Van der Dussen - juli 2007
2
Van der Dussen - juli 2007
Voorwoord Een aantal jaren geleden ging ik als begeleidster mee met een kamp voor kinderen uit asielzoekerscentra. Dat was mijn eerste kennismaking met de wereld van asielkinderen. Ik raakte onder de indruk van de spanning waaronder asielkinderen vaak leven en de problemen waarmee ze te maken hebben. Enige tijd later sprak ik in het kader van mijn studie met Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers. Opnieuw werd ik geraakt door de moeilijke omstandigheden van asielzoekers en het leed dat ze met zich meedragen. De verhalen van deze jongeren maakten een onuitwisbare indruk op mij. Toen ik vorig jaar in de krant las over de zorgwekkende situatie van kinderen in AZC's en over het gebrek aan hulp voor hen, besloot ik dat ik in mijn afstudeeronderzoek aandacht wilde vragen voor deze groep kinderen. Dat was het begin van een lang proces. Het opzetten en uitvoeren van het onderzoek was intensief en soms behoorlijk lastig, maar dankzij de medewerking van de betrokkenen en de steun van mijn begeleider, familie en vrienden, heb ik het daadwerkelijk kunnen uitvoeren en afronden. Het was voor mij een bijzondere ervaring om kennis te maken met de kinderen en een kijkje te mogen nemen op de scholen bij de AZC’s. Ik heb veel geleerd van deze ontmoetingen. In de eerste plaats wil ik dan ook de kinderen bedanken die hebben meegewerkt aan dit onderzoek. Dank jullie wel voor het beantwoorden van alle vragen, ook al was dat soms best wel moeilijk en verdrietig. Ik hoop met mijn hele hart dat dit onderzoek voor jullie iets op zal leveren. Ik heb grote bewondering voor jullie wilskracht en doorzettingsvermogen. Ook de leerkrachten die hebben meegewerkt wil ik bedanken voor hun inzet, tijd en voor het beantwoorden van mijn vragen. Bedankt voor de hartelijke ontvangst en de informatie die ik van u heb gekregen. Ik heb met respect en bewondering gekeken naar uw inzet voor de kinderen. Stichting LOWAN wil ik bedanken voor het beantwoorden van mijn vragen en voor de hulp bij het vinden van de scholen. Mijn begeleider Hans Jansma wil ik bedanken voor zijn steun en begeleiding. Bedankt voor uw tijd en adviezen. Het vertrouwen dat u had in dit onderzoek en uw enthousiasme over de vorderingen deden mij erg goed. In het bijzonder wil ik mijn vader bedanken. Bedankt dat je in me gelooft, hoe lang
3
Van der Dussen - juli 2007
het allemaal soms ook duurt. Je onvoorwaardelijke steun betekent heel veel voor mij. Bep, Inge, Ariën, Johan en Janneke: bedankt voor jullie betrokkenheid, meedenken en jullie creativiteit in het vinden van manieren om mij te helpen. Jullie zijn geweldig! Netty, jou wil ik hartelijk bedanken voor je bemoedigende woorden en je adviezen. Je hebt mij erg geholpen door met me mee te denken en mee te leven. Herman en Corine, mijn trouwe fans door dik en dun, bedankt voor jullie nooit aflatende steun, betrokkenheid en bemoedigingen. Karin en Sjors, dank jullie wel voor jullie hulp met de laatste loodjes. Tot slot wil ik Mattanja, Marieke, Judith en Lourien bedanken. Op alle mogelijke manieren hebben jullie mij geholpen om dit onderzoek tot een goed einde te brengen, niet in het minst door steeds weer mijn onderzoeksverhalen aan te horen. Dank jullie wel voor jullie vriendschap!
Utrecht, 5 juli 2007
Marjon van der Dussen
4
Van der Dussen - juli 2007
Samenvatting In dit artikel worden de uitkomsten beschreven van een prevalentieonderzoek naar het voorkomen van symptomen van de posttraumatische stressstoornis (PTSS) en symptomen van depressie bij kinderen in asielzoekerscentra (AZC's). Het onderzoek werd uitgevoerd bij 112 kinderen in de leeftijd van 8 tot 13 jaar, die gedurende de periode van het onderzoek in een AZC woonden. De symptomen van PTSS
en
depressie
werden
met
behulp
van
gestandaardiseerde
zelfrapportagevragenlijsten gemeten (Children's PTSD Symptom Scale en Children's Depression Inventory). De resultaten van het onderzoek laten zien dat 80% van de kinderen lijdt aan de symptomen van PTSS en dat tussen de 11 en 32% van de kinderen (afhankelijk van de gehanteerde normen) de symptomen van een depressie vertoont. Er bestaat een significant positief verband tussen de PTSS symptomen en de symptomen van depressie. Ook is er een significant positief verband tussen recente stressvolle gebeurtenissen en depressiescores. Verder blijkt uit het onderzoek dat asielkinderen lijden onder de vaak jarenlange onzekerheid over het wel of niet verkrijgen van een verblijfsvergunning en blijkt het verblijf in een AZC voor veel spanningen te zorgen. Een aanzienlijk deel van de kinderen lijdt nog onder de gebeurtenissen van vroeger. Voor het verminderen van de psychische problemen bij asielkinderen zijn stabielere leefomstandigheden en een snellere afhandeling van de asielaanvragen van groot belang.
5
Van der Dussen - juli 2007
Inhoudsopgave Voorwoord .....................................................................................................................3 Samenvatting.................................................................................................................5 Inhoudsopgave ..............................................................................................................6 Inleiding ........................................................................................................................7 PTSS en depressie .........................................................................................................8 Asielzoekers .................................................................................................................11 Methode .......................................................................................................................15 Procedure ........................................................................................................................... 15 Onderzoeksgroep .............................................................................................................. 16 Child PTSD Symptom Scale (CPSS) ............................................................................... 16 Children’s Depression Inventory (CDI).......................................................................... 17 Data-analyse ...................................................................................................................... 18
Resultaten ....................................................................................................................20 Uitkomsten van de CPSS .................................................................................................. 20 Uitkomsten van de CDI .................................................................................................... 20 Verschillende samenhangen ............................................................................................. 21 Kwalitatieve uitkomsten ................................................................................................... 21 Kwalitatieve gegevens in combinatie CPSS- en CDI-scores.......................................... 24
Conclusies....................................................................................................................25 Discussie ......................................................................................................................27 Implicaties van de conclusies voor theorie en praktijk.................................................. 28
Literatuurlijst ..............................................................................................................29
6
Van der Dussen - juli 2007
Inleiding Asielkinderen blijven verstoken van hulp', zo luidde de kop van een krantenartikel in mei 2006. Dit artikel berichtte over een onderzoek van de orthopedagogen Kalverboer en Zijlstra naar de omstandigheden van kinderen in asielzoekerscentra (AZC's) en de invloed hiervan op hun ontwikkeling 1 . Uit het onderzoek blijkt dat kinderen in AZC's ernstige risico's lopen op psychische schade. Ook blijken de kinderen buiten het zicht van de hulpverlening te vallen, omdat hulpverleners niet op de hoogte zijn van de moeilijke situatie waarin deze kinderen zich bevinden. Dit bericht vormde de aanleiding voor een prevalentieonderzoek naar PTSS en depressie bij kinderen in AZC's. In het eerste deel van dit artikel wordt aandacht besteed aan de theoretische achtergronden van PTSS en depressie (paragraaf 2) en aan de situatie van asielzoekers in Nederland (paragraaf 3). In het tweede deel van het artikel worden respectievelijk de methoden, resultaten en conclusies van het onderzoek besproken (paragraaf 4-6). Tenslotte wordt ingegaan op de beperkingen van het onderzoek en op de implicaties van de uitkomsten voor de theorie en de praktijk (paragraaf 7).
