Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden Uitspraaknr. :
04-05 (geanonimiseerd)
Datum
:
5 juli 2004
Partijen
:
de cliëntenraad van te , vertegenwoordigd door mevrouw NN (voorzitter), alsmede mevrouw mr. NN (LOC), (hierna beiden aangeduid als: de cliëntenraad); en de stichting , gevestigd te vertegenwoordigd door de heer NN, raad van bestuur a.i., alsmede de heer mr. NN, advocaat te (hierna beiden aangeduid als: de raad van bestuur).
Ontstaan en loop van het geschil 1. De stichting (hierna: (hierna: ). is een holding, de eenhoofdige raad van bestuur van is tevens bestuurder van . Twee directeuren zijn belast met de dagelijkse leiding van . De raad van bestuur heeft in juni 2003 een zogeheten masterplan geschreven over de toekomst van . Dit masterplan houdt onder meer in dat , samen met andere organisaties die tot behoren, wordt opgedeeld in vier regionale eenheden. Deze krijgen ieder een directeur. Dit plan wordt positief ontvangen binnen de organisatie. Ook de cliëntenraad adviseert positief. Vervolgens ontstaan problemen tussen de raad van bestuur en de directeuren van . De directeuren vinden dat het veranderingstraject stagneert en dringen o.a. aan op vertrek van de raad van toezicht. De raad van bestuur stelt de directeuren vervolgens op 23 oktober 2003 op non-actief. Inmiddels is hun arbeidsovereenkomst met ontbonden. Ook tussen de cliëntenraad en de raad van bestuur ontstaan meningsverschillen. De cliëntenraad vindt dat hij ten onrechte niet geïnformeerd is over de op non-actief stelling van de directeuren van en dat hij onvoldoende betrokken is bij de benoeming van
1
de directeuren van de regionale eenheden. Voorts heeft besloten om met ingang van 2004 geen dagverzorging meer aan te bieden. De cliëntenraad vindt dat de zorgaanbieder dit besluit ten onrechte heeft genomen zonder daaraan voorafgaand het advies van de cliëntenraad te vragen. 2. In zijn verzoekschrift van 19 april 2004 vraagt de cliëntenraad de LCV om een uitspraak te doen over de genoemde meningsverschillen. In zijn verweerschrift van 4 juni 2004 geeft de raad van bestuur zijn zienswijze. Tijdens de hoorzitting van de LCV op 14 juni 2004 zijn de cliëntenraad en de raad van bestuur in de gelegenheid gesteld om hun standpunten nader toe te lichten. Van deze hoorzitting heeft de secretaris van de LCV een samenvattend verslag gemaakt. Dit is aan de raad van bestuur en de cliëntenraad gezonden. Overwegingen ten aanzien van het ontslag van de directeuren 3. Op grond van de stukken die de LCV heeft ontvangen van de cliëntenraad en de raad van bestuur en op grond van hetgeen aan de orde is geweest tijdens de hoorzitting, gaat de LCV ten aanzien van het ontslag van de directeuren uit van het volgende. De raad van bestuur heeft beide directeuren van op 23 oktober 2003 met onmiddellijke ingang op non-actief gesteld. De raad van bestuur heeft op 24 oktober 2003 het middenmanagement hierover geïnformeerd, evenals het personeel op het hoofdkantoor en de centrale ondernemingsraad. De raad van bestuur heeft geprobeerd de voorzitter van de cliëntenraad telefonisch te informeren, maar dit is niet gelukt. Voorts stelt de raad van bestuur dat ‘volgens het archief van één van de toenmalige directiesecretaresses’, een brief, die op 24 oktober 2003 aan verschillende instanties is gestuurd om hen te informeren over de op non-actief stelling van de directeuren, ook aan de cliëntenraad is gestuurd. De cliëntenraad stelt echter deze brief niet ontvangen te hebben. De voorzitter van de cliëntenraad heeft op maandag 27 oktober 2003 informeel, niet van de raad van bestuur, vernomen dat de directeuren op non-actief zijn gesteld. In zijn brief van 3 november 2003, gericht aan zowel de raad van toezicht als de raad van bestuur, vraagt de cliëntenraad om op zo kort mogelijke termijn schriftelijk geïnformeerd te worden over de ontstane situatie. De zorgaanbieder wijst in dit verband nog op een brief van 4 november 2003, waarin hij de cliëntenraad vraagt om advies uit te brengen over de benoeming van een interim-manager die de taken van de directeuren zal waarnemen. In deze brief wordt vermeld dat de kantonrechter gevraagd zal worden de arbeidsovereenkomsten met de directeuren te ontbinden.
