visiedossier
Steun in het traject Eerstelijnshulp bij scheiding
Steun in het traject Eerstelijnshulp bij scheiding
Inhoudstafel
1. Inleiding
6
2. Wat scheiding doet 8 Koploper in relatiebreuken?............................................................................................................................ 8 Scheiding onderzocht...................................................................................................................................... 8 Een ongelijke impact...................................................................................................................................... 9 Kinderen willen ‘meetellen’........................................................................................................................... 11 Een verhoogd armoederisico........................................................................................................................ 12 Relaties en steunbronnen.............................................................................................................................. 13 Gebruik zorg en bemiddeling........................................................................................................................ 14 3. Visie op eerstelijnshulp bij scheiding 16 Wie gebruikt CAW-aanbod?............................................................................................................................................16 Ervaren leemtes in het aanbod...................................................................................................................... 18 Doelen eerstelijnshulp................................................................................................................................... 18 Het kind centraal.......................................................................................................................................... 20 Empowerend en integraal............................................................................................................................. 22 Veelzijdig gerichte partijdigheid..................................................................................................................... 22 Preventieve interventies................................................................................................................................ 23 Een autonoom hulpaanbod........................................................................................................................... 24 4. Naar een samenhangend hulpaanbod 26 Info- en adviesverlening................................................................................................................................ 26 Trajectkeuze via onafhankelijk onthaal.......................................................................................................... 28 Een goed beslist traject................................................................................................................................. 31 Opvoedingsondersteuning............................................................................................................................ 32 Begeleiding scheidingsproces........................................................................................................................ 32 Scheidingsbemiddeling.................................................................................................................................. 33 Ouderschapsbemiddeling en -begeleiding.................................................................................................................... 34 Herstel relatie ouder en kind......................................................................................................................... 35 Ouderschapsreorganisatie............................................................................................................................. 36 In belang van de minderjarige....................................................................................................................... 37 Contactherstel in strafrechtelijke context....................................................................................................... 37 Problematische groepen................................................................................................................................................. 37 Hulpaanbod na scheiding................................................................................................................................................38 Competenties hulpverleners.......................................................................................................................... 38 5. Bibliografie
4
40
00
COLOFON Auteur: Roland Martein Eindredactie: Ludo Serrien Dank aan de CAW-medewerkers voor hun inspiratie, in het bijzonder Lieve Van den Kerchove van de bezoekruimte Half-Rond (CAW Visserij Gent). Foto’s: Brandpunt 23 / Foto’s Raar zo uit elkaar Druk: Eerste druk Ontwerp: CRM Factory, Leuven Opmaak: Secretariaat Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Volgnummer: VD/2012/01 Depotnummer: 2012/11.734/2
© 2012 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van de uitgave, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden. De foto’s zijn auteursrechtelijk beschermd. De namen van kinderen/cliënten zijn uiteraard fictief.
5
1. Inleiding
R
elatiebreuken en scheiding leiden tot verhoogde welzijnsrisico’s. Dat blijkt zowel uit onderzoeksresultaten als uit de praktijkervaringen in de CAW’s. Gebeurtenissen voor, tijdens en na een scheiding kunnen leiden tot ernstige welzijnsproblemen. De meeste mensen, partners, ex-partners en kinderen weten vrij goed deze fase in hun leven te overbruggen. Voor anderen is de scheiding of de relatiebreuk de trigger in een verhaal van meervoudige kwetsingen en soms zelfs de katalysator in een proces van sociale uitsluiting en thuisloosheid. Niet alleen de scheiding op zich is bepalend, maar vooral de (soms gewelddadige) aanloop, de wijze van ‘afhandelen’ en de nieuwe leefsituatie erna. De recente grootschalige scheidingsonderzoeken tonen één zaak duidelijk aan: wanneer alle betrokkenen greep houden op het scheidingsproces en daarin doordachte keuzes kunnen maken, lopen zij minder risico’s op blijvende kwetsingen. Mensen die beroep doen op het hulpaanbod van het Algemeen Welzijnswerk, blijken die greep op het proces (vaak al eerder) verloren te hebben. De scheiding wordt dan een belangrijke schakel in een complexe probleemsituatie of escaleert naar een aanslepende ‘vechtscheiding’. De scheidingshulpverlening staat op de eerste lijn voor een belangrijke uitdaging. Hoe meer het mensen bereikt in een complexe probleemsituatie, een geëscaleerde ‘vechtscheiding’ of een situatie van sociale uitsluiting na een scheiding, hoe sterker het de nadruk zou moeten leggen op een meer vroegtijdige interventie in het proces en
6
dan liefst voor die groepen met een verhoogde kwetsbaarheid. Interventies, die mensen ondersteunen in het maken van bewuste keuzes in een moeilijk en ingrijpend proces van verlieservaringen, botsende loyauteiten en tal van beslommeringen die het dagelijks functioneren onder druk zetten. Daarom is het van essentieel belang dat ondersteunende én vroegtijdige hulp voor mensen in een scheidingssituatie vlot beschikbaar is op de eerste lijn. Dit vraagt van de hulpaanbieders dat zij vertrekken van een samenhangende visie op hulpverlening in scheidingsprocessen. Deze visie verdraagt ook geen fragmentering van het hulpaanbod in aparte kokertjes van relatiebegeleiding, scheidingsbemiddeling, bezoekruimten, opvang en integrale begeleiding. Kwetsbare mensen voor wie de scheiding helaas de rode draad is in een moeilijk leven, verwachten dat de organisatie van het hulpaanbod bewust op deze rode draad inspeelt.
01
7
2. Wat scheiding doet
Koploper in relatiebreuken
België is in West-Europa een koploper in het aantal relatie-ontbindingen. De echtscheidingsgraad is over de laatste dertig jaar verviervoudigd en stijgt nog steeds.
België is in West-Europa een koploper in het aantal relatie-ontbindingen. De echtscheidingsgraad is over de laatste dertig jaar verviervoudigd en stijgt nog steeds (Corijn 2005). Jaarlijks worden in ons land meer dan 30.000 huwelijken ontbonden (Corijn, 2011) waarvan ruim de helft in Vlaanderen. In internationaal perspectief is het Belgische echtscheidingscijfer bij de hoogste in heel de Europese Unie. Op een halve eeuw tijd klom België van een huwelijkstrouw en echtscheidingsarm land op naar de kop van het peloton. In Vlaanderen wordt minstens een op de drie huwelijken ontbonden. In 2009 zijn er in België ongeveer 43.000 huwelijken afgesloten (Algemene Directie Statistiek en Economische informatie). Dat zijn er heel wat minder dan pakweg twintig jaar geleden (65.000). In datzelfde jaar 2009 zijn er 68.000 personen betrokken bij een samenlevingscontract. Wettelijke samenwoning is echter ruimer opgevat en kan bijvoorbeeld ook om broers en zussen gaan. Deze cijfers en ook die van het aantal feitelijk samenwonenden zijn niet meegeteld in de echtscheidingsstatistieken. Men mag dus aannemen dat het werkelijke aantal relatie-ontbindingen veel hoger is dan het aantal ontbonden huwelijken. Scheiding onderzocht
Scheiden is een ingrijpende gebeurtenis, met een blijvende impact op het leven van ouders, kinderen en familieleden. Alle betrokkenen worden geconfronteerd met situaties die niet gemakkelijk zijn. Partners worden geconfronteerd met de 8
relatiebreuk, kinderen verliezen het samenwonen met beide ouders, de situatie verandert en er ontstaat veel onzekerheid over de toekomst. Deze veranderingen kunnen een bedreiging vormen voor het welzijn van beide ex-partners en hun kinderen. Voor het eerst hebben twee grootschalige onderzoeksprojecten dit in kaart gebracht: het onderzoeksproject Scheiding in Vlaanderen (SIV)/ Relaties in Vlaanderen (RIV) en het onderzoeksproject Interdisciplinair Project voor de Optimalisatie van Scheidingstrajecten (IPOS). Het SIV-onderzoeksproject brengt de oorzaken, het verloop en de gevolgen van echtscheiding in beeld bij partners en ex-partners, gehuwd tussen 1971 en 2008. Ook een ouder van elke (ex)partner, een gezamenlijk kind en eventuele nieuwe partners werden bevraagd. Dit opzet laat toe een totaalbeeld inzake echtscheiding te schetsen en verschillende visies hierover te vergelijken. Het IPOS-onderzoek gaat dieper in op de levenskwaliteit van alle betrokkenen op materieel, fysiek, emotioneel en relationeel vlak. De mensen die bevraagd zijn werden opgepikt via de rechtbank. De centrale vraag is wat de kwaliteit van leven na de scheiding bepaalt en hoe men op het proces kan inwerken zodat het verlies aan levenskwaliteit zo klein mogelijk wordt en kinderen en ouders zo goed mogelijk door de scheiding komen. De focus ligt niet enkel op gevolgen, maar ook op processen die actief worden bij scheiding, met respect voor de zelfdeterminatie van de scheidende partners en hun kinderen. Scheiding wordt opgevat als een proces, een transitie met nadruk op de verande-
02 ringen zowel bij de kinderen en de ouders als in de gezinsrelaties. Uit het SIV-onderzoek (Mortelmans en Pasteels, 2011) blijkt dat, hoewel het proces van scheiding niet altijd gemakkelijk verloopt, de ex-partners en de kinderen vrij positief terugblikken op het jaar voor de echtscheiding, ze evalueren bijna alle levensdomeinen als verbeterd. Enkel de relatie met de ex-schoonfamilie is er voor de ex-partners op achteruitgegaan. Bij kinderen, en vooral bij meisjes, zien we dat de relaties met de vader en de ouders van de vader erop achteruitgaan, waardoor het kind de voeling met de wortels van één kant verliest. Dit wijst op een klassiek ‘rouwproces’ (Bowlby 1980): onmiddellijk na de echtscheiding voelen ex-partners en kinderen zich verdrietig en kwaad maar uiteindelijk aanvaarden ze de echtscheiding en gaan ze verder met hun eigen leven, wat zich uit in een positieve evaluatie van verschillende levensdomeinen. Toch nuanceren de SIV-onderzoekers dit positieve verhaal. Het is niet omdat ex-partners nu gemiddeld genomen positief terugblikken op hun echtscheiding dat de echtscheiding zelf probleemloos verloopt. Naast de conflictloze echtscheiding, zijn er nog steeds een redelijk aantal vechtscheidingen. Een echtscheiding die matig conflictueus was, komt veel minder voor. Verder blijkt dat het conflictgehalte van een echtscheiding niet afneemt met de opeenvolgende wetswijzigingen, zelfs niet met de wet van 2007 die net minder conflictueuze echtscheidingen beoogde. Een echtscheiding wijst op inherente bronnen van conflict zoals relationele problemen en ontrouw. Vrouwen geven vaker alcohol- en
andere verslavingsproblemen en lichamelijk geweld aan als reden van echtscheiding. Mannen vermelden meningsverschillen over de uitgaven, vrije tijd, familie en vrienden en ‘teveel bezig zijn met het werk’. Naast de inherente redenen om te scheiden, zijn de verdeling van de goederen en regelingen met betrekking tot de kinderen mogelijke bronnen van conflict. Een ongelijke impact
Sinds de jaren ’90 concluderen onderzoekers dat niet de scheiding zelf tot problemen leidt, maar wel de context waarin de scheiding en het later leven zich voltrekken. Vooral de accumulatie van verschillende kenmerken uit die context kunnen doorslaggevend zijn (Buysse en Ackaert, 2006), zoals: onstabiele of verminderde sociaal-economische status, verminderde ouderlijke aandacht, scheidingsstress, verlies van relaties met dierbaren, gebrek aan ondersteuning, opgroeien in een eenoudergezin, frequente vijandige, negatieve conflicten tussen ouders waarbij de kinderen onderwerp of betrokken of een blijvend conflict tussen ouder en kind. Het IPOS-onderzoek komt tot de vaststelling dat de gemiddelde kwaliteit van de volwassenen bij een scheiding lager is (.66) dan de ‘gouden standaard’ (.75). De levenskwaliteit blijft wel min of meer gelijk in de tijd. Verder onderzoek leverde echter twee groepen op: een ‘adaptieve’ en een ‘maladaptieve’ groep. De adaptieve groep past zich goed aan, stelt het gemiddeld goed en behoudt een goede levensstandaard. Zij hebben een levenskwaliteit die min of meer gelijk is aan de gouden standaard en 9
