VAN DE WAL IN DE SLOOT EN WEER TERUG
Henk Timmermans Geert van Poelgeest
Haags Milieucentrum
Colofon Projectcoördinatie: Geert van Poelgeest Teksten: Henk Timmermans Eindredactie: Bob Molenaar Foto’s: Henk Timmermans, Geert van Poelgeest Opdrachtgever: gemeente Den Haag ISBN: 978-90-74944-06-9. © Haags Milieucentrum, 2008 Een digitale versie is kosteloos beschikbaar op www.haagsmilieucentrum.nl onder ‘Publicaties’
2
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Inhoud Inleiding............................................................................................................................. 4 Oevers in Nederland ............................................................................................................ 4 Twee soorten natuurlijke oevers......................................................................................... 4 Noodzaak voor oeverbescherming ...................................................................................... 6 Problemen voor de natuur ................................................................................................. 6 Beschoeiingen in het stedelijk gebied..................................................................................... 8 Balkbeschoeiing ............................................................................................................... 9 Plaatbeschoeiing .............................................................................................................10 Pallisadebeschoeiing ........................................................................................................11 Betonplaatbeschoeiing .....................................................................................................12 Betonkadebeschoeiing .....................................................................................................13 Metselbeschoeiing ...........................................................................................................14 Basaltbeschoeiing............................................................................................................15 Damwandbeschoeiing ......................................................................................................16 Landbouwplastic beschoeiingen.........................................................................................17 NATUURVRIENDELIJKE ALTERNATIEVEN ...............................................................................18 Takkenbos of balk drijvend voor de beschoeiing ..................................................................18 Trapje............................................................................................................................19 Fauna uitstap plaats (fup) ................................................................................................20 Verlaagde beschoeiing .....................................................................................................20 Voorbeschoeiingen ..........................................................................................................21 Boomstam......................................................................................................................21 Vlechtwerk .....................................................................................................................21 Wiepen ..........................................................................................................................21 Rietoever .......................................................................................................................22
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
3
INLEIDING Oevers zijn in Den Haag veelal hard en hoog. Het zand en veen van de Haagse bodem vragen om een stevige oeveropsluiting om uitzakken van de waterkanten tegen te gaan. En ook in de kleigebieden van de bebouwde polders, zoals Den Haag Zuidwest en Mariahoeve, is het water opgesloten in harde oeverranden. Maar die harde hoge walkanten hebben ook nadelen. Eén van die nadelen is dat de overgang tussen nat en droog voor veel planten- en diersoorten te abrupt is. Er is de laatste tijd steeds meer aandacht voor een goede waterkwaliteit. Harde en hoge walkanten verhinderen de biologische uitwisseling tussen water en land. Ze maken het voor sommige dieren onmogelijk om uit het water te kruipen. Dieren maken in hun natuurlijk gedrag gebruik van het water, maar als ze er niet meer uit kunnen komen, verdrinken ze. Daarmee vormt de walkant een knelpunt tussen het aquatische (het water) en het terrestische (het land)milieu die de ontwikkelingen van de biodiversiteit in de stad belemmert. De bedoeling van deze brochure is om in kaart te brengen hoe het met de Haagse oevers gesteld is. Het accent ligt daarbij op de particuliere oevers (incl. volkstuincomplexen en golfterreinen). We hopen u bewust te kunnen maken van de milieu- en ecologische bezwaren van (zware) beschoeiingen, zodat u – als vervanging aan de orde is – voor een wat vriendelijker vorm kiest. We vragen u niet om te gaan sleutelen aan een bestaande beschoeiing, want dat is duur en levert haast niets op. Als er geen beschoeiing nodig is, kies dan voor een natuurvriendelijke(re) oevervorm. Ons uiteindelijke doel is het contact tussen het water en het land te herstellen en ervoor te zorgen dat planten en dieren zich makkelijker kunnen verplaatsen door de Haagse tuinen en parken.
OEVERS IN NEDERLAND Twee soorten natuurlijke oevers Water is er in twee basisvormen: stromend en niet stromend. Langs de rivieren, en met name in het oosten van het land, worden de oevers voornamelijk uit zand opgebouwd. Naar het westen toe worden de rivieren breder, stromen ze minder sterk en bestaat de oever vaker uit klei. In het westen van ons land ontstaan bodems, en dus ook oevers, vaak door veenvorming.
Natuurlijke oevers zijn er in twee variaties: afslagoevers en aangroeioevers. Als door werking van wind en water(stroming) stukken van de oever afbreken vormt zich een steile afslagoever. Een zandige of leemachtige afslagoever kan enkele meters boven het waterniveau uitsteken, en zo droog zijn dat de ijsvogel en de oeverzwaluw er hun nest in kunnen uitgraven. Ook veen vormt afslagoevers,
4
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
maar die komen nooit ver boven het waterniveau uit: als het waterpeil daalt zakt het veen mee. Afslag van veen vindt vooral plaats door golfslag onder invloed van wind. Daar waar het water rustiger is, wordt sediment afgezet. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de binnenbocht van een rivier of aan de lijzijde van een meer. Dit sediment raakt begroeid en daardoor wordt nog meer sediment gevangen. Op deze wijze vormt zich een vlakke aangroeioever met een geleidelijke overgang tussen land en water. Ook een veenoever kan op rustige plaatsen aangroeien. Dat is dan aangroei in de meest letterlijke zin: planten die na het seizoen afsterven, niet (volledig) verteren, en daardoor een jaarlijks toenemende laag vormen op de bodem en/of het wateroppervlak. Een natuurlijke oever is daarom niet constant van vorm, maar verandert geleidelijk door afslag of aangroei. Ook de begroeiing is aan voortdurende successie onderhevig: open water verandert geleidelijk in moeras, moeras gaat over in ruigte en uiteindelijk slaan bomen en struiken op. Daarmee heeft elke plek een eigen specifieke aanblik en het geheel biedt plaats aan een groot aantal soorten planten en dieren. Langs een oever komen de verschillende biotopen bij elkaar. Aan de ene kant het watermilieu van sloot, watergang of plas, aan de andere kant het landmilieu. Door de geleidelijke overgang is de grens niet exact te bepalen. Dat is bij uitstek het karakter van een complete oever.
