VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 PUNTEN VAN BEHANDELING BLZ. 1. Notulen van de vergadering van 4 oktober 2006.............................................................................. 3 2.
Ingekomen stukken van derden........................................................................................................ 4
3.
Regeling van werkzaamheden.......................................................................................................... 4
a.
Vaststelling A- en B-lijst.................................................................................................................. 5
b.
Vaststelling behandelvoorstellen van het Presidium........................................................................ 5
4.
C-lijst................................................................................................................................................ 5
B.1.
Wijziging van de Verordening op de instelling en invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Groningen (nummer 23/2006).......................................................................................... 6
B.2.
Wijziging Heffingsverordening opcentenheffing motorrijtuigenbelasting (nummer 22/2006) ....... 6
B.3.
Wijziging Legesverordening provincie Groningen 1993, de bijlage behorende bij en deel uitmakende van de Legesverordening provincie Groningen 1993 (Tarieventabel 2007) (nummer 24/2006) ........................................................................................................................................... 6
B.4.
Herinrichting van de traverse Alteveer (N365) (nummer 25/2006) ................................................. 6
A.1.
Uitvoering van de Wet inrichting landelijk gebied (nummer 26/2006) en de brief van GS betreffende consultatieverplichting inzake verlening subsidies. ...................................................... 6
A.2.
Mondelinge vragen......................................................................................................................... 15
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006
2
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der koningin Waarnemend voorzitter: de heer R.A.C. Slager Statengriffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 49 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), B.P.A. Blom (SP), mevrouw J.W.F. BoonThemmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), P.H.R. Brouns (CDA), D. Bultje (PvdA), mevrouw I.S. Bulk (SP), A.A. van Dam (CDA), mevrouw T. Deinum-Bakker (D66), L.A. Dieters (PvdA), mevrouw J.M. Drees (PvdA), W. Haasken (VVD), K.J. Havinga (PvdA), J. Hilverts (ChristenUnie), B. Hofman (VVD), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), F.C.A. Jaspers (PvdA), mevrouw A.G. van KleefSchrör (CDA), J.W. Kok (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), mevrouw C.A. de Lange (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), R.C.E. Neef (VVD), H. Nijboer (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), mevrouw M.J. Schouwenaar (PvdA), R.A.C. Slager (ChristenUnie), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), R. Stevens (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw I.L. Voogd (PvdA), R. de Vries (CDA), mevrouw A.A. Waal-van Seijen (VVD), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN), W. Zorge (PvdA), E.A. van Zuijlen (GroenLinks). Afwezig met kennisgeving: P.M. de Bruijne (PvdA), mevrouw L.K. Smit (PvdA), mevrouw D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), M.L.J. Out (VVD), F.J. Van der Span (CDA), F.F.H. Lenselink (PvdA). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, mevrouw C.A.M. Mulder, T.A. Musschenga. De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de Provinciale Staten van Groningen van 15 november 2006. Ik heet u allen van harte welkom. Berichten van verhindering zijn ontvangen van de heren De Bruijne, Out, Van der Span en Lenselink en mevrouw Hoekzema. De heer Rijzebol zal later komen. Van mevrouw Hoekzema heb ik begrepen dat zij wordt opgenomen in het ziekenhuis. Aangezien het openbare informatie betreft kunnen wij de heer Van Zuijlen inmiddels gelukwensen met de aanbeveling tot benoeming als burgemeester van Menterwolde. Wij moeten benoemingen door de Kroon voluit tot hun recht laten komen. U heeft nog slechts een aanbeveling tot benoeming en daarmee wens ik u van harte geluk! De heer VAN ZUIJLEN: Dank u wel, voorzitter. Het is terecht dat u dat zo zegt. Er wordt dan ook nog niet getrakteerd, want de huid wordt niet verkocht voordat de beer is geschoten. De VOORZITTER: Heel goed. U weet dat ik anders had aangekondigd dat u in de pauze zou trakteren. Dat heb ik achterwege gelaten. U geeft er in ieder geval blijkt van dat u weet dat het moment komt waarop u moet trakteren! Wij gaan naar punt 1 van onze agenda. 1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 4 oktober 2006
De genoemde notulen worden zonder beraadslaging of stemming vastgesteld.
3
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 2.
Ingekomen stukken van derden
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van 2 oktober 2006 en advies "Van zorgen naar borgen" van de Raad voor het Landelijk Gebied; b. Brief van Provinciale Staten van Drenthe van 9 oktober 2006 en brief van het College van GS van Drenthe van 30 oktober 2006 betreffende motie en brief aan de vaste kamercommissie Financiën betreffende opcenten motorrijtuigenbelasting; c. Brief van de plv. griffier van de gemeente Groningen van 9 oktober 2006 betreffende adhesiebetuiging aan standpunt van de provincie in POP II m.b.t. berging radioactief afval; d. Brief van de Minister van BZK van 12 oktober 2006 met de trendnota "De staat van het bestuur"; e. Advies "Concept Convenant Vaarrecreatie Waddenzee" van de Raad voor de Wadden; f. Afschrift brief van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal van 18 oktober 2006 aan de heer N. Puiman, Stadskanaal, betreffende bouwaanvraag Sluis 1; g. Brief van het bestuur van de Vereniging van Groninger Gemeenten van 20 oktober 2006 met een afschrift van een brief gericht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende korting budget WWB. Nagekomen ingekomen stukken (voor kennisgeving) • Brief van de Programmaraad Noordelijke Rekenkamer van 26 oktober 2006 betreffende Evaluatieplan, onder de mededeling dat u instemt; • Brief van de Raad voor het Landelijk Gebied van 3 november 2006, waarbij het Werkprogramma 2006-2007 wordt aangeboden; • Brief van Burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsmond van 6 november 2006 betreffende motie opslag radioactief afval. Voorgesteld wordt het volgende stuk t.z.t. te betrekken bij de discussie over het middenbestuur: • Brief van de Minister van BZK van 30 oktober 2006, waarbij hij aanbiedt de verkenning 'De toekomst van het decentrale bestuur, het decentrale bestuur van de toekomst'. Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van GS ter afdoening: h. Mail van de heer P. de Vries van 5 oktober 2006 betreffende gevaarlijke situatie Winsumerweg en Oude Adorperweg ter hoogte van het "Hemelrijk". De heer NIJBOER: Voorzitter, zouden wij een afschrift van laatstgenoemde brief, alsmede van de reactie van GS daarop, kunnen krijgen? Dan kunnen wij die eventueel in de commissie agenderen. De VOORZITTER: Dat lijkt mij mogelijk. Het afschrift zal dan als ingekomen stuk in de commissie kunnen worden behandeld. Kunt u daarmee instemmen? Ik constateer dat dit het geval is. 3.
Regeling van werkzaamheden
De VOORZITTER: Ik heb u eerder in brieven aangegeven dat de commissie Rechtsbescherming (kamer II) advies heeft uitgebracht inzake het Wob-verzoek van de heer Heertje. Dat advies heeft u inmiddels ontvangen. In dat advies wordt aanbevolen om met betrekking tot een aantal punten de documenten alsnog openbaar te maken. Met name inzake de historische kosten dienen de belanghebbenden in de gelegenheid te worden gesteld om hun opvattingen kenbaar te maken. Dat heeft de commissie niet voor ons gedaan. Volgens de wet dienen de belanghebbenden in de gelegenheid te worden gesteld om hun opvattingen kenbaar te maken. Die opvattingen zijn gevraagd, maar zij zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
4
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Dat betekent dat, zodra die zijn ontvangen, zij verwerkt worden en wij op de Statenvergadering van 20 december aanstaande antwoord zullen geven aan de heer Heertje, want wij moeten die opvattingen erbij hebben om tot een oordeel te kunnen komen ten aanzien van de drie onderdelen waarover de commissie tot openbaarmaking adviseert. a.
Vaststelling A- en B-lijst
Zonder beraadslaging of stemming vastgesteld. b.
