Van huiselijk geweld naar moord Verslag van het onderzoek naar de politie- en justitiecontacten met Fred B. voorafgaande aan zijn aanhouding als verdachte van de dubbele moord in Middelburg op 19 juli 2011
Prof. dr. J. Naeyé Mr. dr. D.W. Steenhuis P.J. van Zunderd Opdrachtgever: Het College van procureurs-generaal Den Haag, 2 november 2011
1
INHOUDSOPGAVE 1. OPDRACHT EN WERKWIJZE ......................................................................4 1.1 Doel van het onderzoek ....................................................................4 1.2 Onderzoeksopdracht.........................................................................4 1.3 Werkwijze van de Commissie ............................................................5 2. BEKNOPT CHRONOLOGISCH FEITENRELAAS.............................................6 2.1 Voorgeschiedenis..............................................................................6 2.2 Huiselijk geweld in Haarlem ..............................................................6 2.3 Huisverbod in Haarlem......................................................................6 2.4 Brandstichting in de gemeenschappelijke woning in Haarlem ...........7 2.5 Diefstal uit de auto van mevrouw S. in Middelburg ...........................8 2.6 Vernieling van een ruit van de woning van de ouders van mevrouw S. in Middelburg.................................................................8 3. RECONSTRUCTIE .................................................................................. 10 3.1 Waarom had België geen behoefte aan de uitlevering van Fred B?.. 10 3.2 Is het huiselijk geweld door Fred B. adequaat afgehandeld?........... 11 3.3 Is de overtreding van het huisverbod van Fred B. volgens de regels afgehandeld?................................................................... 12 3.4 Is de niet-verlenging van het huisverbod juist beoordeeld? ............ 14 3.5 Mocht Fred B. direct na zijn opname in het Brandwondencentrum worden heengezonden? ................................................... 15 3.6 Mocht Fred B. na zijn heenzending nogmaals worden aangehouden? ................................................................................ 16 3.7 Waarom is Fred B. na zijn heenzending niet alsnog in bewaring gesteld? .......................................................................... 18 3.8 Had Fred B. kunnen worden verhoord in het ziekenhuis? ............... 18 3.9 Waarom is Fred B. niet aansluitend op zijn ontslag uit het ziekenhuis verhoord? ..................................................................... 20 3.10 Waarom is Fred B. alleen regionaal gesignaleerd en niet (inter)nationaal? ........................................................................... 22 3.11 Had moeten worden geprobeerd Fred B. in Middelburg aan te houden? ................................................................................... 23 3.12 Is de klacht van mevrouw S. over het politieoptreden in Haarlem volgens de regels afgehandeld? ..................................... 23 3.13 Is de informatie-uitwisseling tussen de regionale politiekorpsen Kennemerland en Zeeland adequaat geweest? ............................. 25 3.14 Is de informatieuitwissseling tussen parket Haarlem en parket Middelburg adequaat geweest? .................................................... 26 3.15 Is de hulpverlening aan mevrouw S. adequaat geweest?............... 27 4. CONCLUSIES......................................................................................... 29 1. HOOFDCONCLUSIE ............................................................................... 29 2. PUNTEN VAN KRITIEK ............................................................................ 30 5. AANBEVELINGEN .................................................................................. 32
2
BIJLAGEN .................................................................................................... 34 Bijlage I UITGEBREID CHRONOLOGISCH FEITENRELAAS............................. 34 I.1 Voorgeschiedenis ............................................................................ 34 I.2 Huiselijk geweld in Haarlem ............................................................ 35 I.3 Het huisverbod in Haarlem .............................................................. 36 De overtreding van het huisverbod door verdachte B. ......................... 37 Geen verlenging van het huisverbod ................................................... 38 I.4 Brandstichting in de gemeenschappelijke woning ........................... 39 Aanhouding van Fred B. ...................................................................... 40 De voorgeleiding van Fred B. ............................................................... 40 De heenzending van Fred B. in de ochtend na de brandstichting ........ 41 Was de brandstichting een poging tot zelfdoding? .............................. 42 Het verhoren van Fred B. wegens de brandstichting ............................ 43 I.5 Het openbreken van de gemeenschappelijke woning in Haarlem .... 45 I.6 Diefstal uit auto van mevrouw S. in Middelburg .............................. 45 I.7 Vernieling van een ruit van de woning van de ouders van mevrouw S. in Middelburg ............................................................... 46 Bijlage II ACHTERGRONDINFORMATIE HUISELIJK GEWELD ......................... 49 Bijlage III ACHTERGRONDINFORMATIE HUISVERBOD................................. 51 Bijlage IV ACHTERGRONDINFORMATIE STEUNPUNT HUISELIJK GEWELD .... 53 Bijlage V ACHTERGRONDINFORMATIE SIGNALERING VAN VERDACHTEN .. 55 Bijlage VI ACHTERGRONDINFORMATIE INFORMATIE-UITWISSELING........... 57 Bijlage VII BEGRIPPENLIJST ........................................................................ 59 Bijlage VIII GERAADPLEEGDE DOCUMENTEN ............................................... 60
3
1.
OPDRACHT EN WERKWIJZE
Op 19 juli 2011 wordt in Middelburg het echtpaar S. in hun slaapkamer met messteken om het leven gebracht. Kort daarna houdt de politie de vermoedelijke dader aan, een 28-jarige man met de Belgische nationaliteit, in dit rapport verder aangehaald als Fred B. of als B. Deze man is de ex-vriend van A.S., de dochter van het echtpaar, in dit rapport verder aangehaald als mevrouw S. of S. Uit het opsporingsonderzoek van de regiopolitie Zeeland blijkt dat B. reeds eerder in aanraking was gekomen met politie en justitie. Bij de regiopolitie Kennemerland en het Openbaar Ministerie Haarlem is de verdachte bekend ter zake van huiselijk geweld en brandstichting en bij de regiopolitie Zeeland was er tegen hem aangifte gedaan wegens diefstal, vernieling en mishandeling. B. was op het moment van de moord nog niet voor deze feiten vervolgd. Omdat er ten aanzien van het optreden van politie en Openbaar Ministerie diverse vragen rezen, heeft het College van procureurs-generaal, in overleg met de politie, een externe onafhankelijke Commissie ingesteld bestaande uit prof. dr. J. Naeyé, emeritus-hoogleraar strafrechtswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam (voorzitter), P.J. van Zunderd, oud-korpschef van het Korps landelijke politiediensten en mr. dr. D.W. Steenhuis, oudprocureur-generaal (hierna genoemd Commissie). De Commissie is ondersteund door mr. P.C.E. Bosland (Parket-Generaal) en drs. E.G. Stolp (Voorziening tot samenwerking Politie Nederland). De Commissie was vrij om te bepalen op welke wijze zij haar onderzoek zou inrichten, zoals de geheimhouding, het oproepen van getuigen, het houden van interviews, het opvragen van stukken en de plaats waar zij zitting nam. De Commissie heeft haar werkzaamheden aangevangen op 1 augustus 2011. De Commissie is ten volle verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport.
1.1
Doel van het onderzoek
Het onderzoek heeft tot doel om op basis van de onderzoeksresultaten conclusies te trekken en aanbevelingen te doen, met het oog op de verdere professionalisering van de aanpak in soortgelijke gevallen door de diverse betrokken organisaties.
1.2
Onderzoeksopdracht
De opdracht aan de Commissie luidt: 1. Onderzoek de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot het opsporings- en vervolgingstraject en de relevante interactie met andere betrokken (nationale en internationale) instanties/ketenpartners ten aanzien van de verdachte, zijn ex-vriendin en haar ouders; 2. Beoordeel of het Openbaar Ministerie en de politie, ieder vanuit hun eigen taakstelling, voldoende professioneel en adequaat hebben gehandeld, waar4
bij de Commissie het slachtofferperspectief in haar beschouwing betrekt en rekening houdt met de context waarin de keuzes zijn gemaakt; 3. Trek conclusies en doe eventueel aanbevelingen met betrekking tot de vraag of uit het onderhavige geval lessen kunnen worden getrokken met het oog op de verdere professionalisering van de aanpak van soortgelijke gevallen.
1.3
Werkwijze van de Commissie
Bij aanvang van het onderzoek op 1 augustus 2011 kon de Commissie beschikken over een gedetailleerd feitenrelaas van de politiële bevindingen met betrekking tot de verdachte B. dat op 29 juli 2011 met toestemming van de hoofdofficier van justitie van het parket Middelburg aan de Commissie was aangeboden door de voorzitter van de Raad van korpschefs. Het feitenrelaas betreft een Overzichtsrapportage van de Politie Kennemerland van 27 juli 2011, samengesteld in opdracht van de Divisiechef Regionale Recherche en een Feitenrelaas & Tijdlijn politiecontacten van de Politie Zeeland van 27 juli 2011, samengesteld in opdracht van de plaatsvervangend korpschef van het regionale politiekorps Zeeland. Tevens waren alle relevante onderliggende stukken beschikbaar gesteld, zowel wat betreft informatie uit de politiesystemen als e-mailverkeer en contacten met Slachtofferhulp. Op basis van deze dossiers, tezamen meer dan 1000 bladzijden A4, heeft de Commissie een lijst met 29 personen en functionarissen opgesteld die bij de gebeurtenissen in Haarlem en Middelburg direct betrokken zijn geweest. Naast mevrouw S. en haar broer M. S. betreft dit functionarissen van het Openbaar Ministerie Haarlem (5x) en Middelburg (2x), de politieregio's Kennemerland (7x) en Zeeland (8x), de GGD (3x) en Slachtofferhulp (2x), alsmede de advocaat van mevrouw S. en de advocaat van Fred. B. Deze betrokkenen zijn door de Commissie uitgenodigd voor gesprek waaraan door eenieder volle medewerking is verleend. De gesprekken vonden plaats in de periode van 10 augustus 2011 tot en met 19 oktober 2011 op diverse locaties. Aan alle geïnterviewden is benadrukt dat het doel van het onderzoek gericht is op het trekken van lessen voor de toekomst en niet op het vinden van personen die een verwijt zou kunnen worden gemaakt. Van de gesprekken met de Commissie is met toestemming van de betrokkenen een audio-registratie gemaakt, op basis waarvan een verslag is gemaakt dat hen ter goedkeuring is voorgelegd. Na verkregen goedkeuring zijn de gespreksverslagen in geanonimiseerde vorm gebruikt als bouwstenen voor het onderhavige rapport. De gespreksverslagen maken geen deel uit van het eindrapport en zijn, evenals de onderliggende audio-registraties, na afloop van het onderzoek vernietigd. Op 19 oktober 2011 heeft de Commissie de hoofdlijnen van haar conclusies voorgelegd aan de hoofdofficieren van justitie van de parketten Haarlem en Middelburg en aan de (waarnemend) korpschefs van de politieregio’s Kennemerland en Zeeland. Op 2 november 2011 heeft de Commissie het eindrapport overhandigd aan de opdrachtgever. 5
2.
BEKNOPT CHRONOLOGISCH FEITENRELAAS
In dit hoofdstuk wordt een beknopt overzicht gegeven van de relevante feiten en omstandigheden die zich hebben afgespeeld voorafgaand aan de aanhouding van Fred B. als verdachte van de dubbele moord in Middelburg op 19 juli 2010. Het betreft een ingekorte versie van het feitenrelaas zoals opgenomen in Bijlage I. Het overzicht is gebaseerd op de schriftelijke stukken afkomstig uit de diverse dossiers, het e-mailverkeer en de interviews met de direct betrokken personen en functionarissen. Het feitenrelaas is gegroepeerd aan de hand van de strafbare feiten waarin B. als verdachte is aangemerkt.
2.1
Voorgeschiedenis
Mevrouw S., de dochter van het echtpaar dat om het leven is gebracht, heeft aan de politie verklaard dat zij sinds 30 april 2009 een relatie heeft gekregen met de uit België afkomstige B. Vanaf mei 2009 zijn ze gaan samenwonen. Deze relatie was naar haar zeggen vanaf het begin al niet goed: B. zou haar meermalen hebben mishandeld. Het stel besloot echter om te gaan werken aan de relatie en de verhoudingen leken te verbeteren. Begin juli 2010 betrekken zij een woning in Haarlem die ze samen op 1 juli hadden gekocht.
2.2
Huiselijk geweld in Haarlem
Op 9 juli 2010 schrijft B. zich in op het adres van de woning in Haarlem. Op 12 juli 2010 doet mevrouw S. aangifte tegen hem wegens bedreiging en wederrechtelijke vrijheidsberoving. B. wordt diezelfde dag ter plaatse aangehouden, voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en in verzekering gesteld. Uit onderzoek van B.’s criminele verleden blijkt dat deze in België een waslijst aan antecedenten heeft ter zake van wapens en munitie, smaad, bedreigingen, opzettelijke brandstichtingen, vernieling, (zware) diefstal en geweld tegen overheidspersonen. Daarbij wordt gemeld dat hij als gevaarlijk, weerspannig en als een fysiek gevaarlijk persoon (agressief) te boek staat. Ook zou hij in België nog een gevangenisstraf van één jaar moeten uitzitten, maar België blijkt geen behoefte te hebben aan de uitlevering van B. Wat Nederland betreft zou hij in 2007 in Amsterdam betrokken zijn bij een geval van mishandeling en bedreiging maar dat feit is geseponeerd. Tijdens zijn verhoor op 14 juli 2010 bekent B. de mishandeling. De dag erna neemt de behandelend rechercheur contact op met de officier van justitie in Haarlem met de vraag of de verdachte moet worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. De weekdienstofficier besluit van niet omdat ze meent dat er geen gronden zijn voor voorlopige hechtenis. Naar haar mening is een huisverbod de meest aangewezen maatregel.
2.3
Huisverbod in Haarlem
Door de burgemeester van Haarlem wordt een huis- en contactverbod opgelegd dat van kracht is van 15 tot en met 25 juli 2010. Op zondag 18 juli 2010 om 20:00 uur verschijnt mevrouw S. aan het politiebureau met de mededeling dat B. het contactverbod overtreedt. Als de po6
litie vervolgens contact opneemt met de officier van justitie, geeft deze toestemming om B. aan te houden buiten heterdaad. B. wordt de volgende dag op zijn werk aangehouden. Hij erkent dat hij contact heeft gezocht met zijn vriendin en wist dat dit niet mocht. Hij zou dit hebben gedaan omdat hij geen hulp kreeg. Later op die dag is door de behandelend rechercheur weer contact opgenomen met de officier van justitie. Deze besluit de verdachte niet voor te geleiden voor de rechter-commissaris maar hem heen te zenden. Op 22 juli 2010 vindt een gesprek plaats met de Reclassering Nederland, waarbij de GGD aanwezig is en waarin tussen B. en S. duidelijke afspraken worden gemaakt. Zij gaan uit elkaar en de relatie wordt niet voortgezet. B. zal een nieuwe woning c.q. verblijfsplek zoeken. B mag na de beëindiging van het huisverbod zijn spullen uit de woning halen. Op basis van die afspraken adviseert de zorgcoördinator van de gemeente Haarlem het verbod niet te verlengen en dat gebeurt ook niet.
2.4
Brandstichting in de gemeenschappelijke woning in Haarlem
Op 28 juli 2010 even voor achten ’s avonds, belt mevrouw S. in paniek naar de politie en meldt dat B. haar slaapkamerdeur heeft verbroken en nog in de woning verblijft. Dit is tegen de afspraken die ze een week eerder met B heeft gemaakt. Enkele uren later, om 23.38 uur belt S. opnieuw en meldt dat haar woning in brand staat. De volgende dag verklaart zij bij de politie dat zij bezig was met het openen van de voordeur en toen dat haar niet lukte (naar later bleek omdat een sleutel aan de binnenkant van de deur nog in het slot zat) plotseling een enorme steekvlam uit de woning kwam. Zij hoort B. roepen en ziet hem vervolgens door het raam van de eerste etage naar beneden springen. Hij komt op de stoep terecht en rent vervolgens brandend op haar af. Zij zoekt vervolgens toevlucht bij de buren. B. heeft, naar achteraf blijkt, door de val zijn enkel gebroken. Even later, op 29 juli 2010 om 00.04 uur, houdt de politie Kennemerland B. aan op verdenking van de brandstichting. B. heeft door de brand verwondingen opgelopen en zijn enkel gebroken. Hij wordt door een ambulance vervoerd naar het VU medisch centrum in Amsterdam. Na een eerste behandeling aldaar is hij overgebracht naar het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. Daar aangekomen is B. om 04.15 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Omdat de verdachte gedurende langere tijd verpleegd moest worden in het Rode Kruis Ziekenhuis en vooralsnog niet kon worden gehoord en tevens gedurende die periode zou moeten worden bewaakt, is contact opgenomen met de officier van justitie te Haarlem. De officier van justitie stemt in met de heenzending van B. en het stopzetten van de bewaking. Die is toen op 29 juli 2010 om 09.45 uur ‘heengezonden’ en verder verpleegd in het eerder genoemde ziekenhuis. Het contact tussen het ziekenhuis en de politie wordt goed geregeld. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat alles wijst in de richting van een poging tot zelfdoding door B. In de woonkamer worden twee lege 5 liter jerrycans aangetroffen waarin benzine heeft gezeten terwijl op de vloer een wegwerpaansteker lag. De toegangsdeur naar de woning was van binnen afgesloten met de sleutel nog in het slot, op de trap lagen zijn paspoort en 7
portemonnee en een handgeschreven afscheidsbrief (doordrenkt met benzine). Gezien het sporenbeeld heeft B. zich ingesloten in de woonkamer, zichzelf en het meubilair besprenkeld met benzine en de benzine vervolgens aangestoken. Mevrouw S. doet die dag aangifte van brandstichting en poging tot zware mishandeling. Tijdens zijn verblijf in het Brandwondencentrum wordt de verdachte niet gehoord. Wel is hij tweemaal door de behandelend rechercheurs bezocht. Hij wordt eerder ontslagen dan verwacht. Op 26 augustus 2010 belt een medewerker van de GGD de behandelend rechercheur en meldt dat B. uit het ziekenhuis is ontslagen en dat zij hem kunnen plaatsen op de passantenafdeling, waardoor hij nog 5 dagen beschikbaar blijft voor verhoor door de politie. Dezelfde dag neemt politie Kennemerland opnieuw contact op met de officier van justitie te Haarlem. Deze stelt echter vast dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat B. derhalve niet nogmaals kan worden aanhouden. De verdachte moet derhalve voor verhoor worden uitgenodigd. Verdachte verblijft tot 7 oktober 2010 onder regie van de GGD in de opvang van het Leger des Heils in Haarlem. Hij wordt gedurende die tijd niet verhoord. Als hij op 7 oktober 2010 vertrekt uit Haarlem, nadat hij daar de gezamenlijke woning heeft opengebroken, duurt het nog tot 16 november 2010 voordat hij door de politie wordt uitgenodigd voor een afspraak op 23 november. Die afspraak zegt hij af en dat doet hij met alle afspraken die de politie daarna probeert te maken; telkens met wisselende excuses. Tenslotte wordt op 29 januari 2011, na overleg met de officier van justitie, het dossier ingezonden naar het OM zonder dat B. is verhoord.
2.5
Diefstal uit de auto van mevrouw S. in Middelburg
Op 10 november 2010 is door mevrouw S. bij de politie in Middelburg aangifte gedaan van diefstal uit haar auto. De achterruit van de auto was ingeslagen en een grijze verhuisdeken was weggenomen. De aangeefster vermoedt dat de diefstal gepleegd is door haar ex-vriend B. De politie heeft op 10 november 2010 hiervan een mutatie opgemaakt, waarin onder meer is vermeld dat de hele familie behoorlijk overstuur is en dat ze van mening zijn dat A. haar leven niet zeker is, zolang B. niet is gepakt door de politie.
2.6 Vernieling van een ruit van de woning van de ouders van mevrouw S. in Middelburg Op 11 november 2010 is door de heer S., vader van mevrouw S., aangifte gedaan van vernieling en mishandeling. Hij zat op 11 november 2010 om 01.19 uur in zijn woonkamer toen hij plotseling glas hoorde breken. Direct voelde hij ook pijn aan zijn knie. De heer S. zag een man weglopen en herkende aan zijn lichaamsbouw en zijn loop dat het B. betrof. Tijdens het weglopen had B. hem recht in zijn gezicht gekeken en gegrijnsd.
