visiedossier
Eerstelijnshulp vanuit de noden van slachtoffers
Eerstelijnshulp vanuit de noden van slachtoffers
Inhoudstafel
1. Waarom dit dossier
6
2. Slachtoffers en slachtofferschap 8 Het offerlam ...................................................................................................................................................................... 8 Definities vandaag ............................................................................................................................................................ 8 Hét slachtoffer?............................................................................................................................................. 10 Van wraak naar publiek strafrecht................................................................................................................. 10 Blaming en claiming..................................................................................................................................... 12 Slachtoffer-empowerment............................................................................................................................. 13 Schokkende gebeurtenissen en trauma’s......................................................................................................... 14 Verwerkingsproces........................................................................................................................................ 15 Posttraumatisch stresssyndroom.................................................................................................................... 19 Prevalentie van (slachtoffers van) een misdrijf................................................................................................ 20 Risico’s om slachtoffer te worden................................................................................................................... 23 Gevolgen van slachtofferschap....................................................................................................................... 24 3. Noden van slachtoffers van een misdrijf 28 Emotionele behoeften................................................................................................................................... 28 In het strafproces.......................................................................................................................................... 29 Informatie.................................................................................................................................................... 30 Praktische behoeften..................................................................................................................................... 30 Financiële behoeften..................................................................................................................................... 30 Primaire behoeften........................................................................................................................................ 31 Behoeften volgens delict................................................................................................................................ 31 Wat verwacht men van slachtofferzorg?......................................................................................................... 31 Rechten van het slachtoffer........................................................................................................................... 34 4. Slachtofferbeleid 36 Internationaal............................................................................................................................................... 36 België .......................................................................................................................................................... 37 5. Eerste opvang en onthaal 44 Onthaal door de politie................................................................................................................................. 44 Slachtofferonthaal in justitiehuizen............................................................................................................... 44 Onthaal in het CAW..................................................................................................................................... 45 Slachtoffers kwaliteitsvol onthalen................................................................................................................. 46 6. Psychosociale begeleiding 50 Aanpak in begeleiding................................................................................................................................... 50 Mee-golven met het strafdossier.................................................................................................................... 52 Groepsbegeleiding en -opvang....................................................................................................................... 52 7. De rol van vrijwilligers
4
54
00 8. Preventief en structureel werken 56 Preventieve taken van de politie.................................................................................................................... 56 Beleidstaken van de Justitiehuizen................................................................................................................. 56 Preventieve opdrachten van de CAW’s........................................................................................................... 57 Aandachtspunten voor preventie................................................................................................................... 57 Vroegtijdig ingrijpen..................................................................................................................................... 57 Risico’s beperken........................................................................................................................................... 58 Gezamenlijk signaleren................................................................................................................................. 58 9. Zorg voor secundair traumatisch stresssyndroom
60
10. Tot slot
64
11. Bibliografie
66
COLOFON Auteurs: Kris De Groof en Helen Blow Eindredactie: Ludo Serrien Foto’s: Brandpunt 23 Druk: Eerste druk Ontwerp: CRM Factory, Leuven Opmaak: Secretariaat Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Volgnummer: VD/2013/01 Depotnummer: D/2013/11.734/1
© 2013 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van de uitgave, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden. De foto’s zijn auteursrechtelijk beschermd.
5
1. Waarom dit dossier?
Wat hebben slachtoffers nodig, hoe biedt het CAW met en zonder een werking slachtofferhulp hier een antwoord op en wat zijn hierbij de mogelijkheden en knelpunten?
6
W
aarom maken we een dossier over eerstelijnshulp vanuit de noden van slachtoffers? En waarom op dit moment? We koppelen de theorie aan de praktijk. Wat hebben slachtoffers nodig? Waar hebben ze recht op? Hoe kan de hulpverlening zoveel mogelijk vanuit die noden vertrekken? We maakten gebruik van literatuur, onderzoeksgegevens in binnen- en buitenland en de geldende regelgeving. Ons perspectief op eerstelijnshulp vertrekt van de praktijk van het algemeen welzijnswerk, maar we keken ook over het muurtje naar de slachtofferbejegening door de politie en het slachtofferonthaal bij het parket. In 2010 werd in het algemeen welzijnswerk over slachtofferhulp een ‘kerntakendebat’ geopend. De taken en opdrachten voor deze doelgroep dienden scherper omlijnd te worden. Bovendien botste de decretale omschrijving van de opdrachten van de diensten slachtofferhulp in de CAW’s met een aantal nieuwe beleidsinitiatieven. In de omzendbrief van de Vlaamse overheid over familiaal geweld (2006) werd een nieuwe opdracht gegeven aan de CAW’s, maar de positie van slachtofferhulp hierin was onduidelijk en de richtlijnen waren zelfs strijdig met het samenwerkingsakkoord Slachtofferzorg tussen de Vlaamse gemeenschap en de federale overheid. Later volgde een omzendbrief ‘verkeer’ (d.d. 13 november 2007) met een nieuwe opdracht voor de diensten slachtofferhulp voor betrokkenen (zowel slachtoffers
als veroorzakers) bij een verkeersongeval, een doelgroep buiten het strikte kader van ‘slachtoffers van een misdrijf ’. Een scherpere omlijning van de doelgroepen van slachtofferhulp was dus nodig. Het ‘kerntakendebat’ ging bijgevolg over de vraag welke opdracht het algemeen welzijnswerk heeft t.a.v. welke slachtoffers. Die opdrachten werden inmiddels nauwkeuriger omschreven in de nieuwe regelgeving van het Algemeen Welzijnswerk, in uitvoering van het decreet van 2009. We vertrokken van een literatuurstudie naar bestaand onderzoek en een analyse van de bestaande praktijk van de CAW’s. We stelden ons de vraag: wat hebben slachtoffers nodig, hoe biedt het CAW met en zonder een werking slachtofferhulp hier een antwoord op en wat zijn hierbij de mogelijkheden en knelpunten? Aansluitend hierbij startte het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk in 2010 een project over het onthaal van slachtoffers in een CAW. We vertrokken van de noden van slachtoffers en we zochten naar een antwoord op de vraag hoe een kwaliteitsvol onthaal voor deze doelgroep er moet uitzien. In 2011 maakten we het eindverslag van dit project en in 2012 werden in uitvoering van het nieuwe decreet algemeen welzijnswerk van 2009 sectorale doelstellingen bepaald. Hierin werden een aantal beleidsverwachtingen over het hulpaanbod voor slachtoffers opnieuw aangescherpt. In 2012 tenslotte tekende een sectorale werkgroep in opdracht van de
01 CAW’s een aantal krijtlijnen uit voor een kwalitatief hulpaanbod aan slachtoffers. Al deze inzichten werden in dit dossier samen gebundeld. Dit dossier is echter niet beperkt tot het perspectief van de CAW’s. We bekijken de noden van slachtoffers ook vanuit twee andere belangrijke actoren in de slachtofferzorg, nl. de politie en het slachtofferonthaal bij het parket. Onze informatie over deze diensten is minder uitgewerkt, maar we wilden toch minstens een aanzet geven, omdat de hulpverlening aan slachtoffers gebaseerd is op een goede samenwerking. Slachtoffers laten zich net zo min als andere doelgroepen ‘vangen’ in sectoren. Er bestaat heel veel onderzoek over slachtoffers. En toch stellen we vast dat er nog vele leemtes zijn. In dit dossier konden we onmogelijk alle beschikbare onderzoeken verwerken, laat staan een bijkomende wetenschappelijke analyse maken. We putten wel uit deze onderzoeksgegevens om een beeld te vormen van wat we onder een slachtoffer (kunnen) verstaan, wat dit slachtoffer nodig heeft, om van hieruit de hulp aan slachtoffers sterker vorm te geven.
7
2. Slachtoffers
Hét slachtoffer bestaat niet. Iedereen kan slachtoffer zijn of worden van de meest uiteenlopende zaken en dit in zeer verschillende situaties.
8
Het offerlam
Definities vandaag
In het boek ‘Slachtoffers als zondebokken’ gaat van Dijk (2008) uitgebreid in op de etymologie van het woord ‘slachtoffer’. Letterlijk betekent het in het Nederlands ‘het geslachte offerdier’, het dier dat gedood wordt door de hogepriester en achterblijft. In IJsland is het woord voor slachtoffer ‘Foernarlamb’, letterlijk het offerlam. In het Duits spreekt men van ‘Verbrechungsopfer’: de door een misdrijf getroffene. In Zweden gebruikt men ‘Brottsoffer’, letterlijk het offer van de misdaad. Ook het Engelse woord ‘victim’ is afgeleid van het Latijnse woord ‘victima’, wat offerdier betekent. Het verwijst naar de zondebok in een religieuze rite, degene die apart wordt gezet om te worden geslachtofferd. Van Dijk geeft aan dat in alle Romaanse talen net als in het Engels afleidingen van het Latijnse woord ‘victima’ worden gebruikt om slachtoffers aan te duiden (vicime in het Frans, vittima in het Italiaans en vitima in het Spaans). Waarom is men in de moderne tijd gedupeerden van misdrijven gaan aanduiden als ‘slachtoffer’? Men geeft hier alleszins mee aan dat deze mensen dezelfde compassie verdienen als ‘de Gekruisigde’. Dit is niet noodzakelijk beperkt tot het onschuldige lijden van slachtoffers van misdrijven, maar verwijst ook naar slachtoffers van ernstige ongevallen en rampen (Dignan, 2004). Vanuit deze betekenis vindt van Dijk het vreemd dat er nooit verzet is aangetekend tegen het etiket ‘slachtoffer’. Wie herkent zich immers in het beeld van het offerlam? De enige verklaring is dat door het veelvuldige gebruik van dit woord de oorspronkelijke betekenis uit ons bewustzijn verdwenen is.
Van Dale ‘slacht•of•fer het; o -s 1) (historiek) offerdier dat op een altaar werd geslacht 2) iemand die buiten zijn schuld lichamelijke, financiële of geestelijke schade lijdt; iemand die het moet ontgelden.’ Wikipedia ‘Slachtoffer is een persoon die een schokkende gebeurtenis (buiten de gebruikelijke menselijke ervaring) heeft meegemaakt, daarvan getuige is geweest of erover gehoord heeft en daarop met een intens gevoel van machteloosheid en intense angst heeft gereageerd. Het gaat om normale reacties op een abnormale gebeurtenis waarbij de eigen beleving van het slachtoffer voornamelijk de impact van de gebeurtenis bepaalt. Dit is echter niet de oorspronkelijke, in onbruik geraakte, betekenis van het woord: het wezen (dier of mens) dat geslacht wordt ten offer aan een godheid.’ Het Samenwerkingsakkoord Slachtofferzorg benoemt het slachtoffer als “de persoon, evenals zijn verwanten, aan wie materiële, fysische en/of morele schade is toegebracht als gevolg van een handeling of een verzuim dat strafbaar is gesteld door het Strafwetboek of door bijzondere strafwetten”. De omzendbrief GPI 58 (opvolger van OOP 15 er) en de omzendbrief betreffende Slachtofferonthaal sluiten hierbij aan en omschrijven het slachtoffer als “de natuurlijke persoon, alsook zijn na(ast)bestaanden die als direct gevolg van handelen of nalaten in strijd met de wetgeving schade
02 en slachtofferschap heeft geleden, met inbegrip van een lichamelijk of geestelijk letsel, een psychisch lijden of een economisch verlies”. De omzendbrief slachtofferonthaal vult dit verder aan met een afbakening van het toepassingsgebied: • slachtoffers van opzettelijke misdaden of wanbedrijf en hun na(ast)bestaanden, ongeacht of deze feiten gepleegd werden door minderjarigen of rechtspersonen; • de nabestaanden van personen die in verdachte omstandigheden overleden zijn, als gevolg waarvan een strafdossier werd geopend; • de slachtoffers van onopzettelijke doding of van onopzettelijke slagen of verwondingen, die ernstige verwondingen hebben veroorzaakt en op hun na(ast) bestaanden; • en de na(ast)bestaanden van vermiste personen waarvan de verdwijning als onrustwekkend werd beschouwd. Tot slot vermeldt de omzendbrief dat een justitie-assistent slachtofferonthaal systematisch ‘gevat’ (dit is een vorm van verwittiging waardoor de justitie-assistent een aanbod naar slachtoffers doet) wordt door het parket, bij misdrijven die de dood of poging daartoe hebben veroorzaakt (al dan niet opzettelijk), bij verdachte overlijdens en bij situaties van partnergeweld. Volgens het decreet algemeen welzijnswerk voorziet het algemeen welzijnswerk in hulp- en dienstverlening die ter beschikking staat van “alle personen van wie de welzijnskansen bedreigd of verminderd zijn”. Factoren die tot deze
verminderde welzijnskansen leiden, hebben onder meer te maken met criminaliteit en de maatschappelijke reacties hierop. In die zin leidt ook slachtofferschap mogelijk tot verhoogde kwetsbaarheid of sociale uitsluiting. De oorspronkelijke omschrijving van het begrip ‘slachtoffers van misdrijven’ is in de Vlaamse regelgeving echter stelselmatig verruimd naar een zeer brede omschrijving van slachtofferschap, los van de vraag of er al dan niet een delict plaatsvond. Zo wordt ‘slachtofferschap’ uitgebreid naar slachtoffers van verkeersongevallen, nabestaanden van zelfdoding, rampen en andere situaties. In uitvoering van het decreet algemeen welzijnswerk van 2009 werd de doelgroep opnieuw strikter afgebakend tot “slachtoffers van geweld, misdrijf of rampen, evenals hun naast- en nabestaanden”, waarbij zowel naar minder- als meerderjarigen bedoeld zijn. Concreet betekent dit dat een slachtoffer omschreven wordt als “een persoon aan wie materiële, fysische en/of morele schade is toegebracht (als gevolg van een handeling of een verzuim dat strafbaar is gesteld door het Strafwetboek of door bijzondere strafwetten) of die daarvan getuige was”, evenals slachtoffers van rampen. Zo komen we tot drie categorieën van slachtoffers: de rechtstreekse slachtoffers van misdrijven, de getuigen van misdrijven en de slachtoffers van rampen. De overheid vermeldt hier expliciet dat slachtoffers, die geen klacht neerleggen bij politie of bij justitiële diensten, ook tot de doelgroep behoren. In de sectorale doelstellingen wordt bepaald dat ook nabestaanden van zelfdoding dezelfde hulp moeten krijgen, zodat dit een vierde categorie wordt. 9
Hét slachtoffer?
In de media en in de perceptie van de modale burger doemt een zwart-wit beeld van slachtoffers en plegers op, waarbij de pleger de boeman is en het slachtoffer de pechvogel die op zijn pad is gekomen.
10
Pemberton (2003) geeft aan dat hét slachtoffer niet bestaat. Iedereen kan slachtoffer zijn of worden van de meest uiteenlopende zaken en dit in zeer verschillende situaties. Fattah (1991) gaf al aan dat er primaire, secundaire en tertiaire slachtoffers, collectieve slachtoffers, wederzijdse slachtoffers, institutionele slachtoffers, éénmalige, recidive en chronische slachtoffers bestaan, evenals directe en indirecte slachtoffers, zwakke of hulpeloze slachtoffers, uitlokkende en participerende slachtoffers, wraakzuchtige slachtoffers en geëmancipeerde slachtoffers bestaan. Pemberton stelt dat in de media en in de perceptie van de modale burger een zwart-wit beeld van slachtoffers en plegers opdoemt, waarbij de pleger de boeman is en het slachtoffer de pechvogel die op zijn pad is gekomen. Christie (1986) onderzocht de stereotype beelden van het ‘ideale slachtoffer’ en zijn of haar pleger. Ze identificeert zes kenmerken van complete, legitieme en niet-ambigue slachtofferstatus: 1) het slachtoffer is zwak in relatie tot de pleger: vrouwelijk, ziek, zeer oud, zeer jong of een combinatie hiervan; 2) het slachtoffer is, als hij of zij zich al niet deugdelijk gedraagt, dan toch zeker gewoon bezig met de legitieme, gewone dagelijkse zaken; 3) het slachtoffer heeft geen aandeel in wat er gebeurde; 4) het slachtoffer heeft geen relatie met de pleger en kent de onbekende die het misdrijf pleegde niet; 5) de pleger is ontegensprekelijk groot en slecht; en 6) het slachtoffer heeft de juiste combinatie van kracht, invloed of de mogelijkheid om het statuut
van slachtoffer te verkrijgen zonder sterke tegengestelde gevestigde belangen te schaden en dus weerstand uit te lokken. M.a.w. het slachtoffer is krachtig genoeg, maar verwoordt bepaalde zaken om zo’n manier dat ze aanvaardbaar zijn voor de maatschappij. Afhankelijk van deze kenmerken zullen de omgeving, de maatschappij en de media al dan niet afkeurende opmerkingen maken t.a.v. het slachtoffer. Van wraak naar publiek strafrecht
Van Dijk (2008) stelt vast dat het christendom sinds honderden jaren een ambigue relatie had tot de slachtofferbeweging. Hij ziet de verwaarlozing van slachtoffers door de christelijke kerken als een paradox van het christendom zelf, gezien er naastenliefde wordt gepredikt en medelijden een centrale waarde is. Hij ziet het christelijke taboe op wraakneming als verklaring waarom de katholieke kerk slachtoffers jarenlang niet behartigde: slachtoffers worden gezien als potentiële ordeverstoorders die onheil over de gemeenschap kunnen brengen. De rolverwachting naar slachtoffers in de westerse samenleving is dat ze afzien van elke vorm van wraakneming. Vergeving neemt in de christelijke moraal dan ook een centrale plaats in. Men heeft dan ook liefst een geweldloos slachtoffer. De dubbele betekenis van het etiket slachtoffer verklaart volgens van Dijk (2008) de snelle en universele opname ervan in de westerse talen: enerzijds onderstreept het etiket dat ze zielig zijn en anderzijds is er vanuit de betekenis van het offerlam de verwachting dat ze hun lot lijdzaam ondergaan en hun wraak-
Slachtoffers en slachtofferschap
recht opgeven, omwille van de lieve vrede. Dit is volgens van Dijk ‘secundaire victimisatie’: slachtoffers zijn ook slachtoffer van de repressieve reactie van de maatschappij op hun natuurlijke en gerechtvaardigde woede. De uitschakeling van het slachtoffer in het strafrecht is een recente realiteit in de westerse samenleving (van Dijk, 2008). In het oud-germaanse gewoonterecht kochten slachtoffers of hun nabestaanden hun wraakrecht af met een afkoopsom van de dader: ‘het zoengeld’. Niet de bestraffing van de dader was de primaire functie van het strafrecht, maar de regeling van de afkoopsom die de dader betaalde om de wraak af te wenden. Bianchi (1984) geeft aan dat tot diep in de middeleeuwen plaatsen bestonden waar daders zich in veiligheid konden stellen tegen de bloedwraak. Op deze plaatsen konden ze dan onderhandelen over de te betalen afkoopsom. Vanaf de Frankische tijd (7de eeuw) groeide de invloed van de centrale macht bij de bemiddeling tussen beide partijen. In eerste instantie werd de compositie (het zoengeld) aangevuld met een vergoeding voor de bemiddeling die aan de overheid moest betaald worden (Peters, 1993). Tegen het einde van de middeleeuwen, met de opkomst van de centrale staat, is de afkoopsom stilaan omgezet in bestraffing als ‘leedtoevoeging’ door kerk en staat (Johnstone, 2002). Van Dijk (2008) ziet de omzetting van het wraakrecht naar een strafrecht vanuit de staat als een resultaat van de overwegend christelijke cultuur, waarin men er voor wraakmaatregelen, die voorheen als gerechtvaardigd werden gezien, geen
plaats meer was. Men ging er meer en meer vanuit dat een slachtoffer weliswaar zielig was, maar niets te zoeken had in de rechtszaal. De afkoopsom werd eerst gehalveerd en daarna opgeheven. Bijna gelijktijdig werden verbodsbepalingen ingevoerd op het uitoefenen van wraak of andere uitingen van eigenrichting. De functie van de strafoplegging was het slachtoffer zoveel voldoening te schenken dat deze er vanaf ziet het recht in eigen hand te nemen (Walker, 1972). Terwijl voordien het misdrijf werd gezien als een conflict tussen dader en slachtoffer, waarover de partijen tot een overeenkomst moesten komen, evolueerde men meer naar een zienswijze waarin het delict eerder gezien werd als een aanslag op de rechtsorde, de wetten en de regels van de gemeenschap. De overheid verdrong het slachtoffer uit diens directe relatie met de pleger en stelde zich in de plaats van het slachtoffer (Peters, 1993). Er werd nu in de eerste plaats namens de samenleving bestraffing van dader geëist. De publiekrechtelijke straftoemeting en -vordering van de overheid kreeg voorrang op de private vraag naar vergoeding van het slachtoffer. Vanaf de 13de eeuw verdween het slachtoffer, als partij in het strafgeding, achter de rug van de openbare aanklager, die onafhankelijk van het slachtoffer de strafvervolging voor de rechter initieerde. De positie van het slachtoffer werd herleid tot die van bijkomende belanghebbende. In de 20ste eeuw zijn de vergeldende strafrechtstheorieën vervangen door utilitaire theorieën: door strafoplegging worden nuttige, opbouwende maatschappelijke func-
02
De dubbele betekenis van het etiket slachtoffer onderstreept het etiket dat ze zielig zijn en anderzijds is er vanuit de betekenis van het offerlam de verwachting dat ze hun lot lijdzaam ondergaan en hun wraakrecht opgeven.