Zo’n geleidelijke overgang, of ecologische gradiënt, is altijd bijzonder rijk aan soorten. Langs zo’n oever kan bijvoorbeeld iedere soort wel een plekje vinden waar het precies nat genoeg is. Of waar precies de goede planten groeien. Kortom, waar de omstandigheden voor die soort optimaal zijn: een habitat. En omdat het een oever is langs een waterloop, is dat habitat lijnvormig. Een echte natuurlijke oever kan alleen in en door de natuur ontstaan. In de stad moeten we de omstandigheden aanpassen om natuurlijk aandoende oevers te kunnen ontwikkelen. En “natuurlijke” oevers in de stad zullen altijd nabootsingen zijn van de omstandigheden waaronder zich in de natuur oevers vormen. Daarom wordt deze oevervorm meestal niet aangeduid met “natuurlijk”, maar met de term “natuurvriendelijk”. De meest kenmerkende stedelijke oevers zijn uiteraard kades: versteende steile oevers, die een scherpe scheiding vormen tussen water en land. Maar ook in de stad is het mogelijk die scherpe scheiding te verzachten door geleidelijke of vlakke oevers over een substantiële lengte aan te leggen. Dat kan uiteraard niet overal, want de stad is gemaakt voor mensen en de menselijke activiteiten maken soms een biologisch rijke, natuurlijk aandoende oever onmogelijk. De ruimte kan bijvoorbeeld te beperkt zijn, of het gebruik stelt eisen die niet stroken met een natuurlijke, geleidelijke overgang van land naar water. Ook het beheer kan grenzen stellen aan een complete oever - aan maat en draagkracht bijvoorbeeld.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
5
Noodzaak voor oeverbescherming Afslag is in de stad niet het grote probleem: slechts weinig waterlopen hebben daar regelmatig of permanent te maken met sterke stroming. Ook afslag door golven, opgewekt door wind of scheepvaart, komt maar bij een zeer beperkt aantal watergangen voor. Het probleem zit meer in de materialen waaruit onze oevers van nature bestaan: zand, klei of veen. Zeker als ze nat worden hebben die te weinig draagkracht voor een steile oever. Geringe druk van bovenaf en de oever schuift af. Stedelijke oevers zijn onnatuurlijk steil en worden veelal druk betreden. Dat betekent dat ze gevaar lopen af te schuiven. De oplossing daarvoor is om de oever op te sluiten door middel van een harde, samenhangende wand: een beschoeiing. Die houdt tevens de oever langs de waterkant droog, zodat deze voldoende draagkracht heeft voor (menselijke) activiteiten. Die activiteiten kunnen grootschalige vormen aannemen als de oeverbekleding voldoende stijf en waterdicht is. Dan kan ze nog steiler worden gemaakt, tot 90°, en worden gebruikt voor het afmeren van schepen, het opslaan van goederen en het ondersteunen van infrastructuur. Daarmee is de kade een logische, stedelijke variant van beschoeiing.
Problemen voor de natuur Een beschoeiing zorgt voor een scherpe scheiding tussen de droge grond en het water. Dat betekent dat de natuurlijke waterhuishouding van de oever is verstoord. Overtollig water kan niet of nauwelijks meer wegzakken in de bodem en via het grondwater in het oppervlaktewater terechtkomen. En planten op de beschoeide oever kunnen met hun wortels niet bij de waterloop komen, en hebben hulp van mensen met gieters nodig. Planten vormen, met name langs een vlakke oever, een gradiënt van nat naar droog. Waterplanten vestigen zich op plekken waar het licht tot de bodem doordringt. Naarmate het water minder diep wordt dringt meer licht tot de bodem door, en warmt het zonlicht het water sneller op. Dat betekent dat in de buurt van de oever een zeer specifieke vestigingsplaats voor waterplanten te vinden is. Daarop volgt een zone waarin zich typische oeverplanten vestigen. Eerst oeverplanten die in het water wortelen en erbovenuit steken, daarna soorten die wortelen in de vochtige grond vlakbij het water. Iets meer landinwaarts bevindt zich dan nog een zone van planten die weliswaar overstromingen minder verdragen, maar die de hoge bodemvochtigheid zeer kunnen waarderen. Deze gradiënt begeleidt in natuurlijke situaties de waterloop. Een beschoeiing doorbreekt de natuurlijke geleidelijke overgang van nat naar droog en maakt dat een belangrijk deel van de oeverbegeleidende planten ontbreekt. Ook ontbreekt er een segment in de overgang van nat naar droog. En behalve plantensoorten kunnen ook diersoorten de voor hun soort essentiële omstandigheden langs het water niet meer vinden. Voor veel steden is het water één van de dragers waarlangs soorten de stad vanuit de omgeving kunnen binnenkomen of vanuit de stad die omgeving kunnen opzoeken. Daarmee zijn vele soorten die tot de typische stadsfauna behoren (kikkers en padden, juffers en libellen, sommige vleermuissoorten en uiteraard de watervogels) aan het water gebonden. Dat wil zeggen, in natuurlijke omstandigheden leven ze in of nabij het water. Ook sommige landdieren zijn in zekere mate aan het water gebonden. Hetzij omdat ze een gedeelte van hun leven in het water doorbrengen, hetzij omdat ze in het water voedsel zoeken en op het land nestelen, of juist andersom. Ze moeten regelmatig vanaf het land in het water
