1 Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden Uitspraaknr. : Datum : 8 november 2007 Partijen : de , vertegenwoordigd door , hierna aangeduid...
Uitspraak Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden Uitspraaknr. :
07-07
Datum
:
8 november 2007
Partijen
:
de , vertegenwoordigd door , hierna aangeduid als: de directeur; en de cliëntenraad van , vertegenwoordigd door zijn voorzitter, , hierna aangeduid als: de cliëntenraad.
Het geschil en het verloop van de procedure 1. Het meningsverschil betreft het voorgenomen besluit van de directeur om cliënten, die in een forensisch psychiatrische kliniek verblijven, te verbieden computers en telefoons met meer dan alleen een belfunctie in hun bezit te hebben. De cliëntenraad heeft hierover een negatief advies uitgebracht. De directeur vraagt de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (hierna: de commissie) te beoordelen of zijn voorgenomen besluit onder het verzwaard adviesrecht van de cliëntenraad valt en zo ja, of hij het besluit in redelijkheid kan nemen, ondanks dat de cliëntenraad hierover een negatief advies heeft uitgebracht. 2. De directeur heeft het geschil voorgelegd aan de commissie in zijn brief van 9 juli 2007. De commissie heeft op 11 juli 2007 de ontvangst van de brief bevestigd en de cliëntenraad geïnformeerd over het verzoek. De commissie heeft nadere informatie gevraagd van de directeur. In zijn brief van 31 augustus 2007 heeft de directeur deze nadere informatie verstrekt. De commissie heeft de cliëntenraad gelegenheid gegeven schriftelijk te reageren op het verzoek van de directeur. De cliëntenraad heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt in zijn brief van 30 augustus 2007. De commissie heeft, ter behandeling van het verzoek, een hoorzitting gehouden op vrijdag 7 september 2007. Het samenvattend verslag van de hoorzitting is op 11 september 2007 aan partijen gestuurd, zij hebben gelegenheid gekregen om op het verslag te reageren. Beide partijen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt, waarna de voorzitter van de commissie het verslag heeft vastgesteld.
1
Feiten en standpunten van partijen 3. Op grond van de stukken die de commissie van partijen ontvangen heeft, stelt de commissie vast dat de besluitvorming als volgt is verlopen. De directeur heeft in zijn brief van 29 maart 2007 de cliëntenraad gevraagd advies uit te brengen over een voorgenomen besluit ten aanzien van het beleid met betrekking tot communicatiemiddelen. Dit besluit houdt in dat het cliënten verboden wordt computers en mobiele telefoons met meer dan een belfunctie in hun bezit te hebben. De cliëntenraad heeft op 26 april 2007 een negatief advies uitgebracht. Op 31 mei 2007 hebben de directeur en de cliëntenraad hierover gesproken. In zijn brief van juni 2007 (nadere datering ontbreekt) reageert de directeur op het advies van de cliëntenraad. Op 28 juni 2007 vindt opnieuw overleg plaats tussen de directeur en de cliëntenraad. Zij verschillen van mening over de vraag of het besluit onder het verzwaard adviesrecht van de cliëntenraad valt. De directeur besluit de commissie te vragen een uitspraak hierover te doen. 4. De directeur noemt als aanleiding voor zijn voorgenomen besluit dat gebleken is dat cliënten op verschillende manieren misbruik maken van de genoemde communicatiemiddelen. Met de camera van een mobiele telefoon kunnen ongemerkt foto’s worden gemaakt van mede-cliënten en van medewerkers, deze kunnen vervolgens doorgemaild worden aan derden of op internet worden geplaatst. Hierdoor worden de privacy en het gevoel van veiligheid van medecliënten en medewerkers aangetast. Bovendien blijken cliënten door medecliënten onder druk te worden gezet met de dreiging van publicatie van foto’s. Met eigen computers kunnen beperkingen, die zijn opgelegd in de contacten met de buitenwereld, worden omzeild. De directeur heeft hierbij bijvoorbeeld beperkingen op het oog in het contact met slachtoffers of met ex-partners. Ook het in strijd met de behandelingsafspraken bekijken van pornografisch materiaal of websites is met een eigen computer mogelijk. Cliënten blijken bovendien van hun bezoekers informatiedragers te ontvangen met verborgen bestanden die door het personeel van de forensisch psychiatrische kliniek niet als zodanig herkend worden. Het gebruik hiervan kan eveneens in strijd met de behandelingsafspraken zijn. De communicatiemiddelen maken het onmogelijk om toezicht te houden op de naleving van de huisregels en de individuele behandelingsafspraken. De directeur heeft tevens naar voren gebracht dat beperking van het bezit van communicatiemiddelen op basis van individuele behandelingsafspraken niet tot de gewenste resultaten leidt doordat niet voorzien kan worden welke cliënten misbruik van de communicatiemiddelen maken. In het bijzonder valt niet te voorzien of cliënten gegevens zullen doorgeven aan cliënten aan wie het gebruik van de communicatiemiddelen ontzegd is. Dit maakt een algemeen verbod zijns inziens noodzakelijk. De directeur heeft tevens verteld dat minder ver gaande
