Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
e
Verslag 2 Kennisconferentie Duurzame ontwikkeling (diepe) ondergrond, tijdens Bodembreed Symposium, Lunteren, 29 november 2011. e
Tijdens het Bodembreed symposium 2011 vond de 2 kennisconferentie rondom de 1 ruimtelijke ordening van de (diepe) ondergrond plaats, georganiseerd door TNO, Deltares en de provincie Drenthe, in nauwe samenwerking met SKB, het ministerie van I&M, het Uitvoeringsprogramma van het Bodemconvenant (UP) en het IPO. Deze aparte programmalijn binnen het symposium werd goed bezocht door de deelnemers van Bodembreed. De ontwikkelingen met betrekking tot het gebruik van de diepe ondergrond gaan snel en verschillende partijen voelen de urgentie om kennis te ontwikkelen en te gebruiken voor het veranderende beleid en de praktijk in dit domein. Tijdens de kennisconferentie lag de focus dan ook op het gezamenlijk ontdekken en ontwikkelen van een (nieuwe) beleidspraktijk voor de duurzame ontwikkeling van de (diepe) ondergrond. Provincies, gemeenten, Rijk, adviseurs, kennisinstellingen en andere betrokkenen en geïnteresseerden waren van harte welkom om mee te denken en discussiëren. e
e
Deze 2 kennisconferentie was een vervolg op de succesvolle 1 conferentie over de “Duurzame Ontwikkeling van de Ondergrond”, die op 20 januari 2011 in Assen heeft e plaatsgevonden. De provincie Drenthe, SKB, TNO en Deltares organiseerden die 1 kennisconferentie speciaal voor provincies over de vraag “welke rol de provincies kunnen spelen bij het vormgeven van de ruimtelijke ordening van de diepe 2 e ondergrond?” . De deelnemers aan deze 1 kennisconferentie gaven aan dat het waardevol zou zijn om vaker bijeen te komen rondom de vraag hoe de kansen in de e ondergrond zo duurzaam mogelijk benut kunnen worden. Met de 2 kennisconferentie is op deze behoefte ingespeeld. e
In deze notitie vindt u een uitgebreid verslag van deze 2 kennisconferentie en de lezingen en discussies die hebben plaatsgevonden. e
Meer informatie over de 2 kennisconferentie of de follow up: Hanneke Puts (TNO) via 088-8668470 of
[email protected] Linda Maring (Deltares) via 06-20826140 of
[email protected] Enno Bregman (Drenthe) via
[email protected] Geiske Bouma (SKB) via
[email protected] of 0182- 54 06 90
1
Bij diepe ondergrond bedoelen we >500 meter onder maaiveld 2 Voor een uitgebreid verslag van de 1e kennisconferentie verwijzen we naar de website van het Expertise Netwerk Bodem en Ondergrond (EBEO) http://www.expertisebodemenondergrond.nl/. 1
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
e
Het programma van de 2 kennisconferentie bestond uit vier sessies. Onder leiding van Adriaan Slob van TNO gingen diverse sprekers in op de actualiteit rond de diepe ondergrond: Sessie 1: Welke veranderingen zijn nodig in het huidige beleid voor de ondergrond? Sessie 2: Hoe was CO2-opslag in Noord-Nederland wel van de grond gekomen? Sessie 3:Slimme inzet van kennis vergroot impact met beleid voor de ondergrond. Sessie 4: Praktijkvoorbeeld (diepe) ondergrond: afwegingen en gebruik. In onderstaand verslag vindt u de resultaten.
Sessie 4.1: Welke veranderingen zijn nodig in het huidige beleid voor de ondergrond? Met: Ruud Cino (ministerie IenM) Frency Huisman (UP) en Josja Veraart (Initiatief Bewust Bodemgebruik) Tanno Verburg (ministerie IenM) Esjmund Hinborch (provincie Zuid-Holland)
Aftrap: waarom deze tweede kennisconferentie? Door: Ruud Cino (Ministerie van IenM) Ruud Cino schetste de context van het onderwerp van de kennisconferentie. Allereerst noemde hij ‘RO en economie’. Een actuele ontwikkeling is dat RO wordt gedecentraliseerd en dat het Rijk alleen een aantal zaken van nationaal belang blijft regelen. Een kennisvraag die Cino heeft is “hoe de RO kan bijdragen aan versterking economie?”. Cino merkt op dat de economie sneller groeit in agglomeraties. Daar zijn veel interacties en dat simuleert innovatie en creativiteit. Daarvoor is nodig: bereikbaarheid en dus investeringen in de infrastructuur. Maar de Nederlandse infrastructuur is complex. Denk aan het spoor: de gelijkvloerse kruisingen die we nu veel kennen, vragen om extra wissels. Oplossingen worden gezocht in ongelijkvloerse kruisingen, en daar komt ook de ondergrond bij kijken. 2
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Daarnaast hebben we te maken met groei- en krimpregio’s. De vraag die Cino daarbij stelt is of dat erg is? Het is in ieder geval een uitdaging. Zo noemt hij de ‘flexibel bestemmen’ en ‘tijdelijk gebruik’ als mogelijke oplossingen. Tijdens de innovatieestafette in oktober 2011 werd bijvoorbeeld een plan gepresenteerd voor nieuwe bestemmingen voor kantoorpanden: kantoren als kassen. Dat is volgens Cino een goede manier van denken! Voorts gaat Cino in op de toenemende zelfvoorzienendheid, als gevolg van de financiële crisis, maar ook de grondstoffen-, water- en voedselcrisis. Deze opgaven vragen om meer gebruik van natuurlijke hulpbronnen. Het ministerie van EL&I heeft dan ook als beleid om te benutten wat we hebben aan bodemschatten, maar we moeten wel recht doen aan natuur en milieu. Het thema duurzaamheid daagt ons uit om op regionale schaal de ketens te sluiten, te verkleinen of minder complex te maken en ons minder afhankelijk te maken van invloeden van buitenaf. Cino noemt water als voorbeeld, dat kan worden hergebruikt, of kan worden gebruikt voor energieopwekking of het (terug)winnen van fosfaat uit water. De uitdaging is hoe je met deze opgave omgaat en hoe je dat ruimtelijk inpast. Hetzelfde geldt voor de energievoorziening, waar we een ontwikkeling naar decentrale opwekking en lokaal gebruik zien. Klimaatverandering brengt extensieve neerslag met zich mee en vraagt om meer bergingsgebieden. Het verbreden of ophogen van dijken houdt een keer op, we moeten steeds meer het systeem zelf gaan benutten om ons te blijven wapenen tegen overstromingen. In welke mate zijn we bereid om hinder te ondervinden van nieuwe oplossingen? Tenslotte noemt Cino leefbare steden als thema. Er is een ontwikkeling gaande van meer verstedelijking met hoogwaardige voorzieningen. Hierbij is de opgave om een aantrekkelijk woonwerkklimaat te creëren of behouden en rijst de vraag welke rol de ondergrond kan spelen om dit te realiseren? Cino noemt dit de derde dimensie. Al deze opgaven en thema’s bieden nieuwe gezichtspunten, kansen en vragen en vormen de context waarbinnen het ministerie van IenM, samen met het ministerie van EL&I en andere partners, werkt aan een nationale structuurvisie voor de ondergrond. Wat kan wat niet, waar rendeert geld, hoe kun je flexibel zijn? Dat zijn de vragen die we ons stellen in deze kennisconferentie. Cino bedankt de aanwezigen voor hun aandacht en wenst ze veel plezier met alle lezingen.
3
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Lezing 1: “Verbinding beleidstransitie overheden met maatschappelijke transitie”. Door: Frency Huisman (Uitvoeringsprogramma Bodemconvenant) en Josja Veraart (Initiatief Bewust Bodemgebruik) Huisman start met de notie dat de bodemprofessional veel nieuwe ontwikkelingen op zich af ziet komen (figuur 1), wat vraagt om het anders inzetten bodemkennis. ruimte voor eigen afwegingen (en verantwoordelijkheid)
verbreden verdiepen verbinden
saneringsbudget wordt stimuleringsbudget?
van sectoraal naar integraal
innoveren experimenteren leren
bodem wordt onderdeel van gebiedsontwikkeling
integratie Wbb in omgevingswet
samenwerken met andere disciplines
Figuur 1: Transitie bodem (Huisman en Veraart)
De transitie die nodig is in het bodembeleid, en waarvoor het Uitvoeringsprogramma Bodemconvenant voor aan de lat staat, richt zich op het omgaan met veranderingen in het bodemveld. Ook het Initiatief Bewust Bodemgebruik (IBB) is ~5 jaar geleden begonnen om het bewust beheren en benutten van de bodem op de maatschappelijke agenda te zetten en onder de aandacht te brengen van het brede publiek. Het IBB werkt daarvoor samen met 12 zogenaamde bodemambassadeurs. Een belangrijke doelstelling is om de bodem (en ondergrond) bij te laten dragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Op 6 oktober 2011 zijn de ambassadeurs daarom weer samengekomen om de handen in te slaan en een agrariër te helpen om een gebied duurzaam te ontwikkelen. De bodemambassadeurs hebben afgesproken om op 6 december 2011 met concrete e plannen te komen (deze bijeenkomst had dus nog niet plaatsgevonden tijdens de 2 kennisconferentie). Het uitvoeringsprogramma van het bodemconvenant (UP) heeft een matrix opgesteld over de transitie in het werkveld (zie figuur 2). Deze matrix laat zien hoe de opgaven met de bodem in de tijd zijn verschoven van sec bodemsaneringsopgaven naar
4
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
gebiedsopgaven waarin de bodem een rol speelt.
Figuur 2: Schematisch overzicht van verschuiving in typen bodemopgaven (door Uitvoeringsprogramma Bodemconvenant).
Het UP heeft de verschillende typen bodemopgaven gestructureerd langs twee assen. De ene as loopt van beheersing naar flexibiliteit, de andere as maakt verschil tussen een sectorale dan wel integrale aanpak. Tot een aantal jaren geleden kenden we vooral bodemsaneringsopgaven (is thematisch wel breder dan alleen sanering). Nu zien we dat de aandacht in het werkveld verschuift naar de rol van bodem en ondergrond in gebiedsprocessen en ruimtelijke opgaven. Hoewel er een verschuiving gaande is van linksboven naar rechtsonder, blijft sanering natuurlijk ook een opgave. De vraag die het UP stelt is “Hoe geven we vorm aan de verschuiving?”. De uitdaging is om vanuit routines en bestaande/bekende procedures, processen en instrumentarium en manier te vinden om bodemkennis ook voor de nieuwe opgaven te benutten. Maar hoe gaan we aan de slag? Een idee is om meer gebruik te maken van regionale netwerken. Het centrum van Rotterdam is daarvan een goed voorbeeld en zal voor het UP als pilot gaan fungeren. In de pilot wordt gekeken hoe een masterplan voor de ondergrond tot stand komt en welke lessen uit dit voorbeeld kunnen worden opgeschaald naar andere gebieden. De presentatie wordt afgesloten met drie vragen, die de deelnemers aan het eind van de sessie nadat ook de andere twee sprekers gesproken hebben, met elkaar kunnen doorlopen: Kennis: Wat betekent deze verandering (transitie) voor de vragen die je stelt aan de andere disciplines en belanghebbenden? En welke andere vragen verwacht je? Flexibiliteit: Wat vraagt deze transitie met het oog op flexibiliteit voor jou, in je eigen dagelijkse werkomgeving? Samenwerking: Met welke (regionale) organisaties en afdelingen uit andere disciplines werk je samen of ga je samenwerken? Wat heb je daarbij nodig?