de levenskwaliteit stijgt in de twee jaar na scheiding. De maladaptieve groep heeft een lage levenskwaliteit (.40), ze zijn er zeer slecht aan toe en blijven gedurende de eerste twee jaar na de scheiding hangen op dit niveau en zien zelfs hun levenskwaliteit dalen. De onderzoekers schatten dat 10 à 15% behoort tot de maladaptieve groep. Dit is mogelijk een onderschatting. Zo wees de bezoekruimte Half-Rond (CAW Visserij, Gent) erop dat ouders en kinderen die in een bezoekruimte terechtkomen wellicht niet door het onderzoek bereikt werden, vermits de respondenten gerekruteerd werden via de rechtbank. Het zou kunnen dat ze niet willen meewerken, omdat ze de onderzoekers niet het vertrouwen geven om met hun kinderen te praten. Sommige die lang in begeleiding zijn laten zich vertegenwoordigen op de rechtbank door hun advocaat waardoor ze niet rechtstreeks aangesproken kunnen worden. Net deze mensen die beroep (moeten) doen op een bezoekruimte, zijn in een hoogconflictueuze scheiding verwikkeld. Zij blikken helemaal niet zo positief terug op de scheiding, ook niet na jaren. Rekening houdend met het aantal klachten over de niet-naleving van het omgangsrecht bij politie en parket, gaat het toch om een vrij grote groep mensen. De ‘adaptieve’ en de ‘maladaptieve’ groep vertonen grote verschillen op vlak van inkomen, werksituatie, al of niet een partner hebben, mate van conflict, autonomie en het traject na de scheiding. De combinatie van deze factoren vergroot de kans om terecht te komen in de maladaptieve groep. De maladaptieve groep heeft een lager inkomen 10
voor de scheiding dan mensen in de adaptieve groep. Puur materieel en economisch heeft de maladaptieve groep risico’s bij de start. Een op de drie van hen hebben geen inkomen uit werk. 44% van de mensen uit de adaptieve groep heeft al een nieuwe partner op het moment van de scheiding, na twee jaar is het al 66%. In de maladaptieve groep heeft slechts 26% een nieuwe partner. Het inkomen, zowel uit werk als via een nieuwe partner, verschilt gevoelig voor beide groepen. De IPOSonderzoekers peilden ook naar de mate van autonomie: zelf beslissingen kunnen nemen, in staat zijn om weerstand te bieden tegen sociale druk inzake gedachten en gedragingen, het eigen gedrag zelf kunnen reguleren en zichzelf kunnen evalueren vanuit persoonlijke standaarden. Mensen uit de adaptieve groep hebben duidelijk een hoger gevoel van autonomie dan mensen uit de maladaptieve groep. De adaptieve groep had voor de scheiding ook minder conflicten dan mensen uit de maladaptieve groep. Het geslacht en de mate van opoffering hebben een effect op de levenskwaliteit, maar vooral omdat ze samenhangen met de grootte van het inkomen. Zo offeren vrouwen zich vaker op in een relatie en hebben ze een lager inkomen waardoor hun levenskwaliteit daalt. Niet het vrouw zijn op zich doet er toe maar wel het lager inkomen. Inkomen en conflict zijn de factoren die de kans vergroten om in de maladaptieve groep te komen. Een laag inkomen is evident een voorspeller van een lage levenskwaliteit, maar het is ook een voorspeller van de keuze voor een EOO-traject (‘echtscheiding onherstelbare ont-
Wat scheiding doet
wrichting’) dat op zijn beurt weer een negatieve invloed heeft op het welzijn. Kinderen willen ‘meetellen’
Aanhoudende conflicten leiden tot breuken tussen die mensen waar men het meest van houdt en waarvan men afhankelijk is. Jongvolwassenen die een scheiding van hun ouders meemaakten, gaan veel diffusere onzekere relaties aan (Lampo 2011) en scheiden ook zelf vlugger (Martin, 2004). Kinderen kunnen het gevoel hebben dat de scheiding iets is wat hen ‘overkomt’ en zeker wanneer ze niet betrokken worden en niet gehoord worden in wat ze nodig hebben, lopen ze een groter risico op problemen. Naargelang de leeftijd en de ontwikkelingsfase
02
van het kind kunnen zich andere problemen manifesteren: angsten, somatische problemen zoals buiken hoofdpijn. Ze kunnen gekneld geraken tussen hun ouders en verdrietig zijn. Bij oudere kinderen kunnen de studieprestaties eronder leiden en er kunnen concentratieproblemen optreden (Lampo 2011). Deze klachten zijn niet per definitie symptomen van een problematische scheiding en zijn niet altijd onrustwekkend. Het is vooral van belang om verschillende levensdomeinen te toetsen - gedrag, thuis, school, vriendjes,… - maar ook oog te hebben voor kinderen die zich ‘perfect’ gedragen. De SIV-onderzoekers ontdekten in het algemeen een verband tussen scheiding en de onderwijsuitkomsten van de betrokken kinderen (Le Roy, Vanassche,
11
Uit het SIV-onderzoek blijkt dat vrouwen na een echtscheiding meer transities maken en de meeste financiële gevolgen ondervinden.
Sodermans, Matthijs, 2011). Kinderen van gescheiden ouders moeten vaker een jaartje overdoen, beginnen hun middelbaar onderwijs iets vaker in ‘lagere’ onderwijsvormen (vooral jongens) en studeren bijgevolg ook af in ‘lagere’ onderwijsvormen dan hun leeftijdsgenoten uit intacte gezinnen. De ouderlijke scheiding blijkt wel weinig of geen invloed te hebben op de mate waarin kinderen zich (on)gelukkig voelen op school. Ook het gezinstype na de scheiding heeft invloed: jongens in eenoudergezinnen doen het over het algemeen slechter dan jongens in nieuw samengestelde gezinnen. De IPOS-onderzoekers stelden vast dat kinderen van scheidende ouders vrij goed scoren op het vlak van levenskwaliteit, maar zoals we reeds eerder opmerkten hebben kinderen in een hoog-conflictueuze scheiding wellicht niet deelgenomen aan het onderzoek. Belangrijker is de vaststelling dat niet zozeer de scheiding op zich voor kinderen lastig is, maar vooral de aanslepende conflicten tussen hun ouders. Wat zelfs in deze situatie de levenskwaliteit van kinderen positief beïnvloedt, is of ze al dan niet het gevoel hebben ‘ertoe te doen’ (‘mattering’). ‘Ertoe doen’ gaat om meetellen, prioriteit krijgen (ook op de stiefouder), nabijheid zoeken, belangrijk zijn, liefde krijgen en aandacht. Zelfs wanneer ouders ernstige conflicten hebben, kunnen ze het effect ervan op hun kinderen temperen, als ze hen het gevoel geven dat ze voor hen belangrijk zijn, wat ook de verblijfsregeling is die uit de bus komt. Het gevoel ertoe te doen kunnen ze bekomen door zorg, aandacht en tijd van de (stief)ouders. Kinderen willen op veel manieren betrokken
12
worden. Ze willen geïnformeerd en beluisterd worden, maar niet zozeer beslissen. Om scheidingstrajecten te optimaliseren, kunnen deskundigen ouders aanmoedigen om te kijken door de ogen van hun kinderen en de kinderen aanmoedigen het gevoel te geven dat ze ertoe doen via aandacht, zorg en tijd. Als men kinderen rechtstreeks wil of moet betrekken, moet dat bewust, doordacht en onderbouwd zijn. Een verhoogd armoederisico
Het SIV-onderzoek toont aan dat lager opgeleiden een hogere kans hebben om uit de echt te scheiden. De nieuwe ontwikkelingen in samenlevingsvormen (echtscheiding, hertrouw, post-maritaal samenwonen, stiefouderrelaties,…) kunnen een motor zijn van nieuwe sociale ongelijkheid. Een scheidingsproces kan bovendien veel geld kosten. Procedures kunnen lang aanslepen en de kosten van de advocaat lopen op. Na de scheiding moeten het huis en de goederen verdeeld worden en de ex-partners moeten zelf op zoek naar een nieuwe woning en eventueel een nieuwe job. De maandelijkse kosten moeten nu alleen gedragen worden. Sommigen hebben recht op onderhoudsgeld, anderen moeten onderhoudsgeld betalen. Het gevolg is dat heel wat gezinnen na scheiding met een armoederisico kampen. Dit risico is vooral groot bij gescheiden moeders met kinderen. Dit blijkt onder meer uit de studie van de Gezinsbond over de financiële gevolgen van scheiding (Gezinsbond, 2011). Maar ook een studie van ‘sociale biografieën’ van thuislozen bracht aan het licht dat de breuken in de partnerrelatie vaak katalysator zijn in een proces van
Wat scheiding doet
‘ontankering’, bestaanszonzekerheid en sociale uitsluiting (Van Regenmortel 2006). Uit het SIV-onderzoek blijkt dat vrouwen na een echtscheiding meer transities maken en de meeste financiële gevolgen ondervinden. Om rond te komen gaan ze vaak hun arbeidsuren vermeerderen, ondanks het feit dat zij daarnaast ook voor de kinderen en het huishouden moeten zorgen. Mannen daarentegen hebben meestal voltijds gewerkt tijdens het huwelijk en voor hen is het makkelijker om deze carrière verder te zetten. Vrouwen die na een scheiding een nieuwe partner vinden ondervinden minder financiële nadelen, omdat het mannelijk kostwinnersmodel hersteld wordt. De financiële nood wordt hier opgelost door de nieuwe gezinssituatie, wat beter blijkt te werken dan zich proberen aan te passen aan de arbeidsmarkt. Relaties en steunbronnen
Uit het SIV-onderzoek over echtscheiding en sociale relaties (Jappens, Wijckmans, Van Bavel, 2011) blijken verschillen in sociale relaties van mannen en vrouwen en ook van gehuwde en gescheiden respondenten met en zonder nieuwe partner. Vrouwen hebben over het algemeen frequenter contact met hun familie dan mannen. Mannen hebben meer contact met vrienden en collega’s. Dit is het meest uitgesproken bij gescheiden respondenten zonder partner. Een belangrijke familierelatie is die met ouders. Bijna een tiende van de gescheiden mannen zonder partner woont samen met één of beide ouders. Alleenstaande gescheiden mannen hebben hoe
02
dan ook frequenter contact met de ouders dan gehuwde mannen. Gescheiden vrouwen zeggen wel minder vaak een goede relatie te hebben met hun vader en moeder. Een meerderheid van de gescheiden partners heeft nog contact met zijn of haar ex-echtgeno(o)te, vooral wanneer ze samen kinderen hebben. Voor velen gaat het niet om frequente contacten, noch om contacten in een goede verstandhouding. Het contact met ex-schoonouders gaat vaker verloren. Zij die een nieuwe partner hebben, krijgen een ‘nieuwe schoonfamilie’, maar het contact met die nieuwe schoonfamilie lijkt minder vanzelfsprekend dan contacten met schoonfamilie in een eerste huwelijk. De dagelijkse sociale omgeving van gescheiden mannen en vrouwen verschilt dus van die van gehuwden en de aanwezigheid van een nieuwe partner speelt hierin een grote rol. Gescheiden mannen en vrouwen zonder partner voelen zich duidelijk eenzamer. Gevoelens van eenzaamheid kunnen op hun beurt een invloed hebben op de levenskwaliteit en de gezondheid. De echtgenote of partner is voor mensen in een nieuwe samenwoonrelatie de belangrijkste bron van steun. Voor de gescheiden mannen en vrouwen die niet samenwonen met een partner wordt die rol opgenomen door vrienden. Andere belangrijke mensen met wie steun uitgewisseld wordt zijn de ouders en kind(eren) van de gescheidenen. De meeste personen zijn tevreden met de steun die ze ontvangen. Financiële steun loopt doorgaans van de oudere generatie naar de jongere. Bij de mensen die beroep doen op het aanbod van de bezoekruimte zien we vaak een totale afwezigheid van steunbronnen in hun netwerk of 13
zelfs een conflictverhogend effect van personen uit de omgeving.
Een regeling wordt positief beleefd indien die als fair wordt gezien, op maat, duidelijk en volledig.
Hoewel kinderopvang voor eenoudergezinnen een erg belangrijke rol kan spelen in de evenwichtsoefening tussen werk, gezin en vrije tijd, maken alleenstaande ouders minder gebruik van kinderopvang dan koppels, ook wanneer rekening gehouden wordt met het al dan niet hebben van een betaalde job (Jappens, Wijckmans & Van Bavel, 2011) . Dit is niet alleen het geval voor betaalde kinderopvang. Alleenstaande gescheiden ouders, voornamelijk moeders, kunnen bij de opvang van de kinderen ook minder rekenen op hulp van familie. Veel grootouders krijgen op een dag te horen dat hun kind gaat scheiden. Ze worden meegesleurd in een beslissing die niet de hunne is en staan daar ook met al hun verdriet en hun kwaadheid, hun ontreddering. Grootouders kunnen volgens VZW Jeugd en Seksualiteit ‘eilandjes van rust’ zijn voor hun kleinkinderen, in wiens leven ineens veel verandert. Grootouders kunnen steunfiguren zijn, maar dat lukt alleen als ze geen partij kiezen. Gebruik zorg en bemiddeling
De onderzoekers van het SIV (Colman, Symoens &Bracke, 2011) stellen vast dat een betekenisvol percentage van de alleenstaande gescheiden individuen gedurende de twaalf maanden voorafgaand aan het interview beroep heeft gedaan op de geestelijke gezondheidszorg of een psychiater voor sociale, emotionele of familiale problemen. Dit suggereert dat een deel van hen te maken heeft met ernstige psy14
chische problemen. Personen met grotere financiële problemen nemen vaker contact op met professionele hulpverleners. Maar, een aanzienlijk deel van de respondenten die alleenstaand en gescheiden zijn, geeft aan dat ze geen professionele hulp hebben gezocht omdat ze zich zorgen maken over de kostprijs. Ook de kinderen van gescheiden ouders blijken een hoger zorggebruik te hebben dan kinderen wiens ouders nog steeds gehuwd zijn. Ze maken vaker gebruik van het JAC (Jongerenadviescentrum), het CLB en de kinder- en jongerentelefoon. Bovendien doen ze vaker beroep op professionele hulpverlening omwille van sociale of emotionele problemen. Dit geldt in het bijzonder voor de huisarts, die een belangrijk aanspreekpunt is voor zowel kinderen als ex-partners uit gebroken gezinnen, maar ook voor de psycholoog en de psychiater. Een groter aantal (ex)partners uit de adaptieve groep in het IPOS-onderzoek is via bemiddeling tot een regeling gekomen dan (ex)partners uit de maladaptieve groep. Mensen komen dan vaak voor een aantal sessies in bemiddeling, waarna ze alles verder zelf regelen. Daardoor is het percentage beroep op bemiddeling in het onderzoek wellicht onderschat. 30% van de mensen deed helemaal geen beroep op hulp. Ze zijn soms wel vaker naar een notaris gegaan, maar ze hebben het gevoel de bemiddeling alleen gedaan te hebben. Bemiddeling blijkt een gecombineerd effect te hebben: 1) het verhoogt de levenskwaliteit 2) het effect van het conflict op de levenskwaliteit wordt getemperd.
