Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen Veiligheidsregio Zeeland versie 13 september 2010
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen
Veiligheidsregio Zeeland Uitgave: Taakgroep Grote Evenementen Zeeland, VRZ Contact:
[email protected] Versie: 2.5 Datum: 13 september 2010 Veiligheidsregio Zeeland Postbus 8016 4330 EA Middelburg Segeerssingel 10
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 2 / 71
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4.
Versiebeheer ................................................................................................................................ 4 Managementsamenvatting ........................................................................................................... 5 Inleiding ........................................................................................................................................ 6 Verantwoordelijkheden ................................................................................................................. 7 4.1 Definitie evenement .................................................................................................................. 7 4.2 Juridische inkadering ................................................................................................................ 7 4.3 Vastgesteld regionaal beleid..................................................................................................... 8 4.4 Voorbereiding evenementen..................................................................................................... 9 4.5 Gemeenten ............................................................................................................................... 9 4.6 Veiligheidsregio....................................................................................................................... 10 5. Risico-inschatting........................................................................................................................ 11 5.1 Het risicoanalysemodel........................................................................................................... 11 5.2 Kwantitatief deel risicoanalysemodel ...................................................................................... 11 5.3 Kwalitatief deel risicoanalysemodel ........................................................................................ 14 5.4 Totale analyse door gemeente ............................................................................................... 14 6. Het classificatiesysteem ............................................................................................................. 16 6.1 Classificatiesysteem................................................................................................................ 16 6.2 Maatregelen ............................................................................................................................ 17 6.3 Aanvullende maatregelen B- en C-klasse .............................................................................. 18 7. Vergunningverlening................................................................................................................... 20 7.1 Behandeling door Taakgroep Grote Evenementen ................................................................ 20 BIJLAGE I .............................................................................................................................................. 25 Standaard adviezen GHOR inzake klasse A, B en C evenementen ................................................... 25 BIJLAGE II ............................................................................................................................................. 35 Handreiking Evenementen en brandveiligheid...................................................................................... 35 BIJLAGE III ............................................................................................................................................ 69 Evaluatie interdisciplinair advies t.b.v. evenementenadvisering ........................................................... 69
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 3 / 71
1.
Versiebeheer
Versie 0.1
datum 11 april 2008
auteur P.D.Troost
Reden uitgifte Concept werkexemplaar Vertalen landelijk stuk naar Zeeuwse situatie. A.W. van Tol. Concept aangepast aan voorgenomen structuur taakgroep
0.2.
11 maart 2009
0.3
24 maart 2009
A.W. van Tol
0.4
02 april 2009
A.W. van Tol
0.5
14 april 2009
A.W. van Tol
0.6 0.7 0.8
04 mei 20-09 05 juni 2009 03 augustus 2009
A.W. van Tol A.W. van Tol A.W. van Tol
0.9
Februari 2010
A.W. van Tol
1.0
Februari 2010
A.W. van Tol
1.1
Februari 2010
A.W. van Tol
2.1.
Mei 2010
2.2. 2.3
Juni 2010 10 augustus 2010
A.W. van Tol J.P.Clarijs A.W. van Tol L. Holterman
2.4
13 september 2010 L. Holterman
Concept aangepast n.a.v. bijeenkomst taakgroepoverleg Aanpassing concept inzake: - Inleiding; - Hoofdstuk 3, Verantwoordelijkheden; - Hoofdstuk 4, Stroomschema, laatste blok. - Taalkundige aanpassingen; - Invoer besluit regionaal college; - Lay-out. - Inhoudelijk 3.1, 4.3 en 4.4 en 5.3. - Tekstuele wijziging n.a.v. taakgroepoverleg - Hoofdstuk 6.2 opneming vereisten RADAR; - Suggesties vergunningverleners. - Bijlage I en II vervangen; - Inhoudelijk aanpassingen n.a.v. de gedane suggesties na de gehouden presentaties bij de vergunningverleners van de gemeenten. - Kleine aanpassingen op advies leden taakgroep; - Definitieve versie. - Aanpassing 331 Besluitvorming en 335 op verzoek directie Veiligheidsregio. - Aanpassingen besluitvorming DT en Evaluatie TGE. - Aanpassing nav opmerkingen TGE leden. - Toevoegen managementsamenvatting; - Naamswijziging document en het doorvoeren daarvan in het verdere document; - Toevoeging aantal alinea’s aan paragraaf 7.1 - Wijziging paragraaf 2.4
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 4 / 71
2.
Managementsamenvatting
Het uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen voorziet in de in Zeeland gevoelde behoefte aan een transparante handelwijze omtrent de advisering door brandweer, GHOR, informatiemanagement en politie aan de dertien Zeeuwse gemeentebesturen ten aanzien van grote publieksevenementen, in het belang van een goede voorbereiding van de hulpverlening bij deze evenementen. De burgemeester is en blijft bestuurlijk eindverantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid en daarmee ook voor een adequate voorbereiding van grote evenementen. Het is een taak voor de gemeente om ten aanzien van een toekomstig groot evenement met behulp van het in dit plan opgenomen risicoanalysemodel te bepalen of, en zo ja welke, specifieke maatregelen nodig zijn en of de inzet van de hulpverleningsdiensten is vereist. Dit risicoanalysemodel bestaat uit een kwantitatief onderdeel en een kwalitatief onderdeel. Het kwantitatieve deel gaat in op: a. het soort evenement; b. de samenstelling van het publiek; c. de plaats en het tijdstip van het evenement. Het kwalitatieve deel gaat in op: a. de kans op slachtoffers; b. de bereikbaarheid van het evenemententerrein; c. de momenten van verhoogd risico; d. de maatschappelijke impact bij een calamiteit. Via vier in het plan omschreven logische stappen vertaalt de gemeente de totaalsom van de kwantitatieve punten samen met de kwalitatieve analyse naar een classificatiesysteem. Dat systeem gaat uit van drie klassen: - A, de eenvoudigste vorm van een groot evenement; - B, groot evenement met een gemiddeld risico; - C, groot evenement met een sterk verhoogd risico. De maatregelen bij een A-evenement vallen onder de standaard: de dagelijkse routine. Bij B- en C-evenementen worden er van de hulpverleningsdiensten tweeërlei aanvullende maatregelen gevraagd: niet alleen voorbereidende maatregelen voorafgaand aan het evenement (preparatie), maar ook maatregelen tijdens het evenement (repressief). Hierbij gaat het om het inzetten van brandweer, GHOR, gemeente(n), informatiemanagement en politie. Het uitvoeringskader beschrijft verder hoe de gemeente de aanvraag van de evenementorganisator voor een vergunning behandelt en hoe de gemeente het evenement qua maatregelen voorbereidt. Anders dan bij de A- en B-evenementen wordt aangegeven dat de gemeente voor een C-evenement bij Veiligheidsregio Zeeland een verzoek voor een interdisciplinair advies moet indienen. Vervolgens wordt hierbij de rol van de (ambtelijke interdisciplinaire) Taakgroep Grote Evenementen uiteengezet, evenals de wijze van totstandkoming van het interdisciplinaire advies van de VRZ. Hierbij is van belang dat de VRZ bij een C-evenement aan de gemeente adviseert om het evenement projectmatig voor te bereiden. In die projectgroep participeren de vertegenwoordigers van de relevante hulpdiensten, teneinde een goede interdisciplinaire afstemming van de te treffen maatregelen te waarborgen.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 5 / 71
3.
Inleiding In 2008 is in het Algemeen Bestuur (AB) van Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) het onderwerp ‘Veiligheid bij grote evenementen’ aan de orde geweest. Het Algemeen Bestuur van Veiligheidsregio Zeeland is van mening dat er op regionaal niveau beleid ontwikkeld moet worden ten aanzien van (de voorbereiding op) de hulpverlening bij grote evenementen. Om de verschillende taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de hulpverleningsdiensten en de gemeenten bij uitvoering van dit onderwerp in kaart te brengen, heeft Veiligheidsregio Zeeland deze vraagstelling neergelegd bij de Taakgroep Grote Evenementen. Dit interdisciplinaire team bestaat uit afgevaardigden van brandweer, GHOR, politie, gemeenten en informatiemanagement. Afhankelijk van het evenement kan het team worden aangevuld met andere specialismen/disciplines. De Taakgroep Grote Evenementen heeft de volgende doelstellingen geformuleerd: − beschrijf een systematiek voor risicoanalyse van grote evenementen; − bepaal op basis van de risicoanalyse en het regionaal risicoprofiel welke interdisciplinaire operationele voorbereiding wenselijk is; − geef aan op welke manier de parate diensten de gemeenten adviseren over vergunningverlening. Aan deze opdracht wordt invulling gegeven door voorliggende notitie. De notitie bevat een risicoanalysemodel om de risico’s van een evenement in te kunnen schatten. Tevens wordt aangegeven wanneer de hulpverleningsdiensten betrokken moeten worden bij de voorbereiding op een evenement. Het risicoanalysemodel heeft het karakter van een handreiking die gebruikt kan worden door ambtenaren die het verlenen van vergunningen voor evenementen in hun portefeuille hebben. Door het toepassen hiervan wordt duidelijk welke status aan een evenement kan worden toegekend en waar het verzoek om advies moet worden neergelegd. In een later stadium zou de handreiking kunnen leiden tot een eenduidig advies op het gebied van vergunningenbeleid voor alle gemeenten binnen Veiligheidsregio Zeeland. De conceptversies van dit voorliggende uitvoeringskader zijn tijdens bijeenkomsten van de Taakgroep Grote Evenementen besproken. De afgevaardigden hebben elk binnen hun eigen kolom de conceptversies besproken. Het concept uitvoeringskader is vervolgens gepresenteerd tijdens het Zeeuwse overleg van Ambtenaren Openbare Orde en Veiligheid (ZAOV) op 9 april 2009. Het concept uitvoeringskader is op 17 juni 2009 vastgesteld in het Veiligheidsoverleg van de Zeeuwse kring van gemeentesecretarissen. In juli, augustus en september 2009 is het concept uitvoeringskader toegelicht aan de vergunningverleners van alle gemeenten, de provincie, Rijkswaterstaat en de twee waterschappen. Aanbevelingen vanuit deze presentaties zijn in het plan meegenomen. In juni 2010 is de definitieve versie aangeboden aan het Directieteam van Veiligheidsregio Zeeland met het verzoek dit te laten vaststellen in het Veiligheidsoverleg Zeeland. Onderliggende notitie is als volgt opgebouwd: in hoofdstuk 2 worden de inleidende bepalingen weergegeven. In hoofdstuk 3 worden de verantwoordelijkheden in kaart gebracht. In hoofdstuk 4 wordt een risicoanalysemodel gepresenteerd, waarmee op basis van kwalitatieve en kwantitatieve elementen een inschatting gemaakt kan worden van de risico’s die verbonden zijn aan een specifiek evenement. In hoofdstuk 5 wordt het risicoanalysemodel gekoppeld aan een classificatiesysteem, en worden de aanvullende maatregelen per hulpverleningsdienst geschetst. Hoofdstuk 6 behandelt het daadwerkelijke traject van de vergunningverlening. Een jaar na vaststelling van dit uitvoeringskader zal door de Taakgroep Grote Evenementen een evaluatie worden uitgevoerd om te onderzoeken of bijstelling noodzakelijk is.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 6 / 71
4.
Verantwoordelijkheden
4.1
Definitie evenement Als in dit uitvoeringskader over evenementen wordt gesproken, wordt hieronder een publieksevenement verstaan. De definitie hiervan luidt: een publieksevenement is elke voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, inclusief herdenkingen, waarbij een verzameling mensen zich in een bepaald tijdvak in/op een (meestal) begrensde en (eventueel 1 beperkt) openbaar toegankelijke inrichting of terrein bevindt of beweegt.
4.2
Juridische inkadering De vergunningsprocedure is juridisch geworteld in de algemene plaatselijke verordening van een gemeente, de Algemene wet Bestuursrecht en de beleidsregels evenementen. Ook zijn vergunningsverplichtingen te vinden in bijzondere wetten, zoals artikel 10, lid 1 en 148 van de Wegenverkeerswet en artikel 87 Reglement verkeersregels en verkeerstekens. De wet Veiligheidsregio’s kent het begrip grote evenementen niet. In de toelichting van de wet wordt er echter wel naar verwezen. Er ligt een verantwoordelijkheid bij de directeur GHOR en de voorzitter van de veiligheidsregio heeft, analoog aan zijn bevoegdheid bij rampen en crises, een verantwoordelijkheid bij evenementen die bovenlokale effecten kunnen hebben. 2
Op basis van artikel 26 van de Wet Veiligheidsregio’s wordt in de memorie van toelichting het volgende aangegeven ten aanzien van de rol van de directeur GHOR en daarmee de verantwoordelijkheid van het Algemeen Bestuur.
-
De directeur GHOR heeft onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio als hoofdtaken: het organiseren van die zaken die nodig zijn ter voorbereiding op, dan wel afhandeling van de geneeskundige hulpverlening (regisserende taak); de feitelijke, repressieve taak; het leiding geven aan een operationele organisatie in het kader van diezelfde geneeskundige hulpverlening (sturende en coördinerende taak); de voorbereiding op en de coördinatie bij de afhandeling van de nazorg (nazorg in de brede zin van het woord). het waar nodig adviseren van het bestuur bij de besluitvorming voor het verstrekken van vergunningen voor bijvoorbeeld het houden van grote evenementen waar geneeskundige hulpverleningsaspecten een rol kunnen spelen. Bij de artikelsgewijze toelichting staat bijartikel 26: Advisering duidt op situaties waarin de GHOR bijvoorbeeld wordt betrokken bij de besluitvorming over het al of niet afgeven van vergunningen voor grote evenementen. De directeur GHOR kan daarbij adviseren over de condities waaronder het evenement kan plaatsvinden om het risico op ongevallen zo klein mogelijk te maken of het effect zo veel mogelijk te beperken.
1
Leidraad Veiligheid publieksevenementen 1. De door het bestuur van de veiligheidsregio ingestelde organisatie GHOR is belast met de coördinatie, aansturing en regie van de geneeskundige hulpverlening, en met de advisering van andere overheden en organisaties op het gebied van de geneeskundige hulpverlening. 2. De GHOR staat onder leiding van een directeur. Het bestuur van de veiligheidsregio benoemt de directeur. De directeur GHOR maakt deel uit van de directie van de in het gebied van de veiligheidsregio gelegen gemeentelijke gezondheidsdienst. 3. De directeur GHOR is belast met de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening. 2
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 7 / 71
3
Als een evenement bovenlokale effecten heeft is artikel 39 van de wet Veiligheidsregio’s van toepassing. Hierin staat dat de voorzitter, met uitsluiting van anderen, de taken en bevoegdheden van de burgemeester overneemt. Dit heeft o.a. betrekking op de toepassing van de artikel 173 tot en met 176 van de gemeentewet en daarmee ook de handhaving van de openbare orde. Impliciet betekent dit dat de Veiligheidsregio een afweging zal moeten kunnen maken over de risico’s van een evenement en het adviseren in brede zin van de desbetreffende burgemeester en de voorzitter hieromtrent. Dit komt tot uitdrukking in haar zorg voor het (her)verdelen van schaarste in menskracht en middelen (voor de borging van het veiligheidsniveau), de continuïteit van de operationele hoofdstructuur en de basisvereisten crisismanagement. Dit vast te leggen in een bestuurlijk jaarlijks vast te stellen evenementenplanning voor de veiligheidsregio.
4.3
Vastgesteld regionaal beleid
4.3.1. Besluit Regionaal College 26 juli 2007 Ten aanzien van capacitaire inzet bij Politie Zeeland is in het Regionale College op 26 juli 2007 onderstaande procedure afgesproken: Voor ieder evenement, waarbij het gemeentebestuur politie-inzet nodig acht, zal het bestuur een advies vragen aan de politie: • evenementen die gehouden worden in de periode gelegen tussen 15 juni en 15 september en waarbij veel politietoezicht is vereist, worden zoveel mogelijk, vóór 1 november van het voorafgaande jaar doorgeven aan de politie, zodat deze evenementen vermeld kunnen worden op de jaarkalender van het komende jaar; • overige evenementen worden in principe minimaal 12 weken voor aanvang van het evenement doorgegeven aan de betreffende districtschef; • daar waar het mogelijk of wenselijk is vindt regionale c.q. provinciale afstemming plaats tussen gemeenten op het gebied van grote evenementen; • in de vergunning voor een grootschalig evenement wordt opgenomen dat, 8 weken voor de aanvang van dit evenement, een draaiboek veiligheid van de organisator beschikbaar is; • de beschikbare politiecapaciteit wordt bij een samenloop van evenementen in verschillende gemeenten regionaal verdeeld, waarbij per evenement de vraag moet worden gesteld of de capaciteit voor dat evenement volstaat; • bij tussentijdse verzoeken van het bestuur om (extra) politie-inzet bij evenementen zal de politie duidelijk in kaart brengen welke risico’s er zijn op het gebied van veiligheid voor bezoekers, politie en inwoners, zodat het bestuur een goede afweging kan maken van het wel of niet verlenen van een vergunning. De risico-inventarisatie van het bureau CCB kan hierbij ondersteunend zijn.
4.3.2. Besluit Veiligheidsdirectie 2008 December 2008 heeft de (toenmalige) Veiligheidsdirectie besloten om grote evenementen interdisciplinair voor te gaan bereiden en daartoe interdisciplinaire adviezen uit te brengen aan de gemeenten. Tevens hebben zij besloten een uitvoeringskader op te stellen. Het resultaat ligt u voor.
3
1. In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan a. de artikelen 4 tot en met 7 van deze wet; b. de artikelen 172 tot en met 177 van de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde lid; c. de artikelen 12, 15, eerste lid, 54, eerste lid, 57, eerste lid en 60b, eerste lid, van de Politiewet 1993; d. de artikelen 5 tot en met 9 van de wet openbare manifestaties.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 8 / 71
4.4
Voorbereiding evenementen De burgemeester is eindverantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid en daarmee 4 ook voor de voorbereiding op (grote) evenementen. De voorbereiding op een evenement voltrekt zich volgens een aantal processtappen. In onderstaand schema staan de processtappen in vet weergegeven. De verantwoordelijke voor een processtap staat in cursief weergegeven, waarbij opgemerkt wordt dat degene die verantwoordelijk is voor een processtap niet per definitie degene is die de processtap uitvoert. Het vermelde aantal weken kan per gemeente verschillen.
Het (formele) begin van de voorbereiding is het indienen van een aanvraag door de evenementenorganisator.5 De termijn waarop een vergunning dient te worden aangevraagd is bepaald in de Algemene Plaatselijke Verordening van de betreffende gemeente. Meestal varieert deze termijn tussen de 8 en 12 weken, In sommige gemeenten wordt hiervan afgeweken. Dit uitvoeringskader hanteert geen richtlijn ten aanzien van genoemde termijnen. Na de aanvraag wordt de vergunningverleningprocedure gestart, waarbij indien nodig door de gemeente advies wordt ingewonnen bij de operationele hulpverleningsdiensten. Met het afgeven van de vergunning start de voorbereiding van de maatregelen die in de vergunningverlening zijn opgenomen en/of de maatregelen die de gemeente vanuit haar verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid zelf neemt. De gemeente voert toezicht uit op de voorbereiding en daadwerkelijke uitvoering van deze maatregelen. De cyclus wordt na afronding van het evenement afgesloten met een evaluatie van het totale proces; van vergunningsaanvraag tot en met het verloop van het evenement.
4.5
Gemeenten De gemeente is verantwoordelijk voor een groot deel van de geschetste processtappen en coördineert deze stappen. De gemeente kan zich hierin laten bijstaan door de operationele hulpverleningsdiensten: brandweer, politie en GHOR. De rollen die de hulpverleningsdiensten kunnen vervullen, bevinden zich op het vlak van advisering over de vergunning, de voorbereiding en uitvoering van maatregelen op het gebied van toezicht en handhaving.
4
Brandweerwet 1985, artikel 1; Wet rampen en zware ongevallen 1985, artikel 1 en 2.4 De termijn waarop een vergunning dient te worden aangevraagd staat benoemd in de Algemene Plaatselijke Verordening van de desbetreffende gemeente. Meestal varieert deze termijn tussen 8 – 12 weken. 5
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 9 / 71
Op regionaal niveau is de keuze gemaakt om het lokale beleid van de gemeenten en van de hulpverleningsdiensten leidend te laten zijn bij de voorbereiding op grote evenementen. Het inroepen van de hulpverleningsdiensten voor advisering over de vergunningverlening en de voorbereiding van de te nemen maatregelen, is daarmee een verantwoordelijkheid van de gemeente. Elke gemeente van Veiligheidsregio Zeeland hanteert hiervoor zijn eigen richtlijnen. In deze handreiking wordt een risicoanalysemodel gepresenteerd, die de gemeente – al dan niet in afstemming met de omliggende gemeenten – kan gebruiken voor het inschatten van de risico’s die een evenement met zich mee kan brengen. De risicoanalyse kan ook dienen om de routing van de te volgen processtappen helder te krijgen.
4.6
Veiligheidsregio Algemeen veiligheidsregio In de Wet op de veiligheidsregio`s worden taken aan de veiligheidsregio toebedeeld. Eén van die taken is het organiseren van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Met organiseren wordt bedoeld dat er ook activiteiten van anderen dan de veiligheidsregio noodzakelijk zijn.
Directeur Veiligheidsregio De Algemeen Directeur heeft onder andere verantwoordelijkheid voor de coördinatie van de voorbereiding en de operationele leiding over de uitvoering van grootschalig optreden, crisis beheersing en rampenbestrijding als bedoel in artikel 4 onder g van de gemeenschappelijke 6 regeling Veiligheidsregio Zeeland.