1
Leeuwarder Courant, 17-05-2006
7
Van der Dussen - juli 2007
PTSS en depressie Kinderen uit asielzoekerscentra hebben een achtergrond die vaak gekenmerkt wordt zowel door vroegere trauma's als door recente stressvolle gebeurtenissen. De kinderen vormen daardoor een kwetsbare groep voor de ontwikkeling van psychische problemen. Twee stoornissen die onder volwassen asielzoekers en vluchtelingen vaak voor blijken te komen zijn PTSS en depressie (Bean, Eurelings-Bontekoe, Mooijaart & Spinhoven, 2006; Heptinstall, Sethna & Taylor, 2004; Sack, Clarke & Seeley, 1996; Van Willigen, 2003). Beide stoornissen kunnen ook bij kinderen voorkomen (American Psychiatric Association, 1994). PTSS is een stoornis die kan ontstaan na het meemaken van een traumatische gebeurtenis.
Kenmerken
van
PTSS
zijn:
herbeleving
van
het
trauma,
vermijdingsgedrag en overmatige waakzaamheid. Deze kenmerken kunnen onder andere tot uiting komen in steeds terugkerende gedachten aan het trauma, angstige dromen, gevoelsafstomping, ingeperkt toekomstperspectief en concentratieproblemen (APA, 1994). Niet alle kinderen die een trauma meemaken ontwikkelen PTSS. Verschillende factoren vergroten het risico op het ontstaan van deze stoornis. De mate van blootstelling aan de meegemaakte traumatische gebeurtenis en de reactie van de ouders op de traumatische gebeurtenis blijken een belangrijke rol te spelen bij het ontstaan van PTSS (Foy, Madvig, Pynoos & Camilleri, 1996; Pynoos, Steinberg & Piacentini, 1999). Het kan ook zijn dat een kind symptomen vertoont van PTSS, zonder dat het direct met een traumatische gebeurtenis is geconfronteerd. Dit wordt secundaire traumatisering genoemd. Het kind wordt indirect aan het trauma blootgesteld door de impact ervan op andere gezinsleden, die wel direct met het trauma te maken hebben gehad (Sanders-Woudstra, Verhulst & De Witte, 1996). PTSS blijkt een langdurige en beperkende invloed te hebben op de slachtoffers. Dit komt onder andere doordat lichamelijke reacties op trauma's moeilijk te herstellen veranderingen in de hersenen teweegbrengen (Rutter & Taylor, 2002). Uitkomsten van onderzoeken naar de prevalentie van PTSS zijn erg verschillend. Factoren die bijdragen aan de grote onderlinge verschillen in uitkomsten zijn onder andere de gebruikte meetinstrumenten, de ernst van het trauma, eventuele chroniciteit van het trauma (m.a.w. mogelijke herhaling van het trauma), de nabijheid van het kind
8
Van der Dussen - juli 2007
bij het trauma, de persoonlijke invloed van het trauma op het kind en de tijd die verstreken is sinds het trauma (Salmon & Bryant, 2002). De prevalentie van PTSS onder kinderen van de normale populatie wordt geschat op 6% (Wenar & Kerig, 2000). Uit een meta-analyse van 2697 kinderen die een trauma hadden meegemaakt, bleek er bij 36% van de kinderen sprake te zijn van PTSS.
Bij onderlinge vergelijking tussen de verschillende leeftijdsgroepen bleek het percentage PTSS onder de 6 tot 12-jarigen het hoogst te zijn (Fletcher, 1996, in: Salmon & Bryant, 2002). Uit een meta-analyse van 7000 vluchtelingen uitgevoerd door Fazel, Wheeler en Danish (2005) bleek 7-17% van de vluchtelingkinderen te lijden aan PTSS. PTSS komt zowel in Westerse als in niet-Westerse culturen voor. Hierbij zijn wel wat verschillen in symptomen gevonden, maar de basale kenmerken van PTSS blijken universeel te zijn (Taylor, 2006).
Naast PTSS wordt ook depressie vaak genoemd wanneer het gaat over psychische problemen bij asielzoekers. Depressie wordt gekenmerkt door een sombere stemming (die bij kinderen vaak tot uiting komt in een prikkelbaarheid), gedurende het grootste deel van de dag en dit bijna iedere dag. Een ander belangrijk kenmerk is verlies van plezier of interesse in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het grootste deel van de dag en dit bijna iedere dag. Andere kenmerken zijn: gewichtsverlies of gewichtstoename (bij kinderen het uitblijven van de verwachte gewichtstoename), slapeloosheid
of
juist
heel
veel
slapen,
zenuwachtige
bewegingen
of
bewegingsarmoede, moeheid, verlies van energie, schuldgevoelens of gevoelens van waardeloosheid, verminderd denk- en concentratievermogen en steeds terugkerende gedachten aan de dood (APA,1994). In de basisschoolleeftijd is verslechtering van de leerprestaties één van de meest vooraanstaande symptomen van een depressie (Davis & Siegel, 2000). Een belangrijke risicofactor voor de ontwikkeling van een depressie, is plotseling verlies of scheiding van een dierbare, evenals herhaaldelijke wisselingen van omgeving. Andere risicofactoren zijn: emotionele verwaarlozing, openlijke en langdurige afwijzing en voortdurende spanningen die zorgen voor een voortdurend klimaat van onveiligheid. Tenslotte wordt de kans op depressie ook groter wanneer de ouders depressief zijn. 9
Van der Dussen - juli 2007
De prognose hangt af van de hoeveelheid negatieve levensgebeurtenissen die het kind heeft meegemaakt. Bij een opeenstapeling van ervaringen zal er doorgaans sprake zijn van een veel ernstiger, chronisch verlopende depressie (Sanders-Woudstra et al., 1996). Het percentage van kinderen in de basisschoolleeftijd met een depressie wordt geschat op 2-3% (Wenar & Kerig, 2000). Er zijn geen prevalentiecijfers bekend van depressie onder kinderen van vluchtelingen (Fazel et al., 2005).
Er is sprake van een hoge mate van comorbiditeit tussen PTSS en depressie na trauma's (Famularo, Fenton, Kinscherff & Augustyn, 1996, Pynoos et al.,1999). Dit komt onder andere door overlap tussen de symptomen. De symptomen van gevoelsafstomping en overmatige waakzaamheid komen zowel bij depressie als bij PTSS voor (Taylor, 2006). Depressie en PTSS blijken echter wel degelijk verschillende stoornissen te zijn, met een verschillend verloop en een andere prognose (Blanchard, Buckley, Hickling & Taylor, 1998; Sack et al., 1996). PTSS hangt vooral samen met vroegere trauma's, terwijl depressie vooral in verband staat met recente stressvolle gebeurtenissen, blijkt uit onderzoek van Heptinstall en collega's (2004). Onderzoek van Blair (2000) laat eveneens een sterke samenhang zien tussen actuele stressfactoren en depressie. Dit onderzoek toont echter ook een significant verband aan tussen actuele stressfactoren en PTSS. Dit verband blijkt niet uit het onderzoek van Heptinstall en collega's (2004). Onderzoeksuitkomsten verschillen dus op het punt of actuele stressvolle gebeurtenissen verband houden met PTSS. Duidelijk is echter wel dat deze gebeurtenissen positief samenhangen met
depressie. Eveneens blijkt dat de
onzekerheid over het verkrijgen van een verblijfsvergunning een belangrijke invloed heeft op zowel PTSS als depressie (Heptinstall et al., 2004).
