Verhalen vertellen
Sprookjes Stichting Vertellus Erik van Dort Kerklaan 30G 9751 NN Haren M:
[email protected] T: 06 45536362
Voorwoord U krijgt de voorstelling ‘Sprookjes’ van Vertellus. Erik van Dort vertelt met muzikale begeleiding (op CD) van het Vertellus Strijkkwartet drie sprookjes. De verhalen die hij vertelt zijn: - De nieuwe kleren van de Keizer - De varkenshoeder - Janman in het papieren huisje. De eerste twee verhalen zijn van Hans Christiaan Andersen en het derde verhaal is een Nederlands sprookje. De muziek van het strijkkwartet is op maat bij de verhalen gecomponeerd en gearrangeerd. Bij deze voorstelling is lesmateriaal ontwikkeld dat ingaat op de kunst van het vertellen. Verhalen vertellen is boeiend. We vertellen elkaar de hele dag verhalen. Toch is het onderwijs met name gericht op lezen. En als je aan een klas met kinderen vraagt wie lezen leuk vindt, gaan er verdacht weinig vingers omhoog. Dat is merkwaardig; we stoppen er veel tijd in, kinderen beleven er weinig plezier aan. Vraag je aan een volwassene wat hij van vroeger nog weet van school, dan krijg je vaak een enthousiast verhaal over de leerkracht die zo goed kon vertellen. Hoe fijn zou het voor kinderen zijn als leerkrachten meer verhalen vertellen in de klas? Als leerkrachten een prachtig voorbeeld voor de kinderen zouden zijn, zodat ook zij meer gaan vertellen? Dat is onze droom. Laten we ons eerst even voorstellen. Erik van Dort stond jarenlang voor de klas en reist al twaalf jaar door het land met verhalen en vertelvoorstellingen. De laatste tijd vragen leerkrachten na de voorstelling wat er gebeurt tijdens het vertellen van een verhaal en of ze het ook kunnen leren. Monica de Vente traint al tien jaar presentatie- en communicatievaardigheden. Ze is pedagoog en begeleidt kinderen met Autisme Spectrum Stoornis en merkt dat veel van deze kinderen een auditieve voorkeur hebben. Onze expertise sluit goed op elkaar aan. Daarom delen we graag onze ervaringen, kennis en vaardigheden in deze handleiding, die met name bedoeld is voor leerkrachten en docenten in het onderwijs. We geven theorie over het verhaal en sluiten af met voorbeeldverhalen voor onder-, midden- en bovenbouw. ‘Verhalen vertellen’ is speciaal voor het onderwijs geschreven, zodat luisteren naar verhalen heel gewoon wordt voor kinderen in de klas. Wilt u een vertelcursus voor de leerkrachten bij u op school, neem dan contact op met Vertellus. De leerkrachten ontvangen dan het boek ‘Spelend Vertellen’ met nog meer tips en trucs. Erik van Dort www.vertellus.nl Monica de Vente www.nudus.nu
Inleiding Een verhaal dat ben je zelf. Tenminste…dat vinden wíj. Verhalen zijn deel van ons. Vandaar dat het vertellen van verhalen zo belangrijk is, zeker in het onderwijs, waar je een groot deel van je leven doormaakt. Gelukkig wordt er in de klas ook voorgelezen, maar voorlezen is niet hetzelfde als het vertellen van een verhaal. Voorlezen doe je van papier, in de taal van een ander. Tussen de voorlezer en het publiek staat een boek. Vertellen doe je actief, in je eigen taal, zonder boek. Jij bent het verhaal, hier en nu. Een verhaal komt tot leven door het te vertellen, omdat je kunt inzoomen als je voelt dat dat nodig is, of gas kunt terugnemen als het te spannend wordt. De woorden kies je in het moment. Daardoor beleven kinderen een verteld verhaal zo sterk. Bij vertellen sta je direct in contact met je publiek. Het is interactief. Put maar eens uit je eigen ervaring. Welke leerkracht inspireerde jou het meest? En hoe deed hij of zij dat? Vaak is dat de leerkracht die de kunst van het vertellen meester was. Je beleefde het verhaal alsof je er zelf in zat en het voelde alsof je het zelf meemaakte. Tijdens onze vertelvoorstellingen en trainingen horen we het ook. Zo reageerde een meisje uit groep 8 na de voorstelling: ‘Het was net alsof u daar was en wij over uw schouder meekeken.’ En vol verwondering fluisterde eens een kleuter na afloop: ‘Meneer, bedankt voor de mooie film’. En na een training gaf een cursist een compliment: “Je nam me helemaal mee in de voorbeelden, ik zag het voor me”. Als je wilt leren vertellen zijn er een aantal hulpmiddelen die je kunt gebruiken. Je leert hoe je een bestaand verhaal kunt verdelen in logische onderdelen, hoe je een verhaal leert, zodat je het zonder papier kunt vertellen en hoe je je zenuwen de baas kunt blijven. Ook krijg je uitleg over verschillende technieken, zoals het spelen van een personage of het gebruik van een dialoog. Je oefent en je leert het toe te passen in een verhaal. Je leert vertellen door het te doen, te ervaren en je voelt wat het best bij je past. Dit alles kost uren, dagen soms, maar laat je niet ontmoedigen, er komt een tijd dat de basis is gelegd. Het echte vertellen leer je in de praktijk. Je komt op en begint met je verhaal. Aan het begin zijn er misschien nog wat haperingen. Het is zoeken naar de woorden, je ziet jezelf misschien staan, je voelt dat iedereen naar je kijkt, er zijn binnen gedachten als ‘oei wat doe ik hier’ of ‘wat komt er straks’. Misschien vraag je je zelfs af of je het allemaal nog wel weet. Maar je merkt dat het werkt. Met open monden luisteren de kinderen van je klas naar je verhaal. Niet te geloven, het is je gelukt. We trekken vaak de vergelijking met zwemmen of autorijden. Tijdens de les worden handelingen en vaardigheden bewust aangeleerd en patronen worden ingeslepen. Met het zwemdiploma of rijbewijs doe je ervaring op en ontwikkel je een eigen stijl. Dan komt het moment dat het vanzelf gaat, dat je er niet meer over hoeft na te denken. En daar gaat het om: De kunst van het vertellen van verhalen is om in deze vaardigheid aan te leren. We noemen dit onbewust bekwaam; de handelingen zijn geautomatiseerd, je hoeft er niet meer over na te denken en je kunt het. Gebruik deze lesbrief als een handleiding om het vertellen van verhalen onder de knie te krijgen en als inspiratiebron voor in de klas. Iedereen kan verhalen vertellen, de een wat sneller of technisch beter dan de ander, de een gebruikt meer volzinnen, de ander meer humor of spanning. Maar het belangrijkst is dat iedereen het kan. Laat het verhaal beginnen.
De opbouw van een verhaal Elk verhaal heeft een begin en een einde. In sprookjes is dit heel duidelijk herkenbaar. Het begint met ‘Er was eens…’ en eindigt met ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’. Die structuur bestaat uit vijf hoofdpunten. Deze punten zijn duidelijk herkenbaar als je het verhaal bestudeert. Let op: dit is geen wet, maar een hulpmiddel om je verhaal beter te leren vertellen. Voor een verteller is het handig om deze vijf punten te gebruiken. Dit geeft houvast om de structuur van het verhaal te onthouden. Deze vijf momenten in een verhaal zijn de volgende: Het exposé Dit is de informatie die je geeft voordat het eigenlijke verhaal begint. Het is informatie die de luisteraar nodig heeft om het verhaal te plaatsen. Je kunt er informatie kwijt over het wie, wat, wanneer, waar en waarom. Ook kun je er informatie geven over de personage(s), tijd, plaats, etc. ‘Er was eens een prins die leefde in een klein land. Verderop, in een groot land en in een prachtig paleis woonde een prinses. De prins was verliefd op de prinses, maar hij durfde het niet te zeggen, dus daarom bedacht hij een plan.’ Het motorisch moment Dit moment is de start van het verhaal, het verhaal begint hier letterlijk te lopen. In sprookjes zijn dit vaak de woorden: Op een dag… ‘Op een dag ging de prins naar het graf van zijn vader en plukte daar een roos.