11
Eens het delict is gepleegd (en aangegeven), richten alle ogen zich op de pleger.
ties vervuld zoals afschrikking van potentiële daders en heropvoeding van delinquenten. Volgens victimoloog Schafer werden slachtoffers in deze eeuw de ‘Assepoesters van het strafrecht’ (Schafer, 1968): zowel hun emotionele als materiële belangen worden in het strafrecht bijna totaal genegeerd. Van Dijk (2008) ziet deze totale eliminatie van het slachtoffer in de strafrechtspleging als het natuurlijke eindpunt van de toenemende beheersing van wraak in het belang van de gemeenschap. Slachtoffers worden alle middelen ontnomen om wraak te kunnen nemen. Peters (1993) vindt het vreemd dat de strafrechtspleging aan de ene kant in het belang van de maatschappij hooghartig voorbijgaat aan de problemen van het slachtoffer, maar anderzijds sterk afhankelijk is van de medewerking en de inbreng van deze personen om haar maatschappelijke opdracht van rechtshandhaving en rechtsherstel te kunnen realiseren. Uit criminologisch onderzoek blijkt ten overvloede dat de opsporing en ontdekking van criminaliteit in zeer hoge mate afhankelijk is van de aangifte van misdrijven bij de politie. Minder dan 10% van de criminaliteit is het resultaat van eigen opsporingsactiviteiten van politie (Dünkel, 1990). Het zijn dus de slachtoffers zelf die de strafrechtspleging in werking stellen, door het delict bij de politie aan te geven. We zouden hieruit kunnen veronderstellen dat politie en slachtoffers van delicten natuurlijke bondgenoten zijn. Niet alleen zijn slachtoffers zelf de grootste melders van een misdrijf, maar vaak heeft politie hen ook nodig bij het meer te weten komen over de ge-
12
pleegde feiten. Ondertussen weten we dat dit nog steeds niet waar is. Garcia-Pablos (1991) stelt hierover dat, eens het delict is gepleegd (en aangegeven), alle ogen zich op de pleger richten. Blaming en claiming
Het onrecht dat door het exclusief dadergerichte strafrecht aan slachtoffers werd aangedaan, is eeuwenlang niet tot het bewustzijn van juristen doorgedrongen. Pas toen dit door de victimologie werd aangetoond en het begrip secundaire victimisatie gemeengoed was geworden, werd de geleidelijke terugkeer van het slachtoffer in de strafrechtspleging onvermijdelijk (Groenhuijsen, 2008). Vaak leidt het nagaan van het aandeel van het slachtoffer bij het tot stand komen van een misdrijf ofwel tot ‘victim blaming’ (waarbij het slachtoffer de volledige schuld krijgt van het misdrijf), ofwel net vanuit die angst om in deze fout te vervallen naar het andere eind van de as, waardoor men niet meer kijkt naar het mogelijk risicogedrag van een slachtoffer. Pemberton (2003) zegt hierover dat er een verschil is tussen de ‘schuldvraag’ en de ‘waaromvraag’, en bovendien is er een verschil tussen het causaal verband en het risico. Hij vindt het belangrijk om de schuldvraag in juridische zin los te koppelen van een analyse van het sociale proces dat tussen pleger en slachtoffer plaatsvindt. De schuldvraag handelt over het verdelen van de verwijtbaarheid en niet om het verklaren van een situatie. In deze verklaring en de rol die het slachtoffer hierin speelt, zitten echter belangrijke aangrijpingspunten om het slachtoffer te versterken. Krampachtig vasthouden aan de
Slachtoffers en slachtofferschap
vraag wiens schuld het is vertroebelt deze verklaring. Een verhoogd risico vaststellen betekent dus niet dat iemand automatisch slachtoffer wordt of zelfs dat deze persoon zijn eventueel slachtofferschap veroorzaakt heeft. Het maakt wel dat (potentiële) slachtoffers zelf actief hun risico op slachtofferschap kunnen verminderen. Pemberton toont hiermee aan dat het ontkennen van de eigen rol van het slachtoffer in een strafbaar feit, hen de mogelijkheid ontneemt om iets tegen hun slachtofferschap te ondernemen. Hierdoor rest hen alleen nog de slachtofferrol, terwijl een actievere positie aangrijpingspunten kan bieden om te herstellen en toekomstig slachtofferschap te voorkomen. Feministen hebben als eersten gewezen op de schaduwzijde van het slachtoffer-zijn. Zij hebben de etikettering van kwetsbare slachtoffers bekritiseerd, waarbij vrouwen worden neergezet als passieve objecten (Barry, 1979). In een latere fase wordt het algemene beeld van het slachtoffer bekritiseerd. Hughes (1993) heeft het in zijn boek ‘The culture of complaint’ over de stijgende neiging van de moderne burgers om zich constant slachtoffer te voelen van wat anderen of de overheid hen aandoet en om hiervoor schadeloosstelling te eisen. Hij hekelt de ‘claim-cultuur’ waarmee in Amerika maar ook in andere landen schadevergoeding wordt geëist voor de gevolgen van vermeend onrecht. Sykes (1999) spreekt over de US als een land van slachtoffers, waarin de doorsnee Amerikaan lijdt aan een slachtoffermentaliteit. Van Dijk geeft aan dat het begrip victimologie een negatieve klank heeft gekregen (2008). Dit blijkt uit nieuwe
woorden zoals ‘victirats’ (mensen die letterlijk leven van de opbrengst van blaming en claiming) en ‘victimist’ (iemand die zichzelf onterecht als slachtoffer presenteert). In Nederland heeft de columnist Van Doorn het woord ‘slachtofferitis’ bedacht, voor problemen waaraan klagende slachtoffers lijden. Vooral leden van minderheidsgroepen krijgen het verwijt al te graag en snel de slachtofferrol te spelen. ‘De slachtofferrol spelen of op zich nemen’ is in de Van Dale een vaste uitdrukking. Van Dijk zegt hierover dat het gepast is om onterecht slachtofferschap aan de kaak te stellen. Dit schiet echter zijn doel voorbij indien ook het terecht aankaarten van betere bejegening van slachtoffers als deel van een zogenoemde slachtoffercultuur wordt gezien. Slachtoffer-empowerment
02
Het beeld van het ‘inhalige slachtoffer’ dat uit is op zoveel mogelijk geld en een zo zwaar mogelijke straf, wordt door onderzoek weerlegd.
Het beeld van het ‘inhalige slachtoffer’ dat uit is op zoveel mogelijk geld en een zo zwaar mogelijke straf, wordt door onderzoek weerlegd. Zo doet slechts één op de drie slachtoffers van geweldmisdrijven die in aanmerking komen een beroep op de Schadefondsen voor slachtoffers van geweldmisdrijven. Bij de oprichting van Victim Support in Groot-Brittanië in 1982 werd een discussie gevoerd over de ongunstige associaties bij het woord ‘victim’. Ook bij de oprichting van Slachtofferhulp in 1984 in Nederland is een vergelijkbare discussie gevoerd. Men koos in beide organisaties toch voor het begrip slachtofferhulp, omdat dit begrip zodanig ingeburgerd was dat het moeilijk was om het nog aan te passen, hoewel men ongelukkig 13
Mensen reageren ‘normaal op een abnormale gebeurtenis’.
14
bleef over de gekozen naam. Van Dijk (2008) geeft aan dat ook bij cliënten zelf de weerstand tegen het etiket ‘slachtoffer’ allengs groter werd. Rock (2004) signaleert de onwenselijke associaties van pijn, nederlaag, ongeluk en passiviteit met het woord ‘victim’. In de Verenigde Staten is het woord ‘victim’ bijna een taboe geworden (Cole, 2006). Er wordt in de Engelse taal meer en meer voor ‘survivors’ gekozen om het stigmatiserende begrip ‘victim’ te ontlopen. Deze benaming suggereert echter dat de gedupeerde in levensgevaar heeft verkeerd wat niet altijd het geval is (van Dijk, 2008). Men pleit meer en meer voor een woord dat minder passief, minder negatief en minder bevoogdend is (Cole, 2006). Het woord slachtoffer lijkt te veel de eigen kracht te ontkennen, en te vaak naar zwakte en hulpeloosheid verwijzen (Ditmore & Wijers, 2005, Kleber in Van Teeseling, 2001). Pavlich bekritiseert ook het begrip ‘victim empowerment’, omdat men slachtoffers dan eerst als krachteloos etiketteert en ze daarna probeert te empoweren (Pavlich, 2005). Spalek (2005) geeft aan dat, indien de connotatie van slachtofferschap passief en hulpeloos blijft in een tijd waarin persoonlijke kracht een belangrijke waarde is, mensen zich steeds vaker zullen afwenden van enige vorm van slachtofferschap. Dit kan er zelfs toe leiden dat men, ondanks opgelopen schade, toch hulpverlening zal afwijzen, uit afkeer voor dit label en de stereotype voorstellen die hierdoor opgeroepen worden.
Schokkende gebeurtenissen en trauma’s
Van der hart (2003) maakt een onderscheid tussen een schokkende gebeurtenis, een traumatische gebeurtenis en een trauma aan de hand van een continuüm.
Gewone
gebeurtenis
Schokkende gebeurtenis Traumatische gebeurtenis Trauma
Slachtoffers en slachtofferschap
Het verschil tussen een gewone en traumatische gebeurtenis ligt vooral in de intensiteit en de gevoelens die ermee gepaard gaan. Schokkende gebeurtenis vallen buiten de normale, alledaagse en ‘te verwachten’ gebeurtenissen en zijn voor iedereen schokkend en ingrijpend (Daeseleire, 2012). Ze zijn onverwacht, geven een gevoel van machteloosheid en veroorzaken een acute ontwrichting van het dagelijkse leven (van der Hart, 2003). Een traumatische gebeurtenis is één of meerdere schokkende gebeurtenissen die gepaard gaan met intense (doods)angst terwijl dit gebeurt en intense emoties na het gebeurde. Niet elke gebeurtenis zal dezelfde reactie geven of hetzelfde effect hebben. Zowel ernst van de gebeurtenis en hoe, waar en waneer deze plaatsvindt, als de eigen situatie van de persoon, bepalen of iets als meer of minder schokkend en traumatiserend wordt ervaren. Elementen die meespelen zijn: de graad van onverwachtheid, de graad van machteloosheid, de betrokkenheid of nabijheid van het slachtoffer op de situatie (bvb. zag het slachtoffer dit gebeuren of werd het zelf bedreigd?), duur en ernst van de gebeurtenis, bedreiging van persoonlijke bezittingen of personen en/of een opeenstapeling van schokkende gebeurtenissen op korte tijd (Daeseleire, 2012). Het verwerkingproces wordt mee bepaald door de eigen situatie. Heeft deze persoon een gezonde gezinssituatie? Kampt hij/zij op het moment van gebeurtenis al met ziekte, overlijden, verlieservaringen, het eigen traumatisch verleden? Is er op moment van gebeurtenis al
02
sprake van stress? Hoe is het gesteld met de copingsmechanismen van het slachtoffer? In welke mate voelt het slachtoffer zich al dan niet schuldig over de manier waarop de gebeurtenis verliep? (Daeseleire, 2012). Mensen kunnen dus erg verschillend rageren op een schokkende gebeurtenis. Vanuit de werkingen slachtofferhulp in de CAW’s wordt er al jaren aangegeven dat mensen ‘normaal reageren op een abnormale gebeurtenis’. Het is dan ook belangrijk niet te snel te panikeren of te pathologiseren bij de reacties in de eerste uren of dagen na de gebeurtenis, hoe heftig deze reacties ook zijn. Verwerkingsproces
Bij de verwerking van een traumatische gebeurtenis zijn drie fasen te onderscheiden: de impactfase, de naschokfase en de verwerkingsfase. De impactfase speelt zich af tijdens de gebeurtenis zelf. Reacties op dit moment kunnen zijn: ongeloof, een extreem gevoel van machteloosheid, hyperalert en adequaat handelen zonder veel gevoel, gevoelens van onveiligheid, angst, apathie en gevoelloosheid, heftige lichamelijke reacties, gevoel van acute ontwrichting, of extreem onbehagen. Slachtofferhulp Antwerpen (2012) geeft hierover aan dat het meestal gaat over een combinatie van de volgende zaken: de beleving van geconfronteerd te worden met een bijzonder obstakel; de copingsmechanismen uit het verleden zijn niet toereikend; de balans tussen draagkracht en draaglast wordt verstoord; en de situatie zorgt voor verwarring en acute angst. 15
Tijdens de impactfase worden er drie primaire reacties onderscheiden: fight (het slachtoffer gaat letterlijk de strijd aan met de dader, soms echt via een aanval, maar soms ook via het verbaal ‘aanvallen’ van of discussiëren met de dader), flight (wegvluchten), freeze (bevriezen, dit kan zowel het uitvoeren van opdrachten van de dader zonder iets te voelen zijn, als letterlijk ‘aan de grond genageld’ of zelfs flauwvallen zijn). De naschokfase is de fase onmiddellijk na de gebeurtenis tot 2 à 3 dagen na de feiten. Het slachtofffer kan hier een gevoel van verslagenheid ervaren, heftige emoties zoals verdriet of kwaadheid, trillen van lichaam of ledematen, spierpijnen, maag- of hoofdpijn. Mogelijke reacties die kunnen volgen in de weken na de gebeurtenis zijn hartkloppingen, zweten, bibberen, ademhalingsmoeilijkheden, spierspanning of trillen van lichaam of ledematen, duizeligheid, misselijkheid, slaapstoornissen, herbelevingen, prikkelbaarheid, concentratiestoornissen, woede en schuldgevoel (Daeseleire, 2012). Een slachtoffer dat nuchter en zakelijk lijkt in de eerste uren of dagen na de feiten, kan toch bij een (soms schijnbaar kleine of onbelangrijke) gebeurtenis die zich een paar dagen daarna stelt, nog instorten of extreem reageren. De verwerkingsfase is de fase de eerste weken of maanden na de feiten en is gekenmerkt door twee reacties: ontkennen en herbeleven. Deze twee reacties wisselen elkaar af, dit hoort bij het normaal verwerkingsproces. Voor een slachtoffer voelt dit vaak aan als een echte doorwerkperiode, met een ‘voort16
durende innerlijke strijd’ (Slachtofferhulp Antwerpen, 2012). We spreken van een problematische of moeilijke verwerking, wanneer een slachtoffer in één van deze fasen blijft vastzitten. Wanneer een slachtoffer alle gedachten over de gebeurtenis wegduwt is er geen ruimte voor integratie. Het continu of veelvuldig herbeleven is voor een slachtoffer zowel fysiek als psychisch niet leefbaar (Slachtofferhulp Antwerpen, 2012). Bij een normale verwerking heeft het slachtoffer deze gebeurtenis een plaats kunnen geven in zijn leven en is er een zekere rust gekomen. Slachtoffers kunnen in deze fase terug aan het gebeurde denken of erover praten zonder de heftige gevoelens van de beginperiode na de feiten terug te krijgen, of slechts sporadisch. Op bepaalde momenten (vb. verjaardag van feiten of van persoon die men verloor, wanneer er iets gelijkaardig gebeurt bij een belangrijke andere) kan de gebeurtenis en de gevoelens die men toen had terug meer op de voorgrond komen, maar ook dit hoort bij een normaal verwerkingsproces (Slachtofferhulp Antwerpen, 2012).
Slachtoffers en slachtofferschap
02
Volgende reacties horen bij het herbeleven • flashbacks over (bepaalde momenten tijdens) de gebeurtenis • heftige (schrik)reacties op bepaalde zaken in het dagelijks leven die voor een butenstaander eerder onbetekenend zijn • nachtmerries over het gebeurde • slapeloosheid • angst (voor herhaling, om de pleger tegen te komen, wanneer men in een vergelijkbare situatie terechtkomt,…) • een algemeen gevoel van onveiligheid
Mogelijke reacties bij ontkenning zijn • • • • •
onderdrukken van gevoelens apathie weinig aanspreekbaar zijn over wat slachtoffer voelt gevoel van depressie neerslachtigheid 17
De omschrijving van PTSS in DSM-V telt volgende symptomen De persoon is blootgesteld aan een traumatische ervaring
• de persoon was slachtoffer, getuige of geconfronteerd met één of meerdere gebeurtenissen die een feitelijke of dreigende dood of ernstige verwonding met zich meebracht, of die een bedreiging vormde voor de fysieke integriteit van deze persoon of van anderen. • t ot de reacties van deze persoon horen intense angst, hulpeloosheid of afschuw. De traumatische gebeurtenis wordt voortdurend herbeleefd op volgende manier(en)
• veelvuldige en zich opdringende herinneringen, voorstellingen, gedachten of waarnemingen aan de gebeurtenis; • t erugkerende nachtmerries over de gebeurtenis; • z ich handelen of voelen alsof de gebeurtenis opnieuw plaatsvindt zoals herbeleven, hallucinaties en flashbacks; • i ntens psychisch lijden wanneer men geconfronteerd wordt met stimuli die (een deel van) de traumatische gebeurtenis symboliseren of er (voor de betrokkene) op lijken; • f ysiologische reactie (fight, flight, freese) wanneer men geconfronteerd wordt met stimuli die (een deel van) de traumatische gebeurtenis symboliseren of er (voor de betrokkene) op lijken. Lange tijd vermijden van prikkels of situaties die bij het trauma hoorden of afstomping van de algemene reactiviteit
• proberen gedachten en gevoelens en/of gesprekken over het trauma te vermijden; • p roberen activiteiten, plaatsen of personen die herinneringen aan het trauma (zouden kunnen) oproepen te vermijden; • n iet in staat zijn zich belangrijke zaken over het trauma te herinneren; • v erminderde belangstelling om deel te nemen aan activiteiten die men daarvoor wel graag deed of die belangrijk zijn; • g evoel van onthechting of vervreemding van anderen; • b eperkt kunnen uiten van affectie t.a.v. anderen; • g evoel een beperkte toekomst te hebben. Lange tijd symptomen van verhoogde prikkelbaarheid vertonen
• • • • •
slapeloosheid; p rikkelbaarheid en/of woede-uitbarstingen; concentratieproblemen; o verdreven alertheid en waakzaamheid; overdreven schrikreacties.
Niet iedereen moet al deze symptomen hebben om toch PTSS als diagnose te krijgen. Belangrijk hierbij is de herhaling van een symptoom en dat het zich opdringt.
18
Slachtoffers en slachtofferschap
Posttraumatisch stresssyndroom
Wanneer stressreacties aanhouden of na lange tijd weer opduiken en het leven erg verstoren, spreken we van een moeilijke verwerking en kan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) ontstaan. De diagnose PTSS is in 1980 voor het eerst opgenomen in de DSM-III, waardoor er een erkenning kwam voor een stoornis, die het slecht verwerken van een traumatische gebeurtenis omschreef. De verschijnselen die hierin beschreven worden, waren eerder al bekend onder namen als ‘railroad spines’, ‘irritable heart’, ‘soldiers heart’, ‘shell shock’ en ‘traumatische neurose’ (Gersons, 1992 en 2012). Pas in de derde en vierde editie werd PTSS opgenomen als een diagnose met een chronisch karakter. Tot dan werden de gevolgen in de DSM beschreven als reactievormen en niet als een stoornis. Een reactievorm is zoals we hierboven omschreven tijdelijk van aard, terwijl de overgang naar een stoornis weliswaar inhoudt dat het ontstaan is vanuit een tijdelijke gebeurtenis, maar dat er geen sprake is van tijdelijkheid in de symptomen, omdat deze chronisch zijn geworden (Gersons, 2012). Voor de DSM-V stelden Spitzer e.a. (2007) opnieuw voor de diagnose onder ‘aanpassingsstoornissen’ over te brengen, maar ook hieronder de traumaspectrumstoornissen met dissociatieve stoornissen en aanpassingsstoornissen te clusteren. Gecompliceerde rouw zou hierbij een nieuwe stoornis kunnen vormen. Het grootste voordeel van de erkenning van PTSS is volgens Gersons (2012) dat deze als stoor-
02
nis erkend kan worden, doordat er verschillende symptomen worden samengevoegd tot een herkenbare diagnose. Gersons (2012) stelt hierover dat een groot deel van deze symptomen weinig specifiek is, maar dat de samenhang van de symptomen duidelijk verwijst naar het effect van het trauma. Toch stelt hij dat de meeste symptoombeschrijvingen voor interpretatie vatbaar zijn en dus weinig houvast bieden. Het opnemen van trauma als criterium om PTSS vast te stellen maakt dat PTSS de enige diagnose in de DSM is waarin een gebeurtenis (en dus niet het symptoom) opgenomen is als voorwaarde voor het stellen van deze diagnose. Dit impliceert dat PTSS niet alleen volgt op een gebeurtenis, maar dat de gebeurtenis zelf er de oorzaak van is (Gersons, 2012). Gersons concludeert ook dat trauma een voorwaarde is om PTSS te kunnen krijgen, maar dat tegelijkertijd de ervaring van een trauma (naast copingsmechanismen, appraisal of bedreiging, geheugenfuncties en biologische processen, gender,…) eerder een beperkte rol speelt in het al dan niet ontstaan van PTSS. Moreau en Zisook (2002) stellen ook vast dat de omschrijving van PTSS in de loop der tijd veranderde op basis van nieuwe studies. Ze concluderen dat de psychische gevolgen van trauma te zeer verengd worden tot PTSS. Ook Van der Kolk e.a. (1996) zien PTSS als een veel te eng begrip om de heterogeniteit van traumatische gebeurtenissen in de kindertijd mee te vatten. Een spectrumbenadering in de DSM zou deze kritiek mogelijks 19
Slachtofferschap komt statistisch gezien niet willekeurig voor maar treft vooral sociaal kwetsbare individuen die in stedelijke gebieden wonen.