Vaststelling behandelvoorstellen van het presidium
De VOORZITTER: Voorts heeft het presidium een aantal behandelvoorstellen geformuleerd die wij u hebben toegezonden. Kunt u instemmen met die voorstellen? Mevrouw BOON: Voorzitter, ten aanzien van de voorstellen voor de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid wil ik zeggen dat het onze commissie verstandiger lijkt om het rapport van de Noordelijke Rekenkamer op 10 januari 2007 te behandelen, omdat wij dat dan in samenhang kunnen behandelen met het Plan van Aanpak van de commissie en dan heeft het geheel wat meer body. De VOORZITTER: Het rapport is wel toegewezen aan de commissie, maar de commissie besluit zelf om dat op een later moment te doen. Het is goed om dat bij de vaststelling van deze besluiten te weten. Heeft nog iemand anders een opmerking over de voorstellen? Ik constateer dat dit niet het geval is en daarmee zijn de voorstellen vastgesteld. Mocht er nog wat gebeuren, dan neem ik aan dat u mij in de gelegenheid stelt om te handelen overeenkomstig uw belang. c.
Mondelinge vragen
De VOORZITTER: Mij hebben twee verzoeken bereikt tot het stellen van mondelinge vragen. Het eerste verzoek is afkomstig van de heer Moorlag en dat heeft betrekking op uitspraken van de heer Verhagen gisteren in Groningen gedaan over de aanwending van subsidies van het Samenwerkingsverband NoordNederland. De heer Moorlag heeft te kennen gegeven dat hij twee vragen wilde stellen aan het College van GS en één vraag aan de heer Hollenga. Voorts heeft de heer Brouns verzocht om vragen aan het College te kunnen stellen over het besluit dat gisteren door de Eerste Kamer is genomen inzake de splitsingswet. Direct na behandeling van de Apunten zal een punt mondelinge vragen worden toegevoegd aan de agenda. 4.
C-lijst
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van GS van 21 september 2006, nr. 2006-15.683a/A.9, LGW, betreffende Nota Reactie en Commentaar, inspraak op nota Ontwerp Herziening Gebiedsplan Groningen; b. Brief van GS van 11 oktober 2006, nr. 2006-03411a/41/A.13, LGW, Uitvoeringsprogramma 20072013 nationaal landschap Middag-Humsterland; c. Brief van GS van 11 oktober 2006, nr. 2006-16.473/41/A.14, LGW, betreffende verdrogingsbestrijding: advies taskforce aan de Staten en brief van 7 september 2006, nr. 200615.339/36/A.29, LGW over Milieutekorten rapport; d. Brief van GS 18 mei 2006, nr. 2006-08.352/20/A.9, CW, betreffende Fysieke Culturele Infrastructuur; e. Brief van GS van 8 juni 2006, nr. 2006-09.751a/23/A.18, CW, betreffende rapportage 2005 gebiedsgericht werken welzijn en provinciale speerpunten.
5
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 De C-lijst wordt zonder stemming of beraadslaging vastgesteld. B-stukken (bij hamerslag vaststellen) B.1. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 12 september 2006, nr. 2006-15486, MB, betreffende Wijziging van de Verordening op de instelling en invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Groningen (nummer 23/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.2. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 12 september 2006, nr. 2006-13.353, FC, betreffende wijziging Heffingsverordening opcentenheffing motorrijtuigenbelasting (nummer 22/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.3. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 19 september 2006, nr. 2006-16.104, FC, tot wijziging van de Legesverordening provincie Groningen 1993, de bijlage behorende bij en deel uitmakende van de Legesverordening provincie Groningen 1993 (Tarieventabel 2007) (nummer 24/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. B.4. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 19 september 2006, nr. 2006-15.256, VV, betreffende herinrichting van de traverse Alteveer (N365) (nummer 25/2006) Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. A-stukken (bespreekstukken) A.1. Voordracht van Gedeputeerde Staten van 19 september 2006, nr. 2006-15.993, LGW, inzake de uitvoering van de Wet inrichting landelijk gebied (nummer 26/2006) en de brief van Gedeputeerde Staten van 26 oktober 2006, nr. 2006-19.387, ABJ, betreffende consultatieverplichting inzake verlening subsidies. De VOORZITTER: Dit punt is op verzoek van de fractie van D66 op de agenda gekomen. De beraadslaging wordt geopend. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij hebben verzocht tot plaatsing van het stuk op de agenda. Het lijkt niet zo’n spannend stuk, maar dat is het wel als men zich realiseert over welke onderwerpen het hier gaat. Er komt een wet, de Wet Inrichting Landelijk Gebied (de WILG), op basis waarvan wij een integraal beleid gaan voeren ten aanzien van alles wat er feitelijk plaats gaat vinden. Daarvoor moeten wij een Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied (PMJP) vaststellen voor zeven jaar, want wij zullen afspraken met het Rijk maken voor een periode van zeven jaar. Wij hebben in de begroting reeds een en ander vastgelegd en nu moeten wij op voorhand zaken regelen, omdat het een haastklus betreft.
6
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Eerst over het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied. Dat behelst een heel breed gebied, namelijk natuur, landbouw, landschap, cultuurhistorie, recreatie en toerisme, water, sociaaleconomische revitalisering en bodem en alles wat er zoal bij hoort. Het gaat dus om een belangrijk deel van het werk dat wij als Staten doen. Daarmee is het PMJP een zeer belangrijk onderwerp. Aangezien – zo hebben wij van de gedeputeerde begrepen – het een haastklus is, hebben GS zich voorgenomen om het bestaande beleid ten aanzien van alle betreffende onderwerpen niet aan te passen. Wij weten eigenlijk niet precies hoeveel geld we daarvoor beschikbaar hebben. Met enige zekerheid is wel duidelijk dat er heden minder geld van het Rijk beschikbaar zal zijn dan in het verleden. We moeten de uitvoering nu integraal gaan benaderen en dat gaat gepaard met nogal wat wijzigingen. Er ligt een stuk ter bespreking voor waarin het College voorstelt om de wet, waaronder overigens nog geen handtekening van de Koningin staat en die per 1 januari aanstaande wellicht in werking zal treden, als volgt in te vullen. Het Provinciaal Meerjaren Programma Landelijk Gebied dat overigens nog moet worden vastgesteld, want dat bestaat eigenlijk nog niet, dient vanaf 1 januari 2007 als kader te functioneren, tezamen met de begroting zoals door Provinciale Staten is vastgesteld. Kijkend naar de begroting kunnen we zien dat, omdat het over zevenjarige budgetten ging en nog niet precies duidelijk was wat we gingen doen, de gelden in zeven zijn gedeeld. Dan kun je je afvragen in hoeverre de begroting een sturingsmiddel is voor het komende jaar. Vervolgens komt de klap op de vuurpijl. Voorgesteld wordt om artikel 8 buiten werking te stellen voor zover het PMJP daarvoor het kader zou kunnen zijn. Dat vinden wij heel merkwaardig, want als wij nu recupereren wat er nu eigenlijk aan de hand is met al deze belangrijke onderwerpen, is het zo dat een en ander dient te gebeuren op basis van de wet die er nog niet is en tevens op basis van het PMJP dat er nog niet is en voorts op basis van een begroting die nog geen echte invulling kent als het gaat om bedacht beleid dat is vastgesteld. Dat brengt met zich mee dat wij volgens het voorstel het instrument gaan afschaffen waardoor wij kunnen zien wat er gebeurt, terwijl er gelijkertijd met minder geld een ander integraal uitvoeringsbeleid gevoerd moet worden. Voor de D66-fractie staat dat gelijk aan het met gesloten ogen achter het College aanlopen op al deze belangrijke terreinen. Om dit te vermijden zijn wij er dan ook voorstander van dat artikel 8 wordt gehandhaafd. Wij hebben daarover een amendement ingediend en dat zal dadelijk worden rondgedeeld. Dank u wel. Amendement D66 Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 15 november 2006 ter behandeling van voordracht GS van Groningen van 19 september 2006, nr. 2006.15.003,LGW, inzake de uitvoering van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (nummer 26/2006), besluiten In de bovengenoemde voordracht te laten vervallen het besluit onder II. De VOORZITTER: Het amendement krijgt de letter A en wordt zo spoedig mogelijk aan u rond gedeeld. Wenst nog iemand het woord? Mevrouw BOS: Voorzitter, het Provinciaal Meerjaren Programma hebben we al vaker aan de orde gehad met name in de commissie en in december zullen we het vaststellen. In de commissie Landschap, Water en Milieu, hebben wij laatst gezegd dat wij het met de voorgestelde verdeling over de verschillende thema’s wel eens zijn, maar ook dat het best mogelijk is dat wij over de invulling van de verschillende projecten een afwijkend standpunt zullen innemen. Ik zei dat de projecten gelukkig nog voorbij zullen komen zodat wij altijd nog onze GroenLinkse accenten kunnen aanbrengen. Dat nu, voorzitter, blijkt een misvatting te zijn, want naar ik nu begrijp zien we die projecten niet meer terug. Voorgesteld wordt, ook in het later te ontvangen stuk, dat na een jaar zal worden geëvalueerd. Dat is dus een terugblik. Bevalt het dan niet, dan zou het beleid nog aangepast kunnen worden. Wij willen er echter graag als PS met de neus bovenop zitten. Welke mogelijkheden zijn daarvoor? Dat geeft artikel 8 van de kaderverordening, want dat bepaalt dat we er echt iets over hebben te zeggen. 7