5
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Lezing 2: De nationale structuurvisie ondergrond (STRONG). Door: Tanno Verburg (ministerie IenM) Verburg begint zijn lezing met een oproep aan alle aanwezigen om met hem mee te denken over het opstellen van de nationale structuurvisie ondergrond en om een boodschap (+contactgegevens) voor hem achter te laten in zijn ‘boodschappentas’. Er zijn verschillende redenen om een landelijke de structuurvisie voor de ondergrond (STRONG) te maken. Allereerst de drukte in de ondergrond en de in voorgaande presentatie benoemde transitie. Maar ook het ministerie EL&I heeft aangegeven behoefte te hebben aan een afwegingskader voor het beter kunnen beoordelen van vergunningen voor ondergrondse activiteiten die vallen onder de Mijnbouwwet. Daarnaast vormt STRONG een aanvulling op de recent gepubliceerde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). STRONG gaat over de hele ondergrond, maar uiteraard wil het Rijk niet alles bepalen. Daarom wordt alleen gekeken naar activiteiten en ondergrondse bestemmingen van nationaal belang. Allereerst gaat het hier om activiteiten onder de mijnbouwwet, zoals het winnen van delfstoffen, de winning van aardwarmte (geothermie) en de opslag van stoffen in de ondergrond. In het kader van de Mijnbouwwet blijft EL&I het verantwoordelijke ministerie. Daarnaast is grondwaterwinning een rijksbelang. Provincies zijn uitvoerder daarvan, maar er zijn signalen dat leveringsplicht wordt bedreigd. Het Rijk onderzoekt momenteel in hoeverre dit inderdaad het geval is en of het nodig is om het beleid bij te stellen. Ook bouwgrondstoffen zijn rijksbelang. De regierol van de rijksoverheid wordt wel afgebouwd en bestaat nu alleen nog uit monitoring en eindverantwoordelijkheid. Als blijkt dat er een tekort is aan bouwgrondstoffen, dan ontstaat er een reden om hierop rijksbeleid te formuleren, maar de verwachting is dat dit niet nodig is. Tenslotte zijn ook de rijksnetwerken van nationaal belang: buisleidingen (daarvoor is een aparte structuurvisie opgesteld), rijkswegen, vaarwegen en spoorwegen. Rijkswaterstaat heeft dit onderdeel van STRONG opgepakt. Met andere activiteiten van overheden bemoeit rijk zich niet mee. Wel stelt het Rijk kaders, en kan eventueel faciliteren in financiën, kennis en regels. In STRONG staan 3 soorten uitspraken: 1. Beleidsconclusies nationale opgaven: bijvoorbeeld CO2 opslag: haalbaarheid doelstellingen 2. Keuzes gebieds- en locatieniveau: waar willen we CO2 opslag? Waar niet? Op het niveau van vlekkenplannen 3. Hoe vastleggen? Concrete reserveringen? Bijvoorbeeld plek voor CO2? Of flexibelere vormen zoals SERladder die meer ruimte bieden? Voor andere overheden zal het Rijk werken aan kaderstelling en facilitering. Denk daarbij aan de kennisagenda, geld, informatiebeheer (BRO). Daarbij wordt afgetapt van wat er gebeurt bij UP bodemconvenant. Momenteel ligt de focus binnen STRONG op de mijnbouwactiviteiten. In opdracht van STRONG maakt TNO een inventarisatie van wat (welke ondergrondse gebruiksfunctie) waar (op welke plek) wel/niet kan (dit is het VRODO-project bij TNO). Deze inventarisatie leidt tot zgn. ‘inventarisatiekaarten’. Vervolgens worden kaarten die 6
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
geconfronteerd met randvoorwaarden uit bijvoorbeeld klimaat- en energiebeleid en met ruimtelijke randvoorwaarden vanuit rijk, provincie en gemeente. Deze confrontatie leidt tot inzicht in kansen en dilemma’s voor het gebruik van de ondergrond (probleemanalyse). In november is een eerste proefsessie gehouden met de e provincie Zuid-Holland om de geplande aanpak te toetsen. In december volgt een 2 proefsessie, daarna wordt een definitieve aanpak voorbereid en gecommuniceerd. Ervaringen uit de eerste proefsessie laten zien dat de geplande aanpak werkbaar is om te komen tot de gewenste probleemanalyse. Na de probleemanalyse moet een PlanMER worden opgesteld en volgen de habitat-, water-, beleidsuitvoerbaarheidstoets etc. Tenslotte wordt het beleid voor de ondergrond geformuleerd met als resultaat de structuurvisie. In december 2012 moet de STRONG klaar zijn voor een kabinetsbesluit. De STRONG wordt opgezet door de ministeries I&M en EL&I in samenwerking met andere overheden (provincies, gemeenten, waterschappen), een begeleidingscommissie en een klankbordgroep. Daarnaast worden twee proefsessies gehouden en wordt een participatieplan opgesteld t.b.v. participatie met burgers en maatschappelijke organisaties. Verburg sluit af met drie discussiepunten die vanuit STRONG zijn opgesteld zijn en aan het eind van alle lezingen door de deelnemers besproken kunnen worden: Kennis: Uitspraken op basis van huidige kennis of wachten tot we meer weten? Flexibiliteit: Starre reserveringen of flexibele prioriteitsvolgorde? Samenwerken: Regionale standpunten over diepe ondergrond inbrengen in STRONG of een eigen structuurvisie maken? Aan het eind van zijn lezing haalt Verburg veel kaartjes op met boodschappen die de aanwezigen voor hem hebben genoteerd. Hij doet de toezegging dat vanuit het ministerie een reactie op alle boodschappen geformuleerd zal worden.
Lezing 3: “Hoe bereik je afstemming tussen bodem en RO”. Door: Esjmund Hinborch (Provincie Zuid-Holland) Begin 2011 zijn binnen de provincie de afdelingen Bodem en RO samengevoegd, wat heeft geleid tot een zoekproces in de (nieuwe) afdeling. De samenvoeging was niet geïnitieerd vanuit een inhoudelijke / beleidsmatige behoefte, maar had een organisatorische reden. Omdat samenvoeging noopt tot samenwerking en vraagt om het zoeken naar raakvlakken, is daarom een zogenaamde ‘taskforce bodem en ro’ opgericht om vorm te geven aan de nieuwe afdeling en onderlinge samenwerking. Een eerste bevinding was dat er al raakvlakken tussen bodem en RO bestaan, maar ook werden nieuwe raakvlakken ontdekt (bijv. bij WKO), vaak uit nieuwe functies/opgaven. Ook werd geconstateerd dat er niet over de hele linie raakvlakken tussen bodem en RO te ontdekken zijn, maar dat is ook niet erg. Verder zijn de raakvlakken tussen bodem en RO niet ‘exclusief’ en zijn er ook raakvlakken met andere beleidsvelden. Naast raakvlakken zijn er ook verschillen geconstateerd: Bodem is niet primair op ruimte gericht / ruimte niet primair op bodem. Bodem heeft veel kennis over weinig / RO weinig kennis over veel. Bodem heeft veel geld / RO heeft weinig geld. 7
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Bodem staat dichtbij wetenschap / RO staat dichtbij politiek en beleid Bodem werkt met vergunningen / RO met visies en plannen Voor de zoektocht is een inhoudelijke insteek gekozen en de lagenbenadering leek een goed instrument. Het is logisch om bodem te betrekken in ruimtelijke optiek: bodem is namelijk ruimte. Bij bodemcollega’s was onduidelijk wat RO is en doet? RO maakt afwegingen over belangen met een ruimtelijke impact. Daarin is het zoeken naar de balans tussen sterke vs. zwakke belangen en publieke vs. private belangen en daarom is RO bij uitstek een overheidstaak. Daarnaast RO is een afspiegeling van de tijdsgeest: van het belang van functies, naar het belang van natuur en milieu, naar de introductie van de lagenbenadering (zie figuur 3), naar beleidsontwikkeling en de relatie tussen functies en ruimtelijke kwaliteit. Dit is een puzzel, waarin veel met kaarten en 3D wordt gewerkt. Figuur 3: de drie lagen uit de lagenbenadering
In de loop der tijd werd RO steeds integraler. De gebruikswaarde was altijd al van belang. Sinds de jaren ’70 ook de toekomstwaarde en sinds ’00 de belevingswaarde. Er bestaat een misverstand over de onderste laag: vaak wordt gedacht dat bodem en ondergrond alleen in de onderste laag een rol spelen, terwijl de bodemfuncties juist in alle lagen terugkomen. Denk aan de parkeergarage in de occupatielaag, buisleidingen in de netwerklaag en grondwater in ondergrondlaag. RO werkt ook met ruimtelijke relevantie: lokaliseren en ruimtelijke effecten zijn nodig om keuzes te kunnen maken. De RO is ook gewend om te werken met punten, lijnen en vlakken. Dat is moeilijker geworden als je gaat werken met functiemenging, zones, gradiënten, stromen etc. Een paar conclusies: bodem is van belang in alle RO-lagen. De functies in de occupatielaag en de netwerklaag zijn relatief “makkelijk” omdat ze goed aansluiten bij de manier van kijken en werken in de RO. De onderste laag is lastiger: er wordt veel meer gedacht in stromen en systemen, hun impact en de onbekendheid hiermee. Hoe vertalen we dat naar ruimtelijke componenten en elementen? We moeten meer grip op effecten krijgen. De uitdaging voor samenwerking tussen bodem- en RO-professionals is dus communiceren en samenwerken. Dat doet de provincie Zuid-Holland door het maken van een structuurvisie en een bodemvisie. Waar nodig worden de bodemvisie en structuurvisie geïntegreerd. De volgende discussiepunten zijn van belang: Kennis: je hoeft niet alles te weten om tot een verantwoorde ruimtelijke afweging en keuze te komen. In een ruimtelijke afweging zijn bestuurlijke, maatschappelijke en politieke aspecten zeker zo belangrijk als vakkennis Flexibiliteit en lagenbenadering: vermijd onomkeerbare effecten op de 1e laag en liefst ook de 2e laag. Effecten op de 3e laag zijn altijd omkeerbaar Samenwerken = Vanuit je eigen belang openstaan voor andere belangen 8
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Frency Huisman en Josja Veraart over transitie in de bodemwereld
Tanno Verburg over de STRONG
Esjmund Hinborch: ruimtelijke ordening en bodem
Discussie in 3 groepen Afsluitend konden de deelnemers in drie verschillende groepen discussiëren over Kennis, Flexibiliteit en Samenwerking met betrekking tot het gebruik van de (diepe) ondergrond. De drie lezingen dienden daarbij als inspiratie. De hoofdpunten uit deze deelgroepen waren: Kennis: Leer vragen stellen aan de buitenwereld. Misschien is de transitie dan niet zo lastig. Verder twee punten: omgaan met onzekerheden en andere schalen: internationale kennisuitwisseling. Samenwerking Provincie en STRONG: samenwerking wat verwachten we? Juiste kennis boven tafel krijgen, communiceer dat, luister en benut elkaars kracht Flexibiliteit: De discussie over flexibiliteit in het gebruik van de (diepe) ondergrond spitste zich toe op 1) waar zit nog ruimte voor het gebruik van de ondergrond want er is al zoveel ruimte bestemd; 2) hoe ga je om met de verschillende dynamieken in de lagen en ook in de tijd? 3) welke ruimte geven huidige kaders (economische, beleidsmatig) voor flexibiliteit in het gebruik van de ondergrond. hoe ga je om met de dynamieken in de lagen? Wat betekent dat voor beleidskaders. Daarin werd benadrukt dat flexibiliteit enerzijds kan initiatieven vanuit de markt stimuleert, maar anderzijds kan veroorzaken dat men niet meer durft te investeren! In bijlage 1 is een uitgebreider verslag van de discussies te vinden.