kunnen ondervangen. Sommigen pleiten echter voor een onderbrenging opdeling in traumaspectrumstoornissen, anderen in stressgebonden stoornissen en nog anderen in dissociatiestoornissen. Er is ook discussie over het ontstaan van trauma: vanuit angst of vanuit dissociatie. Beide benaderingen vinden elkaar in het gegeven dat het geheugen een grote rol inneemt bij het ontstaan van PTSS. Op dit moment is PTSS alleszins ondergebracht bij angststoornissen. Gersons (2012) geeft hierover aan dat het onderbrengen in een spectrum de definitieproblemen niet zullen oplossen, en pleit ervoor het kind niet met het badwater weg te gooien, maar te blijven discussiëren. Prevalentie van (slachtoffers van) een misdrijf
Slachtofferenquêtes benadrukken het belang van het dark number bij het bestuderen van criminaliteit. Ze relativeren de toename van criminaliteit in officiële criminaliteitsstatistieken. Ze bevestigen de nauwe relatie tussen slachtoffer en dader en de omvang van familiaal geweld. Bovendien tonen ze aan dat slachtofferschap statistisch gezien niet willekeurig voorkomt maar vooral sociaal kwetsbare individuen treft die in stedelijke gebieden wonen (Lemonne e.a. 2007). We baseren ons hiervoor op de veiligheidsmonitor als een indicator voor het ‘dark number’ en de politionele criminaliteitsstatistieken, die een beeld geven van de reële aangiftes bij politie. Uit de criminaliteitsstatistieken van 2010 blijkt dat met 40,5% diefstal en afpersing het meest als misdrijf voorkomt. 20
In 2010 werden in België 120.239 feiten aangegeven m.b.t. geweld tegen eigendom. Hierdoor vormt deze groep met om en bij de 12% tweede grootste in de criminaliteitsstatistieken. Vandalisme is, met meer dan 81%, de grootste groep geregistreerde feiten. Het verschil met vernieling is dat de pleger hier geen materieel voordeel bij heeft. Uit de veiligheidsmonitor van 20082009 blijkt dat vooral vernieling aan de auto het meest voorkomt: 16% van de Belgische gezinnen is hiervan slachtoffer geweest in de 12 maanden voorafgaand aan de bevraging. Daarnaast werd 4 à 5% van de gezinnen in 2008 slachtoffer van fietsdiefstal, vernieling (andere dan autovernieling), diefstal uit de auto en poging tot inbraak. Bij geweld tegen eigendommen zien we een duidelijke stijging van aangiftes van 2000 tot 2010 (+ 14,6%). In 2010 werd er in vergelijking met 2009 wel een daling van bijna 5% aangegeven. Misdrijven tegen de lichamelijke integriteit vormen met meer dan 9% in 2010 de derde groep in de criminaliteitsstatistieken. In België worden dagelijks meer dan 255 van deze misdrijven bij politie geregistreerd. Uit de veiligheidsmonitor van 2008-2009 blijkt dat 7% van de Belgen de 12 maanden voorafgaand aan de bevraging slachtoffer waren van bedreigingen met lichamelijk geweld.. Bij slachtoffers van lichamelijk geweld gaat het in 71% van de gevallen om slagen en verwondingen. Ook bij de criminaliteitsstatistieken zien we dat opzettelijke slagen en verwondingen het meest worden geregistreerd (+80%). De grootste categorie van deze plegers zijn een familielid. In de criminali-
Slachtoffers en slachtofferschap
teitsstatistieken zien we tussen 2000 en 2010 een stijging van 235% van de geregistreerde misdrijven van partnergeweld. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de omzendbrieven partnergeweld van 2006. Toch bedraagt de stijging tussen 2006 en 2010 nog 38,8%. In die zin vermoeden de onderzoekers dat er toch ook sprake is van een stijgend bewustzijn bij de bevolking dat geweld niet hoort in een relatie. Meer dan 1 op 100 Belgen is de 12 maanden voorafgaand aan het interview slachtoffer geweest van een seksueel misdrijf. Ook de criminaliteitscijfers geven voor dit misdrijf tussen 2000 en 2010 een stijging aan van 12%. Toch is er tussen 2007 en 2010 een daling van 9,5% registraties vast te stellen. De onderzoekers besluiten daaruit dat er wellicht geen reële daling is, maar dat er een zeer hoog ‘dark number’ is omdat slachtoffers vermoedelijk minder geneigd zijn om aangifte te doen. Maar in de veiligheidsmonitor komt men tot de vaststelling dat de aangiftebereidheid rond seksuele delicten van 3% in 2006 naar 7% in 2008 zou stijgen. Of deze stijging de laatste jaren ook zo is weten we niet, maar de criminaliteitsstatistieken doen dit niet vermoeden. Alleszins geeft de veiligheidsmonitor aan dat nog altijd meer dan 90% van de seksuele misdrijven niet wordt gemeld. Dit kan ook te maken hebben met het gebrek aan vertrouwen van deze slachtoffers in justitie. Ondertussen is algemeen geweten dat deze feiten vaak geseponeerd worden. Wat belaging betreft zien we in de criminaliteitsstatistieken tussen 2000 en 2010 een stijging van 4,37%. Slachtoffers zijn voor dit
misdrijf inderdaad steeds bekender met de wetgeving en hun rechten, en dienen hierdoor meer klacht in. Tussen 2007 en 2010 is er wel een daling vastgesteld van 10,6%. In Brussel is er een hoger slachtofferpercentage dan in Wallonië en Vlaanderen. Dit is het sterkst bij automisdrijven, waarvan 17% huishoudens in Vlaanderen slachtoffer zijn tegenover 46% in Brussel. Ook diefstal, lichamelijk geweld, vluchtmisdrijven en seksuele misdrijven worden in Brussel meer gepleegd dan in Vlaanderen en Wallonië. In Brussel wordt vaker aangifte gedaan van persoonsdelicten dan in Wallonië en Vlaanderen. De meeste misdrijven op niveau van huishoudens zijn gestegen tussen 1997 en 2000, nadien is er een dalende trend merkbaar tot 2008. In de Veiligheidsmonitor van 2008-2009 stelt men vast dat gemiddeld slechts 38% van de misdrijven bij politie worden gemeld. Van bedreigingen met geweld en seksuele feiten worden minder dan 10% gemeld aan politie. Slechts van 25% van de meldingen bij politie wordt een PV opgenomen. Bij inbraak en autodiefstal gebeurt dit wel in meer dan 75% van de gevallen. Dit wordt vooral verklaard door het feit dat verzekeringsmaatschappijen mensen ertoe aanzetten om aangifte te doen. Opvallend is dat bij inbraak in de woning in 2002 nog 90% van de slachtoffers dit meldden bij politie, terwijl dit in 2008 nog slechts 78% was.
02
Slachtoffers hebben uiteraard hulp nodig, maar zijn ook sleutelparticipanten aan het gepleegde misdrijf, in het onderzoek van het incident en in de poging om herhaling te voorkomen.
21
De ijzeren wetten van herhaald slachtofferschap volgens Pemberton • • • • • • • •
22
Een klein deel van de slachtoffers draait op voor een groot deel van de delicten. Slachtofferschap is de beste voorspeller van nieuw slachtofferschap. Het risico op herhaling neemt proportioneel toe, naarmate iemand vaker slachtoffer geworden is. De kans op herhaling geldt bij zo goed als alle delicten (zowel persoons- als objectgebonden delicten). Het vertrouwen in de politie daalt bij elke herhaling. Het onveiligheidsgevoel stijgt bij elke herhaling. De kans op het ontwikkelen van psychologische klachten stijgt bij elke herhaling. Oorzakelijke verbanden hebben zowel met feitelijke gegevens zoals woonomgeving, als met persoonsgebonden kenmerken te maken.
Slachtoffers en slachtofferschap
Risico’s om slachtoffer te worden
Verschillende onderzoeken tonen aan dat het merendeel van delicten een beperkte groep slachtoffers overkomt. Uit de British Crime Survey van 1998 blijkt dat 2% van de bevolking slachtoffer is van 41% van de vermogensdelicten. Bij geweldsdelicten is dit nog erger: 1% van de bevolking wordt slachtoffer van 59% van de geweldsdelicten. In het International Crime Victims Survey (ICVS) stelt men vast dat 49% van alle seksuele delicten en 43% van alle geweldsdelicten in de Verenigde Staten onder de noemer herhaald slachtofferschap vallen. Pemberton (2005) heeft het over ‘de ijzeren wetten’ van herhaald slachtofferschap. Bijkomend heeft Pemberton (2003) vastgesteld dat het grootste deel van de herhalingen binnen de maand plaatsvinden. Daarom pleit hij ervoor om preventieve maatregelen uit te werken die inzetten op het voorkomen van herhaald slachtofferschap. Dat een beperkte groep slachtoffers meerdere keren slachtoffer worden heeft volgens Pemberton (2003) met een aantal zaken te maken. Daders van woninginbraken en berovingen gaan vaak terug naar de plaats waar ze eerder succes hebben gehad. Bovendien is het mogelijk dat plegers onderling informatie over aantrekkelijke doelen doorgeven aan elkaar (Fattah, 1991). Plegers hebben ook de neiging om criminele feiten te plegen in de eigen omgeving en/of in plaatsen die ze goed kennen. Slachtoffers die dan in een buurt wonen met relatief veel plegers, lopen hierdoor een grotere
02
kans om slachtoffer te worden. Bepaalde slachtoffers lopen door hun persoonlijke relatie met de pleger een groter risico op herhaald slachtofferschap, zoals familiaal geweld en langdurig seksueel misbruik. Pemberton (2003) pleit ervoor slachtoffers een actievere rol te geven bij de preventie van hun eigen slachtofferschap. Herman e.a. (2002) geven aan dat slachtoffers in die zin belanghebbenden zijn, terwijl ze door politie nog vaak worden gezien als klanten aan wie ze diensten (moeten) verlenen. Slachtoffers hebben uiteraard hulp nodig, maar zijn ook sleutelparticipanten aan het gepleegde misdrijf, in het onderzoek van het incident en in de poging om herhaling te voorkomen. Net door slachtoffers als een belangrijke en vindingrijke partner te zien, kan politie een grotere impact hebben op misdaad en de perceptie van maatschappelijke veiligheid. Pemberton ziet het strafrecht als één van de plaatsen waar deze actieve bijdrage kan plaatsvinden, waar er nog voldoende ruimte is om dit verder uit te werken. Maar ook aanvullend op het strafrecht is er volgens hem nog ruimte voor een actievere rol van het slachtoffer, bvb. bij vormen van herstelbemiddeling buiten het strafrechtelijk kader. Belangrijk hierbij is wel dat elk individueel slachtoffer gehoord en gerespecteerd wordt: de enige die in staat is zelf te bepalen welke mate van activiteit bij hem past is het slachtoffer zelf. Individuele keuzevrijheid staat dan ook centraal. Vanuit deze visie is het belangrijk om, bij het uitwerken van de preventieve kernopdracht van slachtofferhulp, herhaald slachtofferschap mee te nemen. 23
Gevolgen van slachtofferschap
We weten eigenlijk weinig over de financiële gevolgen voor slachtoffers, en nog minder over de sociale gevolgen.
Wittebrood maakte in 2009 een onderzoek over de gevolgen van een misdrijf voor een slachtoffer. Ze baseerde zich hiervoor zowel op andere onderzoeken als op het zelf voeren van een (beperkt) onderzoek. Cook e.a. (1999) en Macmillan (2001) stellen beiden vast dat de gevolgen van slachtofferschap zich op verschillende momenten kunnen manifesteren. Wittebrood stelt echter vast dat niet alle gevolgen van slachtofferschap even grondig zijn onderzocht. Zo is er bijvoorbeeld veel onderzoek gedaan naar lichamelijke en psychische gevolgen van een misdrijf, en veel minder naar sociale en financiële gevolgen. Veel studies onderzoeken seksueel en familiaal geweld, terwijl andere delicten veel minder op gevolgen zijn onderzocht. Bovendien richten veel onderzoeken zich op de korte en middellange termijn en zijn er veel minder onderzoeken over de langdurige gevolgen van slachtofferschap. Wittebrood stelt vast dat we eigenlijk weinig weten over de financiële gevolgen voor slachtoffers, en nog minder over de sociale gevolgen. Doorheen de tijd Wittebrood maakt in haar onderzoek een onderscheid tussen gevolgen op korte (direct na het misdrijf tot drie maanden daarna), middellange (tussen drie maanden en een jaar) en lange (langer dan een jaar) termijn. Ze komt tot de vaststelling dat ongeveer 1/5 van de slachtoffers na drie maanden nog psychische effecten ervaart zoals angst, depressie, vijandigheid tegenover anderen en psychosomatische
24
klachten. Slachtoffers vertonen drie tot negen maanden na het delict aanzienlijke verbeteringen, maar daarna niet meer. Slachtoffers van geweld en vermogensdelicten vertonen dezelfde symptomen, maar bij geweldslachtoffers zijn die sterker aanwezig. Over elke periode heen vertonen slachtoffers meer psychische problemen dan niet-slachtoffers. Ook Davis e.a. (1996) stellen vast dat er een maand na het misdrijf geen verschillen zijn in psychische gesteldheid tussen slachtoffers van geweld en deze van vermogensdelicten. Shapland en Hall (2007) stellen vast dat er tussen deze twee soorten misdrijven ook een jaar na het misdrijf geen verschil is in geschoktheid of de ernst van andere emotionele gevolgen. Emotionele en psychische gevolgen
Denkers en Winkel (1998) constateren in een onderzoek tot welbevinden dat slachtoffers een lagere mate van welbevinden en meer angst voor vreemden hebben dan niet-slachtoffers. Britt (2001) ziet in een onderzoek over het effect van slachtofferschap op de gezondheid, dat slachtoffers van geweld een lagere waargenomen gezondheid rapporteren dan niet-slachtoffers, en dit meer bij jongere slachtoffers. Ook slachtoffers van vermogensdelicten voelen zich minder gezond, maar hier zijn het de oudere slachtoffers die meer gezondheidsklachten rapporteren. Britt komt tot de vaststelling dat slachtoffers meer dan twee keer zo vaak medische hulp zoeken dan niet-slachtoffers. Bij gemiddeld 9% van alle delicten ondervinden slachtoffers ernstige emotionele problemen. Deze emo-
Slachtoffers en slachtofferschap
tionele problemen komen het meest voor bij slachtoffers van geweld, maar ook relatief vaak bij slachtoffers van woninginbraak of autodiefstal (Wittebrood, 2009). Wittebrood stelt in haar onderzoek vast dat vooral de fysiek en sociaal meer kwetsbare groepen vaker emotionele problemen ervaren. Bovendien vindt ze aanwijzingen dat misdrijven in de privésfeer vaak tot ernstige psychische problemen leiden. Woninginbraken worden door slachtoffers als een grove inbreuk op hun privé-sfeer gezien en de emotionele gevolgen zijn voor alle gezinsleden (ook de kinderen) behoorlijk groot. Ook delicten die plaatsvinden op plaatsen waar slachtoffers regelmatig komen hebben een grotere invloed dan op relatief vreemde plaatsen. De psychische gevolgen zijn volgens Wittebrood (2009) het sterkst zichtbaar vlak na het delict. Bij de meeste slachtoffers nemen deze emoties binnen enkele weken af. De meeste slachtoffers hebben volgens haar na zes maanden hun evenwicht hervonden. Ook Minnebo (2003) constateert dat de ernst van de misdrijven daalt tussen de drie en zes maanden na het misdrijf, maar daarna nog nauwelijks. Herstel evolueert dus negen maanden na het misdrijf nog maar traag. Hij stelt echter vast dat bij 20% van de slachtoffers de symptomen ook negen maanden na het misdrijf nog ernstig te noemen zijn. Wat posttraumatische stress betreft lijken de symptomen na negen maanden nog wel in ernst verder af te nemen. Wittebrood stelt dat de meeste misdrijven, ook al zijn de emotionele problemen meestal beperkt, voor blijvende gevolgen zorgen: het
leven is niet meer hetzelfde als dat het was vóór het misdrijf plaatsvond. Slachtoffers zijn alerter geworden voor mogelijk gevaar, zijn wantrouwiger, passen hun route aan en ze zijn zich meer bewust van hun kwetsbaarheid. Lichamelijke gevolgen Wittebrood (2009) zegt dat lichamelijk letsel als gevolg van een delict niet zo vaak voorkomt, en wanneer het voorkomt gaat het om relatief lichte letsels. Toch worden de gevolgen voor slachtoffers met weinig of geen lichamelijke letsels soms als ernstig ervaren. Dit is het geval voor slachtoffers van mishandeling en woninginbraak. De ernst van de delicten in termen van lichamelijk letsel of financiële schade is weliswaar minder bij deze groep, maar de aard van de gevolgen zijn vergelijkbaar. Bij misdrijven met lichamelijk letsel of financiële schade is er wel een grotere kans dat slachtoffers ook emotionele gevolgen ondervinden. Bij de meeste slachtoffers verdwijnen lichamelijke klachten binnen een paar weken tot een paar maanden. Bij sommigen kunnen deze jaren aanhouden, vaak samen met psychische problemen. Naast de rechtstreekse lichamelijke gevolgen ontstaan er na het misdrijf ook psychosomatische klachten: spierspanningen, maag- en darmklachten, slaapproblemen. Aertsen (2002) stelt dan ook dat lichamelijke gevolgen zichtbaar zijn in de aard en de duur van de medische behandeling, de duur van de arbeidsongeschiktheid of het medicatiegebruik.
02
Misdrijven in de privésfeer leiden vaak tot ernstige psychische problemen.
Financiële en materiële gevolgen Vaak heeft een misdrijf rechtstreekse financiële gevolgen. Financiële schade als gevolg van een 25
delict komt vaker voor dan een lichamelijk letsel, maar is meestal ook beperkt en wordt vaak vergoed door de verzekering (Wittebrood, 2009). In een driedelig onderzoek van Smale (1977, 1980, 1984) blijkt dat inkomensschade (een andere baan, minder kunnen werken,…) veel vaker voorkomt bij geweldslachtoffers dan bij slachtoffers van vermogensdelicten. Vermogensslachtoffers hebben voornamelijk vervangingsschade (een andere auto bvb.) of vernielingsschade. 1/3 van de slachtoffers van een vermogensdelict besteedt na het misdrijf meer aandacht aan preventie tegenover 1/10 van de geweldslachtoffers. Het is voor een slachtoffer niet altijd even makkelijk om de waarde van een gestolen of beschadigd goed te bepalen. Daarnaast hebben sommige goederen naast de objectieve waarde ook een emotionele waarde. Deze kan nooit vergoed worden. Ook zijn er vaak onrechtstreekse financiële kosten: verplaatsingen naar politie en rechtbank, verlof dat men hiervoor moet nemen of telefoons die men moet doen om zaken in orde te brengen. Slachtoffers kunnen er omwille van het veiligheidsgevoel voor kiezen om een alarminstallatie te laten plaatsen, sloten te laten veranderen en dat soort kosten te doen. Financiële consequenties op langere termijn vloeien volgens Wittebrood (2009) vaak voort uit andere gevolgen zoals psychische of lichamelijke klachten. Zo kunnen mensen van werk veranderen omdat ze dit (psychisch of fysiek) niet meer aankunnen, of gaan ze minder werken, of willen ze niet meer in de buurt wonen als het misdrijf thuis of in de buurt plaatsvond en dus wordt er verhuisd. 26
Sociale gevolgen Over de sociale gevolgen van slachtofferschap is zeer weinig geweten. Zowel Wittebrood (2009) als Denkers en Winkel (1998) stellen vast dat de partner en de sociale omgeving een belangrijke rol spelen bij het verwerken van een misdrijf. De steun van instanties (zoals kerken, verenigingen) is ook belangrijk, maar in mindere mate. Samengevat Wittebrood stelt vast dat lichamelijk letsel en financiële gevolgen de kans op emotionele gevolgen vergroten, maar concludeert dat slachtoffers ook bij delicten zonder schade en letsel emotionele problemen kunnen ondervinden. Ze benadrukt dat lichamelijke gevolgen en financiële schade zeer beperkt bruikbaar zijn als screeningsinstrument en dat vooral de kwetsbaarheid van het slachtoffer de emotionele impact zal bepalen. Emotionele gevolgen zijn voor een slachtoffer vaak groter als het misdrijf dichter in de privésfeer ligt of de lichamelijke integriteit meer aantast. De grootste groep slachtoffers heeft niet te maken met (langdurig) lichamelijk letsel en (grote) financiële consequenties. Wittebrood besluit dan ook met de boodschap dat juridisch ernstige misdrijven niet altijd ernstige gevolgen hebben en juridische nieternstige misdrijven soms ernstige gevolgen hebben. Wemmers (1996) geeft aan dat de gevolgen van slachtofferschap niet alleen in te schatten zijn op basis van de ernst van de inbreuk. Bepalend zijn vooral de kenmerken van het slachtoffer, diens gedrag en vermogen om ingrijpende gebeurtenissen het hoofd te bieden,
voorafgaande slachtofferervaring en de mogelijke invloed van andere emotionele problemen in combinatie met de sociale context waarin het slachtoffer zich bevindt. Winkel (2002) stelt daarom afgaand op het feitelijk aantal slachtoffers dat weken na de aangifte hardnekkige klachten heeft, dat er geen enkele aanleiding is om de doelgroep van slachtofferhulp te beperken tot slachtoffers die objectief gezien aan een ernstiger delict zijn blootgesteld. Bij de verklaring van hardnekkige klachten kan men dan ook niet voorbijgaan aan de subjectieve beleving van het slachtoffer zelf. We komen hier in de twee volgende delen op terug.
Slachtoffers en slachtofferschap
02
27
3. Noden van slachtoffers
De behoefte aan verwerking kan op verschillende manieren gebeuren: de ene wil erover praten, ook tijdens de zitting, terwijl de andere er net niet over wil praten.
I
n een literatuurstudie van ten Boom e.a. (2008) over behoeften van slachtoffers (door henzelf geuit), wordt een onderscheid gemaakt tussen emotionele behoeften, behoeften op vlak van het strafproces in ruime zin, behoeften aan informatie, behoeften op praktisch gebied, financiële behoeften, en primaire behoeften. De medische behoeften zijn opgenomen in de praktische behoeften en de herstelbehoefte is afhankelijk van het soort herstel in verschillende behoeften ondergebracht. Toch ijveren deze auteurs in een artikel voorafgaand aan het publiceren van hun onderzoek dat een groot deel van de slachtoffers zo goed als niets willen (Ten Boom en Kuijpers, 2007). Uiteraard willen deze slachtoffers doordat ze een klacht neerleggen bij politie dat ze het gestolen voorwerp terug krijgen en/of een schadevergoeding. Bovendien verwachten toch zo goed als alle slachtoffers goed bejegend te worden en informatie te krijgen.
Emotionele behoeften
Volgens ten Boom (2008) verwacht men die erkenning vooral van politie en justitie. Het gaat enerzijds over de erkenning voor wie ze zijn (gezien worden) en anderzijds de erkenning voor het gebeurde, nl. dat het slachtoffer iets ergs overkomen is. Wanneer men nabestaande is, verwacht men hetzelfde voor de persoon die overleden is. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Carr e.a. (2003) dat positieve contacten met mensen in het strafrechtelijk systeem voor slachtoffers cruciaal zijn op twee momenten. Het eerste is het contact met de politie. Dit is vaak zeer kort, maar wordt door slachtoffers sterk herinnerd, vooral wanneer de politie heel hulpvaardig is of wanneer deze houding sterk traumatiserend was. Het tweede moment is wanneer slachtoffers wachten tot het dossier op zitting komt en de dag van de zitting zelf.