Clustermanager Coördinatie Crisisbeheersing en Rampenbestrijding (CCR) De clustermanager CCR draagt zorg voor de coördinatie van de interdisciplinaire operationele voorbereiding crisisbeheersing en rampenbestrijding. Hiertoe behoort eveneens het evenementenbeleid. Om dit uitvoerbaar te maken is de Taakgroep Grote Evenementen opgericht.
Voorzitter Taakgroep Grote Evenementen De voorzitter van de taakgroep draagt zorg voor de interdisciplinaire afstemming tussen de disciplines in de voorbereidingsfase van grote evenementen. Hij draagt zorg voor het interdisciplinaire advies en verdere afstemming in interdisciplinaire preparatie en proactie.
Veiligheidsoverleg Zeeland 7
Het Veiligheidsoverleg Zeeland (VOZ) is conform de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland belast met de advisering aan het bestuur inzake afstemming van de operationele voorbereiding van de crisisbeheersing en rampenbestrijding binnen het netwerk. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het bepaalde in artikel 4 van deze gemeenschappelijke regeling.
6 7
Werkvorm Veiligheidsregio Zeeland 2009-2011 Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland, artikel 31
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 10 / 71
5.
Risico-inschatting De maatregelen die genomen moeten worden ter voorbereiding op een evenement moeten aansluiten bij het specifieke karakter van een evenement. Om de omvang van de risico’s in te kunnen schatten en te beoordelen of extra maatregelen nodig zijn en/of de inzet noodzakelijk is van (één van de) hulpverleningsdiensten, is het van belang vooraf een risicoanalyse te maken. In dit hoofdstuk wordt een model gepresenteerd voor de systematische analyse van de risico’s van evenementen. Hierbij wordt rekening gehouden met kwantitatieve én kwalitatieve risicofactoren. Het risicoanalysemodel is ontleend aan een model dat is ontwikkeld door de Duitse 8 Arbeiter- Samariter-Bunt . Dit model wordt, al dan niet in aangepaste vorm, op meerdere plaatsen in Nederland gebruikt. Voor dit uitvoeringskader is de versie gebruikt zoals die op grond van praktijkervaringen uit de Nederlandse situatie beschreven is door de projectgroep Publieksevenementen van de Raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen.
5.1
Het risicoanalysemodel Aan de hand van de risicoanalyse kan worden bepaald of, en in welke mate, er bij een evenement specifieke maatregelen nodig zijn en of de inzet van de hulpverleningsdiensten is vereist. De risico’s worden (deels) uitgedrukt in risicopunten. De hoogte van de punten is bepaald op basis van de ervaring die in de diverse (GHOR) regio’s in de loop van de jaren is opgebouwd. Het is echter niet mogelijk om door middel van risicopunten alle eventuele risico’s exact uit te drukken. Er wordt bij het ‘scoren’ bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen een gewoon popconcert en een popconcert met een sterk politiek of extremistisch karakter. Datzelfde geldt voor evenementen waar rivaliserende groepen aanwezig zijn. Daarom is het nodig om niet alleen kwantitatieve aspecten in de risicoanalyse te betrekken, maar ook kwalitatieve aspecten. In de volgende paragraaf wordt het kwantitatieve deel van het risicoanalysemodel beschreven. Dit kwantitatieve deel levert een score op die een beeld geeft van de te verwachten risico’s. Om tot een afgewogen risicoanalyse te komen is tevens een nadere beschouwing van de gescoorde elementen in kwalitatieve zin vereist (zie paragraaf 4.3).
5.2
Kwantitatief deel risicoanalysemodel Het kwantitatieve deel van het risicoanalysemodel bestaat uit de volgende factoren: • soort evenement; • samenstelling van het publiek; • plaats en tijdstip van het evenement.
8 Zie onder andere de uitwerking “Rettungsdienstliche Planung en Betreuung von Grossverantstaltungen”van de Berufsfeuerwehr Köln, 1999.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 11 / 71
Soort evenement Categorie (Grote) popconcerten, > 10.000 bezoekers (Kleinere) popconcerten / tentfeesten, 5.000 – 10.000 bezoekers Festivals (met meerdere podia) Markten / braderieën Grote recreatieve evenementen (bijvoorbeeld: meerdaagse, grote wandelmarsen) Kleine recreatieve evenementen (bijvoorbeeld kleine wandelmarsen) Tourritten (fiets, skeeler, motor, auto) Corso / optochten Beurzen Sportevenementen Grote (house)party’s (Aangekondigde) grote demonstraties (Aangekondigde) kleine demonstraties Vliegshows Auto- en motorsportevenementen Vuurwerkshows
Risicopunt 3 2 3 2 3 1 2 3 1 2 2 3 2 3 3 2
Samenstelling publiek 1. Aantal deelnemers en/of bezoekers Categorie Risicopunt 0 – 5.000 0,20 5.000 – 10.000 0,40 10.000 – 15.000 0,60 15.000 – 20.000 0,80 > 20.000 1,00 2. Leeftijdsopbouw (zwaartepunt, maximaal 1 categorie toe te wijzen) Categorie Risicopunt 0 – 10 jaar (zonder aanwezigheid ouders) 0,50 0 – 10 jaar (met aanwezigheid ouders) 0,25 10 – 18 jaar (zonder aanwezigheid ouders) 0,75 10 – 18 jaar (met aanwezigheid ouders) 0,50 18 – 30 jaar 1,00 30 – 45 jaar 0,50 > 45 jaar 0,25 alle leeftijden 0,75 3. Conditie / gezondheidstoestand Categorie Risicopunt Goed 0 Redelijk 0,25 Matig 0,50 Slecht 1,00 4. Gebruik alcohol / drugs Categorie Risicopunt Niet aanwezig 0 Mogelijk aanwezig, maar geen 0,25 risicoverwachting Aanwezig met risicoverwachting 1,00
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 12 / 71
5. Aanwezigheid van publiek Categorie Als toeschouwer Als toeschouwer en/of deelnemer Als deelnemer
Risicopunt 0,50 0,75 1,00
Plaats en tijdstip van het evenement 1. Locatie evenement Categorie Risicopunt In een gebouw 0,75 In een tijdelijk onderkomen (tent, partyboot e.d.) 0,75 In open lucht; op locatie die daarvoor is 0,50 bestemd en ingericht In open lucht; op locatie die daar niet voor is 0,75 bestemd en ingericht Binnen één gemeente 0,50 Gemeentegrens overstijgend 1,00 2. Toegankelijkheid aan- en afvoerwegen Categorie Risicopunt Goede aan- en afvoerwegen 0 Redelijk (1 weg voor aan- en afvoer) 0,50 Matig (weg met obstakels) 0,75 Slecht (geen toegangsweg) 1,00 3. Seizoen Categorie Risicopunt Lente of herfst 0,25 Zomer of winter 0,50 4. Duur evenement Categorie Risicopunt 0 – 3 uur, (maandag t/m donderdag) daguren 0,25 0 – 3 uur, (maandag t/m donderdag) avond- 0,50 /nachturen 0 – 3 uur, (weekend vrijdag t/m zondag) 0,50 daguren 0 – 3 uur, (weekend vrijdag t/m zondag) avond- 0,75 /nachturen 3 – 12 uur, daguren 0,75 3 – 12 uur, avond- /nachturen 1,00 1 dag 1,00 Meerdere dagen 1,00 5. Ondergrond Categorie Risicopunt Harde ondergrond; steen asfalt, e.d. 0,25 Zachte ondergrond, vochtdoorlatend; zand, 0,50 gras, e.d. Zachte ondergrond, drassig; zand, gras, e.d. 0,75
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 13 / 71
5.3
Kwalitatief deel risicoanalysemodel Om tot een gedegen inschatting van de risico’s van een evenement te komen, dienen de kwantitatieve gegevens in kwalitatieve zin te worden beschouwd. De belangrijkste aspecten die in het kwalitatieve deel van de risicoanalyse bekeken moeten worden zijn: a. b. c. d.
kans op slachtoffers; bereikbaarheid; momenten van verhoogd risico; maatschappelijke impact bij een calamiteit.
ad a Kans op slachtoffers Het vooraf schatten van het mogelijk aantal slachtoffers, met daarbij de mate van verwonding, is uiterst moeilijk. Alleen als het risicoprofiel van desbetreffende evenementen en daarbij de verschillende ramptypen die mogelijk plaats kunnen vinden (bijvoorbeeld ‘paniek in menigten’) nauwkeurig in kaart worden gebracht, kan een indicatie worden gegeven. Het regionaal risicoprofiel van Veiligheidsregio Zeeland kan hierbij als hulpmiddel gebruikt worden. ad b Bereikbaarheid De bereikbaarheid van een evenement wordt meegewogen in de kwantitatieve analyse, maar niet alle factoren die de bereikbaarheid bepalen worden daarbij meegewogen. De afstand (van de bebouwde kom of snelweg), het aantal wegen, de aard van de wegen en de verkeersintensiteit zijn ook belangrijk, omdat deze aspecten invloed hebben op de opkomsttijd van de hulpverleningsdiensten en de mogelijkheid tot het snel laten opkomen van versterking. Indien uit de kwantitatieve en kwalitatieve analyse blijkt dat de bereikbaarheid is bemoeilijkt, kan het nodig zijn in interdisciplinair verband het deelproces Verkeerssituatie uit te werken. Zo kan bijvoorbeeld worden overwogen een uitgangstelling voor hulpverleningsdiensten in te richten, als blijkt dat de wettelijke aanrijdtijd niet te halen is. ad c Momenten van verhoogd risico Bij de meeste evenementen wisselt de mate van risico tijdens de duur van het evenement. Elk evenement kent momenten van verhoogd risico op incidenten. Het verhoogde risico kan (pieksgewijs) extra inzet van de hulpverleningsdiensten vragen. Ook voor evenementen die plaatsvinden op plaatsen en tijdstippen waarop de opkomst van hulpverleningsdiensten wordt belemmerd (bijvoorbeeld tijdens de spits), moet een aanvullende kwalitatieve analyse worden gemaakt. ad d Maatschappelijke impact bij een calamiteit Sommige evenementen kunnen met de objectieve risicoanalysescorelijst als betrekkelijk risicoarm naar voren komen. Toch kunnen zij de potentie hebben om, áls er zich tijdens het evenement een calamiteit voor doet, uit de hand te lopen. De mate waarin een gebeurtenis uit de hand loopt, hangt samen met de maatschappelijke impact die de gebeurtenis heeft.
5.4
Totale analyse door gemeente Op basis van voorgaande analyse kan bepaald worden hoe de voorbereiding op het evenement verder vorm dient te krijgen. De gemeente maakt deze risicoanalyse, zo mogelijk met de organisator, alvorens advies te vragen. De gemaakte risicoanalyse maakt ook deel uit van de aanvraag. In voorkomende gevallen (zoals grote impact voor de gemeente, aanwezigheid van koninklijk bezoek etc.) kan de gemeente ook interdisciplinair advies vragen indien de uitslag van de analyse niet leidt tot een C-evenement. De argumentatie wordt dan volledigheidshalve aangegeven bij de aanvraag.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 14 / 71
Hierbij zijn de volgende stappen van toepassing: Stap 1 Allereerst worden de risicopunten bij elkaar opgeteld die in de kwantitatieve risicoanalyse (paragraaf 4.2) zijn gescoord. Het minimum aantal punten dat gescoord kan worden is 3,70. Het maximum aantal punten is 13,00. Er wordt gebruik gemaakt van de digitale versie, die hiervoor is ontwikkeld. Minimum aantal risicopunten Soort evenement Samenstelling publiek Plaats en tijdstip Totaal
1,00 0,95 1,75 3,70
Maximum aantal risicopunten 3,00 5,00 5,00 13,00
Stap 2 Als tweede stap dienen de gescoorde risicopunten in kwalitatieve zin geanalyseerd te worden. Dit betekent dat een evenement en de bijbehorende score nogmaals bekeken wordt vanuit de professionele deskundigheid die aanwezig is binnen de gemeente. Bij deze kwalitatieve analyse worden de aandachtspunten van 4.3 en ook subjectieve aspecten meegenomen. Stap 3 Vervolgens wordt de totaalsom van de kwantitatieve punten samen met de kwalitatieve analyse vertaald naar een classificatiesysteem, dat op zijn beurt de grondslag vormt voor de maatregelen die de verschillende diensten dienen te treffen bij het evenement. Stap 4 De gemeente neemt vervolgens de maatregelen die gekoppeld zijn aan de uitkomst van het classificatiesysteem.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 15 / 71
6.
Het classificatiesysteem
6.1
Classificatiesysteem De kwalitatieve en kwantitatieve gegevens worden in onderlinge samenhang vertaald naar een classificatiesysteem. Doel van het classificatiesysteem is inzichtelijk maken bij welke evenementen de gangbare, standaard maatregelen afdoende zijn en bij welke evenementen aanvullende maatregelen nodig zijn. Het classificatiesysteem gaat uit van drie klassen: •
A - klasse: dit is de eenvoudigste vorm van een grootschalig evenement. Voorbeelden van evenementen die in deze klasse vallen zijn straat-, buurt- en verenigingsfeesten. Bij deze evenementen zijn de risico’s van dien aard dat er geen aanvullende maatregelen getroffen hoeven te worden, de standaard maatregelen voldoen. In deze klasse vallen evenementen die kwantitatief < 6 scoren en kwalitatief geen risico vermelden.
•
B - klasse: er is sprake van een grootschalig evenement met een gemiddeld risico. Bij dergelijk evenementen is vaak een hele gemeente betrokken, zonder dat er publiek van buiten de gemeente wordt verwacht. De organisator stelt een calamiteitenplan op. Op onderdelen waar in het risicoanalysemodel het hoogst mogelijke aantal risicopunten wordt gescoord, dient beoordeeld te worden of er aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Meestal zijn deze maatregelen monodisciplinair. In deze klasse vallen evenementen die: o kwantitatief < 6 scoren en kwalitatief een risico vermelden; o kwantitatief >6 maar <9 scoren en kwalitatief geen risico vermelden.
•
C - klasse: er is sprake van een grootschalig evenement met een sterk verhoogd risico. Bij dergelijke evenementen wordt niet alleen publiek uit de eigen gemeente verwacht, maar ook van buiten de gemeente. Bij een C - klasse evenement dienen de hulpverleningsdiensten gezamenlijk aanvullende maatregelen af te spreken en moet een draaiboek evenement door zowel de gemeente als de hulpverleningsdiensten worden opgesteld. In deze klasse vallen evenementen die: o kwantitatief > 6 maar <9 scoren en kwalitatief een risico vermelden; o kwantitatief > 9 scoren (en kwalitatief wel of geen risico vermelden).
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 16 / 71
6.2
Maatregelen Klasse B en C vragen van de hulpverleningsdiensten in meer of mindere mate bepaalde maatregelen. De (aanvullende) maatregelen zijn onder te verdelen in preparatieve maatregelen (ter voorbereiding op het evenement) en repressieve maatregelen (tijdens het evenement). Bij klasse C evenementen komt de preventie en pro-actie ten aanzien van de interdisciplinaire processen te liggen bij Veiligheidsregio Zeeland.
Klasse
Betrokken disciplines
Gemeente, medewerker openbare veiligheid, en gemeente informeert Klasse eventueel: A - lokale brandweer; - lokale politie; - GHOR. Als klasse A én gemeente vraagt advies aan: - lokale brandweer; Klasse - lokale politie; B - GHOR.
Interdisciplinaire werkgroep met: Klasse - gemeente; C - lokale brandweer; - lokale politie; - GHOR.
Preparatieve maatregelen Standaard maatregelen
Repressieve maatregelen Standaard maatregelen
(Basiszorg wordt niet beïnvloed)
Aanvullende maatregelen per discipline én minimaal: 1. calamiteitenplan met bereikbaarheidskaart (t.b.v. alle betrokken diensten en de organisatie van het evenement); 2. informeren meldkamers; 3. bereikbaarheid organisator Evenement. Maatregelen conform klasse B én: 1. interdisciplinaire maatregelen; 2. draaiboek hulpverleningsdiensten per evenement.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Standaard maatregelen
Standaardmaatregelen en voorbereiding grootschalig optreden op basis van scenario’s / incidenttypes
Pagina 17 / 71
6.3
Aanvullende maatregelen B- en C-klasse Hieronder wordt voor de B- en C-klasse evenementen aangegeven welke maatregelen per discipline denkbaar zijn. Tevens is aangegeven welke afdeling van de drie individuele hulpverleningsdiensten benaderd kan worden door de gemeente. Maatregelen interdisciplinair Afhankelijk van de mogelijke scenario’s dienen voorbereidingen getroffen te worden voor een veilig verloop van het evenement. Hierbij kan preparatie en pro-actie inzake opschaling, informatiemanagement, leiding en coördinatie worden meegenomen zoals in het Toetsingskader RADAR 2008 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is vermeld. Hierbij wordt per evenement besloten op welke wijze deze voorbereiding zal worden ingericht. Maatregelen politie Contactafdeling voor de gemeente De operationeel adviseur die verbonden is aan de betreffende gemeente is het lokale
aanspreekpunt voor een gemeente om advies in te winnen. In diverse gemeenten zijn al afspraken gemaakt over standaardisering van adviezen. Vanaf klasse B kan de politie zich voorbereiden met o.a.: • een mobiliteitsplan; • een afspraak over de frequentie van enige vorm van toezicht; • het beslissen over het al dan niet aansturen vanuit een Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) en voorbereiding evenement vanuit bureau CCB; • het uitvoeren van processen die van toepassing kunnen zijn. Maatregelen brandweer Contactafdeling voor de gemeente De lokale brandweer is het aanspreekpunt voor een gemeente om advies in te winnen over en invulling te geven aan het brandveiligheidsbeleid. In regionaal verband is een handreiking gedaan over standaardisering van de adviezen. Vanaf klasse B kan de brandweer zich voorbereiden met o.a.: • een aanvalsplan cq. bereikbaarheidskaart met daarop vermeld de preparatieve en repressieve maatregelen; • het kennisnemen van het door de organisator opgestelde calamiteitenplan; • het uitwerken van specifieke regionale voorbereidingen op het gebied van pro-actie en preventie door het bureau Risicobeheersing en op het gebied van de operationele hoofdstructuur en opschaling boven het basisniveau door de afdeling Planvorming en Operationele Voorbereiding van Brandweer Zeeland; • het uitvoeren van processen die van toepassing kunnen zijn; • afhankelijk van te verwachten langere opkomsttijden tengevolge van bijvoorbeeld verkeersdrukte kan overwogen worden om een extra OvD en HOvD (als leider COPI) specifiek voor het betreffende evenement paraat te stellen. Op deze wijze wordt de reguliere operationele hoofdstructuur niet aangetast. Tevens kan besloten worden om bijvoorbeeld de commandohaakarmbak en VC2 in te zetten. Maatregelen GHOR • GHOR adviseert maatregelen op het gebied van geneeskundige hulpverlening en technische hygiënezorg; • Het uitvoeren van processen die van toepassing kunnen zijn.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 18 / 71
Maatregelen gemeenten • De gemeente maakt de risicoanalyse, zo mogelijk met de organisator, om vast te stellen welk klasse evenement het betreft alvorens (interdisciplinair) advies te vragen. De gemeente risicoanalyse maakt deel uit van de aanvraag; • Het uitvoeren van processen die van toepassing kunnen zijn. Maatregelen informatiemanagement • Informatiemanagement zal vanuit informatietechnisch oogpunt een advies uitbrengen over te nemen maatregelen zoals het al dan niet preventief inzetten van een datacommunicatielijn naar ' het veld'; • Deze informatielijn kan worden ingericht door een daartoe opgeleid ondersteuningsteam van de brandweer en levert de randvoorwaarde om informatieuitwisseling tussen bijvoorbeeld een CoPI en ROT te kunnen realiseren. Deze lijn kan ook preventief opgezet worden zonder dat er daadwerkelijk sprake is van enige vorm van formele opschaling. Hierdoor kan een informatieachterstand worden voorkomen zodra er zich een daadwerkelijk incident zou voordoen. De centrale organisatie in Middelburg (SGBO/ROT) beschikt immers over actuele informatie van het evenement tot het moment van escalatie en kan daardoor besluitvorming baseren op het totaalbeeld / actueel situatiebeeld; • Het informatiemanagement-advies maakt integraal onderdeel uit van het interdisciplinaire advies vanuit de Taakgroep Grote Evenementen van de Veiligheidsregio Zeeland.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 19 / 71
7.
Vergunningverlening De gemeente waar de vergunningsaanvraag is binnengekomen, bepaalt op basis van de hierboven beschreven kwalitatieve en kwantitatieve risico-inventarisatie in welke klasse het evenement valt. Afhankelijk van de klasse worden dan de hulpverleningsdiensten gevraagd om advies en/of om aanvullende preparatieve maatregelen uit te werken. De GHOR heeft standaardadviezen inzake A -, B - en C - evenementen. Deze zijn terug te vinden in bijlage I. De brandweer heeft de Handreiking evenementen en brandveiligheid (zie bijlage 2). De voorbereiding voor klasse A evenementen gebeurt door de gemeente. Dat wil zeggen dat de gemeente, samen met de organisator van het evenement, zorg draagt voor de concrete activiteiten die ondernomen moeten worden ter voorbereiding van het evenement. De werkwijzen en planningen die gehanteerd worden door de individuele gemeenten zijn hierbij leidend. Indien nodig worden de hulpverleningsdiensten door de gemeente geïnformeerd over het toekomstige evenement. Voor klasse B evenementen is het nodig dat de lokale politie, lokale brandweer en GHOR een advies uitbrengen over de te nemen preparatieve maatregelen. De gemeente is verantwoordelijk voor het informeren en betrekken van de juiste hulpverleningsdiensten. De gemeente is ook verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitgebrachte adviezen en, na goedkeuren van het evenement, de uitvoering daarvan. Bij klasse C evenementen vindt afstemming plaats binnen het VOZ en de gezagsdriehoek. De gemeente vraagt Veiligheidsregio Zeeland in interdisciplinair verband te adviseren over preparatieve en pro-actieve interdisciplinaire maatregelen. De gemeente stuurt hiervoor de aanvraag en een kopie van de door hen opgemaakte risicoanalyse naar de directeur Veiligheidsregio voor interdisciplinair advies. Het interdisciplinaire advies wordt onafhankelijk van de monodisciplinaire adviezen uitgebracht. De directeur Veiligheidsregio geeft de adviesaanvraag via de clustermanager CCR in handen van de voorzitter van de Taakgroep Grote Evenementen om dit te laten uitvoeren.