Wat scheiding doet
Belangrijk is de mate waarin de scheidingsbemiddelaar overkomt als empathisch, aanvaardend, authentiek en onpartijdig. Ook de werkwijze van de bemiddelaar is van belang: werkt hij rond die dingen die mensen belangrijk vinden, is hij informerend (eerder dan adviserend) en processtructurerend waarbij hij het proces goed onder controle houdt. De emoties die mensen voelen, hebben een rechtstreeks effect op de levenskwaliteit en de manier waarop mensen onderhandelen. Hoe meer schuldgevoel, hoe meer er de neiging is om toe te geven, hoe meer wraakgevoelens er zijn hoe meer er de neiging is om te forceren. In beide gevallen komt men tot onevenwichtige onderhandelingen. Hoe schuldiger men zich voelt, hoe groter de kans om in de maladaptieve groep terecht te komen. Een regeling wordt positief beleefd indien die als fair wordt gezien, op maat, duidelijk en volledig. Mensen uit de adaptieve groep beleven hun regeling positiever dan mensen uit de maladaptieve groep.
02
tevredenheid met de regeling daalt over de tijd. Er moet aandacht zijn voor afzwakking van de beleving bij oudere mensen, mensen met lagere werkstatus en mensen die de scheiding zelf initieerden.
Mensen die in bemiddeling zijn gegaan hebben een positievere beleving van een overeenkomst. Faciliterend werken met een werkwijze die ‘bemiddelingsminded’ is, correleert sterk met een goed beleefde regeling, ongeacht het type deskundige die bemiddelt. In het begin van een scheiding zijn de overeenkomsten die gemaakt worden via bemiddeling of via een rechter op korte termijn niet zo verschillend. Mensen die in bemiddeling kwamen, beschikken wel over betere modellen om met elkaar om te gaan op langere termijn. Ze kunnen flexibeler omgaan met de dingen en kunnen beter afspraken maken. De 15
3. Visie op eerstelijnshulp
De CAW’s bereiken met hun specifiek scheidingsaanbod doorgaans een hogere socio-economische bevolkingslaag, dan in hun ander aanbod.
De socio-economische status van mensen in een scheidingssituatie kan zeer plots wijzigen.
O
m een visie te ontwikkelen op eerstelijnshulp bij scheiding, gingen we dieper in op de werking van 4 CAW’s (CAW Delta, CAW Sonar, CAW De Kempen, CAW Mozaïek), die de keuze maakten om lokaal een geïntegreerd aanbod te ontwikkelen rond scheiding. Na visieontwikkeling, ontwikkelden deze CAW’s een actieplan dat ze nu verder implementeren. Voor deze visietekst baseerden we ons in ruime mate op hun analyse van het huidig en het wenselijk aanbod. We maakten ook dankbaar gebruik van een uitgebreide reflectie van de medewerkers van de Gentse bezoekruimte Half-Rond (CAW Visserij). Deze inzichten zijn nuttig voor CAW’s en andere eerstelijnsdiensten. Wie gebruikt CAW-aanbod?
Scheiding is een veel voorkomend thema in de hulpvragen of in de kenmerken van de cliënten van het CAW. We kunnen daar iets over zeggen op basis van de gegevens uit de cliëntregistratie (2010), maar dit dekt wellicht niet de gehele realiteit. Die cliëntregistratie geeft bijvoorbeeld geen kijk op de levensgeschiedenis van actuele cliënten en de impact van vroegere relatie- of gezinsbreuken op de actuele leefen probleemsituatie van mensen. Zo weten we dat dergelijke breuken heel vaak aan de basis liggen van thuisloosheid, maar de cliëntregistratie brengt dat niet in kaart. Wat we wel uit de cliëntregistratie kunnen afleiden is dat ‘scheiding’ in het CAW-onthaal 10.170 keer werd aangeduid als aanmeldingsprobleem voor 7.718 cliënten of 7% van het
16
totaal aantal cliënten op onthaal. In 60% gaat het over ‘relatieproblemen’, zoals ‘relatiebeëindiging’ (27%). In 40% gaat over vragen naar juridische bijstand: gezag- en omgangsrecht (12%), echtscheiding (8%) en ‘verblijfsregeling kinderen’ (7%). De geboden begeleiding is in de cliëntregistratie uitgedrukt in ‘typemodules’. De specifieke typemodules ‘begeleiding van een scheidingsproces’, ‘scheidingsbemiddeling’ of ‘bezoekruimte’ werden 4.897 keer aangeboden, op een totaal van 40.648. Daarnaast is ‘scheiding’ in 2.094 andere modules als problematiek aangeduid. Grosso modo kunnen we stellen dat de scheidingsproblematiek in bijna 1 op 5 van de begeleidingen voorkomt. In de typemodule ‘begeleiding scheidingsproces’ is het aandeel van vrouwen opvallend hoger (70%) dan in andere modules. Wellicht zijn vrouwen vaker initiatiefnemer om hulp te zoeken in een scheidingssituatie. Kinderen en jongeren zijn in de specifieke typemodules goed voor een kwart van het cliënteel, zij het met grote verschillen tussen de typemodules. Het aandeel inderen en jongeren is in scheidingsbemiddeling slechts 0,2% en bij ouderschapsbemiddeling 1,9%. In de bezoekruimteis is dit 40%, wat logisch is. Mensen die beroep doen op het specifieke begeleidingsaanbod rond scheiding, leven in verschillende gezinssituaties. In de bezoekruimten (gerechtelijke context) is er een groot aandeel alleenwonenden (23,6%). Voor een ‘begeleiding scheidingsproces’ en ‘ouderschapsbemiddeling, gaat het in respec-
bij scheiding tievelijk 34,6% en 36,9% van de cliënten om éénoudergezinnen. Bij ‘scheidingsbemiddeling’ en ‘bezoekruimte (vrijwillige context)’ gaat het in respectievelijk 43,5% en 29,3% van de cliënten om partners met kinderen. In het specifieke begeleidingsaanbod zijn er opvallend grote verschillen in het socio-economisch profiel van de bereikte mensen. Zo hebben de mensen die beroep doen op het specifieke scheidingsaanbod in 77% van de gevallen een inkomen uit arbeid, terwijl het sectorgemiddelde voor alle vormen van hulpverlening 39,9% is. Slechts 17% heeft een inkomen uit sociale zekerheid, tegenover een sectorgemiddelde van 34,6%. Het overgrote deel (87%) van de mensen die beroep doen op het specifieke scheidingsaanbod heeft een inkomen dat hoger is dan het leefloon. Een andere indicatie voor de bestaans(on)zekerheid is de woonsituatie. Het overgrote deel (84%) heeft een ‘eigen woning’. In het specifieke scheidingsaanbod treffen we meer mensen met een eigendomswoning (40%, tgo. 25% als sectorgemiddelde), ongeveer evenveel private huurders als in het sectorgemiddelde (49%), maar beduidend minder sociale huurders (10% tgo. 25%). De CAW’s bereiken met hun specifiek scheidingsaanbod doorgaans een hogere socio-economische bevolkingslaag, dan in hun ander aanbod. Deze socio-economische kenmerken (inkomen, woonsituatie en scholing) van het cliënteel dat beroep doet op het specifieke scheidingsaanbod, kunnen sterk bepaald worden door de fase waarin iemand zich in het scheidingsproces bevindt.
03
De socio-economische status van mensen in een scheidingssituatie kan immers zeer plots wijzigen. Tesnlotte blijken er ook grote verschillen in de duur en de intensiteit van de specifieke begeleidingen. Zowel qua duur als intensiteit (aantal contacten) scoren de bezoekruimten veel hoger dan de andere modules. Een begeleiding in de bezoekruimte kan 1 tot 2 jaar duren, tgo. maximaal 9 maanden in de andere modules. Ook de frequentie ligt beduidend hoger: tussen de 11 en de 20 contacten voor een kwart van de cliënten, tgo. tussen de 1 en de 5 contacten voor 50% van de cliënten in de andere modules. Daar tegenover staat dat de hulpverlening in de bezoekruimte en bij ouderschapsbemiddeling, iets vaker door de cliënt zelf afgebroken dan bij andere modules (22 tgo. 18%). Deze cijfers uit de cliëntregistratie geven een duidelijke indicatie: 1) de scheidingsproblematiek is prominent aanwezig in de hulpvragen en het CAW beantwoordt dit met een gedifferentieerd aanbod, 2) het cliëntprofiel verschilt sterk naargelang het gebruikte aanbod, en 3) over het algemeen wordt de meest kwetsbare groep te weinig bereikt. Deze laatste vaststelling vraagt verder onderzoek en debat. Gaat het inderdaad over de zgn. ‘maladaptieve’ groep die volgens het IPOS-onderzoek weinig controle heeft over het scheidingstraject? In welke fase van het scheidingsproces doen zij al dan niet beroep op professionele hulp? En welke invloed heeft het scheidingsproces op hun kwetsbare levenssituatie?
17
Ervaren leemtes in het aanbod
Er worden vragen gesteld bij het proces van vraagverduidelijking in scheidingssituaties in het algemeen onthaal. Meer bepaald de vraag of er voldoende specifieke competenties aanwezig zijn om scheidings- en ouderschapsbemiddeling op te starten of een begeleiding tot herstel van een betekenisvolle, betrouwbare relatie tussen ouders en kinderen (aanbod bezoekruimte). Men ervaart heel wat tekorten in het begeleidingsaanbod. Er is vrijwel geen begeleidingsaanbod beschikbaar voor kinderen in een scheidingssituatie. Allochtonen worden voor scheidingsvragen amper bereikt en er is een tekort aan visie, kennis en methodes om te werken met culturele verschillen. Er is te weinig ouderschapsbegeleiding beschikbaar, waarbij het de bedoeling is om ouders die gescheiden zijn of aan het scheiden zijn te helpen in het omgaan met hun kinderen. En er is weinig aanbod voor het werken met nieuw samengestelde gezinnen. Er is geen aanbod voor nazorg aan ouders en het aanbod voor de aanpak van complexe scheidingssituaties is onvoldoende uitgebouwd. Over het algemeen stelt men vast dat m.b.t. scheiding de meest kwetsbaren niet of onvoldoende bereikt worden. Dit blijkt ook uit de sectorale registratiegegevens (zie boven). Vroeghulp en initiatieven gericht op algemene preventie zijn – op enkele uitzonderingen na – zwak uitgebouwd. De CAW’s zoeken tenslotte naar een heldere positionering van de werking van de bezoekruimten in het globale
18
hulpaanbod voor mensen in een scheidingssituatie. Doelen eerstelijnshulp
Eerstelijnshulp in scheidingssituaties moet in de eerste plaats gericht zijn op het mobiliseren van de krachten van mensen om met gezinsbreuken om te gaan, waardoor ze in staat zijn om in de familiale context en met relevante derden verbindingen te behouden of aan te gaan. De hulpverlening is erop gericht de welzijnsbedreigende effecten van de scheiding zo klein mogelijk en de welzijnskansen zo groot mogelijk te maken. Eerstelijnshulp in scheidingssituaties zet de volgende doelstellingen voorop: 1. De ex-partners kiezen samen een weloverwogen traject op basis van een gedeeld inzicht in de voor hen relevante aspecten van de scheiding en zijn daarin gesteund door een degelijke informatie- en adviesverschaffing. 2. De partnerrelatie wordt constructief beëindigd met bijzondere aandacht voor de kwaliteit van de relatie met de kinderen. 3. De ex-partners bereiken een overeenkomst over familiezaken (o.m. over het gezag, verblijf en/of kosten voor kinderen) en kunnen daarvoor beroep doen op scheidings- en ouderschapsbemiddeling. Alle betrokkenen kunnen in dialoog de consequenties inschatten wat eventueel door een rechter is opgelegd. 4. De kinderen en jongeren voelen zich betrokken bij het scheidingsproces, omdat naar hen
Visie op eerstelijnshulp bij scheiding
5.
