Uitvoeringsnota omgevingsrecht Langedijk 2014 - 2018 Verantwoording van de uitvoering van taken op het terrein van vergunningverlening toezicht en handhaving in het omgevingsrecht
Vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk op 19 november 2014 Bekendgemaakt op 25 november 2014
Inhoud Hoofdstuk 1 Doel en opzet van de uitvoeringsnota 1.1 Inleiding 1.2 Wat valt er onder de Wabo? 1.3 Opbouw van deze nota
4 4 4 5
Hoofdstuk 2 Algemene werk- en procedure-afspraken 2.1 Inleiding 2.2 Aanvraag en ontvankelijkheidstoets 2.3 Beoordeling onlosmakelijkheid 2.4 Aanvraag buiten behandeling 2.5 Extern advies 2.6 De verklaring van geen bedenkingen (v.v.g.b.) 2.7 Vooroverleg 2.8 Omgevingsvergunningen van rechtswege
6 6 6 7 8 9 10 10 11
Hoofdstuk 3 Toetsing regelgeving Wabo, onderdeel bouw 3.1 Inleiding 3.2 Toets aan het Bouwbesluit 3.3 Toets aan de bouwverordening 3.4 Toets aan het bestemmingsplan 3.5 Welstandstoets 3.6 Bijzondere bouwwerken 3.7 Voorwaarden bij de omgevingsvergunning bouw
13 13 13 15 16 17 17 18
Hoofdstuk 4 Omgevingsvergunning afwijkend gebruik 4.1 Inleiding 4.2 Vergunning met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid 4.3 Vergunning voor tijdelijke afwijking 4.4 Vergunning ex artikel 4 van bijlage II Bor 4.5 Vergunning met uitgebreide procedure
19 19 20 22 22 23
Hoofdstuk 5 Overige omgevingsvergunningen 5.1 Inleiding 5.2 Omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerken zijnde 5.3 Vergunning en melding brandveilig gebruik 5.4 Milieutaken 5.5 Sloopmelding 5.6 Monumenten 5.7 Het maken van een uitweg 5.8 Kap 5.9 Reclame 5.10 Bijzondere aandachtsgebieden 5.11 Bibob
24 24 25 26 27 28 28 28 29 30 32
Hoofdstuk 6 Organisatie van het toezicht 6.1 Inleiding 6.2 Visie op integraal toezicht 6.3 Beheer van het grondgebied 6.4 Voorbereidingsfase 6.5 Realisatiefase 6.6 Gebruiksfase 6.7 Sloop en sanering 6.8 Thematisch toezicht
33 33 33 35 42 42 46 50 52
2
6.9
Randvoorwaarden en bijzonderheden
53
Hoofdstuk 7 Handhaving 7.1 Inleiding 7.2 Handhaving, wat en hoe? 7.3 De last onder bestuursdwang 7.4 De last onder dwangsom 7.5 Strafrechtelijk optreden 7.6 Handhavingsverzoeken 7.7 Prioriteitenstelling 7.8 Gedogen 7.9 De eigen organisatie 7.10 Afronding van dossiers
56 56 56 58 62 66 68 69 70 71 71
Hoofdstuk 8 Planning, evaluatie en verantwoording 8.1 Inleiding 8.2 Planning en verantwoording onder de Wabo 8.3 Planning- en controlcyclus 8.4 Slotopmerking
72 72 72 74 75
Hoofdstuk 9
76
Bijlage 1
Hardheidsclausule Matrix toetsing Bouwbesluit
77
3
Hoofdstuk 1 1.1
Doel en opzet van de uitvoeringsnota
Inleiding
Het college van burgemeester en wethouders van Langedijk heeft een visiedocument vastgesteld waarin voor de periode 2014 – 2018 uitgangspunten en ambities zijn vastgelegd voor vergunningverlening, toezicht en handhaving op het terrein van het omgevingsrecht. Deze uitvoeringsnota heeft tot doel de doorwerking naar de uitvoering te inventariseren en vast te leggen. De nota bevat een aantal verschillende elementen: 1. Benoemen en vastleggen van werkwijzen die recht doen aan de ambities die de gemeente heeft geformuleerd. 2. Definiëren van de taken en het verantwoorden van de intensiteit waarmee deze taken zullen worden uitgevoerd. Daarmee wordt de basis gelegd voor de programmering van het werk. 3. Vastleggen van beleidsregels om te komen tot een effectieve en efficiënte taakuitvoering in overeenstemming met bestuurlijke ambities. Het is belangrijk te benadrukken dat deze nota geen nieuwe regels bevat, maar uitleg geeft hoe Langedijk de regels toepast. Daarbij ligt de nadruk op een klantgerichte, efficiente en zorgvuldige uitvoering. De nota is in overleg met de medewerkers van de verschillende vakgebieden opgesteld. Zij kennen de inhoud en onderschrijven de uitgangspunten. Deze nota is een actualisatie van de uitvoeringsnota die is gemaakt in de voorbereiding op het in werking treden van de Wabo in 2010. Die nota is in zijn geheel kritisch doorgenomen en aangepast aan veranderde inzichten en ambities, wijzigingen in wet- en regelgeving en de doorwerking van jurisprudentie. Bovendien is de tekst waar mogelijk ingekort. Begrippen die in 2010 nog uitleg vroegen zijn nu zo gangbaar geworden dat die uitleg overbodig is.
1.2
Wat valt er onder de Wabo?
Alle activiteiten die zijn vastgelegd in de artikelen 2.1 en 2.2 vallen onder de reikwijdte van de omgevingsvergunning. Concreet zijn dat in Langedijk onder meer de volgende vergunningstelsels: Bouw; Uitvoering van werken geen bouwwerken zijnde (aanleg); Afwijking van het bestemmingsplan; Brandveilig gebruik; Milieu; Monumenten (rijks-, provinciaal en gemeentelijk); Wegaanleg en verandering van de weg; Het vellen van houtopstanden. Bovenstaande activiteiten moeten in de omgevingsvergunning worden geïntegreerd. Voor deze activiteiten worden in deze uitvoeringsnota regels gesteld.
4
1.3
Opbouw van deze nota
In de beleidsvisie, die aan deze uitvoeringsnota vooraf is gegaan, is een aantal uitgangspunten voor de beleidsontwikkeling vastgelegd. In deze nota krijgen die uitgangspunten hun doorwerking naar de taken van de ambtelijke organisatie. Er moet op kunnen worden vertrouwd dat de overheid zijn taken op een minimaal verantwoord niveau uitvoert. Dit is alleen mogelijk door goede afspraken te maken over de wijze waarop zaken worden beoordeeld, die afspraken ook vast te leggen en maatregelen te treffen opdat iedereen zich hieraan houdt. Maar als toetsing en toezicht op álle formele regels met de eenzelfde intensiteit wordt uitgevoerd, vraagt dit een capaciteit die geen enkele gemeente kan of wil inzetten. Er moeten prioriteiten worden gesteld. De ene wettelijke taak is minder risicovol dan de andere. Dat rechtvaardigt verschillen in ambtelijke capaciteit die op deze taken wordt ingezet. Een risicoinventarisatie kan uitwijzen hoe de verschillende wettelijke taken zich tot elkaar verhouden. Daarnaast kunnen ook binnen wettelijke taken onderwerpen worden benoemd die meer, en onderwerpen die minder risicovol zijn. Ook dat rechtvaardigt een selectie. Die selectie moet dan wel worden gemaakt, vastgelegd en bestuurlijk afgedekt. In hoofdstuk 2 wordt een aantal algemene werk- en procedure-afspraken beschreven die voor alle aanvragen in het omgevingsrecht zullen worden gehanteerd. In vergelijking met de eerdere versie uit 2010 wordt nu meer uitgegaan van digitale informatieverstrekking. Hoofdstuk 3 handelt over de beoordeling van omgevingsvergunningen bouw. Het toetsingsprotocol en de overige uitgangspunten zijn herijkt en aangepast aan het nieuwe Bouwbesluit. De bouwwerkcategorieën zijn aangepast aan de landelijke standaarden maar met behoud van de eigen uitgangspunten. In hoofdstuk 4 wordt een aantal algemene uitgangspunten vastgelegd voor de toepassing van de verschillende mogelijkheden tot afwijking van het bestemmingsplan. Voor de beoordeling van de belangrijkste overige omgevingsvergunningen zijn inhoudelijke uitgangspunten vastgelegd in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat de uitgangspunten voor de organisatie van het toezicht. Ook hier is de opzet uit de nota van 2010 in grote lijnen dezelfde gebleven. De werkwijzen zijn aangepast aan wijzigingen in wet- en regelgeving, met name het gewijzigde Bouwbesluit. Ook is hier een standaardiseringsslag doorgevoerd. Hoofdstuk 7 behandelt de juridische handhaving. Ook dit hoofdstuk is geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de feitelijke werkwijzen. Het hoofdstuk 8 over de planning en controlcyclus is in overeenstemming gebracht met de werkwijze zoals het rijk die voorstelt. Hoofdstuk 9 tenslotte bevat de hardheidsclausule. In de hele nota zullen de bestuurlijke ambities uit de visie 2014-2018 hun doorwerking moeten krijgen. In de inleiding van elk hoofdstuk zal worden verantwoord hoe dat concreet is gedaan.
5
Hoofdstuk 2 2.1
Algemene werk- en procedure-afspraken
Inleiding
De Wabo kent een aantal vaste procedures voor de afhandeling van vergunningaanvragen op het brede terrein van het omgevingsrecht. Maar om die procedures naar behoren te kunnen uitvoeren moet een aantal (werk-)afspraken worden gemaakt en vastgelegd. Immers, bij de afhandeling van de aanvragen kunnen meerdere medewerkers betrokken en zij moeten weten wat van hen verwacht wordt. In dit hoofdstuk staan de algemene procedures centraal. Hoe worden in Langedijk aanvragen afgehandeld en welke uitgangspunten gelden daarbij? Wij beginnen bij de aanvraag en eindigen bij de besluitvorming. De bestuurlijke visie op het omgevingsrecht heeft voor wat betreft de in dit hoofdstuk beschreven taken doorwerking gekregen op de volgende punten: - Indienen van aanvragen vindt zoveel mogelijk plaats via het Omgevingsloketonline. Ook de verwerking en behandeling van de aanvraag vindt grotendeels digitaal plaats. - Publicatie vindt grotendeels digitaal plaats. Dit vergroot de uniformiteit en toegankelijkheid1 en leidt tot efficiencyverbetering en kostenbesparing. - De procedures zijn voor de hele vergunningverlening geüniformeerd. De medewerkers kennen de termijn waarbinnen zij acties moeten afronden. Dit vergroot de doelmatigheid en bevordert efficiënte besluitvorming. - Ook kunnen aanvragen digitaal worden ingediend. Binnenkort zullen ook de afhandeling en de besluitvorming zo veel als mogelijk worden gedigitaliseerd. - De aanwijzing van gevallen waarin geen verklaring van geen bedenkingen nodig is van de raad betekent voor de burger in die gevallen een aanzienlijk snellere besluitvorming en kostenbesparing.
2.2
Aanvraag en ontvankelijkheidstoets
Elke aanvraag waarvoor de reguliere voorbereidingsprocedure geldt, moet op grond van artikel 3.8 Wabo worden gepubliceerd. De gemeente doet dat standaard via de gemeentelijke website en op www.overheid.nl. Daarnaast wordt tweewekelijks een korte samenvatting van de besluiten gepubliceerd in “Langedijk Informeert”. In die publicatie wordt ook verwezen naar de website. Meteen daarna wordt een aanvang gemaakt met de ontvankelijkheidstoets. Een eerste aandachtspunt voor de casemanager in de beoordeling van de ontvankelijkheid van een aanvraag is dat de aanvrager belang moet hebben bij het te realiseren bouwwerk. Dit lijkt nogal obligaat, maar toch kan aandacht hiervoor bij de toetsing veel problemen rond de uitvoering van het bouwwerk voorkomen. Aannemers, architecten en dergelijke kunnen alleen als gemachtigde bij een aanvraag worden aangemerkt. De feitelijke belanghebbende moet aanvrager blijven. Voor het leeuwendeel van de omgevingsvergunningen zal de reguliere voorbereidingsprocedure gaan gelden. Dat betekent dat het besluit binnen acht weken moet 1
De site www.overheid.nl is voor iedereen toegankelijk. De informatiepagina in Langedijk Informeert is dat veel minder.
6
zijn bekendgemaakt. De casemanager is verantwoordelijk voor het tijdig uitzetten van de deelaanvragen en indien nodig verzoeken om advies bij de externe adviseurs. Uitgangspunt is dat de vakambtenaren binnen vijf werkdagen de deelaanvragen op ontvankelijkheid beoordelen. Aandacht daarbij vraagt een goede regeling van de vervanging bij ziekte, verlof en vakantie. Een volgend uitgangspunt is dat de aanvraag in principe wordt beoordeeld op basis van de beschikbare gegevens als is verzuimd tijdig de ontvankelijkheidstoets te doen. Alleen als beoordeling van de ontbrekende gegevens ernstige veiligheids- of gezondheidsrisico’s kan opleveren kan hiervan worden afgeweken. Een vergunning zal niet worden geweigerd op niet beoordeelde gegevens als deze niet zijn opgevraagd. Uitgangspunt is ook dat slechts één maal een ontvankelijkheidstoets wordt gedaan. Uit een oogpunt van klantgerichtheid is het van belang dat de aanvrager in één keer alle gebreken in een aanvraag ter aanvulling krijgt voorgelegd2. Ook hier zal slechts bij hoge uitzondering (als er grote risico’s bestaan) nog later om verdere aanvulling kunnen worden gevraagd. Voldoet de aanvrager niet, niet tijdig of niet volledig aan het verzoek om aanvulling, dan zal de aanvrager meteen buiten behandeling worden gesteld. De scherp gestelde termijnen laten een verder uitstel of informeel verzoek om aanvulling niet toe. In geval sprake is van externe advisering, of de noodzaak om een verklaring van geen bedenkingen te vragen, kunnen deze externen ook nog om aanvullende gegevens verzoeken. Met hen zijn afspraken gemaakt om ook hier binnen de hier gestelde termijnen om aanvulling te verzoeken.
2.3
Beoordeling onlosmakelijkheid
Onder de Wabo bepaalt de aanvrager voor welke activiteiten een vergunning wordt aangevraagd. Daarbij moeten wel steeds twee uitgangspunten goed in het oog gehouden worden: 1. Onder activiteit wordt een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wabo bedoeld. Dat impliceert dat het om volledige deelvergunningen moet gaan. Dus de volledige deelvergunning bouw of de deelvergunning milieu enzovoorts; 2. Als vergunningen “onlosmakelijk” zijn, moeten zij gelijktijdig worden aangevraagd (art. 2.7 Wabo). Dus als bij een monument wordt gebouwd, moeten de vergunningen voor bouw en het monument gelijktijdig worden ingediend. Maar de wet biedt ook de mogelijkheid, in artikel 2.21 Wabo, om vergunning te verlenen voor dat deel van de activiteiten in een project dat niet behoeft te worden geweigerd. Tenzij het om onlosmakelijke activiteiten gaat. In de voorbereiding op de Wabo is een uitgebreide discussie gevoerd over de toepassing van dit artikel. De minister heeft zich daarin op het -nogal formele- standpunt gesteld, dat dit artikel alleen van toepassing is als voor één handeling meerdere toestemmingen nodig zijn. Een paar voorbeelden kunnen dit standpunt verhelderen. Voorbeeld 1 De eigenaar van een rijksmonument wil een aanbouw aan zijn woning. Voor de aanbouw is een omgevingsvergunning voor de bouw nodig op grond van artikel 2.1a Wabo en een omgevingsvergunning monumenten op grond van artikel 2.1f Wabo. Voor de ene handeling zijn twee
2
Uitzondering hierop zijn de gedetailleerde constructiegegevens. Het is gebruikelijk en acceptabel dat aanvragers deze gegevens later aanleveren. Uitgangspunt is dat de gegevens worden aangeleverd uiterlijk drie weken voordat met het betreffende bouwonderdeel wordt gestart.
7
vergunningen nodig. Er is sprake van een tweezijdige onlosmakelijkheid. De omgevingsvergunning moet integraal worden verleend.
Andere voorbeelden van die tweezijdige onlosmakelijkheid zijn de combinatie van een gebruiksontheffing (2.1c) met een vergunning bouw (2.1a) als een omgevingsvergunning bouw wordt aangevraagd voor een activiteit in strijd met een bestemmingsplan. Tot zover lijkt het duidelijk en overzichtelijk. Voorbeeld 2 De eigenaar van een woning wil een aanbouw aan zijn woning bouwen. Op de plaats waar hij het bouwwerk wil hebben staat een boom waarvoor een kapvergunning noodzakelijk is. Hoewel het bouwwerk niet kan worden opgericht zonder de boom te kappen betreft het -formeel- twee handelingen. Immers, het omgekeerde kan wel. Er kan een vergunning voor de kap van de boom worden aangevraagd zonder een vergunning voor de bouw. Er is slechts sprake van eenzijdige onlosmakelijkheid. De omgevingsvergunning voor kap en bouw wordt bij voorkeur integraal verleend, maar als de aanvrager slechts een van beide activiteiten aanvraagt, wordt alleen die activiteit beoordeeld en zo mogelijk vergund.
Essentieel bij tweezijdige onlosmakelijkheid is dat één fysieke activiteit getoetst moet worden op de regels van meerdere Wabo-deelvergunningen. Dat is bij een verbouwing een monument wel het geval, maar niet bij bouw en kap.
2.3.1 Afwijking van het bestemmingsplan en onlosmakelijkheid Voor elke concrete activiteit, zoals bouwen, die afwijkt van het bestemmingsplan is sprake van onlosmakelijkheid tussen de vergunning voor het bouwen en de afwijkingsvergunning. Dit heeft in een aantal gevallen geleid tot complicaties. Bijvoorbeeld als een bouwplan later nog moet worden gewijzigd of als men een gebied bouwrijp wil maken, nog voordat omgevingsvergunningen voor de bouw zijn ingediend. In 2014 is om die reden artikel 2.7 van de Wabo gewijzigd en is de mogelijkheid geschapen om voorafgaand en los van de overige onlosmakelijke activiteiten een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen voor de afzonderlijke afwijkingsvergunning. Met name bij grotere gebiedsontwikkeling is het zinvol deze werkwijze te overwegen. Randvoorwaarde daarbij is wel dat het al om een concrete planologische activiteit moet gaan. Het moet een “zo nodig met tekeningen en onderzoeken verduidelijkt en onderbouwd project” betreffen. De reden daarvoor is evident. Zonder concreet plan zou zo’n vergunning een algemeen toetsingskader worden en daarmee de werking van het bestemmingsplan ondergraven.
2.4
Aanvraag buiten behandeling
Nadat de termijn voor het aanvullen van de gegevens is verstreken en gegevens niet of onvoldoende zijn aangeleverd, kan (en moet ook) worden besloten de aanvraag niet te behandelen. Als algemene werkafspraak daarbij geldt wel dat de aanvrager in de week voor het verstrijken van die termijn, telefonisch of via de mail nog wordt gemaand de gegevens over te leggen3. Wordt hierop niet of niet goed gereageerd dan rest slechts het buiten
3
Telefonisch verdient de voorkeur omdat dan meteen afspraken kunnen worden gemaakt. De uitkomsten worden via de mail bevestigd en in het dossier vastgelegd.
8
behandeling stellen. In overleg met de aanvrager kan worden besloten tot verder uitstel, maar dat verzoek zal dan door de aanvrager schriftelijk moeten worden gedaan4. Na het verstrijken van de termijn voor aanvullende gegevens, gaat de afhandelingstermijn niet zonder meer weer lopen. In de wet5 is vastgelegd dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort zolang de vertraging aan de aanvrager zelf is toe te rekenen. Het niet aanleveren van voor de afdoening van belang zijnde gegevens is uiteraard aan die aanvrager toe te rekenen. Daarmee is niet gezegd dat de gemeente de dingen op zijn beloop zal laten in deze gevallen. De praktijk leert dat dossiers die lang open blijven staan allerlei onvoorziene complicaties opleveren. Wijziging van het wettelijk regime, wijziging van eigenaren, bestuurswisselingen, personeelswisselingen enzovoorts vergroten de kans op problemen en onduidelijkheden. Onvolledige aanvragen die na afloop van de afgesproken termijnen nog niet ontvankelijk zijn, worden buiten behandeling gesteld. Alleen als in overleg andere afspraken worden gemaakt en deze ook goed zijn vastgelegd, wordt van dit uitgangspunt afgeweken.
2.5
Extern advies
De Wabo kent het begrip “adviseur” voor externe instanties die in de voorbereiding op een besluit moeten worden geraadpleegd. Let wel: het gaat hier niet om de verschillende behandelende ambtenaren bij de gemeente zelf. Voorbeelden van adviseurs zijn: Bij vergunningen voor bouw de welstandscommissie. Bij vergunningen inzake rijksmonumenten de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE). Bij vergunningen inzake provinciale monumenten Gedeputeerde Staten. Bij vergunningen inzake gemeentelijke monumenten adviseert de monumentencommissie. Het betreft adviezen; het college blijft bevoegd gezag. In de meeste gevallen, zo is de verwachting, zal de advisering tot doel hebben voorschriften te verbinden aan de toestemming. Nadrukkelijk moet erop worden gewezen dat aan de gemeente de bevoegdheid toekomt gemotiveerd af te wijken van de uitgebrachte adviezen. Alleen zo kan een integrale belangenafweging worden bewerkstelligd. Aandachtspunt is dat de advisering in een aantal gevallen moet plaatsvinden binnen de gestelde termijn van acht weken. Tevens kunnen adviseurs verzoeken om aanvullende gegevens. Met uitzondering van het welstandsadvies zal, als externe adviezen nodig zijn, voor de verdagingstermijn van zes weken moeten worden gekozen om een zorgvuldige afdoening te kunnen waarborgen. Tevens zullen afspraken moeten worden gemaakt met de adviseurs over: De ontvankelijkheidstoets. In ieder geval over termijnen en eventueel inhoud. Harde afspraken maken over de wijze van adviseren en de termijnen waarbinnen dat gebeurt. Dit speelt vooral bij -voorgenomen- weigeringen en het verbinden van bijzondere voorschriften aan vergunningen. Periodiek overleg tussen behandelend ambtenaren over afstemming van vergunningvoorschriften en considerans. Verrekening van kosten. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) heeft een standaard werkwijze voor de advisering inzake monumenten. De gemeente Langedijk sluit in de werkprocessen aan bij deze werkwijze.
4
Die verplichting vloeit voort uit artikel 4.15 lid 2a Awb. Een mail is toereikend, maar die moet dan wel worden toegevoegd aan het dossier. 5 Artikel 4.15 lid 2b Awb.
9
2.6
De verklaring van geen bedenkingen (v.v.g.b.)
De verklaring van geen bedenkingen reikt verder dan de adviesplicht. In de gevallen dat deze verklaring vereist is, is dat ook een voorwaarde om de gevraagde vergunning te kunnen verlenen. Wordt de verklaring geweigerd dan moet de vergunning worden geweigerd. Ook kan aan de verklaring een aantal voorschriften worden verbonden. Het bevoegd gezag is verplicht deze voorschriften aan de vergunning te verbinden. Dat kan dus gevolgen hebben voor andere toestemmingsvereisten die daarop dan moeten worden afgestemd. Voorbeelden van situaties waar een verklaring van geen bedenkingen is vereist zijn: Als het college een projectbesluit wil nemen is een verklaring van de raad nodig. Aandachtspunt daarbij is dat de raad geen volledig vrije bevoegdheid heeft om het besluit te beoordelen, maar slechts mag weigeren “in het belang van een goede ruimtelijke ordening”. De raad kan categorieen van gevallen aanwijzen waarin verklaring nodig is. Als op grond van de Flora- en Faunawet een vergunning is vereist, is een verklaring nodig van de minister van LNV. Als de verklaring wordt gegeven gaat deze op in het besluit omtrent de vergunning. Vergunningen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen nodig is, moeten worden voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Aandachtspunt is dat de ontwerpverklaring van geen bedenkingen en het ontwerpbesluit waarop het betrekking heeft tezamen ter inzage moeten worden gelegd. Bij de bespreking van de verschillende activiteiten zal meer inhoudelijk aandacht worden gegeven aan de verklaringen.
2.7
Vooroverleg
In de volgende hoofdstukken zullen wij aandacht geven aan de werkwijzen bij de afhandeling van aanvragen om omgevingsvergunning. Maar ook voordat een formele aanvraag wordt ingediend kan de gemeente initiatieven al hebben beoordeeld in het vooroverleg. Door middel van vooroverleg kan worden bewerkstelligd dat een aanvraag wordt ingediend die al globaal op haalbaarheid is beoordeeld waardoor wordt voorkomen dat door tijdsdruk vergunningen moeten worden geweigerd die met wat aanpassingen wel hadden kunnen worden verleend. In het Omgevingsloket Online (OLO) is een voorziening getroffen om vooroverleg mogelijk te maken. Uitgangspunt is dat de aanvrager in principe zelf bepaalt voor welke activiteiten hij vooroverleg wil. Weliswaar moet het hele ruimtelijke project worden beoordeeld, met name voor zover het onlosmakelijke activiteiten betreft, maar de diepgang daarvan wordt bepaald door de aangeleverde gegevens. Zo nodig geeft de gemeente expliciet aan welke aspecten niet zijn beoordeeld en wat daarvan de consequenties kunnen zijn. Bij de gemeente zal de casemanager het verzoek moeten uitzetten bij zijn collega’s voor de beoordeling van de haalbaarheid. Inhoudelijke aspecten die zich lenen voor een beoordeling in het kader van vooroverleg zijn in ieder geval: Algemeen – welke procedure is van toepassing en eventueel welke bijzonderheden gelden daarbij, zoals adviesplicht of een verklaring van geen bedenkingen; Planologische haalbaarheid – toets aan het bestemmingsplan en eventueel principemedewerking aan afwijking van het bestemmingsplan6. 6
Dit mits voldoende informatie beschikbaar is om een ruimtelijke onderbouwing te kunnen beoordelen, dan wel dat het plan past binnen de gemeentelijke structuurvisie. Medewerking aan een wijziging van het bestemmingsplan blijft hier buiten beschouwing, omdat dit een niet-overdraagbare bevoegdheid van de gemeenteraad is.
10
Welstandelijke toetsing – ambtelijke toets aan de welstandsnota en eventueel voorleggen aan de welstandscommissie. Alleen in bijzondere omstandigheden kan ervoor worden gekozen in het kader van vooroverleg het college te vragen of zij willen afwijken van een negatief welstandsadvies. Dat zal alleen het geval zijn als er grote maatschappelijke belangen in het geding zijn. Milieu – Beoordeling van stand der techniek en toetsing aan de eventueel voor de locatie geldende milieukwaliteitseisen (geluid, geur). Slopen – De sloopmelding valt buiten de reikwijdte van de Wabo, die alleen voorziet in de integratie van vergunningstelsels. Als gegevens worden verstrekt zullen zij worden beoordeeld. Monumentale waarden – Een globale beoordeling of het project aanvaardbaar is. In principe hoort deze beoordeling gelijktijdig plaats te hebben met de beoordeling van de welstandelijke aanvaardbaarheid. Archeologische waarden - Toets aan de bestemmingsplanregels. Als een bestemmingsplan geen adequate archeologische bescherming kent, dan is de regeling uit de erfgoedverordening van toepassing. Brandveilig gebruik – globale beoordeling van zowel het bouwwerk zelf als de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de waterwinning. Aanleg (uit-)wegen – Een beoordeling van de aanvaardbaarheid van de aanleg van wegen of uitwegen. Uitgangspunt is ambtelijke toetsing aan beleidsuitgangspunten. Houtkap – Ambtelijke beoordeling op basis van beleidsuitgangspunten, waaronder toets aan het bomenbeleid. Handelsreclame – De gemeente Langedijk kent alleen een regeling voor lichtreclame in de APV. Die worden welstandelijk beoordeeld. Opslag roerende zaken – Er is weliswaar een regeling in de APV, maar daaraan is geen vergunningen- of ontheffingenstelsel gekoppeld. De opslag kan dus ook niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Wel kan bij de beoordeling van het gebruik getoetst worden aan het bestemmingsplan.
2.8
Omgevingsvergunningen van rechtswege
Als een aanvraag een reguliere voorbereidingsprocedure doorloopt, en niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit is bekendgemaakt, is sprake van een omgevingsvergunning van rechtswege. Uiteraard zal er naar worden gestreefd het aantal vergunningen van rechtswege tot een minimum te beperken. Het is aan de casemanager om daarop toe te zien. Elke vergunning van rechtswege zal door het management worden beoordeeld. Ook zal bij elke vergunning van rechtswege worden beoordeeld welke stagnatie geleid heeft tot overschrijding van de wettelijke termijn. Doel daarvan is om te bezien of structurele problemen de oorzaak zijn, en hoe die problemen kunnen worden opgelost. In de jaarlijkse verslaglegging zal ook een analyse worden gemaakt van deze vergunningen en welke maatregelen zijn getroffen om structurele knelpunten weg te nemen. Een vergunning van rechtswege treedt pas in werking nadat de bezwarentermijn is verstreken. De gemeente zal er te allen tijde naar streven de vergunningen zo snel mogelijk te versturen naar de aanvragers. Ook zal de wettelijke verplichting om zo snel mogelijk het besluit te publiceren (art. 3.9 lid 4 Wabo) worden nageleefd. Dit om de rechten van derden veilig te stellen. De Wabo biedt de mogelijkheid om bij ernstige gevolgen ook aan een beschikking van rechtswege alsnog voorschriften te verbinden, of deze in te trekken mits dit binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking gebeurt. Dit zal alleen gebeuren als ernstige
11
veiligheids- of gezondheidsrisico’s kunnen ontstaan of ernstige hinder en overlast. Dit zal echter een uitzondering moeten blijven. Ook is de gemeente in dergelijke gevallen genoodzaakt een schadevergoeding te geven.