De climax Dit is het hoogtepunt van het verhaal. Hier vertel je je verhaal naar toe, dit is het moment waar iedereen op zit te wachten. Het spannende moment, het aha-moment. De climax van je verhaal is de roos waar je als verteller je pijl in schiet. ‘Kom maar,’ riep ze, ‘laten we gaan zoenen, ik kan haast niet wachten. Hofdames ga om me heen staan, want niemand mag het zien, zeker mijn vader niet.’ Zo begonnen ze te zoenen. Uren duurde het, want het zoenen was veel lekkerder dan ze allebei van te voren hadden gedacht.’ De hofdames sprongen bij elke zoen omhoog, tot ze bijna niet meer konden staan. De afloop Het fysieke einde van het verhaal. De opdracht is vervuld, de zoektocht is ten einde, de schat is gevonden. Alle elementen vallen op hun plaats. ‘De prins draaide zich om en ging terug naar zijn kasteel. De prinses bleef nog lang bij de grens staan huilen.’ Het eindbeeld Het laatste beeld dat de verteller meegeeft. Dit kan zijn de moraal, de wijsheid van het verhaal of een verwijzing naar het hier en nu. ‘De prins leefde nog lang, arm en alleen. En toch was hij heel gelukkig.
Tekenen Een goed hulpmiddel is om je verhaal samen te vatten in vijf tekeningen. Maak een snelle schets van elk van de vijf hoofdmomenten. Op het moment dat je gaat tekenen gaat het verhaal al door je heen en in je hoofd maak je onbewust de beelden tussen die vijf hoofdmomenten. Als je het verhaal vertelt vertel je van moment naar moment. Je hoeft de tekst dus niet helemaal uit je hoofd te leren. Als je er maar voor zorgt dat je steeds weer bij het volgende beeld uitkomt. De tekeningen kun je bij het vertellen voor je leggen als geheugensteun en als een legale spiekbrief. Als je dit in je klas met je leerlingen doet, beperk het dan tot drie tekeningen. Een begin, een midden en een eind. Vertellen en lopen Een ander hulpmiddel is dat je tijdens het oefenen van het verhaal gaat lopen. Vertel het verhaal dan hardop aan jezelf. Dan ben je al bezig met het oefenen van de zinsconstructies. Je zult merken dat je bij het vertellen van het verhaal automatisch in de cadans van het lopen terecht komt. Volg de energie en je komt meer in de flow. Vertellen en muziek Hetzelfde geldt ook voor het gebruik van muziek. Als je een verhaal in de klas wilt gaan vertellen ga dan eens op zoek naar een kort muziekstuk dat je aanspreekt. Oefen dat een paar keer van te voren. Het is heel simpel; zet de muziek aan en ga vertellen. Ook nu merk je dat je in de energie van de muziek gaat zitten. Voor sommige vertellers is het gebruik van muziek een zeer handige steun. Verhaalkeuze Als je een verhaal vertelt, vertel dan iets dat je zelf hebt meegemaakt. Bij zo’n verhaal zit je veel meer met je eigen gevoel en dat komt de presentatie ten goede. Want als publiek wil je meevoelen met de verteller. Als jij verdrietig bent is je publiek dat ook, ben jij blij en vrolijk dan zie je dat je publiek dat ook is.