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Ook vraag ik mij af om hoeveel projecten het eigenlijk gaat. Het gaat er niet om dat we hele stapels projecten moeten doorwerken. Hoe zou een en ander geconcretiseerd kunnen worden? De gewone normale activiteiten hoeven wij niet te zien, maar wel wat beleidsmatig interessant is en waar we over zouden willen praten. Eigenlijk was dat in eerste instantie mijn vraag, namelijk: Hoe zouden we er als Staten meer grip op kunnen krijgen? Dat is ontzettend belangrijk. Het gaat op z’n Gronings om een haile bult centen, alhoewel we liever veel meer hadden gehad. Dat is ook een feit. Er staat dus wel wat te gebeuren. Er moet veel worden besloten en we staan voor grote uitgaven. In eerste instantie zou ik graag antwoord op mijn vragen willen en horen hoe dat opgelost kan worden. In tweede instantie wil ik benadrukken dat de fractie van GroenLinks het systeem van de piepbrieven een goed systeem vindt. Soms kun je inderdaad invloed uitoefenen. Eén van onze fractieleden van de commissie Economie en Mobiliteit heeft eens gepiept. Dat ging over een voorstel tot cofinanciering van een SNN-project. Gedeputeerde Gerritsen zat daarbij. Onze argumenten waren zo overtuigend dat de anderen daarin meegingen en uiteindelijk is dat project niet doorgegaan. Je hebt dus wel invloed. In die zin sluiten wij ons bij D66 aan en willen wij dat amendement ondersteunen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, het WILG is een mooie naam voor het programma waar we het nu over hebben. Het is een mooi onderwerp en gelukkig is het op de agenda gezet op verzoek van D66. Wij hebben hen medegedeeld dat wij hun verzoek ondersteunen en als schot voort de boeg wil ik vast onthullen dat ook wij het ingediende amendement zullen ondersteunen. Ik zou graag een inleiding willen geven om te illustreren waarom wij hier nu staan. Wij dachten dat het heel mooi ging toen de heer Veluwenkamp vroeg om dit voorstel ook te behandelen in de commissie Bestuur en Financiën, omdat naar zijn mening het niet van toepassing verklaren van artikel 8 daar thuis hoorde. Daar had hij gelijk in en dus kwam dat heel goed uit. Wat schetste mijn verbazing toen de heer Moorlag in de commissie Bestuur en Financiën aangaf dat het onderwerp, voor wat betreft zijn fractie, niet behandeld hoefde te worden. Ik had het wel prettig gevonden als ook de reden was aangegeven waarom dit niet nodig was. Ik was daardoor zo met stomheid geslagen dat ... De heer MOORLAG: Voorzitter, ik heb dat in de commissie gemotiveerd, want er was een brief van het College verschenen met een voor de PvdA-fractie bevredigend antwoord. Daardoor kwam de grondslag te vervallen voor het verzoek dat wij hadden gedaan in de commissie Landschap, Water en Milieu om het onderwerp door te schuiven naar de commissie Bestuur en Financiën. De heer SWAGERMAN: Dat zou kunnen, maar het was niet tot mij doorgedrongen dat in die brief ook uw mening ten opzichte van artikel 8 naar voren kwam. Maar goed, ik was zo verbaasd dat ik mijn aantekeningen heb ingeslikt en mijn commentaar niet heb gegeven. Dat gaf mij wel de mogelijkheid om eens te kijken hoe het College reageerde. Wat mij opviel was dat de heer Calon bijna een kreet van vreugde slaakte – althans ik zag hem opveren waarbij hij een geluid maakte dat volgens mij op blijdschap wees – en vervolgens schudde hij op ferme wijze de hand van de heer Bleker die naast hem zat. Ik vond het een enigszins vreemde reactie. Het straalde uit dat de kwestie zo mooi was geregeld en dat ook dit er weer door was. De TV was er helaas niet bij, maar zo kwam het op mij over. De heer MOORLAG: Voorzitter, de heer Swagerman schetst hier een bepaald beeld van wat er in de commissie is gebeurd. Ik hecht eraan om de feiten te benoemen en ik citeer letterlijk uit het verslag: “Dhr. Moorlag (PvdA) licht toe dat dit verzoek uit de PvdA-fractie is gedaan. Gelet op de nadere toelichting van het College is de behoefte om de zaak te bespreken komen te vervallen.” En vervolgens: “De voorzitter informeert of er bij andere fracties behoefte bestaat om de voordracht te bespreken en concludeert dat dit niet het geval is. Het punt wordt niet aan de agenda toegevoegd.” Dit zijn de feiten. De heer SWAGERMAN: Ik heb zojuist aangegeven waarom ik de punten die ik had genoteerd, niet heb genoemd. Dat kunt u zwak vinden, maar ik neem de gelegenheid te baat om die alsnog naar voren te brengen nu ik de kans daartoe krijg, mede dankzij de collega’s van D66. 8
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Voorzitter, de vraag is dus hoe dit is gegaan. Werd het weer een voorbeeld van dualisme in optima forma waarin dit keurig is afgestemd? Voorzitter, het College heeft bepaald geen goede naam als het gaat om subsidies en de manier waarop het hiermee omgaat. Denk aan het rapport van de Noordelijke Rekenkamer in het kader van het SNN. Ik werd overigens vandaag ook nog op mijn wenken bediend, want er schijnen mensen binnen het CDA te zijn – de heer Moorlag zal daar wel op terugkomen – die ook dit idee hebben, alhoewel ik niet denk dat er 50% aan de strijkstok blijft hangen. Dat lijkt mij een te boude uitspraak die ik ook niet heb horen onderbouwen. Vervolgens komt vandaag de misère van het IT-Atelier naar buiten die een bedrag van € 3 miljoen betreft, terwijl wij ooit slechts over € 200.000 hebben horen spreken. Voorts is er het rapport over de jeugdzorg waarin de subsidieverlening als zwak punt naar voren komt. De heer HAVINGA: Voorzitter, dit lijkt toch meer op een algemene beschouwing en een terugblik op dingen die zijn gebeurd? De heer SWAGERMAN: Ik kom zo op het eigenlijke onderwerp. Een inleiding daarop is, dacht ik, wel gangbaar. Voorzitter, moeten deze Staten dan maar afzien van het enige tussentijdse bijsturingsmechanisme dat hen ter beschikking staat? Dit allemaal omdat de tijdsdruk om tot een fatsoenlijke WILG te komen en aansluitend om een goed PMJP vast te stellen, ons daartoe dwingt? Dat gaat ons te ver. D66 heeft een aantal redenen en onzekerheden gegeven waarbij wij ons aansluiten. We dreigen een besluit te nemen om af te zien van mogelijke bijsturing over een thema waarvan we nog helemaal niet de precieze invulling kennen. Er gebeurt nog van alles. Er is nog overleg met het ministerie van LNV en noem maar op. De basis van subsidieverlening en de controle daarop ligt grotendeels bij de Staten. Wij vinden dat het ook bij dit onderwerp zo moet blijven en wij denken niet dat PS op voorhand moet gaan schuiven met betrekking tot een aantal notities die nu nog niet eens vaststaan. Voorzitter, ik dank u. De heer MEIJNDERT: Voorzitter, om te beginnen onthul ik vast dat wij het amendement niet zullen steunen. Ik vind dat de sprekers recht hebben op een antwoord. In het verslag van de commissie Landschap, Water en Milieu d.d. 18-10-2006 kunt u lezen wat namens het College is gezegd. Ik citeer: “Dat kan niet de bedoeling zijn, want het zijn beschikkingen op basis van een uitgebreide nauwkeurige regeling.” Dat is voorts toegelicht en voor ons zijn er voldoende zekerheden dat een en ander overeenkomstig is, want er staat nadrukkelijk bij dat het om bestaand beleid gaat dat we te zijner tijd ook nog eens gaan evalueren. Wij kunnen ons overigens wel voorstellen dat beschikkingen ter kennisname worden voorgelegd. Dat betekent niet dat een reactie wordt gevraagd waarbij de rechtzekerheden van degenen tot wie de beschikking is gericht, ter discussie komt. Feiten zijn feiten, maar het is wel goed dat er, in plaats van dat er nog eens twaalf plus vier is zestien maanden over wordt gepraat, inzicht ontstaat in wat ermee gebeurt. Dat kan ik mij voorstellen, maar verder zullen wij echt niet gaan. De heer ZANEN: Voorzitter, de vraag is volgens mij of onder handhaving van artikel 8 de Staten tegemoet gekomen kan worden in het kunnen volgen van de ontwikkelingen op dit beleidsterrein. De vergelijking is gemaakt met de wijze waarop in de portefeuille Cultuur het piepsysteem heeft gefunctioneerd. Daarover is een aantal opmerkingen gemaakt, maar mijn fractie heeft bij nader inzien het standpunt ingenomen dat door handhaving van artikel 8 heel goed te volgen is wat er gebeurt en dat de mogelijkheid blijft bestaan voor Provinciale Staten om opmerkingen te maken en de procedure even stop te zetten om te kijken of het beleid zoals verwoord, in voldoende mate in het betreffende voorstel terecht is gekomen. Het lijkt mij dat handhaving van artikel 8 geen bezwaar hoeft te zijn. Het is gebleken dat slechts in zeer zeldzame gevallen de procedurele gang van zaken in de Cultuurportefeuille stil is komen te vallen. Ik geloof dat dit slechts in één geval is gebeurd. Dus dat lijkt mij geen bezwaar. Het voordeel is dat wij als Staten op de achterhand eventueel kunnen ingrijpen als dat nodig is.