12
Hoofdstuk 3 3.1
Toetsing regelgeving Wabo, onderdeel bouw
Inleiding
De aspecten waaraan een aanvraag omgevingsvergunning bouw moet worden getoetst zijn limitatief opgesomd in artikel 2.10 van de Wabo. Weigering van een vergunning is alleen mogelijk wegens strijd met: a. het Bouwbesluit; b. de bouwverordening; c. het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan; d. redelijke eisen van welstand; e. aanvullende regels omtrent tunnelveiligheid (verder buiten beschouwing). Voordat weigering op grond van het bestemmingsplan etc. plaatsvindt moet worden beoordeeld of medewerking mogelijk is aan een planologische afwijking op grond van artikel 2.12 van de Wabo. Dit maakt het noodzakelijk te bezien of de bouwactiviteit met een afwijkingsbesluit planologisch kan worden geregeld. Wij zullen hieronder het afwegingskader voor de bouw operationaliseren. Een kanttekening daarbij is op zijn plaats. Elk bouwwerk waarvoor vergunning wordt gevraagd is anders. De aard van het bouwwerk verschilt, de plaats waar wordt gebouwd, de functie en ook de kwaliteit van de bouwer kan verschillen. Zo zijn er verschillende aanvullende factoren die in de intensiteit van toetsing en toezicht bepalen. Ook moet aandacht worden gegeven aan de bestuurlijke uitgangspunten uit de beleidsvisie. In de doorwerking van de protocollen naar checklists voor de plantoetsing zullen deze aspecten ook aandacht krijgen. Ook bij de vergunningverlening op bouwwerken heeft de bestuurlijke visie zijn doorwerking gekregen. Daarbij moet wel worden benadrukt dat hier al in 2010 een grote slag is gemaakt met het standaardiseren van de werkwijze bij de beoordeling van aanvragen. De volgende punten kunnen worden genoemd: - De werkwijze bij de beoordeling van bouwaanvragen is zo veel als mogelijk in overeenstemming gebracht met het landelijke referentieniveau. - De door de raad gestelde prioriteiten met betrekking tot aanpasbaar bouwen en rolstoeltoegankelijkheid van bouwwerken (Woonkeur) hebben doorwerking gekregen naar de toetsingsprotocollen; - De komende tijd zal nog verder worden gewerkt aan het operationaliseren van de welstandstoetsing waardoor ambtelijke beoordeling mogelijk wordt. Dit komt de efficiency ten goede. Om het welstandsoordeel af te wegen tegen andere relevante belangen zal een vergunning nooit alleen om redenen van welstand worden geweigerd, voordat de portefeuillehouder zijn oordeel heeft gegeven. Daarmee is ook een klantgerichte aanpak gewaarborgd. - De beleidsuitgangspunten voor wat betreft duurzaam bouwen zijn geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met zowel de huidige regelgeving als ook de maatschappelijke realiteit.
3.2
Toets aan het Bouwbesluit
Voor de toets aan het Bouwbesluit maakt de gemeente gebruik van de systematiek die door de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (VBWTN) is ontwikkeld. De VBWTN heeft in een gezamenlijke bijeenkomst met tal van gemeenten een “collectief” toetsniveau vastgesteld. Dit collectieve niveau is als referentie voor de eigen protocollen genomen. Voor
13
de verschillende categorieën bouwwerken zijn onderstaande toetsniveaus als gemiddelde uit de beoordeling gekomen. Uiteraard is op specifieke voorschriften verder gedifferentieerd. In bijlage 1 is het volledige protocol opgenomen. Daarbij is in groen aangegeven waar Langedijk een hoger toetsniveau hanteert dan het referentieniveau en in rood wanneer dat lager ligt. Aandachtspunt daarbij is dat met het vastleggen van het toetsprotocol een norm voor de intensiteit wordt gesteld. Als in het werk het vermoeden ontstaat dat een bouwplan niet voldoet wordt uiteraard met meer diepgang gecontroleerd. Als bijvoorbeeld bij visuele toetsing blijkt dat de uitgangspunten niet aannemelijk zijn, worden de berekeningen wel nagerekend.
5. energie
6. installaties
Hoofdstuk Bouwbesluit
4. bruikbaarheid
Woonfunctie Bijeenkomstfunctie Celfunctie Gezondheidszorgfunctie met bedgebieden Industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfuncties Bouwwerken geen gebouw zijnde
3. gezondheid
Bouwwerkcategorie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
2. veiligheid
Ook in 2010 zijn toetsprotocollen opgesteld. De nieuwe zijn aangepast aan de nieuwe standaard die in het land gebruikelijk zijn. Met name de definiëring van de toetsniveaus is aangepast. Daarnaast is uiteraard de indeling van het Bouwbesluit 2012 gevolgd.
3 3 3 3 2/3 3 3 3 3 3 1/2/3 1/2/3
2 2 3 3 1 2 2 2 1/2 1/2 1 0
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 0 0
3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 0 0
2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
De verschillende toetsniveaus zijn daarbij als volgt gedefinieerd: 0. Geen toets. Het betreffende voorschrift wordt niet beoordeeld of is niet relevant; 1. Uitgangspuntentoets (bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten). Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken, die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven. 2. Visuele toets (kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk). Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn, waarbij van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of zij aannemelijk zijn. 3. Representatieve toets (controle van de maatgevende onderdelen). Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend. 4. Volledige toets (alles in samenhang controleren). Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd dan wel nagerekend.
Evenals de andere gemeenten in Nederland volgt Langedijk goeddeels het referentieniveau van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland (BWTN). Op één thema hanteert de gemeente een hoger niveau dan het landelijke referentieniveau en dat zijn de regels omtrent aanpasbaar bouwen. De raad van Langedijk heeft aangegeven dat aanpasbaar bouwen en rolstoeltoegankelijkheid van bouwwerken prioriteit moet krijgen. In die gevallen dat dit extra aandacht vraagt, is de toetsing op een hoger niveau vastgesteld (zie bijlage 1, in groen aangegeven). Hierboven zijn de algemene uitgangspunten benoemd voor de toets van bouwplannen aan het Bouwbesluit. Zoals gezegd wordt daarbij uitgegaan van een toetsniveau per
14
gebruikscategorie. Binnen deze gebruikscategorieën kan sprake zijn van een grote diversiteit aan bouwplannen, variërend van een tuinschuurtje tot een appartementencomplex. In de uitwerking van de matrix naar checklists voor de toetsing is om die reden in een aantal gevallen afgeweken van de aangegeven toetsniveaus.
3.2.1 Aanvullende eisen Duurzaam Bouwen In april 2008 heeft de gemeente in zijn visie- en missiedocument vastgelegd dat duurzaamheid permanente aandacht heeft van college, de raad en de ambtelijke organisatie. Duurzaamheid is een van de kernwaarden bij de realisatie van nieuwe woningbouw. In de uitvoeringsnota van 2010 was een aantal uitgangspunten vastgelegd om deze ambities ook concreet te maken. Hoewel de gemeente de ambities uit 2008 nog steeds onderschrijft worden de ambities met het vaststellen van deze uitvoeringsnota wel beperkt. Daarvoor zijn een paar redenen te noemen: In 2012 is het nieuwe Bouwbesluit in werking getreden. Hierin zijn de regels omtrent duurzaamheid verder aangescherpt. Dat maakt het nastreven van verdergaande eisen minder noodzakelijk; Ontwikkeling van bouwprojecten die voldoen aan prestaties die uitstijgen boven de wettelijke vereisten is in de huidige tijd niet reëel. Dat kan alleen privaatrechtelijk, in overleg met initiatiefnemers worden overeengekomen. Waar mogelijk blijft die ambitie wel bestaan, maar dit valt buiten het bestek van dit uitvoeringskader. Volstaan zal dan ook worden met toetsing van de aanvragen overeenkomstig het vastgelegde protocol.
3.3
Toets aan de bouwverordening
De bouwverordening heeft op een aantal punten nog een vangnetfunctie. De gemeente Langedijk heeft geen “witte vlekken”. Het gehele gemeentelijke grondgebied is belegd met bestemmingsplannen. De stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening hebben dan ook nog slechts betekenis in het geval het bestemmingsplan het betreffende onderwerp niet heeft geregeld. Artikel 2.1.5 van de bouwverordening bepaalt dat geen onderzoeksrapport (art. 2.4 onder d Mor) naar bodemverontreiniging behoeft te worden overgelegd als het bouwwerk naar aard en omvang gelijk is aan een vergunningvrij bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Met name artikel 3 is interessant want omvat in feite alle bijbehorende bouwwerken van één bouwlaag tot 5 meter hoog. Uitzondering op de verplichting geldt ook als er al recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn of als het een tijdelijk bouwwerk betreft (art. 2.5 lid 3 en 4 bouwverordening). En lid 4 bepaalt dat als voor de bouw eerst een pand gesloopt moet worden, het onderzoek na de sloop mag, maar voor de bouw. Artikel 2.4.1 beperkt de onderzoeksplicht tot bouwwerken: - waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven; - voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; - dat de grond raakt, of - waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd. Artikel 2.4.2 regelt dat als gevolg van de uitkomsten van een onderzoeksrapport voorwaarden kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
15
Een artikel dat met een zeker regelmaat wordt toegepast bij de beoordeling van vergunningaanvragen is artikel 2.5.17 van de bouwverordening: Artikel 2.5.17 ruimte tussen bouwwerken 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die: a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn; b. niet toegankelijk zijn. Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
3.3.1 Parkeren In Langedijk zijn in de bestemmingsplannen geen regels opgenomen over het parkeren. Daarvoor wordt teruggevallen op de algemene bepaling in artikel 2.5.30 van de bouwverordening. Voor de beoordeling in specifieke gevallen wordt de meest recente editie van de CROWnormen gehanteerd. Alvorens een vergunning wordt geweigerd wegens het niet voldoen aan de richtlijnen, wordt altijd een beoordeling gemaakt van de situatie ter plaatse en eventuele alternatieven onderzocht. De CROW-normen zijn richtlijnen waarvan altijd gemotiveerd kan worden afgeweken.
3.3.2 Bouw- en sloopveiligheid Het Bouwbesluit 2012 biedt de mogelijkheid om een veiligheidsplan te vragen, waarin aanvullende maatregelen zijn vastgelegd om veiligheid tijdens bouw en sloop te waarborgen en hinder te voorkomen. Hierna is in paragraaf 6.7.4 uitleg gegeven over de maatregelen die in zo’n plan geëist kunnen worden.
3.4
Toets aan het bestemmingsplan
Elke bouwaanvraag moet worden getoetst aan het bestemmingsplan. Dat gebeurt integraal, daar behoeft in het kader van dit beleidsplan geen nadere regulering op plaats te hebben. Als een aanvraag in strijd komt met het geldende bestemmingsplan, moet worden overwogen of medewerking wordt gegeven aan een binnenplanse of buitenplanse afwijkingsprocedure. Die verplichting bestaat al op grond van de wet (artikel 2.10 lid 2 Wabo). Consequentie daarvan is dat niet een afzonderlijke aanvraag om medewerking aan afwijking van het bestemmingsplan behoeft te worden gedaan. De bouwaanvraag impliceert dat verzoek al. Wel kan afwijking van het bestemmingsplan leiden tot een verzoek om aanvullende gegevens, bijvoorbeeld om de belangen van derden te kunnen beoordelen.
16
3.5
Welstandstoets
In 2013 is een herziene welstandsnota vastgesteld. De welstandstoets vindt plaats aan de hand van de uitgangspunten uit die nota. In deze uitvoeringsnota hoeft daaraan inhoudelijk dan geen aandacht te worden gegeven. Dat wil echter niet zeggen dat dit onderwerp van geen enkel belang is in dit kader. Een efficiënte afhandeling van aanvragen voor omgevingsvergunning bouw is gebaat bij een zo volledig mogelijke concretisering van relevante aspecten voor de verschillende categorieën bouwwerken. Idealiter zijn deze criteria in de meeste gevallen voor de plantoetser toereikend om direct een oordeel te vellen over de welstandelijke aanvaardbaarheid. Die kan dan gebruik maken van de in artikel 6.2 van het Bor vastgelegde mogelijkheid tot ambtelijke toetsing. Deze werkwijze wordt wel voorbereid, maar is nog niet doorgevoerd. Gelijktijdig met het verder operationaliseren van de welstandelijke uitgangspunten zal worden bezien of en zo ja, waar en hoe inperking van de welstandstoets mogelijk is. Werkafspraak is dat, voordat een vergunning wordt geweigerd op uitsluitend een welstandsoordeel, met de portefeuillehouder wordt overlegd of gebruik gemaakt moet worden van de bevoegdheid af te wijken van dat advies. Daarmee wordt enerzijds recht gedaan aan de wettelijke mogelijkheden en anderzijds kan zo ook met enige regelmaat het bestuurlijke draagvlak van de welstandsnota en daarop gebaseerde adviezen worden gepeild.
3.6
Bijzondere bouwwerken
De wet kent een tweetal bijzondere vergunningstelsels voor bouwwerken, t.w. seizoensgebonden en tijdelijke bouwwerken.
3.6.1 Seizoensgebonden bouwwerken In de omgevingsvergunning voor een seizoensgebonden bouwwerk wordt bepaald binnen welke opeenvolgende tijdvakken van een kalenderjaar dat bouwwerk wordt opgericht, gebruikt en gesloopt en voor welke periode (in jaren) de vergunning wordt verleend. Deze regeling kan worden toegepast voor paviljoens, winterterrassen, ijshallen en dergelijke die jaarlijks worden gebouwd en aan het eind van het seizoen weer afgebroken. In tegenstelling tot de andere tijdelijke bouwwerken geldt voor deze seizoensgebonden bouwwerken dat strijd met de welstand wel een weigeringsgrond is. Bij de beoordeling van aanvragen voor dergelijke bouwwerken zal altijd concreet aandacht worden gegeven aan: 1. De tijdshorizon. Is dat bijvoorbeeld 5, 10 of 20 jaar. Het is zinvol aan te sluiten bij de verwachte levensduur van het bouwwerk. Maar er kunnen planologische of andere overwegingen meespelen, die tot een andere afweging leiden. Denk aan de ontwikkeling van het plangebied waarin het bouwwerk is gelegen. De termijnen zullen wel redelijk moeten zijn om desinvestering te voorkomen. 2. Hoe gaat de gemeente om met het toezicht op de bouw en afbraak. Als dat toezicht jaarlijks nodig is, dan moet al worden geregeld in de vergunningvoorschriften. Bijvoorbeeld dat steeds een kennisgeving moet worden gedaan voorafgaande aan de bouw of afbraak. Bij de vergunningverlening zal aan bovenstaande aspecten aandacht worden geschonken.
17
3.6.2 Tijdelijke bouwwerken In 2014 is een nieuw artikel 5.16 Bor geïntroduceerd. De maximale termijn voor een tijdelijk bouwwerk is daarin verruimd naar vijftien jaar. Bij kortere termijnen is verlenging mogelijk tot uiterlijk vijftien jaar. Voor tijdelijke bouwwerken gelden andere, minder hoge, bouwkundige eisen dan voor een permanent bouwwerk. Als een tijdelijk bouwwerk op dat lagere niveau is gebouwd, dient te zijn verzekerd dat het ook daadwerkelijk wordt verwijderd. In artikel 5.16 lid 1 Bor is om die reden opgenomen dat de oude toestand moet worden hersteld als het ook een tijdelijk bouwwerk in de zin van artikel 1.1 lid 1 van het Bouwbesluit is. Dit moet in de vergunning worden opgenomen. Bij de verplichting om de oude toestand te herstellen, gaat het uiteraard om het herstellen in een voorheen legale toestand7. Bij een bouwwerk betekent dit veelal dat het bouwwerk moet worden afgebroken dan wel in zijn geheel moet worden weggehaald. Wil men na vijftien jaar het bouwwerk toch langer in stand houden, dan is dat onder voorwaarden mogelijk. Hiervoor is dan een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. Bij de beoordeling daarvan moet worden bezien of het bouwwerk voldoet aan het (dan geldende!) nieuwbouwniveau uit het Bouwbesluit. Bij de beoordeling van aanvragen om vergunning voor tijdelijke bouwwerken zal altijd actief worden bezien welke termijn moet worden gehanteerd. Ook zal worden bezien of aannemelijk is dat de activiteit na afloop van de termijn daadwerkelijk kan en zal worden beëindigd. Een motivatie van de tijdelijkheid van het bouwwerk zal worden gevraagd8. Daarnaast zal worden beoordeeld of de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Overigens moet de tijdelijke vergunning bouw los worden gezien van de tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. Dit onderwerp bespreken wij in het volgende hoofdstuk.
3.7
Voorwaarden bij de omgevingsvergunning bouw
Aan een vergunning bouw kunnen voorwaarden worden verbonden. Dat kunnen echter alleen voorwaarden zijn die rechtstreeks dienen voor de concrete uitvoering overeenkomstig de wettelijke voorschriften. Voorwaarden die niet zijn gebaseerd op Bouwbesluit, bestemmingsplan, bouwverordening of welstandsnota missen rechtskracht. Hierop zal in de doorwerking naar de vergunningverlening scherp worden toegezien.
7
Stc. 2013 nr. 30053, 31 oktober 2013. In de toelichting bij de wijziging is met nadruk gesteld dat het niet per se om een tijdelijke behoefte behoeft te gaan. Het kan goed zijn dat de behoefte permanent is, maar dat in afwachting van een permanente oplossing een tijdelijke voorziening moet worden gecreëerd. Stc. 2013, nr. 30053, 31 oktober 2013, p.17. 8
18
Hoofdstuk 4 4.1
Omgevingsvergunning afwijkend gebruik
Inleiding
Onder de Wabo is het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan aan een afzonderlijke omgevingsvergunning gebonden (artikel 2.1c Wabo). De Wabo onderscheidt vier mogelijkheden: Binnenplanse afwijkingsmogelijkheid; Buitenplanse afwijking met reguliere voorbereidingsprocedure; Buitenplanse afwijking met uitgebreide voorbereidingsprocedure; Tijdelijke afwijking. De gemeente heeft een ontheffingenbeleid vastgesteld dat buiten het bestek van deze nota valt. Wij zullen hierna dan ook volstaan met een aantal algemene beleidsuitgangspunten bij toepassing van de afwijkingsmogelijkheden. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de wijzigingen in de regelgeving zoals die in 2014 in werking zijn getreden. De bestuurlijke visie heeft zijn doorwerking vooral gekregen op het punt van klantgericht werken. In de uitvoeringsnota is nu vastgelegd dat het enkele feit dat een initiatief niet past in de ruimtelijke kaders nog geen reden is om geen medewerking te geven aan dat initiatief. Dan wordt een afweging gemaakt of er ook daadwerkelijk waarden of belangen in het geding zijn, die moeten worden beschermd. Met gewenste ontwikkelingen moet oplossingsgericht en creatief worden omgegaan. Dat is zowel in het belang van de burger als ook van de gemeente zelf.
4.1.1 Algemeen uitgangspunt: van buiten naar binnen kijken Langedijk is een gemeente met landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden. Die waarden worden beschermd door regels. Hoewel de regels uiteraard altijd beogen om waarden en belangen te beschermen draagt strikte toepassing van de regels niet altijd bij aan bescherming van de waarden waarvoor zij zijn gesteld. In een meer pragmatische aanpak staan dan ook niet de regels centraal, maar de waarden die de aanleiding waren om de regels te stellen. Zijn die waarden niet in het geding, en zijn ook de overige consequenties beperkt, dan is medewerking aan de aanvraag redelijk. Naar aanleiding hiervan is als uitgangspunt geformuleerd: Uitgangspunt van handelen moet zijn dat alle initiatieven op het terrein van bouwen, aanleg en gebruik moeten kunnen worden gehonoreerd, tenzij die initiatieven: 1. leiden tot veiligheids- en/of gezondheidsrisico’s of grote overlast; 2. leiden tot aantasting van belangrijke waarden in de gemeente (zoals het beschermd dorpsgezicht, monumenten, winkelgebied, natuurwaarden, archeologische, landschappelijke en stedenbouwkundige waarden); 3. het risico van ernstige en onaanvaardbare schade opleveren. Juist deze doelstelling doet recht aan de integrale afweging waartoe de Wabo oproept. Implicatie hiervan is dat de gemeente voldragen motiveert waarom een verzoek om medewerking niet kan worden gehonoreerd. Welke waarden worden concreet aangetast en
19
hoe verhoudt zich dit tot het belang van de initiatiefnemer? In onderstaand schema is een en ander geïllustreerd. Het schema kan als volgt worden gelezen. De belangrijke waarden in de gemeente worden beschermd met regelgeving. Als een aanvraag binnenkomt, wordt die aanvraag getoetst aan de regels en als daaraan wordt voldaan, dan wordt de omgevingsvergunning verleend (de rode cirkel). Als een aanvraag echter niet past in de regels, dan moet meer en detail naar de aanvraag worden gekeken alvorens de vergunning kan worden geweigerd.
Waarden: - Cultuurhistorie; - Archeologie; - Monumenten; - Natuur & landschap; - Welstand; - Enzovoorts
Worden waarden aangetast? Nee
Niet passend?
Belangen derden? Nee
Verslaglegging, verantwoording evaluatie
Illegale bouw/gebruik en prioriteit handhaving ijkpunt
-
Bestemmingsplan; Welstandsnota; Erfgoedverordening; Enzovoorts.
Vergunnen Passend in regels: = vergunnen
Weigeringen
De afweging spitst zich dan toe op twee vragen: 1. Er is strijd met de regels, maar is er ook strijd met de waarden en belangen waarvoor de regels zijn gesteld? 2. Als de vergunning wordt geweigerd, zijn wij dan ook bereid om te handhaven? Deze vraag is zinvol omdat het niet redelijk is dat een gevraagde vergunning wordt geweigerd en een illegaal bouwwerk met een zelfde uitstraling niet wordt aangepakt. Als één of beide vragen ontkennend worden beantwoord dan verdient medewerking aan een afwijkingsvergunning overweging.
4.2
Vergunning met de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid
De binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1c van de Wro. Hierin wordt aangegeven dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat “met inachtneming van de bij het plan te geven regels” in een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de planregels. Het is één van de middelen om in een bestemmingsplan de nodige flexibiliteit aan te brengen. Toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kent een aantal beperkingen, die deels bij de planvoorbereiding, maar deels ook bij de toepassing moeten worden beoordeeld: 20
De afwijkingsmogelijkheid dient objectief bepaald te zijn. Deze regels kunnen zowel kwantitatief (bijvoorbeeld bepaalde maatvoeringen) als kwalitatief (beleidsmatig) van aard zijn. Anders gezegd, op basis van de in het plan opgenomen afwijkingsregel moet een volledige toets van de voorliggende aanvraag mogelijk zijn. Afwijking is slechts mogelijk van de planregels, niet van de bestemmingen. Toepassing van de afwijkingsmogelijkheid mag niet leiden tot wijziging van de bestemming9. De afwijking kan slechts ondergeschikte onderdelen van het bestemmingsplan betreffen. Toepassing mag er niet toe leiden dat de bedoeling en de opzet van de geldende bestemming wezenlijk worden aangetast. Daarvoor is een zwaardere procedure, bijvoorbeeld een wijziging van het bestemmingsplan, nodig.
Toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid is een bevoegdheid, geen plicht. Dit impliceert dat er altijd een belangenafweging aan vooraf moet gaan, waarbij (binnen acht weken!) ook de belangen van derden moeten worden beoordeeld. Juist ook om deze reden is het noodzakelijk al bij de publicatie van de aanvraag de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te geven. In een aantal bestemmingsplannen is nog opgenomen dat op de voorbereiding van deze afwijkingen afdeling 3.4 Awb van toepassing. Inmiddels is uit jurisprudentie duidelijk geworden10 dat deze procedureregels in bestemmingsplannen buiten toepassing blijven. Wel moet in voorkomende gevallen aandacht worden gegeven aan de belangen van derden, maar dat moet dan ambtelijk gebeuren. Uitgangspunt is dat toepassing van de binnenplanse afwijking altijd wordt gemotiveerd. Wat is de aard van de overschrijding van de planregels en waarom wordt al dan niet medewerking aan het project gegeven. Het opnemen van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid sluit de toepassing van de buitenplanse op hetzelfde onderwerp niet mordicus uit. Maar dan moet de redelijkheid van medewerking wel goed worden gemotiveerd en ook waarom de binnenplanse afwijking niet toereikend is.
4.2.1 Toepassing van de flexibiliteitsregels Vrijwel alle bestemmingsplannen kennen een algemene ontheffingsregeling op grond waarvan het mogelijk is om met ten hoogste 10% af te wijken van de in het bestemmingsplan voorgeschreven maatvoeringen. Deze bepalingen zijn opgenomen om onevenredige hardheid te voorkomen bij het beoordelen van de bouwplannen. Denk bijvoorbeeld aan een ontwerp dat de planregels enigszins overschrijdt maar daardoor architectonisch wel veel evenwichtiger wordt. Denk ook aan geringe maatafwijkingen die ontstaan zijn tijdens de bouw. Het is niet de bedoeling dat flexibiliteitsbepalingen als een recht worden toegepast. In veel gemeenten wordt een geconstateerde strijdigheid met het bestemmingsplan binnen de 10% marge vrijwel automatisch vergund. Dit leidt er op den duur toe dat aanvragers hierop gaan anticiperen en de flexibiliteit alsnog uit het plan wordt gehaald. Bovendien kunnen dan juridisch onvoldragen besluiten ontstaan door een motivatiegebrek of een gebrekkige belangenafweging. Om die reden wordt nooit ongemotiveerd medewerking gegeven aan de toepassing van de flexibiliteitsregels. Daarbij wordt volstaan met het vastleggen van de aanleiding en de reden 9
Voorbeelden hiervan zijn het volbouwen van tuinen en het bebouwen van “agrarisch gebied zonder bebouwing”. 10 ABRS 201203670/1/A1, 5 december 2012
21
waarom de afwijking noodzakelijk is, plus zo nodig een beoordeling van de belangen van derden.
4.3
Vergunning voor tijdelijke afwijking
De Wabo onderscheidt in de artikelen 2.23 en 2.23a de begrippen ‘aflopende’ en ‘voortdurende’ activiteiten. Aflopende activiteiten zijn b.v. bouw, aanleg kap. Voortdurende activiteiten zijn bijvoorbeeld: afwijkend gebruik, drijven van een inrichting. De tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan zal de meest voorkomende zijn. De Wabo kent de mogelijkheid om elke vergunning voor een voortdurende activiteit aan een termijn te koppelen. Deze mogelijkheid is ongeclausuleerd, de termijn kan afhankelijk worden gesteld van de specifieke situatie. Met het vervallen van artikel 2.12 lid 2 Wabo is de vraag welke procedure moet worden gevolgd, volledig afhankelijk van aard en omvang van de afwijking. Voor alle tijdelijke afwijkingen die niet vallen onder de reikwijdte van artikel 4 van bijlage II Bor, zal de uitgebreide procedure moeten worden gevolgd.
4.4
Vergunning ex artikel 4 van bijlage II Bor
De regeling voor afwijkingsvergunningen waarvoor de reguliere procedure geldt, is opgenomen in artikel 4 van bijlage II Bor. In het gemeentelijke ontheffingenbeleid zijn de beleidsregels voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid opgenomen. In 2014 is de regeling op een aantal punten gewijzigd. Wij zullen de belangrijkste wijzigingen hierna kort toelichten. Ook zullen wij aandacht geven aan richtinggevende uitspraken uit de toelichting die hun doorwerking krijgen naar de uitvoering. De in artikel 4 opgenomen gevallen waarvoor de reguliere procedure geldt, zijn in enkelvoud gesteld. Benadrukt wordt dat ook voor een samenstel van afwijkingen, die alle op zichzelf bezien onder de reikwijdte van artikel 4 vallen, de reguliere voorbereidingsprocedure geldt11. Zo kan deze procedure bijvoorbeeld worden benut voor het gelijktijdig vergunnen van meerdere bijbehorende bouwwerken. Ook kunnen verschillende onderdelen van artikel 4 gelijktijdig worden toegepast. De regeling om afwijkend gebruik te vergunnen is versoepeld. Ten eerste is de beperking van 1.500 m2 vervallen. Ook is de beperking vervallen dat het aantal woningen na de gebruikswijziging gelijk moet blijven. De wetgever beoogt hiermee om de -al dan niet tijdelijkebewoning van kantoorgebouwen te stimuleren. En tenslotte is de mogelijkheid verruimd om de gebruikswijziging te combineren met bouwwerkzaamheden, mits die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten. Dat maakt het mogelijk gevelwijzigingen te realiseren met toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid. Ook buiten de bebouwde kom kan de gebruiksafwijking worden toegepast, maar dan uitsluitend voor het realiseren van een logiesfunctie voor werknemers. Aan artikel 4 is een nieuw lid 11 toegevoegd. Dat lid bepaalt dat op elk ander gebruik dan in het artikel is opgenomen de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, mits dat gebruik voor ten hoogste tien jaar wordt vergund. De term ‘elk ander gebruik’ is opgenomen 11
Stc. 2013, nr. 30053, 31 oktober 2013, p. 29-30.