8
De dochter van de heer S. woonde sinds een maand of drie bij haar ouders. Daar werd ze lastiggevallen door B., zowel per e-mail als per telefoon. Dat had ze tot dan toe niet bij de politie gemeld. Op 11 en 13 november 2010 doet ze dat wel en overhandigt de politie een stapeltje e-mails die B. haar de laatste maanden had gestuurd. De wachtcommandant die op 15 november 2010 dienst doet, leest in de mutaties over de inbraak in de auto en de ingegooide ruit van de woning. Hij krijgt al snel een gevoel van onbehagen en gaat in overleg met de officier van dienst van de politie. Samen vinden zij dat ze hier iets mee moeten. De politie gaat die dag langs bij de ouders van mevrouw S. en constateert dat de familie erg bang is en vermoedt dat B. ergens in de buurt bivakkeert. Een politieagent ziet op 15 november 2010 inderdaad een persoon in Middelburg lopen die aan het signalement van B. voldoet. De politie in Zeeland maakt hierop een aandachtsvestiging op verdachte B. en op het adres van de ouders van S. Op diezelfde dag geeft de officier van justitie te Middelburg toestemming om B. buiten heterdaad aan te houden wegens vernieling van een gebouw en poging tot zware mishandeling. B. wordt vervolgens binnen de regio Zeeland gesignaleerd. S. meldt op 17 november 2010 aan de politie Middelburg dat zij B. heeft zien lopen in Middelburg, in de buurt van de woning van haar ouders. Op 20 januari 2011 meldt S., vergezeld van haar moeder, zich op het politiebureau in Middelburg. Wederom uiten zij hun angst voor B., mede omdat B. op zoek was naar gegevens over de levensverzekering. Ook had hij gevraagd om zijn pinpas en was zij meermalen gebeld met een nummer dat vermoedelijk bij B. in gebruik was. De politie in Zeeland heeft daarop de mogelijkheden bekeken om B. te kunnen aanhouden door hem in de val te lokken. Daarvan wordt afgezien vanwege mogelijke repercussies voor de veiligheid van mevrouw S. Rond eind januari 2011 heeft B. het laatste telefonische contact met S. Daarna heeft zij niets meer van hem vernomen. Mevrouw S. heeft in die periode tegen haar ouders gezegd: ‘Het is eigenlijk te stil.’ Gebleken is dat B. op 4 maart 2011 is aangehouden in België en veroordeeld voor diefstal met geweld. De straf die hij hiervoor heeft gekregen in België, loopt tot 3 september 2012, maar op 6 juli 2011 wordt zijn straf onderbroken en is B. in vrijheid gesteld, naar zijn zeggen onder de voorwaarde dat hij een enkelband moest gaan dragen. Deze zou hij echter nooit ontvangen hebben. Vanaf 6 juli 2011 tot en met 18 juli 2011 verblijft B. opnieuw in een instelling van het Leger des Heils in Brussel. In de nacht van 18 op 19 juli 2011 vindt in Middelburg de tragische gebeurtenis plaats waarbij de vader en moeder van mevrouw S. om het leven worden gebracht.
9
3.
RECONSTRUCTIE
Politie, Openbaar Ministerie en hulpverlening hebben van alle activiteiten en beslissingen zorgvuldig verslag gedaan in de daarvoor bestemde bedrijfssystemen. Op basis van deze documentatie en de gevoerde gesprekken heeft de Commissie zich een gedetailleerd beeld kunnen vormen van de bemoeienis van politie en justitie met hetgeen zich in het jaar voorafgaand aan de dubbele moord in Middelburg tussen mevrouw S. en verdachte B. heeft afgespeeld. Analyse van deze gegevens heeft ertoe geleid dat de Commissie in totaal 15 vraagpunten heeft geformuleerd die in de onderstaande reconstructie worden beantwoord. Wat de strafrechtelijke aspecten betreft hanteert de Commissie daarbij de maatstaf of het onderzoek voortvarend is uitgevoerd en heeft plaatsgevonden conform het Wetboek van Strafvordering en de daarop betrekking hebbende beleidsaanwijzingen van het College van procureurs-generaal met speciale aandacht voor de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van het College van procureurs-generaal van 1 juni 2010. Elk van de hierna volgende 15 vraagpunten mondt uit in een conclusie. Op basis van deze deelconclusies komt de Commissie in hoofdstuk 5 tot een algemene conclusie en een aanbeveling.
3.1 Waarom had België geen behoefte aan de uitlevering van Fred B? B. is op 12 juli 2010 aangehouden en in verzekering gesteld als verdacht van mishandeling en vrijheidsberoving. Op 13 juli 2010 blijkt dat hij in België nog een gevangenisstraf van één jaar moet uitzitten. In het procesverbaal van verhoor van verdachte B. vermeldt de behandelend rechercheur dat ‘België geen behoefte had aan de uitlevering van verdachte B’. Omdat het betreffende dossier geen document bevat waarin deze informatie wordt bevestigd, noch waaruit de eventuele reden hiervoor kan blijken, is door de Commissie naspeuring gedaan in België. Uit de overlegde stukken blijkt dat door de Nederlandse Verbindingsambtenaar van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) Noordwest & Midden Nederland aan de Verbindingsofficier Belgische Politiediensten in de Ambassade van België in Den Haag gevraagd is: ‘Wil België verdachte B. uitgeleverd hebben? Dan zal er vandaag een EAB moeten volgen.’ De Belgische verbindingsofficier heeft vervolgens contact opgenomen met het parket van Brussel. In de desbetreffende fax van 14 juli 2010 (09:00 uur) schrijft hij: ‘De genaamde verdachte B. zit momenteel opgesloten in de Nederlandse gevangenis ter zake huiselijk geweld. Betrokkene wordt vandaag heengezonden (vrijgelaten). B. staat gesignaleerd voor België voor bevel gevangenneming 1 jaar ter zake diefstal met geweld. Justitie Nederland vraagt of België de uitlevering van B. wenst? Indien ja, dan moet er vandaag nog een EAB 10
worden opgesteld aan IRC Amsterdam ... (graag een kopie voor de doorgeleiding aan IRC Haarlem).’ Die zelfde ochtend faxt om 11:17 uur faxt de procureur du Roi van het Parket Brussel onder de vermelding van “URGENT” het antwoord: ‘Avec prière de noter, en réponse à son transmis, que je n’estime pas devoir demander l’extradition de B. Il n’y a pas lieu à envoyer un EAB’.1 Uit de fax van de procureur du Roi maakt de Commissie op dat de uitlevering van B. aan België door België inderdaad niet gewenst was. CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat de navraag in België met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van B. conform de regels is verlopen maar betreurt dat het niet tot uitlevering is gekomen. De tenuitvoerlegging had mogelijk kunnen fungeren als afkoelingsperiode. Over het optreden van het parket Brussel komt de Commissie verder geen oordeel toe.
3.2
Is het huiselijk geweld door Fred B. adequaat afgehandeld?
In de Aanwijzing huiselijk geweld 2010 is met betrekking tot de afhandeling van huiselijk geweld bepaald dat de hulpofficier overleg pleegt met de piketofficier van justitie over de vraag of er voldoende gronden zijn om de verdachte voor te geleiden aan de rechter-commissaris. De betreffende officier van justitie kan zich van de zaak niets meer herinneren, maar volgens het verslag van de weekdienst is zij op 14 juli 2010 gebeld door de politie met de melding dat er sprake was van huiselijk geweld: er zouden klappen zijn gevallen en mogelijk was er sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het is één van de vele telefoontjes geweest. Op de weekdienst krijgt de dienstdoende officier van justitie 50 tot 60 telefoontjes per dag. Desgevraagd zet de officier aan de Commissie uiteen waarom zij verdachte B. niet heeft voorgeleid. Naar haar mening was er geen bewijs voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, vanwege de zeer korte tijd dat het slachtoffer werd gedwongen binnen te blijven. Daarnaast was er door de politie wel wat letsel gezien maar was er evenmin sprake van een poging tot zware mishandeling. Omdat alleen het huiselijk geweld overbleef en de verdachte geen documentatie in Nederland had, was er naar haar mening geen voldoende grond om B. aan de rechter-commissaris voor te geleiden: ‘Ik had geen gronden: geen Nederlands strafblad, hij had een vaste woon- of verblijfplaats, geen 12-jaarsfeit, geen onderzoeksgrond, dus dan blijft er gewoon niets over. Een huisverbod is dan de meest aangewezen maatregel. Ik hoopte dat dat voldoende zou zijn.’ Zij herinnert zich niet meer of de justitiële documentatie van B. in België door de politie ter sprake is gebracht. In het verslag van de weekdienst heeft zij ‘geen doc in Nederland’ opgetekend.2 Zij verklaart aan de Commissie 1 Vertaling: Gelieve nota te nemen, in antwoord op zijn schrijven, ben ik van oordeel om niet de uitlevering van B. te moeten vragen. Het is niet nodig om een EAB te sturen. 2 De officier van justitie was kennelijk niet op de hoogte van het feit dat B. in Nederland ook een antecedent had uit 2007 ter zake van mishandeling en bedreiging. Deze zaak werd geseponeerd met code 71 (medeschuld van de benadeelde ).
11
daarover dat het zou kunnen dat zij daarmee bedoeld heeft dat dat in België wel het geval was: ‘Maar ik heb kennelijk besloten om dat niet mee te nemen, omdat ik er op dat moment vanuit ging, dat buitenlandse documentatie niet meewerkt voor Nederlandse gronden.’3 Achteraf bezien sluit zij niet uit dat wanneer uit buitenlandse documentatie was gebleken dat het om soortgelijke en recente antecedenten ging, haar dat tot een andere beslissing had kunnen brengen. In de Aanwijzing huiselijk geweld 2010 is eveneens bepaald dat in het geval dat de verdachte niet wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris, de officier van justitie erop toeziet dat, waar mogelijk, de verdachte wordt heengezonden met een dagvaarding of oproeping voor een TOM-zitting. Uit het dossier blijkt dat aan B. op 15 juli 2010 uit de inverzekeringstelling is heengezonden, wel een tijdelijk huisverbod is uitgereikt maar geen dagvaarding of oproeping. Het uitreiken van een dagvaarding voor een TOMzitting is volgens de betrokken hulpofficier, voor zover hij zich kan herinneren, niet aan de orde geweest. ‘Zelf heb ik hierover geen contact gehad met de officier van justitie, dit is gedaan door één van de rechercheurs. Mogelijk dat de zaak niet geheel duidelijk was gelet op de verklaringen en het feit dat er naast het huiselijk geweld c.q. de mishandeling eveneens sprake was van vrijheidsberoving.’ CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen beslissen om Fred B. niet aan de rechter-commissaris voor te geleiden maar betreurt het dat B., in strijd met Aanwijzing huiselijk geweld 2010, zonder dagvaarding of oproeping is heengezonden.
3.3 Is de overtreding van het huisverbod van Fred B. volgens de regels afgehandeld? De Commissie heeft aan de desbetreffende officier van justitie de vraag voorgelegd waarom hij verdachte B. niet heeft voorgeleid aan de rechtercommissaris met het oog op de inbewaringstelling. De officier van justitie heeft geen actieve herinnering aan de kwestie maar het weekdienstverslag is op dit punt duidelijk. Naar aanleiding van het telefoongesprek met de behandelend rechercheur, die hij goed kent, noteert hij: ‘Het eerdere geweld bestond uit het eenmalige slaan in het gezicht en het afsluiten van de woning. B. is first offender in Nederland. De Aanwijzing HG gaat in beginsel uit van voorgeleiding, mits er gronden zijn. Die zie ik niet. Het verbod is niet met nieuwe feiten (of een begin daarvan) overtreden. Er zijn geen gronden. Zodoende heenzenden na verhoor.’
3 Op 1 juli 2010 is een wetswijziging in werking getreden op grond waarvan buitenlandse recidive mag meetellen voor de onderbouwing van de recidivegrond bij voorlopige hechtenis. Op 1 september 2010 is door de IRC-officier van justitie parket Haarlem daarover een memo verzonden om de officieren van justitie van het parket daarop te wijzen.
12
De behandelend rechercheur kan de beslissing van de officier wel begrijpen, omdat er van de kant van B. geen sprake van bedreiging was, maar de nietvoorgeleiding vond hij desondanks in strijd met het protocol. De hulpofficier van justitie die het initiatief heeft genomen voor het tijdelijk huisverbod, ’baalde’ dat B. niet was voorgeleid. Hij is speciaal opgeleid voor toepassing van het huisverbod en behandelt circa 150 huiselijk geweldzaken per jaar. Dit was zijn eerste keer dat het protocol niet was gevolgd. Hij heeft in het gesprek met B. over de ins en outs van het tijdelijk huisverbod een slecht gevoel over B. gekregen, omdat hij te coöperatief was. Om die reden heeft hij de collega’s specifiek verzocht hem tijdens zijn verlof te informeren als B. weer contact zou zoeken met S. Hij heeft ook een proces-verbaal van bevindingen opgesteld, iets dat hij anders niet doet. Na de brandstichting voelt de hulpofficier zich bevestigd in zijn gevoel: Zie je wel, hij is gek: ‘Gelukkig was mevrouw S. niets overkomen. Ik had te maken met getraumatiseerde collega’s en onrust in de wijk. Toen ik alles op een rijtje ging zetten, ben ik verschrikkelijk boos geworden. Laten we de protocollen volgen, je weet niet waar deze zaken eindigen.’ De betrokken officier van justitie geeft aan de Commissie desgevraagd de volgende toelichting: ‘De Aanwijzing huiselijk geweld van het College zegt: voorgeleiden, tenzij. Als grond voor deze casus bleef alleen de gezondheid of veiligheid van mevrouw S. over; er was geen 12-jaarsgrond of recidivegrond (te onderbouwen met een eerder gepleegd 6-jaarsfeit).4 In mijn aantekeningen zie ik dat ik gevraagd heb: waaruit bestond het huiselijk geweld, waarvoor hij een contactverbod heeft opgelegd gekregen? Dat is samen te vatten als het geven van een klap in het gezicht en het op slot draaien van de woning. Dat is niet heel heftig huiselijk geweld binnen het scala dat je voorbij ziet komen. In het verslag van de verbalisant heb ik nu pas teruggelezen, dat het slachtoffer in het verleden bijna gewurgd was en dat zij zich met een mes had verdedigd. Ik weet niet of dat mij toen gemeld is. Ik weet van dat gesprek niets meer af. Ik moet het doen met wat ik heb opgeschreven. Het geweld waarvoor het contactverbod is opgelegd, was relatief licht. De overtreding van het contactverbod bestond niet uit een ander strafbaar feit, zoals bedreiging of mishandeling. Ik heb gelezen dat de verdachte spijt betuigt, maar hij is niet dreigend of beledigend. Het is dan lastig om aan een RC uit te leggen dat er sprake is van recidivegevaar. Als ik het België-verhaal op papier had gehad, was het misschien anders gelopen. Ik heb opgeschreven: B. is first offender in Nederland.5 Meestal zet ik niet erbij: in Nederland. Ik weet niet meer wat er precies is besproken. Als op papier had gestaan dat hij antecedenten voor huiselijk geweld in België had, had dat mijn beslissing waarschijnlijk wel anders gemaakt. Ik zou dat in elk geval genoteerd hebben. Buitenlandse antecedenten zouden zeker meetellen, als ik die maar op papier heb. Het moet 4
In deze Aanwijzing is als uitgangspunt bepaald dat bij overtreding van het huisverbod de betrokkene in beginsel wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris of de raadkamer, als dat gezien de omstandigheden van het geval mogelijk is op grond van art. 67a (herhalingsgevaar, zesjaarsfeit of gevaar voor gezondheid/veiligheid van personen). 5 Deze opmerking is niet geheel juist: in 2007 is een zaak tegen verdachte B. ter zake van mishandeling en bedreiging geseponeerd met code 71 (medeschuld van de benadeelde).
13
ook wel gaan om recente antecedenten. Dat zou bij hebben kunnen dragen aan de grond voor voorgeleiding.’ De kwestie van de niet-voorgeleiding is voor de betrokken hulpofficier van justitie de aanleiding om op 29 juli 2010 het gehele bestuursrechtelijke dossier van het huisverbod te mailen naar de districtschef HaarlemmermeerIJmond met het verzoek bij het Openbaar Ministerie te informeren of er met het OM beleidsafspraken kunnen worden gemaakt hoe te handelen wanneer een uithuisgeplaatste het huisverbod overtreedt. De districtschef neemt vervolgens contact op met de verwervingsofficier van justitie van het arrondissementsparket Haarlem. De districtschef krijgt daarvan per e-mail op 9 augustus 2010 terugkoppeling waarin de verwervingsofficier aangeeft dat hij zijn collega’s nog eens in den brede heeft gewezen op de Aanwijzing huiselijk geweld 2010 en de afspraken die in dat kader zijn gemaakt. Uit de mailwisseling blijkt dat de verwervingsofficier in zijn e-mail aan de collega’s over de heenzending heeft vermeld: ‘Kennelijk niet helemaal goed gegaan, in ieder geval niet volgens “boekje”.’ De betrokken zaaksofficier die niet is gevraagd hoe die beslissing tot stand is gekomen, vindt deze conclusie voorbarig en kennelijk beïnvloed door de brandstichting, een feit dat op het moment van de beslissing nog niet aan de orde was. Tegenover de Commissie blijft hij erbij dat zijn beslissing juist was. De verwervingsofficier blijft in zijn gesprek met de Commissie achter zijn conclusie staan dat er niet volgens het boekje is geacteerd: ‘De richtlijn is duidelijk: altijd voorgeleiden. Ik heb altijd erbij gezegd: laat je niet teveel leiden door de vrees dat een RC een vordering afwijst, want je hebt dan in elk geval je best gedaan en de RC kan altijd schorsende voorwaarden opleggen.’ CONCLUSIE De officier van justitie heeft op grond van art. 67a Sv. de verplichting om vast te stellen of er naar zijn oordeel voldoende grond is voor het vorderen van een bevel tot voorlopige hechtenis. Het uitgangspunt ‘voorgeleiden, tenzij’ zoals opgenomen in de Aanwijzing huiselijk geweld 2010, is hiermee in overeenstemming.6 Gezien de beoordelingsmarge die de officier van justitie heeft bij deze vaststelling, is de Commissie van oordeel dat de officier van justitie in dit geval in redelijkheid heeft kunnen beslissen om af te zien van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris.
3.4
Is de niet-verlenging van het huisverbod juist beoordeeld?
Mevrouw S. heeft aan de Commissie verklaard dat zij het niet eens was met het besluit van de burgemeester om het huisverbod van Fred B. niet te verlengen, maar daarvan blijkt niet uit het GGD-advies. Het beleidsadvies vermeldt op dit punt: ‘Achterblijver (mevrouw S.) kan zich vinden in het advies van de GGD het huisverbod niet te verlengen. Achterblijver geeft aan de relatie niet te willen 6 De letterlijke tekst in de Aanwijzing huiselijk geweld luidt: Indien er gronden zijn voor voorlopige hechtenis, wordt de verdachte voorgeleid aan de rechter-commissaris.
14
voortzetten. Achterblijver geeft aan dat de uithuisgeplaatste zich tot nu toe aan de afspraken met betrekking tot de hulpverlening heeft gehouden. Achterblijver geeft wel aan dat uithuisgeplaatste zich niet geheel aan het contactverbod heeft gehouden maar maakt zich in dit kader geen zorgen over de nabije toekomst.’ Uit de documentatie van de GGD en het gesprek met de zorgcoördinator maakt de Commissie op dat B. zijn afspraken niet is nagekomen. Daardoor heeft de aanmelding bij de Waag voor het volgen van een agressieregulatietraining tot niets geleid, evenals de verwijzing naar GGZ inGeest voor de diagnostiek van zijn psychische gesteldheid en de verwijzing naar Kontext om zijn zorgverzekering te regelen. De zorgcoördinator zet aan de Commissie uiteen dat na afloop van het huisverbod de hulpverlening plaatsvindt op vrijwillige basis. Het probleem daarbij is dat de intakeafspraken meestal liggen na de datum van het huisverbod. Het zijn daarom ‘papieren’ afspraken omdat de uithuisgeplaatste vervolgens niet kan worden verplicht om de intakeafspraken na te komen. CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat aan het zorgadvies en het daarop gebaseerde beleidsadvies van de GGD geen argumenten kunnen worden ontleend op grond waarvan het huisverbod had moeten worden verlengd.
3.5 Mocht Fred B. direct na zijn opname in het Brandwondencentrum worden heengezonden? Omdat de verdachte vanwege zijn verwondingen gedurende langere tijd niet kon worden gehoord en bewaking een kostbare aangelegenheid is, neemt de politie contact op met de officier van justitie te Haarlem hoe het nu verder moet. Omdat B. op de plaats van de brandstichting op heterdaad was aangehouden en vervolgens in het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis conform de voorgeschreven procedureregels was voorgeleid aan de hulpofficier, ziet de officier van justitie geen andere mogelijkheid dan de bewaking op te heffen en B. te doen heenzenden. Zij betreurt deze gang van zaken omdat B. vervolgens niet nogmaals als verdachte voor hetzelfde feit (de brandstichting) zou kunnen worden aangehouden. Zij had liever gezien dat de verdachte niet was aangehouden maar voor zijn gezondheid was meegenomen naar het ziekenhuis. In dat geval had de politie hem, nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen, alsnog buiten heterdaad kunnen aanhouden. Aan de Commissie licht zij haar beslissing als volgt toe: ‘De politie belde dat zij een verdachte hadden aangehouden, die met ernstige brandwonden in het ziekenhuis lag. De verdachte was al voorgeleid bij de hulpofficier. De verdachte had zodanige brandwonden dat hij 7 tot 8 weken zou moeten blijven in het ziekenhuis in Beverwijk. Ik heb toen besloten om de verdachte formeel heen te zenden. Normaal gesproken zou je een verdachte niet heenzenden voordat hij is gehoord en er onderzoek is gedaan. Ik betreurde dat de verdachte was aangehouden en heb daarover letterlijk gezegd: “Waarom doen ze dat nou? Waarom op dat moment ingrijpen en een aanhouding verrichten?” Mijn inschatting was dat ik niet anders kon doen dan de verdachte heen te zenden. Als de politie belt met de mededeling: wij 15
hebben een verdachte aangehouden, dan hebben ze die ook aangehouden. Tegen mij was gezegd dat hij was voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en dat hij had gezegd dat hij een raadsman wilde consulteren (Salduz was aan hem uitgelegd). Ik kan dan niet met goed fatsoen zeggen: Ja, maar hij was zodanig gewond, dat hij geen dwang had kunnen ondervinden. Hij kon de kamer niet uitlopen, want er stond een agent voor de deur. Dat vind ik formeel een aanhouding en dan kan er wat mij betreft niet worden gezegd: Nou, ga maar naar huis, we doen het later nog een keer.’ De divisiechef opsporing van het regionale politiekorps Kennemerland vindt de aanhouding direct na de brandstichting wel begrijpelijk: ‘Op het moment dat B. uit het raam springt en op mevrouw S. afrent, is mijn eerste reactie: die houd je aan en breng je over naar het ziekenhuis. Ik vind die aanhouding heel begrijpelijk. Ik hoorde steeds terug dat je niet dubbel mag aanhouden. Van de behandelend rechercheur begreep ik, dat de officier vrij geïrriteerd was dat we hem hadden aangehouden. Daarvan heb ik gezegd: “Ik weet het niet. Als je iemand aanhoudt en je kunt niet de dingen doen, waarvoor je iemand aanhoudt, dan is die aanhouding volgens mij materieel niet tot stand gekomen.” Ik kan me voorstellen dat de rechercheur afgaat op wat de officier van justitie tegen hem zegt. Dat heeft hij ook steeds tegen S. gezegd. Ik had het gevoel dat dubbele aanhouding wel zou moeten kunnen. Maar de gedachte dat je een persoon niet tweemaal kunt aanhouden, zit wel helemaal ingebakken in het gedachtegoed. Als je van de officier hoort dat een nieuwe aanhouding niet mogelijk is, heb je geen vrijheid meer om het anders te doen. Ik denk dat de officier van justitie op dat moment niet bedacht heeft dat het ook nog anders zou kunnen.’ CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat de aanhouding van B. heeft plaatsgevonden conform de gangbare politiepraktijk en met inachtneming van de geldende rechtsregels. De officier van justitie heeft daarom in redelijkheid kunnen instemmen met de heenzending van B. binnen de daarvoor gestelde zes-urentermijn.