Sessie 4.2 – Hoe was CO2 opslag in Noord-Nederland wel van de grond gekomen? Met: Marc Rijnveld (TNO) en Arjan Wierda (ministerie EL&I) Ewout van den Berg (provincie Noord-Brabant) Sander van Egmond (Universiteit Utrecht)
9
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Lezing 1: “Maatschappelijke inbedding van nieuwe technologieën in de ondergrond: implementatie, communicatie en acceptatie”. Door: Marc Rijnveld (TNO) i.s.m. Arjan Wierda (ministerie EL&I). Rijnveld schetste een aantal patronen dat bij het ontwikkelen van acceptatie voor lastige projecten steeds lijkt terug te komen: optimistische bestuurders, verontruste, boze mensen en huizen die te koop worden gezet. Deze drie elementen waren al aanwezig in de jaren 90 bij grote infrastructurele projecten, zoals de HSL, maar ook nu nog bijvoorbeeld bij initiatieven voor het gebruik van de ondergrond. Wat kunnen we uit deze voorbeelden leren? Wat gaat er steeds mis en welke mechanismen herkennen we in deze voorbeelden? Allereerst benadrukt Rijnveld dat ‘acceptatie’ en ‘weerstand’ twee keerzijdes van dezelfde medaille zijn. Mensen die ergens tegen zijn, zijn meestal ook ergens voor. Weerstand ontstaat wanneer een geplande activiteit een (vermeende) verstoring veroorzaakt van (bv.) rust, ruimte en veiligheid op een bepaalde plek. De andere kant is dus dat mensen behoefte hebben aan rust, ruimte en veiligheid, maar die wordt nu juist verstoord. Beide kanten van de medaille komen dus samen in de fysieke ruimte. Wanneer weerstand tegen een plan ontstaat, is een gebruikelijke reflex van initiatiefnemers of de overheid om het plan beter uit te gaan leggen: er komt meer onderzoek, de media wordt ingezet en er worden sessies georganiseerd. Deze strategie leidt niet altijd tot succes en kan zelfs averechts uitpakken omdat tegenstanders meer argumenten in handen krijgen om tegen te zijn. Waarom is dat dan? Het draait steeds om een (scheve) verdeling van kosten en baten. Mensen die dichtbij een geplande activiteit wonen ondervinden de (vermeende) lasten, terwijl initiatiefnemers of mensen die verder weg wonen kunnen genieten van de maatschappelijke baten. De verdeling van kosten en baten tussen mensen en partijen is dus niet evenredig. Vervolgens introduceert Rijnveld de metafoor van het koken Om een betere balans tussen kosten en baten te realiseren is een aantal dingen nodig: 1. Transparant proces schetsen. Klinkt als open deur, maar gebeurt in de praktijk vaak niet. 2. Gezamenlijk feitenonderzoek. Verschillende stakeholders willen verschillende dingen, dus onderzoek vanuit verschillende hoeken. 3. Compensatie van de kosten, dat is de kern van het probleem, mensen met onevenredige lasten moeten worden gecompenseerd. Hoeft niet door kosten. Met deze stappen om een besluitvormingsproces te organiseren introduceerde Rijnveld een ‘recept’ voor het organiseren van draagvlak. Wel voegde hij daaraan toe dat het verzamelen van de juiste ingrediënten en het volgen van een kookboek iemand nog geen kok maakt en geen garantie voor succes biedt; een beetje talent voor koken is gewenst!
10
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
De presentatie wordt afgesloten met enkele stellingen die zijn opgesteld i.s.m. Arjan Wierda (ministerie EL&I). Hieronder de stellingen en de reacties uit de zaal: Stelling 1: Is de titel van de themasessie “Hoe was CO2 opslag in Noord Nederland wel van de grond gekomen” goed gekozen? - Voor: ja, titel heeft goed gewerkt om nieuwsgierigheid voor de sessie op te wekken; - Tegen: feitelijk gaat de sessie niet over CO2-opslag in Noord Nederland, maar de titel triggert wel om te denken wat we wel hadden kunnen doen. Stelling 2: Bewoners kunnen niet oordelen over maatschappelijk belang. - Voor: Bewoners denken en reageren vooral vanuit hun eigen belang, waardoor het voor hen lastig zal zijn om vanuit het algemeen belang te denken. - Tegen: Het is betuttelend om te denken dat bewoners eigen en maatschappelijke belangen niet kunnen scheiden. Het gaat om erkenning van de belangen van bewoners. Sommige aanwezigen vinden het zelfs een arrogante stelling: iedereen heeft gezond verstand, bewoners kunnen heel goed zelf nadenken. Stelling 3: Transparante processen en politiek gaan goed samen - Tegen: Op zich gaan transparantie en politiek goed samen, maar er moet wel bereidheid zijn om transparant te zijn. Op 1 schaalniveau zou het nog wel kunnen, maar bij een mengeling van rijk, provincie en gemeente zijn er vaak (te)veel belangen in het spel en dan wordt het alweer lastiger om een transparant proces te organiseren. Misschien moet de politiek zich er dus niet mee bemoeien. - Voor: alles staat of valt met hoe je het organiseert. Transparantie en proces moeten dus samen kunnen gaan. - Interessant is de vraag of transparantie en de industrie samen kunnen gaan? Het belang van de industrie is natuurlijk makkelijk: die willen winst maken. Stelling 4: Het creëren van maatschappelijk draagvlak is al verankerd in wet- en regelgeving en gebeurt via formele procedures - Veel mensen waren tegen: inspraak is wat anders dan draagvlak organiseren. Inspraak kan wel een bijdrage leveren aan draagvlak. Inspraak gebeurt vaak achteraf en stimuleert reacties van mensen die het oneens zijn. Draagvlak moet eerder worden gecreëerd en gaat uit van een positieve insteek en samenwerking.
Lezing 2: Schaliegas in Noord-Brabant. Door: Ewoud van den Berg (provincie Noord-Brabant) Van den Berg vertelt over de ervaring van de provincies met een nieuw beleidsthema: schaliegas. Hij gaat in op de techniek, de wettelijke bevoegdheden, het proces tot op heden en de discussie over het onderwerp. De techniek van schaliegas. Schaliegas zit in diepe kleisteenlagen en is vaak lastig te winnen volgens de conventionele technieken. De techniek van ‘fracking’ (kraken van het gesteente) moet worden ingezet om het gas naar boven te kunnen halen. In Zuid Nederland lijkt er veel potentie voor te zijn voor schaliegas. In Blackpool (UK) wordt al schaliegas gewonnen. De installatie neemt daar veel ruimte in beslag.
11
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
In het voorbeeld van Noord Brabant ging het proces van bevoegdheden en wettelijke procedures als volgt (hoofdlijnen): Aanvraag opsporingsvergunning: bij het ministerie van EL&I (2008 door initiatiefnemer) Dan krijgt de provincie een adviesaanvraag (2009 bij provincie Noord Brabant). Provincie heeft 4 weken tijd om te reageren. o Vanwege de nieuwigheid van en onbekendheid met het onderwerp blijft het onderwerp even liggen binnen de provincie waardoor er te weinig tijd over blijft om er goed naar te kijken. o Bovendien kwam het onderwerp bij de economische afdeling van de provincie binnen, terwijl het onderwerp ook een ecologische component had. Toch is de richtlijn dat in dit stadium het provinciaal advies zich alleen mag richten op financiële en technische aspecten van de technologie, en nog niet naar ruimtelijke en milieuaspecten, terwijl die laatste twee belangen voor de provincie belangrijk zijn. Nadat de provincie advies heeft gegeven, wordt een opsporingsvergunning verleend. Vervolgens selecteert de initiatiefnemer (bedrijf) locaties voor de proefboring(en) en vraag vergunning aan bij de gemeente. In dit voorbeeld werden Haaren en Boxtel aangewezen als boorlocaties; oorspronkelijke gaf de gemeente Boxtel hiervoor een vergunning af, maar die is inmiddels vernietigd (na maatschappelijke weerstand). Vervolgens dient initiatiefnemer/bedrijf een boorplan in (hoe en welke chemicaliën), dat getoetst wordt door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) (en TNO in opdracht van EL&I). Bij de proefboring moet voldaan worden aan besluit algemene regels milieu mijnbouw (algemene maatregel van bestuur (AMvB) “Boren”). Indien bij de proefboring inderdaad gas wordt aangetroffen, dan moet de initiatiefnemer/bedrijf een winningsvergunning (exploitatie) aanvragen i.k.v. de Mijnbouwwet via EL&I Tenslotte dient een MilieuEffectRapportage (MER)opgesteld te worden, vindt (definitieve) wijziging van het bestemmingsplan en omgevingsvergunning plaats, en gaat de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)-procedure bij EL&I gelden. Proces tot nu toe In het voorbeeld van Noord-Brabant is tijdens het doorlopen van alle procedures en vergunningaanvragen onrust ontstaan onder de bevolking (2010/2011), onder meer door een aantal filmpjes (internet) over schaliegaswinning in Amerika. Volgens Van den berg is de overheid was daar niet adequaat mee omgegaan. Door politieke druk heeft de minister vervolgens (najaar 2011) toegezegd meer onderzoek te zullen doen naar de risico’s en effecten van schaliegas (gepland 2012). Het streven is om hier zowel voor- als tegenstanders in te betrekken. Ook denkt Van den Berg dat het belangrijk is om dat op transparante wijze aan te pakken. De Noord-Brabantse fracties zijn verdeeld over het initiatief en lopen verschillende discussies naast elkaar; over de techniek van schaliegas, maar ook over nut en noodzaak van schaliegaswinning.
12
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Ter illustratie laat Ewoud de twee filmpjes zien die in de discussies in zijn provincie een rol hebben gespeeld. Het eerste filmpje ‘Gasland’, liet het perspectief van de tegenstanders zien. Zie http://www.youtube.com/user/Rensvandenbergh. Dit filmpje ging vooral in op de risico’s en gevaren van de technologie. Ook benadrukten de tegenstanders dat de initiatiefnemers niet geïnteresseerd waren in de leefomgeving of het belang van de burgers, maar vooral in geld verdienen. Van den Berg was kritisch over de gebruikte feiten in de film. Hij vraagt zich af hoe in de toekomst juiste informatie aan het publiek gegeven kan worden? (N.B.: vergelijk verhaal Rijnveld hiervoor over gebruikelijke reflex van het beter informeren). Het tweede filmpje, ‘the thruth about gasland’, liet het perspectief van de initiatiefnemers zien en ging vooral in op de maatschappelijke baten en veiligheid van de technologie. Zij gingen de tegenaanval in door erop te wijzen dat in het eerdere filmpje onjuiste feiten waren gebruikt waardoor de technologie in een kwaad daglicht kwam te staan. Zij betoogden dat met de ‘juiste’ gegevens geen sprake is van grote risico’s of ongevaarlijke situaties. Zie http://www.youtube.com/watch?v=Y1W8MnveFq8&feature=related. Met deze filmpjes liet Van den Berg zien hoe verschillend betrokkenen tegen een bepaalde activiteit aan kunnen kijken. Discussie n.a.v. lezing en filmpjes: - Aanwezigen vragen zich af hoe het zit met draagvlak voor schaliegas. Is vooral de actiegroep in de provincie Noord-Brabant tegen de technologie of is er in heel Nederland weinig steun voor schaliegas te vinden? Vanuit de politiek lijkt nu de strategie gekozen te zijn van meer onderzoek doen, omdat er op basis van de huidige kennis teveel onzekerheden zijn en geen draagvlak te vinden is. Eerst moeten we meer weten en dan bepalen we of we voor of tegen zijn. - Ook vragen de aanwezigen zich af of het de provincie geholpen had in het beoordelen van de allereerste vergunning aanvraag om een advies aan EL&I te geven? Van den Berg denkt dat dat zeker geholpen had, omdat via de structuurvisie dan een evenredige afweging gemaakt had kunnen worden tussen economie, RO, water bodem, etc. Doordat deze structuurvisie ontbreekt, en de provincie nog niet gestart is met een strategische visievorming over het gebruik van de (diepe) ondergrond, is dat hier anders gelopen. - Van den Berg zelf brengt nog een stelling in: ‘Je moet de risico’s wel kennen, maar uitleg van risico’s alleen werkt niet, het gaat over de gevolgen van een bepaalde activiteit en emoties die daarbij komen kijken (naar proefschrift van Sabine Roeser, TUD). De meeste aanwezigen waren het eens met de stelling. Het gezag van de overheid is niet meer zo groot. De overheid moet daarom meer inspelen op emoties en gevolgen. Zie de filmpjes, die zijn bepalend. De politiek reageert daar ook op. Feiten en emotie kun je niet losmaken. Gezamenlijk feiten zoeken werkt wel i.p.v. elkaar bestrijden.