6.
7. 8.
03
geluisterd wordt en omdat zij ook op hun maat informatie en advies kunnen krijgen. Men kan beter tegemoet komen aan de vragen en noden van de kinderen, omdat de rol van ‘ouder’ en ‘ex-partner’ duidelijk ontkoppeld zijn en de ouderrol is versterkt. De gezonde ontwikkelingskansen van de kinderen worden gevrijwaard, omdat er veel aandacht besteed wordt aan de relatie tussen de ouders en de kinderen en aan de uitwisseling tussen de ouders over dagelijkse opvoedingsvragen. Ernstige opvoedings- en gedragsproblemen worden zoveel als mogelijk voorkomen. Er is, indien nodig, een herstel van een betekenisvolle, betrouwbare relatie tussen ouder en kind. Wanneer dit herstel ‘op dit moment, in deze context voor dit kind en deze ouders’ niet haalbaar is, hebben zij op een respectvolle wijze afscheid kunnen nemen, met openingen om later alsnog het contact te herstellen.
De eerstelijnshulp aan mensen die betrokken zijn in een scheidingssituatie vertrekt van de volgende waarden: het kind staat centraal; de benadering is empowerend en integraal en de hulpverlener hanteert een veelzijdig gerichte partijdigheid. Het hulpaanbod is autonoom en preventief werken staat centraal. We werken hierna deze uitgangspunten verder uit. Voor een goed begrip, moeten ze in elk geval samen gelezen worden. Zo sluit het centraal stellen van het kind niet uit dat de welzijnsbevordering van alle betrokkenen de zorg is. 19
Het kind centraal
In geval van (een vermoeden van) geweld zal het kind beveiligd moeten worden. Dit impliceert dat hulpverleners het kind apart moeten kunnen zien.
Wanneer er kinderen betrokken zijn in een scheiding, staan hun belangen centraal in de hulpverlening. Het Verdrag inzake de rechten van het kind en het decreet rechtspositie van de minderjarige in de Integrale Jeugdhulp zijn hiervoor de basis. In elke situatie zal moeten worden afgewogen wat dit betekent. Aansluitend bij het IPOS-onderzoek gaan we ervan uit dat kinderen actief betrokken zijn bij de scheiding en daarbij hun eigen gevoelens en gedachten hebben. Kinderen doen iets met die scheiding. Als men aan hen vraagt wat dit voor hen betekent en wat dit met hen doet, dan krijgt men een arsenaal van dingen te horen. Ze kunnen wel degelijk zeggen dat scheiding erg is voor hen maar omwille van een aantal redenen is het voor hen meer verteerbaar. Kinderen worden niet beschouwd als passieve slachtoffers. Ze zijn betekenisverleners. Kinderen willen op veel manieren betrokken worden. Zo willen ze geïnformeerd en beluisterd worden, maar niet zozeer beslissen. In het kader van een scheiding kan de toestand van het kind gezien worden als een graadmeter voor de ernst van de gezinsproblemen. Als het kind goed functioneert in gesprekken en functioneert op het eigen ontwikkelingsniveau, dan kan dit een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met milde gezinsproblemen. Indien er geen echte symptomen zichtbaar zijn bij het kind is dit een goed teken en kunnen we geruster zijn voor het kind. Toch is dit niet altijd goed in te schatten, want een kind dat zich ‘lastig’ gedraagt kan het minder moeilijk hebben
20
met de scheiding, dan een kind dat voor zichzelf de lat zo hoog legt dat er ‘uitputting’ dreigt. Om zicht te hebben op de mate waarin het kind de situatie ‘internaliseert’, is het nodig om vanuit de hulpverlening een vertrouwensreltie te kunnen aangaan (Half-Rond, 2011). Wanneer kinderen zichtbaar dysfunctioneren of niet het gevoel hebben ‘ertoe te doen’ voor de (stief) ouders, moeten we blijven zoeken tot wanneer we vinden hoe het kind geholpen kan worden. In geval van (een vermoeden van) geweld zal het kind beveiligd moeten worden (Lampo, 2011). Dit impliceert dat hulpverleners het kind apart moeten kunnen zien. Ouders worden tijdens een scheiding soms zo overspoeld door wat er allemaal gebeurt dat ze soms minder betrokken kunnen zijn bij hun kinderen. De hulpverlener heeft een belangrijke taak bij het ondersteunen van de ouders. Pas wanneer zij voldoende ondersteund zijn, kunnen de kinderen opnieuw in hun vizier komen (Maes, 2011). De hulpverlener heeft een belangrijke taak bij het in kaart brengen en bespreekbaar maken van de omgevingsfactoren die mee bepalend zijn voor conflicten. Vrienden of advocaten kunnen nl. het individueel belang van één van de ouders vooropstellen. Ook in die situaties blijft de hulpverlener oog hebben voor de belangen van het kind. De hulpverlening kan erover waken dat ouders, ondanks hun onderlinge moeilijkheden, toch aandacht blijven hebben voor hun kinderen en hun leefwereld. Omdat de ouders in deze periode soms zwaar belast zijn,
Visie op eerstelijnshulp bij scheiding
is het belangrijk dat ze de zorg voor hun kinderen toch kunnen blijven opnemen. De hulpverlening kan daarin heel ondersteunend zijn door bijvoorbeeld ouders informatie en handvatten aan te reiken over hoe ze de nakende scheiding kunnen bespreken met hun kinderen. Dit kan door actief te exploreren wat de scheiding betekent voor alle betrokkenen. Indien een ouder de zorg voor het kind niet kan opnemen is het goed om samen in het familiaal of sociaal netwerk te zoeken naar steunfiguren, die de zorg voor de kinderen tijdelijk mee kunnen opnemen.
03
Het is ook belangrijk om informatie over de ontwikkeling van kinderen aan te bieden. Het is goed dat ouders de geruststelling krijgen dat het normaal is dat hun kinderen het tijdelijk lastig hebben en klachten vertonen, maar toch ook aangesproken worden wanneer de reacties van hun kinderen zorgwekkend zijn. De ervaring leert dat dit voor ouders vaak moeilijk is, omdat ze vooral bezig zijn met hun eigen verdriet en falen (Half-Rond, 2011).
21
Empowerend en integraal
Empowerment betekent “gebruik maken en ontwikkelen van capaciteiten om in economisch, sociaal en politiek opzicht actief mee gestalte te geven aan zijn eigen leven en dat van de gemeenschap waarvan men deel uitmaakt”. De empowermentbenadering vertrekt vanuit de krachten van mensen. Om de leefsituatie van mensen te verbeteren gaat men op zoek naar het positieve, naar de steunbronnen die zowel in de mens maar ook in de omgeving aanwezig zijn. Men wil dat het individu meer greep krijgt op de situatie om zelf beslissingen te kunnen nemen. Mensen moeten de kans krijgen om een nieuwe leefsituatie uit te bouwen onder een vorm die ze zelf willen. De hulpverlening wil ertoe bijdragen dat mensen zelf hun keuzes kunnen maken. De hulpverlening zal gebruik maken van de mensen hun capaciteiten en andere hulpbronnen. De hulpverlening zal mensen ook aanspreken op hun positieve intenties. Toegepast op scheidingssituaties betekent dit o.m. dat gescheiden partners in hun sociale omgeving nieuwe mensen kunnen aanspreken voor steun. Daarbij kunnen ze bijvoorbeeld beroep doen op familie of vrienden. Aandacht voor een goede ondersteuning van familie kan leiden tot een beter proces. De Eigen Kracht Conferentie zou daarvoor een mooie methodiek kunnen zijn. Het begrip ‘integrale benadering’ heeft meerdere betekenissen. Een eerste betekenis is oog hebben voor de verschillende levensdomeinen waarop de scheiding een impact heeft: het materiële, het administratieve, het relationele, het psychoso22
ciale, het existentiële en de gezondheid. Zo is er aandacht voor de verwerking van scheiding, de twijfels, de opvoeding van kinderen, het wonen, het werk, de financies en het sociale netwerk. Een tweede betekenis is het kaderen van het onthaal en de begeleiding binnen het hele proces voor, tijdens en na de scheiding. Geen enkel aanbod kan een eindpunt zijn. Ze situeren zich als het ware op een aanbodwaaier. Een derde betekenis is de onderscheiden werkvormen als geheel laten samenwerken en op elkaar afstemmen. Samen met de cliënt zoekt het CAW naar een adequaat antwoord uit de veelheid van het aanbod rond scheiding. Met een ruim en geïntegreerd aanbod kunnen de CAW’s beter aansluiten bij de werkelijke noden en behoeften van de hulpvrager. De hulpverleners en de, in de eerste plaats, onthaalmedewerkers worden aangemoedigd om te kijken vanuit de opportuniteiten die dit palet aan hulpverleningsvormen biedt. Hierdoor kunnen mogelijk meerdere hulpverleningsdoelstellingen gerealiseerd worden. Indien noodzakelijk wordt verwezen naar een extern aanbod. De vraag van de cliënt staat hierbij centraal: de hulpverlener vertrekt vanuit de vraag van de cliënt en niet van het aanbod dat in zijn voorziening terug te vinden is. Er wordt maximaal rekening gehouden met de vragen en noden, de mogelijkheden en beperkingen en de bereidwilligheid van de cliënt. Het ruime aanbod vergroot de kans op een passende begeleiding. Veelzijdig gerichte partijdigheid
De contextuele therapie vertrekt van een houding van gelijktijdige
Visie op eerstelijnshulp bij scheiding
partijdigheid ten opzichte van alle betrokkenen. Aan de eenzijdige zienswijzen van individuele familieleden wordt een passende partijdigheid geboden, een veelzijdig gerichte partijdigheid. Elke betrokkene heeft een gerechtigde aanspraak op therapeutische aandacht, die hem zal helpen om zijn zienswijze te uiten. Veelzijdig gerichte partijdigheid is een houding die voorkomt dat hulpverleners zich via tegen-overdracht eenzijdig aangetrokken voelen tot één persoon. Ook behoedt de veelzijdig gerichte partijdigheid hulpverleners ervoor, dat zij als een soort scheidsrechter worden vermalen tussen de conflicterende doelen en aspiraties van elkaar bestrijdende familieleden. De hulpverlener spreekt een denkbeeldig familietribunaal aan, dat alle familieleden impliciet verantwoordelijk stelt. In plaats van een oordeel uit te spreken over de familieleden, roept de hulpverlener hun daadwerkelijke zorg op voor ieders zienswijze op basis van billijkheid. Methodologisch kiest de hulpverlener om te wisselen tussen de ene en de andere partij. Ook als slechts één persoon zich aanmeldt worden alle betrokken partijen aanwezig gesteld. Dit betekent dat de hulpverlener de vrijheid heeft om zich aanspreekbaar op te stellen voor alle betrokkenen. De hulpverlener probeert met iedereen mee te voelen en iedereen krediet te geven op grond van iets dat werkelijk krediet waard is. Als de hulpverlener iemand geen krediet kan geven voor zijn of haar houding in een actueel gebeuren - bijvoorbeeld het gewelddadig optreden in de relatie - dan kan hij op zijn minst iemand krediet geven op
03
grond van slachtofferschap in eigen jeugd. In de praktijk wordt ‘veelzijdige gerichte partijdigheid’ of ‘wisselende actieve betrokkenheid’ gebruikt om zowel de basishouding van de hulpverlener als een methode of techniek aan te duiden. De grondhouding is dat men als hulpverlener betrokken is op elk van de betrokkenen zelfs al zijn die op dit moment fysiek niet in het CAW aanwezig (Maes, 2011). Er wordt naar de visie en belangen van iedereen geluisterd, terwijl het geheel in het oog gehouden wordt. Het gaat om het invoelen in de context van de cliënten, zonder dat men het er mee eens moet zijn. Het is een wisselende betrokkenheid op iedereen, waarbij men steeds de wisselwerking en het geheel in het oog houdt. De cliënt maakt deel uit van een systeem, is deel van de conflictsituatie, net als ook de hulpverlener deel wordt van het systeem door de hulpverlening aan te gaan (HalfRond, 2011). De hulpverlener kiest geen partij, maar dat sluit zeker niet uit dat hij mensen confronteert bijvoorbeeld met de ouderlijke verantwoordelijkheid tegenover kinderen. Preventieve interventies
Wanneer mensen aankloppen bij de hulpverlening is er meestal al een probleem. De hulpverlener kan een antwoord bieden aan het directe probleem van de cliënt maar kan ook anticiperen op mogelijke risicofactoren waar de cliënt mee te maken kan krijgen. Zo kunnen vrouwen die in een vluchthuis verblijven en beslissen om naar hun partner terug te keren gestimuleerd worden om een relatiebegeleiding te volgen. Thuisloze mannen hebben vaak een scheiding achter de rug en zijn 23
vervreemd van hun kinderen. Eenouderbegeleiding zou het contact kunnen herstellen tussen vader en kind. Cliënten van de bezoekruimte kunnen gemotiveerd worden tot een individuele begeleiding om de strijd met de partner te kunnen stoppen. Ouders hebben vaak extra ondersteuning nodig om de stap te kunnen zetten naar samenwerking om het ouderschap te regelen. Een gedragen ouderschapsregeling voorkomt dat kinderen gekneld geraken in het conflict tussen hun ouders. Het ontwikkelen van een preventieve reflex is essentieel onderdeel in elk hulpverleningsproces. Maar preventieve hulpverlening houdt ook in dat men interventies kan doen in een zo vroeg mogelijk stadium in het proces van probleemwording. Daarom is een breed eerstelijnsaanbod nodig voor problemen in het gezin, relaties en persoonlijke problemen. Het hulpverleningsaanbod richt zich op de eerste plaats op het sensibiliseren, het geven van laagdrempelige informatie en hulpverlening rond scheiding (Van Hecke, 2009). Deze informatie kan rechtsteeks aan de ouders en kinderen worden verschaft. Ouders en kinderen hebben in een stressvolle, veranderende gezinssituatie behoefte aan opvoedingsondersteuning die inhoudelijk op hun situatie inspeelt. (Jacobs, 2008). Vroegtijdige hulp kan voorkomen dat relationele spanningen verglijden naar destructieve conflictsituaties, waarbij mensen een beroep moeten doen op meer ingrijpende en duurdere hulpverlening zoals eventueel residentiële opvang. Tijdige hulp kan aanslepende conflicten tussen ouders voorkomen. 24
Vermits vooral deze conflictsituaties nefast zijn voor alle betrokkenen, is het belangrijk om te investeren in het voorkomen van deze situaties. Zowel tijdens de beslissingsfase, als tijdens de scheiding en nadien kunnen ouders geholpen worden bij het maken van weloverwogen keuzes door correcte informatie te geven over de verschillende mogelijke scheidingstrajecten en kunnen ze geholpen worden om de voor- en nadelen van de verschillende mogelijkheden voor kinderen af te wegen, waardoor ze greep krijgen op hun situatie (Maes, 2011). Dit brede en toegankelijke aanbod kan anticiperen op risicofactoren waarmee cliënten die scheiden kunnen geconfronteerd worden. Daarom is het van belang dat er hulpverlenende interventies zijn in de verschillende fasen van het scheidingsproces: voor, tijdens en na de scheiding. In elke fase kunnen preventieve effecten beoogd worden, van het voorkomen van conflictescalatie tot contactherstel of het stoppen van een proces van sociale uitsluiting. Ook de bezoekruimten zijn verankerd in dit ruimer aanbod van relaties en scheiding. Er wordt maximaal geïnvesteerd in conflictpreventie bij relatie- en scheidingsproblemen. Een autonoom hulpaanbod
Het hulpverleningsaanbod richt zich ook naar gerechtelijk opgelegde hulpverlening. Het gaat dan vooral om hulpverlening in het kader van contactherstel tussen ouders en kinderen bij gerechtelijke verwijzing en om hulpverlening aan cliënten met opgelegde justitiële maatregelen met problemen die samenhan-
Visie op eerstelijnshulp bij scheiding
gen met scheiding. In mindere mate gaat het ook over gerechtelijk opgelegde bemiddeling. Cliënten kunnen verwezen worden door Justitie met een bij vonnis opgelegde maatregel. Dit zal meestal het geval zijn in het kader van de bezoekruimten en gebeurlijk bij scheidingsbemiddeling. In geval van samenwerking met Justitie behouden de CAW’s hun onafhankelijke positie. De CAW’s zijn geen dienst voor gerechtelijk onderzoek of expertise en treden nooit in de plaats van justitiële of andere bestuurlijke instanties. Ze streven wel naar een goede samenwerking vanuit een gelijkwaardige, onafhankelijke en veelzijdig gerichte partijdige positie als hulpverlener. Ze werken enkel op verwijzing en niet in opdracht van Justitie.