22
om te benadrukken dat, als het gebruik valt onder een van de andere leden van artikel 4, naar dat artikellid moet worden verwezen. Evenals bij de tijdelijke bouwwerken uit § 3.6.2 moet voor de toepassing van lid 11 worden beoordeeld of het feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de activiteit zonder onomkeerbare gevolgen ongedaan kan en zal worden gemaakt. Als bijvoorbeeld een kantoorgebouw tijdelijk wordt vergund om studentenhuisvesting mogelijk te maken, behoeft niet te worden aangetoond dat de behoefte voor deze huisvesting tijdelijk is, maar wel dat de huisvesting op deze locatie kan en zal worden beëindigd. Tenslotte wordt opgemerkt dat het niet nodig is om in de vergunning de verplichting op te nemen tot herstel in de oude toestand. Die verplichting vloeit al voort uit het systeem van de regeling. Met het vervallen van de vergunning vervalt ook de rechtstitel voor het verrichten van de planologisch strijdige activiteit. Daarmee ontstaat een handhavingsgrond.
4.5
Vergunning met uitgebreide procedure
Voor omgevingsvergunningen ex artikel 2.12 1e lid onder a, onder 3o Wabo (de projectafwijkingen) geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure, en moet de raad een verklaring van geen bedenkingen geven voor het project. Dit is geregeld in artikel 6.5 van het Bor. In lid 3 van datzelfde artikel is bepaald dat de raad categorieën van gevallen kan aanwijzen, waarvoor de verklaring niet nodig is. In de vergadering van 22 november 2011 heeft de raad van Langedijk een aantal van deze categorieën aangewezen: 1. weigering - als op voorhand duidelijk is dat de aanvraag op andere dan planologische gronden geweigerd moet worden; 2. nieuw bestemmingsplan - als het college van B&W geen medewerking wenst te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo) omdat het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan op grond van planologische motieven wenselijker is dan het afwijken van een vigerend bestemmingsplan; 3. ruimtelijk kader - als de aanvraag past binnen een door de raad vastgestelde stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, beeldkwaliteitsplan, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of daarmee te vergelijken ruimtelijk kader; 4. woningbouw in bestaand stedelijk gebied - als sprake is van realisering van woningbouw in bestaand stedelijk gebied, is geen vvgb vereist, mits het te realiseren aantal woningen niet meer dan twee bedraagt. 5. voorzieningen - Indien sprake is van realisering van (ver)bouw of uitbreiding van maatschappelijke of recreatieve voorzieningen of voorzieningen ten behoeve van sport, in bestaand stedelijk gebied, de maximale oppervlakte van de bebouwing niet meer dan 1500m² bedraagt en de activiteit in overeenstemming is met rijks- of provinciaal beleid. 6. infrastructuur - als sprake is van de aanleg van nieuwe en aanpassing van bestaande lokale weg- en waterinfrastructuur en niet-structuurbepalende groenvoorzieningen in bestaand stedelijk gebied die niet in strijd zijn met lokaal beleid. 7. bouwwerk geen gebouw zijnde - als sprake is van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van bovenlokale infrastructuur en lokale infrastructuur in strijd met lokaal beleid. In alle overige gevallen is wel een verklaring van geen bedenkingen van de raad nodig. Op de voorbereiding van de vergunning is afdeling 3.4 Awb van toepassing. Ook de ontwerpverklaring van geen bedenkingen wordt dan ter inzage gelegd. Dit ontwerp behoeft niet aan de raad te worden voorgelegd, voorafgaande aan de terinzagelegging. Als ingediende zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing gebeurt dat na afloop van de inzagetermijn. Die verklaring wordt ter besluitvorming voorgelegd aan de raad.
23
Hoofdstuk 5 5.1
Overige omgevingsvergunningen
Inleiding
Aanvragen om omgevingsvergunningen voor bouw en planologische afwijkingen vormen de grootste werklast. De verplicht echter tot integratie van veel meer vergunningstelsels. Die stelsels bespreken wij hier. Waar nodig worden uitgangspunten en werkafspraken vastgelegd. De doorwerking van de bestuurlijke visie is bij deze vergunningstelsels, die vooral een technisch karakter hebben, beperkt tot het uniformeren van de afwegingen en, mede als gevolg daarvan, de efficiënte afdoening van aanvragen. Dit komt de klantgerichtheid ten goede.
5.2
Omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerken zijnde
De omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerken zijnde is alleen noodzakelijk als in een bestemmingsplan zo’n vergunningstelsel is opgenomen. De omgevingsvergunning kan verplicht gesteld worden voor de aanleg van allerlei werken en werkzaamheden zoals bijvoorbeeld het graven en dempen van sloten, de aanleg van verhardingen, het leggen van kabels en leidingen, het aanleggen en rooien van beplanting enzovoorts.
Gebied
Vergunningstelsel werken geen bouwwerken zijnde
1) Oude dorpslinten 2) Recent opgeleverde woningbouw 3) Woongebied Oosterdel
Binnen waterbestemming: aanbrengen van walbeschoeiing en waterstaatswerken Westerdel: het aanleggen, ophogen en afgraven van het talud in de oeverzone Binnen waterbestemming en groenkoppen: - aanbrengen van walbeschoeiing en waterstaatswerken; - ophogen en afgraven van grond; - houtwallen en groen rooien op de groenkoppen; Geen
3) Overige naoorlogse woningbouw 5) Buitengebied, verdeeld in: BG I Agrarisch productiegebied
Aanleggen van wegen en paden; Binnen waterbestemming: aanbrengen walbeschoeiing en waterstaatkundige werken; Leggen leidingen. BG II Natuur- en recreatiegebieden Aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen Ophogen / afgraven grond Graven/dempen watergangen Planten/rooien beplanting Aanbrengen leidingen BG III Campings en recreatieterreinen Geen 5) Bedrijventerreinen Geen N.B. bij de werkzaamheden naast watergangen blijft een Waterwetvergunning (voormalig keur) nodig. Deze is niet meegegaan in de Wabo
Verder geldt in een groot deel van de gemeente een vergunningplicht voor werken geen bouwwerk zijnde in het geval daardoor archeologische waarden kunnen worden aangetast. Dit is opgenomen met een dubbelbestemming in de bestemmingsplannen die vanaf 2009 zijn vastgesteld. Meer hierover volgt in paragraaf 5.10.1.
Jaarlijks worden slechts weinig omgevingsvergunningen aangevraagd. Dat roept de vraag op of deze werkzaamheden nauwelijks plaatsvinden, of dat zij wel plaatsvinden maar geen vergunning wordt gevraagd. In het gebiedstoezicht (zie hoofdstuk 6) zal aandacht worden gegeven aan deze activiteiten.
24
5.3
Vergunning en melding brandveilig gebruik
Het beoordelen van een aanvraag om vergunning brandveilig gebruik gebeurt door de brandweer. De brandweer is verantwoordelijk voor de afhandelingsprocedure. Overigens is het aantal vergunningplichtige panden beperkt. De vergunningplicht geldt alleen voor panden waar: a. bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen; b. dagverblijf zal worden verschaft aan: 1° meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of 2° meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen. Gemeentes hebben de mogelijkheid om in hun bouwverordening af te wijken van de genoemde aantallen personen. Dit is in Langedijk niet gebeurd. Vergunningen brandveilig gebruik Verpleeg- en verzorgingshuizen
Aantal
Opmerkingen
4
Hotels en pensions
2
Scholen en
12
Kinderdagverblijven
9
Overige
17
De Buizerd en Molengroet in Noord-Scharwoude
Naast de vergunningplicht geldt voor een aantal panden een meldingsplicht. Het is verboden om zonder of in afwijking van een gebruiksmelding: a. Een oplossing toe te passen die een vergelijkbare brandveiligheid biedt als de voorschriften uit het Bouwbesluit, maar die daaraan gelijkwaardig is. Deze gelijkwaardigheid moet dan eerst kunnen worden beoordeeld. b. Een bouwwerk in gebruik te nemen of te gebruiken indien daarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn. c. Een woonfunctie in gebruik te nemen of te gebruiken voor kamergewijze verhuur. De melding uit het Bouwbesluit kan bij samenloop met de omgevingsvergunning gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gedaan, maar een verplichting daartoe bestaat niet. In het reguliere werkproces zal ernaar worden gestreefd de gebruiksmelding zo veel mogelijk bij de bouwaanvraag mee te nemen. Het overgrote deel van de voorheen gebruiksvergunningplichtige panden is sinds oktober 2008 vergunningvrij geworden op het punt van de brandveiligheid. Op dat moment had de brandweer al een inhaalslag afgerond om de panden in de gemeente op een adequaat brandveiligheidsniveau te brengen. Voor al deze panden geldt het in de vergunningen vastgelegde niveau nog steeds, zij het dat de voorschriften nu niet meer uit de vergunning maar direct uit het Bouwbesluit voortkomen. Naleving van deze regels wordt nu uitsluitend beoordeeld bij de periodieke toezichtmomenten (zie het volgende hoofdstuk).
5.3.1 Brandveiligheid in bijzondere situaties De brandveiligheidsvoorschriften in “andere dan bouwwerken” verdient bijzondere aandacht omdat de reguliere voorschriften alleen betrekking hebben op bouwwerken en dus niet gelden voor tenten en andere constructies al dan niet van tijdelijke aard, die niet als bouwwerk zijn aan te merken. Om de brandveiligheid in deze situaties toch te kunnen reguleren is in Langedijk een brandbeveiligingsverordening vastgesteld waarin een vergelijkbare verplichting is opgenomen 25
voor andere dan bouwwerken. Op basis hiervan kunnen vergelijkbare eisen worden gesteld aan de brandveiligheid als wanneer deze in gebouwen worden gehouden. Aandacht verdient dat het rijk een “AMvB brandveilig gebruik overige plaatsen” in voorbereiding heeft. Mogelijk dat die AMvB op 1 januari 2015 in werking. Deze AMvB regelt hetzelfde onderwerp als de brandbeveiligingsverordening. Die laatste vervalt dan van rechtswege en kan worden ingetrokken.
5.4
Milieutaken
Vanuit de Wet milieubeheer (Wm) heeft een gemeente verschillende milieutaken. De verplichting voor een gemeente om een milieuprogramma en milieujaarverslag op te stellen blijven in de Wm behouden. De regels voor vergunningen en milieutoezicht voor inrichtingen zijn opgenomen in de Wabo. Voor bedrijfsmatige activiteiten en bedrijven gelden algemene milieuregels. Alleen als zij tot een aangewezen categorie behoren is een milieuvergunning nodig. In de gemeente Langedijk zijn circa 580 bedrijven gevestigd. Hiervan valt ongeveer 4% onder de vergunningplicht. De overige bedrijven (circa 96%) vallen goeddeels onder het Activiteitenbesluit (circa 80%) of het Besluit landbouw (circa 10%). Behalve bedrijven waar de gemeente bevoegd gezag is, zijn er 4 provinciale bedrijven aanwezig in Langedijk. Om de beoordeling van de aanvragen en het opstellen van de vergunningen te ondersteunen en transparanter te maken zijn er verschillende AMvB’s vastgesteld. Ondanks deze uitwerkingen hebben gemeenten nog wel een zekere beleidsruimte. Aan die beleidsruimte kan in het milieubeleidsplan invulling worden gegeven. Zo is in het milieubeleidsplan is opgenomen dat voor het stimuleren van energiebesparing optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden in de Wet milieubeheer. Dit betekent dat bij alle vergunningaanvragen wordt getoetst of (aanvullende) energiebesparende maatregelen kunnen worden voorgeschreven.
5.4.1 Algemene regels / milieumelding Inrichtingen die onder algemene regels vallen moeten vestiging of wijziging van het bedrijf melden. Voor Langedijk gaat het jaarlijks om zo’n 40 meldingen. Die worden beoordeeld op volledigheid. Daarnaast wordt het bedrijf bezocht en wordt een opleveringscontrole uitgevoerd. Aan bedrijven die onder standaardregels vallen kunnen maatwerkvoorschriften worden opgelegd. Deze voorschriften geven inhoud aan bijzondere lokale omstandigheden of lokaal beleid. In de gemeente Langedijk is er geen beleid voor het opleggen van maatwerkvoorschriften. Tot op heden zijn er vrijwel geen maatwerkvoorschriften opgelegd aan bedrijven. De gemeente Langedijk kiest er voor alleen op basis van verzoeken van bedrijven of naar aanleiding van klachten van omwonenden maatwerkvoorschriften op te nemen. Daarnaast kan er naar aanleiding van projecten welke volgen uit beleid of verzoeken vanuit de gemeenteraad of het college worden gekozen om maatwerkvoorschriften op te nemen. Ook kunnen bedrijven zelf de gemeente verzoeken om in afwijking van standaardregels andere voorzieningen toe te staan. De gemeente moet op deze aanvragen beschikken en beoordelen of de voorgestelde voorzieningen gelijkwaardig zijn aan de voorgeschreven voorzieningen.
26
5.4.2 Overige milieutaken Behalve de inrichtinggebonden milieutaken verzorgt de afdeling milieu ook een aantal ondersteunende taken voor andere afdelingen. Het gaat hier om: Beoordeling bodemonderzoeken De milieuvergunningverleners zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de bij de gemeente ingediende bodemonderzoeken. Er wordt beoordeeld of het onderzoek is uitgevoerd door een erkend bureau en erkend medewerker. Daarnaast wordt het onderzoek getoetst aan de NEN 5740 en worden de conclusie beoordeeld. Beoordeling akoestische onderzoeken De akoestische onderzoeken voor ruimtelijke plannen of bouwplannen worden beoordeeld door de toezichthouder milieu. Hij beoordeelt de uitgangspunten van het onderzoek en bekijkt of er reële bedrijfsscenario’s zijn beschreven. De onderzoeksmethodiek wordt getoetst aan de handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999. De akoestische onderzoeken voor bouwprojecten voor controle van de gevelisolatie worden getoetst aan de NEN 5077 en de NEN 12354. Bij grote plannen wordt de toetsing van de akoestische onderzoeken gecoördineerd door de beleidsmedewerker milieu. Beoordeling luchtkwaliteitsaspecten Het aspect luchtkwaliteit speelt niet echt in de gemeente Langedijk. De afdeling Beleid & Projecten beoordeelt de relevantie van een project en besteedt een eventueel benodigde beoordeling van een onderzoek uit. Beoordeling asbestrapporten bij sloop Bij een sloopmelding moet in veel gevallen een asbestinventarisatie worden uitgevoerd. De toezichthouder milieu toetst of het inventarisatiebedrijf is geregistreerd bij Stichting Certificatie Asbest (SCA) en beschikt over het procescertificaat asbestinventarisatie. Verder beoordeelt de gemeente: - De actualiteit van de rapportage. - Of de inventarisatie betrekking heeft op het te slopen bouwwerk of gedeelte van het bouwwerk. - Of de inventarisatie en rapportage zijn uitgevoerd volgens de richtlijn voor asbestinventarisatie ( BRL 5052 of SC 540). Vergunning APV gevelreiniging Binnen de gemeente Langedijk zijn in de periode van 2004 tot en met 2008 vier vergunningen verleend voor gevelreiniging. De gemeente heeft geen actief toezicht gehouden op gevelreiniging. Vanuit de zorgplicht in de Wet milieubeheer kan worden opgetreden in het geval van onevenredige negatieve milieueffecten. De gemeente Langedijk heeft de vergunningplicht voor gevelreiniging uit de APV gehaald. Om overlast en milieucalamiteiten te voorkomen wordt naar aanleiding van meldingen of klachten zo nodig gehandhaafd bij gevelreiniging.
5.5
Sloopmelding
Met de komst van het Bouwbesluit 2012 is de regeling voor de sloop ingrijpend gewijzigd. De sloopvergunning op grond van de bouwverordening is vervangen door een meldingplicht. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat gemeenten vrijwel nooit sloopvergunningen weigeren, maar deze vergunningplicht slechts gebruiken om voorwaarden te stellen aan de uitvoering van de werkzaamheden. Die voorwaarden zijn nu gestandaardiseerd in algemene regels. De sloopmelding valt buiten het omgevingsrecht.
27
5.6
Monumenten
In Langedijk zijn tien rijksmonumenten en zes provinciale monumenten aangewezen. Het aantal vergunningen dat voor deze monumenten moet worden verleend is zeer bescheiden, hooguit één per jaar. Daarvoor behoeft geen afzonderlijke beleidskader te worden vastgesteld. Voor de rijksmonumenten geldt een adviesplicht bij ingrijpende wijziging, bij reconstructie van een (deel van een) monument en bij het geven van een nieuwe bestemming aan een monument. Dit is geregeld in artikel 6.4 van het Bor. De gemeente zal er te allen tijde naar streven deze adviezen op te volgen. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden, als grote maatschappelijke belangen in het geding zijn, zal gemotiveerd kunnen worden afgeweken van een advies van de rijksdienst. De gemeente heeft een lijst van circa vijftig beeldbepalende panden opgesteld, die in aanmerking komen voor aanwijzing tot gemeentelijk monument. De voorlopige aanwijzing van deze panden is bekendgemaakt. Zodra de aanwijzingsprocedure is afgerond en de besluiten onherroepelijk zijn, is voor elke wijziging aan deze panden een omgevingsvergunning monumenten vereist. Voor provinciale en gemeentelijke monumenten geldt de reguliere voorbereidingsprocedure. Bij het vastleggen van de procedures in de gemeentelijke monumentenverordening is hieraan aandacht gegeven. Gezien het beperkte aantal provinciale monumenten worden geen afzonderlijke regels gesteld voor de afhandeling daarvan. Als een aanvraag binnenkomt wordt per ommegaande contact met de provincie opgenomen.
5.7
Het maken van een uitweg
In de gemeente Langedijk is het maken van een uitweg niet vergunningplichtig, maar gekoppeld aan een meldingplicht. Aangezien meldingen niet zijn geïntegreerd in de omgevingsvergunning blijven zij zelfstandig bestaan. Wel moet erop worden gewezen dat het in Langedijk (evenals in de meeste andere gemeenten) gebruikelijk is dat de aanleg van de uitweg wordt uitgevoerd in opdracht van de gemeente. Alleen zo kan ervoor worden gezorgd dat de openbare weg, voetpaden, openbare verlichting en dergelijke in goed staat blijven verkeren. In het verleden werd dat in de vergunningvoorwaarden bij de uitwegvergunning opgenomen. Nu kan dit niet meer. Het is zaak dat de gemeente dit aspect nu privaatrechtelijk regelt met de aanvrager. Uitgangspunt is dat een en ander geregeld is binnen de vier weken die de gemeente heeft om op de melding te reageren.
5.8
Kap
Voor het kappen van een beschermde houtopstand geldt in de gemeente Langedijk geen algemene vergunningsplicht voor het vellen van bomen, maar is uitsluitend in aangewezen gevallen een ontheffing vereist. In de APV en de daarbij behorende Groene Kaart zijn monumentale en bijzondere bomen, boomstructuren en boomzones aangegeven. Alleen de specifiek aangeduide bomen en de bomen binnen de aangegeven structuren en zones mogen niet zonder ontheffing worden geveld. In het bijbehorende Bomenbeleidsplan gemeente Langedijk is nader toegelicht hoe er met deze ontheffingsmogelijkheid wordt omgegaan.
28
In het Bomenbeleidsplan is ook vastgelegd hoe de gemeente omgaat met het opleggen van een herplantplicht en hoe wordt opgetreden tegen illegale bomenkap. Het uitgangspunt hierbij is dat de kwaliteit en kwantiteit van het bomenbestand op peil blijft en waar mogelijk wordt verbeterd. Bij illegale kap van een houtopstand zoekt de gemeente eerst naar een goede oplossing voor herplant met de overtreder en zal worden beoordeeld of dit door middel van het opleggen van bestuursdwang of een dwangsom moet gebeuren (zie hoofdstuk 5). Bij beschadiging of verlies van gemeentelijke bomen zal in beginsel altijd de schade aan de houtopstand worden verhaald. Indien een oplossing uitblijft zal de gemeente van overtreding van het kapverbod of een ander delict aangifte doen bij de politie en vragen om strafvervolging. Kapvergunningen treden pas in werking na afloop van de bezwaarschriftentermijn. Artikel 6.2 Wabo biedt evenwel de mogelijkheid hiervan af te wijken als dit “naar het oordeel van het bevoegd gezag” noodzakelijk is. Van deze bevoegdheid zal bij kapvergunningen gebruik worden gemaakt als: De boom al dood is; Als tengevolge van een calamiteit (storm, blikseminslag, verkeersongeval en dergelijke) de boom zodanig is beschadigd of ontzet dat sprake is van een gevaarlijke situatie. Als sprake is van gevaarzetting is het op grond van de APV zelfs niet noodzakelijk om de aanvraag schriftelijk in te dienen. Als telefonisch een gevaarlijke situatie wordt gemeld, zal de toezichthouder/adviseur direct poolshoogte nemen en zo nodig in telefonisch overleg direct toestemming geven tot de kap. Voor het dossier zullen door de toezichthouder foto’s worden gemaakt waaruit de situatie blijkt. De vergunning zal nadien op schrift worden gesteld en op de gebruikelijke wijze worden afgehandeld. In de vergunning zal wel worden opgenomen wanneer, hoe en waarom al uitvoering is gegeven aan de kap. Overigens kan buiten de bebouwde kom de Boswet van toepassing zijn als de kap meer dan 20 bomen omvat (artikel 2-5 Boswet). Het ministerie van LNV is hiervoor bevoegd gezag. In de Boswet is een meldingsplicht opgenomen voor het vellen van bomen. Wanneer na melding geen kapverbod volgt is vellen toegestaan. De Boswet kent ook een mogelijkheid tot het opleggen van een herplantplicht.
5.9
Reclame
De gemeente Langedijk kent alleen een vergunningplicht voor lichtreclames. Indien een lichtreclame wordt gevraagd zal deze vergunning moeten worden geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Aandacht verdient dat juist lichtreclames overwegend, gezien hun constructie, bouwvergunningplichtig zijn. Consequentie hiervan is dat alle reclame-uitingen die niet als bouwwerk en niet als lichtreclame kunnen worden aangemerkt, vergunningvrij mogen worden geplaatst. Uit jurisprudentie blijkt dat een reclamebord dat slechts met bouten aan een gevel wordt bevestigd niet als bouwwerk mag worden aangemerkt, ook al is het aanzienlijk in omvang12. Bezien zal worden of in het licht deze jurisprudentie de huidige regeling aanpassing behoeft. Bij de eerstvolgende herziening van de APV zal de huidige regeling kritisch worden geëvalueerd. 12
De Raad van State heeft een uitspraak gedaan waarin een reclamebord van 5 bij 1 meter en een dikte van 1 cm niet als bouwwerk is aangemerkt, omdat het slechts aan de gevel is geschroefd met bouten (23 januari 2008, LJN: BC2543, Raad van State , 200702752/1).
29
Ook de plaatsing van reclameborden op de openbare weg vraagt aandacht. Ook die is op grond van de APV vergunningvrij. Wel kan worden opgetreden als sprake is van gevaarzetting of de bruikbaarheid van de weg worden aangetast (art. 2.10 APV). Ook kan de gemeente als eigenaar van de gronden optreden tegen plaatsing zonder (privaatrechtelijke) toestemming. De gemeente kiest hier de slagvaardige en pragmatische weg. Als sprake is van hinder, overlast of gevaarzetting door zonder toestemming geplaatste reclameborden, zullen deze meteen worden verwijderd. Indien naam en adres van de eigenaar bekend zijn, ontvangen zij een kennisgeving waar zij hun eigendommen kunnen ophalen.
5.10 Bijzondere aandachtsgebieden Bij de vergunningverlening in het kader van de Wabo moet aandacht worden gegeven aan een aantal bijzondere ruimtelijke waarden. Beschermingsgebieden zoals benoemd in de provinciale milieuverordening (stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden) zijn binnen de gemeente Langedijk niet aanwezig. Ook kent de gemeente geen gebieden die vallen onder de Natuurbeschermingswet. Voor de gemeente Langedijk vragen de volgende deelaspecten in ieder geval wel aandacht: Archeologische waarden; De Flora- en Faunawet; Waterwet. Een korte toelichting op deze aspecten.
5.10.1 Archeologische waarden De gemeente Langedijk kent een groot aantal gebieden met archeologische waarden. De gemeenteraad heeft in 2009 een erfgoedverordening vastgesteld, met bijbehorende archeologische waardenkaart. Die verordening heeft tot doel archeologische waarden te beschermen. In de verordening is een vergunningsregeling opgenomen voor het verstoren van de bodem in archeologisch waardevolle gebieden. Deze vergunningplicht geldt niet voor zover de activiteit de ter plaatse geldende grenswaarden van de archeologische waardenkaart niet overstijgt. Sinds 2009 is voor een groot deel van het gemeentelijk grondgebied het bestemmingsplan geactualiseerd. In de nieuwe bestemmingsplannen zijn de archeologische waarden adequaat geregeld en treedt de verordening terug. De verordening is dus alleen van belang voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan van kracht is waarin de archeologische waarden (nog) niet zijn geregeld. In die gevallen moeten bouw- of aanlegactiviteiten ook worden getoetst aan de regels van de erfgoedverordening.
5.10.2 Flora- en faunawet De bescherming van planten en dieren is geregeld in de Flora- en Faunawet (Ff-wet). Dit is een kaderwet, wat betekent dat in de wet alleen de hoofdlijnen van de regels staan. Het doel is het in standhouden van de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Een tweede doel van de wet is dat alle in het wild levende planten en dieren in principe met rust gelaten worden, niet alleen de zeldzame soorten. Ze kunnen op drie manieren beschermd worden: ten eerste door het verbieden van handelingen die de instandhouding direct in gevaar zouden kunnen brengen;
30
ten tweede kunnen kleine objecten of terreinen in Nederland, die voor het voortbestaan van een bepaalde soort van groot belang zijn, worden aangewezen als beschermd gebied; ten derde kan een soort opgenomen worden in de Rode Lijst. Voor soorten die op de lijst staan is de overheid verplicht speciale beschermingsmaatregelen te treffen.
In de gevallen waarin een vergunning op grond van de Ff-wet samenloopt met een omgevingsvergunning, dient voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen te worden gevraagd. Dat biedt de minister van LNV de mogelijkheid aan deze verklaring voorschriften te verbinden die moeten worden opgenomen in de omgevingsvergunning. Als de verklaring wordt geweigerd of de voorschriften onmogelijk kunnen worden opgevolgd, moet de omgevingsvergunning worden geweigerd. De gebieden waar de Ff-wet van toepassing is, zijn geïnventariseerd. In de inventarisatie is aangegeven in welke gebieden aan welke plant- en diersoorten in ieder geval aandacht moet worden gegeven. Daarmee kan gericht toezicht worden gehouden en kunnen tijdig de vereiste procedures in gang worden gezet bij ruimtelijke projecten. Daarbij moet wel worden benadrukt dat zo’n inventarisatie niet betekent dat op andere plaatsen geen waarden aanwezig kunnen zijn die door de Ff-wet worden beschermd. Ook in andere gevallen zal zo nodig moeten worden beoordeeld, en eventueel nader onderzoek moeten worden gedaan, naar verstoring van beschermde plant- en diersoorten.
5.10.3 Waterwet De waterwetgeving stelt regels die tot doel hebben overstromingen maar ook verdroging te voorkomen en een goede waterkwaliteit te waarborgen. De Waterwet is een raamwet die verder is uitgewerkt in het Waterbesluit (een AMvB op grond van de Waterwet), de Waterregeling (een ministeriële regeling) en in verordeningen van waterschappen en provincies. In de Waterwet is een vergunningplicht opgenomen voor handelingen in het watersysteem. Het gaat hierbij om activiteiten zoals het lozen van verontreinigende stoffen op oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het bouwen op een dijk. Op lozingen van afvalwater op de riolering is echter niet de Waterwet maar de Wet milieubeheer van toepassing. Deze lozingen moeten dus in de omgevingsvergunning milieu worden geregeld. De Waterwet is wél van toepassing op lozingen direct in het oppervlaktewater en direct op een zuiveringtechnisch werk. De watervergunning kan bij de gemeente, maar ook rechtstreeks bij het bevoegde gezag, worden aangevraagd. Voor de aanvraag van de watervergunning is een voorziening getroffen op omgevingsloket online waarmee de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Net als de omgevingsvergunning kent de Waterwet twee voorbereidingsprocedures voor vergunningen: 1. Reguliere procedure: termijn van acht weken, onder andere voor de voormalige keurvergunning. In de reguliere procedure ontstaat geen vergunning van rechtswege zoals het geval is in de Wabo. 2. Uitgebreide procedure: voorbereidingsprocedure met afdeling 3.4 Awb. Artikel 6.16 Waterwet bepaalt in welke gevallen de watervergunning wordt voorbereid volgens deze procedure. Dit geldt onder andere bij de watervergunning voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringstechnisch werk. De Waterwet staat naast de Wabo. In de Wabo is alleen een rechtstreekse relatie gelegd naar de waterkwaliteit. Dit is gedaan in de vorm van een advies voor directe lozingen en een coördinatieplicht voor lozingen vanuit een aantal aangewezen inrichtingen.
31
Het adviesrecht is opgenomen in artikel 2.26 lid 2 Wabo. Het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning dient op grond van dit artikel de waterbeheerder (de beheerder van de RWZI of het oppervlaktewater waarop de lozing uitkomt) bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu (oprichten of in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk) om advies te vragen voor zover de aanvraag betrekking heeft op lozingen op een rioolstelsel (vuilwaterriool of hemelwaterstelsel). De coördinatieplicht is opgenomen in artikel 3.16 Wabo (voor de Waterwet is de coördinatiebepaling opgenomen in artikel 6.27). De coördinatiebepaling geldt alleen voor inrichtingen waar een gpbv-installatie aanwezig is. Dergelijke inrichtingen zijn in Langedijk niet aanwezig.