13
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Marc Rijnveld: maatschappelijke inbedding
Ewoud van den Berg over schaliegas
Petje op, petje af door Sander van Egmond
Lezing 3: CO2-opslag in Barendrecht. Door: Sander van Egmond (Universiteit Utrecht) Van Egmond is communicatiemanager van het CATO onderzoeksprogramma en in die rol betrokken geweest bij het CO2- opslag initiatief in Barendrecht. Van Egmond heeft een evaluatie gemaakt van het proces in Barendrecht en kwam tot de conclusie dat het proces in Barendrecht op 5 punten beter georganiseerd had kunnen worden: startpositie, communicatie, lokale winst- en verliesrekening, landelijke politiek en andere actoren. Voordat hij deze punten naloopt, toetst Van Egmond eerst hoeveel de aanwezigen zelf weten van CO2 opslag. Via het spelelement ‘petje op petje af’ legt hij verschillende stellingen voor die hij heeft afgeleid uit onderzoeksresultaten van CATO (enquetes onder bewoners). De onderstreepte antwoorden zijn steeds de juiste 1. Dacht 65% of 95 % van de bewoners in Barendrecht dat de huizenprijzen zouden dalen door ondergrondse CO2 opslag in hun gemeente? 2. De goede definitieve van poreuze gesteenten luidt: 1) een gesteentelaag met kleine gaatjes of 2) een laag die makkelijk verkruimelt. 3. Meer of minder dan 50% van de respondenten dacht dat CO2 opslag bedoeld was om klimaatverandering te remmen. 4. Meer of minder dan 50% van de ondervraagden dacht dat CO2 opslag goed was voor de ozonlaag. - Opmerking, het basiskennisniveau is lager dan we denken. CO2 afvang is ook een lastig verhaal om te communiceren bij het grote publiek. 5. Verzet in Barendrecht: hoeveel milieu NGO’s waren tegen Barendrecht - Geen enkele, een paar - Opmerking: Er waren maar weinig NGO’s betrokken bij Barendrecht. 6. Op de vraag wat mensen belangrijke aspecten vonden om te bepalen of ze voor of tegen een activiteit waren, antwoordde 85% dat de besluitvorming niet transparant was geweest. Naast transparante besluitvorming was ook gevraagd hoe belangrijk het was om een eigen huis te bezitten in oordeelsvorming.
14
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Vervolgens gaat Van Egmond in op de lokale winst- en verliesrekening. Bij het bekijken van de lokale winst- en verliesrekening was het al snel duidelijk dat er geen lokale voordelen waren. Toch denkt Van Egmond dat die lokale voordelen gecreëerd hadden kunnen worden. Direct gekoppeld aan het project, maar ook indirect. Van Egmond denkt dat binnen het project een betere balans tot stand gebracht had kunnen worden via extra monitoring, maar ook door compensatie van eventueel lagere huizenprijs of een alternatief pijpleidingentracé, omdat het geplande tracé langs het hockeyveld was gepland. Je moet flexibel zijn in je project met dit soort zaken. Ook denkt Van Egmond dat semi aan het project gerelateerde zaken bij kunnen dragen aan de slaagkans van projecten. Bijvoorbeeld: ondergrondse CO2 opslag opnemen in het energiebeleid om klimaatdoelstellingen te realiseren; het opzetten van een informatiecentrum (trekt mogelijk toerisme aan); extra banen creëren; belasting heffen op geïnjecteerd gas dat dan weer lokaal geïnvesteerd kan worden; etc. Tenslotte noemt Van Egmond non project gerelateerde zaken, die wel een positieve invloed kunnen hebben op draagvlak. Voorbeelden zijn bewoners gebruik te laten maken van faciliteiten (bijv. voor vergaderingen), het sponsoren van sportverenigingen of het bijdragen aan gemeentelijke ontwikkelingen. Zijn oproep is om als initiatiefnemer deel te nemen aan en zichtbaar te zijn in de gemeenschap waarin je iets wil. Wat betreft de startpositie stelt Van Egmond de vraag of het een mission impossible was? Hij denkt het niet, maar er zijn wel blunders gemaakt. Zo was er bijvoorbeeld een tender uitgezet en had het ministerie gevraagd wie ideeën had om CO2 ondergronds op te slaan. Daarmee was meteen al duidelijk dat het om een pilot ging. Daarnaast was de ruimtelijke inpassing van de activiteit geen onderdeel van de discussie, omdat SHELL (initiatiefnemer in Barendrecht) al een veld in gebruik had bij Barendrecht en ook ideeën had om CO2 op te slaan. Het lijkt erop dat er te makkelijk gedacht is dat het om een weinig omstreden technologie ging, omdat we al sinds 2004 CO2 opslaan onder de Noordzee. Maar de publieke opinie is daarbij onderschat. Als uitsmijter vraagt Van Egmond wat de aanwezigen denken wat de bevolking in Barendrecht vond van het initiatief voor ondergrondse CO2-opslag in hun gemeente? De Universiteit Leiden heeft hier onderzoek naar gedaan en bewoners gevraagd waar ze zich zorgen over maken in hun omgeving? 15% van de ondervraagden benoemde meteen zorgen te hebben over CO2-afvang en ondergrondse opslag. Bij doorvragen werd dit percentage hoger en gaf 80-90% van de mensen aan ondergrondse CO2-opslag geen goed idee te vinden!
Sessie 4.3 - Slimme inzet van kennis vergroot impact met beleid voor de ondergrond Met: Pieter Jongerius (ministerie EL&I) Margot de Cleen (ministerie IenM) Sandra Boekhold (Technische Commissie Bodem) Arno Peekel (SKB)
15
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Lezing 1: Welke kennis is nodig voor strategisch gebruik ondergrond op lange termijn. Door: Pieter Jongerius (ministerie van EL&I) Jongerius begint gelijk scherp en houdt de aanwezigen voor dat alles wat we van de ondergrond weten slechts een perceptie van de werkelijkheid is. Het beeld dat we op dit moment hebben van de ondergrond komt voort uit de informatie die we tot nu toe hebben verzameld, de kennis die we daaruit afleiden en de ordening die we maken. Maar dat beeld is ook dynamisch, omdat er steeds nieuwe informatie bijkomt en we nieuwe verbanden leren leggen of onze interpretaties verbeteren (kennis). Een dynamische perceptie van de werkelijkheid dus. Voor de nationale structuurvisie ondergrond STRONG zijn deze drie elementen, informatie, kennis en ordening, belangrijk. Kennis hebben we nodig om informatie te begrijpen en kunnen ordenen. Maar de vorm waarin we kennis aanbieden is ook van belang. Daarvoor is het belangrijk om de organisaties of mensen die kennis leveren randvoorwaarden mee te geven. Bij Informatie gaat het om maximale ontsluiting en maximale benutting. De Mijnbouwwet bepaalt dat informatie over de ondergrond 5 jaar ‘geheim’ blijft en alleen beschikbaar voor de partij die deze informatie heeft opgedaan. Na die periode wordt de informatie vrijgegeven voor andere gebruikers. Dat betekent dat vrijwel alle informatie die in Nederland is verzameld over de ondergrond ook beschikbaar is voor andere gebruikers. Naast beschikbaarheid is ook toegankelijkheid. In de wet is vastgelegd dat alle informatie over de ondergrond door TNO wordt beheerd en beschikbaar wordt gemaakt. Optimaal gebruik van informatie vraagt om een goede kwaliteit van die informatie en om genoeg kennis om de informatie betekenis te kunnen geven voor een optimaal gebruik van de ondergrond. Wat betreft de kwaliteit van de informatie zit er een ‘gat’ in de Mijnbouwwet. Deze verplicht partijen namelijk alleen om de verkregen informatie op het moment van verkrijgen beschikbaar te stellen (bijv. via seismiek of boringen). Het voortschrijdend inzicht of verbeteringen in de weergave van de oorspronkelijke data hoeven echter niet in de databank bij TNO te worden opgenomen. Het kan dus voorkomen dat de informatie die beschikbaar is gekomen niet de meest recente updates bevat. Bijkomend dilemma hierbij is dat informatie beschikbaar stellen, geld kost. Bij het kunnen ordenen van kennis en informatie is het erg belangrijk dat je weet welke vraag je moet stellen aan die informatie. Dat vraagt aan de ene kant dat kennisleveranciers goed luisteren naar de vraag/behoefte van de eindgebruiker, en omgekeerd dat eindgebruikers goed weten waarom ze kennis nodig hebben (welke vraag moet worden opgelost?). Daarnaast speelt bij het aspect van ordening een rol op basis van welke kennis je gaat orderenen: maak je gebruik van ruwe data (meest zuiver) of van gemodelleerde data (bevat interpretaties). Hoe minder ruwe data er zijn, hoe meer er wordt teruggevallen op modellering. Daarin schuilt een risico (teveel interpretatie kan tot kwaliteitsverlies leiden).
16
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Jongerius waarschuwt de gebruiker van kennis over de ondergrond dan ook dat kennis helpt om zaken te begrijpen, maar alleen als je weet wat de kwaliteit van de data is en als duidelijk is hoe die data is geordend. Ook benadrukt hij dat eindgebruikers de waarde van kaarten niet moeten onderschatten. Bijsluiters zijn onmisbaar. Kennisleveranciers moeten op hun beurt dus duidelijk communiceren over de betekenis en waarde van de kaart en het detailniveau (schaal). Discussie De zaal vraagt hoe belangrijk het is om als overheid zelf de kennis hebben om data en informatie te kunnen beoordelen. Jongerius is daar heel duidelijk in. Vanwege de verantwoordelijkheid voor mijnbouwactiviteiten wordt EL&I ook geconfronteerd met nieuwe ontwikkelingen, zoals het winnen van schaliegas. Om aanvragen te kunnen beoordelen, werkt EL&I samen met adviseurs op het gebied van veiligheid, technische zaken, etc. Als overheid moet je de adviezen die je krijgt kunnen beoordelen op hun waarde. En daar heb je zelf kennis voor nodig, EL&I heeft ervoor gekozen om die kennis in huis te hebben. Eén van de aanwezigen merkt op dat dit ook voor ondiepe ondergrond van belang is. Daar zien we een omgekeerde trend dat juist veel kennis de deur uit gaat bij overheden. Kan degene die moet beschikken wel goed beoordelen wat er aan de hand is? Voor activiteiten in de diepe ondergrond is de trend dus omgekeerd. Al is het wel goed op te merken dat in heel het ministerie slechts twee personen werken die aan de geologische kenniskant zitten. Laatste onderwerp van de discussie is hoe je omgaat met onzekerheid in relatie tot lange termijn besluiten? Jongerius vindt dit een lastige vraag zonder goed antwoord! Kijk naar CO2-opslag, daar moet je besluiten nemen op voorhand. Dat is erg lastig. Ook bij de nationale structuurvisie ondergrond (STRONG) hebben we daarmee te maken.