7.1
Behandeling door Taakgroep Grote Evenementen Nadat het verzoek is ontvangen door de voorzitter van de taakgroep, wordt de aanvraag inhoudelijk behandeld. Hierbij gaat de taakgroep als volgt te werk: 1. binnen de taakgroep wordt de ontvangen risicoanalyse inhoudelijk beoordeeld om een gezamenlijk beeld te vormen; 2. de aanvraag met bijlagen en de informatie van het evenement worden getoetst aan het regionale risicoprofiel van Veiligheidsregio Zeeland en aan de hulpverleningsprocessen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de daarin genoemde scenario’s / incidenttypes Dit leidt tot vaststelling van de scenario’s / incidenttypes die leidend zijn voor het betreffende evenement; 9 3. De noodzaak tot interdisciplinaire preparatie en proactie wordt onderzocht op het gebied van: − alarmering; − opschaling; − informatiemanagement; − leiding en coördinatie.
9
Toetsingskader RADAR 2008 van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 20 / 71
De uitkomst van bovenstaande punten vormt de input voor het te geven interdisciplinaire advies. Dit kan opschaling tot GRIP niveau zijn, het inrichten van informatiemanagement, voorbereiding C2000 aansturing en dergelijke. Het opgemaakte interdisciplinaire advies, met als bijlage de vastgestelde scenario’s / incidenttypes, gaat vervolgens naar de directeur van de veiligheidsregio, die na vaststelling voor toezending aan de gemeente zorgt. Op basis van dit interdisciplinair advies (en de eventuele verstrekte monodisciplinaire adviezen) verleent de gemeente al dan niet de vergunning. Na het verlenen van de vergunning dienen de preparatieve en proactieve interdisciplinaire maatregelen verder te worden uitgewerkt door de Taakgroep Grote Evenementen. De gemeente wordt geadviseerd het evenement projectmatig voor te bereiden. In deze projectgroep participeren afgevaardigden van de hulpdiensten. Een deel van deze medewerkers maakt tevens deel uit van de Taakgroep Grote Evenementen. In de projectgroep vindt de koppeling plaats van de maatregelen van de organisatie, gemeente en overige hulpdiensten waarbij de aangeleverde scenario’s / incidenttypes van de veiligheidsregio als uitgangspunt dienen. Na een C-evenement zal door de Taakgroep Grote Evenementen een (schriftelijke) evaluatie worden gehouden bij de gemeente over het verstrekte advies. De ervaringen worden vervolgens geïmplementeerd. Het format is opgenomen als bijlage 3 van dit uitvoeringskader. Positionering en samenstelling taakgroep De taakgroep functioneert onder verantwoordelijkheid van de Algemeen Directeur van de VRZ (namens het Veiligheidsoverleg Zeeland). De Clustermanager CCR is verantwoordelijk voor de totstandkoming van het evenementenbeleid en gecoördineerde uitvoering daarvan. De Taakgroep Grote Evenementen geeft hier uitvoering aan. De taakgroep bestaat uit de vertegenwoordiging van de volgende disciplines. Te weten; politie, brandweer, GHOR, Gemeenten, informatiemanagement, ICT, GMZ en desgewenst aangevuld. De taakgroep wordt voorgezeten door een (ontkleurd) voorzitter. Opdracht taakgroep De taakgroep draagt zorg voor het interdisciplinair advies als antwoord op de adviesaanvraag van de gemeente. Gevolgd door een gecoördineerde voorbereiding dat tot uitdrukking komt in één interdisciplinair draaiboek. Hierin zijn de continuïteit van de hoofdstructuur en de basisvereisten beschreven. Onderliggend worden de monodisciplinaire draaiboeken uitgewerkt. De taakgroep werkt conform de vastgelegde (operationele) standaarden binnen de operationele hoofdstructuur. De Algemeen Directeur VRZ brengt namens het VoZ het interdisciplinaire advies uit op de adviesaanvraag van de gemeente. Afwijkingen zullen hem ter besluitvorming worden voorgelegd, waarbij hij afhankelijk van het onderwerp dit in overleg zal doen met de korpsleiding van de politie. De burgemeester heeft de bevoegdheid om te besluiten af te wijken van het interdisciplinair advies en de gebruikelijke standaarden. Wanneer hiervan gebruik wordt gemaakt zal er tussen de veiligheidsregio en de betreffende gemeente overleg plaatsvinden om de motivatie en consequentie(s) hiervan in kaart te brengen en te bezien of er alternatieven mogelijk zijn. Het uiteindelijke doel (resultaat) van de TGE is dat de veiligheidsregio, de politie, gemeente(n) en overige betrokkenen door een gezamenlijke aanpak adequaat zijn voorbereid op grote evenementen in Zeeland. Van Driehoek naar Vijfhoek De openbare orde en de (fysieke)veiligheidsaspecten zijn in het proces van de voorbereidingen van grote evenementen, vanwege het interdisciplinaire karakter, met elkaar verweven. In de driehoek komt het onderwerp evenementen aan de orde wanneer daar aanleiding toe bestaat. Vanwege die verwevenheid is het praktisch om bestaande structuren aan elkaar te verbinden teneinde te komen tot snelle en eenduidige afstemming.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 21 / 71
Het interdisciplinaire advies VRZ alsmede de voortgang op de voorbereidingen kunnen, wanneer daar aanleiding toe bestaat, besproken worden in de driehoek. In dit geval zal respectievelijk zullen één of meerdere leden van het directieteam VRZ aan het overleg deelnemen om dit onderwerp te bespreken. In deze specifieke situatie is sprake van een (zo ook wel genoemde) vijfhoek. Overige werk- en procesafspraken 1. De TGE behandelt adviesaanvragen van gemeenten en stelt in geval van een – C – evenement een advies op en draagt verder zorg voor een gecoördineerde voorbereiding op de onderdelen ‘continuïteit van de hoofdstructuur’ en de ‘basisvereisten crisismanagement (melding & alarmering, op- en afschaling, leiding & coördinatie en informatiemanagement)’. Dit wordt vastgelegd in een interdisciplinair draaiboek en vastgesteld door de Algemeen Directeur. 2. De TGE stelt een risicoanalyse op en werkt relevante scenario’s uit, waarop de preparatie wordt gebaseerd. 3. Wanneer er van een gemeente geen aanvraag om advies is binnengekomen of de classificering is (naar het oordeel van de TGE) te laag ingeschat zal de taakgroep proactief actie ondernemen richting betreffende gemeente. 4. Het is aan de gemeentelijke projectorganisaties om de preparatie van de lokale veiligheidszorg en de maatgevende scenario’s verder uit te werken. Vanuit het linking-pin principe vindt afstemming plaats tussen de gemeentelijke projectorganisatie en de TGE. 5. De TGE coördineert dat de operationele functionarissen betrokken worden in de voorbereidingsfase (informatiedelen, briefing, e.d.) en dat het opleiden, trainen & oefenen gevolg krijgt. 6. Om als TGE goed te kunnen functioneren krijgen zij de ruimte en verantwoordelijkheid om hun teamrol en hun individuele rollen adequaat uit te kunnen voeren.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 22 / 71
Schematische weergave:
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 23 / 71
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 24 / 71
BIJLAGE I Standaard adviezen GHOR inzake klasse A, B en C evenementen KLASSE A EVENEMENTEN 1.0
2.0
(Geneeskundige) hulpverlening (Geneeskundige advisering publieksevenementen, handreiking en adviezen van de Raad van RGF- en, 2004) 1.1
Het evenemententerrein is gegarandeerd toegankelijk voor de aan- en afvoer van ambulances.
1.2
Deel de planvorming van het evenement met de MKA (Meldkamer Ambulancezorg) via:
[email protected]
Technische hygiënezorg (LCHV Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen, hoofdstuk 4 en 7, januari 2009) 2.1 Legionellapreventie Voer maatregelen met betrekking tot legionellapreventie uit bij evenementen waar waterverneveling optreedt (of onvoorzien kan optreden) met behulp van: - een tijdelijk aangelegde leidingwaterinstallatie1 (bijv. douchecabines op popfestivals); - een waterinstallatie, zoals whirlpools, luchtbevochtiging en waterdecoraties. Legionellapreventie is niet noodzakelijk voor evenementen waar geen verneveling optreedt en/of gebruik gemaakt wordt van een locatie met een bestaande leidinginstallatie, bijvoorbeeld bij grote congrescentra. Voor de duidelijkheid: Indien op een locatie met een bestaande leidingwaterinstallatie (bijv. een congrescentra) een evenement plaatsvindt waarbij een waterinstallatie die vernevelt (bijv. een whirlpool) staat opgesteld, dan is legionellapreventie bij de in gebruik zijnde vernevelende waterinstallatiesnoodzakelijk. Legionellapreventie voor de leidingwaterinstallatie is dan echter niet nodig. Meer informatie over de legionellabacterie en de ziekte legionellose is te vinden op de website www.infectieziekten.info van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI). 2.2 Tijdelijke sanitaire voorzieningen voorzieningen - op het evenemententerrein moeten voldoende (verplaatsbare) toiletten aanwezig zijn. Toiletten die aangesloten kunnen worden op bestaande voorzieningen (waterleiding en riolering) hebben in verband met een betere hygiëne zonder meer de voorkeur. Toiletten kunnen een bron van micro-organismen vormen als ze slecht worden schoongemaakt of in slechte staat zijn. Voor een goede toilethygiëne is bovendien de aanwezigheid van een handenwasgelegenheid onontbeerlijk; - zorg voor de aanwezigheid van één toilet per 150 gelijktijdig aanwezige bezoekers (met een minimum van twee toiletten) op een maximale loopafstand van circa 150 meter. Herentoiletten kunnen vervangen worden door urinoirs; - maximale wachttijd bij toilet vijf minuten; - Houd de toiletten schoon en reinig op een huishoudelijke wijze; - stel een schoonmaakschema op waar de frequentie en wijze van schoonmaken van met name de sanitaire voorzieningen op wordt aangegeven; - stel een afvinkschema op om de schoonmaakwerkzaamheden te registreren.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 25 / 71
Toiletruimte: - voorzie de vloer van materiaal dat geen vocht doorlaat of opneemt en gemakkelijk schoon is te houden; - voorzie de wanden tot tenminste 1.50 meter vanaf de vloer van materiaal dat geen vocht absorbeert en gemakkelijk schoon te maken is. Vervaardig de overige delen van de wanden en het plafond van materiaal dat niet door water en waterdamp kan worden aangetast; - voorzie het toilet van één of meer ventilatieopeningen of beweegbare ramen die rechtstreeks in verbinding staan met de buitenlucht; - voorzie het toilet van goede verlichting; - plaats sanitaircontainers in de damestoiletten; - zorg voor voldoende toiletpapier; - plaats in of in de onmiddellijke nabijheid van het toilet een voorziening om de handen te wassen. Voorzie de handenwasgelegenheid van een zeepdispenser, handdoekjes voor éénmalig gebruik en een afvalbak; - plaats, indien er geen aansluiting op de waterleiding en riolering gerealiseerd kan worden, verplaatsbare toiletten met een opslagtank. Voor deze toiletten gelden dezelfde eisen als voor toiletten die wel aangesloten zijn op het waterleidingnet en de riolering. 2.3 Tijdelijke drinkwatervoorzieningen Tijdelijke drinkwatervoorzieningen zijn installaties die weer worden verwijderd na afloop van het evenement: - zorg dat de tijdelijke drinkwaterinstallaties voldoen aan NEN 1006 waarvan de specifieke eisen staan vermeld in het werkblad 1.4.H van de VEWIN. Afwijkingen zijn alleen aanvaardbaar op basis van een risicoanalyse én in overleg met het waterleidingbedrijf; - zorg dat het drinkwater aan het tappunt – met het oog op de volksgezondheidvan drinkwaterkwaliteit is en hygiënisch betrouwbaar; - zorg dat de waterinstallatie voldoet aan de eisen gesteld in hoofdstuk 4 van de Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen (januari 2009). Bij sommige evenementen (o.a. dance events, popconcerten en sommige sportevenementen) leveren mensen in relatief korte tijd een grote inspanning bij een hoge temperatuur in een soms zeer prikkelende omgeving (hard geluid, lichtflitsen etc.). Bij dergelijke evenementen bestaat er een verhoogd gevaar voor uitputting en uitdroging. Plaats voldoende watertappunten waar schoon leidingwater gratis beschikbaar is, bij evenementen waarbij deze aspecten een rol spelen. 2.4 Kleedruimten en douches bij sportevenementen Een schone kleedruimte en douche is niet alleen prettig om in om te kleden en te douchen, maar ook beperkt dit het risico van het oplopen van voetschimmel. Een goede ventilatie verkleint de kans op schimmelvorming op muren en plafonds: - plaats kleedruimten waarbij moet worden uitgegaan van 1 m² verkleedruimte per persoon; - pas het aantal kleedruimten aan op het aantal personen dat gebruik gaat maken van de kleedruimten. Er zijn ook sportevenementen waar niet iedereen gebruikt maakt van de kleedruimten en de gelegenheid heeft om thuis te gaan douchen (bijvoorbeeld bij een hardloopwedstrijd in een dorp); - zorg voor de aanwezigheid van één douche per 10 m² (=10 verkleedplaatsen die gelijktijdig worden gebruikt). Hiervoor geldt ook dat dit afhankelijk is van het soort gebruik en het aantal mensen dat hiervan gebruik wil gaan maken; - houd de kleedruimten en douches huishoudelijk schoon en reinig op een huishoudelijke wijze; - stel een schoonmaakschema op waar de frequentie en wijze van schoonmaken op wordt aangegeven; - stel een afvinkschema op om de schoonmaakwerkzaamheden te registreren. Kleed- en doucheruimte: - zorg ervoor dat uit elke douche warm en koud water, of voorgemengd warm water, kan worden verkregen; - zorg dat wordt voldaan aan de regels omtrent legionellapreventie, Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 26 / 71
zie hoofdstuk 4 van de LCHV Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen (januari 2009); - voorzie de vloer van materiaal dat geen vocht doorlaat of opneemt en gemakkelijk schoon is te houden; - plaats de vloer op afschot zodat (schrob)water vanzelf afvloeit richting een schrobputje; - voorzie het schrobputje van een afneembaar rooster en een stankafsluiter; - voorzie de wanden tot tenminste 1.70 meter vanaf de vloer van materiaal dat geen vocht absorbeert en gemakkelijk schoon te maken is. Voorzie de overige delen van de wanden en het plafond van materiaal dat niet door water en waterdamp kan worden aangetast; - ventileer de kleed- en doucheruimten voldoende; zodanig dat er geen condens en/of schimmelgroei op de wanden en het plafond zichtbaar is; - voorzie de kleed- en doucheruimte van goede verlichting; - plaats voldoende kledinghaakjes voor het ophangen van kleding zodat deze niet nat wordt of op de vloer ligt. 2.5 Afvalverwijdering Afval kan, indien het niet adequaat en frequent wordt opgeslagen en verwijderd, een bron van ziektekiemen zijn. Afval trekt bovendien ongedierte aan die op hun beurt weer ziektekiemen bij zich kunnen dragen. De opslag en verwijdering van afval moet om die reden aan strenge eisen voldoen: - verzamel dagelijks of zo nodig meerder keren per dag het afval bij een aparte opslagplaats; - sla het afval op in afsluitbare afvalcontainers; - zorg dat het afval tijdig wordt opgehaald en met die frequentie dat er geen afval rondom of buiten de afvalbakken wordt gedeponeerd; - zorg dat er op het evenemententerrein geen vuilstort- of verbrandingsplaats aanwezig is; - houd deze opslagplaats zodanig schoon dat ratten en ander ongedierte niet worden aangetrokken; - verzamel glas, in verband met veiligheid, afzonderlijk. Dit geldt ook voor ander afval dat een gevaar kan betekenen voor de bezoekers. 2.6 Lozen van afvalwater Voer het afvalwater van toiletten, douches, wasbakken en andere huishoudelijke activiteiten af via de bestaande riolering of vang dit op in speciaal daarvoor bestemde opslagtanks. Het is niet toegestaan om zonder vergunning afvalwater te lozen in de bodem (onder andere in sloten e.d.).
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 27 / 71
KLASSE B EVENEMENTEN NB voor klasse B evenementen gelden ook de standaardvoorwaarden zoals omschreven bij klasse A evenementen. 1.0
(Geneeskundige) Hulpverlening (Geneeskundige advisering publieksevenementen, handreiking en adviezen van de Raad van RGF- en, 2004) 1.1
De communicatie vanaf het evenement naar de MKA geschiedt via de reguliere telefoonnummers: 112 of 0118- 414444. Voor communicatie vanaf de MKA naar het evenementterrein dient in de planvorming van het evenement een telefoonnummer opgenomen te worden dat de MKA kan bellen in het geval dat er een 112-melding vanaf het evenementterrein rechtstreeks bij de MKA binnenkomt, zodat de MKA contact kan zoeken met de hulpverlening ter plaatse van het evenement.
1.2
Aantal benodigde hulpverleners (kwantiteit) Als algemeen uitgangspunt voor de berekening van de basisinzet van de geneeskundige hulpverleningsdiensten wordt het aantal hulpverleners gerelateerd aan het totale aantal risicopunten, dat verkregen is op basis van de risicoanalyse. Voor deze berekening is landelijk een richtlijn ontwikkeld. Deze dient als basis voor de advisering: Inzet (aantal hulpverleners) =
Risicopunten 3
x
Bezoekersaantal 2250
Het aantal risicopunten wordt opgeteld en gedeeld door drie, vervolgens wordt dit getal vermenigvuldigd met het aantal bezoekers (of deelnemers) gedeeld door 2250. Deze berekening geeft een eindgetal voor de benodigde sterkte aan geneeskundige hulpverlening bij het evenement. Als het aantal bezoekers niet vooraf bekend is, wordt er een onderbouwde schatting gemaakt van het te verwachten aantal bezoekers (bijv. aan de hand van vergelijkbare evenementen). Tevens kan op basis van de kwalitatieve beoordeling, waarbij ook rekening wordt gehouden met de praktijkervaringen, van de richtlijnen afgeweken worden.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 28 / 71
Voorbeeld berekening aantal hulpverleners Beurs, geschat aantal bezoekers 10.000 (die gelijktijdig aanwezig kunnen zijn) in de leeftijd van 30 - 45 jaar, in gebouw, geen alcoholische dranken aanwezig, plaats in een gemeente, infrastructuur redelijk, lente, duur evenement 1 dag. Risicoberekening
Risicopunten
Aard evenement 1 Aard publiek 1,6 Aantal bezoekers 0,6 Leeftijdsopbouw 0,5 Conditie 0 Gebruik alcohol 0 Aanwezigheid 0,5 Plaats en tijdstip 3,5 Gemeentegrens 0,5 Locatie evenement 1 Toegankelijkheid 0,5 Seizoen 0,25 Duur evenement 1 Aard ondergrond 0,25 Berekening: Inzet (aantal hulpverleners) (1 + 1,6 + 3,5)/3 x 10.000/2250 = 9 hulpverleners 2.0 Hulpverleningsniveau en differentiatie (kwaliteit) (Geneeskundige advisering publieksevenementen, handreiking en adviezen van de Raad van RGF- en, 2004) Nu middels de formule in de vorige paragraaf bepaald is hoeveel hulpverleners er nodig zijn om de geneeskundige hulpverlening te bieden, kan vervolgens bezien worden of daar een nadere specificatie in gegeven moet worden. Het maakt immers nogal wat verschil of volstaan kan worden met alleen het inzetten van EHBO’ers, of dat een deel van de hulpverleners ook moet bestaan uit gecertificeerde ambulanceteams. Op basis van de volgende factoren kan worden gekomen tot een kwalitatieve uitsplitsing van het aantal hulpverleners: • risicopunten m.b.t. het soort evenement; • het aantal bezoekers van dat soort evenement; • het aantal hulpverleners, dat op grond van de risicoanalyse uitgerekend is; • het bepaalde niveau op grond waarvan middeleninzet nodig is. De invulling in kwaliteiten is uiteraard een punt van discussie. Ook hier is sprake van ervaring, die opgedaan is bij een aantal grotere evenementen, die als “best practice” zijn opgevoerd. Op basis hiervan is een landelijke richtlijn opgesteld (zie tabel 1).
