listing worden opgemaakt. Deze verplichtingen zijn een zware administratieve last, te meer omdat sportorganisaties veelal werken met vrijwilligers die geen kennis hebben van deze specifieke materie. Jaarlijks slechts 1 btw-aangifte verplichten voor sportorganisatoren zou de administratieve last kunnen verminderen, in dat geval kan ook het betalen van voorschotten afgeschaft worden. In 2010 nam de btw-administratie een, tot op heden nog niet officieel gepubliceerde, beslissing rond vrijstelling van periodieke aangiftes voor organisatoren van eenmalige wielerwedstrijden. Deze beslissing verdient verder onderzoek om na te gaan of een analoge toepassing voor de hele sportsector opportuun zou kunnen zijn. Een andere administratieve last betreft de roerende verhuur: De verhuur van onroerende goederen (zalen,… ) is vrijgesteld van btw. Het probleem stelt zich echter als een verhuurder niet enkel een leeg lokaal verhuurt. Er zijn in dat lokaal meestal roerende goederen zoals sportmateriaal, een geluidsinstallatie,… aanwezig. Volgens het btw – wetboek vallen deze goederen onder ‘roerende verhuur’ waarbij 21% btw aangerekend moet worden Een voorbeeld: een organisatie verhuurt zijn sportlokaal met materiaal voor een totale huurprijs: zij reikt een factuur uit van € 12,5 voor een avond. Van de lokale controleur moest men op 10 % van dit totaalbedrag (€ 1,25) 21 % btw aanrekenen, dit betekent € 0,26 btw. Voor de btw zijn het bijgevolg minimale inkomsten, maar voor de verhuurders een enorme administratieve last. Daarom wordt gevraagd om te voorzien in een vrijstelling voor het ter beschikking stellen van een zaal. De verhuur van ruimtes door niet-commerciële organisaties uit de sportsector zou als geheel van btw moeten worden vrijgesteld, tenzij de verhurende organisatie btw-plichtig is door andere btw-plichtige activiteiten.1 Grensbedrag van 5.580 euro verhogen Sportorganisaties waarvan de btw-plichtige jaaromzet niet hoger is dan 5.580 euro (exclusief btw) kunnen onder de vrijstellingsregel vallen. De meeste sportorganisaties (met bv. vaste cafetaria) hebben echter een hogere btwplichtige omzet waardoor ze gehouden zijn een btw-administratie te voeren. Een hoger grensbedrag zou hiervoor een oplossing bieden. De grensbedragen van de 1
Noot: Deze suggestie wordt enkel gedaan vanuit het oogpunt van administratieve vereenvoudiging, financieel hoeft de bestaande regeling immers niet per se een nadeel te zijn.
31
buurlanden zouden als richtbedrag kunnen gelden (Duitsland 17.500 euro, het Verenigd Koninkrijk 64.000 pond, Nederland 68.067 euro, Ierland 70.000 euro, Frankrijk 76.300 euro ). Maar omdat de grens van 5.580 euro ook gehanteerd wordt voor kleine ondernemingen heeft een mogelijke aanpassing ook verregaande gevolgen buiten de sportsector. Rechtsonzekerheid vermijden Verschillende interpretaties zorgen nog steeds voor heel wat rechtsonzekerheid. Er is nood aan duidelijkheid, zowel voor de sportorganisatoren als voor de btwcontroleurs. Duidelijke richtlijnen vanuit de centrale btw-administratie zouden dit kunnen oplossen. Als één algemene regel niet haalbaar is, is er nog altijd de mogelijkheid van informatieverschaffing en adviesverlening op maat van de sportactoren. Herziening van het btw-tarief bepleiten Voor investeringen in sportinfrastructuur wordt het standaard btw-tarief van 21% gehanteerd. Voor veel sportclubs en lokale besturen die vrijgesteld zijn van btw is dit vaak financieel een (te) hoge drempel. Wie in de sportsector btw-plichtig is moet op het activiteitenaanbod en de dienstverlening in de sportsector 21% btw aanrekenen. Voor sportparticipatie kan dit