10
Van der Dussen - juli 2007
Asielzoekers De onzekerheid over het verkrijgen van een verblijfsvergunning is kenmerkend voor asielzoekers. Hierin verschillen zij van vluchtelingen. In de praktijk worden de termen asielzoekers en vluchtelingen vaak door elkaar gebruikt. Ze duiden echter niet hetzelfde aan. Mensen die als vluchtelingen worden aangeduid zijn al in het bezit van een status. Asielzoekers zijn mensen die asiel hebben aangevraagd, maar nog geen officiële status als vluchteling hebben gekregen. Het is dus nog niet officieel erkend dat er werkelijk reden was om te vluchten en dat iemand terecht als vluchteling kan worden behandeld. Iemand wordt pas als vluchteling toegelaten op het moment dat er positief over de asielaanvraag is beslist (Dupont, Kaplan, Verbraeck, Braam & Van de Wijngaart, 2004; Kassenberg, Bongaards & Wolfgram, 2004). Hoe het opvangproces van asielzoekers verloopt is te zien in figuur 1. 2
COA
TNV
IND
Aanmeldcentrum
COA
AZC Oriëntatie & Inburgering
Gemeente
AZC Terugkeer
Terugkeer land van herkomst of doormigratie
Figuur 1: Opvangproces asielzoekers (http://www.coa.nl/NED/website/page.asp?menuid=135, februari 2007)
2
Verklaring afkortingen afbeelding 1: TNV: Tijdelijke Noodvoorziening COA: Centraal Orgaan opvang Asielzoekers IND: Immigratie- en Naturalisatiedienst
11
Van der Dussen - juli 2007
Wanneer asielzoekers binnenkomen worden ze ondergebracht in een tijdelijke noodvoorziening (TNV) totdat besloten is of de asielaanvraag in behandeling wordt genomen. Als de asielaanvraag in behandeling wordt genomen, gaan de mensen naar een AZC gericht op oriëntatie en inburgering. Ze blijven hier tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft besloten of ze een tijdelijke of definitieve verblijfsvergunning krijgen (ook wel status genoemd) of dat ze terug moeten keren naar hun eigen land. Als ze een status krijgen mogen ze een andere woonruimte zoeken. Als ze geen status krijgen, dan verhuizen ze naar een AZC gericht op terugkeer (www.coa.nl, februari 2007). Het kan jaren duren voor er een definitieve beslissing valt over de asielaanvraag. In de tussentijd leven de mensen in onzekerheid over hun toekomst. In dit opzicht bevinden asielzoekers zich in een nadelige positie in vergelijking met vluchtelingen en immigranten. Uit onderzoek blijkt dan ook dat asielzoekers meer lijden aan psychische problemen dan vluchtelingen en immigranten (Steel, Silove, Bird, McGorry & Mohan, 1999). Asielzoekers verblijven vaak geruime tijd in AZC's. In deze centra leven mensen van verschillende nationaliteiten, godsdienstige, politieke en culturele overtuigingen naast en met elkaar. Keuken en sanitair worden gemeenschappelijk gebruikt. De grootte van AZC's varieert tussen de 100 en meer dan 1000 bewoners op één terrein. Asielzoekers hebben standaard 5 vierkante meter als leefoppervlak per persoon. (De Jong & Van Ee, 2002). Op 1 december 2006 woonden er in totaal 23.492 mensen in AZC's, waarvan 8.487 kinderen en jongeren in de leeftijd van 0-19 jaar. De groep kinderen tussen de 8 en 12 jaar had (op 1 november 2006) een omvang van 1.584 (www.coa.nl, februari 2007). Naast de trauma's die mensen al hebben meegemaakt in het land van herkomst of tijdens de vlucht, blijkt ook het verblijf in opvangcentra in Nederland een negatieve ervaring te zijn voor asielzoekers (Kalverboer & Zijlstra, 2006; Kassenberg et al., 2004).
Aspecten
die
naast
de
eerder
genoemde
onzekerheid
over
de
verblijfsvergunning, een negatieve invloed hebben op de psychische gezondheid van asielzoekers zijn onder andere het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, het wonen met meerdere mensen op één kamer en het gescheiden zijn van familie (De Jong & Van Ee, 2002). Er is vooral bij volwassenen onderzoek gedaan naar de omstandigheden waarin 12
Van der Dussen - juli 2007
asielzoekers verkeren en de klachten waaraan ze lijden. Dupont en collega's (2004) hebben de gevolgen van het verblijf in AZC's op drugs- en alcoholproblemen onder asielzoekers onderzocht. Het blijkt dat de lange wachttijd, de verveling, onzekerheid en de spanning rondom de verblijfsvergunning leiden tot drugs- en alcoholmisbruik.
Bij veel asielzoekers weegt de post-migratie stress uiteindelijk zo zwaar, dat de vroegere trauma's erdoor verdrongen worden. Normaal gesproken is dit met name in de eerste fase na de vlucht het geval. Vluchtelingen worden dan vooral in beslag genomen door de zorgen omtrent hun huidige situatie, de problemen van het moment en de onzekerheid over de nabije toekomst. Wanneer de situatie stabieler wordt, is er meer ruimte voor verwerking van de vroegere trauma's en kan er zodoende een verschuiving komen in de ervaren problemen. Vaak vindt deze verschuiving echter niet plaats. Na enige jaren blijken de cumulatieve effecten van de spanningen rondom de leefomstandigheden na de migratie zwaarder te wegen dan de eerste traumatisering (Baron, Jensen & De Jong, 2003) Bij volwassenen asielzoekers blijken de spanningen rondom hun leefomstandigheden schadelijk te zijn voor hun gezondheid. Naar de gezondheidsproblematiek van asielen vluchtelingkinderen in Nederland is tot op heden echter geen epidemiologische studie verricht (Van Willigen, 2003). Ook in het buitenland zijn geen specifieke prevalentiecijfers bekend van PTSS en depressie bij asielkinderen (Fazel, Wheeler & Danesh, 2005). Er is wel onderzoek gedaan naar risicofactoren voor de onwikkeling van PTSS en depressie bij vluchtelingkinderen. Deze factoren zijn onder andere: traumagerelateerde stress van de ouders (Foy et al., 1996; Pynoos et al., 1999), verlies van een familielid of vriend (Allwood, Bell-Dolan & Husain, 2002), verblijf in een vluchtelingenkamp (Khamis, 2005), langdurig ontheemd zijn (Ajdukovic, 1998), het zich opnieuw ergens moeten vestigen (Blair, 2000; Sack et al., 1996)en onzekerheid over het wel of niet verkrijgen van een verblijfsvergunning (Heptinstall et al., 2004). Verder blijken de meeste problemen zich voor te doen bij vluchtelingkinderen tussen de 7 en 12 jaar (Kassenberg,et al., 2004). Ook is het effect van een verblijf in een AZC op de ontwikkeling van kinderen onderzocht (Kalverboer & Zijlstra, 2006). Uit het onderzoek blijkt dat het verblijf in een AZC een stagnerend effect heeft op de ontwikkeling van deze kinderen. Een aantal ontwikkelingsvoorwaarden blijken verslechterd te zijn ten opzichte van de 13
Van der Dussen - juli 2007
uitgangssituatie waarin het gezin verkeerde toen het Nederland binnenkwam. Ouders bij wie bij binnenkomst sprake was van persoonlijke problematiek, functioneren vaak slechter dan vijf jaar geleden, kinderen ervaren extra problemen als gevolg van de achteruitgang in opvoedingscondities en het langdurig blootstaan aan onzekerheid en stress. Het is niet verwonderlijk dat de kinderen onder deze omstandigheden extra problemen ervaren. Volgens Herman (1992) is de voornaamste taak voor het herstel na trauma's, het verschaffen van veiligheid. Zonder veiligheid kan er geen begin worden gemaakt met de verwerking van herinneringen en is er geen ruimte om te rouwen. Ook herstel van verbondenheid met andere mensen is van essentieel belang om uit het gevoel van eenzaamheid en isolement te komen, dat vaak het gevolg is van traumatisering. Bij de kinderen in AZC's ontbreken deze voorwaarden, waardoor de kans groot is dat het verwerkingsproces blokkeert, met als gevolg de ontwikkeling van PTSS en depressie. Kinderen die last hebben van psychische problemen hebben in principe allemaal recht op jeugdzorg, ook kinderen in AZC’s en zelfs ‘illegale’ kinderen. In de praktijk blijkt echter dat er weinig gebruik van wordt gemaakt, bijvoorbeeld omdat ouders niet op de hoogte zijn van de beschikbare hulp. Ook rust er bij veel buitenlanders een taboe op het zoeken van psychische hulp. In de jeugdzorg geeft men aan over weinig expertise te beschikken wat de problematiek van asielkinderen betreft. Er blijkt in de hulpverlening behoefte te zijn aan meer kennis van de specifieke problematiek van asielkinderen (Gerritse, 2006). Een onderzoek dat dit bevestigt is het onderzoek van Bean en collega's (2006). Dit onderzoek wijst uit dat er onder alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s) grote behoefte is aan geestelijke gezondheidszorg, maar dat er in 48,7% van de gevallen geen hulp aanwezig is. Samenvattend kan worden gesteld dat kinderen uit AZC’s, vanwege hun verleden en hun huidige situatie, een kwetsbare groep vormen voor de ontwikkeling van psychische stoornissen, met name PTSS en depressie. In hoeverre er daadwerkelijk sprake is van deze stoornissen onder de asielkinderen is echter nog niet duidelijk. Ook over de invloed van het verblijf in een AZC op de ontwikkeling van PTSS en depressie bij kinderen is nagenoeg niets bekend.