6
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
afdalen, en vanuit het water weer op de wal klimmen. Een beschoeiing kan dan een zware barrière betekenen. Landdieren kunnen om verschillende redenen in het water terecht komen. Amfibieën die, na een jaar op het land te hebben overleefd, vol vertrouwen het water induiken om eieren te leggen, komen op de terugweg voor een onneembare barrière van een 5 cm hoge overstekende beschoeiing. En waterdier of niet, ze verdrinken. Jonge dieren die op zoek zijn naar een plek waar ze zich kunnen vestigen, moeten in die zoektocht waterlopen overzwemmen. Aan de overkant gekomen blijkt de oever nergens te beklimmen. Al zwemmend proberen ze langs de oever ergens een beklimbare plek te vinden. Maar zwemmen kost erg veel energie, en zo lang kunnen ze het ook niet volhouden. Ook deze dieren verdrinken. En dan zijn er natuurlijk de ongelukjes: je wilt wat drinken, maar je moet je vanwege de hoge beschoeiing net iets te veel strekken, en daar ga je. Dat overkomt egels nogal eens. Over te water geraakte kinderen hebben we het maar liever niet. Op tal van plaatsen is de beschoeiing belangrijk hoger dan 5 cm, en daar kunnen ze zonder hulp maar moeilijk uit het water komen. Ten slotte belemmert een harde steile oever de opvang van grote hoeveelheden regenwater. Het is een trend om water van verharde oppervlakken niet meer af te voeren naar het riool, maar het schone regenwater af te koppelen naar het oppervlaktewater. Echter, als het oppervlaktewater zit opgesloten tussen harde steile oevers (het zogeheten bak- of U-profiel) stijgt het water snel. Het water kan dan immers alleen maar in de hoogte worden opgevangen. Een rekenvoorbeeld: Steden kennen veel meer oppervlak verharding dan wateroppervlak. Het oppervlaktewater stijgt, als er 20 x zoveel oppervlak verharding (niet alleen bestrating, maar zeker ook daken) wordt afgekoppeld, met 2 cm per gevallen millimeter regenwater! Als de oever vlak is komt er aan de zijkant oppervlak bij en hoeft het waterpeil veel minder te stijgen. Is dat nou echt zo belangrijk? Ja. Want het peil van het oppervlaktewater is direct gekoppeld aan de grondwaterspiegel, en als die meestijgt kunnen er kelders onderlopen. Het profiel dat die stijging voorkomt wordt in de hydrologie een accolade-profiel genoemd. De natuur op de oevers is aan het stijgende water aangepast en zal van deze vorm van wateropvang geen last hebben. Sommige soorten hebben het zelfs nodig. In sloten wordt vaak een tussenvorm toegepast, een V-profiel, maar dat is eigenlijk vlees-noch-vis.
Peilstijging in een U-profiel en een accolade-profiel: de opgevangen hoeveelheid water (donkerblauw) is precies gelijk
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
7
BESCHOEIINGEN IN HET STEDELIJK GEBIED Op de nu volgende pagina’s beschrijven we de verschillende typen beschoeiingen die in Den Haag zijn aan te treffen. De aanduidingen, die we de verschillende typen hebben gegeven, zijn niet per definitie de officiële, zo die al bestaan. Per type oeverbeschoeiing geven we een beoordeling van de milieu-aspecten. Er wordt dan met name gekeken naar energie- en materiaalgebruik bij aanleg en onderhoud, uiteraard aangevuld met gegevens over mogelijke vervuilende stoffen die vanuit de beschoeiing of bij de productie in het milieu terechtkomen. Ook beoordelen we de ecologische aspecten. Daarbij kijken we vooral naar de barrièrewerking van de beschoeiing. Enerzijds naar de blokkade van de gradiënt tussen water en land. Deze gradiënt loopt van diep water – ondiep water – plas-dras – oever – droge grond en geeft ruimte aan de daarbij behorende vegetatie-elementen en habitat voor de verschillende met water verbonden diersoorten. Anderzijds is de beschoeiing een potentieel gevaarlijke barrière voor (kleine) dieren die al dan niet vrijwillig te water zijn geraakt, om uit het water te klimmen en zo verdrinking kunnen ontlopen.
8
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Balkbeschoeiing Beschrijving Dit is min of meer de standaard oevervorm in Den Haag. Hij bestaat uit hardhouten, rotbestendige planken die strak tegen elkaar aan in de bodem zijn geslagen. De planken worden aan de bovenkant bij elkaar gehouden door een dekbalk. De onderkant van de dekbalk ligt standaard een handbreedte (± 10 cm) boven de gemiddelde waterstand, en steekt zo’n 5 cm over.
Milieubeoordeling Het tropisch hardhout waarvan de beschoeiing is gemaakt is in zoverre duurzaam dat het veertig jaar gegarandeerd niet gaat rotten. Of het ook altijd zo duurzaam is gekweekt en/of gekapt is de vraag. Maar zelfs met een FSC keurmerk (duurzaam bosbeheer) zitten er altijd nog vele vervoerskilometers, en dus CO2 uitstoot, in. De balkbeschoeiing is een veelal zwaar uitgevoerde beschoeiing, die na aanleg onderhoudsvrij is, en nauwelijks te beschadigen.