Verwijzende instanties kunnen daarom geen beslissingen nemen over de werkingsmodaliteiten. De CAW’s van hun kant kunnen een begeleiding weigeren, opschorten of stopzetten. Bij een gerechtelijke verwijzing bij vonnis blijven de CAW’s werken vanuit eigen werkingsprincipes. Indien zij vinden dat het gedrag van de ouders het kind beschadigt, kunnen ze het beroepsgeheim doorbreken door beroep te doen op het spreekrecht. Vooreerst gaan ze beroep doen op de procedure integriteit. Het doorbreken van het beroepsgeheim zal plaatsvinden indien dit noodzakelijk en verantwoord is. De magistraten worden ertoe aangemoedigd om te respecteren dat
03
de samenspraak tussen hulpverlener en cliënt bepaalt welke middelen er zullen worden ingezet om aan een probleemsituatie tegemoet te komen. Na een gedegen psychosociale diagnose door het CAW wordt uitgemaakt wat de eventuele begeleiding zal inhouden. Gebeurlijk kunnen andere diensten ingeschakeld worden voor een psychiatrische of psychologische diagnose. Indien er een spanningsveld zou ontstaan tussen de werkingsprincipes van het algemeen welzijnswerk en de verwachtingen van de betrokken magistraten dan moet dit in wederzijdse dialoog verder uitgeklaard worden. De CAW’s werken hun doelstellingen, werkingsprincipes en concrete handelingskaders uit op een transparante, duidelijke en begrijpelijke wijze voor alle betrokkenen.
25
4. Naar een samenhangend
E
erstelijnshulpverlening voor mensen in een scheidingssituatie bevat een veelheid aan mogelijke interventies: informatie- en adviesverlening, opvoedingsondersteuning, scheidingsbegeleiding, scheidings- en ouderschapsbemiddeling, ouderschapsbegeleiding en herstel bij het conflictueus contact ouder-kind. Maar het is evenzeer van groot belang dat er onderlinge samenhang is en dat elk hulpverleningstype doelbewust wordt ingezet. We overlopen het volledige en wenselijke hulpverleningsspectrum van het CAW, met inhoudelijke en organisatorische componenten. Info- en adviesverlening
Een toegankelijk eerstelijnsaanbod vertrekt van een gecoördineerde aanpak van informatie- en adviesverlening. Goed geïnformeerde mensen kiezen liefst samen én bewust voor een traject om een scheidingsproces te doorlopen, zowel wat de hulpverlenende kant betreft als de juridische afhandeling. Uit het IPOS-onderzoek bleek immers dat mensen het meest tevreden terugblikken op een traject dat ze zelf gekozen hebben, ook al is dit een gerechtelijk traject. Daarom is het belangrijk om maximaal in te zetten op het geven van correcte en brede informatie over de verschillende scheidingstrajecten en de mogelijke ouderschapsregelingen. Het CAW profileert zich als laagdrempelig informatie- en oriënteringspunt waar zowel minderjarigen als volwassenen terecht kunnen. Dit vraagt een optimale benutting, afstemming en regie van het bestaan26
de eerstelijnsaanbod voor kinderen en volwassenen. Aan de hand van de criteria: bechikbaarheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid, bruikbaarheid en begrijpbaarheid, wordt voortdurend getoetst of het recht op informatie zowel voor kinderen als voor volwassenen gerespecteerd is. Dit kan o.m. via aangepaste brochures en folders zodat mensen achteraf rustig de informatie kunnen verwerken. Mensen kunnen ook hulp krijgen bij hoe informatie begrepen en gelezen moet worden. Er wordt rekening gehouden met de diversiteit van het doelpubliek (geslacht, leeftijd, sociaal-economische postie,…) en voor niet-Nederlandstalige cliënten worden tolken en vertalers ingeschakeld. Steeds meer zoeken mensen (en niet alleen jongeren) informatie via het internet, waar zeer uiteenlopende actoren hun aanbod presenteren m.b.t. scheiding (proef op de som door het woord ‘scheiding’ te googelen). Het CAW moet op deze tendens proactief inspelen met diverse vormen van onlinehulpverlening (webinfo, e-mailhup, chathulp,…). Naast de individuele vormen van informatieverstrekking, worden ook groepssessies georganiseerd omdat deze voor sommigen een meer drempelverlagend effect hebben. Voor dergelijke groepssessies kan het CAW samenwerken met vormingsorganisaties en sociaal-culturele verenigingen. Er zijn heel wat diensten en organisaties betrokken bij een scheidingssituatie. Daarom werkt het CAW samen met andere informatieverstrekkers aan een gecoördineerde
hulpaanbod en efficiënte aanpak. Die aanpak is ook gericht op het ‘voorveld’ van de hulpverlening, actoren die een grote groep mensen bereiken en een belangrijke informerende en oriënterende rol kunnen spelen (onderwijs, preventieve gezinsondersteuning, sociaal-culturele verenigingen, jeugdwerk,…). Samenwerking met deze actoren kan gericht zijn op vorming van intermediairs en tijdige toeleiding naar laagdrempelige hulpverlening. Het CAW werkt voor informatieen adviesverstrekking een specifieke aanpak uit voor kinderen en jongeren en voor ouders. De acties naar kinderen en jongeren dragen ertoe bij dat ze in het scheidingsproces een ‘stem’ hebben. Daarom is het van belang om informatie te geven die specifiek genoeg is en die kinderen kunnen toepassen op de eigen leefsituatie. Bijzondere aandacht gaat naar de wensen en noden die de kinderen hebben bij de opmaak van regelingen die ook hen betreffen. Dit sluit aan bij het recht van het kind om zijn mening te uiten in hem betreffende aangelegenheden (art. 12 EVRK), een principe dat een centrale plaats inneemt. Het project KIES (Kinderen In Echtscheiding Situatie) kan inspirerend zijn. Hulpverleners worden speciaal opgeleid om te werken met kinderen die geconfronteerd worden met een scheiding. KIES is een spel- en praatprgramma bestemd voor alle kinderen en jongeren die thuis een echtscheiding meemaken of hebben meegemaakt. Het is een hulpaanbod door een onafhankelijk persoon en in een vertrouwde omgeving, bv. in de eigen school. De coach helpt kinderen de scheiding van hun ouders beter te begrijpen, er mee
04
om te gaan en te verwerken door een stukje mee te lopen in iemands leven op het moment dat het leven even wat moeilijker is. De betekenis die kinderen en jongeren geven aan de scheiding - waarom zijn mijn ouders gescheiden? - en het gevoel een ‘verschil’ te maken - bvb. omdat er met hen rekening is gehouden bij de verblijfsregeling - zijn belangrijke voorspellers van de subjectieve levenskwaliteit bij kinderen en jongeren na een scheiding. Kinderen en jongeren moeten het gevoel hebben dat rekening wordt gehouden met de factoren die hun levenskwaliteit beperken in de context van een scheiding. Dit is ‘mattering’ of het gevoel hebben ‘ertoe te doen’ voor de (stief)ouders in en na de conflictsituatie (zie ook: ‘Kinderen willen meetellen’ onder ‘Wat scheiding doet’). Naast de directe informatie- en adviesverstrekking aan kinderen en jongeren is het ook van groot belang dat de ouders zelf hun kinderen degelijk informeren over de reden en het verloop van de scheiding en hen betrekken bij keuzes die hen direct aanbelangen waaronder de verblijfsregeling. Vragen als ‘waar wil ik wonen?’, ‘mag ik kiezen waar ik wil wonen?’, ‘zal ik mijn vriend(inn) en nog kunnen zien?’, ‘blijf ik op dezelfde school?’, ‘kan ik nog naar de jeugdbeweging gaan?’, geven aan dat kinderen met recht en reden bezorgd zijn over hun toekomst. Hoewel zij direct betrokken zijn in de echtscheiding blijkt in vele situaties dat zij zelden tijdig, voldoende en adequate informatie krijgen over wat er aan het gebeuren is. Correcte informatieverstrekking is van belang, ook over rechten die kinderen niet hebben, bvb. het recht om 27
te beslissen bij wie ze gaan wonen.
In de onthaalfase is het de kunst om dit gesprek zodanig te voeren dat het voor de tweede, niet aanwezige partner ook nog mogelijk moet zijn om te kunnen kiezen voor ‘onderhandelen’.
Ook de ouders hebben nood aan informatie over de gevolgen van scheiding en wat dit concreet inhoudt. Meestal is men geneigd om meteen contact op te nemen met een advocaat, maar het is belangrijk dat ook het CAW gekend is als een dienst waar men terecht kan voor informatie en advies: over het verloop van de verschillende wettelijke regelingen, algemene informatie over scheiding, persoonlijk advies, de mogelijkheden van scheidingsbemiddeling en andere trajecten, de emotionele aspecten van scheiding en gevolgen voor kinderen en expartners, hoe de scheiding melden aan de kinderen, praktische aspecten (huisvesting, verplaatsing van de kinderen bij overweging van co-ouderschap,…) en financiële aspecten. Het is belangrijk ouders te informeren waarvoor ze in het CAW terecht kunnen en welke andere hulpverlenende en bemiddelende instanties er zijn. Omdat scheiding altijd een belangrijke juridische component heeft is het noodzakelijk dat het aanbod van informatie- en adviesverstrekking ‘gecoverd’ wordt door een ‘backoffice’ met specifieke juridische competenties. Ook een betere afstemming en samenwerking tussen welzijn en justitie op het vlak van eerstelijnshulp bij scheiding kan ertoe bijdragen dat mensen beter gewapend zijn om bewuste keuzes te maken. Een mooi voorbeeld hiervan is het initiatief van de de Nederlandse Raad voor Rechtsbijstand (www.rvr.org), die een online tool ontwikkelde voor het opstellen van een ouderschapsplan.