Recept Verhalen Vertellen Ingrediënten Voor een kort verhaal (5 – 10 minuten)
Zoek een eenvoudig verhaal met een duidelijke structuur Zorg voor de juiste energie
Voorbereiding Kies een verhaal waar je zelf wat mee hebt en dat past bij de leeftijd van de kinderen. Geschikte verhalen zijn korte (bekende) sprookjes. Kies een verhaal dat je in ongeveer tien minuten (hardop) voorleest. Tip sites: www.verhalenbank.nl en www.beleven.org Verhalen op trefwoord. Bereiding Stap 1 Ontleed de structuur van het verhaal. Strip het verhaal en maak dit voor jezelf visueel. Wat is er nodig om te vertellen voordat het verhaal ‘gaat lopen’? (exposé) Met welke handeling begint het verhaal? (motorisch moment) Waar gaat het verhaal naar toe? (climax) Hoe loopt het af, wat is het eindbeeld? (ze leefden nog lang en gelukkig) Er zijn verschillende manieren waarop je dit kunt doen. Maak de vijf tekeningen van de opbouw van het verhaal Strip het verhaal en maak als een storyboard snelle tekeningen van elke belangrijke handeling Schrijf steekwoorden op Beschrijf het verhaal in korte zinnen Schrijf het verhaal helemaal uit
Stel jezelf de vraag: Wat is dit voor een soort verhaal? Is het een liefdesgeschiedenis, is het zielig of juist grappig etc. Stel jezelf de vraag: Wat is de motor van het verhaal? Wat houdt dit verhaal nou aan de gang? Of in kooktermen: waarom kook ik nu juist dit? Stap 2 Oefen het verhaal met voor je: de tekeningen of de steekwoorden. Denk daarbij aan het gebruik van zintuigen. Vergeet het recept uit de lesbrief en maak gebruik van de legale spiekbrief. Vertel het verhaal aan jezelf, vertel wat je ziet maar ook wat je voelt. Vertel van tekening naar tekening en maak hier een vloeiend geheel van. Vertel het verhaal op deze manier een paar keer hardop voor jezelf.
Opdienen Serveer het verhaal met veel enthousiasme. In het vertellen geldt: eerst geloven dan zien. Als jij dan in het verhaal gelooft, dan gelooft jouw publiek het ook. Geloof je er zelf niet in, dan gelooft niemand het. Vergeet goed of fout. Oordeel niet over je zelf. Zorg dat je in het voelen gaat zitten en dat je niet in het denken blijft hangen. Wat jij voelt, voelt het publiek. Als je iets vergeet of als er iets fout gaat: benoem dat nooit! Deal daarmee. Zie het als het verhaal van je vakantie. Dat vertel je aan iedereen anders. En je gaat je na afloop echt niet afvragen; heb ik het goed verteld? Oei, ik ben wat vergeten… Het is heel simpel: Het is wat het is. En als het je lukt om echt in het verhaal te zitten, in die flow… Wow!!! Serveersuggesties Maak het eens anders dan anders. Een paar ideeën: Doe iets anders aan. Een mooie sjaal, een gek jasje een muts… Het is fantastisch als dat iets is dat bij het verhaal past. Doe dat eventueel in het bijzijn van je publiek, zodat de luisteraars zich bewust worden van het feit dat er iets anders gaat gebeuren. Doe het licht uit en zet een (geur)kaarsje aan voor de sfeer. Gooi je haar eens los… Zorg voor een toetje. Het verhaal moet bij het publiek even bezinken en ze moeten weer terugkomen naar de realiteit van alledag, dus ga niet gelijk over op de volgende activiteit. Beantwoord vragen als die er zijn. Begin en eindig met een ritueel. Markeer het begin en eind met een liedje of versje, het klaarzetten en opruimen van een vertelstoel, het aansteken en uitblazen van het kaarsje. Er is van alles mogelijk, kies wat bij jou past.