In het onderzoek van ten Boom e.a. (2008) worden verschillende behoeften op emotioneel gebied geuit: de behoefte aan (eerste) opvang en steun, aan erkenning, behoeften in
Ten Boom stelt vast dat veel emotionele behoeften te maken hebben met verwerking, herstel en waar mogelijk afsluiten van wat er gebeurd is. De behoefte aan verwerking kan
Ten Boom e.a. (2008) stellen in hun literatuurstudie vast dat de behoefte aan emotionele steun en aan iemand om mee te praten het vaakst wordt genoemd. Ook de behoefte aan informatie, de behoefte aan veiligheid en bescherming en de behoefte om gehoord te worden in het strafproces wordt veel genoemd.
28
het kader van verwerking, herstel en afsluiting van het gebeurde en de behoefte aan hulp hierbij. De behoefte aan opvang en steun is op verschillende personen en instanties gericht. Slachtoffers hebben kort na het delict nood aan eerste opvang en steun. Ze hebben hier behoefte aan een houding die zorg uitstraalt, en die hen aandacht en steun geeft. Dit hebben ze in eerste instantie nodig van mensen in hun omgeving maar ook van politie. Ook na het delict en in de rechtszaal hebben ze een luisterend oor nodig, iemand om mee te praten, en dit vooral van iemand uit hun omgeving.
van een misdrijf op verschillende manieren gebeuren: de ene wil erover praten, ook tijdens de zitting, terwijl de andere er net niet over wil praten. Het ene slachtoffer wil een confrontatie, terwijl de ander alles doet om contact te vermijden. Slachtoffers willen ook verder met hun leven, soms willen ze ook de pleger vergeven. Ze hebben het nodig om zich weer veilig en zeker te voelen. In het kader van de nood aan herstel ziet ten Boom ook een behoefte aan een bijdrage van de pleger: sommige slachtoffers willen een gesprek met de pleger of hebben nood aan het ontvangen van excuses of willen dat de pleger de feiten bekent. Een aantal slachtoffers wil volgens ten Boom ook komen tot een herstelde relatie met de pleger of met de bredere maatschappij. In het strafproces
In de loop van het strafproces hebben slachtoffers volgens ten Boom e.a. (2008) behoefte aan een snelle respons van de politie en waar nodig een ingreep in de situatie. Wat wordt aanbevolen is: een sympathieke houding, luisterbereidheid, betere informatie over de voortgang en het verloop van hun dossier en vlotte doorverwijzing naar de diensten slachtofferhulp. Daarnaast willen slachtoffers input kunnen geven, bvb. door geconsulteerd te worden vooraleer er belangrijke beslissingen m.b.t. de pleger of het strafdossier worden genomen, zonder een beslisrecht te willen. Andere slachtoffers zouden wel instemmingsrecht willen bij belangrijke beslissingen. Hoedanook willen veel slachtoffers als belanghebbende, als procesdeelnemer worden aanzien. Slachtoffers willen
03
ook informatie ontvangen over het strafdossier. Sommige slachtoffers willen daarnaast ook formele rechten. Slachtoffers hebben vooral behoefte aan gerechtigheid. Ten Boom e.a. (2008) stellen vast dat slachtoffers nood hebben aan arrestatie, vervolging en bestraffing van de pleger door politie en justitie. Er zijn slachtoffers die de behoefte aan wraak uiten. Anderen willen geen actieve rol in het proces en enkel als getuige betrokken zijn. Tot slot zijn er slachtoffers die nood hebben aan slachtoffer-pleger bemiddeling (mediation). Wemmers (1999) geeft hierover aan dat het voor slachtoffers veel belangrijker is om rechtvaardig behandeld te worden dan om effectief betrokken te worden bij de beslissing over de straf. Carr e.a. (2003) stelt in zijn onderzoek vast dat het voor slachtoffers belangrijk is een positieve interactie te hebben met justitiële actoren, in het bijzonder met de Procureur des Konings. Dit geeft hen het gevoel betrokken te zijn bij hun dossier en geïnformeerd te worden over de ontwikkeling ervan. Een andere behoefte die zich bij deze groep slachtoffers stelt is volgens ten Boom e.a. (2008) de rechtsbijstand die men nodig heeft, maar ook een minder strikt juridische en ruimere vorm van bijstand bij wat zich voordoet rondom een rechtszaak. Newmark e.a. (2003) noemen dit informatie of hulp bij een rechtszaak. In buitenlandse voorbeelden wordt hier de politie als verantwoordelijke partij gezien, terwijl dit in België een gedeelde verantwoordelijkheid is van politie (bij de eerste opvang), slachtofferonthaal (bij parket) en slachtofferhulp (in welzijn). 29
Informatie
De nood aan informatie over het strafdossier is inherent aan de behoefte om als belanghebbende te worden aanzien door politie en justitie.
De nood aan informatie over het strafdossier is inherent aan de behoefte om als belanghebbende te worden aanzien door politie en justitie. Vanaf de dagvaarding tot na de zitting is het volgens Carr e.a. (2003) zeer belangrijk om noodzakelijke informatie over te brengen. Recht op informatie en een positieve interactie is dan ook cruciaal voor slachtoffers. Een slachtoffer dat zonder rechtsbijstand een rol wil spelen in een strafzaak is zeker nog geen ervaren procesdeelnemer zoals de andere deelnemers. Dit vergroot volgens ten Boom e.a. (2008) de behoefte aan informatie: slachtoffers hebben nood aan uitleg over de gang van zaken, wat er van hem/haar verwacht wordt, wat zijn/haar rechten zijn. Deze behoefte wordt in het onderzoek van ten Boom zowel geuit tegenover slachtofferhulp als tegenover de politie, maar geldt in België ook voor slachtofferonthaal. Daarnaast heeft het slachtoffer behoefte aan informatie over bescherming (bvb. willen weten of de pleger vrij is of niet, waardoor men hem/ haar niet toevallig tegen het lijf kan lopen) of om inzicht te krijgen in het hoe en waarom iets is gebeurd. Een aantal slachtoffers hebben de behoefte om dit rechtstreeks aan de pleger te vragen. Deze informatie is volgens ten Boom e.a. (2008) eigen aan slachtofferschap omdat de strafzaak het slachtoffer persoonlijk raakt. Daarnaast is er nood aan informatie over het verwerken van het gebeurde en over preventiemogelijkheden (ten Boom e.a. 2008). Ook
30
Wemmers (2002) stelt dat slachtoffers zelf betrokken willen worden bij hun eigen herstel en preventie. Pemberton (2003) vindt deze behoefte zeer natuurlijk, omdat een verminderd gevoel van controle net één van de gevolgen van een misdrijf is. Zelf een (vrijwillige) bijdrage leveren aan herstel en preventie verhoogt opnieuw dit gevoel van controle. Praktische behoeften
De praktische behoeften die ten Boom e.a. (2008) in hun literatuurstudie vonden is de behoefte om via politie en justitie bezittingen zo snel mogelijk terug te krijgen. Ze stellen echter vast dat de meeste praktische behoeften gericht zijn op andere instanties: herstelwerkzaamheden, huishoudelijk werk, het regelen van formaliteiten, transport, tolkdiensten, medische hulp en dergelijke. Ook de behoefte aan een crisismanager wordt hier vernoemd. Financiële behoeften
Tegenover de pleger is er zowel de nood aan materieel als immaterieel herstel. Onderzoek raadt hier aan dat de pleger het slachtoffer rechtstreeks vergoedt in plaats van het vorderen van een boete (Brienen en Hoegen, 2000, Wemmers, 996, Council of Europe, 1984, Mayew, 1986). Ook in het algemeen is er volgens ten Boom e.a. (2008) behoefte aan financiële hulp: men wil geld lenen of compensatie bij een fonds of verzekeringsmaatschappij aanvragen en hier hulp bij krijgen.
Noden van slachtoffers van een misdrijf
Primaire behoeften
Ten Boom e.a. (2008) noteren een aantal primaire behoeften die door slachtoffers worden verwoord: nood aan onmiddellijke veiligheid en het voorkomen van herhaling. Men wil dat de pleger gearresteerd wordt, het geweld ontvluchten en dat de bewegingsvrijheid van de pleger beperkt wordt. Daarnaast ontvangen slachtoffers ook graag suggesties om hun bezittingen te beveiligen. Ook van andere instanties wil men bescherming en veiligheid ontvangen of hulp om de weerbaarheid te vergroten. Ook behoeften rond (nood) huisvesting, werk en voedsel komen in de literatuurstudie aan bod. Behoeften volgens delict
Geweldslachtoffers (46%) hebben, meer dan slachtoffers van vermogensdelicten (10 tot 35%), nood aan iemand om mee te praten en aan emotionele steun, alhoewel ze beiden relatief hoog scoren (Ten Boom e.a. 2008). De behoefte aan juridische inspraak is bij geweldslachtoffers groter dan bij vermogensdelicten. Bij vermogensdelicten hebben slachtoffers eerder behoefte aan hulp bij herstel op praktisch gebied: financieel, verzekering, verlies of schade van bezittingen. Ten Boom e.a. (2008) stellen dat nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten en slachtoffers van geweld (zoals familiaal geweld), typische behoeften hebben. Bij slachtoffers van familiaal geweld gaat het om herstel van relaties en de wens om de pleger niet te vervolgen. Dit spoort met de wens om wel het geweld maar niet de relatie te willen verbreken. Daarnaast is er ook de
behoefte aan onmiddellijke veiligheid. Nabestaanden van slachtoffers van een levensdelict hebben dan weer specifieke behoeften zoals crisismanagement en begeleiding bij het omgaan met de media. Wat verwacht men van slachtofferzorg?
Behoefte-onderzoeken bij slachtoffers wijzen vooral op: het verstrekken van informatie, de nood aan een luisterend oor, de nood om het gebeurde te verwerken, een minder strikt juridische en ruimere bijstand rondom een rechtszaak. Bepaalde slachtoffers willen ondersteuning bij de aanvraag om compensatie bij een fonds of verzekeringsmaatschappij. De vergelijkingen met en tussen buitenlandse onderzoeken is niet zo makkelijk, omdat de organisatie van slachtofferzorg erg verschilt van land tot land. We doen toch een poging.
03
Men wil dat de pleger gearresteerd wordt, het geweld ontvluchten en dat de bewegingsvrijheid van de pleger beperkt wordt.
In het onderzoek van ten Boom wijzen slachtoffers op een grote behoefte aan informatie t.a.v. slachtofferhulp en politie, maar dit kan in België aangevuld worden met slachtofferonthaal bij de politie. De minder strikt juridische en ruimere bijstand doorheen een rechtszaak is in België een gedeelde opdracht van slachtofferonthaal, slachtofferhulp in een CAW en in iets mindere mate bij politie (bij de eerste opvang). Davis e.a. (1999) geven in een onderzoek naar diensten voor slachtofferhulp aan dat familie en vrienden een grote bron van steun zijn voor slachtoffers terwijl slachtofferhulp een belangrijke hulp is wanneer het om specifieke adviesvragen gaat.
31
7 rechten van het slachtoffer Recht op bescherming en privacy Recht op respect en erkenning Recht op het krijgen van informatie
Recht op juridische bijstand Recht op herstel Recht op hulp
Dit is een initiatief van het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk in samenwerking met de Centra Algemeen Welzijnswerk.
32
Verantwoordelijke uitgever: Anita Cautaers F.S.O. vzw sector CAW, Diksmuidelaan 36a, 2600 Berchem
Recht op het geven van informatie
Noden van slachtoffers van een misdrijf
03
De zeven fundamentele rechten van het slachtoffer zijn 1. Recht op respect en erkenning Dit recht houdt een correcte en respectvolle en tactvolle behandeling in door politionele, justitiële en dienstverlenende diensten. De nationaliteit, sociale afkomst, politieke overtuiging, religie of seksuele geaardheid van het slachtoffer mogen geen enkele rol spelen. Dit principe is van toepassing vanaf het vaststellen van de feiten tot na de gerechtelijke afhandeling en geldt ook in geval van andere tussenkomsten (medische, sociale). 2. Recht om informatie te krijgen. Slachtoffers hebben vaak weinig inzicht in het verloop van gerechtelijke procedures, de mogelijkheden tot schadevergoeding of hulp. Slachtoffers hebben eveneens recht op informatie omtrent het verloop van de gerechtelijke procedure en de beslissing die hier valt, de mogelijkheden van schadeloosstelling en hulp of de registratie als benadeelde. 3. Het recht om informatie te geven Slachtoffers hebben het recht om informatie te geven (vb. aan justitie, verzekering) om een correcte schadeloosstelling van de schade te verkrijgen en om uit te leggen hoe ze het misdrijf ervaren. Bovendien heeft het slachtoffer het recht te vragen dat ieder document dat hij/zij nuttig acht bij het dossier te voegen. 4. Het recht op juridische bijstand en rechtsbijstand Elk slachtoffer heeft recht op juridische bijstand en bijstand van een raadsman. De juridische bijstand is kosteloos en bestaat uit praktische inlichtingen, juridische informatie, een eerste juridisch advies of de verwijzing naar een gespecialiseerde instantie of organisatie. De rechtsbijstand is bijstand van een advocaat. Deze bijstand is gebonden aan het inkomen en dekt uitsluitend de prestaties van advocaten. Wanneer het slachtoffer niet over voldoende inkomsten beschikt om de kosten van de rechtspleging te dragen, kan hij/zij geheel of gedeeltelijk worden vrijgesteld van bepaalde gerechtelijke kosten (zegel-, registratie-, griffie- en uitgifterechten). 5. Het recht op bescherming en privacy Het recht op bescherming wordt vooral in de praktijk gebracht in geval van bedreigingen of mogelijke wraakacties en gebeurt door de politiediensten. Ook de privacy van slachtoffers moet voldoende worden gerespecteerd, en dit zowel door de gerechtelijke overheid als door de media, andere partijen,… 6. Het recht op herstel Een meer herstelgerichte aanpak is noodzakelijk. De aangerichte schade kan materieel, lichamelijk, moreel, psychisch of sociaal zijn. Het slachtoffer kan door de dader van de feiten vergoed worden, door een beroep te doen op de Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden. Afhankelijk van het misdrijf en de geleden schade kan er bij de sociale zekerheid en de verzekeringsmaatschappijen een vergoeding bekomen worden voor geleden schade. 7. Het recht op hulp Politiediensten spelen een belangrijke rol om onmiddellijk na de feiten hulp te verschaffen. Ook de medische en paramedische hulpverleners verlenen op dat moment hulp in geval van lichamelijk letsel. Slachtofferhulp en residentiële opvang (waaronder de vluchthuizen) zijn in Vlaanderen gesitueerd binnen de CAW’s en voorzien eerstelijnshulpverlening. Ook zelfhulpgroepen kunnen voor slachtoffers zeer belangrijk zijn in de ondersteuning die ze bieden. Bij kindermishandeling spelen de vertrouwenscentra kindermishandeling een cruciale rol m.b.t. hulpverlening. 33
Bij de vraag hoeveel slachtoffers effectief nood hebben aan het aanbod van slachtofferhulp varieert dit in onderzoeken van 10 tot 35% van alle slachtoffers van een misdrijf.
Wittebrood (2009) ziet in haar onderzoek dat slachtoffers die beroep doen op een hulpverlenende instantie vaker last hebben van ernstige emotionele problemen. Zij concludeert hieruit dat de mate waarin slachtoffers hulp inroepen van hulpverlenende instanties vooral moet gezien worden als een indicatie voor de ernst van de gevolgen en de behoefte aan hulp hierbij. Ten Boom e.a. (2008) stellen vast dat slachtoffers behoefte kunnen hebben aan professionele hulp (zowel voor zichzelf als voor anderen) en bij het vinden van deze hulp. Deze hulp moet snel beschikbaar zijn, zeer toegankelijk en ook na langere tijd nog beschikbaar blijven. Ook bij de nood van sommige slachtoffers om ondersteund te worden om compensatie bij een fonds of verzekeringsmaatschappij aan te vragen, kan slachtofferhulp een rol spelen. Shapland e.a. (1985) stellen vast dat slachtoffers met behoefte aan praktische en emotionele hulp niet altijd te maken hadden met feiten waarvan verwacht wordt dat ze hoge emotionele stress veroorzaken zoals geweld. Winkel (1998, 2003, 2004) deed onderzoek naar wie kans loopt op een moeilijke verwerking en daardoor nood heeft aan slachtofferhulp en stelt dan ook voor om vanuit slachtofferhulp vooral voor deze groep een aanbod te voorzien. Een onderzoek dat hij samen met anderen in 2002 uitvoerde toonde immers aan dat meer dan 60% van de slachtoffers die drie maanden na dit aan de politie te hebben gemeld, posttraumatische stress stoornis (PTSD) ontwikkelden,
34
geen aanbod van slachtofferhulp ontvingen. Winkel, Wohlfarth en Blaauw (2004) stellen dan ook voor om instrumenten aan te reiken (o.a. aan politie) om te bepalen welk slachtoffer risico loopt op PTSD. Bij de vraag hoeveel slachtoffers effectief nood hebben aan het aanbod van slachtofferhulp komen we tot de vaststelling dat sommige onderzoekers zich in de berekening beperken tot het aanbod van de emotionele begeleiding, anderen doen dit niet. Het aantal varieert in onderzoeken van 10 tot 35% van alle slachtoffers van een misdrijf (van Dijk 2008, Steinmetz 1985, Minnebo 2003). Rechten van het slachtoffer
Victim Support Europe brengt sinds 1990 diensten slachtofferhulp samen uit verschillende Europese landen. Zij ijveren samen voor de rechten van slachtoffers. De leden van Victim Support Europe ondertekenden op 22 februari 1993 de Verklaring van de Rechten van het Slachtoffer. Sindsdien is er elk jaar op 22 februari de symbolische “Europese Dag van het Slachtoffer”. Het Europees Forum formuleerde een verklaring over zes rechten. Het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid voegde hier een zevende recht aan toe. De realisatie van deze rechten is ook een betrachting van de hulpverleners in het Algemeen Welzijnswerk. Deze rechten sluiten nauw aan bij de noden die slachtoffers zelf aangeven.
Noden van slachtoffers van een misdrijf
03
35
4. Slachtofferbeleid
Internationaal
In de Verenigde Staten is de slachtofferbeweging vooral het resultaat van de strijd voor de erkenning van de individuele en collectieve rechten van het slachtoffer. De feministische beweging heeft hierop een grote invloed gehad. Acties waren vooral bedoeld om slachtoffers een betere toegang te geven tot de strafrechtspleging en hun rechten beter te kunnen behartigen. In het strafrechtssysteem hadden slachtoffers geen mogelijkheden om voor hun belangen op te komen. Dit veranderde met de invoering van de ‘victim impact statement’, die bepaalde dat de rechter het slachtoffer voor de straftoemeting moet inlichten over de gevolgen van het delict (Peters, 1993). De feministische beweging heeft in de jaren zestig en zeventig een belangrijke invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de victimologie, waardoor er vooral aandacht was voor acties en interventies voor vrouwelijke slachtoffers van seksueel- en partnergeweld (Lemonne e.a., 2007). Ze bracht een reeds lang onzichtbaar probleem aan het licht en legde de verantwoordelijkheid ervan bij officiële instanties. Op 11 november 1985 werd door de Verenigde Naties een verklaring opgesteld over de basisrechten van slachtoffers van misdrijven en van machtsmisbruik. Niettegenstaande het over een principeverklaring gaat, formuleert deze verklaring wel aanbevelingen over de wettelijke positie van het slachtoffer, de schadevergoeding en de slachtofferzorg. In Europa deed de slachtofferbeweging vooral een beroep op de sociale 36
voorzieningen, die daar ook beter zijn uitgebouwd. Buiten het kader van de strafrechtsbedeling ontstonden er vormen van dienstverlening aan slachtoffers door onafhankelijke organisaties die van de overheid de nodige ondersteuning verwachtten (Viano, 1991). In Vlaanderen werden er eerst categoriale diensten voor specifieke slachtoffers opgericht: de vluchthuizen voor slachtoffers van partnergeweld en de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s). Om hun onafhankelijkheid te bewaren, kozen de vluchthuizen er in die tijd bewust voor om slechts een minimum aan subsidie en steun van de overheid te vragen en ontvangen. Andere groepen slachtoffers zijn pas later in het vizier gekomen, waardoor pas veel later initiatieven van ‘algemene’ slachtofferhulpverlening werden genomen. Dit was ook zo in Nederland en Groot-Brittannië. De Raad van Europa speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van het slachtofferbeleid in de lidstaten, omdat ze niet alleen de ontwikkeling van compensatieen bijstandsprogramma’s ondersteunt, maar ook de aandacht van justitie en politie vestigt op problemen van slachtoffers (Lemonne e.a., 2007). In 1983 ontstond er een Europees Verdrag inzake de schadeloosstelling van slachtoffers van geweldsmisdrijven, waarin minimale normen werden aangeduid voor de vergoeding die de Staat aan slachtoffers verschuldigd is. Landen die niet over een reglementering beschikken over deze vergoeding, worden gestimuleerd om dit uit te werken. In 1985 ontwikkelde het Comité van Ministers van de Raad van Europa de Aanbeveling R (85)11
04 over de versterking van de positie van het slachtoffer in het kader van de strafwet en strafrechtelijke procedures. In datzelfde jaar werd via een resolutie van de Verenigde Naties de fundamentele principes inzake slachtoffers van misdrijven en machtsmisbruik afgekondigd. In 1987 keurde de Raad van Europa een nieuwe aanbeveling goed over de bijstand aan slachtoffers en de preventie van slachtofferschap. De Europese aanbevelingen benadrukken de rol van politie, openbaar ministerie en rechtbanken in de toegankelijkheid voor slachtoffers. De resolutie van de Verenigde Naties is ruimer en biedt een bredere visie op de bescherming van slachtoffers. Ze beveelt ook preventieve maatregelen aan tegen criminaliteit en machtsmisbruik en pleit voor een betere toegankelijkheid van het strafrechtssysteem en een meer gelijke behandeling. In 2001 kwam er in de Raad van de Europese Unie een kaderbesluit over de status van het slachtoffer in de strafprocedure, dat elke lidstaat verplichtte om formele rechten voor slachtoffers te voorzien en binnen een bepaalde termijn de nodige wettelijke en administratieve aanpassingen te doen. Dit besluit is, in tegenstelling tot voorgaande internationale teksten, niet beperkt tot de strafprocedure, maar ook de fase ervoor en erna. De impliciete doelstelling van dit kaderbesluit is dat elke burger van de Europese Unie, ongeacht in welk land het misdrijf plaatsvindt, een minimum aan gelijke rechten heeft (Lemonne, e.a., 2007). In december 2012 werden door de Europese Commissie richtlijnen gefinaliseerd, met minimumnormen voor dezelfde basisrechten van slachtoffers in elk Europees land:
• • • •
•
•
slachtoffers worden door politie en justitie respectvol behandeld; slachtoffers krijgen op een begrijpelijke manier informatie over hun rechten; er is slachtofferhulp aanwezig; slachtoffers kunnen een rol spelen in de procedure en worden bijgestaan om het proces bij te wonen; kwetsbare slachtoffers (kinderen, personen met een handicap,…) worden als kwetsbaar erkend en krijgen de nodige bescherming; slachtoffers worden beschermd gedurende het onderzoek en het proces.