28
Trajectkeuze via onafhankelijk onthaal
In de lijn van de sectoraal gedragen visie op ‘onthaal’ gaan we ervan uit dat ook een begeleiding van scheidingsproblemen pas wordt opgestart na een voorafgaande en onafhankelijke vraagverheldering. Het al dan niet beschikbaar vervolgaanbod in het eigen centrum mag niet bepalend zijn voor de bestemming die een hulpvraag krijgt. Evenmin zou het hulpaanbod bepaald mogen worden door een externe instantie die beslist wat de te volgen begeleiding dient te zijn. Een onafhankelijke positie bevordert het zoeken van hulpverleningsvormen die het best aansluiten bij de werkelijke noden en behoeften van hulpvragen en bovendien worden andere sectoren op hun verantwoordelijkheid gewezen. Mensen met vragen en problemen inzake scheiding worden in principe opgevangen in het ‘algemeen onthaal’. Het onthaal van scheidingsvragen- en problemen verloopt dus niet in een afzonderlijk circuit. In het algemeen onthaal zijn er wel bijzondere inspanningen nodig op het vlak van herkenbaarheid, toegankelijkheid en de aandacht voor de kwetsbare en moeilijk bereikbare groepen. Dit kan zich vertalen in een aangepast communicatieplan, competentieontwikkeling van medewerkers en het inzetten van aangepaste methodieken. Voor mensen in een scheidingssituatie is de kerndoelstelling van het algemeen onthaal dat men bewust en goed overwogen kan kiezen voor het meest wenselijke traject in de verdere afhandeling van de scheiding.
Naar een samenhangend hulpaanbod
Wordt dit kernproces (eerst algemeen onthaal, dan instap in vervolgbegeleiding) best ook gevolgd wanneer mensen een duidelijke vraag stellen naar bemiddeling of wanneer zij langs gerechtelijke weg verwezen zijn naar de bezoekruimte? Om een bemiddelingsproces kansen te geven, moet in de onthaalfase rekening gehouden worden met het feit dat het meestal zo is dat de ene partner vlugger denkt aan scheiding dan de andere. Als ‘de eerste beslisser’ zet hij of zij de stap om zich te informeren bij een CAW of een advocaat, notaris, rechter of scheidingsbemiddelaar. In de onthaalfase is het dan de kunst om dit gesprek zodanig te voeren dat het voor de tweede, niet aanwezige partner ook nog mogelijk moet zijn om te kunnen kiezen voor ‘onderhandelen’. De onthaalmedewerker zal moeten stilstaan bij hoe de eerste partner denkt het te zullen aanpakken, wat hij/zij wil en in welke mate dat hij wil dat de tweede partner ook nog mee kan praten. Er zal een context moeten gecreëerd worden opdat de tweede partner ook nog kan komen en niet de indruk heeft dat het CAW partij gekozen heeft. Deze onpartijdige vraagverheldering is ook belangrijk wanneer de beide partners zich aanmelden met een vraag naar bemiddeling. Dergelijke gesprekken worden best gedaan door hulpverleners die vertrouwd zijn met scheidingstrajecten. Van meet af aan worden interventies gedaan die eigen zijn aan een bemiddelaar: informeren, strategisch handelen, evenwicht bewaken en strijd voeren afblokken, ook al is de tweede partner er niet bij. Essentieel is dat beide partners de kans krijgen om bewust te kiezen voor een
04
verder proces van bemiddeling, dan wel voor een ander traject. Daarom gebeurt dit onthaal best ook onafhankelijk van het eigenlijke bemiddelingsaanbod, om te vermijden dat een scheidingsbemiddelaar het eigen aanbod (soms onbewust) aan de partners opdringt. Anderzijds is het om de hier geschetste redenen erg belangrijk om in het algemeen onthaal een ‘backoffice’ te voorzien met specifieke competenties over scheidingstrajecten (ook juridisch) en het innemen van een positie van veelzijdige partijdigheid. Een hulpvraag kan ook een vraag zijn naar ‘contactherstel’ tussen ouder en kind, of liever ‘het herstel van een betekenisvolle, betrouwbare relatie tussen ouder en kind’. Dit accent op de relatie opent een breder perspectief dan een louter ‘fysiek contact’ tijdens een bezoekmoment. Wanneer dergelijke vraag gesteld wordt zonder een gerechtelijke verwijzing of een vonnis, is een grondige vraagverheldering aangewezen om te vermijden dat mensen oneigenlijk in de bezoekruimte terecht komen. Er wordt gekeken of de bezoekruimte het meest gepaste hulpaanbod is, dan wel of er andere manieren te verkiezen zijn om te komen tot een betekenisvolle, betrouwbare en ook duurzame relatie tussen ouder en kind. De context van een gerechtelijke verwijzing naar een bezoekruimte is heel anders. De meeste rechters zijn goed op de hoogte van de werking van een bezoekruimte en verwijzen mensen via vonnis, vaak als laatste middel en na uitsluiting van vele andere mogelijkheden tot contact. Het gaat dan om een hoogconflictueuze scheidingssituatie, waarbij de ervaring leert dat een gerechtelijke 29
Een goed beslist traject, is een goed traject.
beslissing ondersteunend is als er aan elkaar geen marge meer wordt gegeven (Half-Rond, 2011). Deze mensen hebben op dat moment nood aan duidelijkheid, omdat er bij de ouders op dat moment geen sprake is van intrinsieke motivatie om verbindingen te herstellen. De ervaring met dergelijke hoogconflictueuze situaties leert dat de betrokken ouders en kinderen vaak slachtoffer worden van hun eigen verhaal: telkens ze hun verhaal vertellen, worden ze meer overtuigd van het eigen gelijk waardoor het steeds moeilijker wordt om wat afstand te nemen en het eigen aandeel te kunnen zien. Deze ouders eerst opvangen in een algemeen onthaal voor exploratie van wat mogelijk en passend is, creëert een voedingsbodem voor een nog heviger conflict. De strijd zal zich dan toespitsen op de keuze van de hulpverlening, waardoor die hulpverlening mee deel wordt van het conflict. Door meteen te starten met de uitvoering van het vonnis, kunnen de hulpverleners in de bezoekruimte met de betrokkenen verder exploreren hoe men tot betekenisvolle en duurzame relaties kan komen. Een minimale instemming en bereidheid tot medewerking is daarbij essentieel en daarom hanteert het CAW voor de bezoekruimte ook eigen weigeringsof opschortingsvoorwaarden. In dit verdere proces kunnen ook andere werkvormen worden ingeschakeld, zoals ouderschapsbemiddeling of een begeleiding van persoonlijke of psychische problemen. Het feit dat de bezoekruimte deel uitmaakt van een ruimer hulpaanbod van het CAW bevordert deze schakeling. Het is erg belangrijk dat er structureel overleg is tussen het CAW en de
30
justitiële verwijzers over de werking en de intakevoorwaarden van de bezoekruimte, maar ook over het breder aanbod inzake scheiding. Dit zal zeker bijdragen tot het nemen van de ‘juiste’ gerechtelijke beslissingen. Naast de situaties waarbij rechters onmiddellijk verwijzen naar de bezoekruimte, zou daardoor ook meer ruimte kunnen gecreëerd worden voor meer preventieve gerechtelijke verwijzingen waarbij het herstel van de ouder-kindrelatie het doel is, maar het CAW samen met de betrokkenen kan overwegen welke weg daar het best toe leidt. In de onthaalfase is het tenslotte ook van belang om oog te hebben voor de samenhang tussen de scheidingsproblematiek en de persoonlijke problemen van de gezinsleden. Vaak is deze persoonlijke problematiek in de vorm van een psychiatrische stoornis, een verslaving of een gedragsstoornis, de meest bepalende factor voor het conflictgehalte van de scheiding. Wanneer dit het geval is, kan een scheidingstraject onmogelijk goed verlopen zonder een individuele begeleiding of behandeling. Daarom is het noodzakelijk dat het CAW in de onthaalfase de nodige diagnostiek kan mobiliseren, mogelijk door inschakeling van een Centrum Geestelijke Gezondheidszorg. Deze diagnostiek kan bepalend zijn voor het verdere traject van de scheiding. Het kan ook een reden zijn om een gerechtelijke beslissing over contactherstel te herzien, omdat dit geen zin heeft zonder een persoonlijke begeleiding of behandeling.
Naar een samenhangend hulpaanbod
Een goed beslist traject
In de beginfase staat ‘trajectbemiddeling’ (Melis en Jacobs, 2009) centraal: mensen worden geholpen om te beslissen via welke weg ze hun meningsverschil zullen oplossen. Eenmaal beide partners gekozen hebben om uit elkaar te gaan, wordt er met hen een gesprek opgezet over het oplossingskader. Dit is trajectbemiddeling: welke weg gaan ze nemen om hun geschil aan te pakken?, zullen ze zelf onderhandelen en regelen of zullen ze de regeling overlaten aan een derde?, wie zal die derde dan zijn: een advocaat, een notaris, een rechter of een scheidingsbemiddelaar? Vooraleer mensen naar de rechtbank gaan, moeten ze uitleg krijgen over alle mogelijkheden. Ze moeten weten of bemiddeling voor hen geschikt kan zijn of hulpverlening. Uit het IPOS-onderzoek blijkt immers dat ‘een goed beslist traject een goed traject’ is . Dit betekent dat niet alleen informatie gegeven wordt, maar dat er ook samen met de betrokkenen overwogen wordt wat voor hen de beste weg is zodat ze samen kunnen beslissen. Er wordt resoluut gegaan voor participerende, actief geïnformeerde en maximaal zelfbeslissende cliënten. De keuze ligt bij de mensen zelf. Ze kunnen kiezen voor scheidingsbemiddeling door een advocaat, een notaris of een bemiddelaar met psychosociale competenties, maar ze kunnen ook kiezen om naar de rechtbank te stappen. Het loopt meestal erg fout wanneer mensen in trajecten ‘sukkelen’ met onvoldoende zicht op de mogelijkheden en beperkingen. De IPOS-onderzoekers kwamen tot de vaststelling dat de meeste scheidende koppels niet bewust kiezen voor EOO, voor EOT of voor bemid-
04
deling maar in een traject ‘rollen’ omdat iemand uit hun omgeving daarover toevallig een bepaalde uitspraak heeft gedaan. De ‘trajectbemiddeling’ is het actief begeleiden van de keuze voor een bepaald traject in de afhandeling van de scheiding en vereist specifieke competenties van de hulpverlener, zowel op juridisch vlak als op vlak van het kunnen toewerken naar een gedragen beslissing. Trajectbemiddeling kan ook plaatsvinden in een context van gerechtelijke bemiddeling. We verwijzen hierbij naar het project trajectbemiddeling van het VCOK dat met steun van de Staatssecretaris voor Gezinsbeleid tot stand kwam. In dit project vraagt de rechter bij de start van een burgerlijke procedure om persoonlijk te verschijnen en doet hij het voorstel om een afspraak met de trajectbemiddelaar te plannen. Indien één of beide betrokkenen hier niet op ingaan, loopt de procedure gewoon verder. De trajectbemiddelaar, die deel uitmaakt van een netwerk scheidingsbemiddelaars, licht dan toe wat zijn rol kan zijn. Wanneer beide of één van de partijen niet op dit aanbod ingaan, heeft dit geen gevolgen op het verloop van de gerechtelijke procedure. De trajectbemiddelaar geeft ook geen inhoudelijke informatie door aan de rechter, alles wat gezegd wordt tijdens de vergadering is vertrouwelijk. Indien de betrokkenen na de kennismaking kiezen voor bemiddeling dan kan de trajectbemiddelaar niet zelf optreden als bemiddelaar. De betrokkenen kunnen zelf een bemiddelaar kiezen of aan de rechter vragen om een bemiddelaar voor te stellen. 31
Scheidingsbemiddeling als vorm van conflictoplossing werkt preventief en is toekomstgericht. Mensen leren om constructief met hun meningsverschillen om te gaan.