14
Van der Dussen - juli 2007
Methode De vraag die in het onderzoek centraal staat luidt als volgt: In welke mate lijden kinderen in AZC's in de leeftijd van 8-13 jaar aan symptomen van PTSS en depressie? Deze vraag wordt met behulp van de volgende deelvragen onderzocht: 1. In welke mate vertonen de onderzochte kinderen symptomen van PTSS? 2. In welke mate vertonen de onderzochte kinderen symptomen van depressie? 3. Is er een samenhang tussen de PTSS-scores en depressiescores? 4. Hoe ervaren de kinderen hun verblijf in het AZC? Procedure Om antwoord te vinden op bovenstaande vragen is contact gezocht met de Landelijke OnderwijsWerkgroep voor Asielzoekers en Nieuwkomers (LOWAN). Via de LOWAN werden gegevens verkregen van de basisscholen in Nederland waar lesgegeven wordt aan kinderen uit AZC's. Vijfenveertig scholen werden benaderd met de vraag om mee te werken aan het onderzoek. Van deze scholen hebben uiteindelijk zeven scholen meegedaan aan het onderzoek, waarvan zes AZC-scholen en één reguliere basisschool. Om verschillende redenen vielen andere scholen af. Sommige scholen waren inmiddels opgeheven of zouden binnenkort worden opgeheven. Andere scholen hadden op dat moment geen kinderen van de doelgroep op school. De scholen gekoppeld aan een oriëntatiecentrum vielen af omdat de kinderen de Nederlandse taal nog niet voldoende beheersten. Verder wilden enkele scholen de kinderen niet belasten met het onderzoek. De meeste benaderde scholen waren echter wel positief over het doel van het onderzoek en gaven aan geïnteresseerd te zijn in de uitkomsten. De scholen die mee wilden doen, werden bezocht, waarbij de vragenlijsten groepsgewijs en onder begeleiding werden afgenomen bij de kinderen, die voor het onderzoek in aanmerking kwamen. Van tevoren werd aan de kinderen uitgelegd wat de bedoeling was. De kinderen reageerden over het algemeen positief en waren bereid mee te werken. Ze kregen twee zelfrapportagevragenlijsten voorgelegd en een aantal aanvullende open vragen.
15
Van der Dussen - juli 2007
Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestaat uit 112 kinderen in de leeftijd van 8 tot 13 jaar oud (gemiddelde(M)=10,3; standaarddeviatie(SD)=1,5), 53,6% jongens en 46,4% meisjes. Alle kinderen zitten in de bovenbouw van de basisschool en wonen in een AZC. De kinderen komen uit 25 verschillende landen, waarbij de landen voormalig Joegoslavië (16,1%), Afghanistan (11,6%) en Armenië (9,8%) het meest vertegenwoordigd zijn. De tijd dat zij in Nederland zijn varieert van 1 tot 12 jaar (M=6,6; SD=2,1), zie figuur 2. 30
25
Frequency
20
15
10
5
Mean =6,68 Std. Dev. =2,12 N =111 0 0
2
4
6
8
10
12
jaren in Nederland
Figuur 2: Verblijfsduur in Nederland
Child PTSD Symptom Scale (CPSS) Om aanwijzingen voor de aanwezigheid van PTSS te meten is gebruik gemaakt van de CPSS (Foa, Johnson, Feeny, & Treadwell, 2001; Nederlandse vertaling door Engelhard, 2005). De CPSS meet PTSS-symptomen bij kinderen en jongeren in de leeftijd van 8 tot 18 jaar. De test bevat twee open vragen, namelijk wat de meest vervelende gebeurtenis is die het kind heeft meegemaakt en hoe lang dat geleden is. Verder bestaat de test uit 17 items over de symptomen van PTSS en zeven items over eventuele beperking van het functioneren door PTSS-symptomen. De antwoorden van de 17 items over de symptomen van PTSS worden gescoord op een 4-punts Likertschaal (0= nooit of slechts één keer; 3= vijf of meer keren per week/ bijna altijd). De symptomenschaal kan worden onderverdeeld in drie subschalen, namelijk de schalen van herbeleving, vermijding en overmatige waakzaamheid. De uitkomsten van de test worden geïnterpreteerd aan de hand van de DSM-IV
16
Van der Dussen - juli 2007
criteria. Volgens de DSM-IV is er sprake van PTSS als er tenminste één symptoom van herbeleving aanwezig is, drie symptomen van vermijding en twee symptomen van overmatige waakzaamheid (APA, 1994). Om de algehele ernst te meten moeten de scores van alle items bij elkaar worden opgeteld. Om de ernst van de verschillende subschalen te meten wordt de som van de scores van een subschaal genomen. De symptomenschaal is aangevuld met zeven vragen, die gaan over beperkingen in het dagelijks functioneren, zoals PTSS-gerelateerde problemen bij het maken van schoolwerk of bij het uitvoeren van klusjes of problemen in relaties met vrienden en familie, etc. Deze vragen worden gescoord met een 1 voor ‘aanwezig’ en een 0 voor ‘afwezig’. De score kan dus variëren van 0 tot 7, waarbij een hogere score een grotere verstoring van het dagelijks functioneren aangeeft (Foa et al., 2001; Foa, Riggs, Dancu & Rothbaum, 1993). Cronbach's Alpha van de gehele symptomenschaal (17 items) is in dit onderzoek .83. Alphawaarden van de subschalen zijn .83 (herbeleving), .55 (vermijding) en .48 (overmatige waakzaamheid). De Cronbach's Alpha van de vragen over de functionele beperking is .80. Vanwege de lage Alphawaarden van de subschalen vermijding en overmatige waakzaamheid, zullen de analyses op het niveau van de gehele symptomenschaal worden uitgevoerd en niet op subschaalniveau. Children’s Depression Inventory (CDI) Om de symptomen van depressie te meten is gebruik gemaakt van de CDI (Kovacs, 1992; Nederlandse vertaling: Timbremont & Braet, 2002). De CDI is een screeningsinstrument voor het meten van de intensiteit van depressie bij 8- tot 17-jarigen. De CDI telt 27 items, die worden gescoord op een 3-puntsschaal als 0 (=afwezigheid van symptoom), 1 (=mild symptoom) of 2 (=duidelijk symptoom). Er worden geen subschalen onderscheiden. Om de ruwe CDI-totaalscore te berekenen, wordt de score van elk item bij elkaar opgeteld. De ruwe score kan dus variëren van 0-54 punten. Er zijn twee manieren om de ruwe score te interpreteren. De ruwe score kan worden omgezet in een percentielscore en vervolgens vergeleken worden met een klinische en een nietklinische populatie. Ook kan gebruik worden gemaakt van cut-off scores. Er zijn twee cut-off scores
17
Van der Dussen - juli 2007
mogelijk, namelijk een ruwe score van 13 en een ruwe score van 19. Voor klinische groepen wordt de lage cut-off score gehanteerd en voor niet-klinische groepen wordt de hoge cut-off score gebruikt. De reden hiervoor is dat er bij klinische groepen een grotere kans is op vals negatieven, dat wil zeggen: kinderen die in werkelijkheid wel binnen de klinische range vallen, maar volgens de CDI niet. In 'normale' groepen wordt de hoge cut-off score gebruikt, omdat daar de kans op vals positieven groter is (d.w.z. kinderen die in werkelijkheid niet depressief zijn, maar wel als zodanig op de CDI scoren) 3 . Cronbach's Alpha van de CDI in dit onderzoek is .83.