Het pakket voorziet ook maatregelen om de schadeloosstelling van slachtoffers doeltreffender te maken, ook bij ongelukken in het verkeer of wanneer het misdrijf in het buitenland wordt gepleegd. Elke lidstaat krijgt tot 2015 de tijd om deze minimumnormen te concretiseren.
De Raad van Europa speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van het slachtofferbeleid in de lidstaten, omdat ze niet alleen de ontwikkeling van compensatie- en bijstandsprogramma’s ondersteunt, maar ook de aandacht
België
van justitie en politie
Zowel politie, justitie als welzijn bepalen de ontwikkeling van een slachtofferbeleid. Dialoog en afstemming tussen deze actoren is belangrijk, temeer daar er verschillende bevoegdheidsniveaus in het geding zijn. Onder impuls van internationale en conjuncturele ontwikkelingen werd in 1985 een Fonds voor schadestelling van slachtoffers van opzettelijke gewelddaden opgericht. In de loop der jaren (in 1991, in maart en april 2003, in 2009) wijzigde niet alleen de doelgroep en de werking van de Commissie voor slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, maar ook de voorwaar-
vestigt op problemen van slachtoffers.
37
den op basis waarvan de commissie hulp kan toekennen. Slachtofferbejegening bij politie De minister van Binnenlandse Zaken vaardigde verschillende omzendbrieven uit waarin bepaald werd welke hulp politiediensten aan slachtoffers moeten verstrekken. In 1991 werd één van de belangrijkste omzendbrieven gepubliceerd: de OOP 15. Een tweede versie (OOP 15 bis) verscheen in 1994, samen met een informatiebrochure. In 1999 verscheen dan de OOP15 ter. Al deze omzendbrieven werden in 2007 vervangen door OOP GPI 58. Artikel 46 van de wet op het politieambt (1992) is de wettelijke grondslag voor slachtofferbejegening als een taak van élke politieambtenaar. In 1994 werden er in de opleiding van gemeentepolitie en rijkswacht modules voorzien over slachtofferbejegening. In 1995 werden in 27 steden en gemeenten ‘bureaus voor slachtofferbejegening’ operationeel, met de aanstelling van meer dan 60 personeelsleden voor onder meer slachtofferbejegening. Ook binnen de rijkswacht werd in dat jaar in elk district een maatschappelijk werker aangeworven, die verantwoordelijk was voor de ondersteuning van slachtofferbejegening in de brigades (Aertsen, 2002). In 1998 werd via de politiehervorming bepaald dat slachtofferbejegening bij de basis politiezorg hoort. In 1999 werden de opdrachten van de slachtofferbejegening duidelijker omschreven en gespecificeerd. In de omzendbrief OOP GPI 58 maakt men een onderscheid tussen de taken van de korpsleiding, de politieambtenaar en de politionele slachtofferbejegening. De opdracht 38
van de politieambtenaar is vooral opvang en onthaal. De slachtofferbejegening is een combinatie van structureel en preventief werken en het verlenen van specifieke bijstand. Bij de korpschef worden organisatorische opdrachten vermeld zoals het uitwerken van een beleid, samenwerken, en organiseren van vorming. De omzendbrief gaat uitgebreid en concreet in op de manier waarop kan verwezen worden. Dit is volgens Aertsen (2002) niet altijd gemakkelijk omdat slachtoffers de eerste periode na de feiten niet altijd hulpvragers zijn. Toch stelt hij dat velen het als positief ervaren dat ze in contact gebracht werden met hulpverlening. Lemonne e.a. (2007) pleiten ervoor om dit hulpaanbod regelmatig te herhalen, waardoor slachtoffers meerdere keren de kans krijgen toch doorverwezen te worden naar de hulpverlening. Slachtofferonthaal in Justitiehuizen Sinds het begin van de jaren ’90 begon justitie, onder invloed de vzw ‘Ouders van een vermoord kind’ (zie het boek ‘Leven met een schaduw’), aandacht te besteden aan slachtoffers en wat ze nodig hebben. Als reactie op het boek ontstond in 1993 een pilootproject: in 7 parketten werden diensten slachtofferonthaal opgericht en ‘verbindingsmagistraten’ moesten werken aan een slachtofferbeleid. Er was toen geen wetgevend kader, wel een vage ministeriële richtlijn over doelstellingen en opdrachten. In 1996 richtte men in elk parket een dienst slachtofferonthaal op en werden er adjunct-adviseurs toegevoegd. In 1997 kwam men tot een uitgebreide en duidelijkere omschrijving van de taken van deze diensten via een
Slachtofferbeleid
‘Ministeriële richtlijn inzake onthaal van slachtoffers op parketten en rechtbanken’. Naar aanleiding van de Dutroux-affaire in 1996 kwam justitie in het oog van de storm. Eén van de antwoorden was de kleine wet Franchimont in 1998, de ‘set seksuele agressie’ met bijhorende ministeriële richtlijn en de oprichting van de Justitiehuizen waarin de dienst slachtofferonthaal werd geïntegreerd. Op 12 november 2012 verscheen een nieuwe omzendbrief over het slachtofferonthaal. De justitie-assistent handelt op verzoek van de magistraat maar kan ook optreden op verzoek van slachtoffers of hun na(ast)bestaanden. De justitie-assistent slachtofferonthaal heeft, naast de taken in individuele dossiers ook een structurele taak, nl. werken aan de algemene verbetering van het arrondissementeel slachtofferbeleid. We gaan hier verder nog op in. Deze omzendbrief omschrijft ook wat er van de belangrijkste andere actoren wordt verwacht. Slachtofferhulp in de CAW’s In Vlaanderen is slachtofferhulp begonnen met een proefproject in Leuven onder de vleugels van criminoloog Tony Peters en daarna verder uitgebouwd in de Centra voor Maatschappelijk Werk. Het doel was niet het geweld tegenover en victimisering van bepaalde groepen te verklaren, maar om de behandeling van slachtoffers of naen naastbestaanden te verbeteren (Lemonne e.a., 2007). Het besluit van de Vlaamse Executieve van 24 juli 1985 erkende en subsidieerde de ‘diensten voor forensische welzijnszorg’, waarin vanaf 1986 de
04
opdracht “slachtofferhulp” werd opgenomen, De opdracht van deze ‘Centra voor Hulp aan Slachtoffers van misdrijven’ werd hierin omschreven als “materiële, morele en psychosociale hulpverlening aan personen die het slachtoffer werden van een misdrijf, en hun naastbestaanden.” De centra kregen ook een structurele opdracht en moesten aandacht hebben voor het afstemmen van het totale zorgaanbod voor slachtoffers in functie van continuïteit, effectiviteit en efficiëntie en daartoe samenwerken met politiële en justitiële diensten en andere hulpverleningsdiensten. In het decreet op het algemeen welzijnswerk van 1997 werd vastgelegd dat de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW), naast het vervullen van hun algemene taken door de overheid ‘bijkomende taken’ op zich kunnen nemen t.a.v. van bepaalde doelgroepen, problematieken en/of regionale behoeften. Hierdoor werd slachtofferhulp een afdeling van de autonome Centra Algemeen Welzijnswerk. Sindsdien is er in elk gerechtelijk arrondissement een dienst slachtofferhulp actief. Ook justitieel welzijnswerk en de hulpverlening aan seksuele delinquenten maken deel uit van deze centra. Deze herstructurering betekent dan ook een toenadering tussen slachtofferwerkingen en daderwerkingen. Het nieuwe decreet algemeen welzijnswerk van 2009 schrapt de notie ‘bijkomende taken’ en integreert het aanbod voor slachtoffers in de opdrachten van het CAW: preventie, onthaal en begeleiding. Daardoor verdwijnt niet het specifiek en geprofileerd aanbod, want zowel voor onthaal, begeleiding als preventie behouden de CAW’s specifieke op39
drachten voor slachtoffers. We gaan hier verder in het dossier op in.
België is één van de goede leerlingen in Europa. Maar het ‘klasgemiddelde’ van de Europese landen is volgens Pemberton bijzonder slecht.
40
Samenwerkingsakkoord Slachtofferzorg In 1998 werd tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken, Justitie en het Vlaams departement voor welzijn een samenwerkingsakkoord afgesloten over slachtofferzorg. Dit bepaalt de bevoegdheden en engagementen van de verschillende partijen en beoogt een structurele samenwerking en afstemming tussen deze verschillende niveaus. Het ministerie van Binnenlandse Zaken verbindt zich tot het nemen van maatregelen zodat het slachtoffer van een misdrijf erkend wordt in zijn of haar belangen, door politiediensten geschikte materiële infrastructuur te bezorgen voor onthaal, opvang en verhoor van slachtoffers; door slachtoffers de nodige informatie te bezorgen over hun rechten m.b.t. de gerechtelijke procedure, het verloop van de strafrechtspleging, het bekomen van schadevergoeding en de mogelijkheden tot verwijzing; door er voor te zorgen dat slachtoffers de nodige informatie kunnen laten opnemen in het proces-verbaal over de (materiële en immateriële) schade en het verzoek op de hoogte te willen gehouden worden over het onderzoek en de mogelijke strafuitvoering m.b.t. de pleger; en door politieambtenaren eventueel te laten bijstaan door slachtofferbejegening. Daarnaast engageerde Binnenlandse Zaken zich om voor alle politiefunctionarissen permanente vorming te voorzien over slachtofferbejegening. Justitie verbond zich in het samenwerkingsakkoord om de nodige maatregelen te nemen zodat de belangen van het slachtoffer worden
erkend en het slachtoffer partij kan zijn binnen de gerechtelijke procedure en om een beleid te voeren dat een zorgvuldige en correcte bejegening van slachtoffers voorziet. Hier wordt minstens aan slachtoffers de waarborg gegeven dat zij de nodige informatie krijgen over hun positie in de gerechtelijke procedure, het verloop van de strafrechtspleging, eventuele strafuitvoering en de mogelijkheden om herstel te bekomen. Het samenwerkingsakkoord bepaalt dat de personeelsleden van parket en rechtbank, eventueel bijgestaan door justitieassistenten slachtofferonthaal deze informatie moeten verstrekken. Voorts engageerde Justitie zich ertoe om de mogelijkheden van het slachtoffer om herstel te bekomen van de materiële en immateriële schade te optimaliseren; om een opleiding over slachtofferbejegening te organiseren voor magistratuur en personeel van parket en rechtbank en om een uniform slachtofferbeleid binnen de rechtelijke orde te optimaliseren via het college van procureurs-generaal. De Vlaamse Gemeenschap van haar kant engageerde zich om in elk gerechtelijk arrondissement een centrum voor slachtofferhulp te voorzien; in elke Vlaamse provincie in het Brussels Hoofdstedelijk gewest een vertrouwenscentrum kindermishandeling te voorzien; en in elk gerechtelijk arrondissement minstens een centrum voor residentiële opvang te voorzien. Telkens met nodige aansluitende hulpverlening en de nodige vorming voor hulpverleners.
Slachtofferbeleid
Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid In 1994 werd na een motie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers een Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid opgericht met de volgende opdrachten: opmaken van een inventaris van regelgeving en initiatieven van de verschillende overheden in verband met de slachtofferproblematiek; evalueren van de regelgeving en de initiatieven in België ten aanzien van internationale richtlijnen en aanbevelingen; formuleren van voorstellen om de positie van het slachtoffer in het strafrecht en in de gerechtelijke procedure te verbeteren, om slachtofferzorg waaronder slachtofferonthaal en slachtofferhulp te verbeteren en om de coördinatie en samenwerking tussen federale, gemeenschaps- en gewestelijke initiatieven inzake slachtofferzorg te verbeteren en tenslotte het opmaken van een handvest voor het slachtoffer. In 1996 vaardigde het Nationaal Forum een ‘strategisch plan voor een nationaal slachtofferbeleid’ uit en in 1998 een ’Handvest voor slachtoffers van een misdrijf ’. In 2004 werd er een stand van zaken van het slachtofferbeleid gemaakt en kreeg het nationaal forum een permanent secretariaat. Conclusies Het Samenwerkingsakkoord Slachtofferzorg van 1998 heeft een kader geschetst voor de taken en bevoegdheden van Justitie, Binnenlandse Zaken en de Vlaamse Gemeenschap en de onderlinge afstemming Na 12 jaar is er nood aan verfijning en dit kan niet enkel lokaal gebeuren. Er zijn onduidelijkheden die vaak zorgen voor spanningen en
04
zelfs concurrentie tussen de diensten onderling. Dit kan en mag niet de bedoeling zijn. Slachtofferbejegenaars nemen vaak begeleidingswerk op, terwijl dit niet beschreven staat als hun opdracht in het samenwerkingsakkoord. Juristen van slachtofferhulp en de medewerkers van slachtofferonthaal bij justitie discussiëren over wie de opdracht heeft het slachtoffer juridisch te informeren. Er is onduidelijkheid of het enkel de justitie-assistent van slachtofferonthaal is die bijstand bij inzage in het dossier tijdens de zitting mag geven. Dit zijn voorbeelden van onduidelijke afstemming van taken, wat ook voor slachtoffers zeer verwarrend is. Het is geen toeval dat veel slachtoffers voor al deze vormen van slachtofferzorg het woord ‘slachtofferhulp’ gebruiken. De benaming ‘slachtofferhulp’ wordt veel gebruikt en ‘misgebruikt’ en soms zelfs misbruikt. Duidelijk is dat de benaming ‘lekker bekt’ en dus veel gebruikt wordt voor diensten die geen slachtofferhulp in de zuivere betekenis van het woord doen. Bovendien is ook het woord slachtoffer stilaan een uitgehold begrip geworden dat voor de meest uiteenlopende zaken gebruikt wordt. Iedereen die met een schokkende gebeurtenis geconfronteerd wordt kan zich ‘slachtoffer van’ noemen. In die zin stellen we ons de vraag of slachtofferhulp nog wel de juiste lading dekt. Onderzoeken naar de gevolgen van slachtofferschap tonen aan dat het zeer moeilijk is om op basis van soorten misdrijven bepaalde groepen uit te sluiten van een verwijzing naar slachtofferhulp, omdat een moeizame verwerking niet alleen samenhangt met het type 41
misdrijf, maar ook met algemene slachtofferkenmerken (Wemmers 2002, Winkel 2002). Het is dus bijzonder af te raden om enkel door te verwijzen op basis van de aard van het misdrijf, zonder bijkomende vraagstelling. Men kan immers, naast de objectieve feiten (zoals de ernst van een misdrijf), niet voorbijgaan aan de subjectieve beleving van het slachtoffer zelf (Winkel 2002). Daarnaast stellen we vast dat niet elk slachtoffer dat volgens het samenwerkingsakkoord zou moeten doorverwezen worden, ook effectief door de politie doorverwezen wordt naar slachtofferhulp in een CAW. Het is dus kwestie van 'geluk (bij een ongeluk) hebben'. De politiediensten zeggen dat ze onvoldoende tijd hebben om, naast de andere taken bij het opmaken van het PV, hieraan nog aandacht te besteden. Ivo Aertsen berekende dat er bij een optimale uitvoering van het Samenwerkingsakkoord Slachtofferzorg jaarlijks 100.000 slachtoffers in Vlaanderen zouden worden doorverwezen naar slachtofferhulp. Nu zijn het er 10.000. Uit onderzoek van Lemonne e.a. (2007) blijkt dat het moment van aangifte niet altijd het beste is voor het slachtoffer om de inhoud en waarde van een doorverwijzing te bevatten en hierop een antwoord te formuleren. Daarom is het advies om het aanbod van slachtofferhulp meer dan eens te herhalen. Een meer eenduidig en sluitend systeem van doorverwijzing is nodig, met inbegrip van de (her)contactname door slachtofferhulp: wanneer en op basis waarvan is er telefonische hercontactname en hoe gebeurt dit? Ondanks de inspanningen op het vlak van regelgeving en de uitbouw 42
van slachtofferzorg stellen we nog steeds vast dat het verwerven van bijkomende rechten van slachtoffers in België nog in de marge verloopt. Sommige rechtbankdeskundigen zijn van oordeel dat slachtoffers meer dan voldoende rechten hebben verworven, met als argument dat de rechten van de pleger in gevaar kan gebracht worden. Daarnaast wijst men ook op de tijdsinvestering die deze bijkomende rechten vragen. Toch zegde Pemberton op de viering van 15 jaar Nationaal Forum Slachtofferbeleid dat België één van de goede leerlingen in Europa is. Maar het ‘klasgemiddelde’ van de Europese landen is volgens Pemberton bijzonder slecht. België moest niet al te fier zijn met de bovengemiddelde score. Er is en blijft, zo stelde hij, nog een hele weg te gaan om deze rechten niet alleen in te schrijven maar ook van kracht te laten zijn. Uit het onderzoek van Brienen en Hoegen (2000) blijkt dat België inderdaad een prominente plaats inneemt inzake de implementatie van de Europese regelgeving. Toch is ook het evaluatierapport van de Europese Commissie (bevoegd voor de evaluatie van het kaderbesluit van 15 maart 2001 over de positie van het slachtoffer in het strafproces) sceptisch over het Belgisch wettelijk kader. Er wordt onvoldoende tegemoet gekomen aan de definitie van wat een slachtoffer is; er wordt onvoldoende beantwoord aan het recht om geïnformeerd te worden over bepaalde stappen in het strafdossier; de vergoeding van de gerechtskosten zijn onvoldoende geregeld; de privacy van slachtoffers en hun familie is te weinig beschermd. In een artikel over tien jaar slacht-
Slachtofferbeleid
offerbeleid in België (Rubbens en Van Camp, 2005) werd vastgesteld dat de implementatie van het samenwerkingsakkoord slachtofferzorg niet overal even vlot verloopt. Er is geen uniforme toepassing van de regelgeving in de verschillende gerechtelijke arrondissementen en politiezones. Er blijft ook voor de verschillende diensten die met slachtofferzorg bezig zijn onvoldoende ruimte voor de structurele taken. Algemeen stellen Rubbens en Van Camp dat er onvoldoende tijd wordt gemaakt voor de operationalisering van het slachtofferbeleid. Met dode letters zijn slachtoffers niets, er is nood aan een praktische uitvoering van deze rechten. We hopen dan ook dat België de minimumnormen van Europa aangrijpt om het slachtofferbeleid terug op de sporen te zetten en een nieuw elan te geven, zodat we dit keer wél welgemeend fier kunnen zijn om een goeie leerling te zijn.
04
Het is dus bijzonder af te raden om enkel door te verwijzen op basis van de aard van het misdrijf, zonder bijkomende vraagstelling.
43
5. Eerste opvang en onthaal
O
nthaal en/of eerste opvang is een taak van de drie partners verantwoordelijk voor slachtofferzorg: politie, justitiehuizen en CAW. Wat zegt hun regelgeving over onthaal, opvang of bijstand van slachtoffers? Onthaal door de politie
Vaak is politie de eerste en enige instantie die slachtoffers van een misdrijf opvangt. In die zin heeft politie een cruciale taak in de eerste opvang en informatieverstrekking. Dit is uitdrukkelijk vermeld in artikel 46 van de wet op het politieambt. In de omzendbrief GPI 58 gaat men concreet in op deze bijstand: Opvang De nadruk ligt op een luisterend en een begrijpende en geduldige houding. Het is belangrijk dat het slachtoffer niet te lang moet wachten, dat men respectvol met het slachtoffer omgaat en dat men in een begrijpelijke taal met het slachtoffer spreekt. Men mag de feiten niet minimaliseren en moet vermijden dat het slachtoffer met een schuldgevoel wordt opgezadeld. Het slachtoffer mag niet onnodig van de ene naar de andere verbalisant doorgestuurd worden. Specifieke aandachtspunten zijn: slechtnieuwsmelding, fysiek en seksueel geweld en partnergeweld. Praktische bijstand is in crisissituaties prioritair: het verwittigen van een belangrijke andere (door slachtoffer zelf of door politie-ambtenaar) of zorgen voor vervoer en dergelijke. De omzendbrief vermeldt hier terecht dat deze bijstand niet alleen een directe zorg is, maar ook psychologisch zeer belangrijk is. Ook hier is er aan44
dacht voor slechtnieuwsmelding, waardig afscheid nemen, en zijn er specifieke richtlijnen bij een onrustwekkende verdwijning. Informatieverstrekking: o.a. over registratie als benadeelde persoon, burgerlijke partijstelling en mogelijkheden tot verwijzing. Men vermeldt ook het ‘preventief advies’ in kader van hercontactnames, om herhaling van de feiten te voorkomen. Het is onmiddellijk na de feiten niet altijd makkelijk om informatie aan te bieden. Er wordt dan ook aanbevolen om dit bij een hercontactame (verder) op te nemen. Indien nodig kan er ook info op papier meegegeven worden aan slachtoffers. Het opstellen van een proces-verbaal Hercontacteren van het slachtoffer voor (verdere) informatieverstrekking en preventief advies. De dienst slachtofferbejegening moet deze gespecialiseerde bijstand verlenen wanneer de politieambtenaar het slachtoffer niet alleen of niet op optimale wijze kan bijstaan. Voorbeelden zijn: het verlenen van bijstand in emotionele crisissituaties of ernstig slachtofferschap. Ook kan de dienst slachtofferbejegening hercontactnames van het slachtoffer doen om in te schatten wat de gevolgen zijn en om te verwijzen naar slachtofferhulp. Slachtofferonthaal in justitiehuizen
Ook bij slachtofferonthaal neemt verlenen van bijstand een zeer belangrijke plaats in. Dit is opnieuw bevestigd in de nieuwe omzendbrief van 12 november 2012.