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 29 / 71
Tabel 1. Maximaal niveau inzet hulpverlening (conform landelijke richtlijn) Risicopunt Aantal bezoekers/deelnemers Inzetniveau hulpverlening* 1 1(EHBO) ≤ 10.000 1
10.000 – 20.000
2 (BLS)
2
≤ 10.000
2
10.000- 20.000
2 (BLS)
2
≤ 20.000
3 (ALS)
3
≤ 5.000
1(EHBO)
3
5.000 – 15.000
2 (BLS)
3
15.000 – 30.000
3 (ALS)
3
30.000 – 50.000
3 (ALS)
3
50.000 – 80.000
3 (ALS)
3
80.000 – 100.000
3 (ALS)
1(EHBO)
De organisator heeft een vrijheid om diensten, op het gedefinieerde niveau, in te kopen of zelf te organiseren. In het kader van de vergunningverlening en de controle daarop, wordt alleen maar getoetst of de maatregelen in kwalitatieve en kwantitatieve zin aanwezig zijn. Naarmate het risicoprofiel hoger wordt, neemt de noodzaak tot inzet van een hoger niveau toe. Niveau 1, 2 en 3 zijn daarbij te beschouwen als gestapelde niveaus. Op het moment, dat inzet op niveau 3 bepaald wordt, is daarbij ook inzet op niveau 1 en 2 nodig. 2.1 Niveau 1: EHBO Het eerste niveau betreft de reguliere EHBO-hulpverlening, zoals omschreven in het Oranje Kruis-boekje. Deze hulp kan worden geboden door hulpverleners van EHBO-verenigingen of het Rode Kruis. 2.2 Niveau 2: Basic Life Support (BLS) Professionele hulpverlening op het niveau van verpleegkundige eerste hulp, huisartsenpoli of basisarts. Het werk is in twee groepen in te delen waarbij de duur van een evenement van belang is. Ambulance of spoedeisende hulp verpleegkundige Een eendaags evenement, hierbij betreft het voornamelijk kleine traumatologie en EHBO die het Oranje kruisboekje overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld verzwikte enkels, wondbeoordeling en verzorging en een verantwoorde doorverwijzing naar de eerste en tweede lijn zorginstellingen. Dit werk past prima binnen het profiel van een ervaren ambulance of spoedeisende hulp verpleegkundige. Zelfstandig bevoegd beroepsbeoefenaar (arts), Bij een meerdaags evenement met hetzelfde publiek is er behoefte aan een zelfstandig bevoegd beroepsbeoefenaar (arts), waarmee dan tenminste afspraken gemaakt worden over de wijze van beschikbaarheid. Hij/zij heeft de taak de regionale eerste of tweede lijn zorginstellingen te ontlasten door het beoordelen van gegeneraliseerde ziektebeelden. Denk hierbij aan ziektebeelden die het voorschrijven van medicatie nodig maken (bijv. infecties) en aan de behandeling van kleinere wondtoiletten. 2.3 Niveau 3: Advanced Life Support (ALS): Gecompliceerde hulpverlening waarbij naast professionele hulpverlening ook hulpmiddelen op ambulanceniveau nodig zijn.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 30 / 71
Hierbij gaat het om gecompliceerdere hulpverlening, waarbij niet alleen professionele hulpverlening nodig is door bekwame en bevoegde professionals, maar waar ook hulpmiddelen nodig zijn op ambulanceniveau. De hulpverlening dient op basis van landelijke protocollen ambulancehulpverlening geboden te worden door een vergunningsplichtige zorginstelling, om toetsbare garanties te kunnen bieden. In feite dient de hulp verleend te worden door een ambuteam (waarbij echter geen vervoerstaak aan de orde is, voor zover het de inzetbepaling betreft). 2.4 Preparatieplan GHOR Vanaf inzetniveau 2 (BLS) kan aanvullende advisering plaatsvinden op de planvorming van de organisatie. 2.5 Kosten De inzet van de diverse uitvoerende diensten op geneeskundig terrein zijn voor rekening van de organisator /aanvrager voor de voorzieningen. 3.0
Hygiëne maatregelen (technische hygiëne) Met betrekking tot de hygiëne komen de risico’s voor een belangrijk deel voort uit het tijdelijke karakter van het evenement. Tijdelijke voorzieningen behoeven speciale aandacht waar het erom gaat de overdracht van schadelijke micro-organismen zoveel mogelijk te beperkten. De inzet van technische hygiënezorg bij een evenement is voornamelijk afhankelijk van de omvang en het tijdelijk karakter van het evenement. Indien het evenement de standaardvoorwaarden overstijgt zal het GHOR- bureau een aanvullende advisering door de GGD moeten laten opstellen. De uitkomsten hiervan worden door de GHOR toegevoegd aan de GHOR- advisering. Hiervoor worden door de GGD geen kosten in rekening gebracht. 3.1 Kosten Indien de GGD voor een inspectie vooraf of tijdens het evenement bezoekt stelt de GGD op basis van dit bezoek vooraf een offerte op. Het uurtarief en de reiskosten van de GGD worden bij de gemeente in rekening worden gebracht. LET OP: 3.0 en 3.1 zijn onder voorbehoud. Nadere afstemming omtrent de kosten m.b.t. advisering op het gebied van technische hygiënezorg volgt.
4.0
Dance event of ander soortgelijk evenement (LCHV Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen, Hfdst. 12, januari 2009) Dance events of andere soortgelijke evenementen worden regelmatig zowel in de grote steden als in de wat meer landelijke gebieden georganiseerd. Elk evenement waarbij grote groepen mensen bij elkaar zijn brengt risico met zich mee op het gebied van openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Drank - en druggebruik kunnen deze risico’s vergroten. Zelfs een streng voordeurbeleid kan niet voorkomen dat bezoekers drugs binnensmokkelen. 4.1 Ruimte waarin een dance event o.i.d. wordt gehouden Tijdens de voorbereiding van grote (dance)feesten dient met name gedacht te worden aan aspecten die te maken hebben met algemene veiligheid zoals veilig druggebruik, ventilatie van de ruimte, EHBO en EHBD (Eerste Hulp Bij Drugsongevallen) -voorziening (bij feesten met meer dan 1000 bezoekers moet een aparte behandelruimte aanwezig zijn), nooduitgangen, ruime in- en uitgangen, dranghekken voor podia, toegangen en geluidsboxen, geluidssterkte, sanitair, drinkwatervoorziening, gevaarlijke punten (afstapjes, te nauwe gangen) etc. Hoe beter deze zaken geregeld zijn, des te veiliger is het evenement.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 31 / 71
4.2 De EHBO/ EHBD- voorziening De EHBO/EHBD-voorziening heeft als doel zoveel mogelijk patiënten adequaat te behandelen en zo min mogelijk patiënten naar ziekenhuizen te vervoeren: - zorg dat de EHBO/EHBD-voorziening en eventuele rustruimte overeenkomstig de eisen in paragraaf 8.1 van de LCHV Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen (januari 2009) zijn ingericht; - plaats de EHBO/EHBD- voorziening en rustruimte zodanig dat deze toegankelijk zijn vanuit de feestruimte en een korte route naar buiten hebben (in verband met ambulancevervoer). Bij evenementen waarbij drank- en druggebruik een rol spelen zijn een aantal aanvullende eisen: - zorg voor een team van deskundigen die kennis hebben van het onderzoeken en behandelen van bezoekers die ten gevolge van overmatig drugs- en alcoholgebruik onwel zijn geworden; - zorg voor de aanwezigheid van apparatuur voor het behandelen en onderhouden van de vitale lichaamsfuncties. 4.3 Ventilatie in de feestruimte - stel de klimaatbeheersing in de feestruimte zodanig af dat oververhitting van de aanwezigen wordt voorkomen. Adequate luchtverversing is hierbij van groot belang. Hierbij moet gedacht worden aan voldoende ramen en deuren die geopend kunnen worden en/of het plaatsen van een airconditioning en andere vormen van ventilatie in de directe nabijheid van de feestruimte; - plaats een mobiel ventilatiesysteem indien er geen mechanische ventilatiemogelijkheid aanwezig is. Indien ramen en deuren worden opengezet dient er afstemming in verband met mogelijke geluidsoverlast plaats te vinden. Een hoge temperatuur en een hoge luchtvochtigheid hebben een negatief effect op oververhitting en uitdroging van de bezoekers. Met name indien er een grote hoeveelheid mensen aanwezig is, is dit gevaar aanwezig. Ook de verspreiding van infectieziekten, bijvoorbeeld TBC, verloopt bij een slechte ventilatie sneller. 4.4 Toiletten en drinkwatervoorziening - zorg voor voldoende toiletten (minimaal twee en daarna bij elke 150 extra bezoekers één toilet extra) en gratis drinkwatervoorzieningen (één tappunt per 150 gelijktijdig aanwezige bezoekers). Gratis drinkwater is nodig om uitdroging van bezoekers te voorkomen. Alcohol heeft namelijk een vochtuitdrijvende werking, wat kan leiden tot uitdroging. Het is om die reden noodzakelijk dat er voor alle bezoekers voldoende drinkwater aanwezig is, zie hiervoor paragraaf 7.3 van de LCHV Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen (januari 2009); - zorg dat de toiletten en drinkwatervoorzieningen gedurende het feest worden schoongemaakt en voldoen aan de eisen zoals genoemd in paragraaf 7.2 en 7.3 van de LCHV Hygiënerichtlijnen voor publieksevenementen (januari 2009). 4.5 Verlichting - verlicht het terrein rond de locatie voldoende. In noodgevallen moet er voldoende verlichting aanwezig overblijven. 4.6 Drugsgebruik De belangrijkste uitgaansdrug is alcohol, daarna volgen de illegale drugs zoals XTC en andere stimulerende of verdovende middelen. Het huidige landelijke beleid is niet meer gericht op het testen van drugs (met name XTCpillen). Volgens de Opiumwet is het bezit van en de handel in alle drugs strafbaar. Het bezit van een kleine hoeveelheid soft drugs voor eigen gebruik, is geen overtreding. Handel in verdovende middelen in de zin van de Opiumwet (harddrugs) is te allen tijde verboden. - Verstrek voorlichtingsmateriaal over druggebruik tijdens het feest. Deze voorlichting dient voor iedereen duidelijk zichtbaar en bereikbaar te zijn. Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 32 / 71
4.7 Schuimparty’s Schuimparty’s zijn evenementen waarbij schuim in een bassin in de feestruimte wordt gespoten. De bezoekers kunnen in het bassin spelen en dansen: - gebruik schuim dat gemaakt wordt door een zeepoplossing met lucht te vermengen; - gebruik geen (blus)schuim van de brandweer. Deze schuimsoort is namelijk erg agressief. Daarnaast berust de werking van blusschuim op het wegnemen van zuurstof bij het onderliggende terrein. Dit betekent dat wanneer iemand in blusschuim zou vallen en onder de laag terechtkomt zonder dat dit wordt opgemerkt, er een grote kans bestaat dat de betreffende persoon stikt door de afwezigheid van zuurstof. Door de warme omgevingstemperatuur in de feestruimte en doordat in het bassin veel mensen dicht bij elkaar aanwezig zijn, bestaat de kans op infectieziekten. Uit de casuïstiek blijkt dat er een vergroot risico aanwezig is op huidinfecties tijdens schuimparty’s. De bacterie Staphylococcus aureus komt veel bij mensen voor en kan onder andere huidinfecties veroorzaken. Besmetting vindt veelal plaats van persoon op persoon. Zowel mensen met huidklachten als dragers zonder symptomen kunnen een bron van besmetting zijn. Om de kans op infectie te minimaliseren, moeten de volgende maatregelen in acht worden genomen: - stel eisen aan het aantal bezoekers en de kleding van de bezoekers; - zorg dat iedere bezoeker in het bassin minimaal 1 m² ruimte beschikbaar heeft en niet schaars gekleed het bassin betreed. Dit houdt in niet met ontbloot bovenlichaam; - zorg dat de vloer rondom het bassin wordt schoongehouden; - verbied de bezoekers om met schoenen, waar men buiten op straat mee heeft gelopen, het bassin te betreden; - ververs het schuim in het bad, indien visueel verontreinigd, iedere twee uur; - adviseer de bezoekers om zich direct na de schuimparty grondig te douchen; - adviseer bezoekers met een beschadigde huid niet aan de schuimparty deel te nemen. 4.8 Voorlichting SOA - verstrek aan de bezoekers voorlichtingsmateriaal over SOA’s om hen voor te lichten en te wijzen op het gevaar; - plaats bij de toiletten (zowel dames- als herentoiletten) een condoomautomaat. Indien het een meerdaags evenement betreft, kan er voor worden gekozen om gratis condooms te verstrekken. 5.0
Overige adviezen (Geneeskundige advisering publieksevenementen, Handreiking en adviezen van de Raad van RGF- en, 2004) Overige adviezen die de GHOR kan geven betreffen onder andere: • te nemen maatregelen inzake crowdmanagement en control; • drangvoorzieningen voor podia; • drangvoorzieningen voor entrees; • informatie (informeren meldkamer en omringende ziekenhuizen; • de plaats van het ambulancestation/ gewondennest; • het treffen van gehandicaptenvoorzieningen; • te nemen maatregelen bij weersomstandigheden; • etc.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 33 / 71
KLASSE C EVENEMENT De mogelijke adviezen bij een C klasse evenement zijn gelijk aan de mogelijke adviezen van een B klasse evenement, maar deze adviezen dienen interdisciplinair afgestemd te worden.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 34 / 71
BIJLAGE II
Handreiking Evenementen en brandveiligheid
Opsteller: Vaststellingsdatum: Gremium: Reviewdatum: Registratienummer: Versie Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Rinus Corbijn 15 oktober 2009 RMO Advies 73 d.d. 06-02-09 1.1 Pagina 35 / 71
VOORWOORD Het afgeven van vergunningen voor evenementen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Eenduidige landelijke voorschriften en richtlijnen op het gebied van onder andere brandveiligheid ontbreken. De voorwaarden die op dit moment in vergunningen worden gesteld zijn daarom divers en vaak een combinatie van voorwaarden die door omliggende gemeenten worden gehanteerd. De verscheidenheid aan voorwaarden is voor de aanvrager verwarrend, waardoor de indruk kan ontstaan dat er sprake is van rechtsongelijkheid. Brandweer Zeeland heeft daarom het initiatief genomen om een handreiking met brandpreventieve veiligheidsvoorschriften op te stellen. De voorschriften in deze handreiking kunnen worden opgenomen in vergunningen die gelden voor de organisator van een evenement. Deze handreiking is in opdracht van de Management Bureau Zeeland en met inbreng van preventiemedewerkers van brandweerkorpsen binnen Brandweer Zeeland tot stand gekomen. Aan deze handreiking hebben meegewerkt: Gemeentelijke brandweer - Carl de Hulsters, brandweer Terneuzen, - Rens Vermeer, brandweer Schouwen-Duiveland, - Harry Toonen, stadsgewestelijke brandweer Vlissingen-Middelburg Brandweer Zeeland, onderdeel van Veiligheidsregio Zeeland - Rinus Corbijn
Ter behandeling in: Taakgroep Risicobeheersing MBZ RMO Datum besluit
14 september 2009 oktober 2009 oktober 2009 15 oktober 2009
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 36 / 71
INHOUDSOPGAVE
1
Uitgangspunten brandveilig gebruik 1.1 Inleiding 1.2 Wettelijk kader 1.3 Begrippen
2
Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele)bakkramen en bakwagens 2.1 Bereikbaarheid en opstelling 2.2 Bakruimte 2.3 Bakactiviteiten in voor gevels geplaatste bakkramen/bakwagens 2.4 Elektrische installatie 2.5 Gasinstallatie 2.6 Afvoer van verbrandingsgassen en dampen 2.7 Blusmiddelen
3
Brandveiligheidsvoorschriften voor tijdelijke inrichtingen, waaronder tenten 3.1 Bereikbaarheid en opstelling 3.2 Opstelling inventaris 3.3 Vluchtroutes 3.4 Materiaal, stoffering en versiering van de inrichting 3.5 Opslag van materialen 3.6 Elektrische installaties inclusief noodverlichting 3.7 Installaties voor verwarming en kookdoeleinden 3.8 Gasinstallatie 3.9 Blusmiddelen 3.10 Rookvorming 3.11 Doorlopend toezicht 3.12 Wachtdiensten
4
Brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van braderieën in de buitenlucht 4.1 Bereikbaarheid en opstelling 4.2 Vluchtroutes 4.3 Elektrische installaties 4.4 Bakken, braden en frituren 4.5 Blusmiddelen
5
Brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van evenementen in gebouwen 5.1 Algemeen 5.2 Overnachten 5.3 Gebruiksvergunning
6
Brandveiligheidsvoorschriften voor het gebruik van (kermis)terreinen 6.1 Bereikbaarheid en opstelling 6.2 Vluchtroutes 6.3 Elektrische installaties 6.4 Bakken, braden en frituren 6.5 Blusmiddelen 6.6 Rookvorming
7
Brandveiligheidsvoorschriften voor het opstijgen van heteluchtballonnen en kabelballonnen 7.1 Vereiste vergunning / toestemmingen 7.2 Bereikbaarheid 7.3 Kabelballonnen (artikel 9, Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen)
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 37 / 71
7.4 7.5 7.6
Vrije ballonnen (artikel 10, Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen) Vrije ballonnen (artikel 11, Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen) Wacht- bewakingsdiensten
8
Brandveiligheidsvoorschriften voor het opstijgen en/of landen van helikopters 8.1 Vereiste toestemming 8.2 Bereikbaarheid 8.3 Algemene voorschriften voor het gebruik van een heliterrein (Artikel 3). 8.4 Bijzondere voorschriften voor het gebruik van een heliterrein (Artikel 4). 8.5 Artikel 5 8.6 Aanvullende voorschriften
9
Brandveiligheidsvoorschriften voor het verkopen en/of oplaten van met helium gevulde (feest)ballonnen 9.1 Vereiste toestemming 9.2 Bereikbaarheid 9.3 Vullen, verkopen en/of oplaten van ballonnen
10
Brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van (straat)barbecues 10.1 Bereikbaarheid 10.2 Opstelplaats en gebruik van barbecue 10.3 Elektrische barbecues 10.4 Gasflessen 10.5 Blusmiddelen
11
Brandveiligheidsvoorschriften voor het het stoken van een kampvuur/vreugdevuur 11.1 Vereiste toestemming 11.2 Opstelplaats en stoken van een kampvuur/vreugdevuur 11.3 Blusmiddelen 11.4 Kennisgeving van begin van een kampvuur/vreugdevuur
12
Brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van schuurfeesten 12.1 Bereikbaarheid en opstelling 12.2 Elektrische installaties 12.3 Schuurfeest
13
Brandveiligheidsvoorschriften voor het houden van auto- motorcross en trekker- trek wedstrijden 13.1 Bereikbaarheid en opstelling 13.2 Elektrische installaties 13.3 Veiligheidsvoorschriften voor een rennerskwartier in de buitenlucht 13.4 Veiligheidsvoorschriften voor een rennerskwartier binnenin een sportcomplex 13.5 Veiligheidsvoorschriften voor publiektoegankelijke gedeelten 13.6 Blusmiddelen 13.7 Branche voorschriften
14
Veiligheidsmaatregelen bij optochten 14.1 Algemeen 14.2 Veiligheidsvoorschriften 14.3 Bereikbaarheid 14.4 Technische voorschriften 14.5 Het tijdig ontruimen 14.6 Blusmiddelen 14.7 Het zo snel mogelijk in veiligheid brengen van personen die zich nog in het bedreigde gebied bevinden 14.8 Het zo snel en adequaat mogelijk voorzien in nazorg
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 38 / 71
BIJLAGE 1
Normen (NEN, NEN-EN, NEN-ISO en DIn)
1
UITGANGSPUNTEN VOOR BRANDVEILIG GEBRUIK
1.1
Inleiding
Deze handreiking is bedoeld om de brandveiligheid tijdens evenementen te waarborgen. De brandveiligheid bij evenementen wordt in diverse regelgeving, voornamelijk gemeentelijke verordeningen, geregeld. Deze standaard voorschriften, samen met het uitvoeringskader Interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen, scheppen duidelijkheid voor zowel de aanvrager van een evenement als voor de overheid. Op eenvoudige wijze is een indeling in een categorie mogelijk en de daarbij behorende wijze van advisering en de te nemen brandveiligheidsmaatregelen. Brandveiligheidsmaatregelen zijn onder te verdelen in preventieve, preparatieve en repressieve maatregelen. Verder wordt er onderscheid gemaakt tussen door de organisator (vergunninghouder) te nemen maatregelen en de voorzieningen die door de overheid moeten worden getroffen. Het is belangrijk dit helder te formuleren zodat duidelijk is wie waar verantwoordelijk voor is en welke kosten dit met zich meebrengt. Als preventieve maatregel kan enerzijds bijvoorbeeld de aanwezigheid van een blusvoertuig nodig worden geacht en als voorwaarde in de vergunning worden opgenomen. Anderzijds kan dit ook noodzakelijk zijn uit overwegingen van bereikbaarheid (zorgnormen). In het eerste geval is de aanvrager verantwoordelijk (ook financieel) voor het ter plaatse aanwezig zijn van het blusvoertuig, in het tweede geval zal de gemeente hiervoor zorg moeten dragen. Men moet zich daarbij terdege van bewust zijn, dat het als preventieve maatregel beschikbaar stellen van een gemeentelijk blusvoertuig gevolgen kan hebben voor de reguliere brandweerzorg. Of de overheid extra preparatieve of repressieve maatregelen moet treffen, kan bepaald worden aan de hand van het uitvoeringskader Interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen. Hierbij moet niet alleen aandacht worden besteed aan het evenement zelf, maar ook aan de omgeving van het evenement. Denk aan het bereikbaar moeten blijven van gebouwen en bouwwerken tijdens festiviteiten en de kans dat grote delen van de gemeente onbereikbaar kunnen worden. De omgeving is nadrukkelijk een verantwoordelijkheid van de overheid wanneer een evenement wordt toegestaan. Deze handreiking biedt standaardvoorschriften voor door de organisator van het evenement te nemen preventieve en preparatieve maatregelen. 1.2
Wettelijk kader
Voor de brandveiligheid tijdens evenementen zijn drie gemeentelijke verordeningen van belang, te weten: de algemene plaatselijke verordening (APV), de Brandbeveiligingsverordening, de Bouwverordening en het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit). De evenementenvergunning op basis van de APV is de meest bekende vergunning die voor het houden van een evenement is vereist. In deze vergunning kan met name de bereikbaarheid voor brandweervoertuigen op de openbare weg worden geregeld. Voor het regelen van de bereikbaarheid op eigen terrein en andere brandveiligheidsmaatregelen, ook tijdens evenementen, is de gebruiksvergunning het geëigende middel. Belangrijk daarbij is of het evenement wordt gehouden in een bouwwerk als bedoeld in het Gebruiksbesluit, of in een inrichting als bedoeld in de (model)Brandbeveiligingsverordening. Dit bepaalt namelijk de grondslag van de gebruiksvergunning c.q. gebruiksmelding. Een gebruiksvergunning (art. 2.11.1) of een gebruiksmelding (art. 2.12.1) op basis van het Gebruiksbesluit of een gebruiksvergunning cq. melding op basis van de (model)Brandbeveiligingsverordening (artikel 2.lid 1 of 4).