3.6 Mocht Fred B. na zijn heenzending nogmaals worden aangehouden? De aanhouding van B. en de daarop aansluitende heenzending heeft niet alleen geleid tot ongenoegen bij de officier van justitie en de betrokken politiemensen maar ook tot discussie binnen het parket Haarlem. Was het echt uitgesloten dat verdachte B. voor de brandstichting na het ontslag uit het ziekenhuis zou kunnen worden aangehouden? De Commissie heeft deze vragen voorgelegd aan de betrokken officieren van justitie. De behandelend officier van justitie benadrukt bij de Commissie dat zij geen andere mogelijkheid had dan in te stemmen met de heenzending en de opheffing van de bewaking en te bepalen dat verdachte B. op een nader tijdstip gehoord moet worden. Zij heeft haar beslissing aan de Commissie als volgt toegelicht: ‘Ik heb altijd geleerd, dat je na toepassing van een dwangmiddel nieuwe bezwaren nodig hebt om dat dwangmiddel opnieuw toe te kunnen passen. Ik 16
blijf op het materiële standpunt staan, dat de aanhouding van de verdachte B. had plaatsgevonden, ook al had die niet tot het gewenste doel geleid (onderzoek en verhoor).’ Naar aanleiding van de moord op de ouders van mevrouw S. maakt de rechercheofficier van justitie van het parket Haarlem een resumé van de gebeurtenissen. In een e-mail van 20 juli 2011 brengt hij zijn collega’s van zijn bevindingen op de hoogte. Hieruit blijkt dat hij een kanttekening plaatst bij de stelling dat B. niet nogmaals had kunnen worden aangehouden: ‘In absolute zin lijkt dat een correct oordeel, maar als je kijkt naar de feiten zou m.i. nog wel verdedigbaar zijn dat er in materieel juridische zin geen sprake is geweest van een aanhouding omdat verdachte meteen is overgebracht naar het ziekenhuis. Er is ook geen inhoud gegeven aan het dwangmiddel door verhoor of inverzekeringstelling of iets dergelijks. Verdachte B. is dus feitelijk niet beroofd geweest van zijn vrijheid zodat verdedigbaar is dat hij na ontslag uit het ziekenhuis alsnog aangehouden had kunnen worden.’ In de strafrechtsdoctrine wordt aangenomen dat het adagium dat niemand tweemaal mag worden lastiggevallen ter zake van hetzelfde feit (nemo debet bis vexari pro una et eadem causa) indien de omstandigheden gelijk blijven (rebus sic stantibus) ook van toepassing is op dwangmiddelen zoals aanhouding, inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis. Het adagium is niet in de wet vastgelegd maar kan worden opgevat als een beginsel van behoorlijk procesrecht waarop alleen een uitzondering kan worden gemaakt in geval van gewijzigde omstandigheden die ten tijde van de eerste toepassing van het dwangmiddel bij de bevoegde autoriteit niet bekend waren. Corstens ziet dit adagium als een uitwerking van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, hetgeen betekent dat in het concrete geval het belang van de strafvorderlijke overheid groter kan zijn dan het belang van de betrokken verdachte.7 Volgens Minkenhof is de betekenis van dit adagium beperkt tot de voorlopige hechtenis. Wanneer de verdachte, na te zijn aangehouden, in vrijheid wordt gesteld omdat er geen grond voor voorlopige hechtenis is, mogen de nieuwe bezwaren ook die gronden betreffen (bijvoorbeeld het alsnog ontstaan van gevaar voor vlucht).8 Volgens Naeyé zou een herhaalde aanhouding voor hetzelfde feit denkbaar zijn indien de aanhoudingsafhandeling niet zijn normale, dat wil zeggen wettelijk voorgeschreven verloop heeft gehad.9 Voor een verdergaand standpunt ziet Vellinga onvoldoende aanknopingspunt in verdrag en wet.10 CONCLUSIE De vraag of verdachte B. in casu nogmaals voor de brandstichting had kunnen worden aangehouden, leidt naar het oordeel van de Commissie niet zonder meer tot een eensluidend en overtuigend antwoord. De Commissie doet in dit verband een aanbeveling [zie hoofdstuk 5.5]. 7
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, 2008, blz. 375. J.M. Reijntjes, Minkenhof’s Nederlandse Strafvordering, elfde druk, 2009, blz. 151. 9 Handboek Strafzaken, Hoofdstuk 6.10-1. 10 Hoge Raad 20 februari 2007, LJN AZ3564. 8
17
3.7 Waarom is Fred B. na zijn heenzending niet alsnog in bewaring gesteld? De Commissie aan de betrokken officieren van justitie de vraag voorgelegd in hoeverre, na de heenzending van B., de officier van justitie nog de mogelijkheid had om bij de rechter-commissaris een bevel tot inbewaringstelling van B. te vorderen. Volgens de rechercheofficier had zo’n rauwelijkse inbewaringstelling geen probleem opgeleverd: ‘Die vordering zou bijna zeker zijn toegewezen en dan had er nader onderzoek kunnen plaatsvinden, mogelijk, gelet op de voorgeschiedenis, ook naar de psyche van verdachte. De behandelend officier van justitie heeft aangegeven niet geweten te hebben van de mogelijkheid tot rauwelijkse inbewaringstelling. Een omissie in de kennis dus en derhalve een leermoment.’ De behandelend officier van justitie heeft aan de Commissie op dit punt uiteengezet dat zij een rauwelijkse inbewaringstelling niet heeft overwogen: ‘Op uw vraag wat volgens mij de ruimte is om iemand rauwelijks naar de RC te brengen, antwoord ik dat ik altijd geleerd heb, dat je na toepassing van een dwangmiddel nieuwe bezwaren nodig hebt om dat dwangmiddel opnieuw toe te kunnen passen. Over rauwelijkse inbewaringstelling had ik altijd alleen gehoord in het kader van iemand die niet is aangehouden. Ik heb die optie niet als zodanig gezien. Het onderzoek was verder klaar, er waren geen nieuwe getuigen of incidenten. Rauwelijks inbewaringstelling staat niet uitgelegd in de wet. Ik weet nog steeds niet of het kan. Alle uitleg die ik krijg, komt op mij doelredenerend over: We vinden dat het moet kunnen en daarom kan het.’ CONCLUSIE Naar het oordeel van de Commissie is de officier van justitie in de gelegenheid geweest om bij de rechter-commissaris een bevel tot inbewaringstelling van B. te vorderen. De rauwelijkse bewaring kan immers ook worden bevolen tegen een verdachte die zich op vrije voeten bevindt. In het onderhavige geval had de eventuele bewaring vervolgens kunnen worden geschorst voor de duur dat verdachte B. in het ziekenhuis verbleef. Daarmee was B. ter beschikking van justitie gebleven. De Commissie acht het een omissie dat deze mogelijkheid niet is overwogen.
3.8
Had Fred B. kunnen worden verhoord in het ziekenhuis?
B. wordt in het Rode Kruis Ziekenhuis tweemaal door de betrokken rechercheurs bezocht. Eenmaal om te informeren hoelang het herstel zou duren, de tweede keer om hem zijn persoonlijke spullen terug te geven, zo verklaart een van hen tegenover de Commissie. Tegen degenen die het feitenrelaas van de politie Kennemerland hebben samengesteld, geeft hij voor het tweede bezoek een andere reden op, te weten: contact leggen met het oog op een later politieverhoor. Op de vraag of het – achteraf bezien – niet beter was geweest om verdachte B. in het ziekenhuis te horen antwoordt hij: ‘Het betrof een brandstichting en meneer B. wilde een advocaat bij het verhoor hebben. Bovendien wilden wij het verhoor auditief opnemen. U vraagt
18
of een advocaat bij het verhoor aanwezig mocht zijn. Ja dat mag conform Salduz.’ Deze toelichting correspondeert met de desbetreffende mutatie op 26 augustus 2010 waarin naar aanleiding van het gesprek met de behandelend officier van justitie staat vermeld: ‘Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Kunnen hem niet opnieuw aanhouden. Uitnodigen voor verhoor in het bijzijn van een advocaat en tolk. Dossier vervolgens insturen.’ Bij beide rechercheurs leefde kennelijk de opvatting dat in dit geval de zogenaamde Salduz-jurisprudentie van toepassing is, want ook de collega die aanwezig was bij de bezoeken van B. in het Rode Kruis Ziekenhuis verklaarde aan de Commissie in gelijke zin: ‘Aangezien de verdachte een advocaat en een tolk aanwezig wilde hebben bij het verhoor, hebben wij bewust geen inhoudelijke vragen gesteld omtrent de zaak. Bovendien betrof het een categorie A-zaak, die audiovisueel moest worden opgenomen. Of dit is afgestemd met de officier weet ik niet meer.’ Op de vraag van de Commissie of deze opvatting wel kan kloppen omdat de Salduz-jurisprudentie alleen ziet op het recht van een aangehouden verdachte om voorafgaande aan het verhoor een advocaat te raadplegen, licht de behandelend rechercheur dit als volgt nader toe: ‘Wij zijn ervan uitgegaan dat het een categorie A-feit (12 jaar of meer) was en dat de verdachte zich kan laten bijstaan in het verhoor door een raadsman. Dit is ook in overleg met de verdachte gedaan. Dit vonden wij wel zo netjes naar de verdachte toe in het kader van het fair play’. Dit antwoord gaf de Commissie aanleiding hem per e-mail, met verwijzing naar de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van 15 februari 2010,11 nogmaals een aanvullende vraag te stellen hoe hij destijds tot het standpunt was gekomen dat bij het verhoor van B. een advocaat aanwezig zou moeten zijn. De behandelend rechercheur antwoordt daarop: ‘Wij hebben gemeend en netjes bevonden dat de heer B. zich mocht laten bijstaan door een advocaat. Het probleem was ook niet dat de advocaat niet beschikbaar was, maar dat meneer B. zijn afspraken annuleerde. Ik weet niet meer of de heer B. toentertijd zelf nog heeft aangegeven om zich te laten bijstaan door zijn advocaat. Verder kan ik hier niets meer over zeggen.’ De officier van justitie verklaart desgevraagd aan de Commissie dat het niet plausibel is dat zij gezegd zou hebben dat er een advocaat bij het verhoor aanwezig zou moeten zijn. Dat recht heeft de verdachte niet.
11
In werking getreden op 1 april 2010, Stcrt. 2010, nr. 4003. De consultatiebijstand bestaat uit een gesprek van de raadsman met de aangehouden verdachte voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande diens betrokkenheid bij een strafbaar feit. In A-zaken kan de verdachte geen afstand kan doen van zijn recht op consultatiebijstand; in B-zaken is dat een vrije keus.
19
Over de opvatting dat het verhoor van B. audiovisueel zou moeten worden opgenomen, heeft de Commissie geen nadere vragen gesteld. De Commissie stelt vast dat deze kwestie is geregeld in de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van 1 september 2010. Deze Aanwijzing was op het moment dat B. het ziekenhuis verliet nog niet van kracht. Bovendien bevat deze Aanwijzing de bepaling dat het regionale politiekorps Kennemerland tot een nader te bepalen tijdstip van de audiovisuele registratieplicht ontheven is.12 Deze ontheffing was op het moment dat dit rapport is afgesloten nog van kracht. CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat de behandelend rechercheurs de mogelijkheden om Fred B. te horen in het ziekenhuis onvoldoende hebben benut doordat zij van de onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan dat de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor van toepassing was en dat B. het recht zou hebben op de aanwezigheid van een advocaat bij het verhoor. Bovendien hebben zij ten onrechte aangenomen dat de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van toepassing was. Door de onjuiste toepassing van deze beleidsregels zijn de rechercheurs te hoge eisen gaan stellen aan de voorwaarden waaronder B. zou moeten worden verhoord. Dit heeft ertoe geleid dat B. niet in het ziekenhuis is verhoord. De Commissie betreurt dit.
3.9 Waarom is Fred B. niet aansluitend op zijn ontslag uit het ziekenhuis verhoord? De beslissing van de officier van justitie om verdachte B. heen te zenden, lijkt grote gevolgen te hebben gehad voor de verdere gang van zaken. Verdachte B. is eerder uit het Rode Kruis Ziekenhuis dan verwacht. Als B. op 26 augustus 2010 belt met een medewerker van de GGD en deze vervolgens de behandelend rechercheur op de hoogte stelt van het ontslag van B. uit het ziekenhuis, neemt de rechercheur contact op met de officier van justitie. Die meent dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn en dat de verdachte niet opnieuw kan worden aangehouden en dat een verhoor op basis van een afspraak moet plaatsvinden. Als de medewerker van de GGD meldt dat ze B. gedurende 5 dagen kunnen plaatsen op de passantenafdeling, waardoor hij beschikbaar blijft voor de politie, deelt de behandelend rechercheur hem mee dat de GGD dat niet hoeft te faciliteren. Verdachte B. is vrij man. Dat wordt nog eens bevestigd wanneer de GGD op 29 september 2010 de politie informeert over het voornemen van B. om naar het buitenland te vertrekken. De GGD medewerker verklaart dat de politie tegen hem zei: ‘dat ze hem nog wel wilden horen, maar dat er nog een tolk moest worden geregeld.’ Desgevraagd verklaart de behandelend rechercheur over de drie genoemde contacten het volgende. In het eerste contact heeft hij de vraag van de GGD 12
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018), in werking getreden op 1 september 2010, Stcrt. 2010, nr. 11885.
20
opgevat als een poging van verdachte B. om onderdak te krijgen op grond van het feit dat de politie zou verklaren dat hij beschikbaar moest blijven. Dat was niet het geval en zou dus ook geen grond voor het verlenen van opvang mogen vormen. Bij de afhandeling van het tweede contact zou hij in het geheel niet zijn betrokken. Bovendien zou het antwoord gegeven zijn door iemand die, naar zijn weten, al geruime tijd wegens een burn-out thuis zat. Bij het derde contact heeft hij zo gereageerd als de hulpverlening zegt. Hij ziet dat echter niet als een probleem omdat hij beschikt over verdachte B.’s telefoonnummer en e-mailadres zodat hij te allen tijde kan worden opgeroepen. De Commissie ziet geen goede reden waarom de politie zo lang heeft gewacht om met B. een verhoorafspraak te maken. Weliswaar staat in het feitenrelaas van de politie Kennemerland dat, na het gesprek met de officier van justitie op 26 augustus 2010, de behandelend rechercheur vervolgens tot 4 keer toe geprobeerd heeft een afspraak met B. te maken, maar de eerste poging daartoe vindt pas plaats op 16 november 2010, als de rechercheur aan B. per e-mail laat weten dat deze voor 23 november wordt uitgenodigd. Ondanks de verklaringen van de betreffende politiemedewerker, kan de Commissie voor de handelwijze weinig begrip opbrengen. Weliswaar verklaart de rechercheur dat er andere prioriteiten waren (zoals zijn deelname aan het midcri-team en dat hij nog vakantie moest opnemen) maar het onbenut laten van een periode van bijna drie maanden – van 26 augustus 2010 tot 16 november 2010 – is moeilijk te verdedigen. De rechercheur zegt dat hij over het e-mailadres en telefoonnummer van B. beschikte en dacht dat deze wel zou komen opdagen, een veronderstelling die niet is uitgekomen. Ook als B. steeds nieuwe excuses verzint om niet te komen doet hij geen enkele poging om zijn verblijfplaats te controleren. Die blijkt niet Zwitserland te zijn, zoals B. suggereert, maar België. Later blijkt hij ook in Zeeland te zijn geweest, waar hij de delicten pleegt die vooraf zijn gegaan aan de moord op de ouders van mevrouw S. Als de Commissie betrokkene confronteert met de onrust die er in het wijkteam Spaarne-Oost door de brandstichting is ontstaan en suggereert dat hij op grond daarvan wellicht een hogere prioriteit aan de zaak had kunnen geven, antwoordt hij dat de onrust van het wijkteam niet die van de districtsrecherche is. Als alle afspraken met B. tenslotte op niets uitlopen, overlegt de betreffende politieman weer met de officier van justitie, die, zonder veel verdere vragen, akkoord gaat met de inzending van het dossier zonder dat de verdachte is gehoord. Het is dan inmiddels eind januari 2011. Op 9 februari 2011 wordt het dossier waaraan ook het huiselijk geweld en de overtreding van het huisverbod zijn gevoegd, ingezonden naar het OM. CONCLUSIE Los van de vraag of Fred B. tijdens zijn verhoor een verklaring zou hebben afgelegd, is de Commissie van oordeel dat het onbenut laten van de mogelijkheden om B. te verhoren toen deze, na zijn ontslag uit het ziekenhuis, bij het Leger des Heils te Haarlem verbleef, getuigt van onvoldoende voortvarendheid en gevoel van urgentie. De Commissie is van oordeel dat er door de betrokken rechercheur al met al te lang gewacht is met het uitnodigen 21
van B. om te worden verhoord. Als gevolg daarvan is de zaak pas maanden later en zonder verklaring van B. ingezonden naar het OM.
3.10 Waarom is Fred B. alleen regionaal gesignaleerd en niet (inter)nationaal? De politie kent verschillende systemen voor het signaleren van personen, te weten het Opsporingssysteem (OPS), het Nederlandse deel van het Schengen Informatie Systeem (NSIS) en de Basis Voorziening Handhaving (BVH). Binnen de politie bestaan geen eenduidige landelijke criteria voor het signaleren in OPS. Bovendien bestaat er onduidelijkheid over het gebruik van OPS naast NSIS. In de praktijk worden de NSIS-criteria aangehouden voor het signaleren in OPS. Naar het oordeel van de Commissie behoorde een signalering in OPS tot de feitelijke mogelijkheden (zie Bijlage V). Zoals hierboven onder 3.6 is vermeld, heeft de officier van justitie te Haarlem geen ruimte gezien voor het geven van toestemming voor aanhouding buiten heterdaad van B. Logisch uitvloeisel daarvan is dat ook geen toestemming is gegeven voor het signaleren van B. in NSIS. De Commissie vraagt zich wel af waarom de verdachte niet is gesignaleerd in OPS of BVH. In OPS kunnen personen immers ook geregistreerd worden ter opsporing van de verblijfplaats of met een aandachtsvestiging. Ook BVH biedt deze mogelijkheid. In regio Zeeland is daarvan gebruik gemaakt. Eén van de geïnterviewden van politie Kennemerland merkt hierover op, dat kleine zaken niet landelijk worden gesignaleerd. Daardoor weten de verschillende regio’s van elkaar niet dat ze dezelfde subjecten zoeken. Uit het onderzoek van de Commissie is gebleken dat de officier van justitie te Middelburg wel toestemming heeft gegeven voor de aanhouding buiten heterdaad van B. Maar ook in dit geval is B. niet gesignaleerd in OPS en/of NSIS, maar alleen in BVH. Over deze beslissing is door één van de geïnterviewden van politie Zeeland opgemerkt: ‘De verdachte B. is niet landelijk gesignaleerd, maar dat gebeurt ook niet in alle gevallen. Als we iedereen in Nederland in het systeem zouden zetten, waarvoor toestemming aanhouding buiten heterdaad is gegeven, zouden we door de bomen het bos niet meer zien. Het hangt af van de ernst van het feit en van de persoon.’ CONCLUSIE Naar het oordeel van de Commissie heeft de politie Kennemerland teveel vertrouwd op de medewerking van Fred B. Zij had – na verkregen toestemming van de officier van justitie – hem kunnen signaleren in OPS of BVH ter opsporing van zijn verblijfplaats of met een aandachtsvestiging om hem alsnog te kunnen verhoren over de brandstichting. De politie Zeeland had, naast de aandachtsvestiging in BVH, ter aanhouding B. ook kunnen signaleren in OPS of NSIS. De Commissie ziet het ontbreken van zo’n (internationale) signalering als een onbenutte mogelijkheid om B. als verdachte te kunnen aanhouden.13 13
De Commissie merkt op dat B. tussen 4 maart en 6 juli 2011 gedetineerd was in België en een internationale signalering tot de vaststelling van zijn verblijfplaats had geleid.