5.11 Bibob Sinds een aantal jaren bestaat de mogelijkheid vergunningen te weigeren als artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) van toepassing is. Deze weigeringsgrond is opgenomen in artikel 2.20 van de Wabo. Langedijk heeft in 2013 beleid vastgesteld voor de toepassing van de Wet Bibob. Dat beleid vindt vooral toepassing op een aantal specifieke gebieden, zoals drank- en horecavergunningen, seksinrichtingen, coffeeshops, speelautomatenhallen en specifieke categorieën milieu-inrichtingen. Voor het omgevingsrecht is de Wet Bibob minder relevant. Het is niet nodig hiervoor afzonderlijke beleidsregels op te stellen.
32
Hoofdstuk 6 Organisatie van het toezicht 6.1
Inleiding
Sinds 2011 werkt de gemeente Langedijk bij het toezicht programmatisch, waarbij zo veel als mogelijk gestreefd wordt naar integratie van toezichtstaken in het omgevingsrecht. In de voorbereiding op de Wabo is daartoe een systematiek geïntroduceerd, die nog steeds goed werkt. Binnen die systematiek kan echter inhoudelijk een aantal andere accenten worden gelegd. Daarvoor is een aantal redenen te noemen: - De ambities en aandachtspunten die in 2010 zijn benoemd, zijn voor een goed deel nu gerealiseerd en ingebed in de vaste werkprocessen. Dat maakt het mogelijkheid nieuwe ambities te benoemen13. - Knelpunten en probleemsituaties die destijds aandacht vroegen zijn als gevolg van gerichte beleidsinspanningen beheersbaar gemaakt en kunnen in de reguliere toezichtcyclus worden opgenomen. - Wijzigingen in wet- en regelgeving leiden tot aanpassingen in de werkprocessen en nieuwe aandachtspunten; - Er moet worden geanticipeerd op ontwikkelingen die naar verwachting de komende jaren hun beslag zullen krijgen. Dit betreft met name de aanpassing van protocollen en instructies aan de in het land gangbare formats. Ook bij het toezicht heeft de bestuurlijke visie zijn doorwerking gekregen op een aantal aspecten: - Procedures zijn geüniformeerd zo veel als mogelijk naar de landelijke standaarden. Dat vergroot de mogelijkheid tot uitwisseling en de flexibiliteit; - De integratie van verschillende vormen van toezicht is vergroot. Dat vermindert de belasting van burgers en -vooral- bedrijven, en komt de efficiency ten goede. - De relatie tussen gemeente en uitvoeringsdienst is scherper benoemd. Met die basis kunnen goede werkafspraken worden gemaakt en de toedeling van verantwoordelijkheden scherp worden benoemd.
6.2
Visie op integraal toezicht
Een van de belangrijkste doelen van de ontwikkelingen op het terrein van het omgevingsrecht is het bewerkstelligen van meer samenhang in besluitvorming, toezicht en handhaving. Bij het ontwikkelen van de organisatie is die samenhang dan ook het uitgangspunt van handelen. De wet- en regelgeving op zichzelf is niet bepalend voor de wijze waarop de uitvoeringsorganisatie vorm krijgt, al zijn deze uiteraard wel een belangrijke randvoorwaarde. Elementair in deze visie is een “levenscyclus bebouwde en onbebouwde omgeving”. Afhankelijk van het vakgebied van waaruit men de cyclus benadert grijpt deze uiteraard op een ander moment aan.
13
Een voorbeeld daarvan is de rol van de toezichthouders op de bouw bij het houden van toezicht op de brandveiligheid. Zij zijn geïnstrueerd op het vakgebied brandveiligheid en voeren de eerste controles uit. Bij gecompliceerde situaties kunnen zij terugvallen op de expertise van de vakspecialist.
33
Zolang geen (nieuwe) activiteiten plaats vinden vindt slechts beheer van het grondgebied plaats. Toezicht is noodzakelijk om te bezien of het gebruik volgens de regels plaatsvindt. Daarvoor moet gebiedstoezicht worden georganiseerd. In dit beheerstoezicht ligt de nadruk op periodieke controles waarbij globaal, maar systematisch het gemeentelijk grondgebied geïnventariseerd wordt op overtreding van de regels. Dit toezicht vindt plaats vanaf de openbare weg en is het gericht op het voorkomen en tegengaan van excessen. Elk initiatief start met een voorbereidingsfase waarin de mogelijkheden tot realisatie worden verkend. Deze fase eindigt met het verlenen van een vergunning, het doen van een melding of de initiatiefnemer komt tot de slotsom dat de gewenste activiteit vergunningvrij is en gaat aan het werk. Voor de overheid is hier vergunningverlening en beoordeling van meldingen van belang. Voor zover toezicht moet plaatshebben heeft dit vooral betrekking op verificatie van gegevens die door aanvragers worden geleverd. De volgende fase is de realisatiefase. Het bouwwerk wordt opgericht, het in werking treden van de inrichting voorbereid, installaties aangelegd, grondwerken uitgevoerd enzovoorts. De nadruk in deze fase ligt op projecttoezicht op (de voorschriften in) verleende vergunningen, meldingen of algemene regels ingeval van vergunningvrije activiteiten. De gegevens uit de voorbereidingsfase zijn onontbeerlijk om in de realisatiefase goed toezicht te kunnen houden. Ook moet in de voorbereidingsfase al een aantal voorwaarden worden geschapen om het toezicht te kunnen organiseren. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de meldingsplicht van verschillende bouwfasen die in de vergunning moet worden vastgelegd. Levenscyclus grondgebied
Beheer grondgebied Saneringsfase
Voorbereidings -fase Informatiesystemen
Sloopfase
Realisatiefase Gebruiksfase
In de gebruiksfase is toezicht er op gericht dat uitvoering van activiteiten in overeenstemming is met wet- en regelgeving en/of de vergunningvoorschriften. Hierbij moet worden gedacht aan het periodieke toezicht op milieuinrichtingen, periodiek toezicht op de brandveiligheid van bouwwerken, toezicht op gebruik, enzovoorts.
Nagenoeg elk bouwwerk komt op enig moment ook weer in een sloopfase. Behoudens bijzondere omstandigheden ligt het accent in de sloopfase op het vermijden van veiligheidsen gezondheidsrisico’s en het tegengaan van hinder en overlast door de werkzaamheden. Deze fase is in het overzicht in de logische volgorde neergezet, maar hierbij moet wel worden benadrukt dat de bouwwerken die nu worden gesloopt veelal 50 - 100 jaar oud zijn en de overheid veelal over weinig gegevens beschikt. Zowel in de gebruiksfase als in de voorbereiding op het verlenen van sloopvergunningen moet de nodige informatie worden verzameld over de staat van de bouwwerken en de daarin gebruikte materialen14. Op de daadwerkelijke sloop zal toezicht moeten worden georganiseerd met een intensiteit die recht doet aan de situatie ter plaatse.
14
Overigens verdient bij sloop de hele keten van sloop en afvoer van materialen aandacht. Bijzonder probleem is ook de combinatie van gedeeltelijke sloop en bouw, bijvoorbeeld bij inpandige verbouwingen. Deze bijzonderheden laten we vooralsnog buiten beschouwing.
34
Tenslotte de saneringsfase. Nieuwbouw gebeurt in Nederland steeds vaker op plaatsen waar bodemverontreiniging is te verwachten. Denk aan oude bedrijventerreinen, fabrieksterreinen, spoorzones, binnenstedelijke inbreiding enzovoorts. Door de verschillende activiteiten in onderlinge samenhang te plaatsen wordt ook duidelijk aan welke eisen de informatiesystemen moeten voldoen. Steeds is van belang dat in elk van de verschillende fasen informatie moet worden verwerkt en voorwaarden geschapen om een afdoende uitvoering van de volgende stap in de levenscyclus mogelijk te maken. Bij het ontwikkelen van geautomatiseerde systemen is dit van wezenlijk belang. Ook bij het opstellen van bijvoorbeeld toezichtprotocollen moet de feitelijke situatie leidend zijn.
6.3
Beheer van het grondgebied
Het beheer van het gemeentelijk grondgebied is een taak die met de integrale herziening van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 meer aandacht heeft gekregen. In die wet is nadrukkelijk bepaald dat de gemeente actief toezicht op ruimtelijke waarden moet organiseren. Voordien volstonden de meeste gemeente met toezicht op illegale bouw en het behandelen van klachten. In de beleidsvisie van de gemeente Langedijk is het grondgebied opgedeeld in verschillende deelgebieden die een eigen karakteristiek hebben. Voor elk van deze gebieden zullen we hieronder de waarden en bedreigingen verder definiëren en zo concreet als mogelijk aangeven waarop bij het toezicht de nadruk behoort te liggen. Daarbij beperkt de gemeente zich niet tot de verplichtingen uit de Wro, maar wordt gestreefd naar een integraal toezicht. Met name het toezicht op excessenregelingen uit de APV leent zich hier goed voor. De aandachtspunten voor het gebiedstoezicht zijn in 2014 geactualiseerd in het visiedocument omgevingsrecht 2014-2018. Er is een aangepaste gebiedsindeling gemaakt. Voor elke gebiedsdeel is vastgelegd welke onderwerpen specifiek aandacht vragen. Tijdens de periodieke toezichtmomenten zal vooral op deze aspecten worden gecontroleerd. Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de overzichten van de aandachtspunten uit het visiedocument in de overzichten opgenomen.
6.3.1 Gebiedstoezicht Op basis van de gebiedskarakteristiek uit de beleidsvisie is met de medewerkers van de gemeente voor de verschillende gebiedsdelen een toezichtintensiteit vastgesteld, die recht doet aan de waarden en bedreigingen in de verschillende gebieden. Daartoe is een risicoweging gemaakt van veel voorkomende overtredingen in de verschillende deelgebieden van de gemeente. De mogelijke overtredingen zijn beoordeeld op risico’s als onder meer veiligheid, gezondheid, hinder en overlast en aantasting van verschillende waarden. De uitkomsten hiervan komen in effectscores tot uitdrukking die een maat voor de ernst van de overtreding vormen15. De risicoweging dient alleen om de intensiteit van het toezicht te bepalen en om te inventariseren waaraan tijdens dat toezicht specifiek aandacht moet worden gegeven. De weging is geen maat voor de prioritering van overtredingen ten behoeve van de handhaving. Bij de prioritering van de handhaving spelen ook andere factoren een rol, zoals bijvoorbeeld de locatie en de vraag of al dan niet een handhavingsverzoek is ingediend. 15
Voor een gedetailleerd overzicht van alle scores zie de bijlage bij het visiedocument omgevingsrecht Langedijk 2014-2018.
35
Omschrijving 1. Oude dorpslinten 2. Recent opgeleverde woningbouw 3. Woongebied Oosterdel 4. Overige naoorlogse woningbouw 5. Buitengebied onderverdeeld in: BG I: Agrarisch productiegebied BG II: Natuur- en recreatiegebieden BG III: Campings en recreatieterreinen 6. Bedrijventerreinen
Toezichtfrequentie (per jaar) 2 4 1 1 2 (voor- en najaar) 1 (+ overleg recreatieschap) 1 1
Uitgangspunt bij het gebiedstoezicht is dat toezicht wordt gehouden vanaf het openbare gebied op excessieve situaties. Er zal geen actief toezicht worden gehouden in gebieden die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg en/of het betreden van erven en gebouwen vragen. Indien dat wel het geval is zal dit projectmatig moeten worden opgepakt (zie ook hierna bij toezicht gebruiksfase). In elk van de gebieden zal het toezicht gericht worden op in ieder geval illegale bouw en illegaal gebruik van gronden en opstallen. Daarnaast spelen bijzondere onderwerpen die wij voor elk gebied zullen benoemen.
6.3.1.1
Oude dorpslinten Dorpslinten Effectscore
Aard van de overtreding
0
10
20
30
40
> erfbebouw ing in voorerfgebied > erfafscheidingen voorerf > bew oning bijbehorende bouw w erken > splitsing w oonruimtes > grondbew erkingen (archeologie) > uitstallingen w inkels > reclame-uitingen > aantasting karakteristieke bebouw ing
In de oude dorpslinten moeten de cultuurhistorische en landschappelijke waarden goed worden beschermd. Stedenbouwkundig is daarnaast van belang dat de bestaande linten niet verder worden verdicht, zodat de bestaande structuur in stand wordt gehouden. Speerpunt in het gebiedstoezicht blijft illegale bewoning van niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals schuren en loodsen. Bij veel -oorspronkelijk- agrarische woningen in de linten staan in de tweede lijn karakteristieke voormalige bedrijfsgebouwen, veelal koolschuren en dergelijke. Juist bij deze gebouwen, die hun oorspronkelijke functie hebben verloren, speelt het probleem van het illegale gebruik waaronder bewoning. Brandveiligheids- en gezondheidsrisico’s en aantasting van landschappelijke waarden door verrommeling kunnen hiervan het gevolg zijn. Voordat legalisatie wordt overwogen moeten de volgende aspecten in ieder geval zijn beoordeeld: Het betreft bestaande en -eventueel- karakteristieke bedrijfsgebouwen; Er zijn geen omgevingsfactoren die aan het strijdige gebruik in de weg staan (denk hierbij aan welstandelijke aanvaardbaarheid, verkeersaantrekkende werking, parkeerproblemen, hinder en overlast, gebruik van gevaarlijke stoffen); Het gebruik vindt plaats binnen de opstallen, er is geen of weinig uitstraling naar buiten;
36
De gebouwen kunnen in overeenstemming worden gebracht met de voorschriften uit het Bouwbesluit omtrent veiligheid en bruikbaarheid (niveau bestaande bouw of hoger). Voldaan is of kan worden aan de voorschriften uit de milieuregelgeving. Het illegale gebruik van alle gebouwen die niet aan deze eisen kunnen voldoen, zal moeten worden beëindigd. Om een goed oordeel te kunnen vellen over de legalisatiemogelijkheid zal het nodige onderzoek moeten worden verricht, te beginnen met een inventarisatie van alle gebouwen waar illegaal gebruik plaatsvindt. Vervolgens zal de rechthebbende op het pand ook medewerking moeten willen verlenen aan legalisatie en zo nodig het treffen van maatregelen die soms ingrijpend kunnen zijn. Bestaat die bereidheid niet, dan zal ook moeten worden gehandhaafd. De oude linten hebben in een aantal gebieden aanzienlijke archeologische waarde. Dat maakt dat in het gebiedstoezicht alert gereageerd moet worden op grondbewerkingen en op de verplichtingen die gelden bij omvangrijker vergunningvrije bouwwerkzaamheden. In het gebiedstoezicht wordt daarnaast gelet op het behoud van de als zodanig vastgelegde karakteristieke bebouwing en de monumenten. Aan illegale uitstallingen en reclame-uitingen zal alleen aandacht worden gegeven als zij leiden tot onaanvaardbare hinder of aantasting van het uiterlijk van de gemeente. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sandwichborden in winkelgebieden en driehoeksborden die om lantaarnpalen heen worden geplaatst. Op trottoirs kunnen zij de veiligheid van voetgangers in gevaar brengen. Ook wordt aandacht gegeven aan parkeeroverlast op een aantal plaatsen. Het parkeren van vrachtauto’s is, met uitzondering van aangewezen gebieden, in de gehele bebouwde kom verboden. Het college heeft hiertoe een aanwijzingsbesluit gegeven. Overigens vindt het illegale parkeren vooral plaats in de weekeinden. Het gebiedstoezicht is dan ook van beperkte waarde. Als de overlast groot en structureel zou zijn, moet dit thematisch worden aangepakt. Vooralsnog is dat niet aan de orde.
6.3.1.2
Recent opgeleverde woningbouw Recent opgeleverde w oningbouw Effectscore
Aard van de overtreding
0
10
20
30
40
> erfbebouw ing in voorerfgebied > in gebruik nemen gemeentegrond > oeverbeschoeiingen
De ervaring in de afgelopen jaren heeft geleerd dat in de nieuwe woonwijken extra toezicht noodzakelijk is om overtredingen te voorkomen. De gemeente streeft in de nieuwbouw hoge stedenbouwkundige kwaliteit na. In de bestemmingsplannen zijn de regels opgenomen om die kwaliteit te waarborgen. In de eerste jaren na oplevering van een nieuwe woonwijk is er in deze gebieden veel dynamiek omdat mensen hun woning aan hun eigen wensen willen aanpassen. Juist dan moet worden voorkomen dat dit in strijd met de regels gebeurt, omdat dergelijke precedenten snel navolging kunnen krijgen en problemen dan moeilijk beheersbaar worden. Dat kan de kwaliteit in de woonwijken aantasten.
37
Om die reden zal in de eerste jaren na oplevering intensiever, driemaandelijks, toezicht plaatshebben. Bij dit toezicht zal de nadruk liggen op een drietal thema’s: Illegale erfbebouwing in voorerfgebied, omdat dit de uitstraling in het openbare gebied negatief beinvloedt; Illegale ingebruikname van gemeentegrond; juist in de eerste jaren na oplevering leggen bewoners erfafscheidingen aan waarbij ervoor moet worden gewaakt dat zij daarbij geen gemeentegrond in gebruik nemen. Gemeentegrond heeft een stedenbouwkundige functie als afschermende beplanting, maar ook als gebied waar kabels en leidingen worden gelegd. Illegale oeverbeschoeiingen; in de nieuwe woonwijken is water als natuurlijke afscheiding opgenomen. De natuurlijke overgang van land naar water is bewust gecreëerd om de karakteristieke landschappelijke waarde te accentueren en om een zekere natuurwaarde te creëren. Het aanleggen van beschoeiingen en andere bouwwerken schaadt deze waarden en moet dan ook worden bestreden In de periode 2014-2018 zal het intensievere toezicht in ieder geval gelden voor Twuyverhoek, Broekrijk, het Veilingterrein en Westerdel.
6.3.1.3
Woongebied Oosterdel Oosterdel
Effectscore
Aard van de overtreding
0
10
20
30
40
> erfbebouw ing in voorerfgebied > illegale botenhuizen > Inrichten ruigtekoppen als tuin > illegale kap
Het woongebied Oosterdel is een bijzondere woonwijk. Het gebied bestaat uit ruime woonkavels, is doorsneden met water, en bevat daarnaast “ruigtegebieden” met grote natuurwaarden. In de afgelopen jaren heeft de gemeente een inhaalslag uitgevoerd om een aantal structurele overtredingen aan te pakken. Met name betrof dit het inrichten van gebieden met natuurwaarden als tuin, illegale aanlegplaatsen voor boten, illegale botenhuizen en andere illegale bouw. Die inhaalslag heeft resultaat gehad. Inmiddels is een beheerssituatie bereikt en kan de toezichtfrequentie worden teruggebracht tot eens per jaar. Daarbij zal wel het toezicht vanaf het water worden uitgeoefend. Gezien de structuur van het gebied en de specifieke risico’s wordt dat noodzakelijk geacht. In vergelijking met enkele jaren geleden beschikt de gemeente nu over betere en actuelere digitale geo-informatie. Ook dit instrument zal worden ingezet om in dit gebied vinger aan de pols te houden.
6.3.1.4
Overige naoorlogse woningbouw
Onder de naoorlogse woningbouw vallen alle overige wijken die nagenoeg uitsluitend uit woningen en bijbehorende voorzieningen bestaan. Uit de inventarisaties blijken geen grote bijzonderheden anders dan het gebruikelijke toezicht op illegale bouw in voorerfgebied en illegale bedrijvigheid die het woongenot aantast. Erfafscheidingen bij hoekpercelen zijn een
38
aandachtspunt, als dit voor het verkeer gevaarlijke situatie kan opleveren. Is dat het geval dan wordt daartegen opgetreden. Overige naoorlogse w oningbouw Effectscore
Aard van de overtreding
0
10
20
30
40
> erfbebouw ing in voorerfgebied > erfafscheidingen hoekpercelen > in gebruik nemen gemeentegrond > detailhandel aan huis
Wel moet ook in deze wijken aandacht worden gegeven aan de illegale ingebruikname van gemeentegrond. Aandacht hiervoor is temeer noodzakelijk omdat bij langdurig illegaal gebruik de gemeente de aanspraak op zijn eigendom kan verliezen. Dit kan zelfs tot aansprakelijkheidsclaims leiden als blijkt dat in deze grond kabels en leidingen van nutsbedrijven liggen.
6.3.1.5
Agrarisch productiegebied BG I Agrarisch productiegebied Effectscore 0
10
20
30
40
Aard van de overtreding
> bouw w erken in open gebied > bouw w erken op voorerven > paardenbakken > caravanstalling en ander gebruik stallen > caravanstalling e.d op erven > bew oning agrarische opstallen
In het buitengebied kregen in 2010 twee problemen bijzondere aandacht; de vervuiling van de weg tijdens de koolcampagne en illegale afvalstort in het buitengebied. Beide problemen zijn met gerichte maatregelen beheersbaar gemaakt. Tijdens de koolcampagne is extra toezichtcapaciteit ingezet en zijn de agrariërs aangesproken op hun verantwoordelijkheid om de veiligheid op de weg te waarborgen. Dit heeft goede resultaten gehad. Wel zal jaarlijks toezicht worden gehouden tijdens de koolcampagne (zie hierna bij thematisch toezicht). Om illegale afvalstort te voorkomen zijn de openingstijden van de werf aanzienlijk verruimd en is de mogelijkheid gecreëerd om 24 uur per dag melding te doen van illegale activiteiten. Incidenteel vindt nog wel afvalstort plaats, maar dat betreft dan vrijwel alleen het storten van grond en tuinafval. De structurele maatregelen blijken effect te hebben gehad. Het gebiedstoezicht wordt nu toereikend geacht om dit probleem te monitoren.
39
Ook in het buitengebied is illegale bewoning van stallen en andere agrarische bedrijfsgebouwen een belangrijk aandachtspunt. Brandveiligheids- en gezondheidsrisico’s zijn daarvoor de belangrijkste motivatie. In de gemeente is onlangs de inventarisatie afgerond van een onderzoek naar de huisvesting van seizoenarbeiders uit Midden- en Oost-Europa. De eerste indruk daarvan is dat dit probleem in Langedijk beperkt van omvang is. Aandachtspunt blijft dat niet alleen kan worden volstaan met een signalering van het probleem maar dat dan ook aandacht moet worden gegeven aan de mogelijke structurele oplossingen. Te denken valt dan aan seizoensgebonden vergunningen voor tijdelijke huisvesting. Bestuurlijke besluitvorming op dit thema moet overigens nog plaatsvinden. Evenals in de rest van Nederland is de agrarische bedrijvigheid in Langedijk de afgelopen jaren afgenomen. Gevolg daarvan is dat veel voormalige agrarische bedrijfspercelen inmiddels een woonbestemming hebben gekregen. Aandacht moet daarbij gegeven worden aan de soms omvangrijke agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de functie is weggevallen. Hergebruik daarvan mag niet leiden tot aantasting van de waarden in het gebied. Met name aantasting van landschappelijke waarden en een onevenredige belasting van aan- en afvoerwegen zijn een aandachtspunt. In de bestuurlijke visie is caravanstalling expliciet genoemd. Buitenstalling op de erven leidt tot verrommeling en aantasting van landschappelijke waarden wordt om die reden bestreden. Ander gebruik dat in strijd is met de agrarische functie zal altijd worden getoetst aan de planregels en het gemeentelijk beleidskader voor afwijkingen. En tenslotte moet toezicht worden gehouden op de huisvesting van seizoenskrachten op plaatsen die daartoe ongeschikt zijn en daardoor veiligheidsrisico’s kunnen opleveren. In de periodes dat dit speelt is extra toezicht hierop nodig.
6.3.1.6
Natuur- en recreatiegebieden BG II Natuur- en recreatiegebieden Effectscore
Aard van de overtreding
0
10
20
30
40
> alleen bij bestaande bebouw ing > nevenactiviteiten bedrijven
In de gemeente zijn vier natuur- en/of recreatiegebieden gelegen, t.w. het Geestmerambacht en de natuurgebied Oosterdel, het Kleimeer en ‘t Waartje. In geen van deze gebieden spelen bijzondere zaken die aandacht vragen. Beheerder van het Geestmerambacht is het recreatieschap. Met dat schap zal een regulier (jaarlijks) ambtelijk overleg worden gevoerd om te overleggen over onderwerpen die betrekking hebben op toezicht en handhaving. Voor het overige is het zaak de natuurgebieden eens per jaar intensief uit te kammen op mogelijke overtredingen en alert te blijven op mogelijke bedreigingen.
6.3.1.7
Campings en recreatieterreinen
In Langedijk zijn twee campings / recreatieterreinen gelegen: camping Molengroet en De Oude Boomgaard. Op camping Molengroet wordt één maal per jaar integraal toezicht gehouden. Naast toezicht op het gebruik overeenkomstig de bestemmingsplanregels, wordt gekeken naar brandveiligheids- en milieu-aspecten.
40
BG III Campings en recreatieterreinen Effe cts cor e
Aard van de overtreding
0
10
20
30
40
> bijgebouw en bij recreatiew oningen > uitbreiding boven planregels > permanente bew oning recreatiew oningen
Project permanente bewoning recreatieterreinen Het project permanente bewoning van recreatieterreinen wordt afzonderlijk opgepakt en valt op dit moment buiten het bestek van dit uitvoeringskader. Doel van het project is om de illegale bewoning van deze woningen beheersbaar te maken en de veiligheid te vergroten. Dit gebeurt door in een aantal gevallen de bewoners een persoonsgebonden gedoogbeschikking te geven. Voorwaarde daarbij is dat hun recreatiewoning zowel aan minimale bouwkundige als ook brandveiligheidseisen kan voldoen.
Zodra het project illegale bewoning is afgerond, en een beheerssituatie is bereikt, wordt dit recreatiepark onder het reguliere gebiedstoezicht geplaatst.
6.3.1.8 Bedrijventerreinen Bedrijventerreinen Effectscore 0
10
20
30
40
Aard van de overtreding
> zeecontainers voorerven > lichtreclames > gebruik openbaar groen parkeren > detailhandel > burgerbew oning bedrijfsw oningen > burgerbew oning bedrijfspanden > opslag op openbare w eg
In de gemeente Langedijk is overwegend lichtere bedrijvigheid gevestigd. In de gemeente zijn vier bedrijventerreinen ontwikkeld, t.w. De Mossel, De Wuyver, Zuiderdel en Breekland. De raad heeft uitgesproken dat binnen de door wet- en regelgeving gestelde randvoorwaarden deze bedrijven alle ruimte moeten krijgen om hun bedrijfsactiviteiten uit te oefenen en zo min mogelijk belast worden met gemeentelijke bemoeienis. Ook hier spelen geen bijzondere problemen. Incidenteel worden bedrijfswoningen als burgerwoning verkocht. Aandacht daarvoor is vereist om te voorkomen dat bedrijvigheid in het gedrang komt door de aanwezigheid van burgerwoningen. Ook de afsplitsing van kantoorruimte van de bijbehorende bedrijfsgebouwen gebeurt incidenteel. Dat kan de doelstellingen die met de inrichting van het terrein werden beoogd frustreren en leiden tot conflicten.
41
Tenslotte speelt incidenteel het plaatsen van containers en opslag op gemeentegrond. Daartegen zal worden opgetreden. De overtredingen zullen prioriteit krijgen als de opslag de verkeersveiligheid aantast.
6.4 Voorbereidingsfase De voorbereidingsfase is de fase waarin ingrepen in de bestaande situatie worden voorbereid, geregeld en aan voorschriften gebonden. Dat is dus de fase die eindigt met het verlenen van een vergunning. Voor zover sprake is van fysiek toezicht, ligt dat in de sfeer van het inventariseren van locaties, verificatie van informatie zoals die door aanvragers is aangeleverd en dergelijke. In deze fase is wel van wezenlijk belang dat de voorwaarden worden geschapen voor een verantwoord toezicht in de realisatiefase. Met name het stellen van de voorschriften die adequaat toezicht mogelijk moeten maken is hier van belang. Overigens is deze fase uitgebreid besproken in de hoofdstuk 3, 4 en 5.
6.5
Realisatiefase
De realisatiefase is de fase waarin na vergunningverlening de activiteiten worden uitgevoerd. Een van de belangrijkste taken hierbij is het toezicht op de bouw, maar ook het toezicht op APV-vergunningen vindt veelal plaats tijdens de realisatiefase. Een omgevingsvergunning kan tal van activiteiten omvatten. Het is daarom van belang dat een casemanager wordt aangewezen die er verantwoordelijk voor is dat op het goede moment de toezichthouder aanwezig is met de vereiste kennis en die zo nodig de aanwezigheid van meerdere toezichthouders gelijktijdig coördineert. De gemeente Langedijk kiest ervoor om hiervoor de bouwtoezichthouders aan te wijzen. Daarvoor zijn twee redenen te noemen. Ten eerste is het toezicht op de bouw het meest arbeidsintensief. Het ligt dan ook in de rede dat deze toezichthouder ervoor zorgt dat zijn collega’s tijdig worden ingeschakeld als hun deskundigheid is vereist. Een tweede reden is dat de vergunning voor de bouw de meest voorkomende vergunning is. En het is verstandig om de coördinatie daar neer te leggen waar ook de nodige kennis en ervaring kan worden opgebouwd met de systematiek van dat coördineren. Uiteraard blijven de afzonderlijke toezichthouders verantwoordelijk voor enkelvoudige vergunningen of vergunningen waarbij geen sprake is van bouw.
6.5.1 Projecttoezicht Onder projecttoezicht valt de uitvoering van alle activiteiten die tot doel hebben de naleving van de voorschriften van een omgevingsvergunning te beoordelen. Het toezicht bestaat altijd uit: Reizen naar en van de plaats van toezicht; Uitvoeren van een inspectie ter plaatse; Vastleggen van de bevindingen van het toezicht; Zo nodig voorbereiden van handhaving.