Naast deze twee vragenlijsten werd aan de kinderen nog een drietal open vragen gesteld, namelijk hoe de kinderen het verblijf in het AZC ervaren, waarover ze zich de meeste zorgen maken en wat hun grootste wens is. Het doel van deze vragen was meer inzicht te krijgen in de belevingswereld van de kinderen in het AZC. Data-analyse De gegevens van de CPSS en CDI zijn in een databestand van SPSS verwerkt. In de eerste plaats werden de scores van de CPSS en CDI bepaald, waarbij aan de hand van de normen onderzocht werd welk percentage van de kinderen voldeed aan de criteria van PTSS en/of depressie. De symptomenschaal van de CPSS werd vergeleken met de DSM-IV criteria. Op deze manier werd beoordeeld welke kinderen de PTSS-symptomen hadden en welke kinderen niet. 11,6% (N=13) van de kinderen heeft de CPSS niet ingevuld. De belangrijkste reden waarom deze kinderen uitvielen was dat de vragenlijst te moeilijk voor hen was. Sommige kinderen wilden hun meest vervelende gebeurtenis niet opschrijven omdat ze er niets over kwijt wilden of er niet aan terug wilden denken. Daarnaast werden de vragen die betrekking hadden op de beperkingen in het dagelijkse functioneren buiten beschouwing gelaten. De kinderen bleken namelijk 3
Opvallend bij dit screeningsinstrument is de normering. Bij een relatief lage ruwe score blijken de
kinderen toch al potentieel depressief te zijn. Wellicht heeft dit te maken met de manier waarop de vragen worden gesteld. De twee-punt-uitspraken zijn behoorlijk extreem geformuleerd, waardoor deze niet vaak gekozen worden. Nederlandse gegevens over betrouwbaarheid en validiteit van de CDI zijn er niet, voor zover bekend.
18
Van der Dussen - juli 2007
veel moeite te hebben met het invullen van deze vragen, omdat ze de vragen niet goed begrepen. Bovendien is het zeer de vraag of kinderen wel voldoende in staat zijn om hun eigen psychosociale functioneren te beoordelen (Salmon & Bryant, 2002). Van de 112 ingevulde CDI-vragenlijsten zijn er bij de analyses zeven lijsten weggelaten, omdat zij niet-ingevulde items bevatten. Bij de interpretatie van de CDI werden beide cut-off scores gebruikt, omdat enerzijds de onderzoeksgroep nietklinisch is, maar anderzijds wel tot een risicogroep behoort voor het ontwikkelen van een depressie. Ook bestaat de kans op onderrapportage, vanwege culturele verschillen in het omgaan met psychische problemen (Baron et al., 2003). Het is dus van belang om rekening te houden met vals negatieven. Ook werden mogelijke verschillen in scores tussen jongens en meisjes geanalyseerd met behulp van de T-toets voor onafhankelijke samples. Er bleken significante verschillen te bestaan tussen de scores van jongens en meisjes, zowel op de CPSS ((t= -2,6; p<0.05) als op de CDI (t= -2,2; p<0.05). Bij verdere analyses zijn beide groepen daarom apart genomen. Het effect van leeftijd bleek niet significant te zijn. Deze factor is daarom verder buiten beschouwing gelaten. Verder werden de mogelijke samenhangen geanalyseerd tussen de uitkomsten van de CPSS en CDI en de factoren leeftijd, verblijfsduur en verstreken tijd na de beschreven gebeurtenis. De correlaties werden bepaald met behulp van de Pearsons correlatiecoëfficiënt. De open vragen van het onderzoek werden kwalitatief geanalyseerd.
19
Van der Dussen - juli 2007
Resultaten Uitkomsten van de CPSS 80,8% (N= 80) van de kinderen die de lijst hebben ingevuld vertonen de symptomen van PTSS. Deze kinderen geven in de CPSS aan last te hebben van tenminste één symptoom van herbeleving, drie symptomen van vermijding en twee symptomen van overmatige waakzaamheid. Zij voldoen hiermee aan de criteria van de DSM-IV (APA, 1994) voor de PTSS-symptomen. Tabel 1: Aantal kinderen met en zonder PTSS-symptomen
Totaal Geldig
Geen PTSS 19 Wel PTSS
Ontbrekend Totaal
80 13 112
Jongens
Meisjes
13
6
41 6 60
39 7 52
Gemiddeld hebben kinderen last van elf symptomen op een maximum aantal symptomen van zeventien. De kinderen halen gemiddeld een ruwe score van twintig punten op de CPSS. De maximale ruwe score bedraagt 51 punten. Gemiddeld scoren de meisjes 23,1 (sd. 9,7) en de jongens 17,9 (sd. 9,2). Dit verschil is significant (t=-2,6, p<0.05). Uitkomsten van de CDI 32,4% (N= 34) van de kinderen scoort hoger dan de ruwe cut-off score 13 en 11,4% (N=12) scoort hoger dan de ruwe cut-off score 19. Dit betekent dat het percentage potentieel depressieve kinderen tussen de 11,4 en 32,4% ligt, gezien de kans op vals positieve en vals negatieve uitkomsten. Gemiddeld scoren de jongens 9,7 en de meisjes 12,6, met een standaarddeviatie van respectievelijk 5,8 en 8,0 (zie tabel 2). Dit verschil is significant (t=-2,2, p<0.05). Tabel 2: CDI-scores
Jongens Meisjes Totaal
Gemiddelde 9,7 12,6 11
N 60 52 112
Std. Deviatie 5,8 8 7
20
Van der Dussen - juli 2007
Verschillende samenhangen In tabel 3 (zie onder) staan de Pearson correlatiecoefficienten voor de samenhangen tussen de CPSS-scores, CDI-scores en de factoren: jaren in Nederland en tijd sinds de gebeurtenis. Tabel3: Verbanden tussen de verschillende Pearson Correlatiecoefficienten, N=112)
CDI-score
CPSS-score
jaren in Nederland
hoeveel tijd sinds de gebeurtenis
,618(**)
-,004
-,292(**)