9
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 De heer BLEKER: Voorzitter, mevrouw Bos is met name ingegaan op het inhoudelijke punt waar het precies om gaat als hier wordt gesproken over het buiten werking stellen van het betreffende artikel in onze kaderverordening. Over welke besluiten hebben wij het dan? Wij hebben het over vele besluiten die jaarlijks worden genomen en die onder te verdelen zijn in twee categorieën. Dat zijn de jaarlijkse subsidiebesluiten die vanaf 01-01-2007 onder verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur worden genomen in het kader van het programma Beheer. Dat zijn dus de besluiten richting individuele particulieren, vaak boeren of agrarische natuurverenigingen, voor faunaranden, voor weidevogelpakketten, voor het beheer op de kwelders en alles wat daarmee annex is. Dat zijn besluiten die nu door LNV worden genomen, maar LNV heeft dat in hoge mate gemandateerd aan de Dienst Regelingen/Laser. Het kan om enkele honderden besluiten per jaar gaan en ook om honderden particulieren. De overheid is gehouden aan tijdige besluitvorming. De aanvraagtermijn is vaak op 1 november of 1 december gesteld en vervolgens is het aan de overheid om uiterlijk op 1 april zekerheid aan de particulieren te geven of het betreffende beheerspakket van een subsidie wordt voorzien. Wij zullen die besluiten vanaf 01-01-2007 als provincie voor onze verantwoordelijkheid krijgen en wij doen dat geheel op basis van de bestaande vigerende regels die Europees zijn getoetst. De overheid heeft hier eigenlijk nauwelijks een vrije beleidsruimte. Dit betreft dus de eerste categorie. De tweede categorie zijn de besluiten over subsidies voor inrichtingsmaatregelen. Dat kunnen bijvoorbeeld besluiten zijn voor de concrete aanleg van een fietspad of de concrete realisatie van de hermeandering van de Ruiten A, hetgeen overigens nu aan de orde is. Dat gaat in 2007 van start in de buurt van Smeerling. Het is een schitterend gebied en er is een bedrag van € 400.000 aan subsidie verstrekt. Nu zou men kunnen denken dat dit toch een groot bedrag is en dat men als Staten eerst wil beoordelen of dat bedrag van € 400.000 wel beschikbaar moet worden gesteld. Dat zou ik mij kunnen voorstellen als dat subsidiebesluit het eerste moment zou zijn waarop de Staten geconfronteerd worden met het betreffende plan. Dat is echter niet het geval. Dat project maakt namelijk in het kader van de EHS onderdeel uit van de herinrichting van Westerwolde en daarover hebben wij, net als over andere grotere inrichtingsplannen die bestaan uit een groot aantal concrete investeringen waaraan bestekken gekoppeld zijn en waarover subsidiebesluiten worden genomen – en dat is heel belangrijk – als College van GS afspraken gemaakt met uw Staten, namelijk een afspraak op initiatief van het CDA en de PvdA dat vóórdat het College dergelijke inrichtingsplannen vaststelt, die plannen aan de commissie ter bespreking worden voorgelegd. Vóórdat zo’n inrichtingsplan, bijvoorbeeld een bepaalde fase in het EHS-gebied van Midden-Groningen of de verbindingszone tussen Meerstad en het Zuidlaardermeer, wordt vastgesteld door het College, worden zij aan u voorgelegd en het is zelfs zo dat een project in de initiatieffase, het projectplan, conform de afspraken die PvdA en CDA samen met u allen en het College hebben gemaakt, eveneens aan u wordt voorgelegd. Dat is het moment waarop u over de concrete investeringen waarover wij later subsidiebeschikkingen nemen, de nodige invloed kunt uitoefenen. Dat is de tweede manier waarop u invloed kunt uitoefenen. Over de inrichtingsplannen zijn dus afspraken gemaakt en dat is de kern van het verhaal. Vervolgens worden wij met concrete investeringsvoorstellen van particulieren geconfronteerd die passen in dat inrichtingsplan, bijvoorbeeld van Staatsbosbeheer, de Vereniging van Natuurmonumenten en/of het waterschap. Ons wordt dan gevraagd wat ons aandeel daarin is. Het gaat namelijk vaak om cofinanciering. Als het past binnen dat inrichtingsplan waarover wij eerder met u over gesproken hebben, vinden wij het verstandig en praktisch en ook efficiënt om daarover een besluit te nemen. Dat is ons voorstel. De gedachte – ik kijk met name naar mevrouw Bos, want het gaat om een haileboul geld, moar ook om hail belangrieke dingen. Dat zijn mevrouw Bos en ik met elkaar eens ... Mevrouw BOS: Zo zeg je dat niet op z’n Gronings. De heer BLEKER (gedeputeerde): Zo zeg ik het wèl op z’n Grunnegs. Het is zo dat de Hogelandsters het idee hebben dat ze het allainrecht hebben op wat goud Grunnegs is. Wie in Westerwolde hebben het over ‘nich en jawol’ en dat hebben jullie niet! 10
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 De VOORZITTER: Pas op dat Calimero de zaal binnen loopt! De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, nog even terug naar het Provinciaal Meerjaren Programma Landelijk Gebied, want ik vond dat de heer De Vey Mestdagh daar wat al te lichtvaardig over sprak. Uw Staten hebben in januari een eerste ontwerp PMJP ontvangen. Daarover hebben we met elkaar in maart jl. een heel stevige discussie in de Staten gevoerd. Dat heeft geleid tot herprioritering tussen de doelen. Daarna hebben wij het tweede concept met uw Staten besproken. Dat heeft geleid tot verfijningen en verbeteringen. De laatste versie, concept III, hebben we in de laatste vergadering van de commissie besproken. Dat heeft geleid tot een reeks van suggesties en daarvan heb ik toegezegd dat die verwerkt zullen worden in de definitieve versie. Vervolgens heeft uw commissie gezegd dat er nu zoveel invloed is uitgeoefend op het plan en het programma dat er geen reden meer is om dat eerst nog verder in de commissie te behandelen en dat het rechtstreeks naar uw Staten kan worden verstuurd. Daaruit heb ik afgeleid dat wij met dat PMJP over een duidelijk politiek kader beschikken op grond waarvan wij die grotere inrichtingsplannen kunnen maken die wij dan vervolgens weer aan u voorleggen. Op basis daarvan is het wel zo efficiënt dat de individuele subsidiebesluiten die eruit voortvloeien door GS genomen kunnen worden. Aan het einde van elk jaar is er een evaluatie van uw kant mogelijk over hoe dat vervolgens is gelopen. Subsidies voor particulieren. Ik moet er niet aan denken dat de procedure wordt verlengd, want het is nu al moeilijk voor de overheid om zich aan de termijn tot 1 april te houden en het is voor de particulier heel erg belangrijk te weten wanneer er al dan niet gemaaid kan worden. Daarover moet je duidelijkheid hebben. Ik moet er echt niet aan denken dat er voor die honderden subsidiebeschikkingen in het kader van het programma Beheer dat voor 100% is geregeld in de huidige regeling voor de diverse pakketten, ook nog een termijn voor interventie middels piepen zou moeten zijn. Ik zou denken dat uw Staten langs andere wegen scherpe en heldere kaders hebben geformuleerd om ons als College in staat te stellen om de betreffende besluiten te nemen. Mevrouw BOS: Ik heb een vraag. Een groot inrichtingsplan wordt dan wel aan de commissie voorgelegd, maar daarna volgt er geen vaststelling door de Staten. Dat is toch een knelpunt!? De VOORZITTER: Zo ligt dat niet, want anders blijven we in het systeem van het monisme steken. Het kan in de commissie besproken worden, maar de commissie is een commissie van advies aan de Staten. Op het moment dat de commissie daar concludeert dat er een verschil ligt, kan de commissie besluiten om te adviseren de kwestie in de Staten te bespreken waarna er uitspraken over gedaan kunnen worden. Het is een manier van werken om vele zaken in de commissie te bespreken, maar het is aan de commissie om uiteindelijk te besluiten of een behandeling in de Staten nodig is. Ik stel de tweede termijn aan de orde. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, toen in de commissie Bestuur en Financiën de brief van het College aan de orde kwam, hadden wij geen behoefte aan bespreking omdat er niets nieuws in stond, want wij wisten dat allemaal al. Op dit moment echter voegt de heer Bleker iets nieuws toe. Hij zegt dat er echt problemen ontstaan en dat het niet anders kan als het gaat om het programma Beheer. Wij vinden het heel jammer dat dit niet ook al stond in die brief, namelijk dat het een noodzaak was. Op alle andere gebieden kan het wel anders, heb ik begrepen. De heer Bleker doet net of hij zich slechts met uitvoering bezighoudt en dat het niets voorstelt. Alles leidt automatisch tot subsidies op basis van alle items die wij hebben besproken en vastgesteld. Dan kunnen we GS wel afschaffen als dat zo is en dan kunnen we dat programma wel aan de ambtenaren overlaten. Ik denk echter dat er wel degelijk invloed op uitgeoefend kan worden en dat het niet zo is dat bij binnenkomst van subsidieaanvragen alleen maar bekeken wordt of het binnen het kader past en dat, als dat zo is, de subsidies worden verleend. Zeker is dat niet de opdracht van de WILG want dan gaat het nu juist om toepassing van een integrale benadering en wel ook met betrekking tot de uitvoering. Dan worden met inrichtingsmaatregelen niet slechts één doel gediend, maar juist zo veel mogelijk doelen tegelijk. In die zin verandert er dus wel degelijk wat en wij handhaven dan ook ons amendement. Wij zien geen reden tot intrekking. 11
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Ik kan mij nog wel voorstellen dat, als in het kader van het programma Beheer, zoals de heer Bleker zegt, er een één-op-één relatie bestaat tussen het inkomen van de aanvrager en het uitdelen van het geld, er vanuit GS een nieuw voorstel op dat specifieke gebied wordt gedaan om dit te regelen. Dat kan nog best vóór 1 januari en daarom zie ik hier geen problemen. Ik wil nog even ingaan op de bijdrage van het CDA. Zij zijn het er ook mee eens dat je tussentijds meer inzage moet hebben in wat er gebeurt, zeker gezien de nieuwigheid van het PMJP. In die zin is er dus meer reden om artikel 8 te handhaven dan om het af te schaffen. Maar als ik het goed begrijp, willen zij concepten zien. De heer MEIJNDERT: Ik heb gezegd dat ik mij kon voorstellen dat die beschikkingen ter kennisname beschikbaar worden gesteld. Ik heb echter zojuist gehoord dat het over honderden beschikkingen gaat. Eerlijk gezegd dacht ik dat het om minder beschikkingen ging. Zeker niet heb ik gezegd dat wij mee wilden praten buiten het beleid om. U stelt het nu voor alsof wij aan het begin daarvan willen gaan staan. Het ging mij puur om kennisname en niet om bespreking van het betreffende beleid in elke commissievergadering. De heer DE VEY MESTDAGH: Maar zo werkt het systeem met piepbrieven ook niet. De echt kleine zaken krijgen wij op basis van artikel 8 sowieso niet. Het gaat om grotere subsidies. Ik moet nog maar zien of dat om honderden beschikkingen gaat. Als dat zo is, kan ik mij voorstellen dat de heer Bleker daaromtrent met een apart voorstel komt. Het belang van het kunnen volgen – en niet pas na een jaar – blijft wat ons betreft overeind staan. Mevrouw BOS: Voorzitter, ik zei zopas dat zo’n groot inrichtingsplan niet door de Staten wordt vastgesteld. U zei dat het zo niet in elkaar stak, maar eigenlijk zei u daarna, maar niet met zoveel woorden, dat ik gelijk had. Wij stellen dus zo’n plan als Staten niet vast. De VOORZITTER: Ik denk dat er mogelijk sprake is van een misverstand. Als u in de commissievergadering constateert dat er een groot verschil van mening met het College is ten aanzien van een bepaald punt, kunt u vervolgens als commissie de Staten adviseren om zich daarover uit te spreken. Vervolgens zal het College zich in de Staten voluit moeten verdedigen, terwijl uw Staten de beleidsuitspraak kunnen doen dat het College op een bepaalde wijze moet handelen. Als het College vervolgens zegt dit niet te willen doen, heeft u alle middelen die de wet u biedt. Zo liggen de verhoudingen. U moet dan gebruik maken van uw mogelijkheden. Zo is het systeem opgebouwd. Dus u heeft altijd de mogelijkheid om te zeggen: dit is des Colleges, maar het College heeft een vertrouwensbasis in deze Staten om die dingen te doen. Als dat dan in het geding komt, kunt u uw signalen afgeven. Dat is uw goed recht. Mevrouw BOS: OK. Het volgende puntje. Het programma Beheer. De subsidieverlening ligt per 1 januari 2007 in handen van de provincie. Het is toch nu zo geregeld dat er de eerste twee jaar niets verandert? De DLG blijft het toch zo doen op dezelfde manier als het tot nu is gegaan? Ik heb begrepen dat eventuele veranderingen pas over twee jaar worden doorgevoerd. U zei dat niet zo expliciet, maar zo ligt het volgens mij wel. De heer BLEKER: Ik heb in de commissie gemeld dat met LNV is afgesproken dat de handtekeningen van het provinciebestuur onder de beschikkingen komen te staan vanaf 1 januari 2007 als het gaat om de betreffende pakketten van het programma Beheer. De uitvoering vindt dus formeel plaats onder onze verantwoordelijkheid. Wij hebben gezegd dat wij de eerste twee jaar niets willen veranderen aan de bestaande regeling zoals die nu formeel door LNV wordt uitgevoerd. We gebruiken de eerste twee jaar om ervaring op te doen en vervolgens willen we komen met een Gronings gekleurd programma Beheer per 1 januari 2009. Dat is de situatie. De vraag is even welke relatie dit heeft met het betreffende punt. Wat betekent dat voor u? 12
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Mevrouw BOS: Ach, het is fijn dat dit goed op een rijtje staat, ter herinnering voor ons allen hier. Het piepsysteem. Ik heb zojuist al een voorbeeld genoemd dat het wel degelijk goed kan werken en dat het soms goed is dat iets niet door gaat. Eigenlijk werd er geantwoord dat dit niet zo goed in het dualistische systeem past. Dat is ook wel zo, want er is een scherpere scheiding tussen GS en PS, ook wat betreft de uitvoering. Ik kan u vertellen dat dit voor een statenlid soms erg lastig is. U doet uw best om ons te informeren, maar soms valt het niet mee dat je op een afstand wordt gezet. Immers, je weet niet alles wat er speelt en je zou er wel meer over willen weten, vooral als er veel geld mee gemoeid is. Wat is er nu mis aan handhaving van dat artikel? Waarom zou dat niet kunnen? Het is niet direct nodig om honderden stukken thuis gestuurd te krijgen, maar we zouden best op een andere manier kunnen piepen. We leven in een elektronische wereld en dus zijn er vast wel mogelijkheden voor. Wat is daar nu op tegen om dat artikel gewoon te laten staan? Mijn fractie blijft het amendement ondersteunen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik ondersteun volledig de woorden van de heer De Vey Mestdagh en mevrouw Bos. Ook wij zullen onze steun aan het amendement niet intrekken. Ik wil er nog het volgende bij vermelden. De