42
Wij zullen hieronder voor de belangrijkste vergunningstelsels het toezicht definiëren. Daarbij is flinke ruimte ingeruimd voor de omgevingsvergunning bouw. Dit enerzijds omdat het vastleggen van de intensiteit van het toezicht op dit punt een wettelijke taak is. Ook wordt hiermee de basis gelegd voor meer programmatisch werken. Dit is een slag die bijvoorbeeld bij de milieutaken een aantal jaren geleden al is gemaakt. Ook voor andere vergunningen zal waar nodig een afwegingskader voor het toezicht worden geschetst.
6.5.1.1
Toezicht op de bouw
Toezicht op de bouw begint eigenlijk bij de vergunningverlening. Daar moeten de voorwaarden worden geschapen voor adequaat bouwtoezicht. Ook moet in de vergunning nadrukkelijk worden aangegeven welke gegevens nog aangeleverd moeten worden. Uitgangspunt is dat nooit met een bouwonderdeel mag worden begonnen voordat de gemeente alle noodzakelijke gegevens heeft ontvangen en de tijd heeft gehad om deze te beoordelen. Dit is vooral van belang voor de gegevens die uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden moeten zijn aangeleverd (constructieve gegevens, installaties). In de praktijk betekent dit dat pas met de bouw van die onderdelen mag worden begonnen drie weken nadat deze gegevens zijn verstrekt, tenzij de gemeente zelf schriftelijk toestemming heeft gegeven. Dat laatste gebeurt alleen als het een bouwwerk betreft waarvan de detaillering sowieso slechts marginaal wordt beoordeeld. De toezichthouders nemen voor elk bouwdossier telefonisch contact op met de vergunninghouder. Daarin worden zij gewezen op hun verplichtingen tijdens de bouw en worden zo nodig werkafspraken gemaakt over de momenten waarop het toezicht moet plaatshebben en hoe daarvan kennisgeving wordt gedaan. De kennisgevingen gebeuren vooralsnog op de conventionele wijze, door het versturen van retourkaarten. De komende tijd zal wel worden bezien hoe invulling kan worden gegeven aan een digitalisering op dit punt.
Uitvoering van het toezicht Een bouwwerk dient tijdens de bouw op een aantal essentiële punten beoordeeld te worden door het toezicht, om een volledig beeld te kunnen krijgen van de kwaliteit en de bouwwijze. Als bijvoorbeeld de wapening van een constructie niet wordt gecontroleerd kan later niet meer worden beoordeeld of het bouwwerk op dat punt wel aan de voorschriften voldoet. Veiligheid en gezondheid staan centraal bij het definiëren van de intensiteit van het toezicht. Daarbij heeft de gemeente bepaald dat de eigen verantwoordelijkheid van de bouwer als uitgangspunt moet worden genomen. Het toezicht houden op de kwaliteit van het bouwen is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de bouwer, voor zover dit geen veiligheids- of gezondheidsrisico’s met zich brengt en dit geen gevolgen heeft voor het publieke domein. In de keuze van de toezicht-momenten is met dat uitgangspunt rekening gehouden. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de gemeente een faciliterende rol heeft. Als de eigenaar of belanghebbende derde twijfels heeft over de uitvoering van bouwwerkzaamheden en tijdens de bouw contact opneemt met de gemeente, zal daar alert op worden gereageerd door het bouwtoezicht. In die rol functioneert het bouwtoezicht meer als partner dan als controleur, en dat is een rol die naar onze opvatting goed past bij de overheid in een moderne samenleving. Bij alle vergunningplichtige bouwwerken zal tenminste een opleveringscontrole wordt uitgevoerd. Overwogen is om voor een aantal categorieën geen enkel toezicht te houden. Immers, als het bouwwerken betreft die slechts gradueel afwijken van vergunningvrije bouwwerken, dan valt te overwegen dergelijke bouwwerken ook niet te begeleiden. Hiervan is
43
afgezien om redenen van uniformiteit, juridische zorgvuldigheid en behoud van stedenbouwkundige kwaliteit.
Verantwoording van de toezichtmomenten In de nota uit 2010 is benadrukt het naleefgedrag m.b.t. het tijdig melden van de bouwfasen (melding start bouw, wapening keuren ed.) in de gemeente onvoldoende was. Daarom is nadien het accent gelegd op de verplichting tot tijdig melden bij de bouwers. Deze actie heeft succes gehad. Inmiddels is een beheerssituatie bereikt en is dit geen belemmering meer voor een adequaat toezichtniveau.
TOEZICHTMATRIX
Nieuwbouw + verbouw BOUWFASEN :
© VBWTN bovenbouw
20
€
<100.000 (eenvoudig)
€
<100.000 (complex)
A2 B2
cat. II
€
100.000 - 1.000.000
B2 B2 B2 BS BS
€
>1.000.000
cat. I
€
<100.000
€
100.000 - 1.000.000
€
>1.000.000
cat. I
€
<100.000
€
100.000 - 1.000.000
€
>1.000.000
cat. II-III
€
>100.000
D2
D1 D2 D2
D2
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bez bez
bezoek
D2 D1 D2 D2
bezoek
D2
D2
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bez bez
A3 B2 BS B2 B2 B2 B1 BS B2 B2 B2
bezoek
D2 D1 D2 D2
D2
D2
bezoek
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2 bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bez bez
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bezoek
bez bez
bezoek
D1 BB afd. 4.4, 6.12 en art. 1.16 en 1.25
Bb afd. 2.8
BB afd. 5.1 en 5.2
BB afd. 3.2
BB afd. 3.5 en 3.9
Bb afd. 3.3 en 3.4
BB afd. 6.5, art. 1.23
BB afd. 2.12, art. 6.24, 6.25
BB afd. 3.6 en 3.7
BB afd. 2.8, 2.9, 2.10, 2.11
BB afd. 6.2 en 6.3
BB afd. 2.3-2.6, 4.4-4.5, 5.1
BB afd. 2.1, 3.5, 5.1, 6.4
BB afd. 2.3, 2.7, 2.15, 3.1, 3.5, 3.7, 5.1
BB afd. 2.1, 3.5, 5.1, 6.4
Bb afd. 2.1, 2.2, en art. 1.23
Bb afd. 2.1, 2.2, en art. 1.23
Bb art. 1.23 en 8.2
Bb afd. 2.1, 2.2, en art. 1.23
Bb afd. 2.1, 2.2, 8.1 en art. 1.23
BB afd. 6.4
BB afd. 2.1, 2.2, 5.1 en art. 1.23
Bb afd. 2.1, 8.1 en art. 1.23
BB afd. 2.1 en art. 1.23
Bb afd. 2.1, 8.1 en art. 1.23
BB art. 1.23 en art. 1.24
BB afd. 2.1, 5.2, 8.1 en art. 8.2, 8.7
BB Hfdst 8, art. 1.23, art. 8.2, art 8.3
Afdelingsnr(s) Bouwbesluit 2012
D2
bezoek
A3 B2 BS B2 B2 B2 B1 B2 B2 B2 B2 B2 B2 D1 D2 D2 D1 D2 D2 D2 D3 D2 D1 DS DS D2 D2
cat. I+II+III
D2
bezoek
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2 bezoek
D2
bezoek
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2 bezoek
D2
bezoek
D1 D2 D2 D2 D2
bezoek
bezoek
D2
bezoek
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2 bezoek
D2
bezoek
D1 D2 D2 D2 D2
bezoek
bezoek
D2
bezoek
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2
bez
Overig
D2 D2
bezoek
bezoek
bez
integraal
D2
A3 B2 BS B2 B2 B2 B1 BS B2 B2 B2
tel
cat. III
bezoek
bezoek
tel
cat. II
28
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2
bez
Bedrijf
27
D2 D2
bezoek
bezoek
tel
cat. III
26
A3 B2 B1 B3 C3 C3 B1 B2 B3 B2 B3 B3 B3 D2 D2 D2 D1 D3 D3 D3 D4 D3 D2 DS DS D3 D2
tel
cat. II
25
bezoek
bezoek
bez
Publiek
D2 D2
A3 B2 BS B2 B2 B2 B1 BS B2 B2 B2
tel
cat. III
24
D1
bezoek
tel
referentie
23
bezoek
tel
cat. I
22
DS
tel
cat. I
21
EINDCONTROLE
constructie overige verdiepingen
DS
19
verbrandingslucht / rook
vloeren + balken 1e verd
18
EP-gerelateerde installaties
stempels / steigers
17
wering van vocht
wanden / kolommen beg grond
DS
16
bescherming geluid van installaties
begane grond vloer
15
bescherming geluid
riolering
14
vluchtmogelijkheden
funderingsconstructie
A1
13
brandveiligheidsinstallaties
12
brandveiligheid
11
ventilatie + spuicapaciteit
10
Nuts voorzieningen
9
hoogteverschil + vloerafscheiding
8
afbouw
gevelopeningen
7
buitenblad gevel
6
dak afwerking
5
gevel / dak
dak constructies
4
fundering op staal
dakkapel
3
onderbouw
fundering op palen
€
2
uitgraven bouwput
cat. I
omschrijving toetsmoment :
Diepgang : S Steekproef 1 Visuele controle (Quick Scan) 2 Beoordeling van hoofdlijnen 3 Beoordeling hoofdlijnen en kenmerkende details 4 Algehele controle van alle onderdelen
1
uitzetten bouw
zie werkinstructie :
Tijdstip : A Vooroverlegpunt B Uitvoeringspunt C Wachtpunt D Achterafpunt
Wonen
aanloop
oriënteringsgesprek
LEGENDA :
Datum : 01-04-2012
De gemeente volgt bij het organiseren van het toezicht het referentieprotocol van de Vereniging Bouw- en woningtoezicht, dat hiervoor is weergegeven. De opzet en invulling is vergelijkbaar met het protocol dat eerder is toegepast. Wel is het aantal toezichtmomenten beperkt. Daar staat tegenover dat in de systematiek van de vereniging voor elk toezichtmoment meer tijd moet worden gereserveerd. De kwaliteit van het toezicht blijft daarmee nagenoeg gelijk, terwijl de belasting van de bouwer wordt verminderd.
44
Aandacht moet worden gegeven aan de zogeheten “wachtpunten” in het protocol. De uitvoering van de werkzaamheden moet daar worden aangehouden totdat het werk is gecontroleerd. Dit geldt overigens alleen voor de controle op de fundering bij omvangrijker bouw.
Kanttekeningen bij het toezichtregime Hierboven is de toezichtintensiteit vastgelegd voor het bouwtoezicht, waarbij per bouwwerkcategorie normen zijn gesteld, die zijn gerelateerd aan de eerder gemaakt risicoinventarisatie. Daarbij moet wel worden benadrukt dat binnen deze categorieën nog heel veel variatie mogelijk is. Bij verbouw is het bijvoorbeeld van belang aan welk gebouw wordt gesleuteld. Ook kan het van belang zijn de toezichtintensiteit gedeeltelijk te laten afhangen van de bouwer en/of de locatie waar wordt gebouwd. En tenslotte kunnen bepaalde punten en details alleen in het werk worden beoordeeld (denk aan luchtdichtheid, details zoals trappen en de kwaliteit van installaties). Die elementen moeten door de medewerkers zelf worden beoordeeld. Om dit mogelijk te maken zal in de programmering die volgt op deze uitvoeringsnota, de nodige flexibiliteit in de raming moeten worden gebracht. Daarnaast is nog een aspect van belang. Hierboven is een werkwijze geschetst die de nodige verplichtingen schept voor de bouwer en voor de gemeente. Als wordt geëist dat de bouwer op bepaalde kritische momenten tevoren meldt dat met het werk wordt gestart, dan mag die bouwer natuurlijk ook veronderstellen dat de gemeente dat toezicht ook daadwerkelijk op het overeengekomen moment uitvoert. Dat stelt dus eisen aan de organisatie. Het toezicht op deze punten krijgt prioriteit. Hiervoor is de onderlinge vervanging en de dossieruitwisseling geregeld.
6.5.1.2
Toezicht op werken geen bouwwerken zijnde (aanleg)
Een vergunning voor “werken geen bouwwerken zijnde” kan bij bestemmingsplan verplicht worden gesteld. In § 5.2 is een overzicht gegeven van de vergunningstelsels voor deze werken. In alle gevallen wordt volstaan met maximaal één toezichtmoment, t.w. de aanvang van de werkzaamheden. Dan wordt met de vergunninghouder doorgesproken waarop de vergunning betrekking heeft en hoe het werk wordt uitgevoerd. Opleveringscontroles zijn niet noodzakelijk, de eindcontrole op de werkzaamheden kan veelal worden uitgevoerd tijdens de reguliere gebiedscontroles (zie § 6.3.1). Dit uiteraard behoudens bijzondere omstandigheden. Overigens verleent de gemeente slechts incidenteel deze vergunningen. Het is dan ook weinig zinvol voor een beperkt aantal gevallen een uitgebreid beleidskader te ontwikkelen.
6.5.1.3
Toezicht brandveilig gebruik
Het toezicht op het brandveilig gebruik gebeurt door de toezichthouder op de bouw. De toezichthouders zijn alle opgeleid om deze taak naar behoren uit te voeren. In het algemeen zal het gaan om een oplevercontrole waarbij de brandscheidingen, gebruikte materialen en de oplevering van de brandveiligheidinstallaties worden getest. Bij grote projecten wordt de brandweer al vroeg in het proces betrokken. Deze werkwijze geldt ook voor panden waar naast de omgevingsvergunning voor de bouw ook een omgevingsvergunning brandveilig gebruik is vereist.
45
6.5.1.4
Toezicht op kap- en reclame
Voor kapvergunningen geldt een zelfde regime als voor de werken geen bouwwerken zijnde. Ook hier kan worden volstaan met één toezichtmoment gemiddeld, voorafgaande aan de uitvoering van de werkzaamheden. Bij de kapvergunning zal het accent vooral liggen op een veilige uitvoering van de werkzaamheden. In het gebiedstoezicht wordt de uitvoering verder beoordeeld. In geval sprake is van een herplantplicht zal bij particulieren een tweede toezichtmoment worden uitgevoerd. Bij de reclamevergunning zal een vergelijkbaar toezichtregime gelden als voor de lichtste bouwcategorie, t.w. alleen een opleveringscontrole.
6.5.1.5
Projecttoezicht monumenten
Naast het toezicht op de bouw verzorgt de afdeling ook het toezicht op een aantal vergunningen die “bouwgerelateerd” zijn, zoals de monumenten- en de sloopvergunning. Het toezicht op de omgevingsvergunning voor monumenten kan beperkt van omvang blijven. Veelal wordt dit toezicht gecombineerd met de omgevingsvergunning voor de bouw en dan kan uiteraard ook op de monumentale aspecten worden gelet. Uitgangspunt is dan ook dat de monumentenvergunning leidt tot één maal extra toezicht bovenop het hierboven beschreven bouwtoezicht. Aandachtspunt daarbij is, naast de bouwaspecten, vooral ook de (brand-)veilige uitvoering van werkzaamheden.
6.6
Gebruiksfase
In de gebruiksfase staat centraal het toezicht of gronden, bouwwerken en inrichtingen worden gebruikt overeenkomstig de geldende voorschriften. Voor een deel zal dit toezicht ook plaatshebben in het gebiedstoezicht, maar dat blijft een globaal toezicht op excessen. In dit toezicht is sprake van georganiseerde en voorbereide toezichtactiviteiten. Toezicht in de gebruiksfase heeft betrekking op een aantal verschillende aspecten: Toezicht op de bestaande bouw op grond van de Woningwet; Toezicht op de brandveiligheid op grond van het Bouwbesluit; Specifiek thematisch toezicht op ruimtelijke waarden; Toezicht op de inrichtingen (Wet milieubeheer); Specifiek thematisch toezicht op bijzondere wetten en APV. Wij zullen elk van bovenstaande onderwerpen nader toelichten en een aantal beleidsuitgangspunten formuleren. Aandachtspunt daarbij is dat de verschillende onderwerpen op tal van punten wel te onderscheiden zijn maar niet te scheiden. Als hieronder het voorbeeld wordt genoemd van illegale bewoning, dan spelen daarbij zowel bouwtechnische als planologische aspecten een rol. Uiteraard zal altijd een integrale afweging worden gemaakt bij het beoordelen van de uitkomsten van het toezicht.
6.6.1 Toezicht op de bestaande bouw Het toezicht op de bestaande bouw onderscheiden wij van de overige hier geïnventariseerde taken. Deze toezichtstaken vinden hun grondslag in de Woningwet. Zij zijn echter niet gebonden aan vergunningen of expliciete wettelijke voorschriften. Het zijn overwegend “haal”
46
overtredingen, dat wil zeggen dat wij de overtredingen en gebreken alleen constateren als wij er ook daadwerkelijk naar op zoek gaan. De inzet hierop moeten wij actief programmeren. In onderstaand overzicht hebben wij een aantal bouwwerken benoemd met daarbij de wijze waarop toezicht wordt gehouden op deze panden. Het zijn allemaal panden met specifieke risico’s. Omschrijving: Staat van woningen Vergunningvrije bouw Illegale bewoning Recreatiewoningen Zwembad (openbaar) Zwembad (niet openbaar) Panden met gevelbekleding Panden met galerijvloeren Staat van bruggen en viaducten
Toezichtvorm Excessen in gebiedstoezicht Excessen in gebiedstoezicht Thematisch Thematisch Afhankelijk van materiaalgebruik Thematisch Thematisch Eerstverantwoordelijke is buitendienst
De woningvoorraad in de gemeente Langedijk is in het algemeen van goede kwaliteit. Voor zowel de staat van de woningen en andere gebouwen, als het toezicht op de vergunningvrije bouw geldt dan ook als uitgangspunt dat wij deze beoordelen in het gebiedstoezicht. Daarmee kunnen wij afdoende inspelen op verpaupering en andere excessen. Ook stellen wij voor dit gebruikstoezicht als regel dat wij snel en adequaat reageren op klachten en meldingen. Zoals al eerder aangegeven geeft de gemeente aandacht aan de permanente bewoning recreatiewoningen. Om in aanmerking te komen voor een gedoogbeschikking moet de woning voldoen aan minimale eisen omtrent bouwkundige staat, brandveiligheid en hygiëne. Andere onderwerpen die de laatste jaren actueel zijn geweest zullen ook in Laangedijk de komende tijd met een zekere regelmaat aandacht vragen. Voor dat deze onderwerpen (thematisch) worden opgepakt zal eerst een inventarisatie worden gemaakt van aard en omvang van de problemen in Langedijk. Dit betreft onder meer: - Zwembaden: systematisch controleren op constructieve gebreken, waarbij wij het accent ligt op de ophanging van het systeemplafond. - Panden met (gelijmde) gevelbekleding: hier bestaat een groter risico op loslaten met alle veiligheidsrisico’s vandien. - Panden met galerijvloeren: bij dergelijke vloeren zijn de afgelopen jaren in Nederland in enkele gevallen constructiegebreken geconstateerd. Hier zal de eerste stap zijn om de eigenaren te vragen een risico-analyse te maken. Afhankelijk van de uitkomsten zullen verdere stappen worden overwogen. - Bruggen en viaducten: de inspectie heeft gemeenten gevraagd alert te zijn op gebreken. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid (en geloofwaardigheid) van de gemeente nadrukkelijk mee. In dit toezicht geven wij ook systematisch aandacht aan de zogeheten risico-locaties. Dat betreft met name locaties waar wij in het verleden om tal van redenen handhavend hebben opgetreden en waar het risico op recidive bestaat. Uitgangspunt in de gemeente Langedijk is dat de onderwerpen veelal thematisch worden opgepakt. Als aan een onderwerp in dit kader aandacht wordt gegeven zal dit altijd gebeuren op basis van een projectopdracht waarin de doelen, de werkwijzen, de urenbelasting, de kosten en eventueel de gevolgen voor andere taken inzichtelijk zijn gemaakt volgens het SMART-principe16. Er zal zo veel als mogelijk naar worden gestreefd om dit te doen in de voorbereiding op de jaarprogramma’s.
16
SMART staat voor specifiek, meetbaar, actueel, realistisch en tijdgebonden
47
6.6.2 Toezicht op brandveilig gebruik In 1997 heeft het ministerie van binnenlandse zaken een preventie-actieplan (Prevap) gelanceerd. Ook in Langedijk is op dit principe een aanpak geïntroduceerd die in de praktijk goed werkt. Sinds een wijziging van de regelgeving in 2008 is het aantal vergunningen brandveilig gebruik aanzienlijk teruggebracht. Doel van de wetgever daarbij was om te dereguleren met behoud van het bestaande veiligheidsniveau. Feitelijk komt dit erop neer dat de voorschiften uit de vergunningen zijn vervangen door algemene voorschriften die een directe werking hebben gekregen. Het accent is daarbij verschoven van het vastleggen van vergunningvoorschriften naar het uitoefenen van toezicht op de panden die daarvoor in aanmerking komen. De gemeente heeft vanaf 2001 een inhaalslag uitgevoerd op de vergunningen brandveilig gebruik. Sindsdien kan erop worden vertrouwd dat de panden in de gemeente voldoen aan de gestelde normen voor de brandveiligheid. Het toezicht vindt plaats op basis van de uitgangspunten zoals die in het Prevap staan vermeld. Ook de komende jaren zal hieraan uitvoering worden gegeven. Aard van het pand Buurthuis, ontm.centrum, wijkcentrum >250 personen Buurthuis, ontm.centrunm, wijkcentrum 50-250 personen Café's, discotheek, restaurant 250-500 personen Café's, discotheek, restaurant 50-250 personen Gebedshuis 50- 250 personen Kantine, eetzaal > 50 personen Museum, bibliotheek 250 - 500 personen Museum, bibliotheek 250 - 500 personen Winkelgebouwen 500-1000 personen School (l.l < 12 jaar) > 10 personen Peuterspeelzaal > 10 personen Gymzaal, studio (ballet bv.) > 50 personen Theater, schouwburg, bioscoop, aula 50-250 personen School (l.l > 12 jaar) 250-500 personen Bejaardenoorden, verzorgingshuizen > 10 personen Fabrieken 50-250 personen Fabrieken 50-250 personen Winkelgebouwen 250-500 personen Sporthal, stadion 50-250 personen Woningen (bedrijfsm./complexen) niet zelfredz. Bew > 10 personen Woningen (bedrijfsm./complexen) niet zelfredz. Bew > 10 personen Dagverblijf (kinderen/gehandicapten) > 50 personen Pension, nachtverblijf 10-50 personen Kampeerterrein/jachthaven > 250 personen Theater, schouwburg, bioscoop, aula 250-500 personen Hotel 10-50 personen Zwembad Winkelgebouwen > 1000 personen Woningen met zorg Sporthal, stadion 250 - 1000 personen Kantoren 250-500 personen Autosloperij Totaal
Aantal 5 1 11 4 9 1 1 1 4 13 7 1 1 1 2 1 4 6 5 2 3 1 1 1 2 1 3 1 2 1 1 1
Frequentie 1,0 0,5 1,0 0,5 0,5 0,5 1,0 0,5 1,0 1,0 1,0 1,0 0,5 1,0 2,0 1,0 0,5 0,5 0,5 2,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0,5 1,0 1,0 1,0 0,5 0,5
98
De in de eerdere nota uit 2010 al aangekondigde integratieslag heeft inmiddels plaatsgehad. De bouwtoezichthouders zijn getraind in het houden van toezicht op het brandveilige gebruik.
48
De specialist brandveiligheid is daarbij als achtervang aanwezig om in complexere situaties bij te springen.
6.6.3 Toezicht op ruimtelijke waarden In een aantal gevallen zal een specifiek toezicht op ruimtelijke waarden noodzakelijk zijn. Dat betreft vooral de gevallen waarin het globale gebiedstoezicht ontoereikend is om specifieke waarden te kunnen beschermen. Voorbeelden hiervan zijn: Strijdig gebruik dat plaatsvindt in gebouwen en/of incidenteel of op tijdstippen waarop geen reguliere controles worden uitgevoerd; Uitvoering van werken die strijden met de voorschriften en plaatsvinden in delen van het jaar en of tijdstippen en locaties waar geen frequent gebiedstoezicht plaatsheeft, of die normaliter onbereikbaar zijn vanaf de openbare weg; Gebieden waar een inhaalslag moet worden gemaakt om een beheerssituatie te bereiken. De afgelopen jaren heeft in dit kader extra toezicht plaatsgehad in het woongebied Oosterdel, om de illegale ingebruikname tegen te gaan van gronden met natuurwaarden. Voor de komende tijd zal het tegengaan van illegale kamerverhuur en illegale bewoning in dit kader worden opgepakt. Mogelijk wordt daarnaast een intensievere aanpak overwogen als het intensievere gebiedstoezicht in de recent opgeleverde woonwijken onvoldoende resultaat oplevert.
6.6.4 Toezicht op de inrichtingen milieubeheer Het gebruikstoezicht op de inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer is overgedragen aan de Regionale uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN). Een verantwoording van de wijze waarop dit toezicht plaatsvindt hoeft dan ook niet langer in dit uitvoeringskader te worden opgenomen. Overigens zijn de ambities op dit punt niet veranderd. Hieronder wordt een globaal overzicht gegeven van de aantallen inrichtingen in de verschillende milieucategorieen en de frequentie waarmee gebruikstoezicht op deze inrichtingen wordt gehouden. Ook is een indicatie gegeven van het urenbeslag dat met het toezicht per inrichtingscategorie is gemoeid. Categorie Categorie 4 Categorie 3 Categorie 2 Categorie 1
Aantal inrichtingen 5 90 297 177
Aangepast adequaat niveau 1 x per jaar 1 x per 2 jaar 1 x per 5 jaar 1 x per 10 jaar
Aantal periodieke controles/jaar 10 45 60 18
Op basis van bovenstaande uitgangspunten maakt de RUD NHN een werkprogramma dat in concept met de gemeente wordt doorgesproken. Gezamenlijk worden dan zo nodig aanvullende speerpunten benoemd. Daarbij moet worden gedacht aan: Bedrijven waarover in de afgelopen periode klachten zijn binnengekomen; Bedrijven die er blijk van hebben gegeven weinig milieubewustzijn te hebben en waar intensiever toezicht nodig is; Bedrijven waar gemeentelijk toezichthouders bij de uitoefening van hun eigen taken de indruk hebben gekregen dat de milieuregels niet voldoende worden nageleefd; Nieuwe bedrijven in de categorieen 3 en 4.
49
Behalve het reguliere programmatische milieutoezicht kan tevens thematisch milieutoezicht plaatsvinden. Bij thematisch milieutoezicht wordt in een project een selectie van bedrijven gecontroleerd op een specifiek milieuthema, zoals vloeistofdichte vloeren. Ook dit toezicht wordt in overleg geprogrammeerd. Bijzondere aandacht verdient nog de noodzaak om bij milieu-overtredingen aandacht te geven aan de noodzaak om integraal te handhaven. Als een overtreding van milieuregels plaatsvindt beoordelen de toezichthouders uiteraard ook of de overtreding kan worden gelegaliseerd. Voordat hierop een beslissing wordt genomen zal altijd eerst worden beoordeeld of voor de betreffende activiteit ook andere omgevingsvergunningen noodzakelijk zijn en deze kunnen worden verleend.
6.6.5 Toezicht monumentale waarden In de gemeente Langedijk zijn circa 70 monumenten. Geen enorm groot aantal, maar wel van belang om te behouden. Daarom introduceert Langedijk een proactief toezicht op de monumenten. Met alle eigenaren van monumenten zal eens in de drie jaar door een toezichthouder een afspraak worden gemaakt voor een bezoek. Doel daarvan is om met de eigenaar het gebouw door te lopen. Aandacht kan worden gegeven aan achterstallig onderhoud, advies over de aanpak daarvan enzovoorts. Tijdens dit gesprek zal ook worden nagevraagd welke plannen de eigenaar heeft en zo nodig te bespreken wat daarvoor de meest zorgvuldige weg is. Zo wordt voorkomen dat monumentale waarden door onoordeelkundig handelen worden vernietigd.
6.6.6 Toezicht APV en overige Voor zover in de gebruiksfase toezicht plaatsvindt zal dat thematisch gebeuren. Voorbeelden van activiteiten in het kader van APV en overige bijzondere wetten die zich hiervoor kunnen lenen zijn: Nalevingsgedrag aanleg uitwegen; Beoordeling structurele parkeeroverlast; Evaluatie vergunningvrije reclame; Naleving voorschriften kapvergunningen; Naleving van de voorschriften met betrekking tot vaarwegen (vaartuigwrakken) Jaarlijks zal worden bezien welke thema’s als project in het jaarprogramma worden opgenomen.
6.7
Sloop en sanering
Sloop en sanering zijn de laatste stappen in de cyclus. Bij beide taken zijn het voorkomen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s de belangrijkste aspecten bij het toezicht. Zo wel bij sloop als bij sanering geldt dat het van wezenlijk belang is dat schadelijke stoffen duurzaam uit het milieu worden verwijderd. Dat vraagt toezicht in de hele keten van afvalverwerking. Ook daaraan wordt kort aandacht gegeven.
