Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167
VERLEGENHEID, REMMING EN HERHALING1 Alexandre Stevens
'Verlegenheid, remming, herhaling' zijn drie termen van Freud. In Seminarie X over de angst herneemt Lacan die, hij ordent ze en voegt er nog een aantal andere tritsen aan toe, waaronder 'remming, beletsel (empêchement), verlegenheid (embarras)' (met het beletsel als een logische tijd in het proces van herhaling). Daarbij verschijnen meteen twee spanningsvelden. Ten eerste lijkt de Lacaniaanse trits te contrasteren met de Freudiaanse; ze zijn in elk geval niet identiek. Nochtans kan men aantonen dat beide samenhangen. Dit zal ik ontwikkelen voor de kliniek van de dwangneurose. Ten tweede lijkt de Lacaniaanse trits 'remming, herhaling, verlegenheid' in te druisen tegen de dimensie van actie, beweging. Dit is meteen duidelijk voor de remming in haar minimale definitie als "blokkeren voor de actie". Dat geldt echter evenzeer voor de herhaling. Men denke aan de herhalingsdwang onder de vorm van twijfel bij de dwangneuroticus: daar blijkt overduidelijk het blokkeren van de beweging, de opschorting van het moment om te besluiten, de barrage voor de act. De term verlegenheid roept het opgeschorte subject op, dat de handen vol heeft van iets dat het belet te bewegen of te handelen. Die termen zal ik hier verder preciseren, waarbij niet alleen zal blijken dat elk op zich een opschorting van de dimensie van de act inhoudt, maar ook dat elk van die drie zich profileert op grond van een verschillend statuut van de act.
remming, symptoom en angst Laten we vertrekken van Remming, symptoom en angst (1960 [1926d], pp. 129 ev.). Daar onderscheidt Freud die drie termen in de fobie van de kleine Hans, die door zijn paardenvrees niet meer op straat kan komen. De remming is daar de beperking die het Ik zichzelf oplegt teneinde het angstsymptoom niet op te roepen. Bij Hans is dat zijn onvermogen om op straat te komen. Het symptoom is niet de paardenfobie, maar het paard zelf dat op de plaats van de vader komt. "Eén enkele trek maakt daarvan een neurose, namelijk de substitutie van de vader door het paard. Die verschuiving produceert wat men terecht een symptoom noemt." Aldus Freud (1960 [1909b]). Hier blijkt Freud het paardensymptoom in zijn uitgesproken betekenende aard te vatten, als een verschuiving die de minimale vereiste is voor een herhaling. Structureel representeert het paard de kleine Hans voor de vader. Als symptomatische betekenaar representeert het paard het subject voor een andere betekenaar. Het symptoom is echter niet alleen gedefinieerd door deze betekenaarsverschuiving. Voor het subject is deze verschuiving immers slechts een wijze om een deel genot vast te leggen. Zoals Freud verderop betoogt verschijnt de angst hier in het fobische element als zodanig, in de mate dat dit verwijst naar de castratieangst.
1
Stevens, A. (1993). Embarras, inhibition et répétition”, La Cause freudienne, 23, pp. 105-109. Deze vertaling is van de hand van Hubert Van Hoorde en werd nagezien door de redactie. Dit artikel dateert van voor de publicatie van Lacans Seminarie X over de angst; deze vertaling verwijst naar de gepubliceerde versie van Seminarie X.