In de praktijk Het bovenstaande lijkt veel werk, maar als je al een geschikt verhaal hebt valt het wel mee. De meeste verhalen heb je snel in je hoofd. Maak een mapje, waarin je de tekeningen en/of steekwoorden bewaard. Handig voor later. Verhalen vertellen is net als zwemmen. Je leert het door het te doen. Koudwatervrees is een bekend verschijnsel, maar als je in eenmaal door bent dan gaat er voor jou en je publiek een wereld open. Hoe eerder je door bent hoe fijner dat is. Gebruik je verhaal binnen een bestaand project (als middel) of aan het begin of eind van een les. Gewoon voor je klas om eens fijn naar een verhaal te luisteren. De kinderen die auditief zijn ingesteld zullen het verhaal opeten. Ze zijn je voor eeuwig dankbaar. Iedereen heeft nog een lichtend voorbeeld van vroeger, van die juf of meester die dat verhalen vertellen zo goed kon alsof het leek dat je er zelf bij was. Vertel smakelijk!
Hoe de verhalen in te zetten (bijvoorbeeld basisonderwijs) Je kunt kiezen binnen welk vakgebied het verhaal wordt ingezet. De mogelijkheden hiervoor zijn talrijk: Erfgoed (verhalen van vroeger) Sociale vaardigheidstraining (verhalen over hoe ga je met elkaar om) Wereldoriëntatie (verhalen uit verre landen) Bijbelse vertellingen Verhalen van opa en oma (en in de klas navertellen) Rekenen (redactiesommen en dan in een mooi verhaal, een opdracht voor de Koning) Opdracht voor een teken- of handvaardigheid les aan de hand van een verhaal Verhalen binnen projectonderwijs Kerndoelen basisonderwijs Nederlands Kerndoel 1 De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven Kerndoel 12 De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken. Oriëntatie op jezelf en de wereld Kerndoel 37 De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden en normen. Geschiedenis Kerndoel 52 De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer. Kunstzinnige oriëntatie Kerndoel 54 De leerlingen leren beelden, taal, muziek, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren. Kerndoel 55 De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren. Kerndoel 56 De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.
Verhalen om in de klas te vertellen
Het verhaal van das en marter In een groot bos woonden das en marter. Echte vrienden waren het niet, maar als ze honger hadden trokken ze er vaak samen op uit. Toen ze op een dag aan het wandelen waren, zagen ze een stuk vlees dat op het bospad lag. ‘Dat is voor mij,’ zei das. ‘Helemaal niet, ’ zei marter, ‘het is voor mij.’ Das: Nou ja zeg, ik heb het voor het eerst gezien. Marter: Echt niet, want toen had ik het al gezien. Das: Bewijs het maar. Marter: Hoezo bewijzen? Ik zeg je toch, ik zag het eerder. Ze bleven een tijd lang ruzie maken. Das keek marter aan. Das: Laten we de zaak voorleggen aan vos. Hij weet vast wat we moeten doen. Ze gingen naar vos en deze luisterde naar het verhaal. ‘Wie zag het stuk vlees eerst?’ vroeg vos. ‘Ik,’ zei das. ‘Ik,’ zei marter. Das: Bewijs het dan. Marter: Ik zag het eerst. Meteen begon de ruzie opnieuw. ‘Wacht even,’ zei vos, ‘het kan natuurlijk dat jullie het tegelijkertijd zagen. Dat zou betekenen dat jullie allebei recht hebben op de helft.’ Daar konden das en marter zich wel in vinden. Vos scheurde het stuk vlees doormidden en gaf een stuk aan das en een stuk aan marter. Net toen das een hap wilde nemen zei marter: Marter: Wacht even… Aandachtig bestudeerde hij het stuk vlees van das. Marter: Dat is niet eerlijk, hij heeft een veel groter stuk. We zouden toch allebei even veel krijgen? ‘Is dat zo?’ zei vos, ‘Laat eens kijken.’ Nu was het vos die lang naar het stuk vlees keek. ‘Je hebt gelijk,’ zei vos. ‘Ik heb het niet goed gedaan.’ ‘Zie je wel,’ zei marter, ‘ik wist het.’ Vos nam hij een enorme hap van het vlees. Hij kauwde, hij smakte en liet een boertje. Meteen werd das boos. Das: Je hebt er teveel afgehapt vos. Nu heeft hij meer. Vos: Sorry! Laat jouw stuk vlees eens zien, marter. Vos nam een hap van het stuk vlees van marter. Hij kauwde, hij smakte en liet een boertje. ‘Ho, ho, teveel,’ schreeuwde marter, ‘want nu heeft das meer.’ Das en marter gaven elkaar geen millimeter toe. Vos bleef happen, dan weer van het stuk van das en vervolgens van het stuk van marter. Uiteindelijk hapte hij net zo lang tot al het vlees op was. Pas toen hadden das en marter precies hetzelfde: niets. En vos? Hij had er buikpijn van en hoefde een maand lang niet meer te eten.