2
pogingen om misbruik te voorkomen, zoals het afplakken van de lens van de camera’s in mobiele telefoons, niet het gewenste resultaat hebben gehad. De directeur meent dat de nadelen die cliënten ondervinden door het besluit kunnen worden ondervangen. Cliënten kunnen gebruik maken van computers van de instelling, deze staan in de bibliotheek en op de afdeling. Bovendien kan in individuele gevallen een uitzondering op het verbod gemaakt worden. 5. De cliëntenraad meent dat het voorgenomen besluit in strijd is met de wet. Daarbij heeft de cliëntenraad met name het Besluit rechtspositieregelen Bopz op het oog. Daarnaast vindt de cliëntenraad dat cliënten ernstig benadeeld worden door het besluit. Cliënten zien het gebruik van de bedoelde communicatiemiddelen, volgens de cliëntenraad, als een verworven recht. Bovendien is het voor cliënten van belang om met deze middelen te leren omgaan. Dit kan beter in de beschermende omgeving van de kliniek dan na ontslag. Daarnaast vinden de cliëntenraad het van belang dat cliënten hun computer kunnen gebruiken voor scholing, communicatie en voor het schrijven van hun gedeelte van hun behandelingsplan. De cliëntenraad vindt het een inbreuk op de privacy als cliënten dit moeten doen op computers die in de bibliotheek of elders in de instelling staan. Overwegingen ten aanzien van het verzoek 6. De commissie beoordeelt allereerst of het voorgenomen besluit van de directeur een wijziging inhoudt van een voor cliënten geldende regeling, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel l Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz). Hiervan is sprake als het besluit de rechtsverhouding tussen de zorgaanbieder en de cliënten verandert. De commissie constateert dat dit het geval is. Immers, cliënten mogen nu eigen computers en mobiele telefoons met meer dan een belfunctie in hun bezit hebben, terwijl hen dat verboden wordt als de directeur het besluit neemt zoals hij zich dat voorgenomen heeft. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een voor cliënten geldende regeling doet niet terzake of de betreffende regeling op schrift staat, ook een regeling die niet schriftelijk is vastgelegd, kan een voor cliënten geldende regeling zijn. Niet van belang is derhalve of het protocol communicatiemiddelen, dat door de cliëntenraad tijdens de hoorzitting is overlegd, al dan niet een officieel protocol is. 7. Nu het voorgenomen besluit met betrekking tot de beperkingen van het bezit van communicatiemiddelen een wijziging van een voor cliënten geldende regeling inhoudt en derhalve onder het verzwaard adviesrecht van de cliëntenraad valt, zal de commissie vervolgens beoordelen of de directeur in redelijkheid zijn besluit kan nemen. Bij deze beoordeling neemt de commissie zowel de inhoud
3
van het voorgenomen besluit in aanmerking (materiële toetsing) als de wijze waarop de besluitvorming heeft plaatsgevonden (formele toetsing). 8. Bij de formele toetsing gaat het om de vraag of in de besluitvorming zodanige procedurefouten zijn gemaakt dat daardoor aan de belangen van de cliëntenraad wezenlijk tekort is gedaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als belangrijke informatie ontbreekt of als een zorgaanbieder voorbijgaat aan concrete bezwaren van de cliëntenraad. De cliëntenraad heeft niet gesteld en het is de commissie evenmin gebleken dat de besluitvorming in dit geval niet correct is verlopen, althans er zijn geen fouten gemaakt waardoor aan de belangen van de cliëntenraad wezenlijk tekort is gedaan. De formele toetsing leidt derhalve niet tot de conclusie dat de zorgaanbieder zijn voorgenomen besluit niet zou kunnen nemen. 9. De materiële toetsing heeft betrekking op de inhoud van het besluit. De commissie beoordeelt in dat kader of het besluit berust op een redelijke afweging van de verschillende belangen die bij het besluit zijn betrokken. Daarbij komt tevens aan de orde of het besluit in strijd is met de wet. De commissie tekent hierbij aan dat haar taak beperkt is tot beoordeling van geschillen over de uitvoering van de Wmcz en zich derhalve niet uitstrekt tot beoordeling van de uitvoering van andere wetgeving. Niettemin is het onder omstandigheden noodzakelijk dat de commissie bij de uitvoering van haar taak ook andere wetgeving betrekt. Dit is met name het geval als een besluit dat ter toetsing aan de commissie wordt voorgelegd, mogelijkerwijs in strijd is met andere wetgeving. Immers, een besluit dat in strijd is met een wettelijke regeling kan niet in redelijkheid worden genomen. Nu de cliëntenraad zich op het standpunt stelt dat het voorgenomen besluit in strijd is met het Besluit rechtspositieregelen Bopz zal de commissie daarover derhalve een oordeel geven. Dit oordeel staat niet in de weg aan de mogelijkheden van cliënten om het besluit via andere procedures aan te vechten. 