1
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167
Uitgaande van deze drie termen bouwt Lacan nu in zijn seminarie X over de angst de volgende tabel op (2004 [1962-1963], p. 22):
Op de as van de beweging leest men bijvoorbeeld af dat de passage à l’acte een barrière vormt tegen de angst in verhouding tot de verlegenheid. Op diezelfde as ligt het symptoom vóór de acting out in verhouding tot het beletsel, enz … Met deze tabel probeert Lacan nu inderdaad de Freudiaanse trits in verband te brengen met de zijne. En dan ziet men bijvoorbeeld al dat het beletsel zich profileert tegen een symptomatische achtergrond, en dat de angst impliceert dat het subject minstens al in verlegenheid is. Die verschillende blokkeringsmodaliteiten van de beweging zijn al leesbaar bij Freud, helemaal in het begin van Remming, symptoom en angst, als hij verschillende remmingsmodaliteiten onderscheidt (1960 [1926d], pp. 114 ev.). Daar onderscheidt hij verschillende functies en onderstreept hij de grote verscheidenheid aan processen die een functie kunnen verstoren. Zo haalt hij voor de seksuele functie zes mogelijke remmingen aan, die tot vier te herleiden vallen: zuivere remming van die functie (door directe angst daarvoor), beletten van die functie via voorzorgsmaatregelen, afzien van de functie omdat bij haar uitvoering angst zou ontwikkeld worden (in zoverre men er niet in geslaagd is om die uitvoering reeds bij het begin te beletten), en tenslotte wijziging van de seksuele functie door haar afleiding naar andere doelen of de moeilijkheid van haar uitvoering te wijten aan 'bijzondere voorwaarden'. We beginnen met het "beletten van de functie via voorzorgsmaatregelen", dit wil zeggen door de herhaling. In Seminarie X benoemt Lacan de kant van blokkering van de actie in de kolom van het symptoom als beletsel (zie tabel). Daarvan kan men de klinische vormen preciseren. Bepaalde voorzorgsmaatregelen zijn immers karakteristiek voor het beletsel in de dwangneurose, onder de vorm van de herhalingsdwang, of de hysterie, onder de vorm van de walging. Beide maatregelen hebben een symptomatische kant, maar vormen tevens een blokkering of opschorting. Wat Freud bestempelt als "afzien van de functie omdat bij haar uitvoering angst zou ontwikkeld worden", kan men verlegenheid noemen, in de mate dat de situatie zich is beginnen ontwikkelen en het subject door iets in verlegenheid is geraakt. Lacan geeft daarvan twee klinische voorbeelden uit twee casussen van Freud, zijnde Dora en de jonge homoseksuele vrouw. Als Meneer K. in de befaamde 'meerscène' Dora zegt dat zijn vrouw niets voor hem is, blijft zij achter als gebarreerd subject. Het volgende ogenblik verkoopt zij hem een oorvijg, bij wijze van passage à l’acte. Het moment echter waarop zij even in 2
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167 opschorting verkeert alvorens tot deze daad over te gaan, is inderdaad een moment van verlegenheid. Het ander voorbeeld is de jonge homoseksuele, die in verlegenheid gebracht wordt door de blik van haar vader op het moment dat zij gearmd met haar Dame (die alles voor haar is) aan hem voorbij paradeert. Kort daarop volgt een passage à l’acte, als zij zich over de reling van een spoorwegbruggetje laat vallen. In beide gevallen kon iets niet belet worden van aan te vangen, dat het subject in verlegenheid, op de grens van de angst brengt. In beide gevallen wordt de opschorting van de beweging, in die verlegenheid, ook opgelost door een passage à l’acte. Ik kom daarop terug. Over de "wijziging van de uitvoering van de functie" volsta ik met te zeggen dat de diverse vormen terug te voeren vallen tot het symptoom als betekenaarsverschuiving, met de fixatie van een deel genot. We zitten dus met drie vormen van blokkering van de beweging, die als het ware drie vormen van remming in de brede zin vormen. De zuivere remming is een terugdeinzen voor de erotisering van de functie. Het beletsel is een eenvoudige vorm van herhaling, op dit punt heeft het overigens een nauwe band met het symptoom. En de verlegenheid staat in verband met het gebarreerde subject, dat zich daarin aan de grenzen van de angst bevindt. Zo gezien staat de bovenste lijn van Lacans tabel voor allerlei vormen van gefascineerd zijn van het subject. Elke vorm van remming staat nu in relatie tot een particuliere vorm van act. Het beletsel staat langs de kant van de acting out, de verlegenheid langs die van de passage à l’acte. De zuivere remming van haar kant moet dan weer in verband gebracht worden met de act als dusdanig. Die remming stelt Freud voor als een afwending van de libido ingevolge een te grote erotisering van de functie. Men zal zien dat wij dit vanuit Lacan kunnen herschrijven als de inclusie van het object a. De verschillende plaats van de drie modaliteiten van de act beantwoordt aan een verschillende verhouding van het subject tot het object a. De acting out is het getoonde object, het object getoond op de scène; daarin appelleert hij aan de interpretatie, om het subject weer een plaats te geven in de Ander, om het driftobject binnen de betekenaar te interpreteren. In de passage à l’acte is het subject pleite (se barrer), het vertrekt voor de inval van het object. De act tenslotte, die als het ware de keerzijde is van de remming, is een verhouding van het subject tot zijn verdwijning in die zin dat het subject in de act zelf niet 'is' maar daardoor heropgericht wordt - voorwaarde daartoe is wel dat het niet onwetend is over de plaats die het object a voor hem inneemt. Ook daarop kom ik terug.