2
4. De Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ) bepaalt dat de zorgaanbieder de cliëntenraad tijdig en, desgevraagd, schriftelijk alle inlichtingen en gegevens dient te verstrekken die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft (art. 5, lid 1 WMCZ). De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen zegt over dit artikel het volgende: ‘De cliëntenraad kan slechts verantwoord adviseren indien hem bij de adviesaanvraag, maar ook los daarvan meer in het algemeen, alle informatie wordt verstrekt die hij voor zijn werkzaamheden nodig heeft. Daarom is in dit artikel expliciet bepaald dat de zorgaanbieder de cliëntenraad, al dan niet op diens verzoek, de nodige informatie moet geven’ (TK 23041, nr. 3, blz. 27). De zorgaanbieder dient derhalve de cliëntenraad niet alleen informatie te verstrekken wanneer de raad daarom vraagt. Hij behoort tevens zelf het initiatief te nemen om de cliëntenraad te informeren over ontwikkelingen als dit voor de taakvervulling van de cliëntenraad redelijkerwijs nodig is. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de cliëntenraad, ook ten aanzien van onderwerpen die niet onder het adviesrecht of het verzwaard adviesrecht vallen, op de hoogte is van relevante informatie zodat hij, waar hij dat nodig acht ter behartiging van de belangen van cliënten, met de zorgaanbieder in overleg kan treden of een ongevraagd advies kan uitbrengen. Niet-naleving van de plicht om de cliëntenraad actief en tijdig te informeren over zaken die van belang zijn voor zijn taakvervulling, kan, naar het oordeel van de LCV, tot gevolg hebben dat een besluit, waarover de cliëntenraad ten onrechte niet geïnformeerd is, niet in stand kan blijven of dat van de zorgaanbieder verwacht mag worden dat hij de gevolgen van het besluit geheel of gedeeltelijk ongedaan maakt. Dit kan met name het geval zijn naarmate duidelijker is dat de cliëntenraad geïnformeerd had moeten worden en naarmate de belangen die zijn geschaad door het achterwege blijven van de informatie zwaarwegender zijn. 5. Nu de raad van bestuur geen afschrift kan overleggen van een brief aan de cliëntenraad over de op non-actief stelling van de directeuren, de cliëntenraad de ontvangst daarvan ontkent en uit de bewoordingen van de brief, die de cliëntenraad op 3 november 2003 stuurde aan de raad van bestuur en de raad van toezicht, blijkt dat de cliëntenraad op die dag niet beschikte over een brief of enige andere schriftelijke informatie, acht de LCV niet aannemelijk dat de cliëntenraad de door de raad van bestuur genoemde brief heeft ontvangen, zodat de cliëntenraad op 27 oktober 2003 slechts toevalligerwijs is geïnformeerd door anderen dan de raad van bestuur. De raad van bestuur maakt pas in zijn brief van 4 november 2003 terloops melding van de lopende ontslagprocedure.