-,028
-,191
CPSS-score jaren in Nederland
,024
** Correlatie is significant bij p< 0.01 (2-zijdig). * Correlatie is significant bij p< 0.05 level (2-zijdig).
Er blijkt een positief significant verband te bestaan tussen de scores van de CPSS en de CDI (r=0.62, p<0.01). De tijd verstreken sinds de gebeurtenis, ingevuld bij de CPSS, hangt negatief significant samen met de score op de CDI (r=0.29, p<0.01). Scores op de CPSS vertonen in tegenstelling tot scores op de CDI geen significant verband met de verstreken tijd sinds de gebeurtenis. Uit een nadere analyse blijkt dat 29% van de kinderen zowel de symptomen van PTSS als de symptomen van een depressie heeft, bij een cut-off score van 13. Bij een cut-off score van 19 is dit 11,8%. De kinderen die de symptomen van een depressieve stoornis hebben, vertonen op één kind na, ook allemaal de symptomen van PTSS. De kinderen die de symptomen van PTSS hebben, vertonen echter niet allemaal de symptomen van een depressie. Kwalitatieve uitkomsten Als antwoord op de vraag naar de meest vervelende gebeurtenis noemt twee derde van de kinderen een gebeurtenis in Nederland. 12% van de kinderen heeft het over uitzetting. Eén van hen schrijft: “Toen er een jongen uit het AZC moest. Het was erg. En nu ben ik bang dat dat ook met mij gebeurt.” Een ander schrijft: “Ik at niet, ik dronk niet omdat we een keer weg moesten van het AZC en op straat moesten wonen.” Een andere gebeurtenis in Nederland, die hierna het meest genoemd wordt, is verhuizen (10%). Een kind dat sinds zeven jaar in Nederland woont, schrijft:“ Dat ik
21
Van der Dussen - juli 2007
de hele tijd moet verhuizen naar andere AZC's. Ik ben al in zes AZC's geweest.” Een ander schrijft: “het is nooit leuk om als een postpakketje overal heen te worden gestuurd en ergens wennen en dan weer weg.” Regelmatig noemen kinderen dat ze gepest en genegeerd worden, vanwege het feit dat ze asielzoekers zijn en in een AZC wonen: “Nederlanders willen ons weg hebben; ze vinden ons niet aardig”. Verder worden genoemd: slaapproblemen, het verblijf in het AZC, ruzies, het missen van vrienden door de verhuizingen, de politieke uitspraken van Verdonk (toenmalige minister van vreemdelingenzaken en integratie). De overige problemen die door enkele kinderen genoemd worden, zijn: ziekte van familieleden, dood van een leeftijdsgenootje, geweld, mishandeling, eenzaamheid en het verblijf in een ander AZC. Bij de beschrijvingen van de meest vervelende gebeurtenis, noemen 24 kinderen een gebeurtenis voordat zij in Nederland kwamen (zie tabel 4). Tabel 4: Meest vervelende gebeurtenis
Frequentie Percentage vóór migratie
24
21,4
Na migratie
74
66,1
vergeten
14
12,5
Voorbeelden van deze gebeurtenissen zijn de oorlog, verlies van dierbaren of de vlucht uit hun land:”Vluchten uit mijn land, dat is pas erg en dat mijn familie dood is. Gelukkig heb ik mijn moeder nog.” Een groep van 14 kinderen zegt de gebeurtenis vergeten te zijn of het niet te willen vertellen. Op de vraag hoe kinderen het vinden om in een AZC te wonen, geeft 61% van de kinderen aan het leven in het AZC niet leuk te vinden (zie tabel 5). Tabel 5: Beleving verblijf in AZC
Frequentie Percentage Niet leuk
69
61,5
Leuk
21
19
Leuk en niet leuk 18
16
Niet ingevuld
4
3,5
22
Van der Dussen - juli 2007
De belangrijkste reden die ze hiervoor noemen, is dat ze niet vrij zijn: “Ik vind het niet zo leuk, want heel veel dingen mogen we niet, zoals internet, een auto hebben, een huisdier nemen en nog veel meer.” En: “Je mag weinig doen en het lijkt wel een gevangenis.” Andere veelvoorkomende antwoorden zijn dat de kinderen het erg saai vinden en dat ze als gezin veel te weinig ruimte en privacy hebben: “Heel erg, omdat we één kamer hebben en daar wonen we met z'n zevenen in.” Klachten die verder door de kinderen worden genoemd zijn: veel ruzie en problemen met of tussen andere mensen, geen geld of mogelijkheden om ergens heen te gaan, genegeerd en geplaagd worden door mensen die weten dat je op een AZC woont, geen eigen plekje hebben om zelf te spelen of alleen te kunnen zijn, gescheiden worden van familieleden die in andere AZC's verblijven, langdurige onzekerheid over de verblijfsvergunning, weinig andere Nederlanders ontmoeten, eenzaam voelen, veel overlast van andere mensen hebben, zoals lawaai en viezigheid en niet met anderen kunnen praten vanwege de taal. 16 % van de kinderen vindt dat het verblijf in het AZC zowel voor- als nadelen heeft. 19% geeft aan het best leuk te vinden in het AZC. Het voordeel van het AZC is volgens de kinderen dat er andere kinderen zijn om mee te spelen en dat zij elkaar begrijpen omdat ze in dezelfde situatie zitten: “Ik vind het soms leuk, omdat er veel kinderen zijn die je begrijpen.” 3% van de kinderen heeft deze vraag niet beantwoord. De zorgen, die kinderen het meest bezighouden hebben te maken met de onzekerheid over een verblijfsvergunning (zie tabel 6); 63% van de kinderen laat in hun antwoorden zien hier veel mee bezig te zijn:“Ik maak me veel zorgen of ik wel een status krijg of niet.” Tabel 6: Meeste zorgen (N=112)
Frequentie Percentage Uitzetting/ krijgen van status 71
63,4
Familie
25
22,3
Overig
16
14,3
Ook maken de kinderen zich zorgen over familie (22%), bijvoorbeeld omdat familieleden ziek zijn, het moeilijk hebben of vermist worden. Sommigen zijn bang
23
Van der Dussen - juli 2007
dat de familieleden die ze nog hebben zullen doodgaan of dat ze zelf zullen sterven:“Ik ben bang dat ik met mijn hele zieke moeder en vader en mijn kleine broertje naar mijn gevaarlijke land ga en daar sterf.” Andere zorgen die genoemd worden zijn: de toekomst, prestaties op school en angst om alleen te zijn. De wensen die het meest genoemd worden (in totaal 57%) zijn: een status, een huis en een toekomst in Nederland(zie tabel 7): “Dat alle mensen die asielzoekers zijn een status krijgen en dat er nooit meer oorlog is in andere landen.” .
Tabel 7: Liefste wens (N=112)
Frequentie
Percentage
Status/ huis/ toekomst in Ned.
64
57,1
Overig
34
30,4
Niet ingevuld
14
12,5
Andere genoemde wensen zijn: geluk, gezondheid, familieleden terug zien, rijk worden, een bepaald beroep krijgen en een huisdier (terug)krijgen. 13% van de kinderen heeft hun wens niet verteld, onder andere omdat ze bang waren dat de wens anders niet uit zou komen. Kwalitatieve gegevens in combinatie CPSS- en CDI-scores De gebeurtenis die door de groep kinderen met de hoogste score op de CPSS (M+1SD) het meest wordt genoemd is uitzetting. Door enkele kinderen worden gebeurtenissen in het land van herkomst beschreven. Ook noemt een aantal kinderen het verhuizen en wonen in het AZC. Door de groep kinderen die het hoogst heeft gescoord op de CDI (M+1SD), worden verhuizen en uitzetting het meest genoemd als vervelendste gebeurtenissen. Slechts één kind beschrijft een gebeurtenis in het land van herkomst. De kinderen van beide groepen geven aan zich de meeste zorgen te maken over of ze wel een verblijfsvergunning zullen krijgen. Op één uitzondering na, vinden ze het allemaal niet leuk in het AZC.