het beletsel en de betekenende herhaling Laten we de drie termen nu nog eens in detail hernemen. Eerst het beletsel. Voor het anale register specifieert Lacan dit als het subject "dat belet wordt zich te houden aan zijn verlangen om vast te houden" (2004 [1962-1963], p. 369). In de kliniek van de dwangneuroticus neemt dit beletsel de vorm aan van een dwang. Een voorbeeld is de twijfeldwang, met zijn blokkering van de beweging, zelfs van de beweging van het denken, denken dat dan rondjes maalt in de betekenende herhaling. Deze twijfel heeft echter ook een symptomatisch kantje, hij is dus niet louter betekenende herhaling of verschuiving in het veld van de betekenaar, maar impliceert een genot – genot dat Lacan in Seminarie XX het 'genot van te denken' noemt (1975 [1972-1973]). Dwangneurotische twijfel vormt dus geen zuivere illustratie van het beletsel, in de mate dat hij reeds het genot van het symptoom impliceert. Om beletsel en symptoom nauwkeuriger te onderscheiden en ze in perspectief te plaatsen met de acting out nemen we het voorbeeld van een dwang, zoals beschreven door Freud bij de dwangneurotische Rattenman. In de gevalsstudie heeft Freud het onder andere
3
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167 over een 'beschermingsdwang' (Schutzzwang) (1960 [1909d], p. 412). In zijn later gepubliceerde notities bij dat geval geeft Freud daarvan volgend voorbeeld. "Hij [de Rattenman] vertelt nog dat hij, op de dag waarop zijn nicht Unterach zou verlaten, een steen op de weg had aangetroffen en dat hij fantaseerde dat haar koets daarop zou kunnen botsen en haar schade zou berokkenen. Hij had de steen daarom uit de weg geruimd. Twintig minuten later realiseerde hij zich echter dat zulks toch absurd was en dus ging hij die steen maar terugleggen op zijn vroegere plaats. Ook hier is de vijandige impuls tegenover de nicht bewaard gebleven naast de beschermende." (1974 [1909], pp. 218-219). In de gevalsstudie zelf verduidelijkt Freud nog dat de Rattenman zich eerst zelf aan die steen had gestoten. Deze kortstondige dwang valt te ontleden in drie tijden. Eerste tijd is het beletsel. De Rattenman stoot zich aan de steen en is meteen in een fantasma gegrepen. Het beletsel is de stilstand door het denken, de opschorting van de handeling in de terugkeer van de herhaling. De herhaling is hier het terug opduiken in zijn gedachten van het grote onheil dat de dame die zijn nicht is zou kunnen treffen – de rattenfoltering. Tweede tijd is het symptoom. Hij verwijdert de steen. Dat is een symptoomhandeling die een oplossing brengt voor de gedachte die hem met betrekking tot zijn nicht overviel. Maar, met de terugkeer van de twijfel slaat die handeling onmiddellijk om in haar tegendeel, met de gedachte dat die gedachte en de haar begeleidende symptoomhandeling dwaas zijn. Deze omkering maakt nu dat deze handeling niets oplost, maakt daarvan een symptoomhandeling. Dit is een klassiek mechanisme in de dwangneurose, dat men terugvindt in de grote dwanggedachte van de Rattenman, de 'grote dwangvrees' (Zwangsbefürchtung) die het voornaamste symptoom is dat hem bij Freud brengt. Dat is de gedachte dat hij nog een schuld moet inlossen, hoewel hij die al terugbetaald heeft – wat deze wel bijzonder oninlosbaar maakt. Ik citeer Freud. "Op dat ogenblik kwam in hem een 'sanctie' (Sanktion) tot stand: het geld niet teruggeven, want anders zal het gebeuren (de rattenfoltering zou dus voltrokken worden aan zijn vader