50
6.7.1 Sloop Bij het in werking treden van het Bouwbesluit 2012 is de sloopvergunning vervangen door een melding. Gevolg hiervan is dat de rol van de gemeente verschoven is van preventieve beoordeling naar het toezicht. Bij het toezicht op de sloop wordt een onderscheid gemaakt tussen risicovol en niet-risicovol. Uitgangspunt is dat sloop wordt aangeduid als risicovol als een of meer van de volgende vragen met JA moet worden beantwoord: 1. Is de omvang van de sloop in bouwvolume groter dan 700 m3? De sloop van een enkele woning zal in het algemeen buiten deze categorie vallen. 2. Zijn er in het bouwwerk materialen gebruikt die risico’s kunnen opleveren? (m.n. asbest) 3. Kan het slopen leiden tot vervuiling van de bodem? 4. Leidt het te gebruiken sloopmaterieel tot hinder en overlast in de omgeving? (denk aan verwerking ter plaatse met puinbrekers). 5. Zijn er omgevingsfactoren die bijzondere zorgvuldigheid vragen? (waardevolle bebouwing, belendende percelen, kwetsbare gebieden/bedrijven, direct gelegen aan de openbare weg, mensenstromen enzovoorts). 6. Wordt bij de sloop gebruik gemaakt van ontploffingsmiddelen? Alle sloop waarop bovenstaande aspecten niet van toepassing zijn worden als niet-risicovol aangemerkt. Uitgangspunt is dat elke sloop waarbij geen bijzonderheden gelden (dus niet-risicovol) minimaal één toezichtmoment wordt vastgelegd. In ieder geval zal altijd na afloop van de sloop worden bezien of alle overeengekomen activiteiten zijn uitgevoerd. Bij de risicovoller sloopactiviteiten zal het aantal toezichtmomenten worden vergroot afhankelijk van de bij de toetsing geïnventariseerde bijzondere omstandigheden. Ook zal het tijdsbeslag per toezichtmoment hoger zijn dan bij niet-risicovolle sloop. Dus, als bij de melding is aangegeven dat de sloopmaterialen ter plaatse worden verwerkt met een puinbreker, dan zal tenminste één maal (bij de aanvang van het werk) een inspectie plaatsvinden of één en ander overeenkomstig de voorwaarden gebeurt. Omschrijving Sloopmelding niet risicovol Sloopmelding risicovol
Frequentie 1 3
Gemiddeld zal bij risicovolle sloop 3 maal gecontroleerd worden: bij de start; tijdens de sloopwerkzaamheden en na afronding van de sloop.
6.7.2 Sanering De saneringsfase is logischerwijze de volgende stap in de cyclus. Aan deze stap wordt normaliter tijdens de vergunningenfase en het daaropvolgende toezicht invulling gegeven.
6.7.3 Ketentoezicht bij sloop en sanering Het ketentoezicht heeft als belangrijkste doel te voorkomen dat door calculerend fout gedrag en milieucriminaliteit gevaarlijke stoffen in het leefmilieu terechtkomen of daaruit onvoldoende worden verwijderd. Voorbeelden daarvan zijn: asbest, bodem- en grondstromen, handel in afvalstoffen, autodemontage en biovergisting. De gezamenlijke inzet van verschillende handhavingspartners is noodzakelijk om dit probleem succesvol aan te pakken.
51
Hierover zijn werkafspraken gemaakt met de RUD Noord-Holland Noord.
6.7.4 Bouw- en sloopveiligheid Het bevoegd gezag behoudt de mogelijkheid voorwaarden te stellen aan de sloop, dit ter beperking van hinder en om de veiligheid te waarborgen (artikel 1.29 Bb 2012). Ook kan ter voorkoming van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens de uitvoering van zowel bouw- als sloopwerkzaamheden een veiligheidsplan worden geëist. Dit is geregeld in afdeling 8.1 Bb 2012. daarin is bepaald dat “de maatregelen ten minste betrekking hebben op”: a. de afscheiding en afsluiting van het bouw- of sloopterrein; b. de bereikbaarheid en bruikbaarheid van bluswater- en andere openbare voorzieningen; c. het stallen, afsluiten of opbergen van machines, werktuigen, materialen en installatiesop zodanige wijze dat onbevoegden daar geen toegang toe hebben; d. het waarborgen van de verkeersveiligheid; e. het voorkomen van vallende objecten, f. de hierboven al genoemde nadere voorwaarden artikel 1.29. De gemeente Langedijk verplicht initiatiefnemers in ieder geval tot het overleggen van een veiligheidsplan als de bereikbaarheid gedurende langere tijd in het geding kan zijn. Met name in gebieden waar de toegangswegen smal zijn en grote projecten worden uitgevoerd moet de verkeersveiligheid en de doorstroming kunnen worden gewaarborgd. In een aantal gevallen moet ook aandacht worden gegeven aan het voorkomen van beschadiging van de weg door het gebruik van zwaar materieel. Dit speelt vooral als bouwputten moeten worden uitgegraven en bronbemaling wordt toegepast. Ook ter voorkoming van hinder wordt in een aantal gevallen maatregelen vereist. Het Bouwbesluit stelt de volgende grenzen aan de geluidshinder: Dagwaarde Maximale blootstellingsduur
≤ 60 dB(A)
> 60 dB(A)
> 65 dB(A)
> 70 dB(A)
> 75 - ≤ 80 dB(A)
onbeperkt
50 dagen
30 dagen
15 dagen
5 dagen
De blootstelling mag alleen op werkdagen tussen 7.00 en 19.00 uur plaatshebben. Er kan ontheffing worden verleend voor andere tijdstippen en voor zaterdag, zon- en feestdagen. Maar alleen onder de voorwaarde dat van de best beschikbare stille technieken gebruik wordt gemaakt en de meest gunstige werkwijze wordt gehanteerd. Deze ontheffing zal niet worden gegeven als daarvoor geen dringende reden kan worden gegeven. Een ontheffing wordt vrijwel altijd geëist als bij de sloop een mobiele puinbreker wordt gebruikt en als er wordt “gevlinderd”. Ook bij omvangrijker heiwerkzaamheden in woongebieden zal, in overleg met de initiatiefnemer, geluidwerende maatregelen worden gevraagd.
6.8
Thematisch toezicht
Bij het thematische toezicht wordt gericht in een of meer programmajaren gericht aandacht uitvoering gegeven aan een handhavingsthema dat een hoge prioriteit heeft. In de afgelopen jaren is aan onderstaande thema’s aandacht gegeven: 1. Koolcampagne - Zoals al eerder aangegeven is de verontreiniging van de weg tijdens de koolcampagne veel minder problematisch dan een aantal jaren geleden. Toch zal er goed
52
op worden toegezien dat dit zo blijft. Daarbij kan wellicht een rol zijn weggelegd voor de nog aan te stellen- bijzondere opsporingsambtenaar. 2. Geluidsoverlast horeca - Ook de geluidsoverlast van de horeca is een thema dat enkele jaren geleden om een gerichte aanpak vroeg. De afgelopen tijd is steekproefsgewijze gecontroleerd bij de bedrijven waar regelmatig klachten binnenkwamen. Dit heeft ertoe geleid dat met een aantal ondernemers afspraken zijn gemaakt om de overlast structureel te verminderen. Dat is goed gelukt. Maar ook hier moet met een zekere regelmaat toezicht worden gehouden om te voorkomen dat het probleem de kop weer opsteekt. Dat toezicht gebeurt door en in overleg met de RUD Noord-Holland Noord. Nieuwe thema’s zullen jaarlijks in het werkprogramma worden toegelicht en verantwoord. Ook worden daar de urenramingen vastgelegd.
6.9
Randvoorwaarden en bijzonderheden
Hierboven hebben we een aantal uitvoeringsaspecten beschreven. Daarbij is van belang te benadrukken dat ook de samenhang van activiteiten aandacht vraagt. Om daaraan op een verantwoorde wijze invulling te geven moet aan een aantal randvoorwaarden aandacht worden gegeven. Ook kunnen zich bij het toezicht bijzondere situaties voordoen waarop moet kunnen worden geanticipeerd. Ook die worden besproken.
6.9.1 Beschikbaarheid buiten kantooruren In artikel 7.4 van het Bor staat een aantal criteria genoemd waaraan de uitvoeringsorganisatie moet voldoen. Een van die eisen is dat een werkwijze moet zijn vastgelegd hoe de gemeente ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar is. De gemeente heeft een aantal algemene afspraken gemaakt over toezicht buiten werktijd. De medewerkers die piket hebben beschikken over een gemeentelijke mobiele telefoon. Voor het afhandelen van milieucalamiteiten is er een contract met Ecoloss. De algemene piketdienst kan bij calamiteiten waar verontreinigingen moeten worden opgeruimd dit bedrijf direct inschakelen. Voor horecaklachten in het weekeinde is een telefonisch meldpunt ingesteld waar buiten kantoortijden een melding kan worden gedaan. Voor meer bijzondere milieuaangelegenheden kan de milieutelefoon van de RUD NHN worden gebeld. Voor het melden van storingen in de openbare ruimte is de storingsdienst 24 uur per dag bereikbaar.
6.9.2 Informatiesystemen De succesvolle introductie van integrale toezichtstructuren zal in belangrijke mate afhangen van de wijze waarop verschillende gegevensbestanden, workflow, voortgangsbewaking en registraties digitaal kunnen worden ontsloten. Daarbij moet worden gedacht aan onder meer: Persoonsgegevens (Basisregistratie personen); Vastgoedinformatie (Bag); Kadastrale informatie; Register Wkpb; Gegevens uit het handelsregister;
53
Luchtfoto’s en andere gebiedsinformatie zoals 360o foto’s; Workflowmanagementsysteem Squit XO. Digitale ontsluiting van wet- en regelgeving, bestemmingsplannen enzovoorts.
Daarnaast moet een goede onderlinge communicatie en voortgangsbewaking worden gewaarborgd, opdat gecoördineerde toezichtsactiviteiten eenvoudig kunnen worden ingepland en de voortgang van procedures kan worden gevolgd door de verschillende deelnemers aan het proces.
6.9.3 Calamiteiten Ingeval van calamiteiten moet soms snel en adequaat worden opgetreden om ernstige en onomkeerbare schade te voorkomen. Tenzij direct met de eigenaren/rechthebbenden duidelijke afspraken kunnen worden gemaakt, zal het uitgangspunt worden gehanteerd dat bij de verwachting van ernstige veiligheids- en gezondheidsrisico’s eerst (van gemeentewege) wordt gesaneerd en daarna kostenverhaal plaatsvindt. Dat zal in ieder geval gebeuren als: Er situaties ontstaan die gevaar opleveren voor mens en dier. Denk aan instortingsgevaar na brand of de gevolgen van stormschade. Situaties die gezondheidsrisico’s opleveren. De belangrijkste daarvan is brand waarbij asbest vrijkomt. Als dan wordt gewacht op het sluiten van overeenkomsten met eigenaren of andere verantwoordelijken, kan dit ernstige gevolgen hebben. Direct optreden is dan vereist. Situaties waarin sprake is van ernstige hinder leidend tot grote directe en indirecte schade (omzetverliezen, onaanvaardbare aantasting van het leefmilieu). Hiervoor zijn protocollen vastgelegd waarnaar wordt verwezen. In het volgende hoofdstuk, waarin de juridische handhaving centraal staat, zal verdere uitleg worden gegeven aan de aanpak van deze overtredingen, veelal met spoedshalve bestuursdwang. Voor het afhandelen van milieucalamiteiten is er een contract met Ecoloss. De algemene piketdienst kan bij calamiteiten, als verontreinigingen moeten worden opgeruimd, dit bedrijf direct inschakelen.
6.9.4 Overige randvoorwaarden Integratie van toezichtstaken lijkt op een aantal terreinen goed mogelijk. Daarbij moet echter wel aandacht gegeven worden aan een aantal randvoorwaarden en beperkingen. Een eerste aandachtspunt is te onderkennen dat het geïntegreerde toezicht vooral betrekking zal hebben op toezicht in de gebruiksfase. Het gaat daarbij om periodiek toezicht op bedrijven en panden waar een beheerssituatie is bereikt. Probleemgevallen blijven de verantwoordelijkheid van de vakdeskundigen. Een tweede voorwaarde is dat ernaar wordt gestreefd om het toezicht volledig te operationaliseren, bijvoorbeeld door middel van checklists, instructies en dergelijke, uitmondend in een verslag. Daarbij moet wel worden benadrukt dat de rol van de toezichthouder een signalerende is. In veel gevallen zal daarna de vakspecialist een definitief rapport moeten opmaken alvorens tot handhaving kan worden besloten. Ter wille van een efficiënte informatie-uitwisseling met de vakdeskundigen zijn een goede communicatiestructuur en vastgelegde werkprocessen onontbeerlijk. De toezichthouders
54
moeten voldoende toegerust zijn om bij gesignaleerde gebreken adequaat verslag te doen (foto’s, bevindingen vastleggen in digitale dossiers). Als het toezicht ernstige problemen signaleert nemen de vakspecialisten het werk over. Zij organiseren het vervolg en nemen zo nodig handhavingsmaatregelen. Pas als een beheerssituatie is bereikt, kunnen de integrale toezichthouders de taak weer overnemen.
55
Hoofdstuk 7 Handhaving 7.1
Inleiding
Om te komen tot een zo efficiënt en effectief mogelijke inzet van de beschikbare handhavingsinstrumenten is het zinvol een aantal algemene beleids- en gedragsregels vast te leggen. Hoofdstuk 5 beschrijft het handhavingsbeleid voor de gemeente Langedijk. Het handhavingsbeleid in deze uitvoeringsnota geldt voor alle werkvelden binnen het omgevingsrecht (BWT, RO, Milieu en APV). Hiermee is de gemeente Langedijk voorbereid op integraal toezicht. Naast slagvaardig en efficiënt optreden is het doel van deze regels ook om tijdens de uitvoering het aantal mogelijke complicaties tot een minimum te beperken. Met het vastleggen van deze uitgangspunten wordt voldaan aan de verplichting zoals die is vastgelegd in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht. Daarin is onder meer bepaald dat het beleid inzicht moet geven in “de wijze waarop bestuurlijke sanctiebeschikkingen alsmede de termijnen die bij het geven en uitvoeren van zodanige beschikkingen worden gehanteerd, en de strafrechtelijke handhaving onderling wordt afgestemd, en waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de aard van de geconstateerde overtredingen”. De doorwerking van de bestuurlijke visie heeft ook in dit hoofdstuk op een aantal punten plaatsgehad. Daarbij moet worden benadrukt dat de gemeente nu ook instrumenten heeft die enkele jaren geleden nog niet konden worden toegepast: - Handhavingsverzoeken moeten serieus worden beoordeeld, waarbij altijd een afweging moet plaatshebben tussen de belangen van de verzoeker en de belangen van de overtreder. Ook hier is het enkele feit dat een regel is overtreden onvoldoende reden om op te treden. Er moet ook een belang mee gemoeid zijn. Beoordeling van de relativiteit (zie § 7.6.1) is daarbij van belang. Toepassing bevordert de doelmatigheid van de handhaving omdat de gemeente minder gedwongen kan worden om op te treden tegen bagatelzaken. - De efficiency is vergroot doordat het opleggen van sancties en de invordering daarvan nu beide in de bestuursrechtelijke procedure zijn opgenomen. Een dubbele rechtsgang is dan niet nodig.
7.2
Handhaving, wat en hoe?
Onder handhaving wordt in dit hoofdstuk de juridische handhaving verstaan zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. In brede definities van het begrip worden ook wel vergunningverlening, toezicht en allerlei communicatieve acties onder de handhaving geschaard. Hier niet. De beleidsregels en afspraken die hier zijn vastgelegd hebben alle tot doel normconform gedrag af te dwingen met juridische maatregelen. Dit hoofdstuk is dan ook vooral van belang voor degenen die zich in Langedijk bezighouden met deze juridische maatregelen. Wij zullen aandacht geven aan de toepassing van de verschillende bestuurlijke sancties, t.w.: 1. Last onder bestuursdwang; 2. Last onder dwangsom; 3. Strafsancties. Uitgangspunt daarbij is dat steeds het meest geëigende instrument wordt toegepast om de overtreding ongedaan te maken. Daarvoor zullen hieronder keuzen worden gemaakt.
56
Last onder bestuursdwang Herstelsanctie Bestuurlijke sanctie
Last onder dwangsom
Bestuurlijke boete Bestraffende sanctie Bestuurlijke strafbeschikking
7.2.1 Tweestappenmodel In veel gemeenten is het gebruikelijk dat een handhavingsbesluit in drie stappen wordt genomen. Eerst wordt een waarschuwingsbrief gestuurd, vervolgens een vooraanschrijving en daarna het handhavingsbesluit. Nadeel hiervan is dat de doorlooptijd van een handhavingsactie lang is. Bovendien is ook een vooraanschrijving al een waarschuwing. Sinds een aantal jaren gebruikt Langedijk dan ook een tweestappenmodel in de voorbereiding op handhavingsacties. Dat houdt in dat de gemeente eerst een constateringsbrief stuurt die meteen kan worden aangemerkt als vooraanschrijving. Als de eventuele reactie hierop niet tot een heroverweging van de voorgenomen handhavingsactie leidt dan volgt daarop het handhavingsbesluit. In een aantal gevallen, met name bij het toezicht op brandveilig gebruik en het milieutoezicht, volgt uit de inspectie al een rapport van bevindingen. Daarin wordt de eigenaar gewezen op eventuele gebreken, met het dringende verzoek deze te verhelpen. Dit traject gaat vooraf aan een eventueel handhavingstraject. Als niet of niet adequaat op de rapportage wordt gereageerd, dan volgt een vooraanschrijving17. Voordat een dwangsom- of bestuursdwangbeschikking uitgaat, wordt de overtreder gehoord. Die verplichting geldt op grond van art. 4:8 Awb en is vormvrij. Dat wil zeggen dat het horen 'mondeling, schriftelijk of telefonisch' kan gebeuren. Belanghebbenden moeten hun visie kunnen geven op de vraag of er wel sprake is van een overtreding, of er redenen zijn de handhaving (tijdelijk) achterwege te laten en welke belangen daarbij gediend zijn. Die belangen kunnen worden afgezet tegen bestuursbelangen (consequente handhaving, ruimtelijke kwaliteit enz.) precedentwerking en belangen van derden. Elke overtreder zal in Langedijk een schriftelijke vooraanschrijving ontvangen om aan deze verplichting te voldoen, tenzij er spoedeisende redenen zijn om hiervan af te zien of hieraan op een andere wijze zal worden voorzien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een gesprek, waarin afspraken zijn gemaakt over het ongedaan maken van de overtreding. Dat laatste zal altijd worden gemotiveerd en zo mogelijk zal telefonisch of mondeling worden getracht alsnog aan de hoorverplichting te voldoen. Hiervan zal altijd een kort verslag worden gemaakt dat aan het dossier wordt toegevoegd. Doel van deze voorbereiding is om juridische procedures te voorkomen en overtreders ervan te overtuigen dat zij er goed aan doen de overtreding ongedaan te maken. Als in een concreet
17
Bij ernstige overtredingen wordt uiteraard meteen actie ondernomen, zo nodig met spoedshalve bestuursdwang.
57
geval de medewerker handhaving van opvatting is dat een extra stap in het proces (b.v. overleg plannen of telefonisch contact opnemen) nodig is, dan zal hij die stap uiteraard nemen. Er zal wel naar worden gestreefd te voorkomen dat naar aanleiding van een vooraanschrijving een eindeloze correspondentie en discussie wordt gevoerd die tot steeds verder uitstel van besluitvorming leidt. De hoorverplichting is een extra zorgvuldigheidsvereiste dat tot doel heeft de deugdelijkheid van de informatie waarop het besluit wordt gebaseerd, te verifiëren. Bestuurlijke heroverwegingen horen plaats te hebben in de bezwaarschriftenprocedure.Ter wille van de efficiency en om overtreders ervan te overtuigen dat zij de overtreding ongedaan moeten maken zal er naar worden gestreefd om persoonlijk met hen in contact te treden alvorens een vooraanschrijving uit te doen.
7.3
De last onder bestuursdwang
Bestuursdwang bij: Kleine overtredingen Als onmiddellijk optreden is vereist
Termijn? 2 tot max. 6 weken Geen
Effectueren? Meteen na termijn Onmiddellijk
Stilleggen van de bouw Overtreding brandveiligheidsvoorschriften Grotere overtredingen als geen overtreders bekend zijn.
Geen Kort
n.v.t. Meteen na termijn
Zie prioriteitstelling
Na B&B
Bijzonderheden B&B niet afwachten Acuut gevaar, schade, lozingen etc. Maatregelen i.c.m. dwangsom Gevaarzetting maar niet onmiddellijk levensbedreigend Zeer incidenteel
Voor een aantal overtredingen is bestuursdwang de meest effectieve en efficiënte maatregel en in een aantal gevallen zelfs het enige instrument. Hiervoor volgt hieronder een korte verantwoording.
7.3.1 Kleine overtredingen De gemeente Langedijk maakt op dit moment ook voor kleine overtredingen regelmatig gebruik van de dwangsom als handhavingsinstrument. Dit uitgangspunt verdient heroverweging. In een aantal gevallen is het instrument van de bestuursdwang waarschijnlijk veel effectiever en efficiënter. Denk hierbij aan overtredingen die eenvoudig door de gemeente en tegen lage kosten ongedaan kunnen worden gemaakt. Voorbeelden hiervan zijn: Illegale bouwwerken/constructies op gemeentegrond zoals bijvoorbeeld reclameframes; Ondergelopen bootjes in openbaar water; Illegaal geplaatste caravans en aanhangwagens. Bij toepassing van dwangsommen wordt soms lang geprocedeerd om deze onbeduidende zaken ongedaan te maken met alle bestuurslasten vandien. Als gekozen wordt voor bestuursdwang zal dit bij kleine overtredingen, zo leert de ervaring, de bereidheid om door te procederen aanzienlijk verminderen. Immers, er moeten kosten voor worden gemaakt terwijl de overtreding al ongedaan gemaakt is. Om die reden zal de bestuursdwang onmiddellijk worden geëffectueerd nadat de termijn voor de lastgeving is verstreken. De aansprakelijkheidsrisico’s die de gemeente hiermee kan lopen staan in geen verhouding tot de ambtelijke kosten die het begeleiden van juridische procedures met zich brengt. Om slagvaardig te kunnen optreden heeft de gemeente met een aantal vaste aannemers afspraken gemaakt over een snelle uitvoering, overeenkomstig de last en tegen zo laag mogelijke kosten. Waar mogelijk wordt de effectuering van de bestuursdwang in eigen beheer uitgevoerd door de buitendienst.
58
7.3.2 Onmiddellijk optreden is vereist In een aantal gevallen is onmiddellijk optreden vereist. Dan is het zelfs niet mogelijk om een dwangsom op te leggen. Dit is onder meer het geval als er sprake is van gevaarzetting, grote gezondheidsrisico’s en onomkeerbare aantasting van waarden. Voorbeelden van dergelijke situaties in Langedijk zijn in de eerste plaats natuurlijk bouwwerkzaamheden die niet in overeenstemming zijn met de vergunning en veiligheidsrisico’s opleveren. In dergelijke gevallen is het stilleggen van de bouw de aangewezen weg. Als maatregelen moeten worden getroffen om de situatie veilig en/of in overeenstemming met de vergunning te brengen kan het stilleggen worden gecombineerd met een dwangsom om die maatregelen af te dwingen. Spoedshalve bestuursdwang is in de afgelopen jaren een aantal malen toegepast, bij onder meer: De ontmanteling van een hennepkwekerij; Bij lekkage van een op het dak geplaatste brandstoftank; Bij risicovolle sloop aan de openbare weg met gevaar voor voorbijgangers In al deze gevallen was onmiddellijk optreden vereist. Bij situaties waarin sprake is van acute en ernstige risico’s is bestuursdwang een veel meer geëigend instrument dan het opleggen van een dwangsom. Ook bij het constateren van ernstige (asbest-)verontreiniging18, waar gezondheidsrisico’s spelen is spoedshalve bestuursdwang het aangewezen instrument. Zo nodig de boel opruimen en de risico’s wegnemen en eerst daarna bezien naar wie de rekening moet. Uiteraard moet ook bij spoedshalve bestuursdwang het uitgangspunt zijn dat de overtreder de kosten draagt, maar voorkomen moet worden dat niet of niet tijdig maatregelen getroffen worden omdat niet duidelijk is wie de kosten moet dragen. Dan dient de gemeente eerst zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarna te bezien wie de kosten moet dragen. Uiteraard zal in veel gevallen duidelijk zijn wie overtreder is, maar ook als dat niet het geval is moet actie worden ondernomen.
7.3.3 Voorbereiden van de bestuursdwang Het toepassen van bestuursdwang als handhavingsinstrument vraagt meer voorbereiding dan het opleggen van een dwangsom. Want, uiteraard zal de gemeente ook slagvaardig moeten (willen) optreden als de aangeschrevene in gebreke blijft. En dan moet op voorhand al nagedacht zijn over de vraag hoe de gemeente zal gaan optreden. Uiteraard zal bij spoedshalve bestuursdwang een aantal van onderstaande stappen kunnen worden overgeslagen. Het vragen van drie offertes is immers wel wat veel gevraagd als direct opgetreden moet worden. Voor dergelijke gevallen is het juist van belang om goede werkafspraken met aannemers te maken opdat direct gehandeld kan worden. Bij de voorbereiding van de bestuursdwang zal al de nodige informatie worden verzameld en op basis hiervan een plan van aanpak worden opgesteld. De vragen waarover nagedacht moet worden voordat de aanschrijving uitgaat, zijn in ieder geval de volgende: 1. Welke feitelijke maatregelen moeten worden getroffen om de overtreding op de minst belastende wijze ongedaan te maken? Bij gelijkwaardige alternatieven kan de keuze worden overgelaten aan degene die de last opgelegd krijgt. De verschillende alternatieven worden dan uiteraard ook genoemd. 2. Is het gemeentebestuur ook in staat de vereiste maatregelen te treffen als geen gehoor wordt gegeven aan de last? 18
De inspectie VROM heeft in het project Ketenhandhaving Asbestverontreiniging aan dit onderwerp aandacht gegeven.
59
3. Is hiervoor de inzet van externe partijen noodzakelijk? Zo ja, dan dient de inzet daarvan al besproken te zijn voordat de aanschrijving uitgaat. Zodra de verwachting bestaat dat aan de aanschrijving geen gevolg zal worden gegeven moet een aantal voorbereidingshandelingen worden opgestart. Hierbij moet worden gedacht aan: a. Aannemers om werkzaamheden uit te voeren (zo mogelijk t.b.v. effectuering 3 offertes vragen); b. Eventueel politie; c. Toezichthouders. 4. Is opslag van goederen noodzakelijk? Zo ja, dan dient ook deze opslag te zijn geregeld voordat de bestuursdwangaanschrijving kan worden geëffectueerd. Opslag door de gemeente mag niet leiden tot strijd met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. 5. Moeten gebouwen binnengetreden worden? Zo ja, is een en ander goed voorbereid? 6. Van de voorbereiding wordt een dossier bijgehouden dat bij kostenverhaal kan worden gebruikt. Uitgangspunt is dat altijd kostenverhaal zal plaatsvinden. Dit zal dan ook (moeten) worden aangegeven in de last.
7.3.4 Termijnen van de lastgeving De toepassing van bestuursdwang kan slechts plaatshebben nadat de overtreder de gelegenheid heeft gehad zelf de geëigende maatregelen te treffen om de overtreding ongedaan te maken. Een uitzondering op dit voorschrift vormt alleen de spoedshalve bestuursdwang. De termijn moet zo worden gekozen dat de overtreder voldoende tijd heeft om de overtreding ongedaan te maken of ongedaan te laten maken. Als een derde ingeschakeld moet worden, dan zal tevens een zekere voorbereidingstijd moeten worden meegerekend om het vragen van offertes en het verlenen van de opdracht mogelijk te maken. Per geval zal hierover uiteraard een afweging moeten worden gemaakt. De termijnen zullen daarbij uiteraard ook langer moeten zijn naarmate de werkzaamheden om de overtreding ongedaan te maken uitvoeriger zijn. In het algemeen zal de termijn waarbinnen aan een aanschrijving of lastgeving moet worden voldaan nooit korter gesteld worden dan achttien weken na de dag van het verzenden van het besluit. Alleen waar het kleine en eenvoudig ongedaan te maken overtredingen betreft zal een kortere termijn worden gehanteerd, in de regel twee tot maximaal zes weken. Het betreft dan overwegend de kleine overtredingen die eenvoudig ongedaan kunnen worden gemaakt. De termijnen om aan de lastgeving te voldoen worden ruim gekozen om een zorgvuldige afwikkeling te waarborgen. Voorkomen moet worden dat de gemeente gedwongen wordt tot overhaaste maatregelen omdat toepasssingsbeschikkingen moeten worden verleend (zie hieronder) of een dwangsom wegens niet tijdig beslissen wordt verbeurd. Betreft het oude overtredingen waarbij het niet redelijk is om snel optreden te eisen, dan kan een langere termijn worden gekozen. Ook als de verwachting bestaat dat een voorlopige voorziening zal worden gevraagd kan van de termijn van zes weken worden afgeweken om extra werk te vermijden.
7.3.5 Wijze van bekendmaking Op grond van artikel 5:24 lid 3 Awb moet het bestuursdwangbesluit bekendgemaakt worden aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak en -eventueel- aan de aanvrager. Opmerking verdient dat in het artikel de term 'belanghebbenden' is vermeden. Dit
60
om te voorkomen dat het bestuursorgaan te veel energie zou moeten steken in het beoordelen wie de belanghebbenden kunnen zijn. Dit laat uiteraard onverlet dat ook andere belanghebbenden het besluit toegestuurd kunnen krijgen. Maar daartoe bestaat geen verplichting. Alle bestuursdwangaanschrijvingen worden via de gewone post verstuurd. Dan kan er nooit een misverstand over ontstaan dat de aanschrijving is aangekomen. Slechts bij uitzondering zal de aanschrijving aangetekend worden verstuurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vertrouwt erop dat de verzendadministratie van de gemeenten deugt. De stelling van appellanten dat zij de aanschrijvingen niet hebben ontvangen wordt vrijwel nooit aanvaard19. Een kopie van de aanschrijving wordt geregistreerd in Corsa en Squit XO incl. verzenddatum. Alle aanschrijvingen die op een object rusten worden op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke verplichtingen (Wkpb) ingeschreven in een openbaar register. Voordeel hiervan is dat bij verkoop de opvolgende eigenaar onmiddellijk in kennis wordt gesteld van de maatregelen die de gemeente heeft genomen. Bekendmaking van een lopende handhavingsprocedure aan de nieuwe eigenaar is dus niet nodig. De overtreding moet al kenbaar zijn bij de eigendomsoverdracht. Als de overtreder onbekend is dan moet de aanschrijving “op een andere geschikte wijze” plaatsvinden (art. 3:41 lid 2 Awb). Denk hierbij bijvoorbeeld aan illegale keten die op openbaar terrein zijn geplaatst en waarvan onbekend is wie de overtreder is. Publicatie in Langedijk Informeert of aanplakken ter plaatse heeft dan de voorkeur.