05 Net zoals in de omzendbrief over de politionele slachtofferbejegening wordt hier een grote nadruk gelegd op de correcte bejegening van slachtoffers door alle medewerkers van de parketten en rechtbanken. De dienst slachtofferonthaal heeft enerzijds structurele taken (sensibiliseren, signaleren en deelname aan overlegstructuren). Anderzijds heeft de dienst slachtofferonthaal ook individuele taken: Bijstand In het kader van zijn bijstandsfunctie, biedt de dienst slachtofferonthaal ondersteuning aan slachtoffers in het bijzonder in situaties die voor hen (emotioneel) belastend zijn. De ondersteuning kan op verschillende momenten tijdens de procedure worden geboden en o.m. tijdens de wedersamenstelling, bij inzage (straf)dossier, tijdens de zittingen van de hoven en rechtbanken, bij teruggave van overtuigingsstukken, tijdens de uitvoering van de vrijheidsstraffen. Verwijzing Wanneer het slachtoffer geconfronteerd wordt met een probleem of een vraag die niet tot de bevoegdheid behoort van de justitieassistent, moet de justitieassistent hem zo goed mogelijk verwijzen naar een bevoegde dienst of instantie. Dit is o.m. het geval wanneer het slachtoffer juridisch advies of psychosociale hulp wil. Informatie Onder specifieke informatie verstrekken, verstaan we onder meer het toelichten van de betekenis van onderzoeksverrichtingen of het meedelen van de onderzoeksresulta-
ten, het contextualiseren van beslissingen, enz. In het kader van deze opdracht kan de justitieassistent de rol van tussenpersoon zijn tussen magistraat en slachtoffer. Onthaal in het CAW
Onthaal is een kernopdracht van het CAW, ook voor de doelgroep slachtoffers. Het decreet van 8 mei 2009 omschrijft onthaal als volgt: effectief zorgen voor een bereikbare en algemene opvang en een toegankelijke informatie- en adviesverlening; de eerste opvang van personen verzorgen die in een materiële, sociale of psychosociale noodsituatie verkeren en hulp bieden aan personen die een bijzonder risico lopen in een dergelijke noodsituatie terecht te komen; de vereiste informatie verstrekken en kennis en vaardigheden bijbrengen aan personen en bevolkingsgroepen zodat ze kunnen gebruik maken van de algemene maatschappelijke voorzieningen om zich zo zelfstandig mogelijk te kunnen handhaven in de samenleving; zo nodig verwijzen naar meer gespecialiseerde instellingen of personen, bij hen bemiddelen, met hen samenwerken, rekening houdend met zorg op maat.
Het gaat hier dus niet noodzakelijk over een apart of gescheiden onthaal, maar om de specifieke inspanningen die moeten geleverd worden om deze groepen te bereiken.
De Vlaamse Regering kan bepalen dat een onthaal wordt aangeboden aan specifieke categorieën van gebruikers, waaronder slachtoffers. Dit onthaal is op zo’n manier georganiseerd dat het ook daadwerkelijk gebruikt wordt door “de slachtoffers van geweld, misdrijf, rampen evenals hun nabestaanden en naastbestaanden”. Daarvoor is een ‘proactieve benadering’ vereist. De CAW-visietekst over onthaal spe45
De meeste slachtoffers herstellen op een natuurlijke manier met de steun van hun eigen sociale netwerk. De hulpverlener mag die rol van het netwerk niet ‘overnemen’.
46
cificeert dat dit onthaal betrekking heeft op dezelfde vragen als een algemeen onthaal, maar dat bepaalde doelgroepen specifieke inspanningen vragen om deze doelgroepen te bereiken. Dit doelgroepgericht onthaal is een antwoord op de nood aan specifieke vormen van toeleiding en/of het hanteren van specifieke methodieken. Het gaat hier dus niet noodzakelijk over een apart of gescheiden onthaal, maar om de specifieke inspanningen die moeten geleverd worden om deze groepen te bereiken. De sectordoelstellingen wijzen op enkele belangrijke aspecten in het onthaal van slachtoffers. Slachtoffers zijn geen hulpvragers en worden best zo snel mogelijk na de feiten proactief benaderd. De vraagverheldering is gericht op het detecteren en bevragen van de noden van het slachtoffer en het mobiliseren van het eigen sociaal netwerk. De meeste slachtoffers herstellen immers op een natuurlijke manier met behulp van hun eigen sociaal netwerk. Er is specifieke aandacht nodig voor het detecteren van mogelijke verwerkingsklachten en de screening op PTSS-symptomen. De directe hulp bestaat uit informatie, aangepast aan de noden van het slachtoffer, over juridische, praktische, verzekeringstechnische en psychische zaken. De vraagverheldering kan een opstap zijn naar verdere begeleiding in het CAW of naar een andere dienst (bv. CGG). Belangrijke kwaliteitscriteria zijn: specifieke kennis over slachtofferschap, juridische kennis (het verloop van de gerechtelijke procedure) en het proactief werken. Voor slachtoffers die niet via politie doorverwezen worden zou het CAW kunnen nadenken over het inzet-
ten van outreachende methodieken. Overleg en samenwerking met de politiediensten en de justitiehuizen is noodzakelijk (o.m. in het kader van het samenwerkingsakkoord), alsook de samenwerkingsafspraken met hulpverlenende diensten, zoals CGG, Suggnomè (herstelbemiddeling), huisartsen,… en met lotgenotenverenigingen. Slachtoffers kwaliteitsvol onthalen
Vanuit een project ‘telefonisch onthaal’, het dossier voor het kerntakendebat en literatuurstudie komen we tot enkele aanbevelingen voor een kwaliteitsvol onthaal van slachtoffers in het CAW. Het is belangrijk dat slachtoffers snel na de feiten gecontacteerd worden en professionele hulp kunnen krijgen. Dit vermindert de kans op een Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) en een snellere verwerking van de gebeurtenis (de Mönnink, 2007). De eerste hulp in het onthaal moet bestaan uit praktische en concrete ondersteuning, op basis van wat het slachtoffer nodig heeft of nodig zal hebben. Dit kan niet ingeschat worden op basis van de aard of de ernst van het misdrijf. De contactname kort na de feiten vraagt specifieke competenties en vaardigheden. In vergelijking met andere cliënten is de hulpvraag van een slachtoffer nog niet zo ‘actief aanwezig’. Daarom moet de hulpverlener de cliënt wat voorgaan door te peilen naar de mogelijke noden en door actief informatie te verstrekken. In de vraagverduidelijking zal men ook sterker moeten anticiperen op mogelijke toekomstige vragen en noden.
Eerste opvang en onthaal
Het is belangrijk om het natuurlijk proces dat slachtoffers doorlopen, niet te belemmeren. De meeste slachtoffers herstellen op een natuurlijke manier met de steun van hun eigen sociale netwerk. De hulpverlener mag die rol van het netwerk niet ‘overnemen’. Uit onderzoek is zelfs gebleken dat dit ‘overnemen’ het inschakelen van het sociaal netwerk in een latere fase bemoeilijkt. Daarnaast is het goed om vanaf het begin voldoende alert te zijn, o.m. voor verwerkingsklachten. Als die klachten ernstig zijn, kunnen ze in de eerste weken na de gebeurtenis de ontwikkeling van PTSS veroorzaken. Dit alerte ‘watchful waiting’ wil niet zeggen dat er niets moet gebeuren. Voor de meeste slachtoffers is het voldoende dat ze informatie krijgen, aangepast aan hun noden. Daarvoor is niet altijd een face to face gesprek nodig, dit kan ook telefonisch en/ of informatie kan hen toegestuurd worden. Het feit dat slachtoffers weten dat er iemand is bij wie ze terecht kunnen is heel belangrijk, het geeft hen erkenning. Slachtoffers die meteen na de feiten al duidelijke symptomen van PTSS vertonen, worden best zo snel mogelijk gescreend. Dit kan al 10 dagen na de feiten en indien nodig wordt best zo snel mogelijk traumatherapie opgestart. Bij andere slachtoffers wordt voor deze screening best een wachttijd van drie tot vier weken ingebouwd, om het natuurlijk herstelproces op gang te laten komen. Alleen de slachtoffers met een bepaalde nood, zoals een verhoogde kans op psychische klachten na het trauma, stromen door naar verdere begeleiding.
Een leidraad Op basis van de conclusies uit de literatuurstudie en de realiteit van de werkingen slachtofferhulp van de CAW’s werd in het project een draaiboek ontwikkeld om het onthaal van slachtoffers in de CAW’s beter uit te bouwen. Dit draaiboek is een leidraad voor de eerste gesprekken en de hercontactname, zowel voor de telefonische als de persoonlijke contacten. Verschillende aspecten komen aan bod. Hoe informatie vragen aan het slachtoffer? Over diens noden? Over de feiten? Welke informatie moet het slachtoffer krijgen? Ook voor politie en medewerkers van slachtofferonthaal zou zo’n leidraad, aangepast aan hun realiteit, een nuttig instrument kunnen zijn om beter aan te sluiten bij de noden van het slachtoffer.
05
Dit alerte ‘watchful waiting’ wil niet zeggen dat er niets moet gebeuren.
Hercontactname Voor een slachtoffer is erkenning en aandacht vanuit de directe omgeving en de maatschappij heel belangrijk. Daarom is het goed om elk slachtoffer minstens twee maal te contacteren. Alleen wanneer een slachtoffer expliciet zegt geen hercontactname te willen, gebeurt dit niet. Bij de hercontactname worden o.a. de STV vragenlijst overlopen, punten voor opvolging bekeken, worden de noden nog eens bevraagd, worden afspraken voor verdere opvolging gemaakt en wordt er nagegaan of er al dan geen begeleiding nodig is (binnen of buiten het CAW). De hercontactname geeft het slachtoffer niet alleen erkenning, ze worden erdoor ook beter opgevolgd. Het eerste contact, de hercontactname en eventueel verdere contacten binnen het onthaal worden best door dezelfde persoon opgenomen.
47
Ook de politie werkt al jaren met hercontactnames. De nadruk ligt in deze gesprekken op verstrekken van informatie, preventief advies en voor de slachtofferbejegenaars het inschatten van de gevolgen en waar nodig gericht doorverwijzen. Indicatiestelling Een kleine groep van slachtoffers heeft risico op PTSS. Dit percentage is hoger in de CAW’s, omdat er door de politie al een selectie is gebeurd in de doorverwijzing. Het is belangrijk om dit risico zo snel mogelijk vast te stellen. Daarom is een indicatiestelling nodig, aan de hand van een wetenschappelijk onderbouwde vragenlijst. Deze vragenlijst laat toe om nauwkeurig na te gaan welke slachtoffers risico lopen op PTSD, waardoor het meteen duidelijk wordt welke slachtoffers nood hebben aan een vervolgaanbod (binnen of buiten het CAW) voor verwerkingsproblemen. Met de meeste lijsten (waaronder STVlijst) kan het risico op PTSS reeds worden vastgesteld vanaf 10 dagen na de gebeurtenis. Bij slachtoffers die heftig reageren kort na het gebeuren wordt aangeraden de lijst zo snel mogelijk, ongeveer 10 dagen na het gebeuren, af te nemen. Ook bij de andere slachtoffers kan de lijst dan al worden afgenomen maar wordt toch aangeraden iets langer te wachten, 3 à 4 weken na het gebeuren, zodat het natuurlijk herstelproces op gang kan komen. Over de vraag of ook politiemensen een PTSD-indicatiestelling kunnen of moeten doen, bestaat er discussie. Het kan zinvol zijn, omdat zij de meeste slachtoffers zien. Maar de vraag is of dit haalbaar is voor elke politieambtenaar. Daarom wordt 48
ervoor gepleit dat dit beter door de slachtofferbejegenaars opgenomen wordt. Ook voor de medewerkers van slachtofferonthaal zou een indicatiestelling zinvol kunnen zijn, om samen met het slachtoffer een aantal symptomen te objectiveren en te screenen rond PTSD. Waar nodig kan er dan verwezen worden. Pro-actief of outreachend werken
De term ‘outreachend werken’ wordt niet eenduidig gebruikt en slaat soms op verschillende benaderingen: in het straathoekwerk, slachtofferhulp, bij familiaal geweld, naar jongeren,… . De politie spreekt van een outreachende aanpak bij de hercontactname, al dan niet op vraag van de cliënt. In dezelfde zin wordt ook de term ‘pro-actief werken’ regelmatig gebruikt. Uit onderzoek blijkt dat slachtoffers zichzelf niet meteen als hulpvrager zien, maar wel op zoek gaan naar antwoorden voor de situatie waarin zij terecht zijn gekomen. In de diensten slachtofferhulp van het CAW bestaat er een beperkte vorm van outreachend werken. Men krijgt van een externe dienst (vb. politie) informatie over een slachtoffer dat zich op een bepaald moment (meestal het moment van klachtneerlegging) akkoord verklaart om gecontacteerd te worden en hiervoor de nodige gegevens verstrekt. Daarna neemt het CAW met deze persoon contact op. Dit systeem van werken met ‘doorverwijsstrookjes’ wordt op dit moment dus ‘outreachend werken’ genoemd. Maar een klein deel van de slachtoffers wordt via deze doorverwijsstrookjes effectief naar het CAW verwezen. Daarom is het nodig om politiemensen blijvend te sensibiliseren om systematisch alle
Eerste opvang en onthaal
05
delicten door te verwijzen. Dit kan bijvoorbeeld door jaarlijks de registratiegegevens over het percentage doorverwijzingen t.a.v. het aantal gepleegde misdrijven in de regio, terug te koppelen naar de politie. Deze manier van werken moet zeker behouden blijven, maar tegelijk moeten er naar bijkomende en andere manieren van outreachend werken gezocht worden om slachtoffers te bereiken. Heel wat slachtoffers leggen immers geen klacht neer bij politie en hebben dezelfde nood aan emotionele ondersteuning en informatie. Eén van de mogelijke kanalen is online hulpverlening. Een bredere sensibilisering en bekendmaking kan ook andere actoren dan politie sensibiliseren om door te verwijzen naar bvb. huisartsen, scholen,…
49
6. Psychosociale begeleiding
Verwerking, juridische aspecten en praktische ondersteuning vormen de kern van het begeleidingsaanbod voor slachtoffers.
50
P
sychosociale begeleiding is in het Algemeen Welzijnswerk omschreven als een vraaggerichte, systematische en methodische ondersteuning van de psychosociale competenties van mensen om het eigen leven in te richten, relaties aan te gaan, sociale netwerken te ontwikkelen en deel te nemen aan het maatschappelijk leven. In het totale aanbod van slachtofferzorg hebben enkel de CAW’s dergelijk begeleidingsaanbod. In de regelgeving werden daarover enkele bepalingen opgenomen. Het aanbod wordt uitgebouwd in elk gerechtelijk arrondissement. De begeleiding focust op het verwerkingsproces, de juridische gevolgen en de praktische gevolgen van het slachtofferschap en heeft steeds aandacht voor de wisselwerking tussen deze drie aspecten. Het slachtoffer wordt gestimuleerd om actief mee te werken aan zijn eigen herstelproces, met respect voor diens eigen waarden, aspiraties en beslissingen. Het slachtoffer moet kunnen beschikken over alle informatie, die nodig is om de verschillende keuzemogelijkheden af te wegen en wordt actief gesteund om zijn controle en onafhankelijkheid terug op te nemen. Het CAW moet in de begeleiding van slachtoffers op passende wijze rekening houden met de daderdimensie en levert een bijdrage aan het herstelgericht werken. Daarnaast is er specifieke aandacht voor de meer kwetsbare slachtoffers, zoals b.v. bij herhaald slachtofferschap. Voor minderjarige slachtoffers organiseert het CAW zowel een rechtstreeks als een onrechtstreeks hulpverleningsaanbod. Het recht-
streeks aanbod bestaat minimaal uit individuele begeleiding en een groepsaanbod dat eventueel in samenwerking met andere diensten of andere CAW’s in de provincie georganiseerd kan worden. Het onrechtstreeks aanbod is de ondersteuning van kinderen via de ouders. Daarnaast heeft het CAW ook een ondersteuningstaak naar intermediairen (scholen, verenigingen, enz.) om hen in staat te stellen zelf een kwalitatieve opvang voor minderjarige slachtoffers te realiseren. In het kader van de Integrale Jeugdhulp zijn er voor minderjarige slachtoffers 3 typemodules omschreven: korte mobiele en ambulante psychosociale begeleiding voor kinderen, jongeren en hun ouders en andere gezinsleden die slachtoffer, na(ast)bestaande van een slachtoffer of getuige zijn van een misdrijf, ongeval, ramp of zelfdoding; korte mobiele crisisbegeleiding in groep voor kinderen en jongeren die slachtoffer, na(ast)bestaande van een slachtoffer of getuige zijn van een misdrijf, ongeval, ramp of zelfdoding; korte ambulante groepsbegeleiding voor kinderen, jongeren, hun ouders en andere gezinsleden na het plots en gewelddadig overlijden van een gezinslid. Aanpak in begeleiding
In de psychosociale begeleiding van slachtoffers moet men rekening houden met een aantal specifieke kenmerken van de doelgroep. Slachtoffers stellen heel wat vragen over de juridische procedure: wat zijn de eigen rechten en mogelijkheden en welke plaats en positie neemt de pleger in. Het slachtoffer maakt een periode door om zich te herpositioneren tegenover wat gebeurd is.
06 Dit is een verwerkingsproces, maar ook een proces waarin het slachtoffer achterhaalt wat anders is, hoe ver deze verandering gaat, wat nooit meer hetzelfde zal zijn. Een misdrijf kan de relatie met familie en vrienden veranderen, maken dat je niet meer dezelfde weg naar huis wil nemen, kan ervoor zorgen dat je niet (in hetzelfde arbeidsritme) op je werk kan blijven werken. Wanneer een slachtoffer bovendien betrokken is in een gerechtelijke procedure zullen er verschillende praktische zaken moeten geregeld worden, die ook om ondersteuning vragen. Deze drie accenten (verwerking, juridische aspecten en praktische ondersteuning) vormen de kern van het begeleidingsaanbod voor slachtoffers. Uit de praktijk van de CAW’s weten we dat gestructureerde psychosociale hulp voor een bepaalde groep van slachtoffers heel helpend is. Studenten van de KdG-Hogeschool Antwerpen kwamen tot de bevinding dat er in de praktijk heel vaak oplossingsgericht gewerkt wordt: vanuit empowerment met aanwezige bron van krachten, competenties en vaardigheden in en bij de cliënt en waarbij de hulpverlener een ondersteunende en stimulerende rol vervult (De Schutter, Mille en Vis, 2012). Ruimte geven aan bestaande sociaal netwerk sluit hierbij aan. Deze manier van werken wordt gezien als effectief om een trauma te verwerken (Van Emmerik & Kamphuis, 2008). Het aangeven van evidence-based methodieken heeft vaak een tijdelijk karakter. Onderzoek kan jarenlang suggereren dat een bepaalde methodiek werkt en dan toch tot de bevinding komen dat dit niet zo is.
In die zin pleiten we ervoor alert te blijven voor nieuwe methodieken en onderzoeken. Uit onderzoek van Winkel (2002) blijkt dat positieve, directieve en gedragsmatige methodieken een effectieve manier zijn om slachtoffers doelgericht te begeleiden. EMDR en cognitieve gedragstherapie zijn hier voorbeelden van. Deze therapeutische methodieken zijn echter een deel van een bredere aanpak. Winkel (2002) formuleert ook een aantal methodieken waarvan uit onderzoek blijkt dat ze werken of niet werken. Wat alleszins niet werkt is het slachtoffer ertoe aanzetten om niet meer aan het gebeurde te denken of de boodschap te geven om de angsten niet te serieus te nemen en eroverheen te stappen. Zo’n aanpak kan een snelle verwerking volgens Winkel zelfs vertragen. Handelingsgerichte instructies zijn belangrijk, evenals instructies die een negatief signaal (vb. ‘ik moet er altijd maar aan denken’) niet tot een verboden signaal maken. Winkel raadt eerder aan te concentreren op een positieve, doelgerichte actie. Schrijfbegeleidingen kunnen bijzonder effectief zijn: volgens een vast stramien schrijven slachtoffers meerdere keren over hun ervaringen op basis van zeer gerichte interventies. Deze schrijfinstructies blijken bij te dragen aan het verminderen van hardnekkige traumaklachten. Voor het terugdringen van hardnekkige psychische klachten hebben de meeste slachtoffers baat bij expliciete cognitieve instructies. De methodieken van EMDR en cognitieve gedragsmatige therapie sluiten hierop aan, maar vragen wel een toepassing door professionele begeleiders. Hulpverleners stellen
We pleiten ervoor alert te blijven voor nieuwe methodieken en onderzoeken.