en zijn nicht). En volgens een schema dat hij goed kende, ontstond ter bestrijding van die sanctie meteen een gebod als een soort eed: je moet luitenant A die 3 kronen 80 teruggeven, wat hij bijna halfluid voor zich uitfluisterde.” (1960 [1909d], p. 392). Eenzelfde soort omkering is aan het werk in de dwang om de nicht te beschermen. De dwanggedachte dat "de steen haar schade zou kunnen toebrengen" is in haar tegendeel omgekeerd. Deze betekenaarsverschuiving is kenmerkend voor het symptoom. De eerste tijd toont "het beletsel om zich aan zijn verlangen te houden", de tweede toont een verdringing van de waarheid van het verlangen via verschuiving en omkering. Deze verdringing impliceert dat "de aard van het symptoom genot is", zoals Lacan zegt – wat door de betekenende omkering gekaderd wordt, is inderdaad een genot, de keten van omkeringen wordt gefixeerd door het object van de drift. Hier ziet men, onder de vorm van het verwijderen en terugleggen van de steen, het vasthouden en het loslaten van het anale object in verhouding tot de vraag van de Ander. Die steen verwijderen is in zekere zin een verplicht geschenk voor de ander om te vermijden dat deze zou vallen. Tenslotte culmineert deze dwang in een derde tijd, die neerkomt op een acting out. Twintig minuten later keert de Rattenman op zijn stappen terug om de steen terug te leggen. Deze tijd toont de waarheid van zijn verlangen. De acting out ensceneert het onbekend verlangen dat zijn vijandigheid tegen zijn nicht is. Volgens Lacan betekent een acting out "een appel aan de interpretatie" (2004 [1962-1963], p. 147). Deze tijd voorstellen als een acting out lijkt ook te kloppen met de wijze waarop Lacan de acting out situeert bij Freuds homoseksuele. Haar demonstratie van haar verhouding met de Dame tegenover haar vader beschouwt Lacan als een acting out; bij dit tentoonstellen stelt zij zich bloot aan het gevaar in de grootste verlegenheid terecht te komen als zij de blik van haar vader zou ontmoeten – wat
4
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167 effectief gebeurt. In de derde tijd van de dwang van de Rattenman bestaat evenzeer uit een tonen, een enscenering, niet alleen voor zijn nicht als de Dame van zijn gedachten, maar ook, voorbij haar, voor zijn vader. Als men deze dwang nu analyseert in relatie tot het object a, dan is de tijd van het beletsel die van de blokkering ingevolge de betekenende herhaling, maar dan zonder fixatie van de betekenaarsketen door het object van de drift. In de tijd van het symptoom is die betekenaarsketen nu wel gefixeerd geraakt door dat object (in het geval van de Rattenman is dat de anale drift in zijn dimensie vasthouden/loslaten). En tenslotte is de tijd van de acting out die van het zuivere tonen van het object, de steen die erbij gehaald wordt om onder de voet van de geliefde nicht te geraken, als geschenk aan de ander, maar ook als presentatie van dit object in zijn verhouding tot het sadisme: het gaat er niet om "dat zij zou vallen", maar "dat de ratten haar via de anus zouden penetreren", "dat het toch zou gebeuren". Dat tonen aan de ander blijft echter versluierd voor het subject zelf. Zijn genot blijft versluierd, het wordt opgeschort vlak vóór het moment waarop het zou verschijnen. Zodoende vormt de acting out een stuwdam tegen de angst. In plaats van de angst grijpt dan een soort conjunctie plaats van de ontmoeting met de castratie en de ontmoeting met een object dat er teveel aan is.