De Winkel Het is woensdagmiddag, het zonnetje schijnt en Roos zit op een kleedje voor de supermarkt. Het ligt vol met spulletjes die ze van haar moeder mag verkopen. Voor haar staat een dikke mevrouw met een boodschappentas in haar hand. Vrouw: Wat kost die lamp? ‘Ik zal even voor u kijken,’ zegt Roos. Ze pakt de lamp, op de kap zit een plakkertje, daar heeft haar moeder de prijs opgeschreven. Roos: Twee euro mevrouw. De dikke mevrouw krabt even onder haar kin. Ze heeft geen echte kin, van haar mond loopt het in één rechte lijn door naar beneden. Ze kijkt Roos streng aan. Vrouw: Eén vijftig. Roos kijkt de mevrouw eens aan. Misschien heeft ze het niet goed gehoord. Roos: Twee euro. Vrouw: Veel te duur. Ze draait zich omen loopt de supermarkt in. Haar achterwerk waggelt van links naar rechts. Ze voelt in haar broekzak en haalt het verdiende geld eruit. Ze heeft een muntje van 50 eurocent. Uit de supermarkt komt een oude man. Hij loopt naar Roos en gaat op zijn knieën voor haar zitten. Man: En jongedame, lopen de zaken nog een beetje? Roos: Nee meneer, ik bijna niets verkocht. De man kijkt aandachtig naar de spullen op het kleed. Man: Die kaarsenstandaard wil ik wel, twee euro. Roos pakt de standaard. Hij heeft op haar kamer op haar bureau gestaan, maar ze vindt hem niet mooi meer. Ze kijkt naar het prijsje dat erop zit. Roos: Nee meneer, hij kost één euro. De man krabt op zijn achterhoofd, zijn linker wenkbrauw gaat iets naar beneden. Man: Goed, ik zal er niet omheen draaien. Drie euro, hoger ga ik niet. Roos: Meneer er staat één euro op het kaartje. Kijkt u maar. De man bekijkt het kaartje. Man: Je maakt het me niet makkelijk dame, vier euro en dat is mijn laatste bod. Roos: Meneer ik moet het verkopen van m’n moeder voor de prijs die erop staat. Man: Oké, jij je zin. Eén euro. De man pakt zijn portemonnee. ‘Heeft u terug van een briefje van vijf? Roos pakt het muntje uit haar zak. Roos: Ik heb vijftig cent van de eierwekker die ik net verkocht heb.’ Man: Wat is dit voor een winkel, waar ze niet eens kunnen wisselen. Nou, geef maar dan. Roos geeft hem de vijftig cent en de man geeft haar het briefje van vijf. Hij pakt de kaarsenstandaard en staat op en kijkt Roos aan. Man: U heeft toch wel zegels hè. Het gezicht van Roos kleurt rood. Roos: Nee meneer, ik wist niet dat dat moest. Man: Het moet toch niet veel gekker worden. Geen wisselgeld, geen zegels. Wat een toestand. Uit zijn portemonnee pakt hij een sliert zegels en geeft ze aan Roos. Het zijn de zegels die mama in de supermarkt ook altijd krijgt. Man: Geef die maar aan de volgende klant. Hij draait zich om en met de kaarsenstandaard in zijn hand loopt hij weg. Roos kijkt hem na, tot hij de hoek om is.