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 39 / 71
In een gebruiksvergunning kunnen te allen tijde nadere eisen met het oog op brandveiligheid worden opgenomen. De in deze handreiking opgenomen voorschriften kunnen desgewenst onverkort als nadere eis in een gebruiksvergunning worden opgenomen. Bij een klein evenement waarvoor geen gebruiksvergunning is vereist, moet worden voldaan aan de algemene eisen uit het Gebruiksbesluit dan wel artikelen van de (model)Brandbeveiligingsverordening. De vergunningverlening voor evenementen is per gemeente anders geregeld. Soms wordt er gekozen voor het afgeven van een afzonderlijke evenementenvergunning en een afzonderlijke gebruiksvergunning. In het kader van de één loket gedachte is het echter wenselijk te kiezen voor een gecombineerde evenementen- en gebruiksvergunning. 1.3
Begrippen
Bakkramen/bakwagens Hieronder vallen bijvoorbeeld bakkramen voor de verkoop van oliebollen, patates frites, vis e.d. Deze kramen/wagens zijn door gespecialiseerde bedrijven gebouwd en moeten in het bezit zijn van een geldig keuringsrapport van de installaties. Ballonvaarten Met een “vrije ballon” (heteluchtballon) waarin zich één of meerdere personen aan boord bevinden opstijgen. Voor het (laten) opstijgen van heteluchtballonnen van een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein moet een verklaring van geen bezwaar door de burgemeester worden afgegeven. Bereikbaarheid De bereikbaarheid voor hulpverleningsvoertuigen is afhankelijk van de breedte van de rijbaan en de vrije hoogte boven de rijbaan. De benodigde vrije hoogte is altijd minimaal 4,2 m. Voor de breedte ligt dit anders deze is afhankelijk van het soort hulpverleningsvoertuig en het verloop van de rijbaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen opstelplaats en rijroute. Voor het opstellen van een redvoertuig is bijvoorbeeld een vrije breedte van 4,5 m nodig, terwijl voor het verplaatsen van een blusvoertuig 3,5 m voldoende is. Als basiseis wordt in deze handreiking een minimale rijbaanbreedte van 3,5 m gesteld die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van tenminste 14.600 kg. Gelet op het bovenstaande zal de plaatselijke brandweer als dit noodzakelijk is, een bredere vrije rijbaan eisen. Voor meer informatie wordt verwezen naar de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” (2003) uitgegeven door de NVBR. Braderieën Een feestelijke, kermisachtige markt met straatverkoop door winkeliers, ambachtslieden etc. Bij dit evenement wordt veelal gebruik gemaakt van marktkramen en zgn. vrije plaatsen. Deze opstellingen vinden meestal plaats in de winkelstraat, -promenade of -centra. Circus Een bezienswaardigheid, vaak op een daarvoor aangewezen terrein. Dit evenement heeft meestal eigen voorzieningen voor elektra e.d. Het evenement wordt door de eigen organisatie vaak door middel van wagens en hekken afgesloten voor onbevoegden. Helikoptervluchten Voor helikoptervluchten moet een verklaring van geen bezwaar door de burgemeester worden afgegeven. In de aanvraag moet duidelijk zijn opgegeven het type helikopter, de plaats en het tijdstip van opstijgen en/of landen, en de soort vlucht waar de aanvraag betrekking heeft (rondvlucht; halen of brengen van passagiers e.d.). Evenementenvuurwerk Dit betreft vuurwerkshows, meestal ter afsluiting van evenementen, waarbij gebruik wordt gemaakt van professioneel knal- en siervuurwerk. Dit vuurwerk wordt geheel verzorgd door professionele bedrijven.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 40 / 71
Vergunningen voor het afsteken van dit vuurwerk moeten worden aangevraagd bij het provinciale bestuur. Het gemeentelijke bestuur heeft alleen in het kader van de openbare veiligheid een adviserende rol richting het provinciale bestuur (Vuurwerkbesluit 2002). Kermis Een spektakel van zowel kramen als mechanische attracties, vaak op een afgesloten terrein. Kermissen worden ook vaak in combinatie met een braderie in en rond een winkelcentrum gehouden. Overige (grootschalige) evenementen Dit zijn nader in te vullen activiteiten die zowel binnen als buiten en al of niet op openbaar terrein kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld muziekfestivals, ruiterdagen; speciale activiteiten voor personen met een lichamelijk en/of verstandelijke beperking etc. Het betreft in alle gevallen activiteiten waarbij wordt verwacht dat er grote groepen mensen en/of dieren aanwezig zullen zijn. Rommelmarkt Markt voor tweedehands goederen. Ook wel “snuffelmarkt” genoemd. Dit type markt vindt plaats zowel met als zonder kramen. Rommelmarkten worden periodiek op diverse locaties gehouden. Bijvoorbeeld de jaarlijkse rommelmarkten bij kerken, scholen, sportverenigingen, buurthuizen e.d. Ook hier moet men, evenals bij braderieën rekening houden met diverse (brand)veiligheidseisen qua opstelling van kramen en vrije uitstalplaatsen. Stands t.b.v. promotiewerkzaamheden Veelal zijn het ingehuurde (markt)kramen. Het kunnen ook mobiele of speciaal door standbouwers gebouwde stands zijn. Straat- of buurtfeest Dit zijn feesten die met en door bewoners van een straat of buurt veelal spontaan worden georganiseerd. Hierbij worden vaak op straat (kinder)spelletjes gespeeld en wordt er tevens een barbecue gehouden. De betreffende straat wordt daarbij gedurende een aantal uren van de dag en/of avond afgesloten voor alle verkeer. Straatspeeldag Een jaarlijks terugkerend voor kinderen georganiseerd feest, waarbij spelletjes worden georganiseerd en bijvoorbeeld een springkussen wordt neergezet. Wegafsluitingen vinden veelal in meerdere wijken tegelijkertijd plaats gedurende de middaguren. Straattheater of -toneel Bezienswaardig schouwspel, een op een plein of straat uitgevoerd toneelspel. Daarbij wil men soms gebruik maken van vuurelementen. Dit is niet altijd mogelijk en moet dus bij het vooroverleg bekend worden gemaakt. Ook de locatie is vaak wisselend. Er kan bijvoorbeeld een “wandelend” toneelstuk worden opgevoerd. Trekker - Trek wedstrijden Wedstrijden met landbouwvoertuigen, in de klasse lichte, middelzware en zware voertuigen. In de klasse licht en middel is de brandstof hoofdzakelijk diesel. In de klasse zwaar wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van licht ontvlambare brandstoffen, met een vlampunt lager dan 21°C. De wedstrijden spelen zich meestal af op grote buitenterreinen en soms in sportcomplexen. Deze evenementen trekken over het algemeen veel toeschouwers. Schuurfeesten Typische plattelandsfeesten, georganiseerd door en voor mensen uit de buitengebieden. Het zijn relatief grote feesten met een besloten karakter. Het aantal bezoekers kan variëren van ongeveer 400 tot soms wel 2000 personen. Deze feesten worden veelal gehouden in schuren of gebouwen die niet primair zijn bestemd voor het houden van feesten. Bij deze feesten wordt muziek ten gehore gebracht en alcoholhoudende dranken verstrekt.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 41 / 71
Motocross Wedstrijd met crossmotoren in diverse klassen, die zowel op buitenterreinen als in sportcomplexen kunnen plaatsvinden. Het zijn relatief grote evenementen, waarbij veel publiek wordt verwacht. Het te gebruiken terrein is vaak opgedeeld in voor publiekstoegankelijke delen, het rennersgedeelte en het wedstrijdterrein. Autocross Een autocross is een snelheidswedstrijd die op een weiland of een ongebruikt buitenterrein wordt verreden. De auto wordt bestuurd door één persoon, en in een manche rijden enkele auto's mee. Doorgaans bestaat een evenement uit meerdere manches voor verschillende klassen. Optochten Het ordelijk optrekken van een menigte of stoet. Meestal zijn dit jaarlijks terugkerende evenementen waar veel toeschouwers uit de wijde omgeving naar komen kijken. Bekende optochten zijn; carnavalsoptochten, parade’s, bloemencoro’s en fruitcorso’s. 2
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIJFTEN VOOR (MOBIELE) BAKKRAMEN EN BAKWAGENS
2.1
Bereikbaarheid en opstelling
2.1.1
Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst. Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht. Gebouwen en bouwwerken achter de bakkraam/bakwagen moeten bereikbaar zijn en bereikbaar worden gehouden. De bakkraam/bakwagen moet zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar kan opleveren voor de omgeving. Het aanbrengen van borden en vlaggen e.d. aan luifels van bakkramen en bakwagens is binnen voorgenoemde 3,5 m verboden.
2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6
2.2
Bakruimte
2.2.1
De bakinstallatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd, dat olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen (bijvoorbeeld door overbruisen, waarbij olie over de rand of door de kieren om de rand vloeit). Frituren is alleen toegestaan in ruimten die daarvoor zijn ingericht. Dus niet in verkoopruimten van winkels. Elk bak- en braadtoestel moet zijn voorzien van een goed functionerende thermostaat of thermokoppel met een maximum ingestelde waarde van 190°C. Een gaskomfoor moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal. Het draagvlak onder bak- en braadtoestellen moet tot minstens 0,1 m buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal. De wanden in de nabijheid van een bak- en braadtoestel moeten tot minstens 0,3 m buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed. Elektrisch verwarmde bakpannen c.q. bakinstallaties moeten door middel van thermostaten met een maximum ingestelde waarde van 190°C, tegen oververhitting zijn beveiligd. Losse verwarmingstoestellen met open vuur zijn verboden.
2.2.2 2.2.3 2.2.4
2.2.5 2.2.6
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 42 / 71
2.3
Bakactiviteiten in voor gevels geplaatste bakkramen/bakwagens
2.3.1
Bakkramen/bakwagens moeten zijn opgesteld op een afstand van tenminste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 30 minuten beschikt.
2.4
Elektrische installatie
2.4.1
De elektrische installatie moet voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf. De elektrische installatie moet zijn voorzien van groepszekeringen en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA. De verplaatsbare leiding (verlengsnoer) van een bakkraam/bakwagen naar een aansluitpunt voor elektriciteit moet: minstens 3 aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2½ mm²; zijn beschermd door een ommanteling van neopreen, die geen beschadigingen of gebreken vertoont. De lengte van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) mag ten hoogste 25 m bedragen en moet geheel zijn uitgerold. De plaats en de bevestiging van de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) moet zodanig zijn, dat er niemand over kan struikelen.
2.4.2 2.4.3
2.4.4 2.4.5
2.5
Gasinstallatie
2.5.1
Bij een bakkraam/bakwagen mogen niet meer losse gasflessen/gastanks aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is. De waterinhoud van een losse gasfles/gastank mag niet groter zijn dan 115 liter. Een opstelruimte voor gasflessen, moet aan de buitenlucht zijn geventileerd door middel van minstens twee niet afsluitbare openingen nabij of in de vloer, die zover mogelijk uit elkaar moeten liggen. De netto doorlaat van de ventilatieopeningen moet 1/40 van het vloeroppervlak bedragen met een minimum van 100 cm² per opening. Een opstelruimte voor gasflessen moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte en mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn. Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 1078 en de NPR 3378, dan wel de NEN-EN 12245. De afstand tussen een opstelling voor gasflessen en overige voor verwarming bestemde brandstoffen moet in een tijdelijke inrichting tenminste 5 m te bedragen. Een opslagplaats van gasflessen achter een bakkraam/bakwagen mag niet toegankelijk zijn voor publiek en moet zijn voorzien zijn van het opschrift “ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN” in letters met een hoogte van minimaal 8 cm. Een opslag van gasflessen/gastanks moet goed aan de buitenlucht worden geventileerd. LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem (rode tank) dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgens de norm NEN-EN 1949:2002 en de norm NEN-EN 1949:2002/A1:2005. Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk of het Europese keurmerk PIE (π) volgens de Europese richtlijn 1999/36/EG. De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden. Voor Shell-benegas en Primagas flessen is dit 15 jaar. Gasflessen en gastanks mogen slechts tot 80% worden gevuld. Een lege gasfles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard. Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht. Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden.
2.5.2 2.5.3
2.5.4 2.5.5 2.5.6 2.5.7
2.5.8 2.5.9
2.5.10 2.5.11
2.5.12 2.5.13 2.5.14 2.5.15
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 43 / 71
2.5.16 Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport van de bakwagen moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten. 2.5.17 Alle toegepaste appendages moeten van een door Lloyds Register-Stoomwezen goedgekeurd type zijn of voorzien van een Gastec QA. 2.5.18 Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden. 2.5.19 Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan: voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet; als koppelslang tussen een gasfles/gastank en het leidingnet; als koppelslang tussen een gasfles/gastank en een manifold. 2.5.20 Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet: voorzien zijn van het opschrift “butaangas of propaangas” en voldoen aan de eisen, gesteld in de normen NEN 5654 van juli 1980 of de NEN-EN 559. zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen en niet ouder zijn dan twee jaar; door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd; vrij en ongespannen zijn aangelegd; zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen; zo kort mogelijk zijn gehouden. De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen. NB Propaanslangen zijn erin twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling. 2.5.21 Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten: controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen; controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren; beproeving van de installatie met lucht of een inert gas. 2.5.22 Het leidingsysteem met toebehoren moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren. 2.6
Afvoer van verbrandingsgassen en dampen
2.6.1
De verbrandingsgassen van bak- en braadtoestellen moeten d.m.v. afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. Wand- en dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus. Binnen een afstand van 0,3 m van een afvoerleiding voor bakdampen en een afvoerleiding voor verbrandingsgassen, mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze zijn bekleed met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidend materiaal. Afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen door één leiding is toegestaan, mits de temperatuur van de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst, niet hoger is 200°C. De filters van de luchtreinigingsinstallatie moeten zo vaak gereinigd/vervangen worden als voor de goede werking noodzakelijk is.
2.6.2
2.6.3
2.6.4
2.7
Blusmiddelen
2.7.1
In elke bakkraam/bakwagen moet het volgende aanwezig zijn: nabij de toegang, een draagbaar blustoestel met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel;
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 44 / 71
2.7.2
goed passende deksels voor het snel afdekken van de pannen bij brand; een blusdeken van minimaal 120 x 90 cm.
Een draagbaar blustoestel moet: voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht; voor direct gebruik gereed zijn; in goede staat van onderhoud verkeren; zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer; ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 45 / 71
3
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR TIJDELIJKE INRICHTINGEN, WAARONDER TENTEN, T.B.V. DIVERSE DOELEINDEN
3.1
Bereikbaarheid en opstelling
3.1.1
De bereikbaarheid van de tijdelijke inrichting moet zodanig zijn dat de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance) het object tot op minimaal 10 m van de toegang kunnen benaderen. Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst. Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht. Gebouwen en bouwwerken achter een tijdelijke inrichting moeten altijd bereikbaar zijn. Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten, moet de (brandweer)ingang duidelijk zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen zijn, dan wel door een bewaking snel worden geopend. Rondom een tijdelijke inrichting (tent) moet een ruimte zijn vrijgehouden van ten minste 5 meter, tenzij het tentdoek voldoet aan de eisen uit artikel 3.4.1, de opstelling van het interieur van de tijdelijke inrichting zodanig is dat redelijkerwijs geen branddoorslag of brandoverslag naar de vaste inrichting kan plaatsvinden en de loopsafstanden van de vluchtroutes de wettelijke eisen niet overschrijden. Tijdelijke bouwsels (afdak, partytent) moeten aan twee zijden open zijn en zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving.
3.1.2
3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6
3.1.7
3.1.8
3.2
Opstelling inventaris
3.2.1
De inrichting van een ruimte is zodanig dat: a. voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is; b. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is, indien geen inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang; c. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is, indien inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang. Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek van de oppervlakte van de inventaris. In een ruimte met meer dan 100 zitplaatsen zijn de zitplaatsen gekoppeld of aan de vloer bevestigd, zodanig dat deze niet kunnen verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang, voor zover die zitplaatsen in meer dan 4 rijen van meer dan 4 stoelen zijn opgesteld. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen is tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig met een breedte van ten minste 0,4 m, gemeten tussen de loodlijnen op de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij als bedoeld in het derde lid tussen de zitplaatsen een tafel is geplaatst, bevindt deze zich niet in de vrije ruimte, bedoeld in dat lid. Een rij zitplaatsen die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft niet meer dan 8 zitplaatsen. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of uitgang uitkomt, heeft ten hoogste: a. 16 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, niet groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is; b. 32 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 0,6 m is; c. 50 zitplaatsen indien de vrije ruimte, bedoeld in het derde lid, groter is dan 0,45 m en de breedte van de vrije doorgang van het gangpad of van de uitgang ten minste 1,1 m is.
3.2.2
3.2.3
3.2.4 3.2.5 3.2.6
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 46 / 71
3.3
Vluchtroutes
3.3.1
In ruimten waar personen kunnen verblijven, moeten voldoende vluchtroutes aanwezig zijn die voldoen aan de volgende eisen. a. Een vluchtroute heeft een vrije doorgangshoogte van ten minste 2 m en een vrije uitgangsbreedte van ten minste 0,85 m. b. De totale vrije uitgangsbreedte van alle toe- en uitgangen samen, is in centimeters gelijk aan het totale aantal personen dat in de ruimte aanwezig zal zijn, vermenigvuldigd met de factor 0,9. c. Wanneer nooduitgangen direct op het aansluitend terrein uitkomen, en een vrije uitstroom, mag deze uitgangsbreedte vermenigvuldigd worden met de factor 1,35. d. Bij meer dan 200 personen zijn er te minste twee uitgangen aanwezig, die op een onderlinge afstand van ten minste 5 m en bij voorkeur diagonaal ten opzichte van elkaar zijn gelegen. De ingangen, uitgangen, nooduitgangen, doorgangen, gangpaden, (trappen) en vluchtroutes moeten te allen tijde over de volle breedte zijn vrijgehouden van obstakels. Dit geldt eveneens voor het als verlengstuk van een vluchtroute aan te merken gedeelte van het aansluitende terrein. Vloeren in vluchtroutes en vloeren van ruimten waarin personen kunnen verblijven, moeten een aaneengesloten geheel vormen. Vloeren in vluchtroutes en vloeren van ruimten waarin personen kunnen verblijven, alsmede treden van trappen in vluchtroutes, moeten steeds voldoende stroef zijn. Dit voorschrift geldt niet voor het gedeelte van de vloer van een ruimte dat speciaal is ingericht als dansvloer. Alle kabels, leidingen en snoeren die op de grond liggen, moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat beschadiging, struikelen en/of vallen wordt voorkomen. Tussen tafels met de daaromheen gegroepeerde stoelen en/of andere opstellingen moeten ruime gangpaden aanwezig zijn, die rechtstreeks naar de uitgangen leiden (stoelenplan). Op de buitenzijde van de nooduitgang(en) moet duidelijk zichtbaar het opschrift: “NOODUITGANG VRIJHOUDEN” zijn aangegeven in letters met een hoogte van minimaal 8 cm. Binnen een straal van 2 m van een (nood)uitgang mogen geen tafels, stoelen of andere obstakels aanwezig zijn. Deuren en andere beweegbare voorzieningen welke een brand- en/of rookwerende functie hebben, mogen niet langer in geopende stand worden gehouden, dan voor het verkeer van personen of goederen noodzakelijk is. De omgeving van een evenemententerrein moet zo zijn ingericht, dat er bij calamiteiten voldoende vluchtroutes aanwezig zijn. De vluchtroutes moeten vrij zijn van obstakels en duidelijk zijn aangegeven. Bij onvoldoende daglichttoetreding en bij avondgebruik moeten de vluchtroutes buiten de tijdelijke inrichting voldoende zijn verlicht. Het aantal toe te laten personen bij een evenement dat buiten plaats vindt, is vastgesteld op drie personen per vierkante meter vrije vloeroppervlakte. Het aantal toe te laten personen binnen is afhankelijk van de inrichting van de ruimte en zodanig dat: a. voor elke persoon zonder zitplaats ten minste 0,25 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is; b. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,3 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is, indien geen inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang; c. voor elke persoon met zitplaats ten minste 0,5 m2 vloeroppervlakte beschikbaar is, indien inventaris kan verschuiven of omvallen als gevolg van gedrang. Bij de berekening van de per persoon beschikbare vloeroppervlakte wordt uitgegaan van de vloeroppervlakte aan verblijfsruimte na aftrek van de oppervlakte van de inventaris.