de verlegenheid en de barre op het subject Na het beletsel komen we tot de verlegenheid. Verlegenheid betekent bij Lacan minstens de barre over het subject. Ik had het al over de verhouding van de verlegenheid tot de grenzen van de angst. Verlegenheid heeft echter ook te maken met een 'teveel' – de Franse term voor verlegenheid, embarras, drukt dat goed uit: men is verlegen omwille van iets teveel, teveel betekenaar (Lacan, 2004 [1962-1963], p. 94). Het volstaat een trap af te zakken op de as van de beweging, en dat er wat emotie komt bij kijken, opdat het subject tot passage à l’acte zou gedreven worden. De jonge homoseksuele bijvoorbeeld laat zich over de reling van het spoorwegbruggetje vallen als antwoord op de scène die haar Dame maakt, nadat ze de pijnlijke blik van de vader op haar gevoeld heeft. Bij Dora zijn het haar gevoelens voor Mevrouw K., veel meer dan haar gevoelens voor Meneer K., die haar uit de verlegenheid halen waarin ze was geraakt door Meneer K.’s uitspraak of betekenaar die er teveel aan was "mijn vrouw betekent niets voor mij". Op dat moment gaat ook zij over tot een passage à l'acte, onder de weliswaar banalere vorm van een oorvijg. Ik geef nog een voorbeeld van passage à l’acte, dit keer bij een dwangneuroticus. Het betreft een man die ermee verveeld zit dat zijn vrouw de eerste is die hij gekend heeft. Hij denkt dan ook dat het best leuk zou zijn om de tijd in te halen die hij in zijn jeugd had verloren door de schuld van een moeder die hem onvoldoende bewegingsvrijheid gunde. Op een avond stapt hij dan ook een bordeel binnen. Gehaast, te gehaast wellicht, om zijn voornemen uit te voeren gaat hij met een vrouw naar boven om eenmaal zij zich heeft uitgekleed vast te stellen dat zij hem niet bevalt. Desalniettemin vervult hij het contract en voltrekt hij de daad. Terug op straat wordt hij overvallen door verlegenheid: hij heeft iets teveel, dat teveel dat hij wel wou, maar dat tegelijk helemaal dát niet blijkt niet te zijn en dat zich vermengt met de onrust veroorzaakt door de nutteloosheid van de potentie waarvan hij zopas heeft getuigd. Hij besluit dan iets te doen dat als een passage à l’acte kan worden beschouwd. Hij stapt een tweede bordeel binnen met het vaste voornemen zijn eenmalige partner nu echt te kiezen. Hij neemt alle tijd om zijn keuze te maken en is inderdaad niet ontgoocheld als de vrouw zich uitkleedt: ze beantwoordt inderdaad aan wat hij kon verlangen. Op dat moment moet hij echter vaststellen dat hij wel heel erg moe is. Het was er dus één keertje teveel aan. En dus slaat hij meteen op de vlucht, zonder de rest van de bui af te wachten. Voorheen was hij in verlegenheid: hij zat met iets teveel, iets dat geen enkel enigma
5
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167 bevatte, dat hij gezocht had, maar dat juist een teveel werd doordat hij het vond. Als zich daar ook nog enige emotie komt bij kijken (vanuit zijn relatieve impotentie bij de tweede dame), slaat hij bij wijze van passage à l’acte op de vlucht. Het betreft inderdaad een passage à l'acte, want zijn vlucht vertoont geen enkele van de kenmerken die Lacan toekent aan de acting out. Er wordt geen object of onbekend verlangen getoond, hij richt zich niet tot een ander in een appel aan een interpretatie. Wel verschijnt daarin een compleet gebarreerd geraakt subject, een subject