manier waarop deze besluitvorming plaatsvindt, vind ik uitermate vervelend en het is verder moeilijk aan burgers uit te leggen dat wij hier zaken besluiten over onbekende feitelijkheden die nog niet door het bestuur als zodanig zijn vastgelegd en dat er aanvragen tot 1 november kunnen worden ingediend, terwijl wij nog niet hebben bepaald hoe de besluitvorming over die aanvragen zal plaatsvinden. Dat vind ik een incorrecte manier van zakendoen. Wij handhaven dus onze steun. De heer MEIJNDERT: Voorzitter, ik had mij niet gerealiseerd dat het om honderden brieven ging. Mijn voorstel was slechts gericht op aanbieding ter kennisname en het was niet mijn bedoeling dat deze ter discussie zouden komen. Een besluit is een besluit. De heer ZANEN: Voorzitter, ik denk dat alle betrokkenen bij zo’n voorstel er geen bezwaar tegen hebben als zij weten dat de Staten formeel na besluitvorming door GS aan de beurt zijn. Volgens mij hoeft dat helemaal geen probleem te zijn. Het is bovendien bijna nooit een probleem geweest bij het piepsysteem zoals dat nu fungeert bij andere portefeuilles. Ik denk dat het juist een voordeel is dat wij als Staten bovenop de feitelijkheden zitten en de kans hebben om, als dat nodig is, commentaar te leveren. Ik blijf dus ook steun geven aan het voorstel van D66. De heer JASPERS: Voorzitter, het probleem dat wij hier nu aan de orde hebben, is tweeledig. Ten eerste: de Staten zijn kort van memorie. Wij hebben afspraken gemaakt hoe wij omgaan met de landinrichtingsplannen, en wij hebben een afgelopen commissievergadering Bestuur en Financiën gesproken over het piepsysteem. Wij hebben nadrukkelijk gesproken over hoe het piepsysteem aangepast zou kunnen worden. Er is een evaluatie geweest over het piepsysteem. Uit die evaluatie bleek dat de partij die het meeste piept, de Partij van de Arbeid is. Er bleek ook uit dat er bijna nooit wordt gepiept op al die honderden projecten die langskomen bij de Staten. Wij hebben de afspraak gemaakt dat met ingang van de komende Statenperiode het piepsysteem aangepast zal worden. Het tweede dat in de Staten is afgesproken, is dat wanneer beleidsplannen worden vastgesteld (bijvoorbeeld een cultuurplan, een welzijnsplan, een jeugdzorgplan en de plannen waar we nu over spreken), vooraf op basis van de plannen bij de begroting de besluitvorming plaatsvindt en wij dan een mening over die plannen kunnen geven en voorts zonodig kunnen piepen. Nadrukkelijk is afgesproken dat de verantwoording achteraf wordt afgelegd door middel van evaluaties en door middel van de subsidiestaat in de jaarrekening. Wij hebben met elkaar afgesproken dat dát de momenten zijn waarbij wij het beleid evalueren en nagaan wat er gedaan is, ook met betrekking tot de subsidieverstrekking. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, als er al een meerderheid is om artikel 8 aan te passen op termijn – er dient dan nog een politieke discussie te volgen over hoe we dat dan doen, bijvoorbeeld zoals het CDA zegt slechts ter kennisname zonder bijsturing door te piepen – vindt de heer Jaspers het dan niet merkwaardig om, inzake een belangrijk gebied waar zeer belangrijke zaken spelen, zoals bijvoorbeeld 13
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 natuur en landschap en vitalisering van dorpen, het betreffende instrument op voorhand al buiten werking te stellen? Dat is toch merkwaardig als we de echte discussie ten aanzien van artikel 8 nog moeten gaan voeren!? De tweede vraag die ik de heer Jaspers wil stellen is of hij geen enkel verschil ziet tussen datgene wat er bijvoorbeeld in de jeugdzorg gebeurt, waarbij de provincie met een aantal grote instellingen te maken heeft die overigens bij de uitvoering nog eens heel precies worden gevolgd, en het dossier dat nu voorligt. De heer JASPERS: Voorzitter, ik heb het over de consistentie van de Staten! Wij hebben recent afspraken gemaakt en ik zie dat nu al die afspraken van alle kanten ter discussie worden gesteld alsof er geen discussie is gevoerd. Het gaat hier over een Provinciaal Meerjaren Plan. Dat krijgen wij in december ter vaststelling. Dan hebben wij aan de orde welke middelen daarvoor worden gevraagd en welke kant die middelen opgaan. Wij hebben afspraken gemaakt in de commissie en de Staten hoe wij omgaan met de landinrichtingsplannen. Ik zei eigenlijk alleen maar dat wij herinnerd moeten worden aan onze afspraken en misschien zou ik het College kunnen uitnodigen om bij de komende vergadering van de commissie of de Staten de afspraken op papier te zetten zodat iedereen weer weet wat wij hebben afgesproken. Zeker hebben wij niet afgesproken dat wij het hier gaan hebben over beschikkingen, want dan gaan we helemaal op de stoel van de bestuurders zitten! Wij hebben afgesproken dat het College aangeeft wat zij van plan is en dat wij dat kunnen evalueren en dat wij dat kunnen inzien. Waarom? Er worden honderden subsidiebeschikkingen afgegeven en slechts waar het politiek relevant is, is het belangrijk om een en ander van te voren te weten. Verder moet het beleid achteraf kunnen worden beoordeeld. In de tussentijd moeten wij niet op de stoel van de bestuurder gaan zitten. Ik heb het hier over politieke consistentie, ook van de Staten. Mevrouw BOS: Meneer Jaspers, ik geef u volkomen gelijk. Er zijn statenleden die inderdaad kort van memorie zijn. U was bij die vergadering en er zijn bij meerderheid afspraken gemaakt, maar er waren bepaalde partijen die over dat piepsysteem duidelijk gezegd hebben dat zij dat een goed systeem vonden en er niet voor waren om dat af te schaffen. Dan is het toch geen wonder dat die minderheid hier van zich doet spreken? Dat zou u immers ook doen. De heer JASPERS: Maar, aansluitend bij eerdere woorden van de commissievoorzitter, wil ik de minderheid natuurlijk niet monddood maken. Die minderheid heeft alle mogelijkheden om zich te laten horen. U kunt die zaak continu in iedere commissie aan de orde stellen als het gaat om de planvorming. Voorts kan het probleem naar de Staten getild worden. Dat hebben we ook afgesproken. Ik had bij de betreffende commissievergadering het voorrecht om deze voor te zitten. Ik had het toen geweldig moeilijk, want er was een grote meerderheid die zei dat men het betreffende voorstel wilde. Ik was het daar eigenlijk ook mee eens, maar dat mag je als voorzitter niet direct laten blijken, zo heb ik van de echte voorzitter geleerd. Ik heb toen eigenlijk een fout gemaakt, want ik kwam toen tegemoet aan de minderheid en heb hun inbreng niet meteen afgehamerd. Toen hebben wij dat besluit over het piepsysteem genomen, en dat we dat pas gaan invoeren met ingang van de komende Statenperiode en dat het College gevraagd zou worden om daarover met een nieuwe voordracht te komen die wij dan nog kunnen bespreken. Dat is uiteindelijk wat daar is gebeurd. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik wil nog graag een antwoord hebben op mijn vraag aan de heer Jaspers dat we de discussie over artikel 8 met de nieuwe Staten zouden gaan voeren en dat we nu bij deze voordracht feitelijk op de belangrijkste onderdelen die hier aan de orde komen, artikel 8 al buiten werking stellen. Dat was mijn vraag. De heer JASPERS: Dat is niet zo, want wij spreken af dat we inzage krijgen in alle plannen die er zijn en inzage in de toepassing van de plannen, in de subsidies die daarop uitgekeerd zullen worden en dat we dit in één keer in de Staten afhandelen bij het PMJP. 14