Lezing 2: De kennisagenda van de ondergrond: hoe nu verder? Door: Margot de Cleen (ministerie van IenM) De Cleen start met ‘Kennis = macht’ en sluit daarmee goed aan bij de discussies aan het eind van de lezing van Jongerius. Volgens haar is het belangrijk om te weten waar je mee bezig gaat om goede besluiten te kunnen nemen. Heb je de kennis niet dan moet je de vinger aan de pols houden en kennisleemten in de gaten houden tijdens het project. Het uitvoeringsprogramma bodemconvenant is breder dan saneringsbeleid (zie ook de lezing van Frency Huisman en figuur 1 en 2, sessie 4.1). Voor het UP was dat aanleiding tot het ontwikkelen van een kennisagenda. De doelstelling: ondersteunen van de implementatie van beleid en van de transitie binnen het bodembeleid die (o.m.) via het UP vorm moet krijgen. Daarbij wordt gekeken hoe de bodem kan bijdragen aan het energievraagstuk, aan problemen rond klimaatverandering, aan nieuw ruimtegebruik, aan druk op ruimte, gezondheid en voedselvoorziening, etc.
17
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Deze kennisagenda is gericht op de perspectieven. De bodem is een partner voor oplossingen voor maatschappelijke problemen. Het gaat erom hoe we de bodem duurzaam kunnen benutten en beheren. Voor de kennisagenda is ook de kennisinfrastructuur van belang. Welke kennis is er al? Kunnen we die benutten? Hoe realiseer je de ontsluiting? Dit alles moet vorm krijgen in een veranderende omgeving. Het Rijk wil onderzoek goed afstemmen. Door decentralisatie van taken, moet niet alleen het Rijk, maar ook provincies, gemeenten en waterschappen een lead nemen in de kennisaansturing en behoeftebepaling. We willen naar een duurzame samenleving. Het huidige kabinet gaat ervan uit dat de samenleving zelf de vragen stelt. De rol van de overheid kan zijn om dit te faciliteren. Waar kun je energie benutten, helpen initiatieven van de grond te krijgen en ruimte maken voor experimenteren. De kennisagenda is zoals gezegd gericht op bodem als oplossing voor maatschappelijke opgaven. Het UP heeft het opstellen en aan de slag gaan met de kennisagenda voor de transitie opgesplitst in 2 fasen. In de eerste fase is aandacht besteed aan identificatie van verschillende thema’s die een plek op de kennisagenda zouden moeten krijgen. Bij diverse fora en bijeenkomsten, programma’s en arena’s zijn in de eerste fase ruim 600 vragen geïdentificeerd op de thema’s als proces, governance, systeemkennis, etc. De eerste fase heeft geresulteerd in een agenda; de tweede fase is aangebroken. Wat nu nodig is, is regie op de uitvoering van de agenda. De geïdentificeerde kennisvragen kunnen worden uitgezet en opgelost, maar er moet wel een duidelijke eindgebruiker zijn. Ook is nieuwe financiering nodig. Wie pakt de handschoen op om dit te coördineren? Hoe gaan we de tweede fase van de kennisagenda organiseren? Vanuit het netwerk van het UP zijn daarvoor verschillende aanbevelingen gedaan. Een opsomming: Zorg voor een ontwikkelprogramma, ruimte om te investeren, transitie en een opleidingsspoor (dat is opgepakt door het UP), vertaal ambities en taken naar eigenaarschap, zorg voor een organisatie voor regie, borging en ontsluiting, beter gebruik van kennis zorgt voor meer efficiëntie, organiseer financiering, kijk ook naar andere financieringsmogelijkheden (andere werkvelden). In fase twee wordt gewerkt om de efficiëntie van de kennisketen te verbeteren, de kennisinfrastructuur is versnipperd. Als je andere vragen dan bodemvragen wil faciliteren moet je wel herkenbaar zijn. Een loket is daarop het antwoord. Ook wordt gekeken wie de regie neemt, hoe financiering wordt geregeld en dergelijke. Daar is men nu over in gesprek. Kortom, de kernwoorden zijn: regie, vertrouwen, samenwerking, benutten energie in de samenleving en de bodemsector.
18
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Discussie .n.a.v. lezing Sommige aanwezigen hebben de indruk dat de kennisagenda vooral gericht op technisch inhoudelijke vragen, en minder op communicatie en organisatie aspecten van de kennisagenda. De Cleen benadrukt dat dat gelukkig niet het geval is. Veel vragen en thema’s die in de eerste fase zijn benoemd gaan juist over de governance kant van de kennisinfrastructuur en de beoogde transitie: Hoe werk je samen? Hoe kom je met partijen aan tafel? Etc. Sociale aspecten zijn wel degelijk van belang.
Pieter Jongerius: Kennis over de diepe ondergrond
Margot de Cleen: Kennisagenda: Kennis is macht
Lezing 3: “Hoe organiseren en financieren we de kennisinfrastructuur?”. Door: Sandra Boekhold (Technische Commissie Bodem) Het ministerie van IenM heeft aan de TCB gevraagd om advies uit te brengen voor de benodigde kennisstructuur bodem in het kader van decentralisatie en deregulering. De kennisstructuur ziet er nu op het eerste gezicht uit als een kluwen. (figuur 4; volgende pagina). Maar als je er wat langer naar kijkt, dan zie je de ordening, er zit een structuur in. Boekhold licht de belangrijke punten uit het TCB advies toe: Kennis is essentieel om te komen tot duurzaam bodemgebruik Er is een bestaande kennisinfrastructuur. Daar kunnen we gebruik van maken. Het hoeft niet helemaal anders.
19
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Figuur 4: overzicht kennisagenda als resultaat van de eerste fase.
Basiskennis is belangrijk om goede beslissingen te kunnen maken. Bij EL&I is besloten kennis in huis te houden, bij andere organisaties is de zorg uitgesproken dat veel kennis naar de RUD’s gaat. Houdt basiskennis in huis. Een goede ontwikkeling bijvoorbeeld is de cursus basiskennis geologie bij de Bodembreedacademie die eind januari 2012 van start gaat voor beleidsmakers van provincies en rijk. Kijk ook internationaal niet alleen naar bodemkennis, maar ook naar zaken als participatie etc. Ambities in gebieden zijn sturend om kenniscyclus op gang te krijgen. Koppel ambities aan bodem en ondergrond. Neem ook gegevens over chemie en milieu op in de Basis Registratie Ondergrond (BRO). Daarover wordt momenteel wisselende over gesproken. De Impuls lokaal bodembeheer (ILB) was bedoeld om bodembeleid bij decentrale overheden te faciliteren. Dit was succesvol en zou ook zo kunnen werken voor bodemontwikkelingsbeleid. Er zijn daar ideeën over bij ministerie.
20
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Er is een expertisecentrum nodig: 1 loket, 1 centrum om kennis toegankelijk te maken en de weg te wijzen in de ‘kluwen’. Het expertisecentrum bodem en ondergrond pakt deze rol op dit moment op, onder meer met een opleidingscentrum. Hoe moet het verder met de aansturing kennisontwikkeling? De TCB was gecharmeerd door het STOWA-model. Het is het idee dat overheden gezamenlijk opgaven oplossen op efficiënte wijze. Het STOWA-model zou nuttig kunnen zijn. Verder is er het advies om de ervaring van het Dutch Soil Platform (DSP) te benutten. De fundamentele kennisontwikkeling moet niet worden gedecentraliseerd. Dat is van belang voor de hele sector en moet blijven bestaan. Dit geldt ook voor gebiedskennis en algemene bodemkennis. Dat hoeft niet in huis bij alle gemeenten. Een centrale rijksregie zou moeten blijven. Verder is het van belang om de aantrekkingskracht van het bodemonderwijs te verbeteren. Dit is al jaren een thema en vraagt nog steeds om aandacht. Verder wordt aangeraden om te werken met praktijkprojecten en pilots. En als laatste: monitoring. Het is lastig om in onzekerheden beslissingen te nemen. Je moet dus monitoren om te leren en beslissingen kunnen bijstellen. Het advies is te downloaden van de website van de TCB: http://www.tcbodem.nl/ Discussie n.a.v. advies Diverse onderdelen uit advies zijn niet per definitie bodemgerelateerd, maar zijn wel opgenomen in een advies voor een kennisinfrastructuur voor bodemvraagstukken. Tegelijkertijd is de focus van het adviesrapport juist het bodemveld. Aanwezigen vragen zich af hoe de TCB inspeelt op de meer generieke aspecten uit het advies en daarnaast voor connecties zorgt naar andere disciplines? Boekhold merkt op dat de bodemsector soms teveel met haar eigen domein bezig is. In het advies is benadrukt dat naar buiten kijken belangrijk is, en dat daarvoor ook het internationale werkveld mogelijkheden biedt. Dat het advies erg op bodem is gericht klopt wel, het was immers de opdracht om naar de kennisstructuur bodem en ondergrond te kijken. Eens dat je moet integreren in andere beleidsvelden, maar je moet wel beginnen bij je eigen deskundigheid. De laatste vraag gaat over het aansturen van kennis. Wat de TCB geadviseerd heeft, is om generieke kennis op een centrale plek te ontwikkelen en beheren, zodat (bijv.) decentrale overheden die kennis kunnen benutten.
Lezing 4: “Welke rol kan het innovatieprogramma van SKB spelen in het oppakken van kennisvragen?” Door: Arno Peekel (SKB) SKB ontwikkelt al sinds 15 jaar kennis over bodemverontreiniging, maar zet de laatste 4 jaar in op bredere vraagstukken door de bodem expliciet te verbinden met andere vraagstukken. SKB is een leerplatform. Kennisvragen die in SKB-projecten worden aangepakt komen uit de praktijk en wordt bij de beoordeling voor het toekennen van financiering getoetst op relevantie, impact en complexiteit. Kennis wordt ontwikkeld in projecten door consortia waarin kennisvragers en kennisleveranciers samenwerken.
21
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Als voorbeeld noemt Peekel het project ‘bodem in het bestemmingsplan’. Andere voorbeelden die genoemd worden, zijn ‘ondiepe aardwarmte’, dat volgens Peekel een interessant thema kan zijn voor de volgende ronde. Ook noemt hij het project ‘Gebruiken van buffercapaciteit’ dat gaat over water vasthouden en zuiveren met groene daken. SKB is een netwerkorganisatie en maakt gebruik van een programmabureau met 4 a 5 medewerkers die voor verschillende thema’s werken en het netwerk faciliteren. SKB is gericht op de koplopers in het werkveld. Het Expertisenetwerk bodem en ondergrond meer op het peloton. Zie figuur 5 ter illustratie. Het Expertisenetwerk bestaat uit Bodem+, SKB, SIKB en er zijn inmiddels meer partijen bij aangesloten.
Doelgroep Expertisenetwerk bodem en ondergrond
Figuur 5: schematisch overzicht doelgroepen SKB en Expertisenetwerk Bodem en Ondergrond.