7.3.6 Effectueren van bestuursdwang Ook bij het effectueren van de bestuursdwang zal altijd een aantal uitgangspunten in acht worden genomen: 1. Effectuering vindt eerst plaats als de aanschrijving onherroepelijk is geworden, of een beslissing op bezwaarschrift is genomen waarbij het bezwaarschrift als ongegrond is aangemerkt, of een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend en dit verzoek is afgewezen. Uitzondering hierop vormen de kleine overtredingen die met eenvoudige middelen ongedaan kunnen worden gemaakt. Voor die overtredingen geldt dat zij onmiddellijk na het verstrijken van de termijn worden aangepakt. 2. Effectuering vindt plaats overeenkomstig de aanschrijving. Dat wil zeggen dat het college de feitelijke handeling pleegt of laat plegen die aan de aangeschrevene was opgelegd. In dit stadium zal het college geen andere handelingen meer (kunnen) overwegen. Juist daarom moet al in de voorbereiding goed worden beoordeeld of het gemeentebestuur feitelijk in staat is tot effectuering over te gaan. 3. Van de effectuering wordt proces-verbaal opgemaakt. Zo mogelijk wordt een foto- of videoopname van de effectuering gemaakt. Als goederen worden meegenomen, wordt daarvan een inventarisatielijst met foto- of videorapportage gemaakt. Er wordt op toegezien dat uit deze rapportage de staat en waarde van de goederen blijkt. Dit kan van wezenlijk belang zijn als de goederen worden verkocht, weggegeven of vernietigd en later geschillen ontstaan over de waarde. 4. De dossiers inclusief rapportages worden tenminste bewaard totdat alle juridische procedures zijn afgerond. 5. Uitgangspunt is dat alle kosten, dus inclusief de invorderingskosten, altijd worden verhaald op de overtreder.
19
Uiteraard dient daarbij wel enige zorgvuldigheid te worden betracht. Zie b.v. ABRvS 22 mei 2001, AB 2001, 355.
61
6. Aandacht zal dan worden gegeven aan het kostenverhaal als de zaak die wordt verwijderd onvoldoende waarde vertegenwoordigt om de kosten te dekken. Denk hierbij aan de kosten van opslag van goederen die weinig waarde hebben.
7.3.6.1
Toepassingsbeschikking
Op grond van artikel 5:31a Awb kan zowel degene die de gemeente heeft verzocht handhavend op te treden als ook een andere belanghebbende de gemeente verzoeken de bestuursdwang ook daadwerkelijk toe te passen. Uiteraard kan dit verzoek pas worden gedaan nadat de begunstigingstermijn is verstreken. De gemeente is dan verplicht binnen vier weken op dit verzoek te beslissen. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open. Inhoud van deze beslissing zal in de meeste gevallen (moeten) zijn de aankondiging wanneer de effectuering daadwerkelijk zal plaatsvinden.
7.4
De last onder dwangsom
Dwangsom bij: Illegale bouw Illegaal gebruik Maatregelen t.b.v. brandveiligheid Woningaanschrijving ernstige gebreken Treffen van maatregelen milieubeheer
Termijn?
Tegengaan toekomstig illegaal gebruik Incidentele en repeterende overtredingen
Voorkeur dwangsom: Ineens of twee termijnen Tijdseenheid / overtreding Ineens Ineens Per tijdseenheid of overtreding Per overtreding of ineens Per overtreding
Alle overige overtredingen
Ineens
6 weken
Bijzonderheden
Behoudens acute noodzaak Meestal treffen voorzieningen n.a.v. inspectie Alleen als aantoonbaar B.v. zondagse winkelsluiting, sluitingstijden horeca
De gemeente Langedijk hanteert de last onder dwangsom als primair handhavingsinstrument. De voorbereiding van een dwangsombeschikking wijkt niet essentieel af van een bestuursdwangaanschrijving. De wettelijke grondslag voor de dwangsom is artikel 125 Gemeentewet juncto 5:32 lid 1 van de Awb. In dit laatste artikel is de mogelijkheid tot het opleggen van een dwangsom opgenomen.
7.4.1 Wie is overtreder? Essentieel voor de toepassing van de last onder dwangsom is -uiteraard- dat de overtreder ondubbelzinnig bekend moet zijn en ook als zodanig kan worden aangewezen. Het opleggen van dwangsommen aan anonieme overtreders is logischerwijze een weinig vruchtbare aangelegenheid. Zijn er meerdere overtreders dan zullen zij elk een dwangsom opgelegd krijgen voor die overtreding. Het college kan en zal niet beoordelen wie in welke mate overtreder is. Beide zijn volledig verantwoordelijk en aanspreekbaar.
7.4.2 Welke last onder dwangsom? De wet kent drie varianten van de last onder dwangsom: 1. Een bedrag per overtreding van de last; 2. Een bedrag ineens;
62
3. Een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd. Bij een bedrag per tijdseenheid of per overtreding moet altijd ook een maximum worden genoemd. In het concrete geval zal moeten worden bezien welke vorm het meest geschikt is om het gewenste resultaat te bewerkstelligen. Elk van deze varianten heeft zijn eigen gebruiksmogelijkheden. In alle gevallen waarin sprake is van een illegale situatie die door eenmalig handelen van de overtreder ongedaan kan worden gemaakt, kan een dwangsom in de vorm van een bedrag ineens worden opgelegd. Na het verstrijken van de begunstigingstermijn (de termijn waarin de overtreder de overtreding ongedaan kan maken) wordt de gehele dwangsom verbeurd. Een bedrag per tijdseenheid kan ook bij illegale situaties worden opgelegd en heeft het voordeel dat na het verstrijken van de termijn niet meteen het gehele bedrag wordt verbeurd, waardoor de overtreder gedurende langere tijd een stimulans krijgt om de overtreding ongedaan te maken. Daartegenover staan twee nadelen. Ten eerste leidt toepassing van deze vorm van de dwangsom bij de overtreder nogal eens tot onduidelijkheid wanneer de termijnen zijn verstreken. Ten tweede vraagt deze vorm van de dwangsom nogal wat actie van de gemeente omdat steeds na het verstrijken van een termijn rapport moet worden opgemaakt. Om de bestuurslasten tot een minimum te beperken zal als uitgangspunt gelden dat een dwangsom ineens wordt opgelegd bij overtredingen die door eenmalig handelen (of nalaten) van de overtreder ongedaan kunnen worden gemaakt. Daarbij is de grens gesteld op € 20.000,- als de overtreder een natuurlijk persoon is en € 40.000,- als de overtreder een rechtspersoon is. Is de becijferde dwangsom hoger dan deze bedragen dan zal bij voorkeur een bedrag per tijdseenheid als dwangsom worden opgelegd tot bovengenoemde maxima. Bij illegale bouw kan de dwangsom in twee termijnen worden opgelegd. De ervaring heeft geleerd dat na het verbeuren van de eerste dwangsom de bereidheid om de overtreding ongedaan te maken aanzienlijk groeit. In die gevallen waarin een dwangsom per tijdseenheid wordt opgelegd, zal bij voorkeur een langere tijdseenheid worden gekozen om de bestuurslast te beperken (termijnen van minimaal twee weken), en om de overtreder in de tussenliggende periode de gelegenheid te geven de overtreding ongedaan te maken. Om dat laatste te stimuleren, krijgt de overtreder zo snel mogelijk na het verstrijken van de tijdseenheid bericht dat (opnieuw) een dwangsom is verbeurd. De administratieve organisatie wordt hierop ingericht. Na het verstrijken van de termijnen moet een toezichthouder beoordelen of aan de last is voldaan. Uitgangspunt is dat dit binnen drie dagen na afloop van de gestelde termijn ook gebeurt en rapportage is opgemaakt. Daartoe zal de juridisch medewerker al voordat het besluit wordt verzonden in overleg met de betreffende toezichthouder afspraken in de digitale agenda inplannen.
7.4.3 Hoogte van de dwangsom? De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat het vastgestelde bedrag in redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. In het concrete geval moet worden beargumenteerd hoe hoog de dwangsom moet zijn. Deze afwegingen moeten uiteraard steeds voor een specifieke situatie worden gemaakt. Als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom, geldt echter dat de dwangsom tenminste het voordeel moet compenseren dat de overtreder bij de overtreding heeft. Is de dwangsom lager, gelijk aan, of niet veel hoger dan dat voordeel dan zal er onvoldoende
63
stimulans van uit gaan om de overtreding ongedaan te maken c.q. ongedaan te houden. Bij bijvoorbeeld illegale bewoning en illegale bedrijfsactiviteiten zal een relatie moeten worden gelegd met de huurwaarde van de opstallen en/of de winsten die door de bedrijfsactiviteiten worden gegenereerd. Het onderzoek naar deze gegevens behoeft niet diepgaand te zijn maar kan met behulp van eenvoudige (economische) vuistregels vastgesteld worden. Zo kan voor vrijwel elke overtreding een relatie worden gelegd met de financiële consequenties van de overtreding. Om voldoende stimulans te kunnen bieden de overtreding ongedaan te maken, zullen de berekende bedragen met een factor twee worden vermenigvuldigd. Als een dwangsombeschikking het ongedaan maken van meerdere overtredingen omvat, dan wordt per overtreding een dwangsom opgelegd en de hoogte dan ook per overtreding bepaald. Dit komt de overzichtelijkheid ten goede en sluit aan bij gerechtelijke uitspraken in dergelijke zaken, waarin dwangsommen werden versleuteld over verschillende typen overtredingen. Ook wordt met deze werkwijze voorkomen dat de gehele beschikking wordt vernietigd, wanneer slechts een gedeelte gebreken vertoont. Een uitzondering op het bovenstaande wordt gemaakt voor het herstel van onderhoudsgebreken en brandveiligheidsmaatregelen. Het betreft hier vaak een samenstel van kleine maatregelen, waarbij het uitgangspunt geldt dat de gehele dwangsom wordt verbeurd als niet aan de gehele last is voldaan. Deze werkwijze is door de bestuursrechter beoordeeld en aanvaard.
7.4.4 Welke termijn? De termijn moet zo worden gekozen dat de overtreder voldoende tijd heeft om de overtreding ongedaan te maken of ongedaan te laten maken. Als een derde ingeschakeld moet worden, dan zal tevens een zekere voorbereidingstijd moeten worden meegerekend om het vragen van offertes en het verlenen van de opdracht mogelijk te maken. Per geval zal hierover uiteraard een afweging moeten worden gemaakt. De termijnen zullen daarbij uiteraard ook langer moeten zijn naarmate de werkzaamheden om de overtreding ongedaan te maken uitvoeriger zijn. In het algemeen zal de termijn waarbinnen aan een aanschrijving of lastgeving moet worden voldaan nooit korter gesteld worden dan achttien weken na de dag van het verzenden van het besluit, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is bijvoorbeeld sprake bij oude overtredingen waar een langere termijn redelijk is. Of overtredingen die eenvoudig ongedaan gemaakt kunnen worden waar een kortere termijn kan gelden. Aanvullend daarop hier nog een kanttekening op de dwangsom per tijdseenheid. Als een dwangsom per tijdseenheid wordt opgelegd, heeft die nooit een langere looptijd dan circa 50 weken. De reden hiervoor is de volgende. Een dwangsom verjaart als die niet binnen een jaar wordt ingevorderd. Door geen langere termijn te kiezen dan 50 weken, kan de gehele dwangsom in één procedure worden geïnd. Dit levert substantiële tijdsbesparing op. Niet alleen doordat slechts één administratieve afhandeling behoeft plaats te hebben; ook omdat invorderingsprocedures in vervolg daarop tot een absoluut minimum worden beperkt. Wel zullen overtreders, ter wille van de zorgvuldigheid en de werking van de dwangsom, steeds een kennisgeving ontvangen als een dwangsom is verbeurd.
7.4.5 Het verbeuren van de dwangsom
64
Voor het innen van de dwangsom is het voldoende dat na het verstrijken van de termijn de overtreding nog steeds wordt geconstateerd. Een rapport van de toezichthouder (met datum, situatietekening en foto’s) is in principe voldoende. De werkwijze voor het verbeuren van de dwangsom is met het in werking treden van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht op 1 juli 2009 veranderd. Om te bepalen welke invorderingswijze moet worden gehanteerd is van belang van wanneer de overtreding dateert. Gaat het om een overtreding die op 1 juli 2009 al bestond, dan is het oude recht van toepassing. Wij zullen dan ook beide werkwijze, oud en nieuw, toelichten.
7.4.5.1
Verbeurte van de dwangsom bij overtredingen vóór 1 juli 2009
Uitgangspunt is dat burgemeester en wethouders van Langedijk altijd bij dwangbevel het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, invorderen. Dat moet gebeuren binnen een jaar na de datum van het verbeuren van de dwangsom want daarna is deze bevoegdheid verjaard. Er zal stringent op worden toegezien dat deze procedure zorgvuldig wordt uitgevoerd. Om de juridische zekerheid te waarborgen, zullen de betreffende brieven altijd zowel aangetekend als via de gewone post worden verstuurd.
7.4.5.2
Verbeurte van de dwangsom bij overtredingen ná 1 juli 2009
Met het in werking treden van de vierde tranche Awb is de invordering van bestuursrechtelijke geldschulden onder het bestuursrecht gebracht. Daarmee is het opleggen en invorderen van dwangsommen20 ook gaan samenlopen in één beroepsprocedure. Op grond van artikel 5:37 lid 1 Awb moet, alvorens aan te manen, een zogeheten invorderingsbeschikking nemen. Dit is het besluit dat daadwerkelijk tot invordering zal worden overgegaan. Ook een derde-belanghebbende kan een invorderingsbeschikking aanvragen. Op dit besluit is de dwangsom bij niet tijdig beslissen van toepassing. Dat dwingt tot een slagvaardige invordering van verbeurde dwangsommen. Meer in het algemeen is naleefgedrag gebaat bij effectieve uitvoering. De effectieve uitvoering van een dwangsombesluit staat of valt met het invorderen van de verbeurde bedragen. De voorbereiding van de invordering van verbeurde dwangsommen en de kosten van geeffectueerde bestuursdwang is ondergebracht bij de afdeling VVH. De gemeente zal er te allen tijde naar streven dat het niet nodig is dat derden een invorderingsbeschikking vragen, door zelf slagvaardig verbeurde dwangsommen in te vorderen.
7.4.5.3
Comparitie
Steeds vaker stelt de rechter in een invorderingsprocedure de gemeente voor om te komen tot een zogeheten comparitie met de overtreder. Dit houdt in dat tijdens de zitting wordt getracht partijen tot een vergelijk te laten komen over de hoogte van de te betalen vergoeding. Het algemene uitgangspunt is dat daaraan geen medewerking wordt gegeven tenzij: Uit het verloop van de procedure blijkt dat de mogelijkheid aanwezig is dat het besluit tot kostenverhaal wordt gematigd of zelfs vernietigd. Dat zal alleen het geval kunnen zijn als de gemeente al gebreken in de voorbereiding heeft opgemerkt.
20
Hetzelfde geldt uiteraard voor de invordering van de kosten van geëffectueerde bestuursdwang.
65
Als er bijzondere belangen zijn die tot een ander standpunt aanleiding moeten geven. Daarbij valt te denken aan twijfels over de feitelijke schuld voor het niet tijdig voldoen, een dreigend faillissement of andere bijzondere omstandigheden. Eén en ander vraagt een zelfstandig besluit van het college. Medewerking aan een comparitie kan alleen worden gegeven als het college van burgemeester en wethouders daartoe in de voorbereiding op de zitting de vertegenwoordiger van het college hebben gemachtigd21. Aan een comparitie wordt nooit meegewerkt als de overtreding niet ongedaan is gemaakt.
7.5
Strafrechtelijk optreden
De aanpak voor de strafrechtelijke handhaving volgt uit de bestuursovereenkomst milieuhandhaving die de gemeente Langedijk met de provincie Noord-Holland heeft gesloten. In de bestuursovereenkomst is voor de strafrechtelijke handhaving aangesloten bij de landelijke sanctiestrategie uit 2004, waarin onder meer het begrip kernbepaling22 is geïntroduceerd. Uitgangspunt van de bestuursovereenkomst is dat bij overtreding van een prioritaire kernbepaling (een kernpaling die door de handhavingspartners in Noord-Holland in een jaarlijks te bepalen lijst is vastgesteld als prioritair) altijd proces verbaal wordt opgemaakt. Bij overtreding van een “gewone” kernbepaling is het uitgangspunt dat alleen bestuursrechtelijke handhaving plaatsvindt. Wel kan de gemeente afspraken maken met het OM om strafrechtelijk op te treden als de overtreding of de overtreder daartoe aanleiding bieden. Uitgangspunt is dat dit in ieder geval gebeurt bij onomkeerbare vernietiging van belangrijke waarden en/of bij overtredingen waardoor het bestuurlijk gezag wordt ondermijnd. Wanneer bij de hercontrole de overtreding nog niet is opgelost wordt door het OM proces verbaal opgemaakt. Om het OM op de hoogte te houden vheeft de gemeente Langedijk regelmatig overleg. Daarnaast ontvangt de politie Noord-Holland Noord altijd een kopie van de verstuurde aanschrijvingen. De politie heeft een eigen verantwoordelijkheid om op te treden. Zij treden regelmatig zelfstandig op naar aanleiding van brieven. De gemeente Langedijk is van opvatting dat sprake is van een prioritaire kernbepaling bij overtreding van de bouw- en ruimtelijke regelgeving wanneer wordt voldaan aan één of meer van de volgende criteria. Er is sprake van: Grote en/of onomkeerbare schade (b.v. het slopen van monumenten zonder de vereiste vergunning dan wel het vernietigen van waardevolle landschapselementen) en/of Grove nalatigheid (b.v. het niet voldoen aan de gestelde eisen aan de constructie van een bouwwerk of het vroegtijdig in gebruik nemen van een gebouw, zonder dat de vereiste bouwtechnische of brandwerende voorzieningen zijn aangebracht) en/of Veroorzaakt risico’s met betrekking tot de volksgezondheid (b.v. het slopen van asbest zonder of in afwijking van een sloopmelding met ernstige gezondheidsrisico’s) en/of Veroorzaakt grote risico’s met betrekking tot de brandveiligheid en/of Bestuursrechtelijk optreden is niet mogelijk of niet efficiënt (b.v. wegens concreet zicht op legalisatie of de korte duur van de overtreding) en/of Voor dezelfde overtreding is sprake van recidive (bestuursrechtelijke recidive binnen 1 jaar en/of strafrechtelijke recidive binnen 5 jaar). Het feit dat strafrechtelijk wordt opgetreden impliceert overigens niet dat niet meer bestuursrechtelijk kan worden opgetreden.
21
Comparitie hoort een uitzondering te zijn op de algemene regel dat alle kosten worden verhaald. Kernbepalingen zijn die strafbare feiten die zijn opgenomen in de door het college van procureurs-generaals in 1998 goedgekeurde “lijst van kernbepalingen” 22
66
Wanneer een straftraject wordt gestart gaat dat lopen naast het bestuursrechtelijke traject dat tot doel heeft de overtreding ongedaan te maken.
7.5.1 Bestuurlijke strafsancties Sinds 1 juli 2009 is in de Algemene wet bestuursrecht een regeling opgenomen voor de bestuurlijke boete. De bevoegdheid tot het opleggen van boetes kan onder meer worden gegeven aan gemeentelijke toezichthouders mits zij beschikken over een bijzondere opsporingsbevoegdheid (boa’s).
7.5.1.1
Bestuurlijke boete
De bestuurlijke boete geeft de gemeente de mogelijkheid om bij veel voorkomende eenvoudige overtredingen zelfstandig, dus zonder tussenkomst van het Openbaar Ministerie, een transactie aan te bieden. De bestuurlijke boete kan door een buitengewoon opsporingsambtenaar worden opgelegd bij een overtreding, waarvoor het bestuur de mogelijkheid heeft gekregen een bestuurlijke transactie aan te bieden. De Wet bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte maakt het gemeenten mogelijk om een bestuurlijke boete op te leggen bij bepaalde overtredingen die overlast veroorzaken. Tegenover de voordelen die dit nieuwe instrument voor de gemeente heeft, staan ook nadelen. De belangrijkste daarvan is dat gemeentelijke uitvoering van deze strafsanctie zal leiden tot een aanzienlijke stijging van de bestuurslasten. Juist bij strafsancties zullen de overtreders waarschijnlijk alle rechtsmiddelen benutten om betaling te voorkomen. Ook incasso van de boetes is een gemeentelijke taak. De hiermee samenhangende kosten zullen hoogstwaarschijnlijk in geen verhouding staan tot de opbrengsten en komen nog bovenop de kosten van het toezicht zelf. Om die reden zal Langedijk de bestuurlijke boete in het omgevingsrecht niet toepassen.
7.5.1.2
Bestuurlijke strafbeschikking
De bestuurlijke strafbeschikking is een instrument waarmee ook Langedijk vanaf 2015 zal gaan werken. De bestuurlijke strafbeschikking maakt deel uit van de Wet OM-afdoening en is dus, anders dan de bestuurlijke boete, onderdeel van het strafrecht. De werkwijze bij opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking is beduidend minder arbeidsintensief dan de bestuurlijke boete. De boete kan worden opgelegd door de bijzondere opsporingsambtenaar (boa). De boa die een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigt gaat met zijn bon naar het gemeentehuis en voert daar zelf de gegevens en feitcode in in het gemeentelijke systeem. Vervolgens stuurt hij dit door naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) dat voor de inning van de boete zorgt. Als de overtreder niet betaalt, geeft het CJIB (na aanmaning) de zaak in handen van de deurwaarder voor uitvoering van de strafbeschikking. Is de ‘bestrafte’ persoon het er niet mee eens, dan moet hij zelf in actie komen en verzet instellen bij het Openbaar Ministerie. Het CJIB int de bestuurlijke strafbeschikking. Totnogtoe komt een deel van de opbrengsten uit de boetes ten goede aan de gemeente, maar dat zal waarschijnlijk binnenkort veranderen.
67
7.6
Handhavingsverzoeken
In de jurisprudentie geldt sinds een aantal jaren een “beginselplicht tot handhaving”. Deze beginselplicht spreekt het meest bij verzoeken aan het gemeentebestuur om de eigen regels te handhaven. Toch moet ervoor worden gewaakt dat de gemeente al te zeer de handhaving laat beïnvloeden door klachten en handhavingsverzoeken. Elk handhavingsverzoek zal worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat impliceert dat een handhavingsverzoek alleen als zodanig wordt aangemerkt als het wordt gedaan door een belanghebbende23, iemand wiens belang rechtstreeks en aantoonbaar is betrokken bij de betreffende overtreding. Uitgangspunt is dat een ontvankelijk handhavingsverzoek eenzelfde prioriteit krijgt als een eigen constatering van een toezichthouder. De prioriteitenstelling uit § 7.7 is daarbij leidend. Aandachtspunt is de situatie dat een handhavingsverzoek een overtreding betreft die prioriteit 0 heeft. Dan kan het feit dat een handhavingsverzoek is ingediend al voldoende zijn om handhavend optreden te rechtvaardigen. Als desalniettemin wordt besloten af te zien van handhaving, moet bijzondere aandacht worden gegeven aan het maken en formuleren van de belangenafweging die daaraan ten grondslag ligt. Dit om recht te doen aan de in de jurisprudentie vastgelegde “beginselplicht tot handhaving”. Die plicht bestaat behoudens bijzondere omstandigheden. Het benoemen daarvan is dan wezenlijk. Binnen acht weken nadat het verzoek is gedaan krijgt de aanvrager bericht of24 en zo ja, wanneer de overtreding zal worden aangepakt. Daarna krijgt de aanvrager als derdebelanghebbende een kopie van de (voor-)genomen besluiten toegestuurd. Alle meldingen die niet als handhavingsverzoek zijn aangemerkt, krijgen dezelfde status als een signalering zoals die ook door een toezichthouder kan zijn gedaan. Zij worden afgehandeld in de volgorde die door de prioriteitenstelling wordt bepaald. De melder krijgt binnen acht weken een kennisgeving waarin is opgenomen dat betrokkene niet als belanghebbende is aangemerkt en dat dus geen sprake kan zijn van een handhavingsverzoek. Ook wordt meegedeeld dat de overtreding is opgenomen in het bestand.
7.6.1 Relativiteitseis In 2013 is de relativiteitseis geïntroduceerd in het omgevingsrecht. Essentie daarvan is dat een belanghebbende die in het geweer komt tegen een besluit van de overheid en daarbij een beroep doet op een rechtsregel, moet kunnen aantonen dat die regel tot doel heeft, mede zijn belang te dienen. Dit beginsel is vastgelegd in artikel 8.69a van de Awb. Bij de beoordeling van handhavingsverzoeken zal ook dit aspect worden meegewogen. Een verzoek kan worden afgewezen als de verzoeker een beroep doet op handhaving van regels, die zijn belang niet rechtstreeks raken. Daarbij wordt wel benadrukt dat zo’n handhavingsverzoek wel een vervolg kan krijgen in een bestuursdwang- of dwangsom beschikking als de gemeente ook zelf van opvatting is dat hiertegen moet worden opgetreden. Maar dat staat dan los van het handhavingsverzoek.
23 24
De Awb definieert een aanvraag als “een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen”. Er zal niet worden opgetreden als b.v. geen sprake is van een overtreding of deze gelegaliseerd kan worden.
68
7.7
Prioriteitenstelling
Hierboven is een aantal regels gesteld voor de effectieve en efficiënte aanpak van overtredingen. De werklast die handhaving met zich brengt zal variëren met wat in de gemeente wordt aangetroffen. De capaciteit om overtredingen aan te pakken kent echter zijn grenzen. Dat maakt het noodzakelijk om een afwegingskader voor prioriteitenstelling in deze nota op te nemen. De prioriteitenstelling dient ertoe om een rangorde aan te brengen in geconstateerde overtredingen. Aandachtspunt daarbij is wel dat eventuele aanvragers binnen acht weken een kennisgeving dienen te ontvangen hoe met hun verzoek wordt omgegaan. Voor de prioriteitenstelling wordt een indeling in vijf categorieën gehanteerd: 4. Spoedshalve bestuursdwang – direct optreden is vereist wegens acute veiligheids- of gezondheidsrisico’s, het gevaar van onomkeerbare schade aan belangrijke waarden en grote maatschappelijke onrust of een combinatie van deze factoren (direct optreden). 3. Hoge prioriteit – snel optreden is noodzakelijk omdat de overtreding op kortere of langere termijn veiligheids- en gezondheidsrisico’s oplevert, de overtreding direct leidt tot ernstige aantasting van omgevings- of milieuwaarden, sprake is van grote hinder en overlast voor de omgeving of een flagrante schending betekent van het bestuurlijk gezag25 of een combinatie van deze factoren. Start handhavingstraject < vier weken. 2. Hogere prioriteit – optreden is noodzakelijk omdat de overtreding direct of indirect leidt tot aantasting van omgevings- of milieuwaarden, hinder en overlast of een aantasting van recreatieve of cultuurhistorische waarden oplevert of een combinatie van deze factoren. Start handhavingstraject < 12 weken. 1. Lage prioriteit – De overtreding leidt tot een zekere aantasting van omgevings- en/of recreatieve waarden of een geringe aantasting van milieu- of cultuurhistorische waarden, of leidt tot precedentwerking. Start handhavingstraject < 26 weken. 0. Geen prioriteit – Dit betreft bagatelzaken. De overtreding is in strijd met geldende wet- en regelgeving, maar levert geen substantiële risico’s op, of slechts risico’s die de overtreder zelf kunnen treffen. Er is geen sprake van opzet. (kennisgeving dat overtreding is geconstateerd, zonodig wijzen op risico’s, optreden alleen bij handhavingsverzoeken, streven naar legalisering). Kennisgevingen binnen 8 weken. In onderstaande tabel is de prioriteitenstelling samengevat: Prioriteit
4. 3. 2. 1. 0.
Veiligheid
Gezondheid
acuut ja -
acuut ja -
Omgevingswaarden onomkeerbaar groot ja gering -
Hinder en overlast zeer groot groot ja -
Risico’s Recreatieve waarden groot ja gering -
Cultuurhist. waarden ja gering -
Precedent ja -
Aanvullend
Ondermijnen bestuurlijk gezag
Op basis van deze tabel kan voor elke overtreding de prioriteit worden bepaald. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de waardering van de risico’s in de concrete situatie altijd een subjectief element zal bevatten. Waar nodig wordt in het (voorgenomen) besluit verantwoord waarom voor deze prioriteit is gekozen. Dit is vooral van belang bij relatief ondergeschikte overtredingen waarop een handhavingsverzoek is ingediend omdat hier de beginselplicht tot handhaving om de hoek komt. Er is jurisprudentie die deze beginselplicht nuanceert26: “handhavend optreden (kan) zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien”. Maar bijzondere zorgvuldigheid is dan wel geboden en die “concrete situatie” moet dan wel zorgvuldig worden beoordeeld.