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Daarna krijgen we een evaluatie achteraf en we kunnen het er nog een keer over hebben bij de subsidiestaat van de jaarrekening. Zo is het met elkaar afgesproken. Mijn fractie zal dat amendement dus niet steunen. De heer LUITJENS: Voorzitter, mijn fractie bekruipt inderdaad het gevoel dat wij terug willen naar het monisme, terwijl we op dit moment al weer bijna vier jaar binnen het duale systeem functioneren. Daarnaast heeft de heer Bleker uitgelegd over welke besluiten dit gaat en hoe die tot stand komen. Om deze redenen sluiten wij ons niet aan bij dit amendement. De heer STEVENS: Voorzitter, ook wij zullen het amendement niet steunen. Wij zijn van opvatting dat deze Staten voldoende middelen hebben om het beleid vast te stellen en ook te beoordelen hoe het College daarmee om gaat. Dat kan desnoods iedere statenvergadering aan de orde komen. Dank u wel. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik stel voor om ons uit te spreken over het amendement A van de heer De Vey Mestdagh. In stemming komt amendement A. Amendement A wordt bij handopsteken verworpen. Voor dit amendement hebben gestemd de fracties van D66, GroenLinks, SP en de PvhN. De VOORZITTER: Daarmee is aan de orde de besluitvorming over het voorstel. Zonder stemming wordt het voorstel aangenomen waarbij de fracties van D66, GroenLinks, SP en de PvhN aantekening wordt verleend dat zij geacht worden tegen het voorstel te hebben gestemd. A.2. Mondelinge vragen De heer MOORLAG: Gisteren heeft de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van het CDA, de heer Verhagen, uitlatingen gedaan over de subsidieverstrekking bij het SNN. In de kern komt het erop neer dat die subsidieverstrekking zeer ondoelmatig zou zijn. De heer Verhagen heeft beweerd dat meer dan de helft van de middelen zou opgaan aan advieskosten en overheadkosten. Dat zijn buitengewoon harde verwijten, voorzitter. De drie noordelijke provincies, samenwerkend in de SNN, zouden zeer ondoelmatig met overheidsmiddelen omgaan en overheidsmiddelen verspillen. De PvdA-fractie heeft behoefte aan opheldering. Ik zou daarom aan het College twee vragen willen stellen. De eerste vraag luidt: in hoeverre is de bewering van de heer Verhagen juist? Gaat er inderdaad meer dan 50% van de Kompas-middelen op aan overhead en advieskosten? De tweede vraag is de volgende. Heeft het ministerie van Economische Zaken in de reviews, de controles en de evaluaties ooit beweringen gedaan die overeenkomen met de beweringen van de heer Verhagen of beweringen die in de buurt komen van de beweringen van de heer Verhagen? Voor de fractievoorzitter van het CDA in deze Staten heb ik een uiterst simpele vraag en wel, voorzitter, een meerkeuzevraag. Als het gaat om de bewering van de heer Verhagen is dan het antwoord van de heer Hollenga: a. ja, ik onderschrijf ten volle de beweringen van de heer Verhagen en ondersteun deze; b. nee, ik onderschrijf deze beweringen niet en ik neem daar afstand van. Zo luiden mijn vragen, voorzitter.
15
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 De heer GERRITSEN: Voorzitter, wij werden gisteren geconfronteerd met de uitspraken van de heer Verhagen. De heer Verhagen heeft naar onze beste informatie gezegd dat 50% van de kosten van de middelen die naar het bedrijfsleven zouden moeten gaan, daar niet terecht komen, want zij gaan naar adviesbureaus. De feiten zijn dat voor SNN als totaal hooguit 5% in totaal is gemoeid met organisatiekosten en overhead. Als we precies kijken naar wat de heer Verhagen aanduidt als het gaat om middelen die bedoeld zijn voor het bedrijfsleven, het MKB, de MKB-regelingen, hebben wij het over € 222 miljoen over een periode van zeven jaar. Daar zijn ook adviesbureaus bij betrokken, maar de kosten daarvoor zijn hooguit 10% à 15% van dat totaal. Het gaat daarbij om subsidie, om subsidieadvies, om haalbaarheidsonderzoeken, maar 85% à 90% komt wel degelijk ter bestemder plekke. De vraag van de heer Moorlag moet ik dan ook zo beantwoorden dat het niet klopt wat de heer Verhagen zegt. Het tweede punt is dat uit onderzoek van het ministerie van EZ en ook uit ander onderzoek wat daaraan ten grondslag ligt, blijkt dat hiervoor geen aanwijzingen bestaan. De conclusie van ons is dat deze beweringen volledig uit de lucht zijn gegrepen, dat dit stemmingmakerij is en dat de heer Verhagen niet goed op de hoogte is van hoe het loopt bij het SNN en de regelingen van het MKB. Kennelijk is hij ook niet geïnteresseerd hoe dit precies zit, want hij heeft zich niet op de hoogte gesteld. Wij betreuren dat zeer en wij menen deze uitspraken te moeten corrigeren. De heer HOLLENGA: Voorzitter, ik moet de krant er even bijnemen, want een gewoon statenlid werkt overdag en kan niet alle dagen met fractievoorzitters uit Den Haag op pad. Ik was er niet bij, maar gisteravond (14-11-2006) was ik vanaf 18.00 uur bij het SNN en wat dat betreft is het onderwerp mij wel bekend. Ik heb het artikel op de voorpagina van het Dagblad voor het Noorden gelezen en ik heb vastgesteld wat volgens het Dagblad pas echt interessant is voor de burgers in Noord-Nederland, namelijk dat het CDA bij monde van Jan Peter Balkenende en Maxime Verhagen verklaart dat de Zuiderzeelijn er komt als het Noorden dat wil! Laten wij dat allereerst even vaststellen en laten wij hopen dat velen het standpunt van het CDA zullen overnemen. Wat betreft de uitspraken van de heer Verhagen heb ik begrepen dat er toch wat discussie is over wat er nu eigenlijk precies is gezegd. Het woord overhead zou zijn gebruikt, maar waarschijnlijk bedoelde hij overheid. Er zit maar één letter verschil tussen. Dat is erg belangrijk, want de heer Verhagen heeft toch wel wat informatie gekregen die afkomstig was van het SNN. Dan spreken we over de afgelopen periode tot 1 januari 2005. Er is in die periode ongeveer € 1,1 miljard publiek geld naar het SNN gegaan. Als het gaat over projecten gaat het om een bedrag van € 632 miljoen. Als je dan kijkt hoeveel geld daarvan nu naar de private sector is gegaan – het ging de heer Verhagen om de vraag wat het bedrijfsleven daarvan merkt – dan is dat een bedrag van € 298 miljoen en dat betekent dat er een bedrag van € 334 miljoen publiek is besteed. Dat wil niet zeggen dat dit ‘aan de strijkstok is blijven hangen’. Echter, dat gaat wel richting overheid, adviesbureaus en intermediairs. Dit is wel een klacht van het bedrijfsleven als men het heeft over projecten die met overheidsmiddelen worden gefinancierd. Het kost allemaal zoveel geld en er komt daarvan zo weinig bij het bedrijfsleven terecht. Wat dat betreft was het goed geweest als de heer Verhagen gisteravond bij de SNN-vergadering was geweest, want dan had hij een heel duidelijke boodschap mee kunnen krijgen. We kregen naar aanleiding van de controles die moeten worden uitgevoerd, op een rijtje om welke bedragen het hier gaat. Ik heb het dan niet alleen over het SNN zelf. Per jaar besteden zij aan interne controle meer dan € 700.000 en dat bedrag loopt ook nog verder op. Wij hebben veel subsidieregelingen in SNN-verband. Over de afgelopen zeven jaar werd een bedrag genoemd voor accountantscontroles van € 30 miljoen! Daarnaast werd ook nog een bedrag van € 5 miljoen genoemd voor accountantscontroles voor projecten. Het feit dat de heer Verhagen dit punt aan het begin van een nieuwe fase voor het Noorden aan de orde heeft gesteld is een duidelijk signaal waar wij als volksvertegenwoordigers in de regio ons voordeel mee moeten doen. Als ‘overhead’ en ‘overheid’ is verward zullen we Maxime Verhagen er nog op aanspreken dat hij zorgvuldiger zijn woorden moet kiezen, maar het gaat hier volgens mij wel om een signaal. Dank u wel. De heer MOORLAG: Ja voorzitter, het is maar goed dat het geen theorie-examen van het CBR is, want als je zoveel tijd neemt voor het beantwoorden van een meerkeuzevraag ... 16