Winstpunt: in het voortgezet onderwijs zijn sociale geografie en de fysische kant weer evenwichtig in het pakket gezet. SKB is in 2010 gestart met het innovatieprogramma Duurzame Ordening van de Ondergrond (DOO). Inmiddels zijn er 2 tenders geweest voor projecten op de thema’s Energie, Water, RO en Ecosysteemdiensten. Afgelopen periode heeft SKB een strategietraject doorlopen om het programma voor 2012 en verder vorm te geven. SKB heeft een verschuiving doorgevoerd van monosectorale vraagstukken naar een meer integrale aanpak. SKB heeft ook haar werkwijze daarop aangepast die ruimte biedt om integrale experimenten te doen. Begin december (2011) lanceert SKB de nieuwe tender en zal er een oproep komen voor showcases, waarmee voorbeelden uit de praktijk met integraal vraagstukken worden bedoeld. Daarin kan worden gekeken naar de rol van ondergrond bij de integrale opgaven, zowel op technische als procesmatige vraagstukken. Dit moeten de voorbeelden worden om ondergrond op duurzame wijze in te zetten als onderdeel van onze ruimte. e Peekel nodigt aanwezigen uit voor de special session van SKB op de 2 symposiumdag. 22
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Sessie 4.4 - Praktijkvoorbeelden (diepe) ondergrond: afwegingen en gebruik Met lezingen van: Ans Bekkering (provincie Groningen) Lidwien Besselink (provincie Overijssel) John de Ruijter (gemeente Rotterdam) En een afsluiting met: Frency Huisman (UP) Tanno Verburg (ministerie IenM) Marten van der Gaag (IPO) Frank Agterberg (SKB)
Lezing 1: “Structuurvisie Ondergrond Provincie Groningen: ambities en proces”. Door: Ans Bekkering (Provincie Groningen) De provincie Groningen werkt samen met diverse partijen aan een provinciale structuurvisie ondergrond. Afgelopen tijd heeft Groningen geïnvesteerd in de voorbereiding van het proces om tot de structuurvisie te komen. Het ‘echte’ werk is nog niet gestart. De Groningse ondergrond is al jaren in beeld voor activiteiten: gaswinning, zoutwinning, benutten van lege gasvelden en zoutcavernes voor opslag van stoffen, geothermie, WKO etc. Niet alle activiteiten zijn gewenst. Sommige zijn op een plaats gepland waar ze niet gewenst zijn. Reden dus voor een structuurvisie. Een tweede reden voor de structuurvisie is dat ondergrond kan bijdragen aan energie- en klimaatdoelstellingen. Dat vraagt om coördinatie. Een structuurvisie beschrijft gebieden waar activiteiten kunnen plaatsvinden en geeft een afwegingskader voor de toetsing van nieuwe functies. Momenteel is Groningen bezig met de voorbereidende werkzaamheden. Volgend jaar gaan ze de structuurvisie maken en deze moet medio 2013 worden vastgesteld. Voorbereiding structuurvisie Groningen De voorbereidingsfase is gestart met de optuiging van de interne projectgroep. Vervolgens is er naar buiten toe bekendheid gegeven aan het voornemen om een structuurvisie te maken op provinciaal niveau door interviews af te nemen met belanghebbenden, gemeenten, waterschappen, bedrijven zoals AKZO en de NAM, (kennis)organisaties etc. De ambities voor en met de structuurvisie zijn geformuleerd. Men vindt de provincie de juiste schaal om een structuurvisie te maken. De meeste partijen hebben er vertrouwen in. Naarmate de bekendheid van de structuurvisie groeide, meldden partijen zich zelf aan om mee te doen. De ambitie is om duurzaam gebruik van ondergrond bevorderen. Wat de provincie verstaat onder duurzaam gebruik ondergrond is uitgewerkt voor het sociaal, milieuen economisch domein (3 P’s).
23
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Ook zijn er ambities voor alle activiteiten in de ondergrond en algemene leidende principes opgesteld. Met name is van belang om energie- en klimaatdoelstellingen te halen. Ook is er een procesontwerp gemaakt voor het komende jaar, waarin andere partijen een plek krijgen. Eerst wordt een analyse gedaan van de informatie die er is. Dan wordt de basisverkenning getoetst bij experts, gemeenteambtenaren en –bestuurders en andere belanghebbenden. Dan komt er een koersnotitie. Dan wordt de dialoog aangegaan met overheden, belanghebbenden en bevolking: die kunnen ideeën en wensen inbrengen. Vervolgens wordt de ontwerpstructuurvisie opgesteld en gepresenteerd in de provincie. Het grootste dilemma is hoe de provincie de bevolking op een goede manier moet betrekken. Nieuwe ondergrondactiviteiten ondervinden de laatste tijd veel weerstand. Hoe ga je daar mee om? Mensen organiseren zich om weerstand kenbaar te maken. De discussie gebeurt op basis van emoties en dat is lastig om te managen en maakt het lastig om de structuurvisie te maken. In Groningen bestaat de meeste weerstand op 1 onderwerp en 1 plek. De structuurvisie kan worden gebruikt om discussie breder te voeren. De bevolking wordt dus geraadpleegd bij de koersdiscussie om ideeën en wensen kenbaar te maken. Een tweede contactmoment met de bevolking is aan het eind van het proces, als de ontwerpstructuurvisie ter inzage wordt aangeboden. Informatievoorziening staat daar centraal. Discussie Aanwezigen vragen zich af hoe de provinciale structuurvisie zich verhoudt tot het nationale STRONG-traject. De opmerking dat de provincie het juiste niveau is om een structuurvisie te maken kwam naar voren tijdens de interviews. Maar Groningen realiseert zich dat het Rijk via de Mijnbouwwet gaat over de meeste onderwerpen in de diepe ondergrond. Dus het is goed dat ook het Rijk een structuurvisie voor de ondergrond maakt. De provincie heeft gehoord dat ze input kunnen leveren en hopen ook voldoende tijd te krijgen om die input te kunnen leveren. De provincie Groningen past zich aan aan het tijdspad van STRONG. Aanwezigen zijn benieuwd hoe de provincie de burgers gaat betrekken bij het ontwikkelen van de structuurvisie, omdat veel mensen pas in actie zullen komen als ze zich benadeeld gaan voelen door bepaalde voornemens of besluiten. Bekkering denkt dat de koersnotitie voldoende informatie zal geven aan mensen om zich een mening te kunnen vormen over de conceptstructuurvisie en hun wensen, zorgen, ideeën kenbaar te maken. De koersnotitie zal al een groot deel van de structuurvisie bevatten. Zo komen er bijvoorbeeld diverse scenario’s in.
24
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
De laatste vraag gaat over het afstemmen van de processen op provinciaal en nationaal niveau met betrekking tot participatie van burgers. Vanuit beide schaalniveaus worden participatieprocessen voorbereid. Het lijkt onwenselijk om die los van elkaar te gaan uitvoeren, omdat partijen en mensen dan niet meer weten wat er gebeurt en hoe beide sporen samenhangen. Het risico dat je daarbij loopt is dat je mogelijk overkomt als onbetrouwbare overheid? Hoe gaat Groningen daarmee om? Groningen is daar nog niet uit, maar heeft vergelijkbare signalen ook gekregen van de gemeenten waarmee de provincie in gesprek is. Rijk (Tanno Verburg) en provincie (Ans Bekkering) spreken af samen nog eens over na te denken hoe ze hierin gezamenlijk kunnen optrekken. Wel is het voor Bekkering belangrijk dat iedere overheidslaag een eigen verantwoordelijkheid te laten nemen daarin. Vanuit het IPO is er vertrouwen dat de provinciale structuurvisie aanvullend zijn op de nationale structuurvisie.
Lezing 2: “Ondergronds afwegen voor dummies”. Door: Lidwien Besselink (Provincie Overijssel) Besselink spreekt ook namens consortiumleden Provincies Zeeland en Gelderland en de gemeente Rotterdam. Het project ‘afwegingskader ondergrond provincies en gemeenten’ is in SKB-verband uitgevoerd. Er zijn 26 thema’s in de ondergrond waartussen je keuzes moet maken en afwegen. Eerst wilde het consortium werken aan een technisch instrument. Er is al veel, maar het wordt weinig gebruikt en de meeste kaders zijn niet goed toepasbaar. Dus het idee was om een afwegingskader voor en door overheden te ontwikkelen. Eerst heeft er een inventarisatie plaatsgevonden, toen een werksessie, interviews en nu pilots. Uit de inventarisatie bleek dat er al veel is gedaan. Ook bestaan er goede producten voor water die toepasbaar zijn en verdienmodellen etc. In de werksessie is het torenmodel gebruikt (zie figuur 6): waar e e staan we nu (1 toren), waar willen we naartoe (2 toren) en hoe komen we daar (brug)? Figuur 6: de toren
Een aanbeveling was: Maak geen nieuw afwegingskader maar stap in lopende RO treinen. Ook bleek het proces van afwegen belangrijker te zijn dan wat je afweegt. Je moet het belang van de ondergrond naar voren brengen. Het consortium heeft RO processen bekeken: euro’s zijn erg belangrijk. Afwegen is wat anders voor de ROer dan voor de bodemkundige. Er zijn veel partijen die hun inbreng in de RO willen geven. Dus eigenlijk moet er een procesbeschrijving komen i.p.v. technisch afwegingskader. Hoe kom je van de nulsituatie naar de gewenste eindsituatie. Daarin zitten een aantal fasen. Die worden beschreven. Ondergrond bodem: het eigen huiswerk maken met je ondergrondnetwerk. Wat weten we ervan. Binnen je eigen organisatie op pad gaan. Welke kansen en belemmeringen zijn er. Ook hier moet je netwerken: maar met andere werkvelden. 25
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
RO gaat dan vragen terug stellen. Daarmee kun je je bodematlas verbeteren. En de combinatie met bovengrond maken. Aan tafel! Figuur 7 illustreert de verschillende stappen volgens het torenmodel.
Figuur 7: overzicht van de verschillende stappen om tot een integrale afweging voor het gebruik van de ondergrond te komen als onderdeel van gangbare RO-processen. (resultaat project ‘afwegen voor dummies’).
Besselink sluit haar presentatie af met een aantal hartenkreten: Netwerken zijn dus belangrijk. Wordt een bodemambassadeur. Interviewen werkt heel goed om de drives en belangen boven tafel te krijgen. Ook is het van belang de bodeminformatie goed op een rij krijgen. Het hoeft niet allemaal in 1 keer, je kunt eerst de kansrijke zaken verzilveren. Ondergrond is niet altijd belangrijk. Wees flexibel en denk mee. De omgevingswet is trigger voor het maken van een structuurvisie. Ga het doen: het is een leer- en ontwikkeltraject. Ga in gebiedsprocessen aan de slag. Het is (lokaal) maatwerk. Zoek naar medestanders, niet alleen vanuit RO, maar ook energie, duurzaamheid etc. Doe aan 4d denken: neem ondergrond mee in ruimtelijke processen en vergeet de tijdsfactor niet.