In het kader van de organisatie van de nog op te richten jeugd- en familierechtbank zou het kunnen dat de betrokkenen verplicht zijn om een individuele of collectieve informatiesessie over familiale bemiddeling bij te wonen. Hiervan zouden ze dan een attest van bijwoning voor moeten leggen. In geval van weigering zouden ze een geldboete moeten betalen. Door de kennismaking met de bemiddeling voor alle ouders verplicht te maken, krijgen alle ouders de kans om hun conflict buiten de rechtbank te regelen en met een grotere kans op een onderhandelde oplossing. Opvoedingsondersteuning
Een scheiding is voor ouders en kinderen een veranderende en dus stressvolle gezinssituatie. Er is nood aan opvoedingsondersteuning die specifiek inspeelt op een scheidingssituatie. Dit specifieke aanbod is echter nog te weinig aanwezig (Kinderrechtencommissariaat, 2005). Eerstelijnshulp houdt in eerste instantie in dat mensen ondersteund worden om in het eigen sociaal en familiaal netwerk antwoorden te vinden op opvoedingsvragen. Ouders en kinderen kunnen deze opvoedingsondersteuning vinden in ontmoetingsruimten, zoals Baboes in Brussel (www.baboes.be), een eigen plek in het hart van de stad waar kinderen, vergezeld van een ouder, grootouder of oppas andere kinderen en volwassenen kunnen ontmoeten. Er is een procesbegeleider aanwezig die getraind is om ontmoetingen te faciliteren. Het is geen kinderopvangcentrum, maar een ruimte waar ouders van elkaar kunnen leren en staat open voor alle
32
ouders. Ook de inloopcentra (Kind en Gezin) vervullen een gelijkaardige functie. Ook groepsgerichte initiatieven, zoals informatieavonden rond ouderschap en scheiding (Van Hecke, 2011) of een aanbod van oudergroepen hebben een ondersteunende betekenis. Scheidende ouders kunnen er samen praten over hoe omgaan met de kinderen, de gevolgen van de scheiding voor de kinderen, wat kinderen belangrijk vinden, wat ze kunnen doen om hen zo goed mogelijk te steunen en wat ze kunnen vertellen als kinderen vragen stellen over de scheiding. Ook bijeenkomsten met kinderen en jongeren zelf kunnen een ondersteuning zijn voor henzelf en voor de relaties met de ouders die uit elkaar gaan. Begeleiding scheidingsproces
De begeleiding van het scheidingsproces richt zich zowel op individuen, partners als op gezinnen, ouders en kinderen. Deze begeleidingsmodule wordt opgestart vanaf het ogenblik dat geopteerd is voor het beëindingen van de relatie. De begeleiding doorloopt de verschillende fasen in het proces van scheiding. Met en voor alle betrokkenen worden de gevolgen van de scheiding op alle relevante levensdomeinen in kaart gebracht om zo te komen tot een actieplan. Er wordt bemiddeld bij spanningen en conflicten tussen de gezinsleden. De begeleider reikt aan de leden van het gezin ook tools aan waardoor ze hun directe omgeving kunnen betrekken in het uitwerken van constructieve oplossingen. Er wordt ook ondersteuning geboden aan de psychische en
Naar een samenhangend hulpaanbod
emotionele problemen ten gevolge van het scheidingsproces, de veranderingen die optreden in de opvoedingsrelaties en de reorganisatie van het persoonlijk leven in de overgang naar een gewijzigde gezinssituatie. Scheidingsbemiddeling
Scheidingsbemiddeling als vorm van conflictoplossing werkt preventief en is toekomstgericht. Mensen leren om constructief met hun meningsverschillen om te gaan. Scheidingsbemiddeling voorkomt dat kinderen de inzet worden van de scheiding van hun ouders en dat zij en/of hun ouders een langdurige of intensievere begeleiding of therapie behoeven. Scheidingsbemiddeling helpt koppels om zelf een aantal afspraken te maken over hun scheiding en te komen tot een voor hen aanvaardbare regeling. De bemiddelaar zorgt ervoor dat hun onderhandelingen op een ethische en efficiënte manier verlopen. Na een scheidingsbemiddeling kunnen mensen verkiezen om een scheidingsovereenkomst te maken in het kader van een echtscheiding met onderlinge toestemming (EOT) of echtscheiding onherstelbare ontwrichting (EOO). In het kader van EOT kan dit gaan over tijdelijk apart wonen, met regelingen getroffen voor de kinderen: woonplaats, dringende zakelijke regelingen, op en afhalen van de kinderen, e.a. Er kan ook een gedeeltelijke overeenkomst worden opgemaakt over één of meerdere punten die voor, tijdens of na een scheiding dienen geregeld te worden. De onderhandelaars ondertekenen hun overeenkomst pas als ze die beiden aanvaardbaar vinden. Zolang er geen akkoord is over alle onderwerpen, kunnen de
04
voorlopige afspraken nog herzien worden. De akkoorden gemaakt door erkende bemiddelaars kunnen voor homologatie voorgelegd worden aan de rechter. Die zal in geval van akkoord geen inhoudelijke toetsing meer doen maar ‘automatisch’ homologeren. Achteraf kan het akkoord gewijzigd worden door de betrokken ouders. Het is normaal dat akkoorden wijzigen, doordat omstandigheden wijzigen. Homologatie is niet verplicht, onderhandelaars kunnen ervoor kiezen om uit te voeren zonder homologatie. Ook indien een scheidingsovereenkomst gehomologeerd is kan die nog gewijzigd worden.
Scheidingsbemiddeling voorkomt dat kinderen de inzet worden van de scheiding van hun ouders en dat zij en/of hun ouders een langdurige of intensievere begeleiding of therapie behoeven.
33
Ouderschapsbemiddeling en -begeleiding
Onderzoek geeft aan dat wanneer kinderen in scheidingssituaties problemen ontwikkelen, die eerder te maken hebben met het conflict tussen hun ouders dan met de scheiding en de fysieke separatie op zich. De negatieve effecten van conflicten kunnen wel getemperd worden, wanneer de beide ouders hun kinderen het gevoel geven dat ze belangrijk zijn. De periode tijdens de scheiding en in het nieuwe eenoudergezin, is voor vele ouders en kinderen een tijd van instabiliteit. In die fasen van de scheiding worden de definitieve regelingen over omgangsrecht en verblijf nog uitgewerkt, waardoor iedereen het nog moeilijk heeft om tot goede praktische regelingen te komen over school, gezag, kosten, onderhoud, omgang en verblijf. Ouderschapsbemiddeling kan een middel zijn om deze onstabiele periode met moeilijke beslissingen zo goed mogelijk door te komen. Bij ouderschapsbemiddeling worden de ouders geholpen om te onderhandelen om zo tot een (schriftelijke) overeenkomst te komen over gezag, verblijf en/of kosten voor hun kind(eren). Het biedt een kader waarin ouders hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen voor hun kinderen. Ouderschapsbemiddeling kan een positief effect hebben op de ontwikkeling van het kind. Het kan ervoor zorgen dat het kind niet klem geraakt in een conflict tussen de ouders, door hen te helpen samen te werken in plaats van te vechten. Het kind wordt op die manier erkend als een actieve betrokkene, die zelf beïnvloedt en betekenis verleent.
34
Ouderschapsbemiddeling veronderstelt dat ouders met elkaar samen in gesprek kunnen gaan. De bemiddelaar helpt hen zakelijk te onderhandelen en stil te staan bij de bekommernissen over hun kind(eren) om op die manier tot gezamenlijke beslissingen voor hun kinderen te komen. Dit hoeft niet te betekenen dat ze per definitie rond de tafel moeten gaan zitten. Er kan ook aan ‘pendeldiplomatie’ gedaan worden. De ouders kunnen deze ouderschapsovereenkomst door een rechter laten bekrachtigen (HalfRond, 2011). Ouderschapsbemiddeling kan worden gehanteerd voor gehuwden die willen scheiden met onderlinge toestemming, voor gescheiden mensen of ongehuwd samenwonenden die apart (gaan) wonen en meningsverschillen hebben over het ouderschap. Mensen moeten beroep kunnen doen op ouderschapsbemiddeling, zowel tijdens als na de scheiding, op momenten waarop ze nieuwe afspraken zoeken over het verblijf van de kinderen, de kostenverdeling en andere beslissingen die over de kinderen genomen moeten worden. Soms kunnen emoties tijdens de scheiding zo hoog oplopen, dat onderhandelen met een ouderschapsbemiddelaar onmogelijk is. Soms lukt het pas om efficiënt over ouderschap te onderhandelen na de scheiding, wanneer het partnerverdriet en de partnerkwaadheid wat afgezwakt zijn. Bemiddeling is dus niet altijd mogelijk en dan kan eerder gekozen worden voor ouderschapsbegeleiding. De ouderschapsbemiddelaar leert ouders onderhandelen, terwijl een ouderschapsbegeleider mensen helpt praten als ouder. Ouderschapsbegeleiding kan ook breder worden
Naar een samenhangend hulpaanbod
ingezet dan enkel bij problemen bij scheiding. Het gaat om gesprekken met één of beide ouders over hun visie, hun keuzes en beslissingen ten aanzien van de kinderen. Een ouderschapsbegeleider helpt mensen hun rol als ouders en ex-partners los te koppelen van elkaar. Hij helpt hen als ouders op zoek te gaan naar wat de kinderen nodig hebben. De begeleider probeert de context in beeld te krijgen, de visie van de andere ouder te begrijpen, de effecten en reacties van goedbedoelde oplossingspogingen of uitspraken in te schatten, zodat er een realistisch beeld gevormd wordt over de mogelijkheden en beperkingen van het gezinssysteem. Deze gesprekken zijn een dialoog, een zoektocht naar passende antwoorden. De begeleider spreekt het zelf-oplossende vermogen van de ouders aan. In een open gesprek kan de ouder dit verhaal neerzetten. Door het proces, dat daardoor op gang komt, kunnen antwoorden gevonden worden. Er wordt wel telkens nagegaan of het aangewezen is de andere ouder bij de begeleiding te betrekken. Als dit niet kan, behoedt de begeleider er zich voor in de eenzijdige partijdigheid te schieten en alleen maar een verdediger voor die ene ouder te worden. Ter ondersteuning van de opvoeding van hun kinderen komen ouders soms samen op gesprek. Ook kinderen kunnen rechtstreeks bij de gesprekken betrokken worden. Ouderschapsbegeleiding vereist niet dat beide ouders kiezen voor de tussenkomst van een begeleiding, bij bemiddeling is dat wel het geval. Wanneer een ouder er niet in slaagt de andere ouder te motiveren, dan kan de begeleider met één ouder zoeken naar een manier om met de situatie om te gaan.