51
vast dat EMDR op korte termijn een effectieve bijdrage levert aan het verwerkingsproces. Een nadeel is dat deze methodiek sterk geclaimd wordt vanuit psychologische hoek: je mag deze opleiding enkel volgen als je psycholoog van opleiding bent en de basisopleiding en navolgende opleidingen zijn zeer duur. Mogelijk kan deze methodiek vertaald worden naar een kader dat een vlottere toepassing in een CAW-context mogelijk maakt. Mee-golven met het strafdossier
Ten Boom e.a. (2008) stellen dat hulpverlening ook na langere tijd nog beschikbaar zou moeten zijn en dus niet in tijd beperkt zou mogen zijn. Deze stelling is correct, omdat het belangrijk is om gedurende het hele verloop van het strafdossier beschikbaar te blijven. Beschikbaar zijn is echter niet hetzelfde als gedurende jaren een intensieve begeleiding aan te houden. De begeleiding van slachtoffers ‘golft mee’ met de bewegingen van het strafdossier. In het begin is de begeleiding intensief, met na een paar maanden tot een jaar (afhankelijk van de feiten en het dossier) een verminderde intensiteit. Vervolgens kunnen er vragen komen (juridisch, praktische en/of emotionele), telkens wanneer er weer 'iets gebeurt' in het strafdossier. Het is belangrijk om het hulpaanbod te behouden en vanuit het CAW proactief contact op te nemen. Dit kan eventueel ook door een vrijwilliger opgenomen worden. Groepsbegeleiding en -opvang
Groepen opvangen is altijd een taak geweest van slachtofferhulp in een 52
CAW. Astrid Rubbens vermeldde in 2004 dat slachtofferhulp groepsdebriefings en informatievergaderingen organiseert naar aanleiding van misdrijven met meerdere betrokkenen (bijvoorbeeld een overval in winkel, restaurantketen of bank), voor slachtoffers van rampen maar ook bij een zelfdoding in een school. Tijdens deze groepsdebriefings en informatievergaderingen wordt aan het individuele slachtoffer en aan een groep slachtoffers een kader geboden waarbinnen reacties kunnen geplaatst worden. Uit de literatuurstudie (Vande Walle, 2011) blijkt dat groepsdebriefings het verwerkingsproces van slachtoffers niet verder helpen en soms zelfs vertragen. Onderzoeken in Nederland en Groot-Brittanië geven aan dat eenmalige psychologische debriefings niet aan te raden zijn. Informatievergaderingen blijken bij bepaalde situaties wel helpend te zijn; ze zijn ook niet tegenindicatief, maar werken ook niet rechtstreeks in op de verwerking. Het is dus belangrijk om de verschillende vormen van groepsopvang van slachtoffers te toetsen aan de meest recente onderzoeken. Een ander groepsaanbod is de lotgenotenwerking. Slachtoffers geven regelmatig de nood aan om met een groep ‘lotgenoten’ een aantal zaken te verwerken. Dit aanbod kan, mits een methodische begeleiding, een impuls geven aan het verwerkingsproces en kan complementair zijn aan een individueel begeleidingsaanbod. Enkele CAW’s organiseren dergelijk aanbod voor slachtoffers van seksueel geweld. Vande Walle pleit ook voor ‘watchful waiting’ vooraleer een groepsaanbod in te zetten: afwachten of het zelfherstellend vermogen toereikend is of niet. Het is van belang om
Psychosociale begeleiding
eerst goed te beoordelen wat er in een bepaalde situatie nodig is om te komen tot een nieuwe stabiele situatie. Sociale steun en begrip kunnen best door de bestaande sociale omgeving worden geboden. Dit natuurlijk proces kan ondersteund worden door het coachen van leidinggevenden, crisisteams of leerkrachten van een school. Zo krijgen deze mensen terug vertrouwen in hun kunnen om de ontstane situatie opnieuw onder controle te krijgen.
06
Slachtoffers geven regelmatig de nood aan om met een groep ‘lotgenoten’ een aantal zaken te verwerken.
53
7. De rol van vrijwilligers
Vrijwilligers hebben een belangrijke rol te vervullen, omdat mensen die het slachtoffer geworden zijn van een misdrijf dikwijls het vertrouwen in hun medemens en de bredere samenleving verloren hebben.
I
n de slachtofferzorg werken alleen de CAW’s met vrijwilligers. Het lijkt ons interessant om bij buitenlandse voorbeelden na te gaan of vrijwilligers ook rond het verlenen van bijstand geen rol zouden kunnen vervullen? De Vlaamse overheid heeft in de CAW-regelgeving duidelijk gekozen om in de hulpverlening aan slachtoffers blijvend te werken met vrijwilligers. ’De uitbouw van een vrijwilligersnetwerk wordt als belangrijk aanzien met het oog op het herstel van de sociale cohesie. Vrijwilligers hebben een belangrijke rol te vervullen, omdat mensen die het slachtoffer geworden zijn van een misdrijf dikwijls het vertrouwen in hun medemens en de bredere samenleving verloren hebben. Een proactieve contactname door vrijwilligers kan bijdragen tot een sneller herstel van dat vertrouwen, want “de ‘gewone mens’ begrijpt echt wat ik doormaak en mijn gevoelens daarbij”. Op deze manier kan ook de secundaire victimisering tegengegaan worden. In de tweede helft van de jaren 90 hebben alle diensten slachtofferhulp in de CAW’s volgens de visie ‘Burgers voor burgers’ een vrijwilligerswerking uitgebouwd. Volgens Puttaert (1998) was dit ingegeven door de volgende motieven: de omvang van de doelgroep, vrijwilligers als uitdrukking van een solidaire samenleving, de laagdrempeligheid en het voorkomen van ‘therapeutisering’ bij al te vroege inschakeling van professionelen. Slachtoffers wiens vertrouwen in de samenleving is geschonden, zouden er baat bij hebben geholpen te worden door een vrijwilliger. Het geschonden
54
vertrouwen in de samenleving zou sneller hersteld kunnen worden als men onbaatzuchtig wordt geholpen door medemensen uit die samenleving. (Vermeulen & Rubbens, 2004; Vermeulen, 2007a). De algemene visietekst van het algemeen welzijnswerk over vrijwilligerswerk (Burssens & Cautaers, 2010) pleit ervoor om vrijwilligers niet zomaar in te schakelen voor taken die ook beroepskrachten opnemen om het werk gedaan te krijgen bij een tekort aan beroepskrachten. Vrijwilligers nemen best andere taken op dan de beroepskrachten. Zo nemen binnen slachtofferhulp beroepskrachten meer structurele taken op, terwijl de (meeste) vrijwilligers daar nooit toe komen (Van Hove et al., 2009) Met een vrijwillige medewerker worden hulpvragen ook 'genormaliseerd' en niet ‘gepsychologiseerd’ of ‘geproblematiseerd’. Vrijwilligers hebben een ander profiel dan beroepskrachten. De vrijwilliger werkt onbezoldigd; de tijdsinzet van de vrijwilliger is begrensd tot enkele uren per week; de vrijwilliger heeft steeds de ruimte om bepaalde momenten of bepaalde dossiers niet op te nemen. Vrijwilligers mogen geen semi-professionelen zijn. Vrijwilligers moeten bovendien voldoende ondersteund worden door beroepskrachten. De initiële visie van het project ‘Burgers voor burgers’ is vandaag nog steeds geldig. Door het inzetten van een belangeloze andere kan het slachtoffer het gevoel krijgen dat de maatschappij na het misdrijf iets positiefs wil doen. Om deze gedachte te ondersteunen, is het belangrijk om dit ook aan cliënten en samenwerkende partners mee te
07 delen. Cliënten moeten weten dat ze een vrijwilliger te zien krijgen en waarom. In slachtofferhulp dienen de taken van vrijwilligers duidelijk afgebakend te zijn van de taken van professionelen, zowel in onthaal als in begeleiding. Slachtoffers hebben in het onthaal vaak praktische, directe hulp nodig, wat zeker door vrijwilligers kan opgenomen worden. Afgebakende opdrachten zijn bijvoorbeeld: de leidraad afnemen of bellen na het toekomen van de fax van politie. Vrijwilligers kunnen een luisterend oor bieden en praktische zaken opnemen: meegaan naar bepaalde diensten en het slachtoffer daarin ondersteunen, een gesprek met een dienst voorbereiden, bepaalde zaken opzoeken of navragen.
een school). Zij zouden de school in dit voorbeeld ook kunnen ondersteunen. Een vrijwilliger kan de werking en het aanbod van slachtofferhulp voorstellen. De meeste diensten slachtofferhulp investeren in de ondersteuning en de vorming van vrijwilligers. Daardoor kan de samenwerking tussen beroepskrachten en vrijwilligers een betekenis krijgen voor verschillende teamleden. Wel zouden bepaalde aspecten van deze vorming ook op een bovenlokaal niveau aangepakt kunnen worden.
Vrijwilligers nemen best andere taken op dan de beroepskrachten.
In het begeleidingswerk pleiten we voor duobegeleidingen: een vrijwilliger en een hulpverlener die samen een slachtoffer begeleiden. De vrijwilliger neemt praktische en ondersteunende zaken op, zoals bvb. meegaan naar een zitting, en de professionele begeleider staat eerder in voor de emotionele en juridische begeleiding. Een vrijwilliger kan ook aanwezig blijven en ondersteuning bieden op momenten dat de begeleiding minder intensief is. Deze manier van werken is een meerwaarde, omdat er complementariteit is, zowel in competenties als op het vlak van beschikbaarheid (o.m. na de kantooruren). Ook de draaglast wordt op die manier verdeeld, omdat beiden op elkaar kunnen terugvallen. Vrijwilligers kunnen ook een opdracht hebben in structurele en preventieve acties. Zo zouden zij infovergaderingen kunnen geven na een schokkende gebeurtenis (vb. een verkeersongeval in de buurt van 55
8. Preventief en structureel
D
e drie actoren in de slachtofferzorg hebben elk een preventieve opdracht. In de kadernota Integrale Veiligheid van Justitie wordt ook de samenwerking tussen verschillende actoren (overheden, instellingen, organisaties, bedrijven en burgers) bepleit. Over deze kadernota zou er een samenwerkingsakkoord afgesloten worden tussen de federale regering en de Gemeenschappen. Er is ook een band met het lokale veiligheidsbeleid. Er worden in deze kadernota beleidsinitiatieven voorgesteld over geweld, vermogenscriminaliteit, meer veiligheid op de weg e.d.m.
Preventieve taken van de politie
Bij politie hebben de slachtofferbejegenaars en de korpschef structurele en preventieve taken. De omzendbrief GPI 8 geeft aan de slachtofferbejegenaars de volgende opdrachten: uitvoeren van een beleid en het aanleveren van informatie voor het beleid; sensibiliseren en opleiden van het personeel; het meedelen van de nodige informatie rond slachtofferbejegening aan leidinggevenden; onderhouden van contacten met hulpverlenende instanties; deelname aan overlegstructuren. De korpsleiding wordt in de omzendbrief verondersteld een beleid over slachtofferbejegening te voeren, met hierin aandacht voor de sensibilisering en vorming van politieambtenaren, het organiseren van (algemene en gespecialiseerde) bijstand aan slachtoffers maar ook van interne opvang en nazorg. Men kan ook iemand aanstellen als verantwoordelijke voor het slachtofferbeleid. 56
Beleidstaken van de Justitiehuizen
De omzendbrief van 12 november 2012 omschrijft de verantwoordelijkheid van verschillende actoren m.b.t. het slachtofferbeleid. Alle actoren van de rechtelijke orde zijn hierin betrokken: het college van procureurs-generaal; de procureurgeneraal met specifieke taken m.b.t. slachtofferbeleid; het expertisenetwerk inzake slachtofferbeleid; de procureur-generaal; de verbindingsmagistraat slachtofferonthaal bij het hof van beroep; de procureur des Konings; de verbindingsmagistraat slachtofferonthaal bij het parket van de procureur des Konings; de federale procureur en de verbindingsmagistraat slachtofferonthaal bij het federale parket; de hoofdgriffier en hoofdsecretaris van het parket. Daarnaast zijn er de actoren van het directoraat-generaal Justitiehuizen van de FOD Justitie: de directeurgeneraal, de regionale directeur, de attaché slachtofferonthaal, de directeur van het justitiehuis, de justitieassistent slachtofferonthaal en de administratief assistent. Het leidt ons te ver om de beleidsopdracht van al deze actoren te bespreken; we verwijzen daarvoor naar de omzendbrief zelf. We beperken ons tot de taken van de attaché slachtofferonthaal, de verbindingsmagistraat bij het parket en de justitie-assistent. De attaché slachtofferonthaal werkt mee aan de uitwerking, uitvoering, coördinatie en evaluatie van het strafrechtelijk beleid inzake slachtofferonthaal: adviseren van de procureur-generaal, adviseur of regionale directeur, verzamelen documentatie, inventaris van de problemen die gesignaleerd worden maken en het organiseren van werkvergaderingen.
08
werken De verbindingsmagistraat slachtofferonthaal bij het parket heeft als belangrijkste taken: bijstand aan de procureur des Konings, sensibiliseren van de magistraten en parketpersoneel en tussenpersoon zijn tussen slachtoffer en parket enerzijds en tussen justitieassistent en leden van het parket anderzijds. Voor de dienst slachtofferonthaal vermeldt de omzendbrief van 2012 drie structurele taken: bijdragen tot de sensibilisering van de magistraten en de medewerkers van parket en griffie; signaleren en voorstellen formuleren en samenwerken en bijdragen aan structurele akkoorden. Preventieve opdrachten van de CAW’s
Ook de Vlaamse overheid hecht veel belang aan preventieve en structurele acties over de problematiek van slachtoffers. CAW’s moeten knelpunten en problemen over de situatie en de positie van slachtoffers opsporen, inventariseren en signaleren. De overheid verwacht ook dat het CAW activiteiten opzet of stimuleert ter preventie van primair en secundair slachtofferschap. CAW’s moeten ook zoeken naar manieren om slachtoffers die geen klacht indienen bij politie toch te bereiken via een ander aanbod. Algemene preventie wordt in het algemeen welzijnswerk omschreven als ‘het doelbewust anticiperen op risicofactoren die aan de basis liggen van de probleemsituaties waarmee we in de hulpverlening geconfronteerd worden, door beleidssignalering en projecten die gericht zijn op grotere groepen en structuren en die in de samenleving, maar ook in het eigen aanbod van het CAW, ver-
anderingsprocessen teweegbrengen’ (Serrien, 2006). Aandachtspunten voor preventie
Criminaliteit kan nooit volledig uitgebannen worden. Winkel (2002) geeft dan ook aan dat slachtofferschap tot een weliswaar ongelukkig maar ook onvermijdelijk aspect van het dagelijks leven hoort. Beschikken over een solied vangnet voor slachtoffers is een onmisbaar sluitstuk van een integraal veiligheidsbeleid. Wanneer dit niet in een veiligheidsbeleid mee wordt opgenomen kan volgens Winkel het woord 'integraal' en zelfs 'doeltreffend' beter worden geschrapt. Pemberton (2003) pleit voor een meer actieve rol van alle diensten die met slachtoffers werken om herhaald slachtofferschap te vermijden. Uiteraard is de voorlichtingsfunctie van politie hiervoor erg belangrijk. Ook het CAW kan hier een beleidssignalerende rol opnemen, door te pleiten voor een aanpak over herhaald slachtofferschap in bvb. de nationale veiligheidsplannen. Pemberton wijst op het belang van een verbinding tussen een verhoogde aandacht voor slachtoffers en een effectieve criminaliteitsbestrijding. In buitenlandse voorbeelden van preventieve projecten is het slachtoffer een belangrijke partner in het voorkomen van mogelijke volgende misdrijven. Vroegtijdig ingrijpen
De verschillende partners, vooral politie en CAW’s, kunnen stappen zetten om bij kwetsbare slachtoffers en herhaald slachtofferschap vroegtijdiger in te grijpen. De preven57
tieve slagkracht van het CAW t.a.v. slachtoffers kan vergroten. Een belangrijke uitdaging is het vroegtijdiger formuleren van een aanbod, maar ook nadenken over een aantal vragen. Hoe kan het CAW ervoor zorgen dat minder slachtoffers door de mazen van het net vallen? Hoe kan men een vroegtijdig aanbod voor alle slachtoffers verzekeren? Waaruit moet dit bestaan en hoe moet dit opgezet worden? Er zijn nog leemtes in hoe de samenwerking met politie verloopt. De CAW’s moeten dan ook maximaal inzetten op politie blijvend te informeren over en te sensibiliseren, o.m. met het oog op gepaste en tijdige doorverwijzing. Daarnaast denken we aan een website die door slachtoffers en professionelen actief kan bereikt worden, met informatie over hoe bepaalde stappen te zetten en over het hulpaanbod. Aan de hand van concrete situaties kan er ook duiding gegeven worden bij de betekenis en de draagwijdte van slachtofferschap. Risico's beperken
Alle partners in de slachtofferzorg hebben een taak in het voorkomen van secundaire victimisatie, zorgen dat de schade van het slachtofferschap beperkt wordt. Hiervoor zou meer in beeld gebracht moeten worden wat welke slachtoffers nodig hebben op het vlak van basisinformatie, zodat elk slachtoffer bijvoorbeeld weet hoe men beroep kan doen op het terugvorderen van materiële schade. De partners kunnen ook onderling methodieken uitwisselen, die het risico op traumatische verwerking verkleinen. De minimumnormen van de
58
EU kunnen hierover een stimulans geven. Gezamenlijk signaleren
De drie partners van slachtofferzorg hebben een belangrijke signaleringsopdracht naar elkaar en naar het slachtofferbeleid. Zij kunnen op zoek gaan naar meer efficiënte manieren om samen te werken. Over herhaald slachtofferschap en kwetsbare slachtoffers kunnen gezamenlijke projecten opgezet worden. Vanuit de praktijk van de CAW’s stelt men dat er meer moet ingezet worden op het opvolgen en communiceren van signalen naar de overheid, andere sectoren, enz. Er is te weinig feedback over wat er met de signalen gebeurt. We stellen vast dat de welzijnsteams en arrondissementele raden in een aantal regio’s niet meer zo goed functioneren. Het is een belangrijke taak van het Nationaal Forum Slachtofferbeleid om blijvend op zoek te gaan naar manieren waarop er efficiënt en kwaliteitsvol kan samengewerkt worden en dit op de verschillende niveaus. CAW’s moeten ook blijvend inzetten op structurele samenwerking met politie en justitie. Samenwerking met gezondheidssectoren is van belang om de deskundigheid te bevorderen in het omgaan met slachtoffers. Ook in het onderwijs kan de deskundigheid van intermediairen bevorderd worden en kunnen lessenpaketten voor leerlingen ontwikkeld worden.
Preventief en structureel werken
08
59
9. Zorg voor secundair
De Ridder (2001) ziet secundaire traumatisering als een proces van uitputting bij hulpverleners, door het aanhoren van traumatische verhalen van slachtoffers en het gevoel van machteloosheid dat hierdoor bij de hulpverlener ontstaat.
Zij vindt dit een beroepsrisico en benadrukt dat dit een normale reactie is.
60
I
n 2005 maakte het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk in samenwerking met de werkingen slachtofferhulp een dossier over de zorg voor medewerkers (Rubbens, 2005). Dit dossier kwam er naar aanleiding van de toegenomen werkdruk, niet alleen in hoeveelheid werk maar vooral door de inhoudelijke ‘verzwaring’ van de dossiers. Op een droom- en denkdag nam men een ‘Figley-test’ af bij 60 medewerkers van slachtofferhulp. Deze test bepaalt wie een hoog risico loopt op het secundair traumatisch stresssyndroom (STSS). Figley (1995) stelt dat het secundair stress syndroom voortkomt uit het helpen of hulp willen bieden aan de getraumatiseerde of lijdende mens. De Ridder (2001) ziet secundaire traumatisering als een proces van uitputting bij hulpverleners, door het aanhoren van traumatische verhalen van slachtoffers en het gevoel van machteloosheid dat hierdoor bij de hulpverlener ontstaat. Zij vindt dit een beroepsrisico en benadrukt dat dit een normale reactie is. Het verschil met burn out is dat dit te maken heeft met een reactie op de hoeveelheid werk, de taakverdeling, problemen met collega’s en de organisatie, terwijl traumatische stress wordt veroorzaakt door intense contacten met cliënten. Uit de resultaten van de test bleek dat 40% van de deelnemers gemiddeld (10%) tot hoog/zeer hoog (30%) scoorde op het risico op STSS. Opmerkelijk was dat ook alle vrijwillige medewerkers die deze test invulden, lager scoorden op het risico op het secundair traumatisch stresssyndroom. Toch mag men er niet van uitgaan dat het ontwikkelen van STSS ‘part of the job’ is. In ‘Zorg
voor medewerkers’ geeft men een aantal aanbevelingen om preventieve acties te voorzien, zowel op individueel niveau als op teamniveau en organisatieniveau. Het schema geeft een overzicht van hetABC van preventie en kan concreet toegepast worden in het algemeen welzijnswerk. Dit zou ook voor mensen van slachtofferbejegening en slachtofferonthaal kunnen toegepast worden. In de omzendbrief GPI 58 van de politie wordt alleszins gesteld dat de korpsleiding moet zorgen voor interne opvang en nazorg van politie-ambtenaren die geconfronteerd werden met ernstige misdrijven. Ook in andere beroepsgroepen (vooral bij spoedgevallendiensten en ambulanciers) is er een grotere aandacht voor deze secundaire traumatische stress die toeneemt.