3
6. Gelet op de positie van de directeuren en hun rol als vertegenwoordiger van de zorgaanbieder in het overleg met de cliëntenraad is de LCV van mening dat het op de weg van de raad van bestuur had gelegen om de cliëntenraad op zo kort mogelijke termijn persoonlijk te informeren over het besluit om de directeuren op non-actief te stellen en de cliëntenraad uit te nodigen voor een overleg om de ontstane situatie te bespreken. Nu de raad van bestuur heeft volstaan met een vergeefse poging om telefonisch contact te leggen met de voorzitter van de cliëntenraad en de LCV niet aannemelijk acht dat de cliëntenraad de door de raad van bestuur genoemde brief heeft ontvangen, concludeert de LCV dat de raad van bestuur tekort is geschoten in zijn plicht om de cliëntenraad tijdig te informeren over de op non-actief stelling. Niettemin heeft de cliëntenraad echter al op korte termijn, zij het langs informele weg, vernomen dat de directeuren op non-actief zijn gesteld, zodat de raad de stappen kon ondernemen die hij wenselijk achtte. Alleen al hierom concludeert de LCV dat de belangen die de cliëntenraad heeft te behartigen door de geconstateerde niet-naleving van de informatieplicht niet zodanig zijn geschaad dat het besluit om die reden niet in stand kan blijven. Overwegingen ten aanzien van de benoeming van de regiodirecteuren 7. Op grond van de stukken die de LCV heeft ontvangen van de cliëntenraad en de raad van bestuur en op grond van hetgeen aan de orde is geweest tijdens de hoorzitting, gaat de LCV ten aanzien van de benoeming van de directeuren van de regionale eenheden uit van het volgende. In het advies, dat de cliëntenraad half augustus 2003 heeft uitgebracht ten aanzien van het masterplan, veronderstelt de raad het recht te hebben om te adviseren bij de benoeming van de regionale directeuren en verzoekt de raad van bestuur om daarmee rekening te houden bij het plannen van de sollicitatieprocedure. De sollicitatieprocedure is daarna geen onderwerp van overleg meer geweest. In zijn brief van 22 december 2003 meldt de raad van bestuur dat voor de directeursfunctie van ieder van de vier regionale eenheden een kandidaat is gevonden en vraagt hij de cliëntenraad om advies uit te brengen met betrekking tot het voorgenomen besluit tot benoeming van de kandidaten. Hij stelt de raad tevens in de gelegenheid een gesprek met hen te voeren. De raad van bestuur stelt dat bij de adviesaanvraag een profielschets is gevoegd. De cliëntenraad stelt dat dit niet het geval was. In zijn brief van 24 januari 2004 geeft de cliëntenraad een negatief advies omdat de raad niet in de gelegenheid gesteld is om ‘zoals het hoort, deel te nemen aan de sollicitatiecommissie, zodat wij ook geheel geen inzicht hebben, wat er aan deze mensen geëist en gevraagd is’.
4
De raad van bestuur heeft de directeuren op 26 januari 2004 benoemd, onder voorbehoud van het advies van de cliëntenraad, dat hij kennelijk toen nog niet kende. Op 3 maart 2004 vindt overleg plaats tussen de raad van bestuur en de cliëntenraad. De cliëntenraad blijft bij zijn negatieve advies. In een brief van 6 april 2004 laat de raad van bestuur de kandidaten weten dat hij het advies van de cliëntenraad naast zich neerlegt en hen definitief benoemt. In een brief van 14 mei 2004 deelt de raad van bestuur aan de cliëntenraad mee dat hij het advies naast zich neergelegd heeft. Tijdens de hoorzitting stelt de cliëntenraad onweersproken dat het bij vacatures van de directiefunctie te doen gebruikelijk was binnen dat de raad uit zijn midden twee leden van sollicitatiecommissie benoemde. De raad vindt daarom dat hij hiertoe ook nu in de gelegenheid gesteld behoorde te worden. 