een remmende factor zijn. De sportsector pleit voor een herziening van het btw-tarief naar 6% enerzijds als een belangrijke fiscale stimulans om meer te investeren in sportinfrastructuur en om bestaande sportinfrastructuur te renoveren of aan te passen, anderzijds als maatregel ter bevordering van de sportparticipatie bij btw-plichtige sportorganisaties. Privépersonen betalen onder bepaalde voorwaarden slechts het verlaagde btw-tarief van 6 % voor renovatiewerken aan hun woning. Dit verlaagd btw- tarief zou ook verruimd moeten worden tot renovatiewerken aan sportinfrastructuur eigendom van de private en openbare sector. Een overgangstermijn voorzien Bij controle dient de sportorganisatie die btw-plichtig is of niet vrijgesteld blijkt te zijn, de btw-aangifte van de voorbije 3 jaar te regulariseren. Financieel is dit voor veel sportorganisatoren onmogelijk. De btw-administratie zou na een informatiecampagne of een controle waarbij blijkt dat de btw-reglementering niet correct werd toegepast, kunnen voorzien in een algemene overgangstermijn om zich tegen een bepaalde, haalbare termijn in orde te stellen zonder sancties. Specifieke knelpunten wegwerken Naast de algemene knelpunten zijn er ook enkele specifieke problemen rond btw die doorgaans verbonden zijn met de specificiteit van een bepaalde sport, zoals bijvoorbeeld de ligplaatsen van boten en het stallen van paarden. 32
Een bijkomend knelpunt ontstaat doordat de btw-administratie zelf bepaalt wat sport is, m.a.w. welke organisaties zich kunnen beroepen op de vrijstelling van artikel 44, §2, 3 W. btw. Diensten verstrekt door een vzw ter bevordering van de hondensport en ter aanmoediging van het fokken en houden van honden vallen volgens een beslissing van de btw-administratie niet onder een btw-vrijstelling. Duivensport, schaaksport, yoga, vissport, … wordt daarentegen door de btw-administratie wel als sport beschouwd. Ook indien een hondensportclub aantoont dat ze het fokken en houden van honden niet aanmoedigen en de vereniging zich louter bezighoudt met hondensport, wordt de vrijstelling niet toegekend. In Vlaanderen is een hondensportfederatie als sportfederatie erkend zodat het een knelpunt vormt als sportclubs aangesloten bij die sportfederatie geen beroep kunnen doen op artikel 44, §2, 3° W. btw. Al de activiteiten die aangeboden worden door erkende Vlaamse sportfederaties en hun aangesloten sportclubs, zouden door de btw-administratie als diensten die onder de vrijstelling van artikel 44, §2, 3° W. btw vallen, moeten worden beschouwd. Ook bij de lokale besturen zijn er specifieke problemen, nl. de btw bij verzelfstandiging en bij PPS. Vanuit de sportsector is er vraag naar een globaal standpunt m.b.t. btwrecuperatie bij AGB’s. Lokale controleurs hebben op dit ogenblik hierover een eigen zienswijze. Het winstoogmerk, en dus ook het recht op aftrek van een AGB, zou niet mogen worden betwist wanneer dit uitdrukkelijk in de statuten vermeld wordt en zou als algemene regel moeten gelden. Een soortgelijke vraag geldt voor de recuperatie bij PPS. Afhankelijk van de soort constructie (werkingssubsidie, prijssubsidie) die toegepast wordt, dient er telkens individueel een btw-ruling afgesproken te worden. Ondersteuning en expertise voor de onderhandeling met de btw-administratie is dus noodzakelijk. Enkel voor de DBMF(O)-projecten die subsidies van de Vlaamse overheid ontvangen (cfr. Het Vlaams Sportinfrastructuurplan) werd tot nu toe een algemene ruling afgesproken. Opvolging, evaluatie en ondersteuning van de lokale besturen en de projecten bij de implementatie van deze afspraken blijven echter nodig.
33