De Witte Juffer Hier vlakbij leefden eens een man en een vrouw die erg ontevreden waren. In plaats van blij en gelukkig te zijn, deden ze niets anders dan mopperen. Altijd wilden ze meer. De man wilde graag een grote tuin, de vrouw een groter huis en ze wilden veel geld. Ze hadden een zoon en die was net zo. De jongen hield van rookworst. Meestal hadden ze daar geen geld voor. De jongen kon daar dan dagen over klagen. En als er dan geld voor rookworst was en ze er een voor hem kochten, wilde hij dat hij er twee had. Toen ze op een avond weer met chagrijnige gezichten tegenover elkaar zaten en flink zaten te mopperen, ging plotseling de deur open. In de deuropening verscheen een Witte Juffer. Ze had een lief gezicht en droeg een jurk van witte zijde. Op haar mouwen zaten zilveren geborduurde vlinders. Haar stem was zacht en vriendelijk. Ze mochten alle drie een wens doen. De vader mocht een wens doen en die zou vervuld worden. Ook de moeder mocht wensen wat zij wilde. En hun jongen mocht ook het allermooiste en het beste wensen dat er in de wereld was. Blij keken de drie elkaar aan. Toen ze opkeken, was de Witte Juffer al verdwenen. Zoiets hadden ze nog nooit meegemaakt. Eindelijk lachte het geluk hen toe. Dat werd ook tijd, vonden ze. De jongen hoefde niet lang na te denken. Hij wist meteen wat hij wilde. ‘Doe mij maar een rookworst,’ zei hij. En hij had het nog niet gezegd of daar lag op de tafel een halve nog dampende sappige rookworst. Hij kon zijn ogen niet geloven. De moeder werd nu zo kwaad. Haar gezicht was vuurrood. Er kwam rook uit haar oren. Ze ontplofte bijna. ‘Hoe kun je dat nou doen? Wat ben jij toch een ongelofelijke oen. Nu is er al één wens voorbij. Hoe kun je nou zo dom zijn. Jongen, ik wou dat die worst onder je neus zat.’ En ze had het nog niet gezegd of de worst vloog door de kamer naar de jongen toe, naar zijn neus. En pok… daar hing ie, als een snor onder zijn neus. Het rook erg lekker, vond de jongen, dat dan weer wel. Maar ja, de worst hoorde daar niet. Er was geen beweging in te krijgen, hoe ze er ook aan trokken. Hij ging er niet meer af, de worst zat muurvast. Zijn ouders gingen naast hem staan, vader aan de ene kant, moeder aan de andere kant. Ze trokken zo hard ze konden aan de worst onder zijn neus. Maar het lukte niet. Er zat niets anders op. De vader moest wel wensen dat de worst onder de neus van zijn zoon verdween. Nog lang zat het drietal die avond te mokken. Want de man wilde graag een grote tuin, de vrouw een groter huis en ze wilden nog steeds veel geld. En de jongen zei; ‘Laat mij maar even alleen, ik hoef helemaal niets.’ Ze leefden nog lang en ongelukkig.
Herkomst van de verhalen Verhalen voor de onderbouw Het verhaal van das en marter Sprookjes uit het verre oosten (Lea Smulders) 1970, Standaard, Antwerpen De winkel De verhalen van Els en Roos (Erik van Dort | Monica de Vente) 2015, Vertellus, Haren De witte juffer Smeulend Vuur (Jurjen van der Kooi) 1974 Kruseman’s Uitgeversmaatschappij, Den Haag
Alle verhalen zijn bewerkt door Monica de Vente en Erik van Dort