Eco-beoordeling Het ontwerp is dodelijk voor kleine dieren die vanuit het water op de oever willen klimmen. Met name de overstekende dekbalk maakt beklimming zelfs voor goede klimmers onmogelijk. De rotbestendigheid van de houten planken verhindert wortels van oeverplanten om tussen spleten door bij het water te komen, en ook zijn er geen kieren en gaten waarin plantjes zich kunnen vestigen.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
9
Plaatbeschoeiing Beschrijving Deze beschoeiing wordt vooral veel toegepast op volkstuincomplexen en rond sportvelden in Den Haag. Ze maakt “vierkante” oevers mogelijk. De beschoeiing bestaat uit een kunststofplaat, die overeind wordt gehouden door hardhouten, rotbestendige paaltjes. Deze zijn met een tussenruimte van ongeveer 1 m aan de waterzijde diep de bodem ingeslagen. De paaltjes worden aan de bovenkant bij elkaar gehouden door een dekbalk. De onderkant van de dekbalk ligt meestal vrij hoog (> ± 50 cm) boven de gemiddelde waterstand.
Milieubeoordeling Deze soort beschoeiing is (vrijwel) onderhoudsvrij, en dat duidt op een hoge mate van duurzaamheid. Het tropisch hardhout van de paaltjes zal veertig jaar gegarandeerd niet gaan rotten. De duurzaamheid van kweek, kap en transport staat wel ter discussie. De kunststofplaat hoeft niet geschilderd of behandeld te worden. Nadeel van deze soort beschoeiing is wel dat ze vrij kwetsbaar is, omdat de sterkte van de beschoeiing afhankelijk is van de sterkte van de paaltjes: als er één breekt, ontstaat een domino-effect. De kunststofplaat heeft zelf niet voldoende stijfheid om de (hoge) aarden wal achter de beschoeiing op zijn plaats te houden, zodat de kracht van de instortende oever wordt afgeleid naar de twee paaltjes aan weerskanten van de gebroken paal. Deze lopen daardoor een verhoogde kans ook te breken. Bij herstel zijn noch paaltjes, noch kunststofplaat opnieuw te gebruiken.
Eco-beoordeling Het ontwerp lijkt bedoeld om ieder contact tussen water en land onmogelijk te maken: de kunststofwand is niet te beklimmen, en is bovendien door de overstekende dekbalk aan de bovenkant voor klimmers afgesloten. Dat is dodelijk voor kleine dieren die het water zwemmend moeten oversteken. Maar ook padden en eendenkuikens die zich in het water wel thuisvoelen, kunnen, eenmaal in de bak, bij gebrek aan vleugels nooit meer uit het water komen, en zullen verdrinken. De kunststofplaat is niet waterdoorlatend, en de aarden walkant achter de beschoeiing is voor haar watervoorziening geheel afhankelijk van regenwater: boven een plaatbeschoeiing ziet men geen oeverplanten, slechts landplanten. Ook een overmaat van water kan niet naar de sloot worden afgevoerd.
10
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Pallisadebeschoeiing Beschrijving Deze beschoeiing wordt gebruikt als alternatief voor de balkbeschoeiing. Ze ligt gewoonlijk onder aan een talud, waarvan dan alleen de laatste 10 cm “vierkant” is. De beschoeiing bestaat uit één of enkele hardhouten planken (soms multiplex) die in de lengte van de oever worden gelegd, en op z’n plaats gehouden door paaltjes die als pallisaden voor de oever staan. Deze paaltjes worden aan de plank geschroefd, en niet afgedekt met een deklat of –balk.
Milieubeoordeling De pallisadebeschoeiing is geheel gemaakt van hardhout, en de milieubezwaren daarvan zijn bekend. Daar staat tegenover dat de pallisadebeschoeiing veel minder hout vraagt dan bijvoorbeeld de balkbeschoeiing. De pallisadebeschoeiing is veel steviger dan bijvoorbeeld de plaatbeschoeiing. Als één van de paaltjes het begeeft heeft de plank zelf voldoende stijfheid om de druk van de oever achter de beschoeiing te kunnen weerstaan. Bovendien is bij herstel in ieder geval de plank, maar vaak ook de paaltjes herbruikbaar.
Eco-beoordeling Omdat hij geheel uit hout bestaat is de pallisadebeschoeiing voor kleine dieren veel beter te beklimmen dan bijvoorbeeld de plaatbeschoeiing. Ook ontbreekt de dekbalk, zodat klimmende dieren ook daadwerkelijk aan land kunnen gaan. Niet klimmende dieren, zoals kikkers of eendenkuikens, worden door deze beschoeiing echter nog steeds verhinderd aan land te komen. De planken worden veelal niet te strak op elkaar gezet, waardoor er tussen de planken door soms nog contact met het water kan zijn. Dit is echter wel vaak een zwak punt in de beschoeiing, en als ze het begeeft is dat vaak op die punten.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
11
Betonplaatbeschoeiing Beschrijving De betonplaat is een populaire manier voor particulieren om een vierkante oever te maken. Dit soort beschoeiing wordt vooral aangetroffen in (semi)-agrarisch gebied en op volkstuincomplexen. Het betreft dan meestal betonnen schuttingplanken of een serie van grote betontegels, die op de wijze van de pallisadebeschoeiing door in het water staande palen rechtop gehouden worden. De palen zijn soms van hout, maar opmerkelijk vaak ook van gegalvaniseerd ijzer (steigerpijp).
Milieubeoordeling Bij de productie van betonplaten wordt veel CO2 uitgestoten, maar verder is betonplaat redelijk milieu-neutraal. In het beton opgenomen stoffen worden over het algemeen goed vastgehouden en lekken niet of nauwelijks naar water of bodem weg. Verder vraagt betonplaat weinig onderhoud en is het materiaal redelijk ongevoelig voor schade. Daar staat tegenover dat beton erg zwaar is. Een betonnen beschoeiingsdeel dat door zware oeverbelasting uit het lood is gebracht, kan gemakkelijk de steunpalen doen wijken. Houten palen kunnen daarbij breken.