22
3.11 Had moeten worden geprobeerd Fred B. in Middelburg aan te houden? Naar aanleiding van de mededeling van mevrouw S. dat B. constant op de huislijn van haar ouders met haar contact zocht, ondermeer over het in handen krijgen van zijn pinpas, is op 20 januari 2011 door de behandelend verbalisant in Zeeland voorgesteld om een val op te zetten. Mevrouw S. vond dat een goed idee en was bereid alles te doen om hem vast te krijgen. Daartoe zou de verdachte B. gevraagd worden om naar S. te komen om de pinpas in ontvangst te nemen. Vervolgens zou B. door de ROG (Regionale Ondersteuningsgroep) van de politie Zeeland kunnen worden aangehouden. Er lag immers een bevel voor aanhouding buiten heterdaad. Dit plan is voorgelegd aan de teamchef van de ROG. Laatstgenoemde zag echter van dat plan af, omdat hij het middel zwaarder vond dan het doel. De behandelend verbalisant heeft in het interview aangegeven dat hij het frustrerend vond dat zijn plan niet werd overgenomen, maar dat hij het wel begreep. Hij vermoedde dat bij die beslissing een rol heeft gespeeld dat B. in Zeeland niet echt te boek stond als een zware crimineel. Ook was men bang voor escalatie: wat zou er gebeuren als B. na 6 uur weer zou worden heengezonden? Zou hij dan opnieuw de familie erbij gaan betrekken? De verbalisant ging er echter vanuit dat de verdachte dan kon worden overgeleverd aan België voor het uitzitten van een openstaande gevangenisstraf. De teamleider van de ROG heeft zijn besluit om B. niet naar Zeeland te lokken nader toegelicht. Het was hem duidelijk geworden dat het ging om een lastige man die ook wel gevaarlijk kon zijn. Omdat het echter ‘slechts’ ging om een vernieling bestond de kans dat de verdachte na 6 uur weer op straat zou staan. Ongewenst neveneffect zou kunnen zijn dat de verdachte zich door S. ‘verraden’ zou kunnen voelen en dat zou alleen maar olie op het vuur zijn.14 CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat de politie Zeeland wel serieus heeft overlegd over de aanhouding van B. maar dat de afwijzing van het voorstel om B. naar Zeeland te lokken onvoldoende is doordacht. Bij de afweging van belangen is er teveel waarde gehecht aan het veiligheidsrisico van mevrouw S. ten opzichte van aan het opsporingsbelang om verdachte B. in handen te krijgen. Mede ten gevolge daarvan is geen uitvoering gegeven aan het bevel van de officier van justitie om B. buiten heterdaad aan te houden. De Commissie acht dit een omissie.
3.12 Is de klacht van mevrouw S. over het politieoptreden in Haarlem volgens de regels afgehandeld? Op 28 september 2010 dient mevrouw S. per e-mail een klacht in over de gedragingen van de politie Kennemerland. Zij geeft aan dat zij geen naam of dienstnummer van de betrokken politieambtenaren weet. Haar klacht be14
De aanhouding van B. werd ook bemoeilijkt doordat hij geruime tijd (van 22 oktober 2010 tot en met 8 januari 2011) heeft verbleven bij het Leger des Heils in Brussel en daar gedurende vier dagen per week moest werken in de winkel van het Leger des Heils. Bovendien was B. tussen 4 maart 2011 en 6 juli 2011 weer gedetineerd in België.
23
staat uit diverse klachtonderdelen. Zij beklaagt zich erover dat zij, in strijd met de gemaakte afspraken, niet is geïnformeerd over de datum waarop haar ex B. uit het Brandwondencentrum zou worden ontslagen. Ook klaagt zij erover dat zij pas na twee maanden er achter is gekomen wie haar contactpersoon bij de politie is, en dat die persoon haar als nummer behandelt. De strekking van haar klacht is dat zij door politie en justitie niet serieus wordt genomen: ‘Ik ben alles kwijt, mijn leven is niet veilig omdat mijn ex weer vrij rondloopt omdat justitie het weer niet belangrijk vond om hem te bewaken in het ziekenhuis. Ik verwacht dat ik normaal word behandeld en geholpen en niet wordt afgescheept met leugens in mijn ogen. En als mij wordt gezegd wij houden u op de hoogte verwacht ik dat dat ook wordt gedaan. Daarbij krijg ik telkens naar mijn hoofd DAT IS NEDERLAND. Ik bel niet over een gestolen fiets maar over iemand die vrij rondloopt, die mij van het leven wou beroven, wat god zei dank niet is gelukt en daar wordt zo laconiek over gedaan.’ Naar het oordeel van de Commissie bevat de e-mail van mevrouw S. een schriftelijke uiting van ontevredenheid over een gedraging van een ambtenaar van politie van het korps. Deze uiting had moeten worden opgevat en behandeld als een klacht.15 Op 13 oktober 2010 ontvang S. een ontvangstbericht van de coördinator klachtbehandeling van het regiokorps Kennemerland. Deze laat haar vervolgens op 3 november 2010 per e-mail weten dat zij van de districtsrecherche Kennemerland-Midden heeft vernomen dat aan de brandstichting van B. een zelfdoding ten grondslag lag en dat deze niet bedoeld was om haar letsel toe te brengen. ‘Ik heb begrepen dat deze informatie met u is besproken. De behandelende rechercheur heeft u zijn telefoonnummer gegeven ingeval u nog vragen had. Het onderzoek naar de brandstichting is derhalve voor de politie afgesloten. In uw e-mail schetst u ook het tijdelijke huis / contactverbod van uw expartner. Tijdens deze periode is hij aangehouden ter zake van overtreding van de wet tijdelijk huisverbod. Justitie heeft vervolgens besloten om hem niet voor de rechter-commissaris te brengen. Het Openbaar Ministerie is hier echter leidend in en niet de politie. Ik verwijs u hiervoor dan ook naar justitie. Ik begrijp dat deze brandstichting en de daaraan voorafgaande voorvallen uiteraard ingrijpende en nare gevolgen voor u heeft. De politie heeft u hiervoor verwezen naar Slachtofferhulp. Ik heb begrepen dat u daar inmiddels contact mee heeft. Ik hoop dat zij u mogelijk verder kunnen helpen.’ Mevrouw S. is naar aanleiding van haar klacht niet benaderd om vast te stellen of de klacht door middel van bemiddeling kon worden afgehandeld. Evenmin is haar medegedeeld dat haar klacht niet voor behandeling in aanmerking kwam, noch heeft haar klacht geresulteerd in een gemotiveerde af15
In de Klachtenregeling politieregio Kennemerland van 18 maart 2004 wordt een klacht als volgt gedefinieerd: Een schriftelijke dan wel mondelinge uiting van ongenoegen over een gedraging van een ambtenaar van politie van het korps, dan wel van een andere persoon die werkzaam is bij het korps, voor zover die gedraging verband houdt met de uitoefening van de functie.
24
doeningsbrief. Na deze e-mail volgt geen verdere correspondentie. S. heeft de e-mail ook niet doorgestuurd aan haar advocaat. Naar de mening van de Commissie bevat de reactie van de klachtencoördinator een feitelijke onjuistheid door de vermelding dat het onderzoek door de politie was afgesloten (terwijl B. nog steeds niet als verdachte was gehoord). Het e-mailbericht is wat dat betreft misleidend geweest. CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat de klacht van mevrouw S. niet is behandeld conform de interne klachtenregeling van het korps. Daarmee heeft de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Kennemerland niet voldaan aan de vereisten die aan een behoorlijk klachtafhandeling moeten worden gesteld.
3.13 Is de informatie-uitwisseling tussen de regionale politiekorpsen Kennemerland en Zeeland adequaat geweest? Uit het onderzoek van de Commissie is gebleken dat er een overlap is tussen de politieactiviteiten van de regio’s Kennemerland en Zeeland. Terwijl de politie Kennemerland in de periode van november 2010 tot eind januari 2011 trachtte een afspraak te plannen voor het verhoor in het kader van het onderzoek naar de brandstichting, kwam de verdachte op 10 en 11 november 2010 voor nieuwe strafbare feiten in beeld bij de politie Zeeland. In de regio Kennemerland is op de dag van de aanhouding van B. naar aanleiding van diens huiselijk geweld het Districtelijk Informatieknooppunt ingeschakeld om informatie uit de diverse systemen te bevragen. In het wijkteam van de regio Zeeland wordt de afstand ten opzichte van de informatieorganisatie (servicecentrum) en de andere regio’s, waaronder Kennemerland, als groot ervaren. Uit de interviews blijkt ook dat de politie veel waarde hecht aan de informatie uit mutaties, omdat die vaak meer achtergrondinformatie bieden. Een verbalisant uit Zeeland merkt daarover op: ‘De contacten met Haarlem gaan via het servicecentrum. Ik heb geen collega in Haarlem gesproken. Ik struikel wel over ons systeem, BVH. Eerst hadden we BPS. Daarna kregen we BVH, zodat we landelijk, ook bij andere korpsen, info konden inzien. Maar eigenlijk zijn we erop achteruit gegaan. Je kunt wel aangiftes uit je eigen regio lezen, maar ik hecht meer waarde aan mutaties, omdat daar meestal nog wat meer informatie in staat en omdat die een bepaalde sfeer goed kunnen weergeven. Die mutaties kun je niet zelf raadplegen. Ook kan maar een handjevol mensen BlueView raadplegen.’ In ieder geval was vrijwel direct na het plegen van de strafbare feiten in Zeeland bekend, dat er een link was met de politie Kennemerland. In de aangifte van zowel mevrouw S. als van haar vader is verwezen naar de lopende zaken in Haarlem. Het wijkteam in Zeeland heeft geen telefonisch contact gezocht met de verbalisanten in Haarlem. Op 14 september 2010 heeft de medewerker van Slachtofferhulp Middelburg telefonisch contact gehad met de behandelend rechercheur in Haarlem om te informeren over de voortgang van het onderzoek naar de brandstichting. Andersom is men zich in 25
Haarlem niet bewust dat de verdachte in de regio Zeeland in beeld is gekomen. Het feit dat een medewerker van Slachtofferhulp Middelburg navraag doet over de zaak in Haarlem roept verder geen verwondering op. Een geïnterviewde van de politie Kennemerland zegt daarover: ‘B. stond landelijk niet gesignaleerd als te horen persoon. In principe kan Zeeland via het landelijke systeem BlueView de informatie uit Haarlem bevragen. Als de collega’s daar de moeite hadden genomen om de stukken te lezen en contact te zoeken met ons team, dan hadden ze geweten dat hij nog verhoord moest worden. Ik had natuurlijk interesse gehad om B. te verhoren in Zeeland als hij daar was aangehouden. Ik wist niet dat B. in Nederland was. In zijn mails schreef hij dat hij in het buitenland verbleef. Ik wist absoluut niet waar B. verbleef. Ik wist ook niet dat de ouders van mevrouw S. in Middelburg woonden. Die zaken zijn nooit aan elkaar gekoppeld. Er is nooit contact geweest met het team in Middelburg.’ De betrokken politiemensen hebben bij de Commissie veel kritiek geleverd op (de gebruiksonvriendelijkheid van) de politiesystemen, zoals BVH en BlueView. In Bijlage VI wordt een korte schets gegeven van deze systemen. CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat er geen technische belemmeringen waren om de informatie uit het onderzoek van Haarlem te betrekken bij het politieoptreden in Zeeland. Toen in Zeeland duidelijk werd dat de verdachte B. in Kennemerland antecedenten had, is de politie Zeeland niet in direct contact getreden met de behandelend rechercheurs van politie Kennemerland om extra informatie te achterhalen. De Commissie acht dit een omissie ten gevolge waarvan er onvoldoende samenhangend politieoptreden is gerealiseerd.
3.14 Is de informatieuitwissseling tussen parket Haarlem en parket Middelburg adequaat geweest? Bij het Openbaar Ministerie in Haarlem waren diverse contacten met de politie geweest over de zaak B. in verband met de vraag of hij mocht worden aangehouden (na overtreding van het huisverbod), of hij moest worden voorgeleid na het huiselijk geweld en na overtreding van het huisverbod, of hij mocht worden heengezonden na de brandstichting en of het procesverbaal mocht worden ingezonden, nadat de verdachte niet verscheen op uitnodigingen om te worden verhoord. Er waren echter nog geen dossiers ingezonden naar het arrondissementsparket aldaar. Dat is pas gebeurd op 9 februari 2011, nadat de officier van justitie had besloten dat het procesverbaal kon worden ingezonden, zonder dat B. was verhoord. Op dat moment is door het parket in Haarlem geen contact opgenomen met het parket in Middelburg. Daarvoor bestond ook geen aanleiding. De officier van justitie te Middelburg had weliswaar toestemming gegeven om verdachte B. aan te houden buiten heterdaad, maar er was op het parket in Middelburg nog geen proces-verbaal ontvangen. Eerst op het moment dat een proces-verbaal van de zaak in Zeeland zou zijn ingezonden naar het parket in Middelburg, zou het OM hebben moeten overleggen om de zaken al dan niet gezamenlijk af te handelen. Dan zou immers uit de justitiële documen26
tatie, die automatisch wordt aangevraagd bij het inschrijven van een nieuwe zaak op het parket, zijn gebleken dat tegen eenzelfde verdachte meer zaken lopen, die nog niet zijn afgedaan.16 Op 16 juni 2011 heeft de advocaat van mevrouw S. aan het parket te Haarlem gevraagd om voeging van de Middelburgse zaken aan de Haarlemse zaken. De Middelburgse zaken waren toen echter nog niet ingeschreven bij het parket te Middelburg. Na de gepleegde dubbele moord in Middelburg is het dossier van het parket te Haarlem op 5 augustus 2011 overgedragen aan het parket te Middelburg. CONCLUSIE De Commissie is van oordeel dat voor het parket Haarlem op 16 juni 2011 geen aanleiding bestond om de zaak B. over te dragen aan het parket in Middelburg. Eerst na de dubbele moord op 19 juli 2011 bestond er aanleiding voor het parket in Middelburg om contact op te nemen met het parket in Haarlem, hetgeen ook is gebeurd en heeft geleid tot de overdracht van de Haarlemse zaak aan het parket te Middelburg.
3.15 Is de hulpverlening aan mevrouw S. adequaat geweest? Op verschillende tijdstippen is er contact geweest tussen verschillende hulpverleningsinstellingen en mevrouw S. Vlak na het huiselijk geweld, op 13 juli 2010, heeft een medewerker van Slachtofferhulp Kennemerland contact opgenomen met S. en een afspraak gemaakt voor 19 juli 2010. Naar aanleiding van het opgelegde huisverbod is S. op 16 juli 2010 door de GGD aangemeld bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Ook heeft de GGD bemiddeld bij het vinden van een advocaat voor S. Op 22 juli 2010 vindt een gesprek plaats met de Reclassering Nederland, waarbij de GGD aanwezig is, en waarin duidelijke afspraken worden gemaakt tussen verdachte B. en S. Gelet op de uitkomst van die bespreking is de burgemeester geadviseerd en wordt door hem ook besloten om het huisverbod niet te verlengen. Op 26 juli 2010 is er telefonisch contact geweest tussen S. en een medewerkster van Slachtofferhulp Kennemerland. Laatstgenoemde heeft verklaard tegen de Commissie, dat S. rust wilde na alles wat er gebeurd was en niet op zoek was naar hulpverlening, maar mentale steun wilde krijgen voor haar poging om het huis op haar eigen naam te krijgen. Na de brandstichting heeft de medewerkster van Slachtofferhulp Kennemerland eigener beweging op 30 juli 2010 en 17 augustus 2010 opnieuw contact opgenomen met mevrouw S. Op 8 september 2010 heeft de moeder van S. gebeld met Slachtofferhulp Nederland, omdat zij zich ongerust maakte over haar dochter. Zij wilde graag dat haar dochter hulp kreeg van Slachtofferhulp Middelburg (waar mevrouw S. inmiddels verbleef). Door Slachtoffer16
De Commissie constateert dat er geen landelijk registratiesysteem bestaat waarin wordt bijgehouden voor welke verdachten toestemming is gegeven voor aanhouding buiten heterdaad en welke verdachten ook daadwerkelijk zijn aangehouden.
27
hulp Kennemerland is een afsluitend gesprek gevoerd met S. waarna haar dossier is overgedragen aan Slachtofferhulp Middelburg. Vervolgens heeft een medewerkster van Slachtofferhulp Middelburg op 13 september 2010 een gesprek met S., in bijzijn van haar ouders, waarbij emotionele begeleiding, adviserende hulp en praktische hulp is aangeboden. Daarna hebben nog enkele gesprekken plaatsgevonden bij de ouders van mevrouw S. thuis. Ondanks de gemaakte afspraken, bleek mevrouw S. een aantal keren niet aanwezig te zijn. Daarop is zij door de medewerkster van Slachtofferhulp Middelburg aangesproken. Behalve huisbezoeken hebben ook diverse telefoongesprekken plaatsgevonden tussen de medewerkster van Slachtofferhulp Middelburg en S. dan wel haar moeder. Ook heeft de medewerkster van Slachtofferhulp Middelburg meermalen contact opgenomen met de politie Kennemerland om te vragen naar de stand van zaken en met de GGD Kennemerland. Tijdens het interview heeft mevrouw S. aangegeven dat de hulpverlening door de GGD Kennemerland alleen was gericht op haar ex B. en niet op haar. Ze zou om die reden een klacht hebben ingediend bij de GGD Kennemerland. Een afschrift van deze klacht was bij haar niet beschikbaar. Door de GGD Kennemerland is daarentegen gemeld, dat S. de hulpverlening door de GGD niet op prijs stelde. Een door haar ingediende klacht was bij de GGD Kennemerland niet bekend. CONCLUSIE De Commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat mevrouw S. van meer dan één hulpverleningsinstelling hulp aangeboden heeft gekregen en dat die instellingen haar actief hebben benaderd. De Commissie ontkomt echter niet aan de indruk dat mevrouw S. alleen die hulp heeft geaccepteerd die haar zelf als gewenst voorkomt. Wat betreft de klacht die bij de GGD Kennemerland zou zijn ingediend, onthoudt de Commissie zich van een oordeel, omdat niet gebleken is of, en zo ja wanneer en waar, deze klacht is ingediend.
28
4.