24
Van der Dussen - juli 2007
Conclusies Uit het onderzoek blijkt dat 80% van de kinderen de symptomen vertoont van PTSS en dat tussen de 11% en 32% van de kinderen (afhankelijk van de gebruikte cut-off score) de symptomen vertoont van depressie. Verder blijkt uit het onderzoek dat er een significant verband bestaat tussen de mate waarin er symptomen van beide stoornissen zijn. Ook is er een significant verband gevonden tussen de verstreken tijd na de vervelende gebeurtenis en de score op depressieve symptomen. De depressiescore is hoger als het recente stressvolle gebeurtenissen betreft en de score is lager
wanneer het gebeurtenissen van langer geleden betreft. Door de kinderen
worden zowel moeilijke gebeurtenissen vóór de migratie genoemd als moeilijke gebeurtenissen na de migratie. De meeste kinderen (66%) blijken meer last te hebben van recente stressvolle gebeurtenissen dan van vroegere gebeurtenissen. Spanningen bij de kinderen worden met name veroorzaakt door de onzekerheid over de verblijfsvergunning, het wonen in een AZC en het vaak moeten verhuizen. De kinderen hebben moeite met hun verblijf in het AZC vanwege het tekort aan vrijheid, leefruimte en privacy. Er is weinig te doen, ze hebben vaak overlast van anderen, worden geconfronteerd met uitzettingen van andere kinderen en missen vrienden en vriendinnen, die uit het AZC zijn vertrokken. Ook geven de kinderen aan vaak te worden gepest en genegeerd omdat ze asielzoekers zijn. Van de kinderen noemt 21% als meest vervelende gebeurtenis een gebeurtenis vóór de migratie, zoals oorlog, het moeten vluchten en dood van familieleden
De uitkomsten van het onderzoek geven aan dat een grote groep kinderen lijdt aan symptomen van PTSS en symptomen van depressie. De gevonden percentages liggen een stuk hoger dan de geschatte prevalentie van deze stoornissen onder kinderen van de normale populatie en onder kinderen van de vluchtelingenpopulatie (Fazel et al., 2005; Wenar, & Kerig, 2000). De scores op de symptomen van PTSS en depressie hangen significant met elkaar samen, waarbij de symptomen van PTSS meer voor komen dan de symptomen van depressie. Dit komt overeen met andere onderzoeken op dit gebied (Fazel et al., 2005). Ook het significante verband tussen recente stressvolle gebeurtenissen en verhoogde scores op depressie werd in eerdere onderzoeken gevonden (Blair, 2000; Heptinstall et al., 2004; Sack et al., 1996). In deze eerdere onderzoeken onder
25
Van der Dussen - juli 2007
vluchtelingkinderen werd tevens een verband gevonden tussen vroegere traumatische gebeurtenissen en verhoogde scores op PTSS. In dit onderzoek onder asielkinderen werd het verband tussen vroegere gebeurtenissen en verhoogde PTSS-scores echter niet gevonden. De verklaring hiervoor kan zijn dat asielkinderen zodanig lijden onder de actuele omstandigheden dat deze leiden tot verhoogde PTSS scores, waardoor het verschil in PTSS-scores verdwijnt tussen kinderen die in het land van herkomst traumatische gebeurtenissen hebben meegemaakt en kinderen die dat niet hebben. Deze verklaring wordt ondersteund door de uitkomsten van de kwalitatieve analyse, waaruit blijkt dat kinderen met hoge PTSS-scores zich veel zorgen maken over een eventuele uitzetting. De uitkomsten van dit onderzoek wijzen erop dat bij asielkinderen de spanningen van hun huidige situatie samenhangen met hoge PTSS-scores en met hoge depressiescores. De gebeurtenissen uit het verleden lijken onder druk van de huidige omstandigheden naar de achtergrond te verschuiven.
26
Van der Dussen - juli 2007
Discussie Het onderzoek heeft een aantal beperkingen, waar rekening mee gehouden moet worden bij de interpretatie van de uitkomsten. Ten eerste werden de vragenlijsten schriftelijk en groepsgewijs afgenomen. Hierdoor was doorvragen niet mogelijk en bleven sommige vragen onbeantwoord. Een tweede beperking is dat voor het diagnosticeren van PTSS en depressie het niet voldoende is om alleen door middel van een zelfrapportagevragenlijst de symptomen vast te stellen. Aanvullende informatie uit klinische interviews met het kind zelf, met de ouders en met de leerkrachten is nodig (Rutter & Taylor, 2002; Salmon & Bryant, 2002). De derde beperking van het onderzoek is dat een aantal kinderen hun meest vervelende gebeurtenis niet wilde opschrijven. Een kenmerk van PTSS is het niet willen nadenken over de gebeurtenis. De kans bestaat dat juist de kinderen die last hebben van PTSS geen informatie willen geven over hun klachten of over de gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt. Dit zou betekenen dat er sprake is van een onderschatting van de ernst van de door de kinderen genoemde problemen. De vierde beperking van het onderzoek is dat de uitkomsten alleen afkomstig zijn van een groep kinderen die al langere tijd in Nederland verblijft. De vragenlijsten konden namelijk niet afgenomen worden in de oriëntatiecentra, omdat het taalniveau van de kinderen daar niet voldoende was om de vragen te kunnen begrijpen. De gegevens zijn dus alleen afkomstig van kinderen uit terugkeercentra. Dit betekent dat de resultaten niet zonder meer gegeneraliseerd kunnen worden naar alle asielkinderen in Nederland. Een laatste beperking van het onderzoek betreft het testmateriaal. De CPSS bleek een moeilijke vragenlijst te zijn, ook voor de kinderen die de Nederlandse taal goed beheersten. De vraagstelling van de CPSS is vrij ingewikkeld en abstract. Hoewel de test officieel geschikt is voor kinderen vanaf acht jaar, is het de vraag of er bij de vraagstelling voldoende rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsniveau van de kinderen (Salmon & Bryant, 2002). Bovendien manifesteren kenmerken van PTSS zich bij kinderen soms op een andere manier dan bij volwassenen (Hawkins & Radcliffe, 2006). Aangezien de CPSS gebaseerd is op de kenmerken van PTSS bij volwassenen, bestaat de kans dat de stoornis bij kinderen niet altijd wordt onderkend. Ook wordt er in de CPSS onvoldoende rekening wordt gehouden met chronische 27
Van der Dussen - juli 2007
traumatisering. Er wordt uitgegaan van één traumatische gebeurtenis, terwijl er bij de kinderen vaak sprake is van een opéénstapeling van moeilijke gebeurtenissen (Hawkins & Radcliffe, 2006). Bij gebrek aan een ander instrument voor het meten van PTSS-symptomen, is ondanks de beperkingen van de test, toch de CPSS voor dit onderzoek gebruikt.