Eco-beoordeling Beton leent zich gemakkelijk als ondergrond voor mossen en korstmossen, en kieren tussen en breuken in de betonplaten bieden muurplanten de mogelijkheid zich te vestigen. Verder is de scheiding tussen land en water redelijk scherp: oeverplanten zijn op een betonbeschoeide oever niet te verwachten. Wat beklimbaarheid betreft houdt de betonplaatbeschoeiing het midden tussen een plaatbeschoeiing en een pallisadebeschoeiing: goede klimmers kunnen er tegenop komen, mogelijk gebruikmakend van aanwezige begroeiing. Minder goede klimmers als kikkers of eendenkuikens hebben hulp nodig. Een aardige variant op de betonplaatbeschoeiing is die waarbij de oever minder vierkant wordt gehouden, waarbij de betonplaat op het talud wordt gelegd: voor muurplanten is deze situatie misschien wat minder ideaal, maar voor klimmende dieren, inclusief kikkers en eendenkuikens, evenredig gunstiger. En dat terwijl daarmee de bescherming tegen afkalving verbetert, omdat de sterkte van de beschoeiing niet meer afhankelijk is van de breukgevoeligheid van de steunpalen.
12
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Betonkadebeschoeiing Beschrijving Ook aannemers willen de betonplaat nog wel eens toepassen voor een scherpe afscheiding tussen tuin en water. Als bouwers of tuinarchitecten een betonnen oever aanleggen, gebruiken ze veelal speciaal daarvoor geproduceerde betonplaten. Deze hebben koppelingsmechanismen, en worden zo diep de bodem ingeslagen dat ze op eigen kracht blijven staan. Veelal worden ze afgedekt door een houten of betonnen steigerdek.
Milieubeoordeling De productie van beton veroorzaakt veel CO2-uitstoot, en ook de verwerking tot platen en het transport veroorzaken een hogere CO2-uitstoot dan bij lichtere materialen het geval is. Daar staat tegenover dat beton veel langer mee kan, dus als men weerstand biedt aan modegrillen kan een betonkade toch gunstiger uitkomen. Verder is beton redelijk milieu-neutraal. In het beton opgenomen stoffen worden over het algemeen goed vastgehouden en lekken niet of nauwelijks naar water of bodem weg. Een betonkade is vrijwel onderhoudsvrij, en omdat de platen zijn gekoppeld en diep ingeheid ook vrijwel ongevoelig voor schade.
Eco-beoordeling Vergeleken met de platen leent een betonkade zich veel minder voor begroeiing: er zitten weinig kieren en breuken in. Ook beklimmen is hoegenaamd onmogelijk, zeker als het bovenliggende steigerdek oversteekt. Daarmee valt de betonkade in de hoogste categorie van ecoonvriendelijkheid. Hoger zelfs dan de gemetselde kadewand, waarop de betonkade een snelle en goedkope(re) variant wordt geacht. Het metselwerk kent immers altijd nog voegen en haarscheurtjes, waarin muurplanten zich kunnen vestigen.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
13
Metselbeschoeiing Beschrijving Veel van de waterlopen die het Hoogheemraadschap van Delfland voor peilregulering benut waren oorspronkelijk voorzien van een gemetselde beschoeiing. De sloot heeft een V-profiel, voor de ideale waterdoorstroming, en de beschoeiing vormt daarvan het onderste deel. De bakstenen worden met de korte kant naar boven onder een hoek van 45 – 60o met het wateroppervlak op de oever gemetseld. Dat ze met de korte kant naar boven liggen betekent dat er relatief veel voegen zijn. Deze zijn in de loop der tijd op veel plaatsen dusdanig verweerd dat de stenen feitelijk los liggen. Hoewel deze beschoeiingen niet meer worden hersteld, en gaandeweg worden vervangen door andere oevervormen, liggen binnen het Haagse gebied nog vele kilometers watergang binnen deze stenen begrenzing.
Milieubeoordeling Terwijl het hoogheemraadschap inmiddels tot het inzicht is gekomen dat andere vormen van beschoeiing beter aansluiten bij een natuurlijke omgeving en/of minder duur in aanleg zijn, denken nog steeds veel particulieren daar anders over. Dit waarschijnlijk omdat de gemetselde beschoeiing erg duurzaam is, en eenmaal aangelegd geen milieubezwaren kent. Daar staat tegenover dat de aanleg wel degelijk milieubelastend is: het metselwerk brengt vreemde stoffen (b.v. kalk) in een kalkarme omgeving, de productie van cement heeft een grote CO2-uitstoot tot gevolg, en de winning van de grondstoffen is zeer landschapsontwrichtend.
Eco-beoordeling Doordat de voegen, zeker in de wat meer verweerde vorm, meestal zeer open zijn hebben planten ruime mogelijkheid erin te wortelen. De overgang tussen oever en water is dan ook meestal niet zo scherp, hoewel voor waterplanten deze oevervorm toch nog net iets te hard is. Voor dieren die uit het water willen klimmen is deze oevervorm uitstekend: niet te steil, en de voegen geven houvast.
14
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Basaltbeschoeiing Beschrijving In de nabijheid van pompen of gemalen, of in wateren die ooit als sluiskolk zijn aangelegd, is de oever veelal beschoeid met basaltblokken. Deze typische zeshoekige blokken zijn van vulkanische oorsprong (de zeshoekige vorm houdt verband met de natuurlijke zeshoekige kristallijne structuur uit het stollingsproces), zeer hard en zeer zwaar. Het stollingsgesteente is zo dicht dat cement er niet op hecht. Door hun gewicht en natuurlijke vorm hebben ze echter geen bindmiddel nodig om toch een hecht onderling verband te vormen.