Lezing 3: “Integraal afwegen met de ondergrond”. Door: John de Ruiter (gemeente Rotterdam) Rotterdam heeft al een visie voor het gebruik van de ondergrond. Die bestaat uit 2 A4tjes. Waarom? Het is druk in de ondergrond van Rotterdam en het wordt alleen nog maar drukker, waardoor incidenten kunnen ontstaan. Het uitschrijven van een lange visie leek daarom niet wenselijk. Flexibiliteit staat voorop. 26
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Als Rotterdam niets zou doen met de ondergrond, ontstaan problemen met de stedelijke infrastructuur of lopen ontwikkelingen klem. De Ruiter stelt dat de bovengrondse ruimte inefficiënt wordt benut. Bij het centraal station is er bijvoorbeeld geen ruimte voor (nieuwe) infrastructuur. Ook heeft de stad te maken met wateroverlast. De gemeente moet dus iets met de ondergrond, om meer ruimte te geven voor oplossingen voor maatschappelijke opgaven. De gemeente beweegt nu van een visie op het gebruik van de ondergrond naar beleid. De visie is gebaseerd op principes voor ondergrond: regie en hoe doen dat duurzaam en toekomstgericht kan gebeuren. In de toekomst levert dat een stad op, waarbij boven- en ondergrond in balans worden gehouden. Als je de diepte ingaat kom je de verschillende bodemthema’s tegen. Daarnaast is de praktijk weerbarstig er komen nieuwe dingen bij. In een masterplan ondergrond voor centrum Rotterdam worden de bodemthema’s op een rij gezet. Als voorbeeld: wat doe je met water van de stationsoverkapping? Infiltreren in het tweede watervoerende pakket? Dat kan niet, want daar is al warmtekoudeopslag (WKO) gepland. Ook zijn er wensen met betrekking tot de wateropgave. Een extra uitdaging is dat in diezelfde laag waar je water zou kunnen infiltreren of WKO kan toepassen ook de metro is aangelegd. De verschillende opgaven en oplossingen komen elkaar dus tegen in de ruimte en in de ondergrond. Alles heeft relaties met elkaar. En dan hebben we het nog niet eens gehad over kabels en leidingen in de bodem, archeologie, grondwater, etc. In Rotterdam is dus sprake van een complexe omgeving met complexe inhoud. Hoe gaat de gemeente aan de slag? Zowel door kennis te ontwikkelen als door om zich heen te kijken en samen te werken. Allereerst werkt de gemeente aan het doorontwikkelen van haar eigen kennis en beleid. Daarnaast probeert de gemeente ook mee te doen met beleids- en kennisontwikkeling van anderen in het ondergrondnetwerk. Zo werkt de gemeente veel samen met COB en SKB. Binnenkort start het integraal masterplan voor de ondergrond. Verder draait de gemeente mee in het uitvoeringsprogramma van het bodemconvenant. Ook wordt samengewerkt met de provincie Zuid-Holland en ook andere provincies. De opgave waar het uiteindelijk om draait is om een leefbare stad te creëren waarin je de boven- en ondergrond zo goed en duurzaam mogelijk benut. De afweging om bovengronds of ondergronds naar oplossingen te zoeken gebeurt nu ad hoc. Het is de ambitie van de gemeente om daar structureler mee aan de slag te gaan. Aanhaken bij ruimtelijke planprocessen en zoeken naar gekoppelde oplossingen voor verschillende belangen is daarin belangrijk. Rotterdam heeft bijvoorbeeld de ambitie om een groene stad te zijn. Hoe kan de bodem daaraan bijdragen en hoe nemen we dat mee in ons visievormingstraject? Dit is belangrijk, maar nog geen routine binnen de gemeente. Met een paar regels van een lied van Joe Cocker besluit ook De Ruiter hoe belangrijk samenwerking is: Oh, I get by with a little help from my friends Mm, I get high with a little help from my friends Mm, gonna try with a little help from my friends
27
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Ans Bekkering: structuurvisie ondergrond Groningen
Lidwien Besselink overondergronds afwegen voor dummies
John de Ruiter over de praktijk in Rotterdam
e
Afsluiting van de 2 kennisconferentie SKB, het UP, IPO en ministerie van I&M hebben allen van te voren hun wensen voor de dag en de follow up opgeschreven. Dagvoorzitter Adriaan Slob toetst of deze wensen zijn uitgekomen en of de dag kan bijgedragen aan het uitkomen hiervan.
Wens van het SKB voor de kennisconferentie: Verwachting vooraf Ideeën op te doen om een interessante business case te koppelen aan een beleidsopgave en partijen met elkaar in contact brengen die naar ons inzicht een interessante showcase zouden kunnen ontwikkelen. Reactie SKB, Frank Agterberg. Er is inmiddels al concreet doorgepakt in dit netwerk, bijvoorbeeld door het opzetten van de geologiecursus en deze tweede conferentie. De wens was om showcases te vinden. Woensdag (30 nov) wordt tijdens een sessie hier meer over besproken. In de showcases wil SKB vanuit de ruimtelijke ontwikkelingen kijken hoe de ondergrond daarin meespeelt en dit integreren in een leeromgeving. SKB heeft vandaag diverse ideeën zien langsgekomen waar SKB gebruik van gaat maken voor de volgende tender (2012). Een concrete vervolgactie is dat SKB samen met UP en Rotterdam een leeromgeving gaan opzetten voor het integrale masterplan Rotterdam. Interessant daarin is de vraag hoe kennis hierin wordt ingezet en verbonden.
Wens van het uitvoeringsprogramma Bodemconvenant voor de kennisconferentie: Verwachting vooraf Dat de transitie in het bodembeleid wordt opgepakt en vormgegeven in regionale netwerken, waarin verschillende overheden en/of marktpartijen multidisciplinair samenwerken, gericht op de integratie van duurzaam gebruik ondergrond in ruimtelijke plannen en gebiedsprocessen. En dat het UP hierin een ondersteunende rol kan spelen; het UP hoopt dat tijdens / na de kennisconferentie 3 mensen of organisaties zich melden, die vanuit hun regionale rol dilemma's ervaren (of kansen zien), die zij samen met het UP zouden willen aanpakken. 28
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Reactie: UP, Frency Huisman: De oproep is gedaan: we zoeken een paar partners die in regionale netwerken aan de slag willen en een leeromgeving willen opzetten. De eerste die zich heeft gemeld is Rotterdam. SKB noemde dit voorbeeld ook al. Maar UP is op zoek naar nog meer voorbeelden. Het is wenselijk om de ervaringen die zijn opgedaan te delen en vertalen naar andere overheden.
Wens van het IPO voor de kennisconferentie: Dat de DOG groep van het IPO een bijdrage kan leveren aan het verbinden van partijen en aan het in beweging krijgen van de regionale netwerken om benodigde veranderingen in bodembeleid een stap verder te brengen. Via SKB meer wordt ingezet op het gebied tussen 300 en 1000 m voor ondiepe geothermie en Hoge Temperatuur Opslag. Deze zone is geologisch slecht onderzocht maar waarschijnlijk economisch en energetisch gezien superinteressant. Daar lopen nu twee SKB projecten, maar zou veel meer opgepakt moeten worden. Deze diepte levert temperaturen van ca 30 graden, goed op te werken, maar kan met normale boorinstallaties bereikt worden. Scheelt miljoenen. Reactie IPO: Marten van de Gaag : Er is niks meer te wensen. De praktijkverhalen die e tijdens de 2 kennisconferentie voorbij zijn gekomen, geven aan dat de nieuwe praktijk al in gang is gezet. Maak voor je sector uit wat van belang is en ga dan naar anderen. We hoeven niet te concurreren met elkaar (rijk, provincies, gemeenten); wel is het voor Van der Gaag belangrijk om duidelijk te communiceren over ieders belangen. Ook heeft hij de indruk dat de netwerken al werken. Hij doet een oproep aan de aanwezigen om ook actief te worden in die netwerken. De middeldiepe ondergrond heeft wel aandacht nodig. Wat vinden we daarin belangrijk? En de relatie met bovengrond moeten we goed gaan voelen. Maak een structuurvisie van wat je belangrijk vindt en zorg dat die als puzzelstukjes in elkaar passen.
Wens van IenM voor de kennisconferentie: IenM hoopt in de eerste plaats een bevestiging te krijgen dat we met STRONG op de goede weg zijn en in de tweede plaats wordt gehoopt op antwoorden op drie vragen met betrekking tot de drie thema's die de rode draad vormen tussen de verschillende presentaties (kennis; flexibiliteit; samenwerking): In welke vorm kun je in STRONG richtinggevende uitspraken doen in over belangrijke thema's, in de wetenschap dat nog veel uitgezocht moet worden. In welke vorm kun je in STRONG richtinggevende uitspraken doen, die voldoende ruimte bieden voorn het inspelen op - nu nog onbekende - ontwikkelingen in de techniek en de markt. Hoe kun je de wisselwerking tussen STRONG en regionale en locale structuurvisies het beste tot stand brengen?
29
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Reactie IenM Tanno Verburg: Verburg heeft niets toe te voegen aan wat IPO zojuist heeft gezegd. De bevestiging voor zijn eigen proces waar hij naar op zoek was, heeft hij nog niet gekregen vandaag, maar wel heeft hij veel boodschappen meegekregen. Een punt dat hij herhaaldelijk heeft opgevangen is dat hij voldoende tijd moet nemen om tot de structuurvisie te komen. Hij wil daar serieus naar kijken (wat met applaus door zijn toehoorders wordt ontvangen), maar benoemt ook zijn dilemma dat het tijdpad van STRONG al behoorlijk vastligt en zijn kader is. Daar moet hij het mee doen. Wat hij zich kan voorstellen is dat er binnen het gegeven tijdspad een globale structuurvisie komt met procesafspraken. Maar, het blijft wel de bedoeling dat de structuurvisie richting geeft!