CONCLUSIES
Politie, Openbaar Ministerie en hulpverlening hebben van alle activiteiten en beslissingen zorgvuldig verslag gedaan in de daarvoor bestemde bedrijfssystemen. Op basis van deze documentatie en de gevoerde gesprekken heeft de Commissie zich een gedetailleerd beeld kunnen vormen van de bemoeienis van politie en justitie met hetgeen zich in het jaar voorafgaand aan de dubbele moord in Middelburg tussen mevrouw S. en verdachte B. heeft afgespeeld De moord op de ouders van mevrouw S. heeft op de betrokken politiemensen, officieren van justitie en hulpverleners, zowel in Haarlem als in Middelburg, diepe indruk gemaakt. Vooral de direct betrokken politiemensen waren ontdaan. 1. HOOFDCONCLUSIE Op grond van haar reconstructie komt de Commissie tot het oordeel dat het optreden van de politie, de hulpverlening en het Openbaar Ministerie, ieder voor zich, heeft voldaan aan de landelijke prioriteit om huiselijk geweld zoveel mogelijk tegen te gaan. Het optreden kan worden getypeerd als responsief, slagvaardig en betrokken. In Haarlem heeft het wijkteam Spaarne-Oost vanuit een grote betrokkenheid met het slachtoffer geacteerd en alles gedaan wat bij dit soort gevallen van huiselijk geweld moet gebeuren. De politie nam duidelijk het initiatief tot het opleggen van het huisverbod, op de overtreding van het huisverbod is snel en daadkrachtig gereageerd, de hulpverlening is tijdig ingeschakeld en er is goed gecommuniceerd met de betrokkenen. Het buurtonderzoek door het wijkteam en het forensisch onderzoek door de districtrecherche naar de oorzaak van de brandstichting in de gemeenschappelijke woning, zijn voortvarend uitgevoerd. Alleen het inzenden van het proces-verbaal naar het parket Haarlem zonder dat Fred B is verhoord, beoordeelt de Commissie als een omissie. Ook het optreden van de politie in Middelburg verdient waardering. Aanvankelijk liet het optreden van B. zich niet als zeer ernstig aanzien; een diefstal uit een auto en een steen door een raam. Toch is er met grote inzet gereageerd op de aangiftes van beide feiten en is veel gedaan om mevrouw S. en haar ouders te helpen en gerust te stellen. Als er meer bekend wordt over B., wordt er zonder dralen aan de officier van justitie toestemming gevraagd en verkregen hem buiten heterdaad aan te houden, zij het dat die aanhouding niet is gerealiseerd vanwege een betwistbare risico-inschatting. De GGD in Haarlem stelt zich actief op. Er wordt vlot gereageerd zowel na het huiselijk geweld als bij de overtreding van het huisverbod als bij de overtreding van het huisverbod en men houdt de politie steeds op de hoogte van de verblijfplaats van B. en zijn plannen. De medewerkers van Slachtofferhulp, zowel in Haarlem als in Middelburg, hebben zich in de richting van mevrouw S. zeer actief opgesteld. Ze nemen 29
steeds weer telefonisch contact op en blijven dat doen, ook als afspraken door haar niet worden nagekomen. In Middelburg worden ook haar ouders bij de gesprekken betrokken. De overdracht van de zaak van Haarlem naar Middelburg verloopt vlekkeloos. Tenslotte worden via de Reclassering goede afspraken gemaakt als B. en S. beide zeggen hun relatie niet te willen voortzetten. Het OM in Haarlem heeft naar het oordeel van de Commissie bijna steeds goed te verdedigen beslissingen genomen en de communicatie met de politie verliep (in het begin) goed. De rol van het OM in Middelburg bestond tot aan de dubbele moord op 19 juli 2011 uit het geven van een bevel om Fred B. buiten heterdaad aan te houden. 2. PUNTEN VAN KRITIEK Toch heeft de Commissie op enkele onderdelen van het optreden van politie en OM ook kritiek door de wijze waarop er gebruik is gemaakt van de beschikbare opsporingsmogelijkheden. Deze kritiek spitst zich toe op de volgende drie punten. 1. De beslissing van de officier van justitie in Haarlem om geen verdere actie te ondernemen als B. is heengezonden. De Commissie vindt het een omissie dat bij de officier van justitie, na haar beslissing om verdachte Fred B. bij zijn opname in het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis in Haarlem heen te zenden, niet meer de mogelijkheid is opgekomen om bij de rechter-commissaris de inbewaringstelling van B. te vorderen. Wanneer deze vordering wel was gedaan en de rechter-commissaris alsnog de bewaring had bevolen, had deze vervolgens kunnen worden geschorst voor de duur dat B. door zijn brandwonden niet kon worden verhoord. Daarmee was er zekerheid ontstaan dat B. in een later stadium wel had kunnen worden verhoord, ook al realiseert de Commissie zich dat B. in dat geval had kunnen weigeren om een verklaring af te leggen. Dat neemt niet weg dat een voortvarende afhandeling van het verhoor ten goede was gekomen aan de snelheid waarmee het dossier naar het parket was ingezonden en B. had kunnen worden gedagvaard. 2. De gang van zaken bij het (niet) horen van B. tijdens zijn verblijf in Haarlem. De beslissing van de officier van justitie om de verdachte vanwege zijn opname in het Rode Kruis Ziekenhuis heen te zenden, kan volgens de Commissie op zichzelf genomen worden gebillijkt. De gevolgen ervan zijn echter groot. De zaak komt daardoor, zoals één van de geïnterviewden het uitdrukt, niet meer boven op de stapel te liggen, maar onderop, althans een stuk lager. Dat gevolg wordt nog versterkt doordat de districtsrecherche dwaalt over de toepasselijkheid van het consultatierecht (Salduz) en ten onrechte meent dat de verdachte recht heeft op een raadsman tijdens het verhoor en dat het verhoor audiovisueel moet worden geregistreerd. Als gevolg van deze onjuiste opvatting wordt het horen van de verdachte op uitnodi-
30
ging een hele operatie, waarbij bovendien ook nog een tolk moet worden ingeschakeld. Natuurlijk kan ook hier de vraag opkomen wat de invloed van een eerder afgenomen verhoor was geweest op de latere gebeurtenissen: wat zou B. hebben verklaard, hoe snel was de zaak op de zitting gekomen, wat voor straf zou er zijn opgelegd en wanneer zou de tenuitvoerlegging daarvan zijn begonnen? Allemaal vragen die nooit meer zullen worden beantwoord, maar dat neemt niet weg dat het eerder verhoren van de verdachte wel invloed zou hebben gehad op de voortvarendheid waarmee de strafzaak had kunnen worden afgehandeld. De Commissie heeft hiervoor vastgesteld dat het verhoren van verdachte B. eerder had gekund en eerder had gemoeten. Ze stelt ook vast dat de betrokken rechercheur op dit punt kennelijk door niemand is gecorrigeerd. Dat is, zo meent de Commissie, een omissie. De brandstichting had in de wijk en binnen het wijkteam tot grote opschudding geleid en had ook binnen de korpsleiding aandacht gekregen. Tegen die achtergrond heeft de Commissie voor de trage afhandeling weinig begrip. Aan professionals moet bij het inrichten van hun werk zeker de nodige ruimte worden gelaten, maar dat betekent niet dat controle op de voortgang ervan achterwege mag blijven. Die controle heeft helaas niet plaatsgevonden. 3. Het niet effectueren van de toestemming om. B aan te houden in Middelburg. In Middelburg doet zich iets soortgelijks voor. Daar is op verzoek van de politie door de weekdienstofficier op 15 november 2010 toestemming verleend om B. buiten heterdaad aan te houden nadat hij een ruit van de woning van de ouders van mevrouw S. heeft vernield en de politie bekend is geworden met zijn Haarlemse en Belgische strafrechtelijk verleden. Er is door de politie Zeeland serieus overlegd over de aanhouding van B. maar dit heeft niet tot effectieve actie geleid. Op 20 januari 2011 doet een creatief teamlid het voorstel om B. naar Middelburg te ‘lokken’ maar dit voorstel wordt onvoldoende doordacht en niet gehonoreerd op grond van vage inschattingen over de mogelijke risico’s daarvan voor S. en haar ouders. Ook in dit geval kan weer de vraag gesteld worden wat het uiteindelijk allemaal had uitgemaakt: was B. na zes uur weer heengezonden, was hij in verzekering gesteld, zou hij door de rechter-commissaris in bewaring zijn gesteld? De Commissie is echter van mening dat aan het bevel van de officier van justitie om een verdachte buiten heterdaad aan te houden – een ingrijpend dwangmiddel – in principe ook uitvoering moet worden gegeven. De Commissie betreurt in dit verband ook dat bij het Openbaar Ministerie geen systematische registratie van de uitvoering van dat dwangmiddel plaatsvindt.
31
5.
AANBEVELINGEN
Aan de Commissie is ook de vraag gesteld of er aanbevelingen mogelijk zijn met het oog op de verdere professionalisering in de aanpak van soortgelijke gevallen. 1. Leemtes in de juridische kennis Uit het onderzoek blijkt van leemtes in de juridische kennis van betrokkenen. Gedurende het onderzoek is de Commissie gestoten op diverse protocollen en aanwijzingen. Sommige daarvan bleken bij de betrokkenen niet of slechts ten dele bekend, andere bleken niet of slechts beperkt te worden nageleefd. De Commissie is echter terughoudend om op dit punt een aanbeveling te doen, bijvoorbeeld door te pleiten voor nog meer sturing. Professionals moeten kunnen beschikken over voldoende beslissingsruimte, hetgeen betekent dat de leiding van een professionele organisatie terughoudend moet zijn met het geven van gedetailleerde inhoudelijke aanwijzingen. De Commissie komt dan ook niet met een aanbeveling om dit soort sturingsmechanismen aan te scherpen, maar wil nog eens lans breken voor terughoudendheid op dit terrein. Sturing van professionals moet vooral plaatsvinden door hun interne oriëntatie op kwaliteit en voortvarendheid van handelen en op het in stand houden van de noodzakelijke kennis en vaardigheden. 2. Politiële informatievoorziening Uit het onderzoek blijkt ook dat de politiële informatievoorziening niet optimaal functioneert, in zekere zin een feit van algemene bekendheid. Het is de Commissie bekend dat de minister van Veiligheid en Justitie onlangs het zogenaamd Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie 2011-2014 naar de Tweede Kamer heeft gezonden. Dat programma heeft onder andere tot doel om tegemoet te komen aan de, ook tijdens dit onderzoek, veel gehoorde klacht van politiemedewerkers over de ontoegankelijkheid en gebruikersonvriendelijkheid van de BVH-module. Die zal op korte termijn worden verbeterd en op langere termijn zal er een geheel nieuwe applicatie worden ontwikkeld. De Commissie onthoudt zich daarom van het doen van aanbevelingen op dit terrein. 3. Regievoering van de straf- en zorgketen op één locatie Huiselijk geweld komt op grote schaal voor, betreft (ernstige) strafbare feiten en vraagt om een specifieke integrale ketenaanpak van alle betrokken instanties. Dat is des te meer van belang in de gevallen waarin daders de aangeboden hulpverlening zoveel mogelijk willen vermijden en slachtoffers zich niet steeds laten leiden door hulpadviezen. Uit onderzoek blijkt dat met een integrale aanpak van huiselijk geweld de afgelopen jaren goede resultaten worden geboekt. De Commissie komt daarom tot de aanbeveling om de regievoering van de straf- en zorgketen op één locatie, zoals een Veiligheidshuis, verder te professionaliseren. 32
4. Inzet van het strafvorderlijke dwangmiddelenarsenaal De Commissie stelt vast dat vanuit het oogpunt van gedragsverandering het bij de aanpak van huiselijk geweld van doorslaggevend belang is dat de strafrechtelijke dwang (politie en justitie), de hulpverlening (Reclassering, Steunpunt Huiselijk Geweld, Jeugdzorg, AMK, hulpverlening GGD e.d.) en de bestuursrechtelijke reactie (huisverbod door de burgemeester) adequaat op elkaar worden afgestemd.17 Volgens het Landelijk Programma ‘Huiselijk Geweld en de politietaak’ blijkt echter dat zonder strafrechtelijke stok achter de deur, in negentig procent van de gevallen van de hulpverlening weinig of niets terecht komt. De Commissie komt daarom tot de aanbeveling dat de regievoering van de straf- en zorgketen zich nadrukkelijk moet richten op een gecoördineerde inzet van het strafvorderlijke dwangmiddelenarsenaal. 5. Wettelijke regeling van de schorsing van de inverzekeringstelling Toen B. na zijn aanhouding werd opgenomen in het Brandwondencentrum is hij heengezonden omdat hij voorlopig niet kon worden verhoord. Daarbij is niet overwogen hem in verzekering te stellen of zijn bewaring te vorderen. De Commissie heeft op deze gang van zaken kritiek geuit. Naar de inschatting van de Commissie was het anders gelopen wanneer de officier van justitie had kunnen beschikken over de mogelijkheid B. in verzekering te stellen en deze te schorsen totdat hij weer kon worden verhoord. De Commissie komt daarom tot de aanbeveling om in het Wetboek van Strafvordering een bepaling op te nemen die de (voorwaardelijke) schorsing van de inverzekeringstelling toelaat in het geval dat er geen grond bestaat om bij de rechter-commissaris een bevel tot inbewaringstelling te vorderen, terwijl er – bijvoorbeeld om medische redenen die de verdachte betreffen – wel belemmeringen bestaan om binnen de toegelaten inverzekeringstermijn het noodzakelijke onderzoek, te verrichten. Deze aanbeveling zou kunnen worden gerealiseerd door aan het eerste lid van artikel 57 Wetboek van Strafvordering de volgende volzin toe te voegen: De officier van justitie kan ambtshalve of op verzoek van de verdachte bevelen dat de inverzekeringstelling in het belang van het onderzoek wordt geschorst. Aan deze schorsing kunnen voorwaarden worden verbonden.
17
Een goed voorbeeld is het Veiligheidshuis in Tilburg. Zie bijlage IV.
33
BIJLAGEN Bijlage I UITGEBREID CHRONOLOGISCH FEITENRELAAS In dit hoofdstuk wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de relevante feiten en omstandigheden, die zich hebben afgespeeld voorafgaand aan de aanhouding van Fred B. als verdachte van de dubbele moord in Middelburg op 19 juli 2011. Het overzicht is gebaseerd op de schriftelijke stukken afkomstig uit de diverse dossiers, het e-mailverkeer en de interviews met de direct betrokken personen en functionarissen. Waar letterlijk wordt geciteerd uit de gesprekken, wordt dat in de tekst cursief weergegeven. Het feitenrelaas is opgebouwd aan de hand van de strafbare feiten waarin B. als verdachte is aangemerkt. In hoofdstuk 2 is een beknopt chronologisch feitenrelaas opgenomen.
I.1
Voorgeschiedenis
Mevrouw S. heeft aan de politie verklaard sinds 30 april 2009 een relatie te hebben gekregen met de toen 26-jarige Belg Fred B en eind mei 2009 met hem te zijn gaan samenwonen. Deze relatie was naar haar zeggen vanaf het begin al niet goed. B. woont op dat moment circa vier jaar in Nederland en was volgens haar zeggen al die tijd een dagelijkse gebruiker van harddrugs. Daardoor had hij een schuld van € 20.000 opgebouwd. Zij was door B. en de schuldeiser onder druk gezet die schuld in te lossen maar had op haar beurt gedreigd naar de politie te gaan. Ook was zij er achter gekomen dat in België tegen B. aangifte was gedaan door zijn ex wegens huiselijk geweld, waarvoor hij zijn straf niet zou hebben uitgezeten. S. is naar haar zeggen tijdens hun relatie, door B. echt geleefd. Hij was een ‘control freak’. Hij haalde haar geregeld op van het werk om haar te controleren, keek in haar telefoon naar de gebelde contacten en las haar e-mails. Ook zou hij haar meermalen hebben mishandeld. De eerste keer, begin september 2009, had B. haar met een wijnfles op het hoofd geslagen. Van dit incident heeft S. geen aangifte gedaan omdat zij dacht dat het haar eigen schuld was en omdat B. onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. Tijdens een tweede incident in januari 2010 heeft B. met een stekker van een laptop S. in het gezicht geslagen, waardoor zij een wondje aan haar wenkbrauw en een blauw oog oploopt. Uit angst voor B. heeft S. van dit incident geen aangifte gedaan en is zij ook niet naar de huisarts gegaan. Het derde incident vond plaats in april 2010. Toen liep een stoeipartij uit op een vechtpartij, waarop B. mevrouw S. bijna wurgde. Als gevolg hiervan had zij blauwe plekken in haar hals overgehouden. B. vertelde haar toen dat hij een flash back kreeg van vroeger toen hij door zijn stiefvader werd geslagen. Ook van dit incident is geen aangifte gedaan. S. weet dat B. in het Vreemdelingenlegioen heeft gediend en is bang voor hem. Het stel besluit echter om te gaan werken aan hun relatie en de verhoudingen lijken te verbeteren.
34
I.2
Huiselijk geweld in Haarlem
Op 1 juli 2010 hebben mevrouw S. en verdachte B. samen een bovenwoning in Haarlem gekocht. Op 9 juli 2010 schrijft B. zich in op het adres van de woning. Op 12 juli 2010 doet S. aangifte tegen haar vriend B. ter zake van wederrechtelijke vrijheidsberoving en huiselijk geweld. Zij hadden die middag ruzie gekregen omdat S. niet samen met B. naar de WK-finale had gekeken. B. had haar in het gezicht geslagen, met haar gevochten, geprobeerd haar op te sluiten in de woning door alle deuren op slot te doen en haar belet te schreeuwen door haar mond dicht te drukken. B. had ook de telefoons onklaar gemaakt zodat zij niet om hulp kon bellen. Om zichzelf te verdedigen had S. uit de keuken een mes gepakt waarmee zij B. had bedreigd om weg te kunnen komen. B. maakt met zijn mobiele telefoon daarvan een opname. Vervolgens slaat S. de ruit van de woonkamerdeur in om naar buiten te komen waarbij gewond raakt aan haar pols. Uiteindelijk doet B. de deur van het slot en kan zij wegkomen. Verschillende buren hebben de ruzie gehoord. De benedenbuurvrouw die S. om hulp heeft horen roepen en glasgerinkel heeft gehoord, belt 112. S. is inmiddels weggereden richting Amsterdam en belt vanuit de auto ook 112. Op verzoek van de politie keert zij terug naar de woning om zich aan haar verwonding te laten behandelen door een ambulance. B. blijkt inmiddels op zijn mountainbike naar het politiebureau Haarlem-Centrum te zijn gegaan, waarschijnlijk om aangifte te doen van de bedreiging met het mes, maar wordt daar door de receptie verwezen naar het politiebureau Schalkwijk. Omdat hij de weg niet kan vinden, belt hij met de politie die hem doorverwijst naar zijn woning omdat de politie daar al in de straat staat. Wanneer hij de straat in komt fietsen, wordt hij ter plaatse aangehouden, op het bureau voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en aansluitend in verzekering gesteld. B. wenst geen verklaring af te leggen en wil geen formulieren ondertekenen die in het Nederlands zijn gesteld. De zaak wordt ter behandeling overgedragen aan de recherche van politie Kennemerland. Mevrouw S. verklaart in haar aangifte dat zij erachter is gekomen dat B. reeds eerder huiselijk geweld heeft gepleegd ten opzichte van zijn exvriendin in België. In verband daarmee had hij vastgezeten in België. Zij verklaart dat zij nu echt wil stoppen met de relatie voordat het op een dag te laat is. Zij is er klaar mee, ook al is zij bang voor B.: ‘Hij moet gewoon wakker worden gemaakt dat hij dit niet mag doen. In zijn hoofd is dit normaal. Hij vindt altijd dat het de schuld is van andere mensen. ... Misschien dat er nog een smerige rechtszaak zal komen om alles te regelen met het huis maar dan is het echt over. ... Ik weet dat B. gek is en dat hij in staat kan zijn iemand te vermoorden. Hij zal alles doen om zijn eigen reputatie omhoog te houden. Hij zal de eer aan zichzelf willen houden.’ Op dinsdag 13 juli 2010 vraagt de politie Kennemerland de Belgische antecedenten van B. op door tussenkomst van het Euroregionaal Politie Informatie en Coöperatie Centrum (EPICC). B. blijkt in België een fors aantal antecedenten te hebben, ter zake van wapens en munitie, smaad, bedreigingen, opzettelijke brandstichtingen, vernieling, (zware) diefstal en geweld tegen overheidspersonen. Daarbij wordt gemeld dat hij als gevaarlijk, weerspannig 35
en als een fysiek gevaarlijk persoon (agressief) te boek staat. Tevens blijkt dat B. ter zake van inbraak nog een gevangenisstraf van één jaar heeft openstaan in België. Bij navraag in België bleek dat daar aan de overlevering van B. geen behoefte bestond [zie reconstructie 3.1]. Daarnaast blijkt B. in Nederland ook een antecedent te hebben ter zake van mishandeling en bedreiging in 2007. Navraag bij het arrondissementsparket te Amsterdam wijst uit dat deze zaak wegens medeschuld van de benadeelde was geseponeerd (code 71). Op dinsdag 13 juli 2010 wordt B. in de Franse taal verhoord met behulp van een telefonische tolk. Hij bekent de mishandeling en verklaart dat hij S. onder druk had gezet om duidelijkheid over de relatie te krijgen: ‘Anders zou ik het huis willen verkopen, zo gaf ik haar aan. Ik heb ook aangegeven dat ik dan de helft van de overwaarde van de woning zou willen ontvangen. Dit omdat ook mijn handtekening onder het koopcontract staat. ... Ik wil nu, nu zij mij bedroog, dat zij geen geld krijgt van het huis. Ik wil dat zij niets van dat geld krijgt. Dat zou namelijk onterecht zijn. Ik zal alles te werk stellen om dat te voorkomen.’ Op donderdag 15 juli 2010 neemt de behandelend rechercheur telefonisch contact op met de officier van justitie van het arrondissementsparket te Haarlem met de vraag of de verdachte diende te worden voorgeleid. De officier van justitie belast met de weekdienst ziet geen bewijs voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, noch voor een poging tot zware mishandeling. Zij besluit B. niet aan de rechter-commissaris voor te geleiden omdat zij meent dat er geen gronden zijn voor voorlopige hechtenis. Naar haar mening is een huisverbod de meest aangewezen maatregel [zie reconstructie 3.2].