Milieubeoordeling Stollingsgesteenten zijn voor de Nederlandse situatie uiteraard een gebiedsvreemd element. Omdat basaltblokken altijd van ver moeten komen en buitengewoon zwaar zijn, zorgen winning en vervoer voor méér CO2-uitstoot dan de toepassing van lichtere materialen. Maar dat weegt ruimschoots op tegen de duurzaamheid van het materiaal: het behoeft geen onderhoud, het slijt niet en het beschadigt niet, en het gewicht van deze blokken weerhoudt een eigenaar van een oever er meestal wel van om ze te verwijderen ten gunste van een nieuwe modegril.
Eco-beoordeling Omdat basaltblokken worden gelegd zonder gebruik te maken van cement of ander bindmiddel zijn er tussen de blokken altijd ruime voegen, waarin planten kunnen wortelen. Dat beperkt zich wel tot planten die oppervlakkig wortelen, of die een zeer fijn wortelstelsel hebben: een penwortel komt er niet door, want zelfs door de sterkste wortelsystemen laten basaltblokken zich niet opzij of kapot drukken. Voor aan wal klimmende dieren zijn basaltblokken een relatief eenvoudig te nemen barrière omdat ze voldoende houvast bieden. Alleen de steilte van de oever kan nog een probleem vormen. De ruimte tussen de blokken is vaak zelfs voldoende om als schuil- of nestelruimte te kunnen dienen voor kleine dieren.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
15
Damwandbeschoeiing Beschrijving Kademuur, bestaande uit in elkaar grijpende, diep de bodem ingeslagen stalen elementen. Meestal in combinatie met industriële bebouwing. De kaderand steekt doorgaans enkele meters boven het water uit, en wordt afgewerkt met een liggende plaat van hout, staal of beton.
Milieubeoordeling Staal is een hoogwaardig, en daarmee energie-intensief product. Het staal moet tegen invloeden van het water worden beschermd door middel van milieu-agressieve stoffen. Corrosie kan worden beperkt door het aanbrengen van een coating. Een goed aangebrachte coating kan het corrosieproces 5 à 10 jaar uitstellen, maar niet voorkomen. Onderhoud aan coatings is moeilijk omdat de aantastingszone zich voornamelijk rond de waterlijn bevindt. Daar kan je moeilijk bij, en tijdens het onderhoudswerk moeten er dure maatregelen worden genomen om te voorkomen dat materialen in het water oplossen. Met kathodische bescherming (waarbij de hele damwand permanent onder elektrische spanning wordt gehouden) kan het corrosieproces worden voorkomen. Gelukkig is de damwandconstructie een relatief dure vorm van oeververdediging, en wordt ze daarom zelden voor meer dan 100m oever toegepast.
Eco-beoordeling Een stalen damwand is een absolute en scherpe scheiding tussen land en water. De damwand kent geen scheuren of kieren waarin geworteld kan worden, en zo er al een poging tot beklimmen zou worden ondernomen, dan is de wand te hoog om succesvol aan land te kunnen komen. Bovendien is de wand zo glad dat houvast tot een minimum beperkt wordt, en dan is er altijd nog de afdekkende plaat die verhindert dat dieren over de kaderand komen. Daarmee steekt de damwandconstructie de betonkade naar de kroon als het gaat om eco-onvriendelijkheid. Kleine zwemmers moeten naar omliggende opstapmogelijkheden worden geleid. Een leuke variant in dit opzicht is de horizontale damwand, waarbij de richels evenwijdig aan de waterspiegel liggen. Daarvan kan een kleine zwemmer gebruikmaken om uit het water te klimmen, om vervolgens de opstapmogelijkheid via de richel lopend te bereiken.
16
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Landbouwplastic beschoeiingen Beschrijving Dik landbouwplastic leent zich ook voor een soort beschoeiing. De beschoeiing hier rechts is gemaakt door diep in de bodem geslagen paaltjes met elkaar te verbinden door middel van een strakgetrokken strook landbouwplastic. Door vervolgens het water achter het plastic te dempen met zwarte grond komt het landbouwplastic als een soort palissadebeschoeiing in het water te staan. Het plaatje links geeft een andersoortige toepassing van landbouwplastic voor de oeververdediging aan: hier is het vooral erosiebescherming, zonder “dat lastige onkruid” (wilde oeverbegroeiing) te moeten toestaan. De buurman denkt daar kennelijk anders over, dus wat schiet je ermee op? Het laatste plaatje is eigenlijk geen beschoeiing, maar een luie poging om zonder te hoeven schoffelen te voorkomen dat wilde planten opschieten in een zorgvuldig eentonig aangelegde sierbeplanting.
Milieubeoordeling Landbouwplastic is op zich een relatief inert materiaal, anders zou de regelgeving in de landbouw zeker beperkingen geven voor de toepassing. Bij het verwijderen scheuren echter gemakkelijk kleine stukjes af, die zich, naar blijkt, in de magen van grazende dieren ophopen. Landbouwplastic scheidt niet alleen water en land, maar sluit het land ook af van licht en lucht, wat de bodemstructuur niet ten goede komt. De eerstgenoemde toepassing is, hoewel inventief, toch niet aan te raden: de kwetsbaarheid van een plaatbeschoeiing, en het daarop volgende domino-effect geldt hier in versterkte mate.