dat pleite is (se barrer) in het aanschijn van wat zich als aandient als castratieangst. In Seminarie X over de angst zegt Lacan over de passage à l’acte dat die zich "in het fantasma langs de kant van het subject bevindt in de mate dat dit maximaal door de barre wordt uitgewist". En verder ook nog dat het op het moment van "de grootste verlegenheid is, met de gedragsmatige toevoeging van de emotie als bewegingsstoornis" dat het subject "zijn beslag krijgt en uit de scène kapseist" die "het enige oord is waarin het als gehistoriseerd subject kan standhouden in zijn statuut van subject". (2004 [1962-1963], p. 136).2 Dit klinisch fragment doet onvermijdelijk denken aan een tegenslag waarover Casanova verhaalt in zijn Mémoires (1958 [1725-1756], pp. 524-559) en die Lacan aanhaalt in Seminarie XI (1973 [1964], p. 216). Casanova heeft nog maar eens een keer zijn zinnen gezet op een jongedame. En bovendien wil hij ook haar vader oplichten met de belofte dat hij met behulp van magie een koffer goudstukken kan terugvinden die begraven zou liggen in een kelder van het huis. Hij stoomt het meisje dus klaar en is vastbesloten om na zijn magische operatie met haar zijn ding te doen. Voor die magische operatie tekent hij op de grond een kring met kabbalistische tekens, hij gaat daar middenin staan en begint bezweringen te uiten. Zelf gelooft hij daar helemaal niet in, hij weet wel dat er geen koffer zal tevoorschijn komen, maar hij vertrouwt erop dat hij wel een of andere uitleg voor de onvermijdelijke mislukking zal kunnen verzinnen. Tijdens zijn bezweringen barst echter een onweer los en hij wordt door vrees bevangen; hij denkt inderdaad dat hij dat onweer zelf heeft opgeroepen. Die bezigheid waarin hij niet geloofde, de betekenaars die hij aan het uitkramen was om de hemel te hulp te roepen, dit alles overvalt hem nu en hij is in verlegenheid gebracht. Maar het gaat zelfs verder dan verlegenheid, want hij durft de kring niet meer verlaten overtuigd als hij is dat dit de enige plek is waar het onweer hem niet kan treffen. Uiteindelijk hervindt hij zijn kalmte en legt hij de heer des huizes uit dat er een beletsel is opgetreden en dat de operatie dus wel moest mislukken. Daarna blijkt hij ook nog eens impotent bij het meisje – de enige keer dat dit hem overkomt in de drie boekdelen van zijn Mémoires. Op slag maakt hij zich uit de voeten. Dit is een passage à l’acte, als laatste barrière tegen de angst. Zoals ik de as beletsel – symptoom - acting out in relatie bracht tot het object a, zo kan men nu ook de as verlegenheid - passage à l’acte - angst in relatie brengen tot het subject. In de verlegenheid is het subject gebarreerd; in de passage à l’acte verdwijnt het van de scène; en in de angst valt het door zijn ontmoeting met de castratie gebarreerde subject samen met het object.
remming en act We eindigen met de derde term, zijnde de remming. De remming in strikte zin staat voor een blokkering van de beweging. Freud schrijft: "De Ik-functie van een orgaan 2
Dit klinisch fragment leent zich overigens ook bijzonder goed tot de metafoor van het kraantje, waarmee Lacan acting out, symptoom en passage à l’acte onderscheidt. Het symptoom is de lekkende kraan. De acting out is de aan- of afwezigheid van de waterstraal. De passage à l’acte is het opendraaien van de kraan zonder te weten wat men doet.