3.3.2
3.3.3 3.3.4
3.3.5 3.3.6 3.3.7
3.3.8 3.3.9
3.3.10
3.3.11 3.3.12 3.3.13
3.4
Materiaal, stoffering en versiering van de inrichting
3.4.1
Tentdoek moet voldoen aan de NTA 8020-40:2006 zolang de Nederlandse norm niet is vastgesteld. Daarnaast wordt verwezen naar bestaande Europese normen zoals de NEN-EN 13501-1, DIN 4102/B1-B2 of M1-M2.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 47 / 71
De normering M1-M2 is altijd terug te vinden in de randen van het tentdoek. Bij gebruik van tentdoek dat voldoet aan de DIN 4102/B1-B2 moet er een (kopie)certificaat aanwezig te zijn. 3.4.2 Stoffering en versiering moeten zijn vrijgehouden van spots en andere warm wordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 90 graden °C bedraagt. 3.4.3 Vloer- en trapbedekkingen in vluchtroutes en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en geen gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken. 3.4.4 Gordijnen en andere verticale stofferingen in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten 10 cm vrij van de vloer worden gehouden. 3.4.5 Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering moet een vrije ruimte van minimaal 2,5 m overblijven. Deze versiering mag niet gemakkelijk ontvlambaar zijn en bij brand geen druppelvorming vertonen. 3.4.6 De toe te passen, verticaal op te hangen textielproducten moeten in vluchtroutes en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, een navlamduur hebben van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden, bepaald volgens de normen NEN-EN-ISO 6940 en 6941, uitgaven 2004. 3.4.7 De inrichtingselementen moeten brandveilig zijn. Hieraan wordt voldaan indien het onderdeel: a. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064: 1991, inclusief wijzigingsblad A2: 2001; b. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als bedoeld in NEN 6065: 1991, inclusief wijzigingsblad A1: 1997, of c. een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder b. 3.4.8 Blusmiddelen en nood- en transparantverlichting mogen niet door gordijnen en/of versieringen aan het oog zijn onttrokken. 3.4.9 Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet. Kaarsen mogen uitsluitend als tafeldecoratie worden toegepast. 3.4.10 Met brandbaar gas gevulde ballonnen mogen niet aanwezig zijn. 3.5
Opslag van materialen
3.5.1
Het is verboden voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan op te slaan of neer te zetten indien daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtroutes nooden uitgangen bemoeilijkt wordt. Het opslaan van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen mag slechts plaatsvinden zoals dit op de door de brandweer gewaarmerkte tekening(en) is aangegeven.
3.5.2
3.6
Elektrische installaties inclusief noodverlichting
3.6.1
Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf. Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen. Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek. Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold. Elektrische verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat er geen gevaar bestaat voor het ontstaan van brand. In voor personen bestemde ruimte(n) waar onvoldoende daglicht binnentreedt, moet, met het oog op het veilig kunnen verlaten van die ruimten, tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte gemeten op vloerniveau minstens 10 lux bedraagt. Een ruimte voor meer dan 50 personen heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088: 2002 en binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende een periode van ten minste 60 minuten voldoet aan de zichtbaarheideisen.
3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6
3.6.7
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 48 / 71
3.6.8
In een ruimte als bedoeld in 3.6.7 is de verlichtingsinstallatie aangesloten op een voorziening van noodverlichting met een verlichtingssterkte van tenminste 1 lux. 3.6.9 Defecte lampen van vluchtrouteaanduiding en de noodverlichting moeten direct worden vervangen. 3.6.10 Een opstelplaats van een (nood)stroomaggregaat moet op een afstand van tenminste 5 m van de tijdelijke inrichting liggen. 3.6.11 Het gebruik van andere verlichting dan elektrische verlichting is verboden. 3.7
Installaties voor verwarming en kookdoeleinden
3.7.1
Een verbrandings- of verwarmingsinstallatie wordt niet gebruikt indien de installatie, de opstelling of het gebruik daarvan gevaar oplevert voor het ontstaan van brand. In tenten of kramen waarvan het materiaal van de wanden en het dak een lagere brandvoortplantingsklasse bezit dan klasse 2 (klasse 3 of 4), moet, als een warmtebron op minder dan 1 m vanaf het tentdoek/materiaal is opgesteld, rondom de warmtebron tot een hoogte van 0,6 m gemeten uit het hart van de warmtebron, een brandwerende scheiding aanwezig zijn. Als de afstand tussen de warmtebron en het dak minder is dan 2,5 m, moet er ook een brandwerende scheiding boven de warmtebron aanwezig zijn. De genoemde afscheidingen moeten een brandwerendheid van ten minste 30 minuten bezitten. De afscheiding kan bijvoorbeeld bestaan uit een met brandwerende verf behandelde plaat multiplex met een dikte van ten minste 22 mm. Het brandwerende materiaal moet ter goedkeuring aan de brandweer worden voorgelegd, waarbij een certificaat van de verf moet worden overgelegd.
3.7.2
3.8
Gasinstallatie
3.8.1
Er mogen niet meer losse gasflessen/gastanks aanwezig zijn dan als werkvoorraad voor één dag nodig is. De waterinhoud van een losse gasfles/gastank mag niet groter zijn dan 115 liter. De ruimte waarin de gasflessen staan moet voldoende zijn geventileerd. Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de norm NEN 1078 en de NPR 3378, dan wel de NEN-EN 12245. De afstand tussen een opstelling voor gasflessen en overige voor verwarming bestemde brandstoffen moet ten minste 5 m. te bedragen. Een opslagplaats van gasflessen moet voor het publiek zijn afgesloten door middel van een deugdelijk hekwerk met een hoogte van 2 m, dat is voorzien van het opschrift “ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN” in letters met een hoogte van minimaal 8 cm. Een opslag van gasflessen/gastanks moet goed aan de buitenlucht worden geventileerd. LPG mag uitsluitend worden toegepast in een LPG-dampgassysteem (rode tank) dat als zodanig gemonteerd, gekeurd en gecertificeerd moet zijn volgens de norm NEN-EN 1949:2002 en de norm NEN-EN 1949:2002/A1:2005. Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk of het Europese keurmerk PIE (π) volgens de Europese richtlijn 1999/36/EG. De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden. Voor Shell-benegas en Primagas flessen is dit 15 jaar. Gasflessen en gastanks mogen slechts tot 80% worden gevuld. Een lege gasfles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard. Afsluiters moeten tegen beschadigen worden beschermd. Als de bescherming uit een afneembare kop bestaat, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn aangebracht. Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden. Een verbruikstoestel mag uitsluitend op de standplaats in werking zijn. Tijdens het transport van de bakwagen moeten de afsluiters van gasflessen en/of gastank te allen tijde zijn gesloten. Alle toegepaste appendages moeten van een door Lloyds Register-Stoomwezen goedgekeurd type zijn of voorzien van een Gastec QA.
3.8.2 3.8.3 3.8.4 3.8.5 3.8.6
3.8.7 3.8.8
3.8.9 3.8.10
3.8.11 3.8.12 3.8.13 3.8.14 3.8.15
3.8.16
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 49 / 71
3.8.17 Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste leiding van metaal. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden. 3.8.18 Het gebruik van een gasslang is alleen toegestaan: voor het aansluiten van een verbruikstoestel op het leidingnet; als koppelslang tussen een gasfles/gastank en het leidingnet; als koppelslang tussen een gasfles/gastank en een manifold. 3.8.19 Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet: voorzien zijn van het opschrift “butaangas of propaangas” en voldoen aan de eisen, gesteld in de normen NEN 5654 van juli 1980 of de NEN-EN 559. zijn vervaardigd van synthetische rubber met één of meer staaldraad en/of textielinlagen en niet ouder zijn dan twee jaar; door middel van slangklemmen op slangpilaren zijn bevestigd; vrij van scherpe bochten en ongespannen zijn aangelegd; zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen; zo kort mogelijk zijn gehouden. De slanglengte voor een tijdelijke opstelling mag maximaal 10 m bedragen. NB Propaanslangen zijn erin twee uitvoeringen: de oranje/bruin gekleurde, met op de slang het jaar van aanmaak aangegeven en de zwarte slang met vaste metalen koppelingen. Het jaar van fabricage is hier ingeponst op de metalen koppeling. 3.8.20 Het leidingnet met toebehoren moet iedere twee jaar en zo vaak als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties), worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende en door de vergunninghouder mede ondertekende verklaring bij de gebruikers aanwezig zijn. De keuring en beproeving moeten bevatten: controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen; controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren; beproeving van de installatie met lucht of een inert gas. 3.8.21 Het leidingsysteem met toebehoren moet steeds in goede staat van onderhoud verkeren. 3.9
Blusmiddelen
3.9.1
In het de tijdelijke inrichting moeten voldoende draagbare blustoestellen aanwezig zijn. Per 300 m² vloeroppervlakte moet minstens één blusmiddel aanwezig zijn met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel. In de onmiddellijke nabijheid van een bakinstallatie moeten goed passende deksels of een blusdeken aanwezig zijn om het toestel bij brand te kunnen afdekken. Een draagbaar blustoestel moet: voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht; voor direct gebruik gereed zijn; in goede staat van onderhoud verkeren; zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer; ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld.
3.9.2 3.9.3
3.10
Rookvorming Rookvorming door bijvoorbeeld een rookapparaat, koudijs of op andere wijze geproduceerd, mag nooit een veilige en snelle ontruiming verhinderen.
3.11
Doorlopend toezicht Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorwaarden van de vergunning verantwoordelijke persoon aanwezig zijn, die de
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 50 / 71
aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren. 3.12
Wacht- bewakingsdiensten In het kader van brandveiligheid kan de commandant van de brandweer voor bepaalde activiteiten of locaties bepalen, dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst moet worden ingesteld. Deze bewaking moet geschieden door gediplomeerd en ter zake kundig brandweerpersoneel. De deskundigheid moet door het overleggen van het diploma van de module manschap B kunnen worden aangetoond.
4
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN BRADERIEËN IN DE BUITENLUCHT
4.1
Bereikbaarheid en opstelling
4.1.1
Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) worden geplaatst. 4.1.2 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. 4.1.3 Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht. 4.1.4 Stands en/of marktkramen als mede eventuele podia moeten zodanig zijn geplaatst, dat alle toeen uitgangen van omliggende gebouwen en bouwwerken onbelemmerd zijn te bereiken. 4.1.5 Tussen de achterzijde van de standplaatsen en de achterliggende bebouwing moet een strook van minstens 1 m breed zijn vrijgehouden. 4.1.6 Kramen moeten zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving. 4.1.7 De afstand tussen tegenover elkaar geplaatste kramen moet, gemeten tussen de luifels, tenminste 3,5 m bedragen. 4.1.8 Het uitstallen van goederen en het plaatsen van kledingrekken e.d., al dan niet verrijdbaar, binnen de voorgenoemde 3,5 m is verboden. 4.1.9 Het aanbrengen van borden, vlaggen e.d. aan de luifels binnen de voornoemde 3,5 m is verboden. 4.1.10 Verkooppunten waar wordt gebakken of gekookt, moeten zijn opgesteld op een afstand van ten- minste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van ten minste 30 minuten beschikt. 4.2
Vluchtroutes
4.2.1
De ligging van de tijdelijke inrichting moet met inbegrip van de eventuele benodigde tuidraden en/of scheerlijnen zodanig zijn, dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een snelle en veilige ontvluchting vanuit de inrichting naar een veilige plaats. Vloeren moeten zodanig zijn aangebracht dat een stroef en gesloten vloeroppervlak ontstaat. Alle kabels, leidingen en snoeren die op de grond liggen, moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat beschadiging, struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
4.2.2 4.2.3
4.3
Elektrische installaties
4.3.1
Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf. Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen.
4.3.2
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 51 / 71
4.3.3 4.3.4 4.3.5
Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek. Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold. Elektrische verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat er geen gevaar bestaat voor het ontstaan van brand.
4.4
Bakken, braden en frituren Zie voor het bakken, braden en frituren in de buitenlucht, de voorschriften in hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
4.5
Blusmiddelen. Op verkooppunten waar voeding- en genotmiddelen worden gebakken of gekookt, moeten blusmiddelen aanwezig zijn zoals voorgeschreven in artikel 2.7 van hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) Bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
5
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN EVENEMENTEN IN GEBOUWEN
5.1
Algemeen Op grond van het bepaalde in artikel 2.1 t/m 2.10 van het Gebruiksbesluit zijn de algemene gebruikseisen altijd van kracht. Zijn er meer dan 50 personen aanwezig dan moet tenminste vier weken voor aanvang evenement een gebruiksmelding worden ingediend. Voorts kunnen er aanvullende gebruiksvoorschriften gelden, als er in het bouwwerk 50 of meer personen aanwezig zullen zijn. Is er voor het gebouw reeds een gebruiksvergunning verleend dan blijft deze van kracht.
5.2
Overnachten
5.2.1
Overnachten in een daarvoor niet bestemd bouwwerk is uitsluitend toegestaan als het bouwwerk voldoet aan de voorschriften voor bestaande logiesgebouwen uit het Bouwbesluit 2003 (en/of het beleidsniveau voor bestaande logiesgebouwen als dit gemeentelijk is vastgesteld). De brandveiligheidinstallaties moeten altijd voldoen aan de eisen gesteld in het Gebruiksbesluit. Het gebruik van een tijdelijke (draadloze) brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie is toegestaan. Als niet aan de voorschriften voor (sub)brand- en rookcompartimentering kan worden voldaan, kan een situatie die voldoet aan de hierna genoemde voorschriften als gelijkwaardig* worden beschouwd: alle slaapruimten liggen op de begane grond, in alle slaapruimten geldt een rookverbod en een verbod op de aanwezigheid van open vuur, elke slaapgebied beschikt over een directe uitgang naar het aansluitende terrein (naar buiten), en, er wordt zowel bouwkundig als voor wat betreft het gebruik minimaal voldaan aan de voorschriften die gelden voor bezettingsgraadklasse B3. Gebruik volgens de bezettingsgraadklassen B1 en B2 is niet toegestaan. Voor gebouwen waarvoor geen gebruiksvergunning is verleend zal, indien er sprake is van nachtverblijf van meer dan 10 personen, een gebruiksvergunning op basis van artikel 2.11.1 van het Gebruiksbesluit aangevraagd moeten worden.
5.2.2
5.2.3
*NB Deze gelijkwaardigheid geldt uitsluitend voor incidentele niet commerciële gevallen, zoals overnachtingen in scholen, bij sportverenigingen en in scoutingclubhuizen. Het betreft in deze gevallende eigen leerlingen of leden die overnachten. Verhuur aan derden in combinatie met deze gelijkwaardigheid is dus niet toegestaan.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 52 / 71
6
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET GEBRUIK VAN (KERMIS)TERREINEN
6.1
Bereikbaarheid en opstelling
6.1.1
Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst. 6.1.2 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. 6.1.3 Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht. 6.1.4 De afstand van een tijdelijke inrichting (kermisattractie, kraam) tot iedere andere inrichting en de rondom gelegen gebouwen en bouwwerken moet tenminste 5 m bedragen. 6.1.5 De afstand tussen tegenover elkaar geplaatste kramen moet, gemeten tussen de luifels, tenminste 3,5 m bedragen. 6.1.6 Het uitstallen van goederen en het plaatsen van kledingrekken e.d., al dan niet verrijdbaar, binnen de voorgenoemde 3,5 m is verboden. 6.1.7 Het aanbrengen van borden, vlaggen e.d. aan de luifels binnen de voornoemde 3,5 m is verboden. 6.1.8 Alle attracties moeten voorzien zijn van een certificaat en merk van goedkeuring op de attractie (MVG) op basis van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. 6.1.9 Verkooppunten waar wordt gebakken of gekookt, moeten zijn opgesteld op een afstand van ten- minste 5 m vanaf de bebouwing. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van tenminste 30 minuten beschikt. 6.1.10 Auto’s, trekkers, aanhangwagens, aggregaten, containers e.d. mogen uitsluitend op het kermisterrein aanwezig zijn, als zij op de daarvoor bestemde en door de commandant van de brandweer goedgekeurde plaats zijn opgesteld, waartoe vooraf een tekening van het feestterrein ter goedkeuring bij de brandweer moet worden ingediend. 6.2
Vluchtroutes
6.2.1
De plaats van de tijdelijke inrichting moet met inbegrip van de eventuele benodigde tuidraden en/of scheerlijnen zodanig zijn, dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een snelle en veilige ontvluchting vanuit de inrichting naar een veilige plaats. Vloeren moeten zodanig zijn aangebracht dat een stroef en gesloten vloeroppervlak ontstaat. Alle kabels, leidingen en snoeren die op de grond liggen, moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat beschadiging, struikelen en/of vallen wordt voorkomen.
6.2.2 6.2.3
6.3
Elektrische installaties
6.3.1
Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf. Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen. Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek. Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold. Elektrische verlichting moet zodanig zijn aangebracht dat er geen gevaar bestaat voor het ontstaan van brand. In voor personen bestemde ruimte(n) waar onvoldoende daglicht binnentreedt, moet, met het oog op het veilig kunnen verlaten van die ruimten, tijdens het gebruik daarvan een zodanige elektrische verlichting in werking zijn, dat de verlichtingssterkte gemeten op vloerniveau minstens 10 lux bedraagt.
6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5 6.3.6
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 53 / 71
6.3.7
Een ruimte voor meer dan 50 personen heeft een vluchtrouteaanduiding die voldoet aan NEN 6088: 2002 en binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit gedurende een periode van ten minste 60 minuten voldoet aan de zichtbaarheidseisen. 6.3.8 In een ruimte als bedoeld in 6.3.7 is de verlichtingsinstallatie aangesloten op een voorziening van noodverlichting met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux. 6.3.9 Defecte lampen van vluchtrouteaanduiding en de noodverlichting moeten direct worden vervangen. 6.3.10 Een opstelplaats van een (nood)stroomaggregaat moet op een afstand van ten minste 5 m van de tijdelijke inrichting liggen. Deze voorwaarde geldt niet als het een blinde gevel betreft, die over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van tenminste 30 minuten beschikt. 6.3.11 Het gebruik van andere verlichting dan elektrische verlichting is verboden. 6.4
Bakken, braden en frituren Zie voor het bakken, braden en frituren in de buitenlucht, de voorschriften in hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
6.5
Blusmiddelen Op verkooppunten waar voeding- en genotmiddelen worden gebakken of gekookt, moeten blusmiddelen aanwezig zijn zoals voorgeschreven in artikel 2.7 van hoofdstuk 2 “Brandveiligheidsvoorschriften voor (mobiele) bakkramen en bakwagens”, van deze handreiking.
6.6
Rookvorming Rookvorming door bijvoorbeeld een rookapparaat, koudijs of op andere wijze geproduceerd, mag nooit een veilige en snelle ontruiming verhinderen.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 54 / 71
7
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET OPSTIJGEN VAN HETELUCHTBALLONNEN en KABELBALLONNEN
Op grond van het bepaalde in artikel 14 van de Luchtvaartwet is het verboden om met een luchtvaartuig (bijvoorbeeld een luchtballon) op te stijgen of een luchtvaartuig te doen opstijgen, behalve vanaf een luchtvaartterrein. Door het afgeven van een verklaring van geen bezwaar kan de gemeente ontheffing verlenen van dit verbod. De artikelen 9, 10 en 11 van het ‘Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen’ geven een aantal voorschriften waaraan voldaan moet worden om ontheffing te kunnen krijgen. 7.1
Vereiste vergunning / toestemmingen
7.1.1
Door de burgemeester van de gemeente waarin het ballonterrein is gelegen, moet in verband met de openbare orde en veiligheid, een verklaring van geen bezwaar zijn verleend. Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het ballonterrein moet toestemming zijn verkregen.
7.1.2
7.2
Bereikbaarheid
7.2.1
Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst. Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
7.2.2 7.2.3
7.3
Kabelballonnen (artikel 9, Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen)
7.3.1
Een ballonterrein moet verder zijn gelegen dan 4 kilometer van de grens van een ingevolge de Luchtvaartwet aangewezen niet gecontroleerd luchtvaartterrein. Een ballonterrein moet zijn gelegen buiten een luchtvaartterreinverkeersgebied (ATZ). Indien het ballonterrein is gelegen binnen een plaatselijk verkeersleidingsgebied moet vooraf toestemming zijn verkregen van de plaatselijke verkeersleidingsdienst van het betrokken luchtvaartterrein en het ballonterrein verder zijn gelegen dan 5 kilometer van de grens van het betrokken luchtvaartterrein. De kabelballon mag daarbij niet hoger stijgen dan 50 m boven de grond of het water; indien het oplaten zal plaats vinden op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, moet deze toestemming voor wat een plaatselijk verkeersleidingsgebied rond een militair luchtvaartterrein betreft, op de daaraan voorafgaande werkdag vóór 16.45 uur zijn verkregen. voor een ballon gevuld met een onbrandbaar gas, moet het ballonterrein over een gebied met een middellijn gelijk aan ten minste tweemaal de grootste lengte van de ballon met de grondverankering als middelpunt vrij zijn van publiek en hindernissen. Voor een ballon gevuld met een brandbaar gas, moet het ballonterrein, als bedoeld in het zesde lid zodanig zijn afgescheiden, dat het publiek de ballon en de eventueel benodigde gasvulapparatuur nergens dichter dan tot op 40 meter kan benaderen; op het ballonterrein moeten voldoende en deugdelijke brandblusmiddelen (doch ten minste één of twee verrijdbare blustoestellen met een vulling van 50 respectievelijk 25 kg bluspoeder) alsmede voldoende en deskundig personeel voor de bediening van deze blusmiddelen, aanwezig zijn. Tijdens het opstijgen en landen van de kabelballon mogen, met inachtneming van het gestelde in het zesde lid, binnen een gebied met de grondverankering als middelpunt en een middellijn gelijk aan tenminste driemaal de grootste lengte van de ballon geen hindernissen aanwezig zijn met een grotere hoogte dan 4 meter boven het aardoppervlak.
7.3.2 7.3.3
7.3.4
7.3.5
7.3.6
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 55 / 71
7.3.7
7.3.8
7.3.9 7.3.10 7.3.11 7.3.12
7.3.13
Tijdens het in de lucht houden van de kabelballon mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak dat vanaf het gebied bedoeld in het achtste lid en aanvangend op een hoogte van 4 meter, oploopt met een helling van 1:1 (hoogte:afstand), tot een afstand van 100 meter. Het doen opstijgen en in de lucht houden mag slechts geschieden bij een horizontaal zicht van ten minste 1,5 kilometer en een verticale afstand van de ballon tot het wolkendek van ten minste 150 meter, terwijl de windsterkte niet meer mag bedragen dan 10 meter per seconde. Aan boord van de kabelballon mogen zich geen personen bevinden. De kabelballon mag niet hoger stijgen dan 100 meter boven de grond, behoudens het gestelde in het vijfde lid. Op het ballonterrein, als bedoeld in het zesde of het zevende lid mag slechts één kabelballon tegelijkertijd worden opgelaten. De kabelballon moet op deugdelijke wijze zijn verankerd en zijn voorzien van een inrichting om het gas bij onverhoopt losraken van de kabelballon van de grondverankering op snelle wijze te kunnen laten ontsnappen. Gedurende de tijd dat de kabelballon op of boven het ballonterrein aanwezig is, moet de eigenaar of houder van de kabelballon zorg dragen voor een permanente bewaking van de kabelballon en bijbehorende gasvulapparatuur, door ten minste één deskundig persoon.