8. Met betrekking tot de deelname door de cliëntenraad aan de sollicitatiecommissie overweegt de LCV dat de WMCZ cliëntenraad niet het recht geeft om in de sollicitatiecommissie vertegenwoordigd te zijn. Zorgaanbieder en cliëntenraad kunnen op verschillende manieren vorm geven aan de betrokkenheid van de cliëntenraad bij de sollicitatieprocedure, deelname van leden van de cliëntenraad aan de sollicitatiecommissie is daar één van. De WMCZ bepaalt echter slechts dat het voorgenomen besluit tot benoeming van de geselecteerde kandidaat ter advisering aan de cliëntenraad moet worden voorgelegd. Niettemin oordeelt de LCV in het algemeen dat een in het verleden gevolgde handelswijze de gerechtvaardigde verwachting kan wekken dat ook in de toekomst in gelijke situaties op gelijke wijze gehandeld zal worden. Derhalve zou in de situatie waarin opnieuw een directeur gezocht zou hebben, de cliëntenraad hebben mogen verwachten dat hij in de gelegenheid zou zijn gesteld om aan de sollicitatiecommissie deel te nemen. Het gaat echter in dit geval niet om benoeming van een directeur van , die functie vervalt immers in de nieuwe structuur van , maar om de benoeming van de directeuren van de regionale eenheden waarin en andere dochters van opgaan. Deze functie verschilt zodanig van de functie van directeur van dat de cliëntenraad uit het feit dat hij in het verleden in sollicitatiecommissies voor de directeur was vertegenwoordigd niet het recht kan ontlenen om ook vertegenwoordigd te zijn in de sollicitatiecommissie van de regiodirecteuren. 9. Met betrekking tot de vraag of de cliëntenraad voldoende is geïnformeerd om een advies uit te brengen over de voorgenomen benoeming van de regiodirecteuren overweegt de LCV dat in het algemeen een adviesaanvraag zodanig behoort te zijn dat op basis daarvan een zorgvuldige advisering mogelijk is. In de
5
memorie van toelichting bij de WMCZ (23 041, nr. 3, blz. 26) wordt hierover gesteld: ‘De zorgaanbieder zal (bij een adviesaanvraag) voldoende informatie moeten verschaffen om zorgvuldige advisering mogelijk te doen zijn. Zo zal onder andere kenbaar moeten worden gemaakt, welke overwegingen aan het voorgenomen besluit ten grondslag liggen, welke alternatieven zijn overwogen en waarom deze zijn verworpen’. De LCV wijst in dit verband ook op artikel 30 van de Wet op de Ondernemingsraden, dat ten aanzien van een voorgenomen besluit tot benoeming van de bestuurder bepaalt dat de ondernemer bij de adviesaanvraag de ondernemingsraad in kennis moet stellen van de beweegredenen voor het besluit en gegevens moet verstrekken waaruit de ondernemingsraad zich een oordeel kan vormen over de betrokkene in verband met diens toekomstige functie. De LCV acht een dergelijke motivering ook aangewezen waar het een adviesaanvraag aan de cliëntenraad betreft. 10. Nu de adviesaanvraag niet vermeldt dat een profielschets is bijgevoegd, de cliëntenraad dit ontkent en uit de formulering van het advies van de cliëntenraad blijkt dat de raad niet wist welke eisen aan kandidaten worden gesteld, acht de LCV de stelling van de raad van bestuur dat bij de adviesaanvraag een profielschets was gevoegd, niet aannemelijk. De LCV gaat er derhalve van uit dat de raad van bestuur in zijn adviesaanvraag slechts de namen van de kandidaten heeft genoemd en de cliëntenraad gelegenheid heeft geboden om met hen een gesprek te voeren. Deze informatie acht de LCV een onvoldoende basis voor een advies van de cliëntenraad. Het had daarom op de weg van de cliëntenraad gelegen om de raad van bestuur om nadere informatie te vragen. Nu de cliëntenraad dit heeft nagelaten heeft de cliëntenraad zich de mogelijkheid ontnomen om alsnog, op basis van voldoende informatie, een adequaat advies uit te brengen. De LCV concludeert derhalve dat de cliëntenraad onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om advies uit te brengen terzake van de benoeming van de regiodirecteuren, nu dit echter mede aan de cliëntenraad te wijten is verbindt de LCV hieraan geen consequenties voor het besluit tot benoeming van de regiodirecteuren. Overwegingen ten aanzien van het stoppen met de dagverzorging 11. Op grond van de stukken die de LCV heeft ontvangen van de cliëntenraad en de raad van bestuur en op grond van hetgeen aan de orde is geweest tijdens de hoorzitting, gaat de LCV ten aanzien van het stoppen met de dagverzorging uit van het volgende. Medewerkers van boden op 19 locaties dagverzorging aan. Het contract met het zorgkantoor op basis waarvan dit gebeurde eindigde op 31
6
december 2003. heeft geen nieuw contract gesloten met betrekking tot levering van dagverzorging in 2004. vindt het tarief dat het zorgkantoor daarvoor wil betalen te laag en vindt bovendien dat dagverzorging geen kerntaak van is. Zorgcentra nemen deze taak nu over, de betrokken medewerkers van treden bij hen in dienst. De cliëntenraad meent dat hem ten onrechte geen advies is gevraagd over het voornemen om te stoppen met dagverzorging omdat dit een belangrijke inkrimping van werkzaamheden inhoudt, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, sub e WMCZ. De cliëntenraad wijst in dit verband op een overzicht van de producten die levert, daaruit blijkt dat aan slechts vijf van de twaalf producten die levert meer tijd wordt besteed dan aan dagverzorging. De raad van bestuur wijst erop dat dagverzorging slechts 2% van de omzet van oplevert. Voorts is slechts een zeer beperkt aantal medewerkers werkzaam in de dagverzorging (18,4 FTE van in totaal ca. 1.200 FTE). Voorts meent de raad van bestuur dat cliënten geen gevolgen ondervinden van het feit dat geen dagverzorging meer aanbiedt. Zij blijven dezelfde zorg ontvangen van dezelfde personen. 12. De LCV overweegt dat voor de vraag of een inkrimping van werkzaamheden in het algemeen gekwalificeerd kan worden als belangrijk van belang hoe de inkrimping zich verhoudt tot het geheel van de werkzaamheden van de zorgaanbieder en wat de gevolgen van de inkrimping zijn voor cliënten. Nu de dagverzorging binnen het geheel van de activiteiten van een bescheiden omvang heeft en de gevolgen die cliënten van het besluit van ondervinden gering zijn, acht de LCV het besluit om te stoppen met dagverzorging geen belangrijke inkrimping van werkzaamheden, zodat de raad van bestuur hiertoe kon besluiten zonder daaraan voorafgaand het advies van de cliëntenraad te vragen. Oordeel Het bovenstaande leidt de LCV tot het volgende oordeel: De raad van bestuur heeft onvoldoende inhoud gegeven aan zijn verplichting om de cliëntenraad tijdig te informeren met betrekking tot de op non-actief stelling van de directeuren van . De belangen die de cliëntenraad heeft te behartigen zijn hierdoor echter niet zodanig geschaad dat het besluit om die reden niet in stand kan blijven. De cliëntenraad is onvoldoende in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de voorgenomen besluiten tot benoeming van de regiodirecteuren,
7
nu dit mede te wijten is aan de cliëntenraad heeft dit echter geen gevolgen voor de besluiten. Het voorgenomen besluit om met ingang van 2004 geen dagverzorging meer aan te bieden betreft geen belangrijke inkrimping van de werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, sub e WMCZ. De raad van bestuur was derhalve niet gehouden om het advies van de cliëntenraad te vragen met betrekking tot dit voorgenomen besluit. Deze uitspraak is vastgesteld door de voorzitter van de LCV, de heer mr. J.L.P.G. van Thiel en de leden mevrouw mr. M.J. Bax-Luhrman en de heer mr. M.H. Ridder. Utrecht, 5 juli 2004