I.3
Het huisverbod in Haarlem
Op donderdag 15 juli 2010 maakt de hulpofficier van justitie van het regionale politiekorps Kennemerland een Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld (RiHG) op, uitmondend in het advies om een huisverbod op te leggen omdat B. ‘opvliegend, jaloers en onberekenbaar’ is, fysiek geweld gebruikt en zijn vriendin heeft opgesloten om haar te belemmeren het huis te verlaten. Om 14:00 uur die dag is verdachte B., conform de hoorplicht ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, gehoord om zijn zienswijze te geven op het op te leggen huisverbod. Daarbij is hem – met behulp van een tolk in de Franse taal – duidelijk gemaakt dat het huisverbod een totaal contactverbod met S. inhoudt en dat hij dus ook niet met S. contact mag opnemen per telefoon, e-mail of sms. Tevens zijn hem de consequenties uiteengezet voor het geval hij zich niet aan het verbod zou houden. B. zegt dat hij zich niet tegen het huisverbod zal verzetten, maar dat hij wel op zijn rechten staat, zeker betreffende het gezamenlijke bezit van de woning in Haarlem. Op 15 juli 2010 om 15:10 uur gelast de burgemeester van de gemeente Haarlem aan verdachte B. om de gemeenschappelijke woning met onmiddellijke ingang voor een periode van tien dagen, dat wil zeggen tot 25 juli 2010 om 15.10 uur, niet te betreden of zich daarbij op te houden en gedurende die periode geen contact met S. op te nemen. De beschikking van de bur36
gemeester is gebaseerd op de belangenafweging dat het niet-opleggen van het huisverbod het risico zou meebrengen van een ‘snelle escalatie gelet op de spanningen binnen de relatie.’18 Op 15 juli 2010 om 15:39 uur is in opdracht van de hulpofficier van justitie van politie Kennemerland in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) een Aandachtvestiging gemaakt gericht op de persoon (AOP): ‘B. is onberekenbaar en kan gewelddadig zijn. Tot op heden niet tegen de politie. B. heeft een militair verleden.’ Er wordt tevens een Aandachtvestiging op de woning gemaakt, een zogenoemde afspraak op locatie (AOL), waarin eveneens staat vermeld dat: ‘B. onberekenbaar en gewelddadig is en dat beiden zijn verwikkeld in het uitkopen van elkaar betreffende de woning. Bij meldingen gaarne direct reageren. Liefst met twee eenheden. B. was in het verhoor medewerkend, doch heeft militair verleden en heeft ADHD.’ In BVH wordt nog de volgende kanttekening gemaakt: ’B. is een – tot zover – voor de politie meewerkend persoon. Echter hij zit strak in geest en vel zit en heeft iets onberekenbaars in zijn gedrag. B. verzet zich niet tegen het huisverbod, maar staat op zijn rechten, zeker betreffende het gezamenlijk bezit van het huis. De afhandeling hiervan kan in de toekomst een staartje krijgen.’ Op donderdag 15 juli 2010 om 16:40 uur wordt B. uit de inverzekeringstelling heengezonden in bezit van een afschrift van het huisverbod en de desbetreffende informatiefolder, in zowel de Franse als Engelse taal [zie reconstructie 3.2]. De overtreding van het huisverbod door verdachte B. Op zondag 18 juli 2010 om 20:00 uur verschijnt mevrouw S. aan het politiebureau met de mededeling dat B. het contactverbod overtreedt. Hij zou meermalen contact met haar hebben opgenomen door middel van sms’jes, het inspreken van voice-mails en het verzenden van e-mail. Vervolgens neemt de politie contact op met de officier van justitie te Haarlem die toestemming geeft om B. als verdacht van het overtreden van het huisverbod aan te houden buiten heterdaad. De volgende ochtend wordt B. om 10.55 uur op zijn werk aangehouden. Hij erkent dat hij inderdaad contact heeft gezocht met S. en wist dat dit niet mocht. Hij zou dit hebben gedaan omdat de hulpverlening het heeft laten afweten en hij geen medicijnen en psychische hulp had gekregen. Hij behoeft geen advocaat want hij vindt dat het niet om iets heel ergs gaat en kan uitleggen dat hij niets verkeerds heeft Artikel 2 lid 1 van de Wth luidt: “De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.”
18
37
gedaan. Verder bezweert hij de rechercheurs dat hij het heel erg vindt wat er is gebeurd en dat hij echt zijn best gaat doen om zich onder behandeling te stellen. Diezelfde dag, om 16.30 uur, neemt de behandelend rechercheur contact op met de officier van justitie. Deze besluit de verdachte niet voor te geleiden voor de rechter-commissaris maar om hem heen te zenden omdat het geweld waarvoor het contactverbod was opgelegd, relatief licht was en de overtreding van het contactverbod niet bestond uit een nieuw strafbaar feit. In het weekdienstverslag schrijft zij hierover: ‘Het eerder geweld bestond uit eenmalig slaan in het gezicht en het afsluiten van de woning. Verdachte B. is first offender in Nederland. De Aanwijzing huiselijk geweld 2010 gaat in beginsel uit van voorgeleiden, mits er gronden zijn. Die zie ik niet. Het verbod is niet met nieuwe feiten (of een begin daarvan) overtreden. Er zijn geen gronden. Zodoende heenzenden na verhoor.’ De heer B. is vervolgens om 16:50 uur heengezonden. De betrokken politieambtenaren verbazen zich erover dat B. niet wordt voorgeleid omdat dit tegen de parketafspraak zou zijn die voorschrijft dat de verdachte altijd moet worden voorgeleid en dat er twee weken gevangenisstraf moet worden geëist op de zitting [zie reconstructie 3.3]. Enkele dagen later is de brandstichting op 28 juli 2010 voor de betrokken hulpofficier van justitie aanleiding om de kwestie van de niet-voorgeleiding binnen het korps aan te kaarten op strategisch niveau. Geen verlenging van het huisverbod Op 22 juli 2010 vindt in aanwezigheid van de GGD een gesprek plaats bij de Reclassering Nederland waarin tussen verdachte B. en S. duidelijke afspraken worden gemaakt. Zij gaan uit elkaar en de relatie wordt niet voortgezet. B. zal een nieuwe woning c.q. verblijfsplek zoeken: ‘Dit omdat mevrouw S. als achterblijver het meeste recht heeft om in de woning te verblijven, omdat zij maandelijks alle kosten inclusief de hypotheek betaalt.’ Om te voorkomen dat er weer ruzie ontstaat, wordt met de dienstdoende wijkagent een afspraak gemaakt dat B. na de beëindiging van het huisverbod in het bijzijn van de wijkagent zijn resterende spullen uit de woning mag ophalen. S. maakt diezelfde dag 2.000 Euro over als compensatie voor het geld dat hij aan de woning heeft uitgegeven. Met het oog op de vraag of het tijdelijk huisverbod moet worden opgeheven of moet worden verlengd, wordt op 22 juli 2010 door de zorgcoördinator van de Hulpverleningsdienst Kennemerland (ASHG) het zogenoemde zorgadvies opgesteld. Hierin wordt vastgesteld dat de hulpverlening aan B. op gang is gekomen. B. geeft aan behoefte te hebben aan hulp vanwege zijn psychische problemen. Volgens hem heeft hij ADHD.19 Hij staat open voor een training om zijn agressie te beheersen. De GGD maakt daarom voor B. 19
Hij had samen met S. een test gedaan op het internet waaruit bleek dat hij voor 90 % ADHD zou hebben.
38
een afspraak op 29 juli 2010 met de Waag voor de intake voor een agressieregulatietraining. Daarnaast is contact gezocht met de GGZ inGeest voor nadere diagnostiek rondom zijn psychische gesteldheid teneinde de behandeling daarop af te stemmen. Omdat voor deze hulpverlening een zorgverzekering nodig is en B. deze niet heeft, maakt de GGD op 9 augustus 2010 voor B. ook een afspraak met Kontext, sociale raadslieden, om de zorgverzekering te regelen. Met de Reclassering Nederland wordt een afspraak gemaakt om samen met B. een delictsscenario te schrijven over de vraag hoe het zo ver heeft kunnen komen. De GGD adviseert B. om met zijn raadsman te bespreken hoe de afwikkeling van de gemeenschappelijke koopwoning kan plaatsvinden. Wat betreft mevrouw S. vermeldt het zorgadvies dat zij sinds 13 juli 2010 in contact is met slachtofferhulp Haarlem en dat de GGD haar heeft aangemeld bij het Steunpunt Huiselijk Geweld en heeft bemiddeld bij het vinden van een advocaat in verband met de afwikkeling van de gemeenschappelijke koopwoning en de uitschrijving van B. op dat adres. De zorgcoördinator vermeldt dat zowel S. als B. zich hierin kunnen vinden omdat er onderling afspraken zijn gemaakt over de hulpverlening en de gemeenschappelijke woning. In het beleidsadvies van de GGD Haarlem worden de bevindingen van het zorgadvies vervolgens overgenomen. ‘Uithuisgeplaatste zegt de consequenties van zijn gedrag te accepteren. Hij wil werken aan zijn problemen. Hij wil een nieuw huis gaan zoeken want hij begrijpt dat hij niet langer kan samenleven met de achterblijver. Er staan nog bezittingen van hem in het huis waar de achterblijver zal blijven wonen. Uithuisgeplaatste geeft aan in goed overleg met achterblijver en GGD afspraken te gaan maken zodra hij een eigen woning heeft, over het terughalen van zijn spullen.’ De zorgcoördinator adviseert op 23 juli 2010 aan de burgemeester van de gemeente Haarlem dat er geen dringende reden is om het tijdelijk huisverbod te verlengen: ‘Beide betrokkenen kunnen zich vinden in het voornemen het huisverbod niet te verlengen. Afspraken met betrekking tot de hulpverlening werden tot nu toe nagekomen en de dreiging lijkt te zijn afgenomen.’ Daarmee loopt het huisverbod van B. af op 25 juli 2010 om 15.10 uur [zie reconstructie 3.4].
I.4
Brandstichting in de gemeenschappelijke woning
Op 25 juli 2010, exact op het moment dat het huisverbod afloopt, neemt Fred B. contact op met S. via de e-mail en telefoon. Hij wil gelijk naar huis komen omdat hij recht heeft op de woning. Na een gesprek op een terras in Haarlem-centrum geeft S. hem de sleutel van de woning omdat hij anders geen onderdak zou hebben. S. slaapt in haar slaapkamer met de deur op slot en B. bivakkeert in de badkamer of de woonkamer.
39
Drie dagen later, op 28 juli 2010 te 19.54 uur, voelt S. zich thuis niet langer meer op haar gemak. B. heeft haar slaapkamerdeur geforceerd en weer in haar laptop zitten snuffelen. Ze vertrekt kwaad naar een vriend. Zij belt onderweg met de politie Kennemerland en meldt dat B. haar slaapkamerdeur heeft verbroken en nog in de woning verblijft, dit tegen de afspraken die zij op 22 juli 2010 met B. heeft gemaakt en zegt op een ander adres de nacht door te zullen brengen. Enkele uren later, om 23.38 uur, belt S. opnieuw met de politie en meldt dat haar woning in brand staat. De volgende dag verklaart zij bij de politie dat zij bezig was met het openen van de voordeur en toen dat haar niet lukte (naar later bleek omdat een sleutel aan de binnenkant van de deur nog in het slot zat) er plotseling een enorme steekvlam uit de woning kwam. Zij hoorde verdachte B. roepen en zag hem vervolgens door het raam van de eerste etage naar beneden springen. De verdachte B., die in brand stond, kwam op de stoep terecht en rende vervolgens – ondanks een naar later bleek gebroken enkel – op haar af. Zij zocht daarop haar toevlucht bij de buren. Mevrouw S. doet aangifte van brandstichting en een poging tot zware mishandeling. Aanhouding van Fred B. Nog geen half uur later, op 29 juli 2010 om 00.04 uur, houdt de politie Kennemerland B. aan als verdacht van brandstichting. B. geeft nog wel zijn personalia op maar de verbalisanten vermelden in hun proces-verbaal dat hij verder niet meer op vragen reageerde maar om hulp riep. B. heeft brandwonden en wordt door een ambulance vervoerd naar het VU medisch centrum (VUmc) in Amsterdam. Een van de politieambtenaren rijdt in de ambulance mee omdat B. zich ‘agressief en onberekenbaar’gedroeg en zichtbaar heel veel pijn had. Zijn collega rijdt in een opvallend politievoertuig achter de ambulance aan. Na een eerste behandeling in het VUmc wordt verdachte B. overgebracht naar het Brandwondencentrum van het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk. Als bijzonderheid vermelden de verbalisanten dat B. tijdens het transport ‘niet geheel aanspreekbaar’ was. De voorgeleiding van Fred B. Na aankomst in het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk is B. om 04.15 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Deze stelt vast dat de verdenking waarvoor B. is aangehouden onder de B-categorie valt zoals bedoeld in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor.20 Hij informeert B. derhalve over zijn consultatierecht om voorafgaande aan het verhoor kosteloos een toegewezen raadsman te consulteren maar dat hij ook afstand van dat recht kan doen.21 B. begrijpt dit consultatierecht ‘ondanks de hoeveelheid pijnstil20 Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor d.d. 15 februari 2010, Staatscourant 2010, nr. 4003. Van de zogenoemde A-zaken kan geen afstand van het consultatierecht worden gedaan. 21 In de Overzichtsrapportage van de Politie Kennemerland van 27 juli 2011, samengesteld in opdracht van de Divisiechef Regionale Recherche, wordt op dit punt door de rapporteur in het feitenrelaas de opmerking ingevoegd dat de hulpofficier van justitie de brandstichting ten onrechte als B-zaak heeft aangemerkt: ‘Brandstichting valt echter onder een categorie A-zaak en derhalve is er sprake van verplichte rechtsbijstand en gebruik van audiovisuele registratie.’ Het komt de Commissie voor dat dit standpunt niet strookt met de tekst van de desbetref-
40
lende middelen.’ B. geeft aan een advocaat te willen spreken en Engels of Frans te spreken. Hij is niet in staat om een handtekening te zetten omdat zijn handen geheel in het verband zijn gewikkeld. De hulpofficier vermeldt in zijn proces-verbaal van voorgeleiding dat de verdachte ‘nog zeker 7 à 8 weken’ in het ziekenhuis zal moeten blijven en beslist vervolgens dat B. moet worden opgehouden voor onderzoek. De verdachte wordt die nacht tijdens zijn verblijf in het Rode Kruis Ziekenhuis bewaakt door de politie. De heenzending van Fred B. in de ochtend na de brandstichting De behandelend rechercheurs bellen die ochtend met het Rode Kruis Ziekenhuis en krijgen te horen dat verdachte B. daar meerdere weken voor zijn verwondingen aan zijn bovenlichaam en voeten verpleegd zal moeten worden. Zij vermelden in hun mutatierapport: ‘B. is stabiel, maar uiteraard zorgwekkend gezien de verbrandingen. Hij wordt voorlopig platgespoten met medicijnen en zal voorlopig NIET aanspreekbaar zijn.’ Zij nemen vervolgens contact op met de officier van justitie te Haarlem in verband met het heenzenden van B. en het daarmee beëindigen van de bewaking. In het mutatierapport schrijven zij dat de officier het jammer vond dat B. was aangehouden omdat hij niet tweemaal voor hetzelfde feit kan worden aangehouden. De ideale situatie zou zijn geweest: ‘dat de verdachte niet was aangehouden, maar voor zijn gezondheid was meegegaan naar het ziekenhuis. Dan had de politie hem, nadat hij uit het ziekenhuis was ontslagen, kunnen aanhouden en voorgeleiden. Nu kan de politie hem pas weer aanhouden wanneer er nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.’ Aangezien verdachte B. formeel was aangehouden en voorgeleid aan de hulpofficier, ziet de officier van justitie geen andere mogelijkheid dan in te stemmen met de heenzending en opheffing van de bewaking en te bepalen dat verdachte B. op een nader tijdstip gehoord moet worden [zie reconstructie 3.5 en 3.6]. De mogelijkheid om B. rauwelijks voor de rechtercommissaris te geleiden komt niet ter sprake [zie reconstructie 3.7]. De verdachte is daarop op 29 juli 2010 te 09.45 uur heengezonden. Tussen de medische staf van het ziekenhuis en de politie Kennemerland is inmiddels afgesproken dat de twee behandelend artsen als contactpersoon van het ziekenhuis zullen fungeren, terwijl de afdeling waar B. ligt het telefoonnummer van de behandelend rechercheur en een direct telefoonnummer van de regionale meldkamer krijgt.
fende Aanwijzing. Brandstichting is alleen een A-zaak als de zaak voldoet aan de criteria voor de inzet van een Team Grootschalig Onderzoek (TGO). Dat was hier kennelijk niet het geval. De opmerking van de rapporteur heeft volgens de Commissie geen betekenis voor de beoordeling van de onderhavige bevinding omdat het verschil tussen een A-zaak of B-zaak alleen van betekenis is voor de vraag of de verdachte mag afzien van zijn consultatierecht. Nu verdachte B. dat laatste niet heeft gedaan, is de ingevoegde opmerking niet van belang.
41
Was de brandstichting een poging tot zelfdoding? Uit het tactisch en technisch onderzoek van de politie Kennemerland is komen vast te staan dat er sprake was van opzettelijke brandstichting met behulp van een brandversnellende middel (benzine), waardoor gevaar voor goederen en leven te duchten is geweest. De gehele woonkamer was door hitte en roet aangetast. In de slaapkamer was alleen rook- en waterschade. In de woonkamer werden twee zwarte 5 liter jerrycans aangetroffen die volgens de rechercheurs van de Afdeling forensische opsporing ‘zeer sterk naar benzine’ riekten. Op de vloer werd een wegwerpaansteker aangetroffen. In de woonkamer was op de vloer een karakteristiek brandpatroon zichtbaar: ‘Ongeveer midden in dit brandpatroon waren twee delen van de vloer minder sterk ingebrand. De vorm en de plaats ten opzichte van elkaar van deze twee plekken is passend bij een persoon die in de brandende vloeistof heeft gestaan. ... Gezien het aangetroffen sporenbeeld heeft de verdachte zich ingesloten in de woonkamer en heeft ter hoogte van de dakkapel met benzine uit de brandstoftanks over de bank, het TV-meubel en zichzelf besprenkeld en tot ontsteking gebracht.’ De behandelend rechercheurs vinden dat alles wijst in de richting van een poging tot zelfdoding door B. Zo was de toegangsdeur naar de woning van binnen afgesloten terwijl de sleutel nog in het slot zat, op de trap lagen het paspoort en de portemonnee van B. en ook een handgeschreven brief (doordrenkt met benzine) waarin B. in het Engels onder meer had geschreven dat hij het leven niet meer zag zitten en zielsveel van zijn vriendin hield. De ene rechercheur had de indruk dat de verdachte zichzelf iets had willen aandoen in bijzijn van mevrouw S. om haar te confronteren: ‘Volgens mij heeft de verdachte gewacht met het aansteken van de brand totdat hij S. bij de deur hoorde. Hij schrok dat hij nog leefde en is toen naar buiten gesprongen. Ik heb de afscheidsbrief gezien, maar kan mij niet herinneren of ik de inhoud gelezen heb. Het zou kunnen zijn maar ik weet nu de inhoud in ieder geval niet meer.’ Zijn collega had de stellige indruk dat B. niet spoorde, en gezien zijn militaire achtergrond vermoedelijk aan PTSS leed: ‘In mijn beleving wilde de verdachte zichzelf iets aandoen. Hij wist immers dat S. niet in de woning was. Uit paniek is hij naar beneden gesprongen en toen hij haar zag is hij op haar afgelopen om hulp te vragen. Zij heeft het gevoel gehad alsof hij haar iets wilde aandoen. Of dit zijn intentie was daar twijfelde ik toen aan. Achteraf blijkt dat ik me vergist heb.’ Ook S. bevestigt in haar aangifte van de brandstichting dat B. met zelfmoordgedachten rondliep. Hij had haar onder meer gezegd dat hij op het internet gezocht had naar een pistool om zich door het hoofd te schieten.
42
Het verhoren van Fred B. wegens de brandstichting Verdachte B. wordt op 25 augustus 2010, eerder dan verwacht, uit het Rode Kruis Ziekenhuis te Beverwijk ontslagen.22 Op die dag komt hij met een taxi aan bij de passantenopvang van de GGD in Haarlem. De passantenregeling duurt maximaal 5 dagen en is bedoeld om de eerste nood te lenigen. In het geval van verdachte B. is om humanitaire redenen van de normale termijn afgeweken. De GGD organiseert de opvang maar voert niet zelf uit. Onderbrenging geschiedt bij diverse hulpverleningsinstellingen, in dit geval is dat het Leger des Heils. De GGD is belast met het toezicht op de opvang en in een latere fase met de monitoring. B. wordt eerst ondergebracht in de ziekenboeg van het Leger des Heils, hoewel men eigenlijk vindt dat, gelet op zijn brandwonden, de hygiënische omstandigheden daar te wensen overlaten. B. is in het ziekenhuis niet verhoord [zie reconstructie 3.8]. Op 26 augustus 2010 wordt de behandelend rechercheur benaderd door de GGD Kennemerland, die meldt dat zij B. kunnen plaatsen op de passantenafdeling, waardoor hij nog 5 dagen beschikbaar zou blijven voor verhoor. Dezelfde dag neemt de rechercheur opnieuw contact op met de officier van justitie te Haarlem. Deze stelt echter vast dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden en dat B. derhalve niet opnieuw kan worden aangehouden. Besloten wordt om de verdachte uit te nodigen voor verhoor waarna het proces-verbaal kan worden ingezonden naar het Openbaar Ministerie. Op 8 september 2010 wordt B. uit de ziekenboeg ontslagen. De teamleider van de GGD belt met een medewerkster van de politie om te overleggen en te informeren naar de stand van zaken in de strafzaak. Deze medewerkster deelt mee dat de behandelend rechercheur zou hebben gezegd dat de zaak binnen een maand naar de zitting zou gaan. Mevrouw S. mailt op 29 september 2010 een klacht naar de politie Kennemerland over de manier waarop zij door de rechercheur wordt behandeld [zie reconstructie 3.12]. Op 29 september 2010 wordt voor de laatste keer contact opgenomen met de politie, dit keer door een zorgcoördinator van de GGD, die meedeelt dat B. voornemens is om naar het buitenland te vertrekken. De politie antwoord dat B. vrij is om te gaan en staan waar hij wil. Ze willen hem nog wel horen, maar er moet nog een tolk geregeld worden. Vanaf het moment dat B. arriveert bij het Leger des Heils tot aan 7 oktober 2010, als B. niet meer op komt dagen, heeft B. contact gehad met verschillende hulpverleners. Door deze contacten bevindt B. zich gedurende die periode binnen het gezichtsveld van de GGD [zie reconstructie 3.9].