Eco-beoordeling De twee ecologische aspecten die we bij de oeverbescherming bekijken - de mogelijkheid voor oeverplanten om zich te vestigen en de mogelijkheid voor kleine zwemmers om uit het water te komen - worden door een met landbouwplastic beklede oever beide negatief beïnvloed. Landbouwplastic laat geen lucht, geen licht en geen water door. Dus het laat al zeker geen wortels door. En het is glad, dus moeilijk te bestijgen, zeker bij een steilere taludhoek. Daarnaast is landbouwplastic, vanwege bovengenoemde eigenschappen, een ramp voor het bodemleven. Dus voor de inrichting van een natuurrijke tuin moet men over landbouwplastic wel drie keer nadenken.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
17
NATUURVRIENDELIJKE ALTERNATIEVEN Een beschoeide oever is dodelijk voor dieren die deze beschoeiing niet kunnen beklimmen. Maar er zijn aanpassingen mogelijk om ze te helpen. Aanpassingen die deels zijn geïnspireerd op oplossingen die de natuur zelf biedt. Steile oevers zijn in de natuur vaak voorzien van een ‘strandje’, zodat het dier onderlangs de oever kan lopen. Steile oevers worden ingetrapt op plekken waar dieren, met name grote grazers, het water in stappen om te drinken of om over te zwemmen. Die plekken worden dan meteen geschikt voor kleine dieren om vanuit het water een steile oever te kunnen betreden. Takken en bomen vallen half in het water, en een zwemmend dier kan die als trapje gebruiken om de oever te betreden. Dat soort uitstapmogelijkheden zijn kunstmatig na te bootsen. Een overzicht hiervan vindt u in deze paragraaf. Hoe ver een dier kan zwemmen is onmogelijk aan te geven. Dat is per soort, zelfs per individu, verschillend. Het gaat ook meestal niet om de afstand, maar veel meer om de bereikbaarheid, de herkenbaarheid van een uitstapmogelijkheid. Waterdieren die hun omgeving goed kennen weten de uitstapmogelijkheden wel te vinden, maar dieren die incidenteel te water gaan, raken in paniek als ze voor een hoge wand komen en niet weten en ook niet kunnen zien of er een uitstapmogelijkheid is. Alleen al daardoor gebruiken ze meer energie dan wanneer ze rustig langs de beschoeiing zouden zwemmen. Maar behalve de energie die het zwemmen kost zijn deze dieren niet toegerust op langdurig warmteverlies ten gevolge van het liggen in het water. Deze dieren zijn gered als ze ergens op kunnen klimmen: landdieren lopen over het algemeen makkelijker dan dat ze zwemmen. Een regel voor de afstand tussen die voorzieningen is dus niet te geven, maar ieder tuin zou minstens één voorziening moeten hebben.
Takkenbos of balk drijvend voor de beschoeiing Dieren die bij zo’n hoge beschoeiing zwemmend aankomen, moeten langs de beschoeiing worden geleid naar een plek waar ze wel aan land kunnen gaan. De (lijnvormige) beschoeiing geeft natuurlijk de richting al wel redelijk aan, maar voor dieren die per ongeluk of slechts voor de oversteek te water zijn geraakt kan de te zwemmen afstand dan te lang worden. Die dieren zijn gered met een voor de beschoeiing drijvende balk, of nog mooier een takkenbos, waar ze op kunnen klimmen om vervolgens lopend de uitklimplek te kunnen bereiken. Zo’n balk of takkenbos kan met een korte ketting of kabel aan de beschoeiing worden bevestigd, zodanig dat hij op het water drijft, en dus meebeweegt met eventuele peilwisselingen. Doordat hij in de lengterichting drijft is er geen strijd met eventuele doorstromingseisen van het waterschap.
18
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Trapje Als de beschoeiing niet te hoog is kan een kikkertrapje uitkomst bieden. De voortplantingstijd brengen kikkers en padden door in het water. Ook hun larven (kikkervisjes) groeien op in het water. Maar als ze pootjes en longen hebben gekregen, willen ze die gebruiken en kruipen de jonge dieren de oever op; dan begint hun leven op het land. Maar, al zijn het nog zo’n goede zwemmers, tegen een gladde, hoge beschoeiing kunnen ze niet opklimmen. Zo verdrinken er onnodig duizenden dieren! Om dat te voorkomen kunt u zelf een eenvoudige oplossing maken: bouw een kikkertrap! Kikkers, padden, salamanders en zelfs kleine egeltjes kunnen ermee het land opkruipen! Omdat de benauwde zwemmer langs de beschoeiing zwemt op zoek naar een uitklimmogelijkheid is het zaak het trapje langs de beschoeiing in het water te zetten. Als het trapje haaks op de beschoeiing staat is het mogelijk dat het dier er onderdoor zwemt zonder het op te merken, en alsnog verdrinkt. Dit is de bouwtekening:
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
19
Fauna uitstap plaats (fup) Bij een lage harde beschoeiing kan vaak een fauna uitstapplaats (fup) worden gemaakt. Zo’n fup bestaat uit een onderbreking in de beschoeiing. Het gat dat zo gemaakt wordt dient zo groot te zijn dat het dier het makkelijk vinden kan, en er ook makkelijk doorheen kan. Om nu te voorkomen dat de oever, door dat gat heen, alsnog afkalft wordt het gat zo’n 30cm naar binnen beschoeid, zodat de oever vastligt. Tussen die twee stukjes beschoeiing ligt een smal stukje vlakke oever, haaks op de beschoeiing, die het dier kan gebruiken om op de oever te komen. Voor een fup hoeft de beschoeiing overigens niet geheel te worden onderbroken. Sommige typen beschoeiing zouden daardoor uit hun verband kunnen geraken. Maar voor het uitstappen van kleine dieren is het voldoende als de beschoeiing plaatselijk op, of net onder, polderpeil wordt afgezet. Daarnaast is het voor de uitstappende fauna wel zaak dat een oever rondom de fup te betreden is: bij een hellingspercentage van boven de 30% is uitstappen weliswaar mogelijk, maar als vervolgens de oever niet kan worden beklommen is het maken van een fup feitelijk verspilde moeite.