04
Herstel relatie ouder en kind
De bezoekruimte heeft een specifieke plaats in het CAW-aanbod, nl. wanneer zich ernstige moeilijkheden of conflicten voordoen bij de verwezenlijking van het recht op persoonlijk contact. Dit aanbod is er voor kinderen en ouders die leven in een situatie waar persoonlijk contact verbroken of verstoord is en waar een tijdelijke begeleiding hen kan helpen het contact te herstellen. Er wordt een oefenruimte gecreëerd waarin ouders en kinderen nieuwe kansen krijgen om vanuit een vastgelopen situatie een stap te zetten naar een passend contact en het herstel van een betekenisvolle betrouwbare relatie. Ouders worden ondersteund om hun kind ruimte te geven om loyaal te zijn aan de andere ouder en de hindernissen naar contactherstel te overwinnen. Het kan ook gaan over het herstel van een betrouwbare relatie tussen de verblijfouder en het kind. De bezoekruimte streeft naar een evenwichtige relatie en naar een positief ouderschap. De ‘ouder’ is de persoon die de zorg voor het kind opneemt kan dus ook grootouder, pleegouder, adoptieouder of zorgouder zijn. Ook broers en zussen kunnen op de bezoekruimte beroep doen. De begeleiding is gericht op het realiseren van een werkbare en duurzame omgangsregeling. De bezoeken worden zorgvuldig voorbereid en de hulpverlener verkent met de beide ouders en alle kinderen de betekenis van de (dreigende) contactbreuk. Op basis van de gesprekken en de concrete voorbereiding van het bezoek wordt aan elk van de betrokkenen tijdens de overdracht van het kind en tijdens het bezoek 35
Ouderschapsreorganisatie is een middel om heldere afspraken te maken met de ex-partner in het belang van de kind(eren)
gepaste ondersteuning geboden. De contacten met de ouders worden regelmatig geëvalueerd en op basis van deze evaluatie kunnen de bezoekmomenten uitgebreid worden. Men zoekt samen met alle betrokkenen naar een regeling op maat die voor iedereen haalbaar is. In de bezoekruimte gaat het meestal om een vorm van conflictbeheersing. De ondersteuning is erop gericht dat de ouders en kinderen tot rust komen, zodat conflicten kunnen afnemen. Dit kan zowel in het kader van een opgelegde gerechtelijke beslissing als een regeling die via bemiddeling is tot stand komen. De tussenkomst van de bezoekruimte is tijdelijk en heeft als doel dat de betrokkenen tot een zelfstandige omgangsregeling komen. Ouderschapsreorganisatie
De bezoekrumte begeleidt de betrokken ouders om beter om te kunnen gaan met hun kind en om los te komen van het (escalerend) conflict met de ex-partner. Ouderschapsreorganisatie is een middel om heldere afspraken te maken met de ex-partner in het belang van de kind(eren) of om de gemaakte afspraken te onderhouden of bij te stellen. Het kan gaan om afspraken over taakverdeling in de opvoeding, de tijden waarop de kinderen contact hebben met hun beide ouders of de contacten met school. Om te komen tot een gedragen ouderschapsreorganisatie moet beroep kunnen gedaan worden op meerdere interventievormen. Wanneer een of beide partners in het verleden geweld hanteerden, zal een meer confronterende begeleiding nodig zijn om 36
zich anders te leren gedragen t.o.v. zijn kind. Er kan gewerkt worden met videofeedback. De ex-partners kunnen samen uitgenodigd worden en gestimuleerd om samen naar een oplossing als ouder te zoeken voor een beter contact met hun kind. Er kunnen bijzondere vormen van confrontatie met beide partners ingebouwd worden. En ook interventies uit relatie- en gezinsbegeleiding kunnen bijdragen tot een gedragen ouderschapsreorganisatie. Daarvoor kan de bezoekruimte een beroep doen op het bredere hulpaanbod van het CAW. In sommige situaties zal er met de kinderen afzonderlijk gewerkt worden, buiten de context van de bezoekruimte en door andere hulpverleners in het CAW. Het begeleiden bij het onderbroken of conflictueuze contact tussen ouders en kinderen in hoog conflictueuze scheidingssituaties met het oog op herstel van een betekenisvolle, betrouwbare relatie tussen ouders en kinderen, is immers geen exclusieve doelstelling van de bezoekruimte. Ook andere werkingen binnen de CAW’s kunnen hieraan bijdragen. Er is regelmatig overleg nodig tussen de bezoekruimte en de rechters met respect voor deontologische principes. De rechtbank blijft een belangrijke motor voor het proces, onder andere omdat veel cliënten in aanvang hoofdzakelijk extrinsiek gemotiveerd zijn. De bezoekruimten in de CAW’s realiseren een kwaliteitsvol, rechtsgelijk, gelijkaardig en gelijkwaardig aanbod. Zij houden zich aan de sectorale afspraken en uitgangspunten over de opnamecriteria, het huishoudelijk reglement, de uniforme registratie, de rechtspositie in het kader van Integrale Jeugdhulp en de relatie
Naar een samenhangend hulpaanbod
tot Justitie, met inbegrip van de wijze waarop omgegaan wordt met cliëntinformatie. Deze ouderschapsreorganisatie kan uiteraard ook buiten de context van de bezoekruimte ondersteund worden. In belang van de minderjarige
De werking van de bezoekruimten is een vorm van ‘buitengerechtelijke jeugdhulp’, waarop het ‘decreet op de rechtspositie van minderjarigen in de jeugdhulp’ van toepassing is. Dit maakt dat het belang van de minderjarige steeds de belangrijkste overweging is bij het verlenen van hulp in de bezoekruimte. Dit gebeurt indien mogelijk in dialoog met de minderjarige zelf, door aan de mening van de minderjarige een passend gevolg te geven, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit. De minderjarige heeft het recht om geïnformeerd vrij in te stemmen met deze vorm van hulp of hulp te weigeren. Dit vraagt een bijzondere zorg voor de loyauteitsproblemen waarmee kinderen en jongeren in dergelijke situaties vrijwel altijd geconfronteerd worden. Bij de vaststelling van het belang van de minderjarige wordt ook respect opgebracht voor de mening en de verantwoordelijkheden van de ouders. Contactherstel in strafrechtelijke context
De bezoekruimte werkt doorgaans op gerechtelijke verwijzingen in een burgerrechterlijk kader of in het kader van een maatregel omwille van een problematische opvoedingssituatie. Soms kan er ook een verwijzing zijn op basis van een strafrechterlij-
04
ke maatregel, zoals bemiddeling in strafzaken of een verwijzing door de onderzoeksrechter. Dit betekent niet dat de bezoekruimte een alternatieve gerechtelijke maatregel is. Bij een alternatieve gerechtelijke maatregel zijn het delict, de normovertreding, de opgelegde maatregel en de effecten op de slachtoffers het uitgangspunt. Hier is echter geen sprake van een justitiële kwalificatie ‘dader’ en ‘slachtoffer’. In de context van de hulpverlening wordt het niet-naleven van het recht op pesoonlijk contact, als misdrijf herkaderd tot een relationeel conflict, met het kind ‘caught in the middle’. Problematische groepen
Vooral de bezoekruimten komen in aanraking met complexe scheidingssituaties die samenhangen met andere ernstige problemen of situaties die de mogelijkheden herstel van de relaties sterk beïnvloeden. Het gaat dan onder meer over ouder(s) met (rand)psychiatrische stoornissen, zwakke mentale mogelijkheden, ouder(s) met een verslavingsproblematiek, ouders die veroordeeld werden voor zedenfeiten, situaties met een risico op parentale ontvoering. Afhankelijk van de aard van deze problemen zal men een zwaarder accent moeten leggen op toezicht of veiligheid (bvb. bij ontvoeringsrisico, verslaving) of eerder een pedagogische context moeten creëren. Het kan ook noodzakelijk zijn om deze beïnvloedende factoren eerst aan te pakken buiten de context van de bezoekruimte en mogelijk ook buiten het CAW.
37
Hulpaanbod na scheiding
In het hulpaanbod van het CAW is er ook aandacht voor welzijnsnoden die ontstaan of voortdduren na afloop van een scheidingsproces. Mensen die een scheiding meemaakten hebben nood aan ondersteuning bij het (her)oriënteren van hun relaties en gezinsleven en problemen die hierbij kunnen ontstaan. Beide gescheiden partners kunnen stappen in een nieuw samengesteld gezin waardoor de complexiteit aan menselijke verhoudingen en te vervullen rollen gevoelig toeneemt. Naast de biologische ouders krijgen de kinderen stiefouders. Ouders krijgen te maken met de kinderen
38
van de andere partner. De kinderen bewegen zich tussen twee gezinswoningen. Ouders zullen hun kinderen moeten betrekken in het zoeken naar creatieve oplossingen voor deze complexe problemen. De rol en positie van grootouders wijzigt. Daarnaast zijn er ouders en partners die het moeilijk hebben om tot een nieuwe relatie en/of gezinssituatie te komen. Vele scheidingen monden ook uit in een leefsituatie van eenoudergezin van meestal de moeder met één of meer kinderen. Voor deze eenoudergezinnen is de scheiding vaak een kantelmoment naar een zeer kwetsbare sociaal-economische situatie,
Naar een samenhangend hulpaanbod
met tal van risico’s op armoede en sociale uitsluiting. Deze doelgroep vraagt prioritaire aandacht in het hulpaanbod van het CAW. Competenties hulpverleners
Hulpverleners die met scheidingsproblemen werken hebben bij voorkeur een opleiding gevolgd in de aanpak van relatie- en gezinsproblemen, met voldoende bagage uit de systemische en contextuele therapie. De hulpverlener zal bij scheiding steeds handelen vanuit het gezinssysteem. Bij alle vragen rond scheiding overweegt de hulpverlener samen met de cliënt of de partner kan uitgenodigd worden voor een (gezamenlijk) gesprek. Er wordt altijd bekeken op welke wijze het kind betrokken kan worden. De hulpverleners moeten ook competent zijn in het werken met hechtingsproblemen tussen ouders en kinderen, veelzijdig gerichte partijdigheid, werken met verbindingen over generaties heen en het werken met systemen. Inzicht hebben in de ontwikkelingspsychologie bij kinderen is een vereiste. Ze dienen te beschikken over bemiddelingsvaardigheden. Belangrijk is ook dat zij kinderen in deze turbulente situaties kunnen ondersteunen en de complexiteit van loyaliteitsproblemen kunnen hanteren. Daarom is het nodig dat hulpverleners zich laten superviseren en kunnen deelnemen aan intervisiegroepen.
04
naire fora met advocaten, zelfstandige bemiddelaars en notarissen. Op deze fora, die nog maar sporadisch zijn uitgebouwd, kan er uitgewisseld worden over beleidsvragen en andere kwesties. Het is een kanaal waarlangs infosessies voor de magistraten opgezet kunnen worden. Via dit kanaal kunnen deuren geopend worden bij magistraten (door notarissen en advocaten). Er is een collegiaal netwerk waardoor men beroep op elkaar kan doen. Zo kan iemand die minder beslagen is in de juridische aspecten een juridisch beslagen collega hierover aanspreken. De bemiddelaars kunnen deelnemen aan de intervisies die door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk worden georganiseerd en die erkend zijn door de Federale bemiddelingscommissie. Vanuit het VCOK is er ook een supervisie-aanbod.
De hulpverleners die aan scheidings- en ouderschapsbemiddeling doen moeten bovendien erkend zijn door de Federale Bemiddelingscommissie. Het is ook aangewezen om deel te nemen aan multidiscipli39
5. Bibliografie
CAW Visserij-Artevelde ‘Vijfde draaiboek scheiding’.
Gent,
Bie Melis en Mie Jacobs, ‘Werkstuk PAV Bemiddeling’. Academiejaar 2008-2009. Annik Vandersteene, ‘Aanbevelingen omtrent scheidingsbemiddeling,’ Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2004. Kinderrechtecommissariaat, ‘Dossier Kinderen en Scheiding’, 2005. Baboes, http://www.baboes.be Vicky Maes (CAW Delta), ‘Oudergroep en infoavonden rond de kinderen voor ouders in scheiding’, 2011. Art. 13 en 17 Kinderrechtenverdrag.
van
het
KIES-coach: alle informatie is terug te vinden op volgende website: http://www.nabijverliesbegeleiding. nl/index.php/kies-coach. Sofie Maes i.s.m. Prof. A.Buysse. Dit onderzoek kadert in het IPOS en bekijkt wat de betekenisgeving van kinderen aan het conflict tussen hun ouders en wat de invloed hiervan is op hun welzijn. Itte Van Hecke, ‘Methodisch kader rond oudergroep rond scheiding en infoavonden oudergroep en scheiding’, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2009. Annik Vandersteene, ‘Concepttekst scheiding’, 2008. Annik Vandersteene, ‘Visietekst scheiding’, december 2008.
40
Ivan Boszormenyi Nagy en Barbara R. Krasner, ‘Tussen geven en nemen. Over contextuele therapie’. 1994. Vicky Maes. ‘Conceptnota hulpverlening in scheidingsituaties.’ Corijn, M., 2005. ‘Huwen, uit de echt scheiden en hertrouw-en in België en in het Vlaamse gewest.’ CBGS Werkdocumenten, 2005(5), 98. Corijn, M., 2011. ‘De (in)stabiliteit van huwelijken in België.’ SVR-Webartikel. 2011/5. Brussel, Studiedienst van de Vlaamse Regering. Algemene Directie Statistiek en Economische informatie – Thematische Directie Samenleving. http:// statbelfgov.be. Van Regenmortel e.a., 2006. ‘Zonder (t)huis. Sociale bibliografieën van thuislozen getoetst aan de institutionele en maatschappelijke realiteit.’ Ann Buysse en Leen Ackaert, juli 2006. ‘Kinderen en Scheiding: een Focusgroepen onderzoek’. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 30E jg, nr 277, juli 2006. Ann Buysse, Olivier Peene en Jan De Mol, ‘Opvoeden na scheiding. Moeilijkheden en mogelijkheden.’ Universiteit Gent, faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen. Dimitri Mortelmans en Inge Pasteels (Editors), ‘Hoe beleven partners en kinderen een echtscheiding? Scheiding in Vlaanderen’ 2011. Bowlby, (1980) Attachment and Loss, III. New York: Basic Books.
05 ‘Focus op de financiële gevolgen van scheiding’. Gezinsbond, april 2011. Prof.Dr. Annik Lampo, SAW-vorming rond contactherstel ouders kinderen van 7.04.2011. Drs Tamar van der Hoeven, http:// www.opvoedadvies.nl/hechting. htm.
Half-Rond Gent, ‘Nota bij de eerste versie van de visietekst scheiding’, november 2011. Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, ‘Visietekst gerechtelijke opgelegde hulpverlening in het AWW’, 2010.
CAW-visie. ‘Onthaal: een volwaardig hulpaanbod’, 2011. Martin, S., (2004). ‘Growing evidence for a divorce divide. Education and Marital Dissolution. Rates in the United States since the 1970’s’. Working Paper. New York: Russel Sage Foundation. Mark Willekens, Dimitri Mortelmans, Griet Vanderheyden, 2011. ‘Socio-economische gevolgen van echtscheiding.’ Maaike Jappens, Belinda Wijckmans, Jan Van Bavel, 2011. ‘Echtscheiding in Sociale Relaties.’ Maaike Jappens, Belinda Wijckmans, Jan Van Bavel, 2011. ‘Sociale Netwerken en Intergenerationele Steun.’ Maaike Jappens, Belinda Wijckmans, Jan Van Bavel, 2011. ‘Echtscheiding en Kinderopvang.’ Ellen Colman, Sara Symoens, Piet Bracke, 2011. ‘Zorggebruik’. Draaiboek ‘Infoavonden en oudergroepen voor ouders die uit elkaar wonen’, Vicky Maes, CAW Delta, 2011. Prof. dr. Ann Buysse. Bijdrage op het IPOS-Eindcongres ‘Scheiden anders bekeken’. 30.09. 2011.
41
Steunpunt Algemeen Welzijnswerk vzw Diksmuidelaan 36a • 2600 Berchem tel. 03 366 15 40 • fax 03 385 57 05 email:
[email protected] • www.caw.be • www.steunpunt.be