25 26
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als blijkt dat overtreders willens en wetens de regels hebben overtreden. Zie bijvoorbeeld LJN: AZ0803, Raad van State , 200510357/1. zie ook Gem.st. 8 september 2007 No. 7279.
69
7.8
Gedogen
Deze nota gaat over optreden tegen overtredingen. Dat impliceert dat in principe geen ruimte bestaat voor het gedogen van overtredingen. Bij al het onderstaande moet dan ook worden benadrukt dat uitgangspunt is en blijft dat overtredingen ongedaan worden gemaakt. Bij gedoogsituaties wordt alleen voor het moment afgezien van optreden in afwachting van een definitieve oplossing. Toch kan in een aantal gevallen een redelijke afweging van belangen leiden tot de slotsom dat optreden op dit moment niet redelijk is en dat voor een bepaalde periode de overtreding moet worden gedoogd27. Het is van belang dat binnen de organisatie dezelfde criteria voor gedogen worden gehanteerd. Hierbij zal moeten worden aangesloten bij de criteria die hiervoor in het “landelijk beleidskader gedogen” zijn geformuleerd en de zorgvuldigheidseisen zoals deze zijn neergelegd in de Awb. In principe (komen) de volgende situaties voor het afzien van bestuursrechtelijk handhavend optreden in aanmerking: 1. Overmachtsituaties; 2. Situaties waarin handhavend optreden onevenredig is; 3. Situaties waarin sprake is van concreet zicht op legalisatie. Van overmachtsituaties is bijvoorbeeld sprake bij vernietigde vergunningen en werkzaamheden die direct voortvloeien uit calamiteiten. Vooruitlopend op legalisatie zal dan tijdelijk moeten worden gedoogd. Ook wordt gedoogd als nader onderzoek nodig is naar de oplossing van overtredingen, en de gemeente in afwachting is van de uitkomsten van dat onderzoek28. Ook kan worden gedoogd bij situaties die wel in strijd zijn met wet- en regelgeving, maar die feitelijk geen inbreuk maken op enig (publiek) belang. Het gaat per definitie om ondergeschikte overtredingen. Uiteraard streeft de gemeente ernaar de gemeentelijke regelgeving zo aan te passen dat dergelijke situaties op termijn niet meer als overtreding behoeven te worden aangemerkt. Dit zal echter nooit in alle gevallen mogelijk zijn. De derde gedoogsituatie doet zich voor als de overtreding op het moment van constateren weliswaar in strijd is met de regelgeving, maar er concreet zicht is op mogelijke legalisering. Dat wil zeggen dat er al regelgeving of besluitvorming wordt voorbereid waarmee de strijdigheid wordt opgeheven29. Casus permanente bewoning recreatiewoningen Voor de aanpak van permanente bewoning van recreatieparken is in februari 2014 beleid vastgesteld. Aanleiding hiervoor was het toegenomen aantal situaties waarin permanente bewoning van recreatieverblijven voorkomt en de ongewenste neveneffecten die dit met zich meebrengt. Er is voor gekozen individuele bewoners de mogelijkheid te bieden een persoonsgebonden gedoogbeschikking aan te vragen. Hiervoor is het nodig dat deze bewoners voor 1 januari 2013 al woonachtig waren in het recreatieverblijf en daar sindsdien in wonen. Ook moet het recreatieverblijf voldoen aan de minimale eisen uit het Bouwbesluit 2012. Deze aanpak is alleen van toepassing voor bewoning van recreatieverblijven op de recreatieparken in de gemeente, vanwege de bijzondere omstandigheden die een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van de situatie op het moment van besluitvorming. Tegen bewoning die aanvangt na de vastgestelde peildatum wordt handhavend opgetreden. Het doel van deze aanpak is om op (lange) termijn het gebruik van het de recreatieparken terug te brengen tot en te behouden voor recreatieve doeleinden. 27
Benadrukt wordt dat het nemen van een gedoogbesluit burgemeester en wethouders niet de bevoegdheid om op te treden ontneemt. Wel vormt het gedoogbesluit een belangrijke factor in de belangenafweging. 28 Zo kan b.v. bij een conflict of al dan niet sprake is van agrarische activiteiten een deskundige om advies worden gevraagd. In afwachting van de uitkomsten daarvan kan de overtreding tijdelijk worden gedoogd. 29 Denk b.v. aan strijdig gebruik dat past in een al in procedure gebracht nieuw bestemmingsplan of bouwwerken die onder nieuwe wetgeving vergunningvrij zullen worden.
70
Alleen in de hierboven genoemde situaties kan in een concreet geval worden gedoogd. Naast deze meer algemene richtlijn geldt nog een aantal meer inhoudelijke uitgangspunten voor het gedogen van overtredingen: 1. Er wordt nooit stilzwijgend gedoogd. Er kan dus nooit sprake zijn van een gedoogbeslissing als die niet op papier is vastgelegd. 2. Als een bestuursrechtelijk zorgvuldige weg mogelijk is, wordt die gevolgd. Als bijvoorbeeld een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is, wordt niet gedoogd. 3. Belanghebbenden, waaronder eventueel ook derden, worden in de gelegenheid gesteld hun opvatting te geven, voordat een gedoogbesluit wordt genomen. 4. Bekendmaking van het gedoogbesluit gebeurt aan de overtreder. Aan degenen die hun zienswijze hebben kenbaar gemaakt, wordt mededeling van het gedoogbesluit gedaan. 5. Er moeten altijd bijzondere omstandigheden worden aangevoerd, die afwijking van de regel rechtvaardigen. Het gedogen van een overtreding zal dan vrijwel nooit tot precedentwerking leiden. 6. Het besluit om een overtreding te gedogen wordt in de tijd beperkt. In het besluit wordt altijd de reikwijdte van het gedogen beschreven, opdat ondubbelzinnig duidelijk is waarop het besluit betrekking heeft. 7. Zo mogelijk wordt in het besluit aangegeven wanneer en onder welke omstandigheden het besluit zal worden ingetrokken en eventueel alsnog handhaving volgt. Er wordt een overzicht bijgehouden van de gevallen waarin wordt gedoogd. Jaarlijks zal hierover aan de raad verantwoording worden afgelegd in het jaarverslag.
7.9
De eigen organisatie
Worden door de gemeentelijke organisatie zelf of andere overheidsorganen overtredingen begaan, dan zullen deze zo spoedig mogelijk moeten worden beëindigd. Hierbij is immers de geloofwaardigheid van de overheid in het geding. Bovendien kan dit licht leiden tot precedentwerking. Wordt een overtreding van de eigen organisatie geconstateerd dan: 1. Wordt deze direct aan het management en/of het bestuur voorgelegd; 2. Het management en/of het bestuur zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen om de overtreding te beëindigen, deze in de toekomst te voorkomen en zo nodig de schade te herstellen.
7.10 Afronding van dossiers Elk handhavingsdossier moet ook op een correcte wijze worden afgerond. Als de overtreding ongedaan is gemaakt, wordt altijd een kennisgeving gestuurd. Daarmee kan het dossier worden gesloten. Als de aanschrijving is ingeschreven in het Wkpb-register, moet de aanschrijving na afronding van het dossier uiteraard ook weer worden uitgeschreven uit dat register.
71
Hoofdstuk 8 Planning, evaluatie en verantwoording 8.1
Inleiding
In deze uitvoeringsnota is een aantal uitvoeringsregels geformuleerd die de werkorganisatie in Langedijk hanteert bij de uitvoering van de VTH-taken in omgevingsrecht. Doel daarvan is om effectief en efficiënt uitvoering te geven aan de wettelijke taken. De nu voorliggende nota wijkt op een aantal punten af van de eerdere nota over hetzelfde vakgebied. Maar ook deze nota zal met enige regelmaat moeten worden aangepast en aangevuld, al naar gelang de ervaring in de praktijk, belangwekkende uitspraken in de jurisprudentie, ontwikkelingen in de regelgeving enzovoorts daartoe noodzaken. Om daarin te voorzien is maakt de nota deel uit van een planning- en controlcyclus waarin jaarlijks een planning van activiteiten wordt gemaakt en na afloop van een jaar wordt bezien welke ervaringen zijn opgedaan.
8.2
Planning en verantwoording onder de Wabo
In de Wabo (artikel 5.3 tot en met 5.9) is de verplichting opgenomen voor de verschillende bestuursorganen om de handhavingstaken op elkaar af te stemmen. Het Besluit omgevingsrecht, een nadere uitwerking van de Wabo, geeft aan waaraan de organisatie moet voldoen.
8.2.1 Wettelijk kader De Wabo eist een procesmatige inbedding van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Een kort overzicht van de regels en de doorwerking daarvan. Eerste uitgangspunt is dat het bevoegd gezag (in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders) verantwoordelijk is voor de bestuursrechtelijke handhaving van alle regels die onder de verantwoordelijkheid van dat gezag zijn vergund30; dus ook van de regels die betrekking hebben op wetgeving waarvoor het niet rechtstreeks op grond van de wet verantwoordelijk is. Gedeputeerde Staten voeren het tweedelijnstoezicht uit. Dat college heeft de bevoegdheid om ons een aanwijzing te geven om hun handhavingsorganisatie op orde te brengen. In bijzondere omstandigheden hebben Gedeputeerde Staten zelfs de bevoegdheid om gemeenten aan te wijzen die hun taken op dit terrein in een gemeenschappelijke regeling moeten onderbrengen (artikel 5.7 en 5.8 Wabo). De Wabo zelf (artikelen 5.3 tot en met 5.9) verplicht de verschillende bij de handhaving betrokken bestuursorganen om de taken op elkaar af te stemmen. Dit betekent dat provincie, waterschappen, politie en -eventueel- openbaar ministerie afspraken moeten maken over de ‘strategische, programmatische en onderling afgestemde uitvoering31. 30
Artikel 5.2 lid 1 Wabo. Dit geldt inclusief de afhandeling van klachten die betrekking hebben op de naleving. 31 De Wabo voorziet in integrale besluitvorming en daaropvolgend ook integraal toezicht. Gevolg hiervan is dat altijd moet worden bezien of ook andere vakgebieden beïnvloed worden door een voorgenomen- besluit van een bestuursorgaan. Vakgebieden waarvoor andere bestuursorganen bevoegd gezag kunnen zijn. Dit vraag afstemming. Zo is er in de jurisprudentie een voorbeeld van een
72
Aan welke eisen32 moet de handhavingsorganisatie voldoen? Een eerste verplichting is het vaststellen van een handhavingsbeleid (artikel 7.2 Bor). In dat beleid wordt gemotiveerd vastgesteld welke handhavingsdoelen de gemeente zich stelt. Het beleid moet zijn gebaseerd op een probleemanalyse en inzicht geven in de gestelde prioriteiten. Ook moet het beleid regelmatig worden geëvalueerd en bezien of aanpassing nodig is. Daarnaast moet het college inzicht geven hoe het denkt de gestelde doelen te bereiken. Wat is de gemeentelijke handhavingstrategie? Vragen die moeten worden beantwoord zijn onder meer: Hoe is toezicht op de naleving georganiseerd? Hoe wordt gerapporteerd en welk vervolg krijgen de rapportages? Welke bestuurlijke sancties gebruikt de gemeente, welke termijnen worden daarbij gehanteerd, enzovoorts. Hoe wordt het naleefgedrag van de burger bevorderd en welke rol speelt voorlichting daarbij? Hoe wordt omgegaan met overtredingen door de overheid zelf? Welke afspraken zijn gemaakt met andere bestuursorganen over het bovenstaande? Het beleid wordt bekendgemaakt aan de raad. De raad hoeft het beleid dus niet vast te stellen maar moet het wel kennen, om zijn controlerende taak te kunnen uitoefenen. Het beleid wordt tweejaarlijks33 uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma (artikel 7.3 Bor). In dat programma wordt vastgelegd welke activiteiten het college voornemens is in het betreffende jaar uit te voeren. Uit het programma moet de relatie duidelijk worden met de gestelde handhavingsdoelen en de prioriteiten. Ook het programma wordt bekendgemaakt aan de raad. De uitvoeringsorganisatie (artikel 7.4 Bor) moet zo worden ingericht dat een adequate en behoorlijke uitvoering van het handhavingsbeleid mogelijk is. De formatie die beschikbaar is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving wordt vastgelegd. Datzelfde geldt voor de verschillende functies en de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die bij die functies horen. De bereikbaarheid en beschikbaarheid buiten kantooruren moet worden geregeld. De werkprocessen, procedures en informatievoorziening moeten worden beschreven en, zo zegt het Bor fijntjes, de werkzaamheden worden ook uitgevoerd in overeenstemming hiermee. De gemeente zorgt voor de noodzakelijke financiële en personele middelen (artikel 7.5 Bor). Die middelen worden inzichtelijk gemaakt en in de begroting gewaarborgd. Deze verplichting geldt zowel het beleid als de uitvoering daarvan. Ook wordt de wijze van berekening inzichtelijk gemaakt en moeten deze middelen ook daadwerkelijk beschikbaar zijn. Dit betekent dat in de praktijk geborgd moet zijn wat er gedaan wordt bij ziekte, verlof en toenemende werklast. Met behulp van een geautomatiseerd systeem worden de resultaten en de voortgang van de werkzaamheden bewaakt. Dit geldt voor zowel de uitvoering van het handhavingsprogramma als voor de gestelde beleidsdoelen. In het systeem moeten ook de gegevens worden vastgelegd van toezicht en handhaving (artikel 7.6 Bor). Op grond van artikel 10.6 Mor moet de monitoring in ieder geval inzicht geven in de aantallen van uigevoerde controles, milieudienst die bij handhaving de strijdigheid met het bestemmingsplan negeerde. In beroep werden verzoekers om handhaving daarop in het gelijk gesteld omdat geen integrale beoordeling had plaatsgehad (LJN: BQ5597,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage, 21 april 2011). 32 Zie hiertoe § 7.1 van het Besluit omgevingsrecht. 33 Hiervoor is om praktische redenen gekozen. Een jaarlijkse programmering is niet nodig en bij grotere afwijkingen moet ook bij een jaarlijks programma worden bijgestuurd.
73
geconstateerde overtredingen, opgelegde bestuurlijke sancties, processen-verbaal en ontvangen klachten over mogelijke overtredingen. En tenslotte moet het college periodiek een rapportage opstellen (artikel 7.7 Bor) over: het al dan niet bereiken van de gestelde handhavingsdoelen; de uitvoering van de activiteiten in relatie tot het handhavingsprogramma, de gestelde doelen en de prioriteiten; de wijze waarop uitvoering is gegeven aan afspraken met de handhavingspartners; een evaluatie of, en in welke mate, de werkzaamheden hebben bijgedragen aan de gestelde doelen. Met andere woorden een realistische verantwoording. Wat hebben wij gedaan? Wat hadden we gepland maar zijn we niet aan toe gekomen en waarom niet. Wat moet er eventueel beter? Ook deze rapportage moet worden bekendgemaakt aan de raad. In de wetstekst wordt niet letterlijk gesproken van een integrale handhaving op de werkvelden waarvoor de gemeente bevoegd is (bouw- en woningtoezicht, milieu, ruimtelijke ordening, brandveiligheid). Het vloeit echter logischerwijze wel voort uit de systematiek van de wet. Dat de toetsing hier ook onder valt heeft met de definitie te maken die het rijk hanteert voor handhaving. Die omvat alle activiteiten die tot doel hebben normconform gedrag af te dwingen. Daaronder vallen zowel de preventieve (vergunninglening en toezicht) als de repressieve (bestuursrechtelijke en strafrechtelijke) handhaving. Maar ook bijvoorbeeld hoe zet ik het instrument communicatie in. In hoofdstuk 10 Mor worden concrete eisen gesteld aan de verplichtingen zoals die in het Bor zijn vastgelegd. Uitgangspunt zou dan moeten zijn dat de organisaties die niet aan de kwaliteitscriteria kunnen voldoen, hun taken overdragen aan een regionale uitvoeringsorganisatie die dat door zijn omvang wel zou moeten kunnen.
8.3
Planning- en controlcyclus
Hoe werkt de planning- en controlcyclus? In onderstaand schema zijn in grote lijnen de elementen geschetst die hun invloed hebben op de beleidscyclus van dit beleidsplan. Planning- en controlcyclus omgevingsrecht Beleidsvisie
Begrotingscyclus
Uitvoeringsnota omgevingsrecht Beleidsaanpassing
Jaarwerkprogramma Evaluatie
Financiële en org. middelen Autonome ontwikkeling in: - Wet- en regelgeving - Jurisprudentie
Uitvoering in begrotingsjaar Jaarverslag
Monitoring / bijsturing
74
Centraal in het schema staat de uitvoeringsnota voor het omgevingsrecht, deze nota dus. Op basis van de nota wordt een jaarprogramma gemaakt. Dat jaarprogramma bevat een realistische raming van de activiteiten die in het begrotingsjaar zullen worden uitgevoerd. Het jaarprogramma is leidend voor de uitvoering van taken. In het jaarprogramma worden hiervoor, afgeleid van deze uitvoeringsnota en het visiedocument concrete meetbare doelstellingen opgenomen. Tijdens het uitvoeringsjaar wordt de uitvoering gemonitord en bezien hoe de activiteiten zich ontwikkelen. Als blijkt dat er grote afwijkingen zijn ten opzichte van de geraamde taken moet worden bijgestuurd. Als bijvoorbeeld veel meer vergunningaanvragen worden ingediend dan op voorhand werd verwacht moet extra capaciteit worden ingehuurd. Zijn het er daarentegen minder, dan kan inhuur worden verminderd of kunnen extra taken ter hand worden genomen. Ook bijzondere omstandigheden -zoals onvoorziene gebeurtenissen, ziekte en personeelsverloop- kunnen leiden tot een aanpassing van de programmering. Nadat het begrotingsjaar is afgerond wordt verslag gedaan van de wijze waarop de geplande taken zijn uitgevoerd. Het jaarverslag is een verantwoordingsdocument, maar gelijktijdig is het ook een instrument voor evaluatie en beleidsaanpassing. In het jaarverslag wordt aangegeven hoe de ramingen zich verhouden tot de werkelijke activiteiten. Bij substantiële afwijkingen wordt verantwoord wat hiervan de oorzaken zijn en eventueel hoe de problemen voor het volgende jaar zullen worden of zijn opgelost. Het jaarverslag bevat zo nodig een analyse van de beschreven feiten en een beleidsevaluatie, waarbij met name wordt bezien of het beleid en de programmering in het licht van de ervaringen in het verslagjaar aanpassing en/of aanvulling behoeven. Is dit het geval dan kan gelijktijdig met het jaarverslag een voorstel tot beleidsaanpassing worden gedaan. Daarbij dient wel beoordeeld te worden of de aanpassingen passen binnen de door de raad vastgestelde beleidsvisie. Als substantiële wijzigingen in de uitvoeringsorganisatie moeten worden doorgevoerd of de opvattingen van de raad wijken sterk af van de bestaande werkwijzen, dan is het van belang de beleidsvisie daarmee in overeenstemming te brengen. Overigens kan de evaluatie ook betrekking hebben op andere beleidskaders dan dit uitvoeringskader. Denk aan de toetsingskaders voor vergunningen voor zover dit gemeentelijke kaders betreft zoals bijvoorbeeld de bouw- en monumentenverordening, welstandsnota, ontheffingenbeleid en bestemmingsplannen. De mogelijkheden die de gemeente heeft om uitvoering te geven aan de taken wordt door randvoorwaarden beperkt. De belangrijkste zijn de organisatorische en financiële mogelijkheden van de gemeente. Bij de programmering van de werkzaamheden moet worden becijferd of de gemeente in staat is de geformuleerde ambities ook daadwerkelijk te realiseren. Daarnaast moet als randvoorwaarde worden genoemd de autonome ontwikkelingen in wet- en regelgeving en jurisprudentie. Periodiek zal het uitvoeringskader worden beoordeeld op actualiteit en juridische haalbaarheid in het licht van deze ontwikkelingen.
8.4
Slotopmerking
In dit hoofdstuk is de structuur beschreven waarlangs de werkzaamheden zullen worden geprogrammeerd en verantwoord. De programmering zal jaarlijks worden voorbereid en wordt op basis van ervaringen in de organisatie gemaakt. Gedurende het jaar worden systematisch gegevens verzameld die de mogelijkheid bieden een steeds accurater planning te maken. In de jaarverslaglegging zal ook verantwoording worden afgelegd over de voortgang van deze informatieverzameling.
75
Hoofdstuk 9 Hardheidsclausule In de vorige hoofdstukken is een aantal beleids- en uitvoeringsregels geformuleerd die tot doel hebben te komen tot een efficiënte en effectieve uitvoering van regelgeving op het brede terrein van het omgevingsrecht. Het zijn uiteraard algemene uitgangspunten voor het handelen. Dit impliceert dat er altijd bijzondere omstandigheden kunnen zijn die in een concreet geval tot een andere dan hier beschreven aanpak leiden. Of, om het in de termen van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht te formuleren: Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Een aantal elementen in deze formulering behoeft explicitering voor deze uitvoeringsnota. Uitgangspunt 1 Het bestuur handelt overeenkomstig deze nota Het vastleggen van beleidsregels in deze nota heeft tot gevolg dat het bestuur, dat wil zeggen het college van burgemeester en wethouders, in principe handelt overeenkomstig de uitgangspunten die in de nota zijn geformuleerd en dat ook derden daarop moeten kunnen vertrouwen. Uitgangspunt 2 Behoudens bijzondere omstandigheden Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van de beleidsregels in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunnen leiden. Er kunnen talloze aanleidingen zijn om hierop een beroep te doen. Het is aan de aanvrager, de overtreder of andere belanghebbende bij een besluit om bijzondere belangen aan de orde te stellen. Het bestuur zal zelf niet actief naar dergelijke belangen zoeken. Ook kan hier al worden vastgelegd dat een beroep op dergelijke bijzondere omstandigheden vrijwel nooit kan worden gedaan als de verzoeker/overtreder op voorhand al was meegedeeld welke consequenties zijn handelen zou hebben, en hij desalniettemin afwijkend heeft gehandeld. Uitgangspunt 3 Als uitkomst van een belangenafweging De bijzondere belangenafweging moet tot de slotsom leiden dat de doelen die met het besluit zijn gediend in geen verhouding staan tot de belangen die de verzoeker/overtreder heeft bij het voortduren van de situatie. Het moet dus vrijwel per definitie om relatief ondergeschikte situaties gaan. Immers, als er sprake is van gevaarzetting, schade, hinder, overlast en dergelijke zal de belangenafweging al snel naar handhaving (moeten) leiden. In het algemeen zal dan ook alleen een beroep op de hardheidsclausule kunnen worden gedaan als er een combinatie is van: Niet expliciet verwijtbaar handelen, met Bijzondere omstandigheden die afweging vragen en Relatief ondergeschikte overtredingen. Kan aan een van deze vereisten niet worden voldaan dan ligt een positief besluit naar aanleiding van een beroep op de hardheidsclausule niet in de rede.
76
Bijlage 1 Matrix toetsing Bouwbesluit
77
gezondheidszorgfunctie (overig)
industriefunctie licht
industriefunctie overig
kantoorfunctie
logiesfunctie
onderwijsfunctie
sportfunctie
winkelfunctie
parkeergarage / stalling
overige gebruiksfunctie (overig)
bouwwerk geen gebouwzijnde (wegtunnel)
bouwwerk geen gebouwzijnde (overig)
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
4
B B A A A A A C C C C C C C A C A
2 1 1 1 1 1 2 3 3 3 1 1 1 1
3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3 2 3
3 3 3 2 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 3 3 3 3 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 2 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 2 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 3 3
3 3 2 1 1 1 1 3 3 3 3 2
3 3 2 2 2 2 1 3 3 3 3 3
3 3 2 1 1 1 1 2 2
3
3
3 3 2 1 1 1 1 2 2 3 3 2 2 3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3
3 3
3
D D D D D D D E A A D
2 2
3 2
3 3
1
1
3 3
2 2
1
1
2
2
2 2
1
1
2 3 2 2 1 1 2
3 2 2 2 3 3 2 2 1 1 3
2 2 3 2 2 1 1 2
3 3 3 3 3 1 1 3
2 2 2
2 2 2
3 3 3
2 2 2
2 1
2 2 1
2 2 2
2 2 2
2 1 1
1 1 1 2
1 1 1 3
1 1 1 2
1 1
1 1
2 1 1 2
2 1 1
A A A A A A A
3 2 2 2 2 2 1
3 3 3 3 2 2 2
3 3 3 3 2 2 2
3 3
3 3
2
2 2
3
2 2 2 2
3 2
3
3 2 2 3
3
3
1
1
1
1
1
D D
3
3 3
3 3
3
3
3
3
3
3
E E E E C C C C A A A A
2 2 2 2 2 2 2 2
2 2 2 2 3 3 2 3
2 2 2 2 2 2 2 2
2 2 2 2 3 3 3 3
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 3 3 3 3
3 3 3 2 3 3 3 3
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2
2 3 2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
C C A
3 1 1
3 3 2
3 2 2
3 3 3
3 2 2
3 3 2
3 3 2
3 2 2
1 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2
1
1
1
gezondheidszorgfunctie (met bedgebied)
4
celfunctie
4
Bijeenkomstfunctie (overig)
4
Bijeenkomstfunctie (kinderopvang)
4
Woonfunctie (overig)
4
Woonfunctie (woongebouw)
4
Woonfunctie (woonwagen)
4
Scope
4
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen art. 1.3
Toetsniveau gemeente Langedijk
Gelijkwaardigheid
Hoofdstuk 2 - Veiligheid Afdeling
Omschrijving
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 2.14 2.15 2.16 2.17
Algemene sterkte van de bouwconstructie Sterkte bij brand Afscheiding van vloer, trap en hellingbaan Overbrugging van hoogteverschillen Trap Helllingbaan Beweegbare constructie-onderdelen Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie Beperking van het ontwikkelen van brand en rook Beperking van uitbreiding van brand Verdere beperking van uitbreiding van brand en beperking van verspreiding van rook Vluchtroutes Hulpverlening bij brand Hoge en ondergrondse gebouwen, nieuwbouw Inbraakwerendheid, nieuwbouw Veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied, nieuwbouw Aanvullende regels tunnelveiligheid
3
2 3
Hoofdstuk 3 - Gezondheid Afdeling
Omschrijving
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11
Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw Bescherming tegen geluid van installaties,nieuwbouw Beperking van galm, nieuwbouw Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw Wering van vocht Luchtverversing Spuivoorziening Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van rookgas Beperking van de aanwezigheid van schadelijke stoffen en ioniserende straling Bescherming tegen ratten en muizen Daglicht
1
1
1
1
2 2 3 2 2 1 1 2
2 2 2
2 2 2
1
1
1
1
1
1
2 1 1
1 1 1
1 1
1 1
1
1
3 2
3 2
3 2
3
3 2 2 3
3
3
3
1
1
1
1
1
3
3 3
3
3
3
3
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 3 3 3 3
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2 2 3 2 2
2 2 2 2
2 2 2 2
3 2 2 3
3 2 2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
3 2 2
3 2 2
3 2 2
3 3 2
3 2 2
3 2 2
3 2 2
3 2 2
3 2 2
3 2 2
3 2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
2 2
1
2
1
1
1
Hoofdstuk 4 - Bruikbaarheid Afdeling
Omschrijving
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Verblijfsgebied en verblijfsruimte Toiletruimte Badruimte, nieuwbouw Bereikbaarheid en toegankelijkheid, nieuwbouw Buitenberging, nieuwbouw Buitenruimte, nieuwbouw Opstelplaatsen, nieuwbouw
Hoofdstuk 5 - Energiezuinigheid Afdeling
Omschrijving
5.1 5.2
Energiezuinigheid, nieuwbouw Milieu, nieuwbouw (GPR gebouw)
Hoofdstuk 6 - Installaties Afdeling
Omschrijving
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12
Verlichting, nieuwbouw en bestaande bouw Voorzieningen voor afnemen en gebruiken van energie, nieuwbouw en bestaande bouw Watervoorziening, nieuwbouw en bestaande bouw Afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater, nieuwbouw en bestaande bouw Tijdig vaststellen van brand, nieuwbouw en bestaande bouw Vluchten bij brand, nieuwbouw en bestaande bouw Bestrijden van brand, nieuwbouw en bestaande bouw Bereikbaarheid van hulpverleningdiensten, nieuwbouw en bestaande bouw Aanvullende regels tunnelveiligheid, nieuwbouw en bestaande bouw Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten nieuwbouw en bestaande bouw Tegengaan van veel voorkomende criminaliteit, nieuwbouw en bestaande bouw Veilig onderhoud van gebouwen, nieuwbouw
3 2 2
Hoofdstuk 7 - Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen Afdeling
Omschrijving
7.1 7.2 7.3
Voorkomen van brandgevaar en ontwikkeling van brand, nieuwbouw en bestaande bouw Veilig vluchten bij brand, nieuwbouw en bestaande bouw Overige bepalingen veilig en gezond gebruik, nieuwbouw en bestaande bouw
Hoofdstuk 8 - Bouw en sloopwerkzaamheden Afdeling
Omschrijving
8.1
Het voorkomen van onveilige situaties en het beperken van hinder tijdens het uitvoeren van bouwen sloopwerkzaamheden
A
8.2
Afvalscheiding
A
Hoofdstuk 9 - Overgangs- en slotbepalingen Afdeling
Omschrijving
9.1 9.2 9.3 9.4 9.5
Algemeen overgangsrecht Specifiek overgangsrecht Intrekking regelgeving Inwerkingtreding Citeertitel
A
1
78