10. De cliëntenraad heeft zich op het standpunt gesteld dat het voorgenomen besluit in strijd is met het Besluit rechtspositieregelen Bopz. Dit Besluit bepaalt dat huisregels geen andere regels mogen bevatten dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in de instelling en dat huisregels de vrijheid van cliënten niet verder mogen beperken dan voor een ordelijke gang van zaken nodig is. De cliëntenraad meent dat de beperkingen in het bezit van communicatiemiddelen in strijd zijn met deze bepalingen omdat zij niet nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in de instelling. Dergelijke beperkingen kunnen naar de mening van de cliëntenraad alleen worden opgelegd door opname in individuele behandelingsplannen. De directeur stelt echter dat opname in individuele behandelingsplannen
4
niet altijd mogelijk is, met name niet als opname van de beperkingen geen therapeutische reden heeft. De beperkingen zijn echter ook nodig om ongewenst gedrag te voorkomen, zoals het doorspelen van informatie aan cliënten aan wie wel op therapeutische gronden het gebruik van communicatiemiddelen ontzegd is. Hij heeft dit tijdens de hoorzitting met voorbeelden gestaafd. De commissie concludeert op grond hiervan dat de beperkingen niet zo zeer een therapeutisch doel hebben, maar veeleer nodig zijn om een ordelijke gang van zaken in de instelling te waarborgen. Derhalve verzet het Besluit rechtspositieregelen Bopz zich niet tegen het opleggen van beperkingen in het bezit van communicatiemiddelen op de wijze zoals de directeur beoogt. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat waarborging van de ordelijke gang van zaken in een forensisch psychiatrische kliniek verdergaande en anderssoortige maatregelen kan rechtvaardigen dan in andere instellingen het geval is. Wat nodig is om een ordelijke gang van zaken in een instelling te waarborgen, is immers mede afhankelijk van de aard van de groep cliënten die in de instelling verblijft. 11. Ook het standpunt van de cliëntenraad dat het besluit tot beperking van het bezit van communicatiemiddelen een beperking van patiëntenrechten inhoudt, deelt de commissie niet. Het bezit van een mobiele telefoon met camerafunctie of van een privé-computer is naar het oordeel van de commissie geen patiëntenrecht. De commissie neemt daarbij in aanmerking dat aan de mogelijkheid om te telefoneren geen beperkingen zijn gesteld, cliënten mogen daarvoor hun eigen mobiele telefoon gebruiken. De gestelde beperkingen betreffen niet het telefoneren, maar het bezit van een mobiele telefoon met meer functies dan alleen een belfunctie. De commissie gaat er derhalve vanuit dat het voorgenomen besluit niet in strijd is met de wet. 12. De commissie beoordeelt vervolgens of het besluit is gebaseerd op een afweging van alle betrokken belangen, waaronder ook het belang van de cliënten. De commissie constateert dat de directeur minder vergaande maatregelen heeft uitgeprobeerd, zoals het afplakken van de lens van mobiele telefoons met een camerafuncties en controle van privé-computers. Deze middelen hebben echter niet geleid tot het doel dat beoogd werd. De directeur heeft tevens maatregelen genomen om de nadelige gevolgen van zijn besluit voor cliënten te compenseren, zij hebben immers de mogelijkheid om gebruik te maken van de computers die in de instelling beschikbaar zijn. Bovendien is het in uitzonderingsgevallen, waarin het bezit van een eigen computer voor een cliënt zeer nadelig uitpakt, mogelijk ontheffing te krijgen van het verbod. Hoewel hiermee wellicht niet alle bezwaren
5
van de cliëntenraad zijn ondervangen, concludeert de commissie dat de directeur zorgvuldig alle betrokken belangen bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Oordeel Het bovenstaande leidt de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden tot het volgende oordeel: Het voorgenomen besluit om het bezit van computers en telefoons met meer dan een belfunctie te verbieden betreft een wijziging van een voor cliënten geldende regeling, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder l Wmcz. De commissie oordeelt dat de directeur dit besluit in redelijkheid kan nemen, ondanks het negatieve advies van de cliëntenraad, nu geen ernstige fouten zijn gemaakt in de besluitvormingsprocedure, het besluit niet leidt tot een situatie die in strijd is met de wet en de directeur de verschillende daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van cliënten, aantoonbaar heeft afgewogen. Deze uitspraak is vastgesteld door de voorzitter van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden, de heer mr. J.L.P.G. van Thiel en de leden mevrouw mr. dr. B.J.M. Frederiks en de heer mr. M.H. Ridder. Utrecht, 8 november 2007