22
In de periode van 14 tot en met 25 augustus 2010 heeft mevrouw S. vijf keer contact opgenomen met de behandelend rechercheur en daarbij gemeld dat de verdachte B. haar telkens per e-mail benaderde met de vraag wat er met de woning is gebeurd.
43
Op 16 november 2010 nodigt de behandelend rechercheur B. uit voor een verhoor dat zal plaatsvinden op 23 november 2010. Hij weet niet dat B. enkele dagen daarvoor in Middelburg is gesignaleerd [zie reconstructie 3.13]. B. antwoordt per e-mail dat hij niet kan komen op de afspraak op 23 november 2010, omdat hij in Zwitserland verblijft. Direct daarna, op 22 november 2010, wordt een nieuwe afspraak gemaakt voor een verhoor, ditmaal voor 1 december 2010. Ook deze afspraak zegt B. af. Op 29 november 2010 meldt hij dat hij in Zwitserland verblijft en niet eerder dan op 6 december 2010 naar Nederland kan komen. De behandelend rechercheur vraagt op 30 november 2010 aan B. wanneer hij weer terug is om een nieuwe afspraak te maken. Hierop reageert B. niet. Op 24 december 2010 vraagt de behandelend rechercheur opnieuw wanneer B. weer in Nederland is, zodat een afspraak kan worden gemaakt. B. antwoordt op 25 december 2010 dat hij op 7 januari 2011 op consult moet bij de Arbo-dienst in Eindhoven en op 12 januari 2011 in het kader van een re-integratie traject weer gaat werken in Amsterdam. Hij geeft aan op 13 januari 2011 te kunnen komen voor verhoor. Op 27 december 2010 meldt B. (nogmaals) dat hij niet eerder dan op 13 januari 2011 kan komen, nu in verband met financiële problemen. Daarop vraagt de behandelend rechercheur op 28 december 2010 of het schikt op 26 januari 2011 te 10.00 uur. B. antwoordt, dat zijn advocaat dan is verhinderd. Vervolgens vraagt de rechercheur of het dan op 27 januari 2011 om 10.00 uur schikt. B. bevestigt deze afspraak op 29 december 2010, maar enkele dagen later, op 3 januari 2011, geeft hij aan dat zijn advocaat ook op 27 januari 2011 niet kan komen. Op 18 januari 2011 vraagt B. om uitstel van de afspraak op 27 januari 2011, omdat hij op 24 januari 2011 moet worden geopereerd en een huidtransplantatie moet ondergaan. Omdat de ontslagdatum 2 februari 2011 zal zijn, verzoekt hij om op 4 februari 2011 langs te kunnen komen. Hij geeft tegelijk zijn telefoonnummer en emailadres door. Op 23 januari 2011 verzoekt B. opnieuw om een andere datum vast te stellen voor het verhoor, omdat hij medisch gezien nog niet in staat was om te komen. De behandelend rechercheur neemt daarop op 25 januari 2011 contact op met het Openbaar Ministerie met de vraag of hij het dossier kan inzenden, ook al is de verdachte nog niet gehoord, omdat deze steeds zijn afspraken afzegt. Ook vraagt hij of het dossier met betrekking tot de vrijheidsbeneming op 12 juli 2010 bij de zaak moet worden gevoegd. Het Openbaar Ministerie te Haarlem stemt in met de inzending van het proces-verbaal, zonder dat de verdachte is gehoord. Ook gaat het OM akkoord met voeging van het dossier van de vrijheidsbeneming bij het dossier van de brandstichting. De rechercheur mailt B. dat het strafdossier zonder diens verklaring zal worden ingezonden naar het Openbaar Ministerie en dat B. te zijner tijd bericht zal krijgen. B. is in Haarlem niet gesignaleerd in één van de opsporingssystemen van de politie. 44
I.5 lem
Het openbreken van de gemeenschappelijke woning in Haar-
Op 20 september 2010 belt mevrouw S. met de behandelend rechercheur en vertelt hem dat B. haar heeft gezegd dat hij de toegangsdeur van hun woning gaat openbreken om zijn spullen terug te halen. De rechercheur zegt haar dat een en ander moet worden geregeld tussen hun advocaten. In het mutatierapport schrijft hij: ‘Indien melding gaarne alert reageren. B. heeft op 29 juli de woning al een keer in brand gestoken.’ Op 7 oktober 2010 om 15:37 uur belt een getuige met het alarmnummer 112 en meldt dat B. het hangslot van de uitgebrande woning te Haarlem heeft opengebroken, binnen is geweest en korte tijd later de woning weer heeft verlaten. De politieambtenaren die ter plaatse komen, nemen telefonisch contact op met S., die op dat moment ergens anders verblijft. S. verkeert in de veronderstelling dat het huisverbod van B. nog steeds van kracht is. De rapporteurs adviseren haar om via haar advocaat te laten uitzoeken of B. van dit huisverbod op de hoogte is. Mocht dit het geval zijn, dan zou zij kunnen overwegen om tegen hem aangifte te doen. Zij zorgen ervoor dat de voordeur wordt vastgeschroefd in het kozijn. S. heeft van de ‘inbraak’ geen aangifte gedaan. Naar het de Commissie voorkomt zou dat ook niet gekund hebben omdat B. als mede-eigenaar gerechtigd was om hun koopwoning te betreden en er op dat moment geen huisverbod liep. Uit detentiegegevens van België blijkt dat B. van 8 tot en met 19 oktober 2010 aldaar was gedetineerd op verdenking van woonstschennis (huisvredebreuk) met geweld/bedreiging/braak, diefstal met braak/inklimming/valse sleutel en verboden wapenbezit. Na zijn vrijlating heeft B. van 22 oktober 2010 tot en met 9 januari 2011 verbleven in een instelling van het Leger des Heils in Brussel, bestemd voor mannelijke personen met verblijfsproblemen, niet zijnde asielzoekers. Tijdens dat verblijf diende B. vier dagen per week te werken in de winkel van het Leger.
I.6
Diefstal uit auto van mevrouw S. in Middelburg
Op 10 november 2010 doet mevrouw S. bij de politie in Middelburg aangifte van diefstal uit haar auto. De achterruit van de auto is ingeslagen en zij mist een grijze verhuisdeken. De aangeefster vermoedt dat de diefstal gepleegd is door haar ex-vriend B. omdat alleen de verhuisdeken (die destijds door B. was gekocht) is verdwenen maar de zonnebril en portemonnee van S. nog in haar auto liggen. S. meldt tevens dat ze is gevlucht voor B. en dat B. wordt verdacht van huiselijk geweld, stalking en brandstichting. De politie maakt op 10 november 2010 een mutatie op, waarin onder meer wordt vermeld dat de hele familie behoorlijk overstuur is en dat ze van mening zijn dat ze hun leven niet zeker zijn, zolang B. niet is gepakt door de politie. Ook wordt gemeld, dat B. bij de brandstichting heeft verklaard dat 45
hij zelfmoord wilde plegen, maar dat men daarbij voorbij ging aan het feit dat hij tijdens de brand mevrouw S. nog zou hebben willen aanvallen. Enkele zaken zouden nog moeten dienen bij de rechtbank. In een mutatie merkt de politie op dat zij er ‘mogelijk nog bemoeienis mee krijgen.’ Op 3 december 2010 maakt de politie een mutatie dat de aangifte nog steeds niet terug is. Eerst op 31 januari 2011 ontvangt de politie de originele aangifte van de diefstal uit de auto ondertekend retour.
I.7 Vernieling van een ruit van de woning van de ouders van mevrouw S. in Middelburg Op 11 november 2010 doet de heer S., de vader van mevrouw S., aangifte van vernieling. Hij zit die dag om 01.19 uur in woonkamer als hij plotseling glas hoort breken. Direct voelt hij ook pijn aan zijn knie. De heer S. ziet een man weglopen en herkent aan zijn lichaamsbouw en zijn loop, dat het B. betreft. B. heeft hem grijnzend recht in zijn gezicht gekeken. De heer S. meldt tevens dat B. op 28 juli 2010 de gezamenlijke koopwoning van zijn dochter en B. te Haarlem in brand heeft gestoken, dat B. brandend uit de woning was gesprongen en geprobeerd had om zijn dochter te grijpen. B. zou niet in staat van beschuldiging zijn gesteld, omdat de politie het zou hebben afgedaan als een zelfmoordpoging. Ook zou in Haarlem aangifte zijn gedaan van brandstichting en mishandeling, maar justitie zou daar niets mee doen. De dochter van de heer S. woont op dat moment sinds een maand of drie bij haar ouders. Ze wordt lastiggevallen door B., zowel per e-mail als per telefoon. Hiervan heeft ze geen melding gedaan bij de politie Zeeland, maar wel bij de politie in Haarlem. In Brussel zou B. ook zijn veroordeeld voor een andere stalkingszaak. De heer S. meldt eveneens dat B. een ex-legionair is en dat die wetenschap hem angst aanjaagt. Hij zegt daarover: “Ik zou er niet van staan te kijken dat er nu een geweerschot valt en dat ik omval. Ik acht hem in staat om grof geweld te gebruiken. We zijn nog niet van hem af.” Op diezelfde dag nog, dus op 11 november 2010, deponeert mevrouw S., in gezelschap van haar moeder, op het politiebureau een stapeltje e-mails afkomstig van B. omdat de politie daarom had verzocht in verband met het maken van een profielschets van B. De agent die haar te woord staat, schrijft in zijn mutatie: ‘Zij kwam melding cq aangifte doen van stalking. Zij overhandigde mij een stapeltje aan mails van haar ex B. Na een kort gesprek begreep ik van S. dat zij het spuugzat was en dat zij en dat zij tot alles in staat was om van B. af te komen. Ik heb de indruk dat zij niet zo zeer onder de indruk was van de stalking, maar meer van het feit, dat haar ouders waren lastiggevallen. Afgesproken is dat S. nog zal worden teruggebeld over de vraag of de melding zal worden omgezet in een aangifte. S.v.p. contact opnemen met S. over jullie bevindingen over het al dan niet doen van aangifte.’ Op 13 november 2010 brengt S. nog aanvullende stukken naar het politiebureau met betrekking tot haar contacten met B. Uit deze stukken blijkt dat 46
B. tussen 8 augustus en 10 november in totaal een dertigtal e-mails naar S. heeft gestuurd, onder meer over het verloop van hun relatie, hoe hij zijn post kan krijgen, hoe hij zijn spullen uit de woning in handen kan krijgen e.d. Bij de stukken zit ook een brief van B. aan S. gedateerd op 9 november 2011: ‘I want just say I regret all I do. I let you this letter and come to give you in yoou’re hand for see you for the last time. Like you say “think” of wat you do ... But I can’t live whit wat I do ... I hurt to much peopel. Was love you but not prove it. I’m so hurting myself and you. Than I’m gone finish wath’s happen this summer. I was must to be dead in this fire. But god dicide other way. Time for my to finish the job. For the peace of every one.’ De wachtcommandant die op 15 november 2010 dienst doet, leest in de mutaties van de week ervoor over de inbraak in een auto en de ingegooide ruit van de woning. Hij krijgt al snel een gevoel van onbehagen en neemt contact op met de officier van dienst. Samen vinden zij dat ze hier iets mee moeten, ook omdat B. antecedenten heeft in Haarlem en in het Vreemdelingenlegioen heeft gediend. In een mutatie van de politie Zeeland van 15 november 2010 staat vermeld dat uit navraag in België was gebleken dat B. tussen 2000 en 2007 voorkwam voor diverse zwaardere feiten. De Belgische politie waarschuwde voor deze man, die in hun ogen gevaarlijk en agressief was. De politie in Zeeland maakt hierop voor de surveillancedienst een aandachtsvestiging voor B., alsmede in BVH een afspraak op persoon (AOP) en later ook een afspraak op locatie (AOL). Diezelfde dag geeft de officier van justitie te Middelburg toestemming voor aanhouding buiten heterdaad van B. ter zake van overtreding van art. 352 Wetboek van Strafrecht (vernieling van een woning) en art. 302 jo. art. 45 Wetboek van Strafrecht (poging zware mishandeling). Na zijn aanhouding kan hij dan ook worden gehoord over de vernieling van de auto. B. wordt door de politie gesignaleerd in BVH, doch alleen voor de regio Zeeland [zie reconstructie 3.10]. De politie gaat op 15 november 2010 langs bij de ouders van mevrouw S. en constateert dat zij erg bang zijn en vermoeden dat B. ergens in de buurt bivakkeert. Een politieagent ziet op 15 november 2010 ook een persoon in Middelburg, die voldoet aan het signalement van B., terwijl S. op 17 november 2010 aan de politie Middelburg meldt, dat zij B. heeft zien lopen in Middelburg in de buurt van de woning van haar ouders. Op 20 januari 2011 gaat S. vergezeld van haar moeder, opnieuw naar het politiebureau in Middelburg. Wederom uiten zij hun angst voor B., mede omdat was gebleken dat B. gegevens van levensverzekeringen van S. had opgevraagd alsmede financiële gegevens over de woning in Haarlem. Ook had hij gevraagd om zijn pinpas. Tevens was S. meermalen zowel op haar mobiele als op de huistelefoon van haar ouders gebeld met een nummer dat vermoedelijk bij B. in gebruik was.
47
Door de behandelend verbalisant in Zeeland wordt voorgesteld om een val op te zetten om B. aan te kunnen houden, mede met het oog op de gevangenisstraf van één jaar die nog openstaat in België [zie reconstructie 3.1]. De val bestaat hierin dat B. gevraagd wordt om op een afgesproken locatie naar S. te komen om de pinpas in ontvangst te nemen. Vervolgens kan B. door de ROG (Regionale Ondersteuningsgroep) van de politie Zeeland worden aangehouden. Dit plan wordt voorgelegd aan de teamchef van de ROG. Laatstgenoemde ziet echter af van het plan, omdat het middel naar zijn mening zwaarder is dan het doel [zie reconstructie 3.11]. Op 21 januari 2011 doet de behandelend verbalisant navraag of het door mevrouw S. opgegeven telefoonnummer een vaste telefoonlijn (in België) betreft. Uit controle door de Belgische autoriteiten blijkt dat het gebruikte nummer geen vaste aansluiting betreft, maar een GSM-nummer. Eind januari 2011 of begin februari 2011 neemt B. voor de laatste keer telefonisch contact op met S. Daarna heeft zij niets meer van hem vernomen. S. zegt in die periode tegen haar ouders: ‘Het is eigenlijk te stil.’ De politie heeft mevrouw S. geadviseerd om – na haar vertrek uit Haarlem – niet bij haar ouders in Middelburg te gaan wonen, om een andere auto aan te schaffen en om voorzichtig om te gaan met sociale media, zoals Hyves, Facebook etc. Deze adviezen zijn niet overgenomen door mevrouw S. Op 16 juni 2011 stuurt de advocate van mevrouw S. een voegingsformulier naar het parket Haarlem met het verzoek de zaken uit Middelburg te voegen bij de zaak in Haarlem. Op dat verzoek is niet gereageerd. Na de dubbele moord zijn de strafzaken uit Haarlem – op verzoek van de officier van justitie te Middelburg – op 5 augustus 2011 overgedragen aan het parket te Middelburg. Uit het onderzoek is gebleken dat B. op 4 maart 2011 is aangehouden in België voor diefstal met geweld of bedreiging met gebruik of vertoon van wapens. De straf die hij hiervoor heeft gekregen in België, zou nog doorlopen tot 3 september 2012. Op 6 juli 2011 is zijn straf onderbroken en is B. in vrijheid gesteld, naar zijn zeggen onder de voorwaarde dat hij een enkelband moest gaan dragen. Deze heeft hij echter nooit ontvangen. Van 6 juli 2011 tot en met 18 juli 2011 verblijft B. opnieuw in een instelling van het Leger des Heils in Brussel. In de nacht van 18 op 19 juli 2011 vindt in Middelburg de tragische gebeurtenis plaats waarbij de vader en moeder van mevrouw S. om het leven worden gebracht.
48
Bijlage II ACHTERGRONDINFORMATIE HUISELIJK GEWELD In de achterliggende jaren is vanuit de overheid een toenemende aandacht ontstaan voor de aanpak van huiselijk geweld. Onder huiselijk geweld wordt verstaan geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. Het terugdringen van huiselijk geweld behoort thans tot de prioriteiten van het kabinet en van de politie. Huiselijk geweld betreft (ernstige) strafbare feiten. Een kenmerk van huiselijk geweld is dat dader en slachtoffer vaak desondanks - en soms noodgedwongen - deel blijven uitmaken van elkaars leefomgeving. Het gevolg hiervan is dat huiselijk geweld vaak een stelselmatig karakter heeft en er een hoog recidive-risico is. Ingeval het geweld zich afspeelt in een relatie tussen partners en de mishandelde partner er (ten slotte) voor kiest de mishandelaar te verlaten, neemt de kans op escalatie van het geweld aanmerkelijk toe hetgeen kan leiden tot doding van de partner of tot zelfdoding (waarbij mogelijk ook eventuele kinderen worden betrokken). Deze aspecten vragen om een specifieke strafrechtelijke aanpak die aansluit bij de integrale ketenaanpak van de betrokken hulpverleningsinstanties. Het Landelijk Programmabureau ‘Huiselijk Geweld en de Politietaak’ ondersteunt de 25 politieregio’s in hun aanpak van Huiselijk Geweld. Volgens de minister van Veiligheid en Justitie wijzen politie- en onderzoeksgegevens uit dat er jaarlijks tussen de 200.000 en 230.000 personen in Nederland slachtoffer worden van huiselijk geweld.23 Het aantal geregistreerde incidenten van huiselijk geweld vertoont de afgelopen jaren een stijgende lijn, van 56.355 gevallen in 2004 tot 63.841 gevallen in 2008.24 Geschat wordt dat het aantal daadwerkelijke incidenten eerder het dubbele is als gevolg van een lage aangiftebereidheid.25 Uit onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie blijkt, dat ruim 70% van het huiselijk geweld is gericht tegen partners en ex-partners.26 Een inventarisatie van het aantal dodelijke slachtoffers ten gevolge van huiselijk geweld in de periode 2009 levert het onderstaande beeld op.27 Huiselijk geweld betreft kortom een verschijnsel waarbij sprake is van ernstige strafbare feiten, gemiddeld circa elke week resulterend in een zaak met dodelijke afloop. Jaar
Dodelijk slachtoffer
Geregistreerd
Vermoedelijk
Totaal
2009
Man Vrouw
14 19
0 0
14 19
23
Brief aan de Tweede Kamer d.d. 13 januari 2011 (Kamerstukken II 2010-2011, 28345, nr. 109). 24 Huiselijk geweld Gemeten 2008, Arnhem 2009. 25 ‘Omvang van huiselijk geweld in Nederland’, Universiteit Utrecht, februari 2009. 26 Daders van huiselijk geweld, Boom Juridische Uitgevers 2010, p. 129. 27 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 25 januari 2011, Tweede Kamer 20102011, 28 345, nr. 110.