7.4
Vrije ballonnen (heteluchtballonnen) (artikel 10, Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen)
7.4.1 7.4.2
Het ballonterrein moet zijn gelegen buiten een luchtvaartterreinverkeersgebied (ATZ). Indien het ballonterrein is gelegen binnen 4 kilometer van de grens van een ingevolge de Luchtvaartwet aangewezen niet gecontroleerd luchtvaartterrein, moet de opstijging vooraf worden gecoördineerd met de havenmeester van het betrokken luchtvaartterrein. Indien het ballonterrein is gelegen binnen een plaatselijk verkeersleidingsgebied, moet vooraf toestemming zijn verkregen van de plaatselijke verkeersleidingsdienst; indien de opstijging zal plaats vinden op een zaterdag, zondag of erkende feestdag, moet deze toestemming voor wat betreft een plaatselijk verkeersleidingsgebied, rond een militair luchtvaartterrein op een daaraan voorafgaande werkdag vóór 16.45 uur zijn verkregen. De hindernissituatie rond het ballonterrein moet zodanig zijn, dat in de richting van de opstijging eventuele hindernissen door de vrije ballon met een hoogteverschil van ten minste 15 meter kunnen worden overvaren. Het ballonterrein moet, met inachtneming van het gestelde in het tiende lid zodanig zijn afgescheiden, dat toeschouwers een heteluchtballon(nen) nergens dichter kunnen naderen, dat tot op ten minste 10 meter van de mand en de uitgelegde ballon en tot op ten minste 40 meter van een gasballon en de benodigde gasvulapparatuur, indien de vulling uit een brandbaar gas bestaat. Binnen de afscheiding, als bedoeld in het zevende lid mogen geen andere personen verblijven dan de opvarenden en de personen die werkzaamheden hebben te verrichten die aan de opstijging zijn verbonden, zij moeten als zodanig duidelijk herkenbaar zijn. Ingeval van een opstijging van een vrije ballon met een vulling bestaande uit brandbaar gas mag op het ballonterrein niet worden gerookt noch mogen daar vuurverwekkende voorwerpen of middelen aanwezig zijn; ten behoeve van de personen als bedoeld in het achtste lid moeten in dit geval borden zijn geplaatst met het duidelijk leesbare opschrift: "Open Vuur en Roken Verboden", tevens moeten dan op het ballonterrein voldoende en deugdelijke brandblusmiddelen, doch ten minste één of twee verrijdbare blustoestellen met een vulling van 50 respectievelijk 25 kg bluspoeder, alsmede voldoende en deskundig personeel voor de bediening van deze blusmiddelen aanwezig zijn. De plaats van opstijging op het ballonterrein, moet, met inachtneming van het gestelde in het zevende lid zodanig worden gekozen, dat zich over de eerste 50 meter van de projectie van de vermoedelijke richting van de opstijging en in een strook met een breedte van 10 meter ter weerszijden van deze projectie, geen publiek bevindt.
7.4.3
7.4.4
7.4.5
7.4.6
7.4.7
7.4.8
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 56 / 71
Een opstijging van een vrije ballon die door middel van een kabel tijdelijk is bevestigd aan het aardoppervlak mag alleen worden uitgevoerd bij windsnelheden van minder dan 3 meter/seconden, de vrije ballon mag daarbij niet hoger stijgen dan 50 meter boven het aardoppervlak. 7.4.10 Indien het ballonterrein door meer dan vijf vrije ballonnen zal worden gebruikt, dient dit voornemen schriftelijk te worden gemeld aan Onze Minister. 7.4.9
7.5
Vrije ballonnen (heteluchtballonnen) (artikel 11, Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen)
7.5.1
De verbodsbepaling van artikel 14, eerste lid onder b van de Luchtvaartwet is niet van toepassing in geval van het landen of doen landen op een niet als luchtvaartterrein aangewezen terrein met een vrije ballon, met dien verstande dat de landing niet mag geschieden binnen aaneengesloten bebouwing met inbegrip van industrie- en havengebieden en/of op een weg. Het landen moet zodanig geschieden dat daarbij geen personen, dieren of zaken op de grond in gevaar worden gebracht.
7.5.2
7.6
Wacht- bewakingsdiensten De commandant van de brandweer kan in het kader van de brandveiligheid bepalen, dat tijdens het vullen van een ballon met een brandbaar gas gecertificeerd personeel aanwezig moet zijn. De omvang van deze bewaking is ter beoordeling aan de commandant van de brandweer. De kosten van de bewaking zijn voor rekening van de vergunninghouder.
8
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET OPSTIJGEN EN/OF LANDEN VAN HELIKOPTERS Op grond van het bepaalde in artikel 14 van de Luchtvaartwet is het verboden om met een hefschroefvliegtuig op te stijgen of te doen opstijgen en het landen of doen landen behalve vanaf een helihaven of heliterrein. Door het afgeven van een verklaring van geen bezwaar kan de gemeente ontheffing verlenen van dit verbod. De artikelen 3, 4 en 5 van het ‘Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen’ geven een aantal voorschriften waaraan voldaan moet worden om ontheffing te kunnen krijgen. Hefschroefvliegtuigen van het Korps landelijke politiedienst, alsmede hefschroefvliegtuigen welke worden gebruikt ten behoeve van spoedeisende hulpverlening en militaire hefschroefvliegtuigen zijn hiervan uitgezonderd.
8.1
Vereiste toestemmingen
8.1.1 8.1.2 8.1.3
Door de burgemeester van de gemeente waarin het terrein is gelegen, moet in verband met de openbare orde en veiligheid, een verklaring van geen bezwaar zijn verleend. Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het terrein moet toestemming zijn verkregen. Burgerhefschroefvliegtuig moet ingeschreven staan in het Nederlands Luchtvaartregister.
8.2
Bereikbaarheid
8.2.1
Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance), een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst. Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht.
8.2.2 8.2.3
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 57 / 71
8.3
Algemene voorschriften voor het gebruik van een heliterrein (artikel 3)
8.3.1 8.3.2
Een heliterrein moet zijn gelegen buiten een luchtvaartterreinverkeersgebied (ATZ). Een heliterrein moet verder zijn gelegen dan 50 meter van aaneengesloten woonbebouwing, met inachtneming van het gestelde in artikel 4, eerste lid onder c, d en e. Een heliterrein moet verder zijn gelegen dan 50 meter van een openbare weg, tenzij deze weg door de bevoegde autoriteiten is afgezet. Een heliterrein moet zodanig zijn gelegen dat het landen en opstijgen kan geschieden, zonder dat daarbij behoeft te worden gevlogen boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of kunstwerken, met inbegrip van industrie- en havengebieden, tenzij gebruik wordt gemaakt van een meermotorig hefschroefvliegtuig indien kan worden voldaan aan het gestelde in artikel 4, tweede lid, ten aanzien van de gewicht/vermogensverhouding. Het heliterrein moet vrij zijn van hindernissen en zodanig afgezet dat het bij gebruik vrij van publiek is. Het innemen van brandstof op het heliterrein is slechts toegestaan met stilstaande rotor en zonder dat zich passagiers aan boord bevinden. Tijdens het tanken moeten in de nabijheid van het hefschroefvliegtuig blusmiddelen aanwezig zijn, bestaande uit ten minste een draagbaar blustoestel met een vulling van 9 kg bluspoeder. Indien met draaiende rotor passagiers in- en uit moeten stappen moeten deze onder geleide van daartoe getraind personeel naar en van het hefschroefvliegtuig worden geleid. Indien een heliterrein is gelegen binnen 4 kilometer van een ingevolge de Luchtvaartwet aangewezen niet gecontroleerde luchtvaartterrein, moet het gebruik van dat heliterrein vooraf worden gecoördineerd met de havenmeester van het betreffende luchtvaartterrein. Indien een heliterrein is gelegen binnen een plaatselijk verkeersleidinggebied moet voor het gebruik van dat heliterrein vooraf toestemming zijn verkregen van de plaatselijke verkeersleidingdienst.
8.3.3 8.3.4
8.3.5 8.3.6
8.3.7 8.3.8
8.3.9
8.4 8.4.1
Bijzondere voorschriften voor het gebruik van een heliterrein (artikel 4) Indien meer dan twee maal per dag op hetzelfde heliterrein wordt geland en daarvan wordt opgestegen, zijn de volgende eisen ten aanzien van het heliterrein van toepassing. a De afmetingen van het heliterrein moeten ten minste als volgt zijn: 1°. lengte: 3 maal de lengte over alles van het te gebruiken hefschroefvliegtuig; 2°. breedte: 2 maal de lengte over alles van het te gebruiken hefschroefvliegtuig. b De lange zijde van het terrein dient bij voorkeur parallel te liggen aan de hartlijn van de inen uitvliegsector en bij voorkeur zijn gelegen in de overheersende windrichting. c In de in- en uitvliegsectoren van het heliterrein mogen geen hindernissen (inclusief publiek) steken door een denkbeeldig vlak, dat met de korte zijde van dit terrein als basis, oploopt onder een hoek van 1:8 (hoogte:afstand), tot een afstand van 300 meter, gemeten vanaf de landingsplaats. d Ter weerszijden van de lange zijde van het heliterrein en van de in- en uitvliegsectoren mogen geen hindernissen steken door een denkbeeldig vlak dat vanaf de lange zijden van dit terrein oploopt onder een hoek van 1:2 (hoogte:afstand), tot een afstand van 75 meter. e De snijlijnen van de onder c en d genoemde vlakken bepalen de divergentie van het vlak onder c . Bij het gebruik van een heliterrein moet in de nabijheid ervan de windrichting worden aangegeven door middel van een windzak, een vlag of een ander gelijkwaardig middel. Het heliterrein moet worden gemarkeerd door middel van een hoofdletter H, in de kleur wit met de afmetingen circa 3 meter hoog, circa 1,80 meter breed en een lijndikte van circa 0,40 meter en waarvan de dwarsbalk loodrecht op de preferentie in- en uitvliegsectoren is gelegen. Voordat van het heliterrein gebruik mag worden gemaakt is de eigenaar of houder van het hefschroefvliegtuig, dat wordt gebruikt verplicht zich ervan te vergewissen, dat het betrokken terrein ten minste voldoet aan het gestelde in dit lid onder a t/m e.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 58 / 71
8.4.2
8.4.3
8.5 8.5.1
8.5.2
8.5.3
8.5.4
8.5.5 8.5.6
8.5.7
8.6 8.6.1
Hij dient er tevens voor zorg te dragen dat de gezagvoerder van het hefschroefvliegtuig wordt ingelicht over de terreinomstandigheden en de hindernissituatie in de directe omgeving van het heliterrein. Het gestelde in het eerste lid onder c, d en e geldt niet ten aanzien van het gebruik van een meermotorig hefschroefvliegtuig, mits een zodanige gewicht/vermogensverhouding wordt gekozen, dat onder de heersende weersomstandigheden bij uitval van een motor, een veilige noodlanding kan worden uitgevoerd op het heliterrein, dan wel de vlucht op een veilige hoogte kan worden voortgezet. a Voor het uitvoeren van niet meer dan twee landingen en opstijgingen per dag op en van hetzelfde heliterrein moet dit heliterrein ten minste zodanige afmetingen hebben, dat daarin een denkbeeldige cirkel kan worden beschreven met een diameter van anderhalf maal de lengte over alles van het betrokken hefschroefvliegtuig, terwijl de hindernissituatie in de directe omgeving van het heliterrein zodanig moet zijn, dat een veilige landing en opstijging kan worden uitgevoerd. b In de onmiddellijke omgeving van het heliterrein moeten in dat geval voldoende geschikte terreinen aanwezig zijn voor het uitvoeren van een nood- of voorzorgslanding bij een plotseling optredende storing van een motor. c Alvorens op een zodanig heliterrein te landen moet de gezagvoerder de omgeving van het terreinomstandigheden en de hindernissituatie. Artikel 5 Het gebruik van een hefschroefvliegtuig moet zodanig geschieden, dat te allen tijde een veilige nood- of voorzorgslanding kan worden uitgevoerd, zonder dat daarbij personen of zaken op de grond of op het water in gevaar worden gebracht. De eigenaar of houder van het hefschroefvliegtuig, is verplicht ten minste 24 uur voor de dag dat het heliterrein zal worden gebruikt dit voornemen schriftelijk aan Onze Minister en de korpschef van het Korps landelijke politiediensten, kenbaar te maken. In de in het tweede lid bedoelde brief moet ten minste worden vermeld: a fabricaat en type van het te gebruiken hefschroefvliegtuig; b datum/data en het vermoedelijke tijdstip waarop het heliterrein zal worden gebruikt; c de reden/redenen waarom het heliterrein zal worden gebruikt; d de gemeente waarin het betrokken heliterrein is gelegen, alsmede door middel van een kaart of een plattegrond, de geografische ligging van het terrein in die gemeente. Bij dringende noodzaak, zulks ter beoordeling van Onze Minister kan van de in het tweede lid bedoelde termijn worden afgeweken. In dat geval dient de melding per telexbericht te worden gedaan, met dien verstande, dat in plaats van de in het derde lid onder d bedoelde kaart of platte grond, de lokatie van het terrein in geografische coördinaten in het telexbericht kan worden aangegeven. Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het terrein moet voor het gebruik van dat terrein als heliterrein, toestemming zijn verkregen. Door de burgemeester van de gemeente waarin het terrein is gelegen moet, voordat het terrein als heliterrein wordt gebruikt, in verband met de openbare orde en veiligheid een verklaring van geen bezwaar zijn verleend. Vóór aanvang van de vlucht naar het heliterrein moet de gezagvoerder zich ervan vergewissen dat een verklaring van geen bezwaar van de burgemeester van de gemeente waarin het terrein is gelegen en van de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het terrein, alsmede een afschrift van de in het tweede of vierde lid bedoelde brief of melding ter inzage aanwezig is. Aanvullende voorschriften Om een adequate inzet te kunnen plegen in geval van een calamiteit of ongeval met een hefschroefvliegtuig is het wenselijk dat de brandweer van een aantal (technische zaken) op de hoogte is, zoals; a het type van het hefschroefvliegtuig; b het aantal inzittenden; c het soort en hoeveelheid motorbrandstof; d de tijdstippen van landen en opstijgen.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 59 / 71
Controle op naleving van deze regelgeving wordt uitgevoerd door de Handhavingsdienst Luchtvaart en de Dienst Luchtvaarttoezicht van het KLPD. Beide instanties worden van tevoren ingelicht over de plaats en tijd van de voorgenomen landingen op een tijdelijk heliterrein. 9
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET VERKOPEN en/of OPLATEN VAN MET HELIUM GEVULDE (FEEST)BALLONNEN
9.1
Vereiste toestemmingen Als er meer dan 1000 (feest)ballonnen gelijktijdig zullen worden opgelaten, moet er een aparte vergunning worden aangevraagd bij de Luchtvaartinspectie (informatie bij de Helpdesk Luchtvaart 020-4062201).
9.2
Bereikbaarheid Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
9.3
Vullen, verkopen en/of oplaten van ballonnen
9.3.1
Voor het vullen van (feest)ballonnen die kunnen worden opgelaten, mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van helium. 9.3.2 Het vullen van (feest)ballonnen moet geschieden door ter zake deskundige personen. Deze personen moeten vooraf over hun taak zijn geïnstrueerd en de verstrekte opdrachten nauwgezet opvolgen. 9.3.3 De plaats waar de ballonnen worden gevuld en/of de met helium gevulde cilinders worden opgeslagen, mag niet toegankelijk zijn voor het publiek. Rondom deze plaats moet op een afstand van 10 m een deugdelijke afrastering zijn aangebracht. 9.3.4 Met helium gevulde cilinders moeten tegen omvallen en opwarming door zonnestralingen zijn beschermd. 9.3.5 Op niet in gebruik zijnde cilinders moet de beschermkap zijn aangebracht. 9.3.6 Na het vullen van de ballonnen moeten de daarvoor gebruikte cilinders worden afgevoerd. 9.3.7 De voorraad aan te bieden of te verkopen gevulde ballonnen moeten buiten handbereik van de bezoekers zijn opgeborgen. 9.3.8 De voorraad gevulde ballonnen mag niet meer bedragen dan voor de goede gang van de verkoop of uitdeling is vereist. 9.3.9 Aan de op te laten ballonnen mogen geen metalen (aluminium) plaatjes zijn bevestigd. 9.3.10 Ballonnen mogen niet in ‘trossen’ worden opgelaten.
10
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN STRAAT)BARBECUES
10.1
Bereikbaarheid Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen.
10.2
Opstelplaats en gebruik van de barbecue
10.2.1 Een barbecue moet om kans op schade te voorkomen, op een afstand van minstens 5 m van gebouwen, bouwwerken, beplanting en goederen zijn geplaatst. 10.2.2 Een barbecue moet zodanig zijn opgesteld dat deze niet kan omvallen of omgestoten kan worden. 10.2.3 Een barbecue mag uitsluitend onder voortdurend toezicht van een meerderjarige persoon worden gestookt.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 60 / 71
10.2.4 Voor het aanmaken van een barbecue mag nooit gebruik worden gemaakt van brandbare vloeistoffen. 10.2.5 Ten einde hinder, overlast of brandgevaar tot een minimum te beperken, is het stoken van een barbecue alleen geoorloofd bij een gunstige windrichting en windsterkte. Bij windkracht 5 en hoger mag niet worden gestookt. 10.2.6 Na afloop moeten de nog smeulende resten houtskool met water worden geblust of met een laag zand worden afgedekt. 10.2.7 Asresten mogen uitsluitend in onbrandbare afvalemmers of containers e.d. worden gedeponeerd die in de buitenlucht staan. 10.3
Elektrische barbecues
10.3.1 Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen. 10.3.2 Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold. 10.4
Gasflessen
10.4.1 Gasflessen moeten zijn voorzien van een door Lloyds Register-Stoomwezen erkend geldig keurmerk of het Europese keurmerk PIE (π) volgens de Europese richtlijn 1999/36/EG. 10.4.2 De aanwezigheid van gasflessen waarvan de goedkeuring volgens de ingeponste datum meer dan 10 jaar geleden heeft plaatsgevonden, is verboden. Voor Shell-benegas en Primagas flessen is dit 15 jaar. 10.4.3 Een gasslang moet voorzien zijn van het opschrift “butaangas of propaangas” en voldoen aan de eisen, gesteld in de normen NEN 5654 van juli 1980 of de NEN-EN 559 en niet ouder zijn dan twee jaar (de datum is op de slang aangegeven). De gasslang moet door middel van slangklemmen op de slangpilaren zijn bevestigd. 10.4.4 Het gebruik van een reduceerventiel (drukregelaar) dat ouder is dan 5 jaar is verboden. 10.5
Blusmiddelen
10.5.1 In de directe nabijheid van een barbecue moet een blusmiddel voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en bereikbaar zijn. 10.5.2 Bij een op houtskool gestookte barbecue moet minimaal een blusmiddel in de vorm van een emmer water of een op de waterleiding aangesloten tuinslang aanwezig zijn. 10.5.3 Bij een gas gestookte barbecue, moet ten minste een draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een inhoud van minstens 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig ander blusmiddel, dat geschikt is voor het blussen van B-branden (vloeistoffen) en C-branden (gassen). 10.5.4 Een draagbaar blustoestel moet: voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht; voor direct gebruik gereed zijn; in goede staat van onderhoud verkeren; zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer; ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld. 11
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET STOKEN VAN EEN KAMPVUUR/VREUGDEVUUR
11.1
Vereiste toestemmingen
11.1.1 Het stoken van een kampvuur/vreugdevuur is uitsluitend toegestaan als de APV en de milieuwetgeving dit toelaten.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 61 / 71
11.1.2 Bij mist, vrij krachtige wind, (5 Beaufort > 8 meter/seconde) en/of kritische droogte van de ter plaatse aanwezige begroeiing mag niet worden gestookt (e.e.a. ter beoordeling van de lokale commandant van de brandweer). 11.2
Opstelplaats en stoken van een kampvuur/vreugdevuur
11.2.1 Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur mag geen gevaar of schade opleveren voor derden. 11.2.2 Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur moet plaatsvinden op een grotere afstand dan: altijd minimaal 15 m van een bouwwerk en een opstapeling van oogstproducten; hoogte van brandstapel * factor 6= de minimale afstand. 11.2.3 De stookplaats moet over een afstand van 2 m rond het vuur zijn ontdaan van brandbare begroeiing. 11.2.4 Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur mag uitsluitend plaatsvinden onder voortdurend toezicht van een meerderjarige persoon. 11.2.5 Bij het aanleggen van een kampvuur/vreugdevuur mag geen gebruik worden gemaakt van milieu belastende vloeistoffen als benzine en dergelijke. 11.2.6 Per verbranding mag er maximaal 50 m³ hout worden verbrand. 11.2.7 Er mag uitsluitend schoon hout worden verbrand. Het verbranden van andere soorten hout en/of afval is niet toegestaan. 11.2.8 Het aanleggen, stoken of hebben van een kampvuur/vreugdevuur is verboden, als de rook in de richting van een weg of een spoorweg gaat. 11.2.9 Na afloop van een kampvuur/vreugdevuur moet het vuur volledig worden gedoofd en de resten worden opgeruimd. De verbrandingsresten moeten naar een milieustraat worden afgevoerd. 11.3
Blusmiddelen
11.3.1 In de directe nabijheid van een kampvuur/vreugdevuur moet minstens een draagbaar blustoestel aanwezig zijn met een inhoud van ten minste 6 kg bluspoeder of een gelijkwaardig ander blusmiddel dat geschikt is voor het blussen van klasse A-branden (vaste stoffen), Bbranden (vloeistoffen) en C-branden (gassen). 11.3.2 Een draagbaar blustoestel moet: voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht; voor direct gebruik gereed zijn; in goede staat van onderhoud verkeren; zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer; ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld. 11.4
Kennisgeving van begin van stoken van een kampvuur/vreugdevuur Het exacte tijdstip van begin van het kampvuur/vreugdevuur moet 1 uur van tevoren worden gemeld aan de politie en de brandweer. Het telefoonnummer hiervoor is: 0118-41 23 23.