6
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167 ondervindt schade, wanneer zijn erogeniteit, zijn seksuele betekenis (Bedeutung) toeneemt. (…) Het Ik verzaakt aan functies waarover het beschikt om niet gedwongen te worden om over te gaan tot een nieuwe verdringing, om een conflict met het Es te vermijden". (1960 [1926d], p. 116). In dit verband verwijs ik naar Cottets studie van het specifieke geval van de intellectuele remming (1989, p. 22). Daarin herformuleert hij de Freudiaanse 'erotisering' op Lacaniaanse wijze, als een 'inclusie van het object a': "Is het niet deze inclusie van het object a in het denken die tegelijk schuldig maakt, de schrijver in haar ban houdt of de geremde tegenhoudt?" Men kan nu de verschijningsmodaliteiten van het object a onderscheiden op de verschillende niveaus van Lacans tabel. Enerzijds verschijnt het in een verhouding van primaire versluiering tot de oerverdringing, als object-oorzaak van het verlangen; dit is het geval in de remming. Anderzijds fixeert dit object het symptoom én toont het zich in de acting out doorheen een reeks secundaire versluieringen. Tot slot verschijnt het als dusdanig voor het subject op het hoogtepunt van de angst. De te sterke erotisering, zoals Freud die opmerkte, staat voor de nauwe band tussen remming en verlangen. In die remming "doet het verlangen zich gelden", maar dan wel op teruggehouden wijze, onder de vorm van een primaire, structurele versluiering van het verlangen. Dit is dan ook de reden waarom, tegengesteld aan beide andere verticale assen en het statuut van de act waarnaar acting out en passage à l’acte verwijzen, de act slechts een echte act kan zijn als hij enerzijds gerelateerd is aan de remming, als tegengestelde, en als hij anderzijds in Lacans tabel op de plaats van de angst staat. Als de remming een primaire, structurele versluiering van het verlangen betekent, dan vormt de act integendeel een overschrijding (franchissement) die maakt dat het subject nadien niet meer is zoals voorheen. In de sterke betekenis die Lacan daaraan toekent in Seminarie XV over de analytische act, vereist de act niet echt beweging, hij kan daarvan zelfs helemaal verstoken zijn. Hij wordt wel gedefinieerd door het feit dat het subject 'nadien' een nieuw subject is. Lacan neemt als voorbeeld wat hij de act "zonder kwalificatie" noemt (in tegenstelling tot de analytische act), de overschrijding van de Rubico door Caesar. De Rubico oversteken is helemaal geen 'exploot', geen geweldige prestatie. Het is een louter symbolische overschrijding, waarbij Caesar een grens overschrijdt waarna hij niet meer weet wie hij is. Voordien was hij een der vele grote legergeneraals, als hij aan gene zijde van de Rubico tegen Rome optrekt zal hij afvallige of keizer blijken te zijn. Door de act verliest het subject zijn voorgaande identificatie en weet het niet wie het worden zal; dat is een nieuw subject. Merken we tenslotte nog op dat de act het subject niet enkel vernieuwt in een soort interne oppositie met de remming, maar ook in verhouding tot de castratie waarbij een subject bewust aanvaardt dat het achteraf niet meer hetzelfde zal zijn als voorheen. In die zin staat de act – als tegengestelde én als referent van de remming – in Lacans tabel op hetzelfde punt als de angst, maar dan wel aan gene zijde daarvan.
7
Inwit nr. 1, 2005, pp. 155-167
BIBLIOGRAFIE Casanova, G. (1958 [1725-1756]). Mémoires. Tome Premier, Paris: Bibliothèque de la Pléiade, pp. 524-559. Cottet, S. (1989). Sur l’inhibition intellectuelle, Quarto, 37/38, pp. 20-22. Freud, S. (1960 [1909b]). Analyse der Phobie eines fünfjährigen Knaben [der kleine Hans]. Gesammelte Werke 7, Frankfurt am Main: Fischer, pp. 243 ev. Freud, S. (1960 [1909d]). Bemerkungen über ein Fall von Zwangsneurose [der Rattenman], Gesammelte Werke 7, Frankfurt am Main: Fischer, pp. 381 ev. Freud, S. (1960 [1926d]. Hemmung, Symptom und Angst, Gesammelte Werke 14, Frankfurt am Main: Fischer, pp. 113 ev. Freud, S. (1974 [1909]). Journal d'une analyse (L'homme aux rats) (ed. P. Hawelka en E. Ribeiro), Paris: PUF. Lacan, J. (1973 [1964]). Le Séminaire Livre XI (texte établi par J.-A. Miller): Les Quatre concepts fondamentaux de la psychanalyse, Paris: Seuil. Lacan, J. (1975 [1972-1973]). Le Séminaire Livre XX (texte établi par J.-A. Miller): Encore, Paris: Seuil. Lacan, J. (2004 [1962-1963]). Le Séminaire Livre X (texte établi par J.-A. Miller): L'angoisse, Paris: Seuil.
8