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 De heer HOLLENA: Maar ik heb een antwoord c gegeven! De heer MOORLAG: Ja, zo meteen zal ik op de betekenis van antwoord c terugkomen, maar u zou dat theorie-examen nooit hebben gehaald. U heeft niet gekozen om mijn vraag te beantwoorden in de zin van dat u dat onderschrijft of ondersteunt. Een simpel en helder antwoord kon er blijkbaar niet af en u heeft een antwoord c gekozen dat een wat vaag en ontwijkend verhaal bevat. Waar het de PvdA-fractie om gaat, is het volgende. Het uiten van deze kritiek in deze harde bewoordingen is een harde slag in het gezicht van al degenen die jarenlang gezamenlijk vanuit het provinciaal bestuur, vanuit de ambtenarij, maar vanuit ook het maatschappelijk middenveld, VNO/NCW, de vakbeweging en de LTO-organisatie, jarenlang bezig zijn geweest met het uitvoeren van het Kompas-programma dat hier ook altijd ten volle door het CDA is ondersteund. Die kritiek is ontijdig, onwaar en unfair. In de politiek wordt wel eens gesproken over nestbevuiling en het is op zichzelf goed dat de politiek kritisch naar zich zelf kijkt, maar onterechte nestbevuiling zou niet moeten plaatsvinden. Ik stel vast dat men zich in de CDA-campagne vergelijkbaar heeft gedragen als een zwerm meeuwen die aan komt vliegen, veel kabaal maakt, de boel bevuilt en weer verder vliegt. De VOORZITTER: Ik begrijp dat u geen vragen had in de tweede vragenronde. Wil er iemand over dit onderwerp aanvullende vragen stellen? Ik constateer dat dit niet het geval is en daarom gaan wij over naar de tweede reeks van vragen. Het woord is aan de heer Brouns. De heer BROUNS: Dank u, voorzitter. Gisteravond is in de Eerste Kamer gedebatteerd over wat in de volksmond inmiddels de splitsingswet heet. In het verleden hebben wij daarover in de commissie ook wel eens over gesproken, met name in relatie tot een aantal zaken die in het collegeprogramma komen. Gisteravond is er in de Eerste Kamer duidelijkheid gekomen onder welke voorwaarden gekomen kan worden tot een splitsing van de energiebedrijven. Daarnaast hebben wij in de integrale bijstelling die wij inmiddels toegestuurd hebben gekregen, kunnen zien dat er gewerkt wordt aan een akkoord op hoofdlijnen voor een fusie tussen NUON en ESSENT. Wij hebben daarover een tweetal vragen aan het College. Allereerst doe ik hierbij het verzoek aan het College om ons schriftelijk te informeren over de consequenties van de uitkomst van het besprokene van gisteravond over de splitsingswet in de Eerste Kamer en de consequenties van de voorziene fusie tussen NUON en ESSENT ten aanzien van hetgeen in het collegeprogramma staat met betrekking tot de mogelijke vervreemding van de aandelen in ESSENT en de te volgen strategie. Ten tweede verzoek ik het College een plan van aanpak aan te reiken voor de verdere behandeling daarvan richting onze Staten. Dank u. De heer CALON: Voorzitter, er is al in de commissie verklaard en volgens mij ook in de Staten dat wij eind november of begin december een voorlichtingsbijeenkomst zullen houden voor uw Staten, dus niet slechts voor de commissie, waarin wij sprekers van beide kanten zullen laten ingaan op enerzijds de splitsing en anderzijds de fusie. Schriftelijke informatie lijkt mij in dit stadium niet zo nuttig. Het lijkt mij veel nuttiger om onze afspraak gestand te doen en voorlichting te geven. Wat betreft de motie van gisteravond zou ik het overigens ook niet kunnen. Ik heb die motie voor mij en toen ik vanochtend de radio aanzette, hoorde ik van Radio Noord dat de splitsing niet door zou gaan, terwijl ik even daarna via de NOS hoorde dat hij wel door zou gaan. Dat is vreemd. Ik moet u zeggen dat ik gisteravond en vannacht niet aan de laptop heb gehangen om te kijken wat er precies uit gekomen is en de motie zelf is ook wel wat vreemd. Het is de motie Doek (CDA)-Sylvester (PvdA) en het is nog de vraag of dit staatsrechtelijk wel kan. Gevraagd wordt om de splitsing wel door te laten gaan, maar niet in werking te laten treden totdat een aantal zaken is geregeld. Vervolgens staat er vrij vertaald dat de Eerste Kamer bij brief toegezegd wil hebben – de minister heeft dat mondeling al gedaan – dat de minister daarover overleg moet hebben met beide Kamers. Ik vind het wat vreemd, want volgens mij is het zo dat een wet in de Eerste Kamer kan worden aangenomen of verworpen. De regering kan via indiening van een novelle tegemoet komen aan eventuele bezwaren over een wetsontwerp in de Eerste Kamer.
17
VERGADERING VAN 15 NOVEMBER 2006 Echter, nu heeft de Eerste Kamer een motie aangenomen waar alleen de SP tegen was, inhoudende dat het prima is dat de splitsing doorgaat maar dat deze pas mag worden ingevoerd als de rest van Europa dat ook doet en als de crossborder-leases zijn geregeld, etc. Daarbij gaat het dus om alle bezwaren die wij ook hebben genoemd. Bovendien dient een en ander op papier te worden vastgelegd en dient overleg gevoerd te worden met de Tweede Kamer. Dat is wat vreemd, maar staatrechtsgeleerden zullen zich hier over uitspreken. De stemming is volgende week. Met de Tweede Kamer zal overleg worden aangegaan. Of men nu wel of niet tot een splitsing komt, zou ik niet weten. Mijn persoonlijke interpretatie is dat de procedure in de vertraging gaat en dat recht gedaan wordt aan hetgeen in het landelijke CDAverkiezingsprogramma staat, namelijk niet splitsen totdat de noodzaak zich daarvan manifesteert, bijvoorbeeld in geval van eventuele vervreemding van netten aan buitenlandse partners of het voorkomen van kruissubsidies of ingeval dat onderzoek van de Directie Toezicht Energie (DTe) van de Nederlandse Mededingingsautoriteit daartoe aanleiding geeft. Ik denk dat dàt de uitkomst zal zijn en dat als het overleg met de Tweede Kamer goed afloopt er een novelle zal komen die leidt tot een wijzing van deze wet. Het is wat vreemd, maar ik zou met die uitslag heel goed kunnen leven. Met betrekking tot het verzoek om nu schriftelijke informatie te geven zou ik dat niet willen toezeggen, maar ik zou de afspraak die is gemaakt gestand willen doen om informatie in deze Staten te geven. Daarna zal het College zich beraden hoe het tegen de zaak aankijkt. Dat kan de Staten ook doen en het College kan dan eventueel op basis van onder meer de mondelinge informatie een schriftelijk standpunt aan uw Staten doen toekomen. De heer BROUNS: Ik dank u wel voor de beantwoording. Deze is op dit moment voor ons voldoende. De VOORZITTER: Wenst nog een uwer over dit onderwerp aanvullende vragen te stellen? Ik constateer dat dit niet het geval is. Dan stel ik vast dat wij daarmee aan het einde zijn gekomen van de vergadering. Ik stel voor dat het Seniorenconvent begint om 11.15 uur. De vergadering wordt om 10.50 uur gesloten.
18