12
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN SCHUURFEESTEN
12.1
Algemeen Op grond van het bepaalde in artikel 2.1 t/m 2.10 van het Gebruiksbesluit zijn de algemene gebruikseisen altijd van kracht. Zijn er meer dan 50 personen aanwezig dan moet tenminste vier weken voor aanvang evenement een gebruiksmelding worden ingediend. Voorts kunnen er aanvullende gebruiksvoorschriften gelden, als er in het bouwwerk 50 of meer personen aanwezig zullen zijn. Is er voor het gebouw reeds een gebruiksvergunning verleend dan blijft deze van kracht.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 62 / 71
12.2
Bereikbaarheid en opstelling
12.2.1 De bereikbaarheid van het bouwwerk moet zodanig zijn dat de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance) het object tot op minimaal 10 m van de toegang kunnen benaderen. 12.2.2 Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst. 12.2.3 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. 12.3
Elektrische installaties
12.3.1 Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf. 12.3.2 Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen. 12.3.3 Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek. 12.3.4 Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold.
13
BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN VOOR HET HOUDEN VAN AUTO- MOTOCROSS EN TREKKER-TREKWEDSTRIJDEN
13.1
Bereikbaarheid en opstelling
13.1.1 De bereikbaarheid van de tijdelijke inrichting moet zodanig zijn dat de hulpverlenende diensten (politie, brandweer, ambulance) het object tot op minimaal 10 m van de toegang kunnen benaderen. 13.1.2 Er moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,5 m en een hoogte van 4,2 m zijn vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. In deze route mogen geen losse goederen (zoals vlaggen, kledingrekken en dergelijke) zijn geplaatst. 13.1.3 Brandkranen en overige bluswaterwinplaatsen moeten zijn vrijgehouden en altijd bereikbaar zijn voor brandweervoertuigen. 13.1.4 Tuidraden, draden, elektriciteitskabels e.d., die over de weg zijn gespannen moeten minimaal 4,2 m boven het straatniveau zijn aangebracht. 13.1.5 Gebouwen en bouwwerken achter een tijdelijke inrichting moeten altijd bereikbaar zijn. 13.1.6 Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten, moet de (brandweer)ingang duidelijk zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen zijn, dan wel door een bewaking snel worden geopend. 13.1.7 Rondom een tijdelijke inrichting moet een ruimte zijn vrijgehouden van ten minste 5 m. De inrichting mag voor een “blinde” gevel worden geplaatst als deze gevel geen onderbrekingen heeft zoals deuren en/of ramen en beschikt over een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 30 minuten. 13.1.8 Tijdelijke bouwsels moeten zodanig zijn opgesteld, dat deze op geen enkele wijze gevaar opleveren voor de omgeving. 13.2
Elektrische installaties
13.2.1 Elektrische installaties moeten voldoen aan de norm NEN 1010 en de nadere eisen van het plaatselijke energiebedrijf. 13.2.2 Aanleg, bevestiging en plaatsing van kabels, leidingen en snoeren moeten zodanig geschieden, dat het publiek er niet mee in aanraking kan komen, en er niemand over kan struikelen of vallen. 13.2.3 Schakelaars en zekeringkasten van elektrische installaties moeten onbereikbaar zijn voor publiek. 13.2.4 Kabels en snoeren moeten altijd volledig van de haspel zijn afgerold. Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 63 / 71
13.3
Veiligheidsvoorschriften voor een rennerskwartier in de buitenlucht
13.3.1 De plaats(en), waar de auto’s, motoren en trekkers voor de wedstrijd/training worden gereedgemaakt, mag niet toegankelijk zijn voor publiek. 13.3.2 In het rennerskwartier geldt een totaal verbod voor roken en open vuur (laswerkzaamheden). Dit verbod moet met borden zijn aangegeven. 13.3.3 De benodigde brandstof moet in deugdelijke metalen jerrycans of andere deugdelijke reservoirs zijn opgeslagen. 13.3.4 De maximale hoeveelheid brandstof mag per deelnemer niet meer bedragen dan 20 liter. 13.4
Veiligheidsvoorschriften voor een rennerskwartier binnenin een sportcomplex
13.4.1 De plaats(en), waar de auto’s, motoren en trekkers voor de wedstrijd/training worden gereedgemaakt, mag niet toegankelijk zijn voor publiek. 13.4.2 In het rennerskwartier geldt een totaal verbod voor roken en open vuur (laswerkzaamheden). Dit verbod moet met borden zijn aangegeven. 13.4.3 Reparatiewerkzaamheden en het vullen van brandstoftanks moeten buiten het gebouw geschieden. 13.4.4 De brandstofvoorraad moet buiten het gebouw op afstand van minimaal 5 m van het gebouw zijn opgeslagen. 13.4.5 De luchtverversing van het gebouw en de afvoer van uitlaatgassen uit het gebouw moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat er voor het publiek tijdens het evenement geen gevaar ontstaat. 13.5
Veiligheidsvoorschriften voor publiekstoegankelijke gedeelten
13.5.1 Voor publiek toegankelijke tenten, zoals bijvoorbeeld voor catering e.d., moeten voldoen aan de voorschriften in hoofdstuk 3 “Brandveiligheidsvoorschriften voor tijdelijke inrichtingen, waaronder tenten, t.b.v. diverse doeleinden”, van deze handreiking. 13.5.2 Tribunes moeten voldoen aan de algemene gebruikseisen van het Gebruiksbesluit en moeten constructief worden geïnspecteerd door een ter zake deskundige. 13.6
Blusmiddelen
13.6.1 Bij een evenement in de buitenlucht moeten er in overleg met en ter goedkeuring van de lokale commandant van de brandweer op het terrein voldoende draagbare blustoestellen aanwezig zijn. 13.6.2 In het rennerskwartier moet per motor/trekker een draagbaar blustoestel aanwezig zijn. 13.6.3 In de opslagplaats voor de brandstofvoorraad moeten minimaal twee draagbare blustoestellen aanwezig zijn. 13.6.4 Een draagbaar blustoestel moet: voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht; voor direct gebruik gereed zijn; in goede staat van onderhoud verkeren; zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer; ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld. een inhoud van ten minste 6 kg bluspoeder, 5 kg koolzuursneeuw of een gelijkwaardig blusmiddel bezitten. 13.7
Branche voorschriften
13.7.1 Voor autocross wedstrijden zijn de algemene voorschriften van de KNAF van toepassing. 13.7.2 Voor motorcross wedstrijden zijn de algemene voorschriften van de KNMV van toepassing.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 64 / 71
14
VEILIGHEIDSMAATREGELEN OPTOCHTEN
14.1
Algemeen Ten aanzien van de scenario’s ‘brand’ en ‘beknelling of verwonding door de opbouw van constructies’ zijn een aantal maatregelen geformuleerd om de kans op het ontstaan van brand of een ander incident te verkleinen en de gevolgen van een eventuele brand of een ander incident zo veel mogelijk te beperken.
14.2
Veiligheidsvoorschriften
14.2.1 Er is een route- en tijdschema. 14.2.2 Er is een routetekening en een plattegrond waar eventuele andere activiteiten plaatsvinden. 14.2.3 Er is een draaiboek/programma met daarin opgenomen een brandveiligheidsplan en een beveiligingsplan. 14.2.4 Er is een communicatieplan waarin is opgenomen het gebruik van communicatiemiddelen. 14.3
Bereikbaarheid
14.3.1 De route en de infrastructuur in de omgeving van de route zijn zodanig dat deze geen onnodig tijdverlies opleveren voor de opkomsttijd van de hulpdiensten. 14.3.2 Er is een plan voor het vrijmaken van aanrijdroutes voor de hulpdiensten en het omleiden van het overige verkeer. 14.3.3 De aanwezige bluswatervoorzieningen (brandkranen) blijven bruikbaar. 14.3.4 Tussen de samenstellen van voertuigen en aanhangwagens in een optocht wordt continue een minimale afstand vrijgehouden van tenminste 10 meter. 14.4
Technische voorschriften voor voertuigen en aanhangwagens
14.4.1 De mate van brandbaarheid van de toegepaste materialen is zodanig beperkt, dat de kans op brandvoortplanting voldoende klein is. Hieraan wordt voldaan indien het onderdeel: a. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064: 1991, inclusief wijzigingsblad A2: 2001; b. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als bedoeld in NEN 6065: 1991, inclusief wijzigingsblad A1: 1997, of c. een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder b. 14.4.2 Materiaal toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een potentiële ontstekingsbron (verlichting, energiebron) is zodanig dat, ten gevolge van de in dat materiaal optredende temperatuur veroorzaakt door de potentiële ontstekingsbron, niet gemakkelijk brand kan ontstaan. 14.4.3 Energievoorzieningen (aggregaten, accu’s, elektra) zijn zodanig opgesteld en worden zodanig gebruikt dat deze niet gemakkelijk brand kunnen veroorzaken. 14.4.4 Er worden uitsluitend goedgekeurde technische installaties toegepast. 14.4.5 Voor aanleg van installaties (zoals elektrische installaties) worden erkende installateurs ingeschakeld. 14.4.6 Er wordt uitsluitend goedgekeurde apparatuur (KEMA-keur en dergelijke) toegepast. 14.4.7 Er zijn geen brandbare vloeistoffen of brandbare gassen aanwezig anders de brandstof in gesloten tanks van voertuigen (tractie) en aggregaten (energievoorziening). 14.4.8 Er wordt regelmatig gecontroleerd op eventuele brandstoflekkages. 14.4.9 De hoeveelheid toegepast of aanwezig brandbaar materiaal wordt zoveel mogelijk beperkt. 14.4.10 Er wordt geen open vuur toegepast. 14.4.11 Er worden regelmatig controles uitgevoerd gericht op het voorkomen van brandgevaarlijke situaties. 14.4.12 Het verrichten van brandgevaarlijke werkzaamheden vind niet plaats tijdens het evenement. 14.4.13 De deelnemers zijn geïnstrueerd over de maatregelen ten aanzien van het voorkomen van brand. 14.4.14 De afmetingen van de voertuigen en aanhangwagens (lengte, breedte, hoogte, draaicirkels) zijn afgestemd op de beschikbare ruimte op de route. Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 65 / 71
14.4.15 De voertuigen en aanhangwagens hebben geen scherpe uitstekende delen. 14.4.16 De wielen van voertuigen en aanhangwagens zijn afgeschermd. 14.4.17 De voertuigen en aanhangwagens zijn zodanig stabiel dat zij in voldoende mate eventuele negatieve invloeden op de stabiliteit kunnen weerstaan (zoals bij krachtige wind, bij lekke band of bij asbreuk) zodat omvallen of kantelen vrijwel uitgesloten is. 14.4.18 Voor personen in voertuigen en aanhangwagens zijn beschermingsmaatregelen getroffen om te voorkomen dat zij bekneld kunnen raken tussen bewegende onderdelen van de voertuigen en aanhangwagens. 14.4.19 Uitlaatgassen van verbrandingsmotoren (van voertuigen of aggregaten) worden zodanig afgevoerd dat personen in of op de voertuigen of aanhangwagens niet worden blootgesteld aan een opeenhoping van uitlaatgassen. 14.5
Het tijdig ontruimen
14.5.1 Toegepaste materialen dragen niet in belangrijke mate bij tot de ontwikkeling van brand en het ontstaan van rook. Hieraan wordt voldaan indien het onderdeel: a. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064: 1991, inclusief wijzigingsblad A2: 2001; b. een dikte heeft van ten minste 3,5 mm, en voldoet aan klasse 4 als bedoeld in NEN 6065: 1991, inclusief wijzigingsblad A1: 1997, of c. een dikte heeft van minder dan 3,5 mm en over de volle oppervlakte is verlijmd met een onderdeel als bedoeld onder b. 14.5.2 Voertuigen en aanhangwagens zijn zodanig ingericht dat personen die zich daarin bevinden deze binnen 30 seconden veilig kunnen verlaten. Daarvoor zijn er meerdere mogelijkheden om het voertuig of de aanhangwagen te verlaten. 14.5.3 Vluchtroutes voor personen uit voertuigen en aanhangwagens hebben een minimale afmeting van 0,6 x 0,8 m (vrije doorgang). 14.5.4 De vluchtroutes worden vrijgehouden. 14.5.5 Belemmeringen in vluchtroutes, zoals (nood-)luiken, zijn met een eenvoudige handeling zowel van binnenuit als van buitenaf te openen, zonder dat gebruik gemaakt moet worden van sleutels of andere losse voorwerpen. 14.5.6 Er is een vluchtplan. 14.5.7 Personen in voertuigen en aanhangers zijn bekend met de vluchtroutes en hebben het tijdig ontruimen beoefend. 14.5.8 Het publiek bij optochten kan voldoende afstand nemen van een eventuele brand in een voertuig of een aanhangwagen (vluchtmogelijkheden publiek). 14.6
Blusmiddelen
14.6.1 Er zijn doeltreffende blusmiddelen aanwezig. Doeltreffende blusmiddelen zijn draagbare blustoestellen met een inhoud van ten minste 6 kg blusstof, bijvoorbeeld bluspoeder voor de brandklasse A, B en C of blusschuim. 14.6.2 Een draagbaar blustoestel moet: voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht; voor direct gebruik gereed zijn; in goede staat van onderhoud verkeren; zijn voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer; ten minste eenmaal per twee jaar overeenkomstig de norm NEN 2559:2001 zijn onderhouden en zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is vermeld. 14.7
Het zo snel mogelijk in veiligheid brengen van personen die zich nog in het bedreigde gebied bevinden
14.7.1 Er zijn voldoende geschikte voorzieningen aanwezig om personen die zich nog in het bedreigde gebied (in of op voertuigen en aanhangers) bevinden in veiligheid te brengen.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 66 / 71
14.7.2 Organisatoren, begeleiders, stewards en personen in of op voertuigen en aanhangers zijn op de hoogte van de voorzieningen voor het in veiligheid brengen van personen die zich in of op voertuigen en aanhangers bevinden. 14.8
Het zo snel en adequaat mogelijk voorzien in nazorg.
14.8.1 Er zijn voldoende geschikte voorzieningen aanwezig een maatregelen getroffen om voertuigen en aanhangwagens na een incident uit het parcours te nemen te bergen 14.8.2 Organisatoren, begeleiders en stewards zijn op de hoogte van deze voorzieningen en maatregelen.
BIJLAGE 1
Relevante normeringen (NEN, NEN-EN, NEN-ISO en DIN)
NEN 1010:2005
Veiligheidsbepaling voor laagspanningsinstallaties.
NEN-1078
Eisen en bepalingsmethoden voor een gebouwgebonden voorziening voor gas met een werkdruk tot ten hoogste 500 mbar. NEN 1078 is voor nieuwbouw. Zie voor de nadere uitwerking en toelichting het desbetreffende deelblad van de NPR 3378:2008.
NEN-EN 1763-1:2000
Buizen, slangen en assemblages van rubber en kunststof voor gebruik met commerciële propaan, commerciële butaan en hun mengsels in de dampfase - Deel 1: Eisen voor buizen en slangen van rubber en kunststof.
NEN 1775:1991 (C2)
Bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting van vloeren (klasse T3).
NEN 1775:1991/A1:1997
idem.
NEN-EN 1838:1999
Toegepaste verlichtingstechniek – Noodverlichting.
NEN-EN 1949:2002
Eisen voor de installatie van LPG-systemen voor huishoudelijk gebruik in vrijetijdsvoertuigen en andere wegvoertuigen.
NEN-EN 1949:2002/A1:2005
idem.
NEN 2559:2001
Onderhoud van draagbare blustoestellen.
NEN 2559:2001/A2:2004
idem.
NEN 2757
Deze norm geeft bepalingsmethoden voor rookgasafvoersystemen waarmee bepaald kan worden: - voor welke toestellen de capaciteit van de rookgasafvoervoorziening geschikt is; - de geschiktheid van de capaciteit van de voorziening voor de afvoer van rook voor een bepaald toestel op een bepaalde opstelplaats
NPR 3378:2008
Leidraad bij NEN 1078.
NEN 6065:1991 (C1)
Voorschriften t.a.v. brandvoortplanting overige aankleding en versiering (klasse T4).
NEN 6066:1991
Voorschriften t.a.v. rookproductie toe te passen materialen.
NEN 6068:1991
Voorschriften bepaling weerstand branddoorslag, brandoverslag.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 67 / 71
NEN 6088:2002
Brandveiligheid van gebouwen – Vluchtwegaanduiding – Eigenschappen en bepalingsmethoden.
NEN 8078
Eisen en bepalingsmethoden voor een gebouwgebonden voorziening voor gas met een werkdruk tot ten hoogste 500 mbar. Deze norm is voor bestaande bouwsituaties.
NEN 8757
Deze norm geeft bepalingsmethoden voor voorzieningen voor de afvoer van rook waarmee kan worden bepaald: - voor welke toestellen de capaciteit van de voorziening voor de afvoer van rook geschikt is; de geschiktheid van de capaciteit van de voorziening voor de afvoer van rook voor een bepaald toestel op een bepaalde opstelplaats.
NEN-EN-ISO 6940:2004
Textiel – Brandgedrag- Bepaling van de ontvlambaarheid van verticaal geplaatste proefstukken (voorschriften t.a.v. navlam- en nagloeiduur van verticaal op te hangen textielproducten).
NEN-EN-ISO 6941:2004
Textiel – Brandgedrag- Meting van de vlamverspreidingseigenschappen van verticaal geplaatste proefstukken.
NEN-EN 12245:2002
Verplaatsbare gasflessen –Volledig met composietmaterialen omwikkelde cilinders.
NEN-EN 13501-1:2003
Brandclassificatie voor bouwproducten en bouwdelen – Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag, vastgesteld d.d. 15 mei 2003 Staatscourant nr. 101.
NEN-EN-IEC 60079-10:2003
Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – Deel 10: Classificatie van gevaarlijke gebieden.
NEN-EN-IEC 60079-14:2003
Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen – Deel 14: Elektrische installaties in gevaarlijke gebieden (anders dan in mijnen).
DIN 4102/B1-B2
Brandveiligheidsnorm voor tenten en tentdoek (Duitse Norm). Franse Norm wordt aangeduid met M1 of M2.
Voor meer informatie over de gehanteerde normen wordt u verwezen naar: www.nen.nl of naar het Nederlands Normalisatie-instituut; Postbus 5059; 2600 GB Delft.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 68 / 71
BIJLAGE III Evaluatie interdisciplinair advies t.b.v. evenementenadvisering Onderstaande evaluatie heeft betrekking op het proces waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar tijd en inhoud. Ten aanzien van de tijd: 1. Op welke datum is de vergunningaanvraag van de organisatie bij de gemeente binnengekomen? ……-……-……
2. Op welke datum is de adviesaanvraag met de risicoanalyse van de gemeente aan de veiligheidsregio verzonden? ……-……-……
3. Is in de adviesaanvraag, van de gemeente aan de veiligheidsregio, aangegeven voor welke datum het interdisciplinaire advies gewenst is? o o
Ja, ……-……-…… Nee
4. Wat is de datum waarop de gemeente het interdisciplinaire advies ontvangen heeft? ……-……-……
5. Is het interdisciplinaire advies door de gemeente tijdig (conform Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering grote evenementen) ontvangen? o o
Ja Nee
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. Ten aanzien van de inhoud:
6. Wat vindt u van het interdisciplinaire advies ten opzichte van de monodisciplinaire adviezen in het verleden? o o
Heeft een duidelijke meerwaarde Heeft geen meerwaarde
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 69 / 71
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………..
7. Heeft u tijdens de vergunningverlening onduidelijkheden ondervonden met betrekking tot de operationele hoofdstructuur? o o
Ja Nee
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………..
8. Is de procesmatige benadering binnen het interdisciplinaire advies goed werkbaar voor de vergunningverlening? o o
Ja Nee
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. 9. Zaten er tegenstrijdigheden in het ontvangen interdisciplinaire advies? o o
Ja Nee
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. 10. Is het interdisciplinaire advies opgevolgd? o o o
Ja Nee Gedeeltelijk
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………..
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 70 / 71
11. Zijn er naast het interdisciplinaire advies ook monodisciplinaire adviezen uitgebracht? o o
Ja Nee (u kunt vraag 12 overslaan)
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………….. 12. Als er ook monodisciplinaire adviezen zijn uitgebracht, waren er dan tegenstrijdigheden met het interdisciplinaire advies? o o
Ja Nee
Toelichting: ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………..
13. Heeft u onderdelen in het interdisciplinaire advies gemist? o o
Ja Nee
Toelichting: ………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………..
14. Welke verbeterpunten ziet u t.a.v. de advisering door Veiligheidsregio Zeeland? ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Mocht u nog vragen en of opmerkingen hebben, neemt u dan contact op met dhr. W. van Tol, voorzitter van de Taakgroep Grote Evenementen (TGE), via mail :.
[email protected] of telefonisch via nummer: 06-2280 9939.
Uitvoeringskader interdisciplinaire advisering en coördinatie grote evenementen (versie 2.5)
Pagina 71 / 71