Afsluiting dagvoorzitter Adriaan Slob (TNO) e
Het is Slob opgevallen dat veel mensen de hele dag bij het programma van de 2 kennisconferentie zijn gebleven. Dat lijkt een goed teken. Ook is het hem opgevallen dat een dag veel te kort is om alles te bespreken, er zijn veel vragen en discussies blijven liggen of alleen licht aangestipt. Enkele punten sprongen er deze dag volgens Slob uit. In veel presentaties en discussies die tijdens de kennisconferentie hebben plaatsgevonden viel het op dat kennis voor een groot deel mensenwerk is. Tegelijkertijd blijkt in de huidige beleidscontext waar tijd schaars is en de druk hoog weinig ruimte te zijn om te leren en experimenteren. Hoe zorgen we ervoor dat we een lerende omgeving creëren zonder dat die ten koste gaat van het resultaat? Ook maakte de kennisconferentie volgens Slob duidelijk dat het ontwikkelen van duurzaam beleid voor de diepe ondergrond vraagt om systeemdenken. Hoe verbind je de verschillende disciplines die in rol spelen in deze beleidscontext? Hoe ga je om met onzekerheden over kennis? En hoe zorgen we ervoor dat kennis optimaal wordt benut voor besluitvorming over de ondergrond? Het vraagt om over grenzen heen kijken, denken en werken. Een mooi onderwerp voor een volgende meeting. e
Meer informatie over de 2 kennisconferentie of de follow up: Hanneke Puts (TNO) via 088-8668470 of
[email protected] Linda Maring (Deltares) via 06-20826140 of
[email protected] Enno Bregman (Drenthe) via
[email protected]
30
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Bijlage 1: Terugkoppeling afsluitende discussies tijdens Sessie 4.1 “welke veranderingen zijn nodig in het huidige beleid voor de (diepe) ondergrond?” over de thema’s Samenwerking, kennis en flexibiliteit In sessie 4.1 zijn drie presentaties gehouden over 1) De transitie (UP en IBB) 2) STRONG (IenM) 3) Taskforce Bodem en RO (provincie Zuid Holland) In het zoeken naar verbinding tussen bodem, ondergrond en andere vaak ruimtelijke opgaven spelen op alle drie de niveaus drie aspecten een rol: kennis, flexibiliteit en samenwerking. Elk schaalniveau heeft op een andere manier met deze drie aspecten te maken en ondervindt ook eigen dilemma’s in het omgaan met die aspecten, in de zoektocht naar een nieuwe beleidspraktijk voor de diepe ondergrond. In onderstaand kader is per schaalniveau benoemd op welke manier de drie aspecten een rol spelen. Verbinden beleid- en maatschappelijke transitie Kennis: Wat betekent deze verandering (transitie) voor de vragen die je stelt aan de andere disciplines en belanghebbenden? En welke andere vragen verwacht je? Flexibiliteit: Wat vraagt deze transitie met het oog op flexibiliteit voor jou, in je eigen dagelijkse werkomgeving? Samenwerking: Met welke (regionale) organisaties en afdelingen uit andere disciplines werk je samen of ga je samenwerken? Wat heb je daarbij nodig? STRONG Kennis: Uitspraken op basis van huidige kennis of wachten tot we meer weten? Flexibiliteit: Starre reserveringen of flexibele prioriteitsvolgorde? Samenwerken: Regionale standpunten over diepe ondergrond inbrengen in STRONG of een eigen structuurvisie maken? Taskforce bodem en RO Kennis: je hoeft niet alles te weten om tot een verantwoorde ruimtelijke afweging en keuze te komen. In een ruimtelijke afweging zijn bestuurlijke, maatschappelijke en politieke aspecten zeker zo belangrijk als vakkennis e Flexibiliteit en lagenbenadering: vermijd onomkeerbare effecten op de 1 laag en e liefst ook de 2 laag. Effecten op de 3e laag zijn altijd omkeerbaar Samenwerken = Vanuit je eigen belang openstaan voor andere belangen Discussie Aansluitend aan de drie lezingen hebben in drie kleinere groepen discussies plaatsgevonden over een van de drie aspecten Kennis, Flexibiliteit en Samenwerking plaatsgevonden in drie groepen. De hoofdpunten hieruit zijn hieronder aangegeven: Kennis: Leer vragen stellen aan de buitenwereld. Misschien is de transitie dan niet zo lastig. Verder twee punten: omgaan met onzekerheden en andere schalen: internationale kennisuitwisseling. Samenwerking Provincie en STRONG: samenwerking wat verwachten we? Juiste kennis boven tafel krijgen, communiceer dat, luister en benut elkaars kracht. 31
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Flexibiliteit: De discussie over flexibiliteit in het gebruik van de (diepe) ondergrond spitste zich toe op 1) waar zit nog ruimte voor het gebruik van de ondergrond want er is al zoveel ruimte bestemd; 2) hoe ga je om met de verschillende dynamiek in de lagen en ook in de tijd? 3) welke ruimte geven huidige kaders (economische, beleidsmatig) voor flexibiliteit in het gebruik van de ondergrond. Wat betekent dat voor beleidskaders. Daarin werd benadrukt dat flexibiliteit enerzijds initiatieven vanuit de markt kan stimuleren, maar anderzijds kan veroorzaken dat men niet meer durft te investeren. Onderstaand zijn de discussies over thema’s kennis en flexibiliteit uitgebreider uitgeschreven. 1) Kennis Discussiebegeleider Linda Maring (Deltares) In de sessie kennis zijn we eerst ingegaan op de vraag vanuit de presentatie over transitie: Wat betekent deze verandering (transitie) voor de vragen die je stelt aan de andere disciplines en belanghebbenden? En welke andere vragen verwacht je? Er worden complexere vragen gesteld, bijvoorbeeld over bodemenergie. Bij de implementatie daarvan gaat het over bodemkwaliteit, maar ook over de WKO-systemen. Een tweede punt hierbij is dat we om moeten leren gaan met onzekerheden. De RO heeft daarmee ervaring. Kunnen zij ons daarbij helpen? Transitie vraagt om een ander referentiekader. Misschien is het allemaal makkelijker dan we denken als we het juiste referentiekader gebruiken en we meer leren vragen te stellen. Een ander punt is of het bodembeleid wel echt in transitie is of moet zijn? Interesse tonen in wat er gebeurt in de omgeving, faciliteren om vanuit bodem iets bij te dragen i.p.v. slechts aanbieden kan ook werken. Vervolgens ging de discussie 0ver de vraag vanuit de STRONG: Kunnen we uitspraken doen op basis van huidige kennis of wachten tot we meer weten? Kan een structuurvisie (SV) instrument zijn om vanuit bodem de omgeving te bereiken? De SV gaat nu voornamelijk over delfstoffen en hun plek in de bodem. Wel kan een SV een kans betekenen. Bijvoorbeeld denkend aan CO2, daar kun je met een SV een goed verhaal neerzetten voor de omgeving, waarom het van belang is. Vraag is of in de SV bodem als kans of bodem als bedreiging wordt neergezet. Mijnbouw is ook voor veel andere werkvelden een ver-van-hun-bed-show. De SV kan wel als experimenteerproject worden gezien. Hoe reageert de omgeving op de verbreding vanuit de bodem? De pilot Rotterdam wordt gezien als goed project om kennis te vergaren. Ook de discussie rond hoe om te gaan met schaliegas is een goed voorbeeld. Hierbij komen alle ondergrondlagen en de bovengrond aan bod. Tevens is de burger daarbij een belangrijke 3 speler. Hoe om te gaan met het NIMBY -effect? Opgemerkt wordt dat de discussie rond transitie wel heel erg op Nederland is gericht. De drijfveren van de transitie zijn wereldwijd: klimaat, schaarste etc. Moeten we dat niet breder trekken? Internationale samenwerking op het gebeid van kennis is een kans. Wel 3
NIMBY: Not In My BackYard 32
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
is het zaak te blijven bij je eigen invloedssfeer: De EU is daarbij een goede schaal. Maar ook met de transitie in Nederland moeten we proactief aan de slag. Wel blijft schaal van belang: welke schaal hanteer je bij de vragen die je stelt? Als laatste wordt ingegaan op de stelling vanuit de provincie: je hoeft niet alles te weten om tot een verantwoorde ruimtelijke afweging en keuze te komen. In een ruimtelijke afweging zijn bestuurlijke, maatschappelijke en politieke aspecten zeker zo belangrijk als vakkennis Er wordt gesproken over het verlies aan kennis bij de provincies. De ontwikkeling van de omgevingsdiensten kunnen daarbij als extra bedreiging worden gezien. De afstand tussen deze partijen moet niet te groot worden. Ook is het wel van belang dat iedereen z’n eigen kennis ontwikkelt en wil blijven ontwikkelen. Om niet iedere keer het wiel opnieuw uit te vinden moet worden gewerkt aan het leggen van verbindingen en goede kennisoverdracht. 2) Flexibiliteit Discussiebegeleider Hanneke Puts (TNO) Om het geheugen van alle deelnemers weer even op te frissen, werden de vragen rondom flexibiliteit vanuit de drie schaalniveaus kort herhaald: Uitvoeringprogramma bodemconvenant en Initiatief Bewust Bodemgebruik: - Wat vraagt deze transitie met het oog op flexibiliteit van jou (als bodemprofessional), in je eigen dagelijkse werkomgeving? Nationale structuurvisie ondergrond (STRONG): - In welke vorm kun je in STRONG richtinggevende uitspraken doen, die voldoende ruimte bieden voor het inspelen op – nu nog onbekende – ontwikkelingen in de techniek en de markt? Provincie zuid Holland / Taskforce Bodem en RO: - Welke flexibiliteit is mogelijk en nodig om bodemkennis optimaal te laten aansluiten op RO-processen? Wanneer is welke kennis nodig en hoe maak je het transparant? Vervolgens spitste de discussie zich toe op drie onderwerpen: Waar zit nog ruimte voor het gebruik van de ondergrond want er is al zoveel ruimte bestemd; - Omdat er al zoveel ruimte bestemd is, zowel bovengronds als ondergronds, kent flexibiliteit ook zo z’n grenzen. Soms moet je wel overgaan tot reservering van de ruimte, bijvoorbeeld voor de aanleg van buisleiding of voor bescherming van waterwingebieden. - Daarnaast wordt hier de zorg uitgesproken dat de bebouwde omgeving al zo druk bebouwd is, dus hoeveel ruimte is er überhaupt nog vrij om ondergrondse activiteiten toe te staan / te reserveren? Hoe ga je om met de verschillende dynamiek in de lagen en ook in de tijd? - Aanwezigen constateerden dat elke laag (denk aan drie lagen model) een eigen dynamiek en veranderingssnelheid heeft. - Dat heeft ook gevolgen voor de mate waarin je flexibel kan zijn in elke laag en ook hoe flexibiliteit in de praktijk wordt gebracht.
33
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
-
Dit zou bijvoorbeeld kunnen vragen om flexibiliteit in tijdsblokken, zodat ruimte ontstaat voor de verschillen in dynamiek en veranderingssnelheid. - Voorts kent ook elke laag eigen ontwerpprincipes. Het vraagt ook flexibiliteit om die verschillende ontwerpprincipes goed op elkaar af te stemmen. - Het zou kunnen helpen om – vanuit het perspectief van de ontwerper – een passende visualisatievorm te vinden om aansluiting tussen de verschillende invalshoeken en disciplines. Welke ruimte geven huidige kaders (economische, beleidsmatig) voor flexibiliteit in het gebruik van de ondergrond. Hoe ga je om met de dynamiek in de lagen? Wat betekent dat voor beleidskaders? - De vraag die meteen werd gesteld was hoeveel ruimte voor flexibiliteit de wettelijke kaders bieden? De uitdaging hierbij is om ruimte te creëren voor maatwerk. - Daarin werd benadrukt dat flexibiliteit enerzijds initiatieven vanuit de markt kan stimuleren, maar anderzijds kan veroorzaken dat men niet meer durft te investeren. - Daarnaast werd flexibiliteit gerelateerd aan financiering en de mogelijkheid om initiatieven uit de markt te stimuleren. o Enerzijds zijn wettelijke of beleidskaders nodig om investeringen te stimuleren. Duidelijkheid voor de (middel)lange termijn zorgt ervoor dat potentiële investeerders weten wat ze kunnen verwachten, waardoor onzekerheid kan worden weggenomen en nieuwe energie om te investeren ontstaat. o Anderzijds moeten wettelijke of beleidskaders wel voldoende ruimte overlaten om investeringen en initiatieven uit de markt te laten ontstaan. Flexibiliteit kan dus ook worden ingezet om niet alles dicht te timmeren en voldoende ruimte te bieden aan marktinitiatief. - De uitdaging voor beleid is om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de dynamiek in de lagen en bij de periode waarin effecten optreden (zal ook per laag verschillen). - Flexibiliteit kan in dit kader ook ruimte bieden aan experimenten en gezamenlijk leren. Mogelijk levert dit weer nieuwe kennisvragen en antwoorden op waardoor beleid kan worden aangescherpt. Samenwerking Samenwerking: Met welke (regionale) organisaties en afdelingen uit andere disciplines werk je samen of ga je samenwerken? Wat betekent integrale samenwerking in de praktijk? Vanuit de aanwezigen waren er weinig die aangaven al echt integraal samen te werken. Vaak gebeurt dit niet op structurele basis. Binnen organisaties (andere afdeling) gaat het makkelijker dan organisatieoverschrijdend. Wat is er nodig om een goede samenwerking met andere disciplines te garanderen? Samenwerking is mensenwerk en gaat goed als partijen naar elkaar luisteren, er sprake is van wederkerigheid (wederzijdse liefde) en bij beide partijen sprake is van geven en nemen. De ervaring leert dat gebiedsgerichte aanpak de integrale samenwerking stimuleert, vooral als de focus ligt op de mogelijkheden in plaats van knelpunten en het benutten van elkaars kracht.
34
Linda Maring (Deltares) en Hanneke Puts (TNO), definitieve versie 7 februari 2012
Tijdens de discussie waren opvallend veel provincies aanwezig. De discussie spitste zich daardoor al snel op de volgende vraag: Regionale standpunten over diepe ondergrond inbrengen in STRONG of een eigen structuurvisie maken? De aanwezige provincies gaven aan al voortvarend aan de slag te zijn met eigen structuurvisies en dat ze proberen vooruit te lopen op STRONG, zodat ze ook in staat zijn om regionale standpunten in te brengen. De hoge snelheid van het traject STRONG vormt daarbij wel een knelpunt, vooral voor hun eigen bestuurlijke besluitvorming. Graag zien ze ook meer duidelijkheid vanuit STRONG over de plannen en ideeën zodat ze er ook goed op kunnen anticiperen.
35