Implicaties van de conclusies voor theorie en praktijk Asielkinderen lopen een beduidend hoger risico op PTSS en depressie dan kinderen uit de normale populatie. Asielkinderen zijn vaak al beschadigd door hun achtergrond en komen in Nederland opnieuw in een moeilijke en onzekere situatie terecht, die vaak jarenlang voortduurt. Door de opéénstapeling van negatieve gebeurtenissen en het ontbreken van een veilige, stabiele omgeving die nodig is om te kunnen herstellen van traumatische gebeurtenissen uit het verleden, is het risico op PTSS groot. Asielkinderen hebben meer nog dan 'normale' kinderen behoefte aan een veilige, stabiele omgeving, waarin ze opnieuw kunnen wortelen en een gevoel van basisvertrouwen kunnen ontwikkelen. Het is van het grootste belang dat er aan gewerkt wordt om de kinderen zo'n omgeving te bieden. Hiervoor is het nodig dat er sneller besloten wordt over de asielaanvraag, zodat mensen zich ergens kunnen gaan vestigen en niet langer van het ene AZC naar het andere worden gestuurd. Vanuit de hulpverlening moet er meer aandacht komen voor de asielkinderen, die in zo'n grote mate psychische klachten vertonen. Begeleiding bij het omgaan met de voortdurende onzekerheid, het kunnen praten over de frustraties, zorgen en problemen waar ze mee te maken hebben, kan hen extra lucht geven. Het blijft echter symptoombestrijding, zolang er niet voldaan wordt aan de basisvoorwaarden voor het herstelproces, namelijk veiligheid, stabiliteit en verbondenheid. Verder is het van belang de kinderen te blijven volgen, ook als ze een verblijfsvergunning hebben gekregen. Wellicht komen de trauma's van vroeger dan alsnog naar boven, wanneer de onzekerheid omtrent het wel of niet verkrijgen van een status en de spanningen van het AZC niet langer zo'n prominente rol spelen. Tot slot is er behoefte aan een goed meetinstrument voor PTSS waarbij meer rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsniveau van de kinderen en met de mogelijkheid van chronische traumatisering. Ook is het nodig dat de leerkrachten en ouders betrokken worden bij het onderzoek naar psychische klachten onder asielkinderen.
28
Van der Dussen - juli 2007
Literatuurlijst Allwood, M. A., Bell-Dolan, D. & Husain, S. A. (2002). Children's trauma and adjustment reactions to violent and nonviolent war experiences. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 41(4), 450-457. Ajdukovic, M. (1998). Displaced adolescents in Croatia: sources of stress and posttraumatic stress reaction. Adolescence, 33(129), 209-217. APA (American Psychiatric Association). (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington, DC: Author. Baron, N., Jensen, S. B. & Jong de, J.T.V.M. Refugees and internally displaced people. In Green, B. L., Friedman, M. J., De Jong, J. T. V. M., Solomon, S. D., Keane, T. M., Fairbank, Donelan, B. & Frey-Wouters, E.(Eds.) (2003). Trauma interventions in war and peace: prevention, practice, and policy (pp.243-270). New York: Kluwer Academic/ Plenum Publishers. Bean, T., Eurelings-Bontekoe, E., Mooijaart, A. & Spinhoven, P. (2006). Factors associated with mental health service need and utilization among Unaccompanied Refugee Adolescents. Administration and Policy in Mental Health, 33(3) , 342-355. Blair, R. G. (2000). Risk factors associated with PTSD and major depression among Cambodian Refugees in Utah. Health and Social Work, 25(1), 23-30. Blanchard, E. B., Buckley, T. C., Hickling, E.J . & Taylor, A. E. (1998). Posttraumatic stress disorder and comorbid major depression: is the correlation an illusion? Journal of Anxiety Disorders, 12(1), 21-37. Davis, L. & Siegel, L. J. (2000). Posttraumatic stress disorder in children and adolescents: a review and analysis. Clinical Child and Family Psychology Review, 3(3), 135-154. Dupont, H. J. B. H. M., Kaplan, C. D., Verbraeck, H. T., Braam, R. V. & Wijngaart van de, G.F. (2005). Killing time: drug and alcoholproblems among asylum seekers in the Netherlands. International Journal of Drug Policy, 16(1), 27-36. Fazel, M., Wheeler, J. & Danesh, J. (2005). Prevalence of serious mental disorder in 7000 refugees resettled in western countries: a systematic review. Lancet, 365, 1309-1314. Famularo, R., Fenton, T., Kinscherff, R. & Augustyn, M. (1996). Psychiatric comorbidity in childhood post traumatic stress disorder. Child Abuse and
29
Van der Dussen - juli 2007
Neglect, 20(10), 953-961. Foa, E. B., Johnson, K. M. Feeny, N. C. & Treadwell, K. R. H. (2001). The Child PTSD Symptom Scale: A preliminary examination of its Psychometric Properties. Journal of Clinical Child Psychology, 30, 376-384. Foa, E. B., Riggs, D. S., Dancu, C.V. & Rothbaum, B. O. (1993). Reliability and validity of a brief instrument for assessing post-traumatic stress disorder. Journal of Traumatic Stress, 6(4), 459-473. Foy, W. F. Madvig, B. T., Pynoos, R. S. & Camilleri, A. J. (1996). Etiologic factors in the development of posttraumatic stress disorder in children and adolescents. Journal of School Psychology, 34, 133-145. Gerritse, L. (2006). Jeugdzorg voor ‘illegale’ kinderen. Amsterdam: Defence for Children International Nederland. Hawkins, S. S. & Radcliffe, J. (2006). Current measures of PTSD for children and adolescents. Journal of Pediatric Psychology, 31(4), 1-11. Heptinstall, E., Sethna, V. & Taylor, E. (2004). PTSD and depression in refugee children: Associations with pre-migration trauma and post-migration stress. European Child & Adolescent Psychiatry, 13, 373-380. Herman, J. L. (1996). Trauma en herstel: De gevolgen van geweld – van mishandeling thuis tot politiek geweld. Amsterdam: Uitgeverij Wereldbibliotheek. Jong de, D. & Ee van, M. (2002). Onderzoek naar gezondheidsbeïnvloedende factoren ervaren door asielzoekers in een asielzoekerscentrum. Scriptie Sociologie. Universiteit Utrecht. Kalverboer, M. E. & Zijlstra, A. E. (2006). De schade die kinderen oplopen als zij na langdurig verblijf in Nederland gedwongen worden uitgezet. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Khamis, V. (2005). Post-traumatic stress disorder among school age Palestian children. Child Abuse & Neglect, 29, 81-95. Kovacs, M. (1992). Children’s Depression Inventory, CDI. Manual. Toronto (Ontario): Multi-Health Systems, Inc. Pynoos, R. S., Steinberg, A. N. & Piacentini, J. C. (1999). A developmental psychopathology model of childhood traumatic stress and intersection with anxiety disorders. Journal of Biological Psychiatry, 46, 1542-1554. Rutter, M. & Taylor, E. (Eds). (2002). Child and Adolescent Psychiatry. Oxford: 30
Van der Dussen - juli 2007
Blackwell Science Ltd. Sack, W.H., Clarke, G.N. & Seeley, J. (1996). Multiple forms of stress in Cambodian Adolescent Refugees. Child Development, 67, 107-116. Salmon, K. & Bryant, R. A. (2002). Posttraumatic stress disorder in children: the influence of developmental factors. Clinical Psychological Review, 22, 163188. Sanders-Woudstra, J.A.R., Verhulst, F.C. & De Witte (1996). Kinder- en Jeugdpsychiatrie: psychopathologie en behandeling. Assen: Van Gorcum. Steel, Z., Silove, D., Bird, K., McGorry, P. & Mohan, P. (1999). Pathways from war trauma to posttraumatic stress symptoms among Tamil asylum seekers, refugees, and immigrants. Journal of Traumatic Stress, 12, 421-435. Taylor, S. (2006). Clinician's guide to PTSD: a cognitive-behavioral approach. New York: The Guilford Press. Timbremont, B. & Breat, C. (2002) Children’s depression inventory: Handleiding Nederlandse versie. Lisse: Swets Test Publishers. Wenar, C. & Kerig, P. (2000). Developmental Psychopathology: from infancy through adolescence. Singapore: The McGraw-Hill Book Co. Willigen van, L. H. M. (2003). Het kind en het asielbeleid in de praktijk: een inventarisatie van knelpunten ten aanzien van de waarborging van een zo ongestoord mogelijke ontplooiing en ontwikkeling van kinderen die naar Nederland zijn gekomen om asiel te verkrijgen. Den Haag: Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken.
31