49
2010
Kind Totaal Man Vrouw Kind Totaal
12 45 10 20 14 44
1 1 3 6 2 11
13 46 13 26 16 55
De Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld van het College van procureurs-generaal stelt regels omtrent de opsporing en vervolging.28 De Aanwijzing kent als uitgangspunt dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt, indien sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit. Indien een verdachte in verzekering is gesteld, dient de hulpofficier van justitie contact op te nemen met de (piket)officier van justitie teneinde de (verdere) aanpak van de zaak te bespreken. Indien er gronden zijn voor voorlopige hechtenis, dient de verdachte te worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. In geval van recidive wordt de verdachte in beginsel voorgeleid. Als er geen gronden zijn voor voorlopige hechtenis, ziet de officier van justitie erop toe, dat, waar mogelijk, de verdachte wordt heengezonden met een dagvaarding of een oproeping voor een TOM-zitting (Taakstraf Openbaar Ministerie). Indien de veiligheid van slachtoffers of anderszins betrokkenen van of bij huiselijk geweld dusdanig in het gedrang komt, dat voor hun leven, hun fysieke integriteit of voor andere ernstige delicten moet worden gevreesd, kunnen veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Deze veiligheidsmaatregelen worden ingezet in het stelsel bewaken en beveiligen, dat in het zogeheten decentrale domein valt onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie. De regels omtrent beveiligingsmaatregelen zijn gegeven in de Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten.29
28 29
In werking getreden op 1 juni 2010, Stcrt. 2010, nr. 6462 In werking getreden op 1 november 2008, Stcrt. 2008, nr. 209
50
Bijlage III ACHTERGRONDINFORMATIE HUISVERBOD Een belangrijk instrument om huiselijk geweld tegen te gaan, vormt het zogenoemde huisverbod. Dit verbod is sinds 1 januari 2009 mogelijk op grond van de Wet tijdelijk huisverbod. Deze wet geeft de burgemeester de bevoegdheid om bij (dreigend) huiselijk geweld de dader een huisverbod van tien dagen op te leggen met een mogelijke verlenging tot maximaal 28 dagen. Het huisverbod houdt ook een contactverbod in. Overtreding van het huisverbod is strafbaar gesteld in art. 11 Wet tijdelijk huisverbod.30 Bij overtreding van het huisverbod wordt de betrokkene ingevolge de Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld in beginsel voorgeleid aan de rechter-commissaris, mits dat gezien de wettelijk bepalingen (art. 67 en 67a Sv.) mogelijk is.31 Bij overtreding van het huisverbod wordt ter zitting twee weken gevangenisstraf gevorderd. Indien sprake is van recidive of andere omstandigheden ligt een hogere eis (gedacht wordt aan een maand) in de rede, waardoor ruimte wordt gecreëerd voor een voorwaardelijk deel ten behoeve van een reclasseringsbegeleiding. De Wet tijdelijk huisverbod is in 2010 tussentijds geëvalueerd.32 Uit de procesevaluatie, opgemaakt door Regioplan Beleidsonderzoek te Amsterdam (november 2010) blijkt het huisverbod een belangrijk instrument is geworden in de aanpak van huiselijk geweld en dat het instrument steeds vaker wordt toegepast.33 Het aantal opgelegde huisverboden steeg van 2107 in 2009 naar 2844 in 2010. Ook het aantal verlengingen van huisverboden laat een stijgende lijn zien: van 862 in 2009 naar 1280 in 2010. Uit het door Regioplan uitgevoerde dossieronderzoek blijkt dat ongeveer dertig procent van de huisverboden wordt overtreden. De politie maakt echter slechts in elf procent van de huisverboden proces-verbaal van overtreding op omdat de meeste overtredingen door de hulpverlening niet aan de politie worden gemeld dan wel omdat er geen aangifte wordt gedaan. Wanneer dit wel gebeurt of de politie zelf een overtreding constateert en proces-
30
Artikel 11 Wet tijdelijk huisverbod: De uithuisgeplaatste die handelt in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, of artikel 9, eerste lid, gegeven huisverbod wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de vierde categorie. 31 In art. 67 Sv. is bepaald dat ingeval van verdenking van deze overtreding door de rechtercommissaris een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven. Maar dit bevel kan slechts worden gegeven wanneer daartoe ook voldoende grond bestaat, De gronden zijn omschreven in art. 67a Sv. Dit artikel laat voorlopige hechtenis onder meer toe wanneer er sprake is van vluchtgevaar of van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert. Als gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid wordt onder meer genoemd: recidivegevaar voor een strafbaar feit waarop zes jaar gevangenisstraf is gesteld of waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. 32 Brief van 14 februari 2011 van de minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, Kamerstukken II 2010-2011, 28345, nr. 112. 33 Procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod, eindrapport, Amsterdam, november 2010
51
verbaal opmaakt, leidt dit vervolgens slechts sporadisch tot strafvervolging door het OM.34 Een verklaring ligt volgens Regioplan in de aard van de overtreding. In de context van huiselijk geweld en het huisverbod is ook een sms’je een overtreding van het contactverbod. Daar kan immers grote druk op de achterblijver van uitgaan. Vanuit het perspectief van het OM betreft dat echter een relatief licht vergrijp.35
34 35
Procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod, p. 78. Procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod, p. 56.
52
Bijlage IV ACHTERGRONDINFORMATIE STEUNPUNT HUISELIJK GEWELD Met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld is het vermelden waard dat het Steunpunt Huiselijk Geweld in Tilburg door een integrale aanpak van huiselijk geweld de afgelopen jaren goede resultaten heeft geboekt. De aanpak van huiselijk geweld in Midden Brabant onderscheidt zich van andere Steunpunten in Nederland, doordat het Steunpunt is ondergebracht op de locatie waar straf- en zorgketen samenkomen: het Zorg- en Veiligheidshuis Tilburg. Daarmee wordt aangegeven dat de combinatie van repressie en zorg in Midden-Brabant als cruciaal wordt beschouwd. Voor wat betreft huiselijk geweld is de aanpak gericht op het gezamenlijk stoppen, terugdringen en het voorkomen van deze problematiek, onder meer door het realiseren van een samenhangend beleidsaanbod van zorg, veiligheid en preventie. Door de keuze van het SHG om vanaf 2009 deel uit te gaan maken van deze infrastructuur, werd het mogelijk om op dagelijkse basis een Intakeoverleg Huiselijk Geweld te organiseren waarin alle politie-incidenten en aanhoudingen van HG-plegers worden besproken. In totaal gaat het om ongeveer 2000 zaken per jaar. In dit overleg wordt per casus met een tiental partners de strafrechtelijke routing en de hulpverleningsinzet bepaald, waarbij tevens in elke casus wordt vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het vervolg en dus de regie voert. Alle zorg- en justitiepartners hebben zich gecommitteerd aan deze ketenaanpak en huiselijk geweld heeft daardoor prioriteit bij alle deelnemende organisaties. Trefwoorden zijn daarbij coördinatie, casemanagement en outreachende benadering. In de aanpak blijkt van cruciaal belang dat er kort op een incident een directe en gerichte interventie volgt richting de betrokkenen pleger en slachtoffer omdat juist op dat moment meer openheid en motivatie is voor een hulpverleningsaanbod. Wanneer aan de hand van een viertal criteria wordt vastgesteld dat er sprake is van een ernstige casus, wordt het Steunpunt vanwege haar specifieke expertise verantwoordelijk voor de coördinatie en directe inzet bij deze casuïstiek.36 Het SHG beschikt hiervoor over een interventieteam huiselijk geweld met casemanagers die alle betrokkenen (slachtoffer, pleger en eventueel betrokken kinderen) direct benaderen. De inzet van de casemanager is gericht op het organiseren van de primaire veiligheid, het analyseren van de geweldsfactoren en achtergronden, het organiseren van de juiste hulpverlening en het motiveren van de betrokkenen in de richting van deze hulpverlening. De zaken die als minder ernstig worden beschouwd, worden direct doorgezet naar de hulpverleningspartners. Met name de vrouwenopvang en twee algemeen maatschappelijk werk (AMW)-organisaties spelen een sleutelrol in de gespecialiseerde opvang en hulpverlening aan slachtoffers en lichte HG-problematiek.
36
Deze 4 criteria zijn: 1) actuele, ernstige dreiging; 2) recidive; 3) Multi problematiek; en 4) afstemmingsproblematiek tussen ketenpartners.
53
In het hele traject is specifieke aandacht voor plegers. Samen met de verslavingszorg en GGZ zijn er afspraken gemaakt om plegers outreachend te benaderen en te motiveren. Landelijk gezien is deze werkwijze van het SHG uniek en van directe meerwaarde. Het steunpunt is zo niet alleen een “marktplaats” waar verschillende partners gezamenlijk huiselijk geweld bespreken en de inzet verdelen maar door het casemanagement ook een zelfstandige partner bij de uitvoering. De concrete uitwerking van deze aanpak ziet er als volgt uit: - De politie geeft alle relevante info, inclusief die uit andere regio's. De politie beziet of er inverzekeringstelling kan plaatsvinden. Doordat de politie in het Veiligheidshuis alle medewerkers heeft geautoriseerd voor BlueView wordt er geen info gemist; - Het OM bepaalt of er wordt voorgeleid en bekijkt of in geval van recidive een tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling (tul) mogelijk is; - Slachtofferhulp bekijkt of er juridische hulp aan de bedreigde of mishandelde vrouw en eventueel de kinderen nodig is; - Jeugdzorg buigt zich over de kinderen; - de Reclassering bekijkt of er in geval van recidive, maatregelen kunnen worden getroffen; Indien een casus wordt opgeschaald naar Conflict en Crisisbeheersing (CCB) bekijkt de beleidsambtenaar van het OM van het stelsel bewaken en beveiligen of inzet van dit stelsel een optie is en wordt bezien of vrouwen in een beschermde omgeving moeten worden gebracht en of AWARE (noodknop) een mogelijkheid is; Bezien wordt of er bij de verdachte een psychiatrische screening of een persoonlijkheidsonderzoek moet plaatsvinden door het NIFP. Kortom de intake en aanpak is een multidisciplinaire activiteit waarbij het gedeelde kennisfundament borg staat voor een snelle en adequate interventie. Het Steunpunt Huiselijk Geweld in Tilburg kan wat dat betreft dan ook als voorbeeld dienen voor de multidisciplinaire aanpak in Nederland.
54
Bijlage V ACHTERGRONDINFORMATIE SIGNALERING VAN VERDACHTEN De politie kent verschillende systemen voor het signaleren van personen, te weten het Opsporingssysteem (OPS), het SIS (Schengen Informatie Systeem) en de Basis Voorziening Handhaving (BVH). Het Schengen Informatie Systeem (SIS) is sinds 1995 operationeel en is geïntroduceerd als één van de compenserende maatregelen voor het wegvallen van de binnengrenscontroles naar aanleiding van het Akkoord van Schengen. NSIS is het Nederlandse deel van het Schengen Informatie Systeem voor internationaal gesignaleerde personen, voertuigen en voorwerpen en bevat onder meer de gegevens van personen om wier aanhouding ter fine van uitlevering wordt verzocht (art. 95 Schengen Uitvoeringsovereenkomst). De gegevens voor NSIS zijn afkomstig van alle deelnemende landen en worden in Nederland geleverd door de 25 politieregio’s, die op hun beurt ook toegang hebben tot alle gegevens. Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) verzorgt het functioneel beheer van NSIS. Het Opsporingssysteem (OPS) werkt sinds de invoering van SIS in 1995 aanvullend op het NSIS. Het bevat alle Nederlandse signaleringen die niet in het NSIS kunnen worden opgenomen (bijvoorbeeld door het ontbreken van alle voor signalering in SIS benodigde informatie), alsmede de overige buitenlandse signaleringen van de niet bij het SIS aangesloten landen. In OPS kunnen personen om verschillende redenen worden gesignaleerd, bv. ter opsporing, aanhouding en voorgeleiding (OAV), ter opsporing van de verblijfplaats (OVP) of met een aandachtsvestiging (AAND). Opmerkelijk is dat over de criteria voor het invoeren van gegevens in OPS weinig bekend is. De Commissie heeft navraag gedaan naar de landelijke criteria voor het signaleren van een verdachte in OPS. Hieruit is naar voren gekomen, dat er geen geldend en actueel document bekend is, dat zou kunnen dienen als grondslag of richtlijn voor het bepalen wanneer en in welke situatie gegevens in het OPS dienen te worden opgenomen. Het enige document dat is aangetroffen is een gedateerde ‘OPS-basisprocedure’, gericht op de kwaliteitscontrole van OPS-gegevens. Dit betekent dat de politiekorpsen naar eigen inzicht gegevens kunnen laten opnemen in OPS. Het OPS en het NSIS zijn twee aparte, niet-gekoppelde opsporingsregisters. Vóór de invoering van NSIS werden de daarvoor in aanmerking komende signaleringen in OPS ingevoerd. Ná de invoering van NSIS worden alle signaleringen in NSIS ingevoerd, tenzij die niet voor opname in NSIS in aanmerking komen. Opname in beide registers is niet nodig, omdat bij het bevragen van de registers doorgaans gelijktijdig beide registers worden geraadpleegd. Ook BVH biedt de politie de mogelijkheid om een verdachte te signaleren. Dit betreft een zogenaamde aandachtsvestiging. Deze aandachtsvestiging is alleen binnen de regio zichtbaar.
55
In 1997 concludeert de Algemene Rekenkamer dat in Nederland grote verschillen bestaan in de hantering van criteria voor signaleringen.37 Hierdoor komt het voor dat er tussen de 25 politieregio’s grote verschillen bestaan in aantallen signaleringen. Mede uit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid vindt de Rekenkamer dat de verschillen in criteria binnen bepaalde, door justitie aan te geven grenzen, moeten blijven. Daarnaast blijven door het niet oplossen van praktische problemen en onbekendheid met signaleringscriteria, mogelijkheden om het NSIS zinvol in te zetten, dikwijls onbenut. De Rekenkamer beveelt aan de voorlichting over de mogelijkheden van NSIS en het overleg over en de afstemming van de criteria op nationaal niveau te verbeteren en expliciete afspraken te maken. Het College van procureurs-generaal heeft een instructie vastgesteld voor de politie en het OM voor díe signaleringen, waarvoor het OM vanuit zijn taak op het gebied van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde verantwoordelijk kan worden gehouden.38 Deze instructie beoogt een bijdrage te leveren tot meer uniformiteit en een optimaal gebruik van de mogelijkheden van NSIS. De instructie vermeldt dat – gelet op het feit dat de beslissing tot aanhouding buiten heterdaad is voorbehouden aan de officier van justitie – het ook de officier van justitie is, die opdracht dient te geven voor de signalering.
37 Rapport Rekenkamer met betrekking tot het Nationaal Schengen Informatie Systeem, Tweede Kamer 1996-1997, 25 200, nrs. 1-2 38 Momenteel is de ‘Instructie voor het gebruik van het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) en het internationaal signaleren’, in werking getreden op 1 maart 2008, van kracht.
56
Bijlage VI ACHTERGRONDINFORMATIE INFORMATIE-UITWISSELING In de loop der tijd is binnen de politieorganisatie een aantal maatregelen getroffen om te voorkomen dat politieactiviteiten elkaar onbewust doorkruisen. In de visie ‘Politie in ontwikkeling’ is de strategische keuze gemaakt om de informatie-uitwisseling binnen de politie en met de ketenpartners structureel te verbeteren. Als onderdeel hiervan is in de periode 2006-2010 de ICT-strategie ‘wenkend perspectief’ doorgezet. Dit hield een stapsgewijze vernieuwing en verbetering in van de politiële ICT op basis van de bestaande voorzieningen. In 2008 is door de Raad van Korpschefs het Nationale Intelligence Model (NIM) vastgesteld. Het NIM vormt de organisatorische basis voor de verbetering van de informatiehuishouding van de Nederlandse politie. De informatie-uitwisseling heeft een organisatorische kant (structuur, proces en cultuur) en een technische kant (ICT). De organisatorsche kant van informatie-uitwisseling In het kader van de implementatie van het NIM hebben de politiekorpsen elk een Regionale Informatie Organisatie (RIO) opgezet. Er zijn verscheidene inrichtingsvarianten mogelijk. Vaak zijn op districtsniveau en/of wijkniveau informatieknooppunten ingericht. In diverse regio’s is om efficiencyredenen alleen op regionaal niveau een informatieknooppunt ingericht. Het is afhankelijk van de werkwijze en positie van de informatieorganisatie in welke mate medewerkers uit de uniformdienst of de recherche gevraagd en ongevraagd relevante informatie ontvangen. Uit de ervaring blijkt dat de fysieke nabijheid ervoor zorgt dat de politiemedewerker sneller gebruik maakt van de diensten van de informatieorganisatie. Een ander onderscheid is of de informatieorganisatie proactief of reactief functioneert. Vanuit de oorsprong werkt de informatieorganisatie vraaggestuurd: zonder vraag geen antwoord. Een aantal RIO’s heeft zich doorontwikkeld naar een aanbodgestuurde organisatie: ongevraagd relevante informatie leveren. De technische kant van informatie-uitwisseling Binnen de politie Nederland zijn in het kader van de uniformering van de informatievoorziening drie basisvoorzieningen ingevoerd. Dat zijn de Basis Voorziening Handhaving (BVH), de Basisvoorziening Opsporing (BVO) en BlueView/Basisvoorziening Informatie (BVI). BVH en BVO vormen de productieomgeving voor de operationele processen. Hoewel BVH en BVO landelijk systemen zijn, bestaan er om veiligheids- en technische redenen schotten tussen de productieomgevingen van de politiekorpsen. De BVI zorgt voor de ontsluiting van de gegevens uit hun operationele omgeving. De BVH is een registratiesysteem dat politieagenten gebruiken ter ondersteuning van hun handhavingstaken. Met dit systeem kunnen bijvoorbeeld meldingen worden geregistreerd, aangiftes worden verwerkt en incidenten worden afgehandeld. De politie gebruikt BVH voor de eenvoudige zaken, waaronder kleine opsporingsonderzoeken, zoals kleine diefstallen en inbra57
ken. BVO bevat een gegevensbank waarin informatie over opsporingsonderzoeken en specifiek benoemde opsporingsdoelen wordt opgeslagen. BVO wordt gebruikt voor de zwaardere opsporingsonderzoeken, zoals moord of drugshandel. BlueView is een onderdeel van de BVI. Het verzamelt gegevens uit diverse politiesystemen van alle korpsen en maakt het mogelijk deze landelijk verzamelde gegevens op een google-achtige manier te ontsluiten voor gebruikers van de informatieorganisaties. BlueView kent diverse zoekingangen om in gestructureerde gegevens te zoeken, maar biedt ook de mogelijkheid om te zoeken in alle vrije tekst zoals vastgelegd in processen-verbaal, mutaties en andere formulieren. Bijna alle BVH-registraties van alle korpsen zijn ontsloten via BlueView. Bij een BlueView-bevraging wordt bij een hit de onderliggende broninformatie uit de BVH - indien door de gebruiker gewenst - getoond. De informatie uit de opsporingsonderzoeken die in voorbereiding zijn, lopen of afgesloten zijn, is alleen binnen BlueView bevraagbaar als de betreffende teamleider de informatie voor export voor BlueView beschikbaar stelt. Informatie uit de BVH die in een opsporingsonderzoek getrokken is, blijft ook in de BVH aanwezig en daarmee ook in BlueView. Om veiligheidsredenen en technische redenen heeft niet elke medewerker in de basispolitiezorg standaard toegang tot BlueView. De informatieorganisatie van elk korps heeft BlueView–accounts. In totaal zijn ruim 4000 accounts in gebruik.
58
Bijlage VII BEGRIPPENLIJST AMW AOL AOP ASHG BOSZ BPS BVH BVO BVI CCB DIO EHRM EPICC GGD GGPZ HG HKS ICT IGP KLPD LIO NIFP NMI NSIS OM OPS RC RiHG RIO ROG SIS Sr. Stcrt. Sv. TOM tul WODC Wth
Algemeen Maatschappelijk Werk Afspraak op locatie Afspraak op persoon Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Betere Opsporing door Sturing op Zaken Bedrijfsprocessensysteem Basis Voorziening Handhaving Basis Voorziening Opsporing Basis Voorziening Informatie Conflict en Crisis Beheersing Districtelijke Informatie Organisatie Europees Hof voor de Rechten van de Mens Euroregionaal Politie Informatie en Coöperatie Centrum Gemeenschappelijke Gezondheids Dienst Gebiedsgebonden Politiezorg Huiselijk Geweld Herkenningssysteem Informatie- en Communicatietechnologie Informatie Gestuurde Politie Korps Landelijke Politie Diensten Lokale Informatie Organisatie Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie Nationale Intelligence Model Nationaal Schengen Informatie Systeem Openbaar Ministerie Opsporingssysteem rechter-commissaris Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld Regionale Informatie Organisatie Regionale Ondersteuningsgroep Schengen Informatie Systeem Wetboek van Strafrecht Staatscourant Wetboek van Strafvordering Taakstraf Openbaar Ministerie tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie Wet tijdelijk huisverbod
59
Bijlage VIII GERAADPLEEGDE DOCUMENTEN Aanwijzing huiselijk geweld en eergerelateerd geweld (2010A010), in werking getreden op 1 juni 2010, Stcrt. 2010, nr. 6462 Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007), in werking getreden op 1 april 2010, Stcrt. 2010, nr. 4003 J. Boksem, P.A.M. Mevis, P.C. Vegter, A.M. van Woensel: Handboek Strafzaken, Kluwer, Deventer (losbladig) G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, zesde druk, Kluwer, Deventer, 2008 Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 13 januari 2011 inzake de aanpak van huiselijk geweld (Tweede Kamer 2010-2011, 28 345, nr. 109) Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 25 januari 2011 inzake de aanpak van huiselijk geweld (Tweede Kamer 2010-2011, 28 345, nr. 110) Brief van de minister van Veiligheid en Justitie, d.d. 14 februari 2011 inzake drie recente onderzoeken op het gebied van het huisverbod (Tweede kamer 2010-2011, 28 345, nr. 112) Feitenrelaas & tijdlijn politiecontacten politie Zeeland aangaande verdachte B. en betrokkenen in verband met de moord op het echtpaar S., Middelburg, 27 juli 2011 H. Ferwerda: Huiselijk Geweld Gemeten, bureau Beke, Arnhem, 2009 P.G.M. van der Heijden, M.J.L.F. Cruyff en G.H.C. van Gils: Omvang van huiselijk geweld in Nederland, Universiteit Utrecht, faculteit sociale wetenschappen, departement Methoden en Technieken, februari 2009 Huiselijk geweld, Justitiële verkenningen, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, december 2010 Instructie voor het gebruik van het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) en het internationaal signaleren (2008I001), in werking getreden op 1 maart 2008 L.C.M. van der Knaap, F. el Idrissi en S. Bogaerts: Daders van huiselijk geweld, Onderzoek en beleid, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2010 Landelijk programma ‘Huiselijk geweld en de politietaak’, een kwestie van lange adem (2008-2011), Ede, juni 2009
60
A. Minkenhof: De Nederlandse Strafvordering, bewerkt door J.M. Reijntjes, elfde druk, Kluwer, Deventer, 2009 Overzichtsrapportage politie Kennemerland, een feitenrelaas ten aanzien van de politiële bevindingen van de politieregio Kennemerland met betrekking tot verdachte B., Haarlem, 27 juli 2011 A. Schreijenberg, K.B.M. de Vaan, M.C. Vanoni en G.H.J. Homburg: Procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod, eindrapport, Regioplan Beleidsonderzoek, Amsterdam, november 2010 H.C.J. van der Veen en S. Bogaerts: Huiselijk geweld in Nederland, Onderzoek en beleid, Boom Juridische uitgevers, Den Haag, 2010
61