Verlaagde beschoeiing In plaats van een gesloten oeververdediging te onderbreken kan de beschoeiing natuurlijk ook in zijn geheel verlaagd worden. Als de beschoeiing wordt verlaagd tot onder het waterpeil, kan erachter een klein stukje plas-dras ontstaan, waarvan vooral watervogels gebruik zullen maken. In dat geval hebben water- en oeverplanten een directe link, en het beheer zal dienovereenkomstig moeten zijn. Soms is het bezwaarlijk om voor zo’n klein stukje oever een eigen beheer in te stellen. Elders is de beschoeiing zodanig gesloten dat oever en water scherp gescheiden zijn, en oever- en waterplanten niet voorkomen. Als er geen grote seizoens-peilverschillen voorkomen is het toch wel mogelijk om de beschoeiing tot vlak boven het waterpeil te laten zakken: dan blijft de scherpe scheiding bestaan, en er kan tot op de rand gemaaid worden, zonder dat dit verdrinkingsslachtoffers kost.
20
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Voorbeschoeiingen Ook de beschoeiing zelf kan vriendelijker worden gemaakt. Als de oever vlak wordt gehouden (d.w.z. een hellingshoek van 1:7 of meer) wordt het gevaar voor afschuiven nihil. Daar staat tegenover dat de oever over een grotere breedte drassig is, en onder invloed komt te staan van golfslag. Hierdoor kan een oever alsnog afkalven. Om dit te voorkomen is een voorbeschoeiing, die water, oeverplanten en dieren doorlaat maar golfslag tegenhoudt, een uitstekende oplossing. Een voorbeschoeiing wordt aangelegd door een klein stukje voor de te beschermen oever - vaak op de rand waar de bodem steiler wordt om voldoende diepte voor bootjes en/of waterafvoer te krijgen - paaltjes in de bodem te slaan in een zigzag-patroon. Tussen de verspringende paaltjes is er ruimte om oeverbeschermend materiaal vast te leggen. Afhankelijk van de omstandigheden zijn er verschillende varianten.
Boomstam Daar waar regelmatig relatief sterke stroming wordt opgewekt, in de nabijheid van een gemaal bijvoorbeeld, of waar regelmatig golfslag is, bijvoorbeeld ten gevolge van scheepvaart, is een zware voorbeschoeiing op z’n plaats, zoals die hiernaast gemaakt van boomstammen. Tussen de stammen hebben kleine dieren altijd voldoende ruimte om door de beschoeiing te kunnen kruipen, en anders is een boomstam wel heel gemakkelijk te beklimmen.
Vlechtwerk Bij minder zware omstandigheden is de toegankelijkheid voor kleine dieren te vergroten door dunnere wilgentenen tussen de paaltjes te vlechten. In dat geval komen de paaltjes meer in een lijn te staan, en worden de wilgentenen er dusdanig tussengelegd dat de buigspanning ze op hun plaats houdt. Tussen de wilgentenen door is allerlei ruimte om de vlakke vooroever vanuit de sloot te kunnen bereiken. Als je wilgentenen toepast moet je er wel rekening mee houden dat ze kunnen gaan stekken, zodat er een wilgenbosje op je voorbeschoeiing ontstaat.
Wiepen Een tussenvorm van voorbeschoeiing is die van de wiepen. Hierbij zijn de paaltjes (net als bij een boomstam voorbeschoeiing) zigzag geplaatst, maar er worden samengebonden takkenbossen tussen geplaatst: de zogeheten wiepen, meestal wilgentenen. Vergeleken met vlechtwerk zijn wiepen sterker, maar een nadeel is dat de beschoeiing voor zwemmende dieren minder makkelijk te passeren is. Een wiep laat minder gaatjes vallen. Het bezoek en gebruik van de vooroever zal zich daarom noodgedwongen beperken tot overklimmers. De wiep zelf is een uitstekende groeiplaats voor verschillende oeverplanten.
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
21
Rietoever De meest natuurlijke en meest effectieve manier om een oever te vrijwaren van afslag ten gevolge van stroming, golfslag of vertrapping blijft toch de rietkraag. Riet heeft de eigenschap dat het zwevende deeltjes vastlegt. Daarnaast is riet zo flexibel dat het in staat is golven te dempen voordat die de drasoever bereiken. Voor kruipende en zwemmende dieren is riet een natuurlijk habitat, waar ze kunnen wegvluchten voor predatoren, en waarin ze zich kunnen verschuilen voor gevaar dat van de oever op hen afkomt. Daarnaast gebruiken vlinders en libellen de rietstengels om op te kunnen ontpoppen (‘uitsluipen’ heet dat voor libellen) en zijn er talloze vogels die specifiek in de rietkraag nestelen. En dan heeft riet natuurlijk ook nog een zuiverende werking op het water zelf. De rietstengel is hol en bevat lucht met een hoog zuurstofgehalte. Via de stengel wordt zuurstof naar de wortels gebracht. De zuurstof lekt in de wortels naar buiten, en vormt een rhizosfeer, waarin de bodem zuurstof bevat. Hierin kunnen bacteriën nitraten en fosfaten afbreken, een proces dat zuurstof nodig heeft. In de rhizosfeer wordt ammonia (NH4+) omgezet in nitriet (NO2-) en vervolgens in nitraat (NO3-). Vervolgens wordt nitraat buiten de rhizosfeer door anaerobe bacteriën omgezet in vrije stikstof (N2) dat naar de lucht ontsnapt. Fosfaten worden door de wortels opgenomen, en gebruikt in de groei van de plant en vastgelegd in de bodem, met name als die ijzeroxide bevat. Kortom, als er ruimte is voor een rietkraag, en de bereidheid bestaat om het riet in toom te houden (het moet eens in de twee à drie jaar gemaaid worden), dan is de aanleg van een rietkraag verre te verkiezen boven welke oeverbescherming dan ook!
22
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
Van de wal in de sloot en weer terug, Haags Milieucentrum, 2008
23