09
traumatisch stresssyndroom Individuele niveau Aandacht en acceptatie
Teamniveau
Organisatieniveau CAW
Organisatieniveau Steunpunt
erkennen van signalen zorgwekkende verwerking bij zichzelf
(h)erkennen van zorgwekkende signalen bij collega’s
erkenning van secundaire traumatisering als beroepsrisico
erkenning van secundaire traumatisering als beroepsrisico
supervisie nemen
(h)erkennen van traumadynamiek in team
(h)erkennen van zorgwekkende verwerking bij individuele hulpverleners
deskundigheidsbevordering aanbieden
verhouding ervaring/ tijd voor stilstaan bij opleiding en bede hulpverlening roepsmatige eisen is in orde
(h)erkennen van traumadynamiek in teams
(h)erkennen van zorgwekkende signalen bij collega’s
waardering van de hulpverleners
bespreking van traumaspecifieke tegenoverdracht
verhouding ervaring/ opleiding en beroepsmatige eisen is in orde
aandacht voor kwalitatieve en kwantitatieve werkbelasting
61
Individuele niveau
Teamniveau
Organisatieniveau CAW
Organisatieniveau Steunpunt
supervisiemogelijkheden creëren
deskundigheidsbevordering
Balans
balans tussen hulpverlening en structureel werk
caseload bewaking: kwalitatief en kwantitatief
verantwoordelijkheid reflectiemomenten passend bij taak en creëren functie (werkgroepen, denkdagen)
balans tussen inspanning en ontspanning
protocol opvang na incidenten, zware tegenslagen in het privé-leven en zelfmoord van cliënten.
protocol opvang na incidenten, zware tegenslagen in het privé-leven en zelfmoord van cliënten.
pauze-, overuren-, vakantie en tijdskrediet beleid
beleid rond pauze, overuren,vakantie en tijdskrediet
voldoende teammomenten creëren
62
Zorg voor secundair traumatisch stresssyndroom
Individuele niveau Connectie en communicatie
Teamniveau
09
Organisatieniveau CAW
Organisatieniveau Steunpunt
collega’s ontmoeten van andere teams
teambuilding
effectieve communicatie als kerncompetentie van management
participerende beleidsvorming voor onderwerpen die voor slachtofferhulp essentieel zijn
studiedagen volgen
gestructureerde intervisie
HR beleid
samenwerking en uitwisseling tussen diensten slachtofferhulp bevorderen
ontspannende activiteiten ondernemen met anderen
aandacht voor feedback op team functioneren
functioneringsgesprekken
missie en visie van slachtofferhulp
missie en visie herkenbaar voor medewerkers
participerende beleidsvorming voor onderwerpen die voor slachtofferhulp essentieel zijn
63
10. Tot slot
M
et dit dossier maakten we een round-up van de hulpverlening aan slachtoffers. We beschreven de beleidsmotieven die in Vlaanderen hebben geleid tot drie vormen van hulp aan slachtoffers van een misdrijf: de slachtofferbejegening door de politiediensten, het slachtofferonthaal binnen Justitie en de diensten slachtofferhulp van de CAW’s. Ook al is het onderscheid voor het grote publiek niet altijd even duidelijk, de complementariteit en de samenwerking tussen deze drie vormen van slachtofferzorg is van groot belang. Zij kunnen elk vanuit hun eigen positie een grote bijdrage leveren aan een betere kwaliteit van de opvang van slachtoffers. Aan de hand van wetenschappelijk onderzoek en buitenlandse ervaringen, hebben we een helderder zicht gekregen op de reële noden van slachtoffers en de effectiviteit van de hulpverlening. Daaruit is gebleken dat voor alle diensten het voorkomen van secundaire traumatische stress een belangrijk aandachtspunt is. Daarom is het nodig om bij de vraagverheldering bepaalde checklisten en screeningsinstrumenten te gebruiken. Onderzoek en ervaringen op het terrein hebben ook duidelijk gemaakt dat slachtoffers initieel geen hulpvragers zijn en daarom een proactief hulpaanbod moeten krijgen. In die proactieve benadering is het dan weer van groot belang om de rol van het sociale en familiale netwerk van het slachtoffer voluit te laten spelen. De ‘overname’ door professionele
64
hulpverlening houdt het risico in dat het sociale netwerk achterover gaat leunen. Daarom pleiten we voor een herbronning van het vrijwilligerswerk in de hulpverlening aan slachtoffers. Gewone burgers geven bovendien een signaal van betrokkenheid vanuit de samenleving, met voor het slachtoffer meer kans op herstel van het geschonden vertrouwen. Deze en vele andere inzichten in dit dossier, hebben we voor de CAW’s vertaald in een reeks aanbevelingen voor de aanpak van de hulpverlening aan slachtoffers in het sterk veranderende werkveld van het algemeen welzijnswerk. Deze aanbevelingen kan u terugvinden op www.steunpunt.be
10
65
11. Bibliografie
Aertsen I. en Peters T., (2000). Towards restorative justice: victimisation, victim support and trends in criminal justice’. In Crime and criminal justice in Europe, Strasbourg, Council of Europe Publishing, p. 40. Aertsen, I. e.a. (2002). Vademecum politionele slachtofferbejegening. Gent, Academia Press. Aertsen, I. Spreker op viering 15 jaar Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid, februari 2010. Barry, K. (1979). Female Sexual Slavery. Englewood Cliffs, New York, Prentice-Hall. Bianchi H., (1984). Gerechtigheid als vrijplaats, de terugkeer van het slachtoffer in het recht. Baarn, ten Have. Brienen, M.E.I. en Hoegen, E.H. (2000). Victims of Crime in 22 European Criminal Justice Systems: the implementation of Recommendation of the Council of Europe on the Position of the Victim in the Framework of Criminal Law and Procedure. Doctoraatsverhandeling/doctoral thesis, Tilburg, Universiteit van Tilburg. Britt, C.L. (2001). Health consequences of criminal victimizations. In International Review of Victimology, jg. 8, nr. 1, p. 63-77. Bruinsma, M.Y., van Haaf, J., de Muijnck, J.A. en Kunst, M. (2008). Herhaald slachtofferschap. Evaluatie van het project herhaald slachtofferschap. Tilburg, Intervict. Burssens, D. en Cautaers, A. (2010). Vrijwillig aan de slag in het algemeen welzijnswerk. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. 66
Carr e.a. (2003). Keep me informed: what matters for victims as they navigate the juvenile criminal justice system in Philadelphia. In International review of Victimology, 10 (2), pp. 117-136. Christie, N. (1986). The ideal victim. In E. Fattah (ed). From crime policy to victim policy. Basingstoke, Macmillan. Cole, A.M. (2006). The Cult of True Victimhood, From the War on Welfare to the War on Terrorism. Stanford, Stanford University Press. Cook, B., David, F. en Grant, A. (1999). Victims’ needs, victims’ rights: policies and programs for victims of crime in Australia. Canberra, Australian Institute of Criminology. Council of Europe (1984). La recherché et le mouvement relative aux victims en Europe. In Recherche sur la victimisation, 16e Conférence de recherches criminologiques, Strasbourg. Daeseleire, T. (2012). Syllabus, Opvang en nazorg bij schokkende gebeurtenissen op het werk. Traumaopvang door medewerkers uit de organisatie. Berchem, The Human Link, niet gepubliceerde tekst/unpublished. Davis, R.C., Taylor, B. en Lurigio, A.J. (1996). Adjusting to criminal victimization : the correlates of postcrime distress. In Violence and victims, jg. 11, nr. 1, p. 21-38. Davis, R. C., Lurigio, A. J. and Skogan, W. G. (1999). Services for Victims: A Market Study. In International Review of Victimology, 6, pp. 101-115.
11 Denkers, A.J.M. en Winkel, F.W. (1998). Crime victims’ well-being and fear in a prospective and longitudinal study. In International Review of Victimology, jg 5, nr. 2, p. 141-162. De Ridder, K. (2001). Gewoon een beroepsrisico? Wat leidinggevenden moeten weten over secundaire traumatisering. Utreht, Transact. De Schutter, Mille en Vis (mei 2012). Methodiekbeschrijving slachtofferhulp. Een focus op het oplossingsgericht werken. Universiteit Antwerpen, opleidingsonderdeel Handelingsmodellen. De Swaan, A. (1989). Zorg en de Staat. Amsterdam, Bert Bakker. Dewaele, C. (2009). Outreachend werken: straathoekwerk wijst de weg. In Alert, 2009, nr 2 Dingan, (2004). Ditmore, M. & Wijers, M. (2005). The negotiation on the UN Protocol on Trafficking in Persons. In Nemesis, no 4.
Farrel, G. & Pease, K. (red.) (2001). Repeat victimisation. Criminal justice press, New York. Fattah, E. (1991). Understanding Criminal Victimization. Scarborough, Prentice Hall Canada. Figley, C.R. (1995). Compassion Fatigue, Coping with Secondary Stress Disorder. In Those Who Treat the Traumatised. Brunner-Routledge, New York & Londen. Garcia-Pablos De Molina, A. (1991). La victima del delito. Niet gepubliceerde nota/unpublished. Gersons, B.P.R. & Carlier, I.V.E. (1992). Post-traumatic stress disorder: the history of a recent concept. In British Journal of Psychiatry, 161, 742-748. Gersons, B.P.R. (2012). Traumaspectrumstoornissen: van enkelvoudig trauma tot complexe PTSS. In Vermetten. E., Kleber, R.J. en Hart, van der, O. Handboek Posttraumatische Stressstoornissen. Utrecht, Tijdstroom.
Donk, A. Zorgen zonder zorgen. Verslagmap studiedag 29 april 2004, VAGGA/Mensana, Antwerpen, p. 15.
Girard, R. (2001). I See Satan Fall Like Lightning. New York, Orbis Books, originally published in Paris by Grasset in 1999.
Dünkel, F. (1990). The Victim in criminal law. On the way from an offender-related to a victim related criminal justice? Niet gepubliceerde nota/ unpublished.
Groenhuijsen, M.S. en Kwakman, N. (2002). Het slachtoffer in het vooronderzoek. In Groenhuijsen en Knigge, G. Dwangmiddelen en rechtsmiddelen. Deventer: Kluwer.
Ellingworth, D. e.a. (1995). A victim is a victim is a victim: chronic victimisation in four sweeps of the British Crime Survey. In British Journal of Criminology, 35, p. 360-365.
Groenhuijsen, M.S (2008). Slachtoffers van misdrijven in het recht en in de victimologie: verslag van een intellectuele zoektocht. Delict en Delictwerk, 38, z. pp. 105-200.
67
Hart, van der, O. van der (Red.) (2003). Trauma, Dissociatie en Hypnose Handboek. (4de druk). Swets & Zeitlinger Publishers, Lisse 2003. Henderson, M. (2002). Lightning strikes twice: preventing repeat residential burglary. Australian Institute for Criminology. Herman, S. e.a. (2002). Bringing victims into community policing. United States Department of Justice, Washington DC. Hindelang, Gottfredson en Garofalo (1978). Victims of personal crime. Cambridge, Massachussets: Ballinger. Hughes, R. (1993). The Culture of Complaint, The Fraying of America. New York, Oxford Unversity Press. Johnstone, G. (2002). Restorative Justice. Ideas, Values, Debates, Collumpton. Willan Publishing. Kleber in Van Teeseling, I. (2001). Het Oog van de Storm: slachtoffers in actie. Amsterdam: Veen. Kolk, van der, B.A. The compexitiy of adaption to trauma: self-regulation, stimulus dicrimination, and characterological development. In B.A. van der Kolk, A.C. McFarlane, & L. Weisaeth. Traumatic Stress: the effects of overwhelming experience on mind, body and society. pp. 182213, New York, Guilford Press. Koss, M.P., Koss, P.G. en Woodruff, W.J. (1991). Deleterious effects of criminal victimization on women’s health and medical utilization. In Internal medicine, jg. 15, nr.2, p. 225-255.
68
Lange, A., Richard, R., Gest, A., De Vries, M. & Lodder, L. (1998). The effects of positive self-instruction: a controlled trial. In Cognitive Therapy and Research, jg 22, nr. 3, p. 225-236. Lemonne, A., Van Camp, T. en Vanfraechem, I., (2007). Onderzoek m.b.t. de evaluatie van de voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van inbreuken. NICC, Brussel. Macmillan, R. (2001). Violence and the life Course: the consequences of Victimisation for personal and social development. In Annual Review of Sociology, jg. 27, p. 1-23. Mayew, P. (1986). Les effets de la delinquance: les victims, le public et la peur. Minnebo, J. (2003). De impact van een ingrijpende gebeurtenis. Een wetenschappelijk onderzoek naar slachtofferschap in Vlaanderen. KU Leuven. Moreau, C. en Zisook, S. (2002). Rationale for a posttraumatic stress spectrum disorder. In Psyciatric Clinics of North Amarica, 25, 775-790. Newmark L.C., Bonderman, J., Smith, B.; Liner, B. (2003). National evaluation of state victims of crime act assistance and compensation programs: trends and strategies for the future. Urban Institute Justice Policy Center/U.S. Department of Justice. Norris en Kaniasty (1994). Psychological distress following criminal victimization in the general population: crosssectional, longitudinal, and prospective analyses. In Journal of Consulting and Clinical Psychology, jg. 62, nr. 1, p. 111-123.
Bibliografie
Pavlich, G. (2005). Governing Paradoxes of Restorative Justice. London, Glashouse Press Pease (1998). British Crime Survey. See http://www.homeoffice.gov. uk/prgpubs/fcdps90.pdf. Pemberton, A. (2003). Herhaald slachtofferschap: een invalshoek voor preventie. Utrecht, Slachtofferhulp Nederland. Pemberton, A. (februari 2003). Van lijdend voorwerp tot onderwerp: een visie op slachtoffers. Utrecht, Slachtofferhulp Nederland. Pemberton, A. (mei 2005). Herhaald slachtofferschap. Utrecht, Slachtofferhulp Nederland. Peters T. In Peters T. en Goethals, J. (1993). De achterkant van de criminaliteit. Kluwer Rechtswetenschappen, Deurne. Puttaert (1998). Slachtofferhulp. In Tijdschrift voor cultuur en samenleving, jg 1998, nr 6. Remmerswaal J. (2005). Groepswerk als uitdaging. Perspectieven en dynamieken van groepen. Houten, Bohn Stafleu van Loghum. Rock, P. (2004). Constructing Victim’s Rights. The Home Office, New Labour, and Victims, Oxford, Oxford University Press. Rubbens, A. en Van Camp, T. (2005). Tien jaar slachtofferbeleid in België: stand van zaken en kritische reflectie. Tekst n.a.v. studiedag viering 10 jaar Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid.
11
Rubbens, A. (2004). Voorstellingstekst Slachtofferhulp Vlaanderen. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, niet gepubliceerde nota/unpublished. Rubbens, A. (oktober 2002). Minimumdoelgroep Slachtofferhulp. Niet gepubliceerde nota/unpublished. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Schafer S. (1968). The Victim and His Criminal. New York, Random House. Serrien, L. (2006). Werken aan verbinding, onze visie op de kerntaken en de profilering van het CAW. Niet gepubliceerde tekst. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Shapland, J. en Hall, M. (2007). What do we know about the effects of crime on victims? In International Review of Victimology, jg. 14, p. 175-219. Shapland, J. (1984). Victims, the Criminal Justice System and Compensation. In British Journal of Criminology, p. 135-150. Slachtofferhulp Antwerpen (2012). Het verwerkingsproces. Antwerpen, CAW De Mare, niet gepubliceerde tekst/unpublished. Smale, G.J.A. (1984). Slachtoffers van ernstige vermogens- en geweldsdelicten. Deel 1: De materiële problematiek. Groningen: Kriminologisch Instituut. Smale, G.J.A. (1980). Slachtoffers van ernstige vermogens- en geweldsdelicten. Deel 2: De materiële problematiek. Groningen, Kriminologisch Instituut. Smale, G.J.A. (1977). Slachtoffers van ernstige vermogens- en geweldsdelicten.
69
Deel 3: De materiële problematiek. Groningen: Kriminologisch Instituut. Spalek, B. (2005). Crime Victims; theory, Policy and Practice. New York, Palgrave. Spitzer, R.L. First, M.B. & Wakefield, J.C. (2007). Saving PTSD from itself. In DSM-V, Journal of Anxiety Disorders, 21, 233-241. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (2005). Zorg voor medewerkers. Rol van organisaties in het omgaan met secundaire traumatische stress. Richtlijn voor leidinggevenden. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Steinmetz, C.H.D. (1985). Bystanders of crime; some results from a national survey. In Victimology, 10, (1-4), 441-461. Sykes Ch. (1999). A Nation of Victims: the decay of the American Character. New York, St Martins Press. ten Boom, A., Kuijpers, K.F. (2008). Behoeften van slachtoffers van delicten. Een systematische literatuurstudie naar behoeften zoals door slachtoffers zelf geuit. Tilburg: Intervict. ten Boom, A., Kuijpers, K.F. (2007). Wat wil het slachtoffer? In Justitiële verkenningen, jg. 33, nr. 3, p. 39-49. Vande Walle, I., Rubbens, A., team provinciaal coördinatoren Kinderwerking Slachtofferhulp (april 2007). Werken met kinderen, slachtoffer van een misdrijf of schokkende gebeurtenis. Visie slachtofferhulp. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Vande Walle, I. (2011). Eindverslag van het project (telefonisch) onthaal van 70
slachtoffers. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, niet gepubliceerde tekst. van Dijk, J.J.M. en van Drs Mierlo, F. (2009). Leemten in de slachtofferhulpverlening. Resultaten van een verkennend, kwalitatief onderzoek onder verschillende categorieën gedupeerden van ingrijpende gebeurtenissen. Tilburg: Intervict. van Dijk, J.J.M. (2008). Slachtoffers als zondebokken. Maklu, Appeldoorn-Antwerpen. Van Hecke, I. (2009). CAW’s, ook voor kinderen? Visiedossier. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Van Hecke, I. (2008). Ontwikkeling van groepgerichte methodieken in de hulpverlening aan ouders en kinderen in een scheidingssituatie. Projectverslag, Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk. Van Hove, E., Verstraeten, M., Souffriau, A., Roose, R., Verschelden, G. & Vettenburg, N. (2009). Evaluatieonderzoek vrijwilligerswerking bij de hulp- en dienstverlening aan slachtoffers door de centra voor algemeen welzijnswerk. Onuitgegeven onderzoeksrapport, UGent, Hogeschool Gent, VUB. Van Riet, N. en Wouters, H. (1997). Helpen = leren. Emanciperende hulpverlening als methode van het maatschappelijk werk. Assen, Van Gorcum. Vermeulen, L. (2007). Analyse basisconcept vrijwilligerswerking Slachtofferhulp. Onuitgegeven paper/unpublished. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk.
Bibliografie
Vermeulen, L. (2007b). Vrijwilligerswerk: diversiteit in drievoud. In Alert, 33, (1), 83-93. Vermeulen, L. & Rubbens, A. (2004). Vrijwilligerswerking Slachtofferhulp. Visietekst, versie maart 2004. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, niet gepubliceerde tekst. Viano, E. (1991). Victimology: a new focus of research and practice. In Victims’ Rights and legal reforms, Onati porceedings, 9, Onati, 1991. Walker, N. (1972). Sentencing in a Rational society. Penguin. Waller I. Crime Victims: doing justice to their support and protection. HEUNI paper nt. 39, Helsinki, HEUNI, 2003. Wemmers, J.M. (1996). Victims in the criminal Justice System. Amsterdam-New York, WODC-Kugler Publications. Wemmers, J.M (1999). Victims Notification and Public Support for the Criminal Justice System. In International Review of Victimology, 6 (3), pp. 167-178.
11
Winkel, F.W., Blaauw, E., Sheridan, L., Baldry, A.C. (2003). Repeat criminal victimisation and vulnerabilty for coping failure: a prospective examination of a potential risk factor. In Psychology, Crime and Law, Vol. 9, p. 87-95. Winkel, F.W. (2002). Slachtofferhulp bij hardnekkige klachten. Over visie, witte beren, sctroop en tegenpolen. Amsterdam, Vrije Universiteit (oratie). Winkel, F.W., Vrij, A. (1998). Who is in need of victim support? The issue of accountable, empirically validated selection and victim referral. In Expert evidence, nr. 6, p. 23-41. Wittebrood, K. (2009). Nooit meer dezelfde. Gevolgen van misdrijven voor slachtoffers. Den Haag, Sociaal en Cultureel Planbureau. Bibaer, C.; Jacobs, I.; Jacobs, T.; Valcke, H.; Rubbens, A. (mei 2005). Zorg voor medewerkers. Rol van organisaties in het omgaan met secundaire traumatische stress. Richtlijn voor leidinggevenden. Berchem, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk & Diensten Slachtofferhulp van de Centra voor Algemeen Welzijnswerk.
Wemmers, J.M. (2002). Restorative justice for victims of crime: a victim oriented approach to restorative justice. In International Review of Victimology, 9(1). P. 43-59. Winkel, F.W., Wohlfarth, T. & Blaauw, E. (2004). Police Referral to Victim Support. The predictive and diagnostic value of the RISK (10) screening instrument. In Crisis 2004, Volume 25 (3) p. 118-127.
71
Beleidsdocumenten en wetgeving
2001 ter uitvoering van voormeld decreet.
Arrêté de l’exécutif de la Communauté Française du 15 décembre 1989, relatif à l’agrément et à l’octroi de subventions aux services d’aide sociale aux justiciables, B.S., 9 maart 1990.
Decreet betreffende het algemeen welzijnswerk van de Vlaamse Regering van 8 mei 2009 en memorie van toelichting hierover van april 2009.
Belgisch Staatsblad (8 mei 2009). Decreet betreffende het algemeen welzijnswerk. Besluit van de Vlaamse regering (Executive) van 24 juli 1985 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van forensische welzijnszorg, B.S., 28 november 1985. College van Procureurs-generaal bij de hoven van beroep. Omzendbrief nr. 16/2012. Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en van het college van Procureurs-generaal bij de hoven van beroep betreffende het slachtofferonthaal op parketten en rechtbanken. Brussel, 12 november 2012. Commission of the European Communities, Report from the Commission on the Basis of Article 18 of The Council Framework Decision of 15 March 2001 on the standing of victims in criminal proceedings, Brussels, 2004. Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power, GA Res. 40/34 of 29 november 1985. Decreet op het algemeen welzijnswerk van de Vlaamse regering van 19 december 1997 en besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 72
Demeester, W. Vlaams minister van Financiën en Begroting, Gezondheidsinstellingen, Welzijn en Gezin (januari 1995). Nota Slachtofferbeleid. Het standpunt van de Vlaamse Regering. European Convention on the Compensation of Victims in Violent Crimes, Strasbourg, 24.XI.1983. European Council, Commitie of Minister, Recommendation n°(87)11 on victim assistance and prevention of victimisation, Septembre 17th, 1987. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (2004). Sectorprotocol voor de Autonome Centra voor Algemeen Welzijnswerk. Brussel. Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (13 november 2007). Omzendbrief betreffende de opvang van verkeersslachtoffers, de opvang van minderjarige slachtoffers en de ondersteuning van de vrijwilligerswerking bij de hulpverlening aan slachtoffers. Brussel. Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Framework Decision on the Standing of Victims in Criminal Po-
Bibliografie
11
ceedings (2001/220/HA), 15 March 2001. Ministerie van Binnenlandse Zaken (4 mei 2007). Omzendbrief GPI 58 betreffende politionele slachtofferbejegening in de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus. Recommendation (1985)11 on the Position of the Victim of Crime in the Framework of Criminal Law and Procedure, adopted on 28 June 1985. Samenwerkingsakkoord van 7 april 1998 tussen het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de Vlaamse gemeenschap m.b.t. slachtofferzorg. Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, Belgisch Staatsblad van 9 september 2001 (artikel 46). Sectordoelstellingen Ontwerpversie uitvoeringsbesluit decreet algemeen welzijnswerk 2009 - december 2012
73
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw Diksmuidelaan 36a • 2600 Berchem tel. 03 366 15 40 • fax 03 385 57 05 email:
[email protected] • www.caw.be • www.steunpunt.be