Uit liefde voor de sport feiten, beschouwingen en analyses met betrekking tot het Nederlandse (top)ijshockey
Joep Meijsen, Ruud Bruijnesteijn Nijmegen/Ferrières – Tarn (F) januari 2014
Versie 1.06
Samenvatting De crisis in het Nederlandse ijshockey maakt het noodzakelijk dat de competitie op een andere manier wordt opgezet. Veel teams in de hoogste divisie worden getroffen door financiële problemen als gevolg van een disproportioneel verschil in de financiele mogelijkheden van de twee sterkste teams en de rest. In een poging hun sportieve ambities waar te maken hanteren de zwakke teams een budget dat eigenlijk te groot is voor hun mogelijkheden maar nog altijd te laag om een serieuze bedreiging te vormen voor de positie van de bovenste twee. Het gevolg is dat wedstrijden voorspelbaar zijn, toeschouwers wegblijven, de algemene publieke belangstelling afneemt, het vinden van sponsors steeds moeilijker wordt en de teams worstelen om te het einde van het seizoen te halen. De twee sterkste teams hebben aangegeven de Nederlandse competitie te willen verlaten en zoeken hun heil in Duitsland, waar ze hopen op een hoger, meer aansprekend niveau te kunnen opereren. Dit biedt de gelegenheid om de overige teams te herschikken, wellicht de semi-professionele competitie in zijn geheel af te schaffen en met een schone lei te herstarten, waarbij de condities en omstandigheden worden geschapen die moeten garanderen dat een dergelijke crisis zich niet nogmaals kan voordoen. In dit document analiseren we de situatie en plaatsen deze in een historische context. We beschrijven de factoren die aan de huidige crisis hebben bijgedragen. We beargumenteren dat een nulstart van weinig waarde is als niet tegelijkertijd strikte maatregelen worden genomen om de situatie van de teams te verstevigen en er regels worden opgesteld waarmee in de toekomst de ambitie van de teams kan worden getemperd. We laten zien dat sociale en economische factoren bestaande plannen voor een brede competitie ondermijnen omdat de demografie impliceert dat de sport onvoldoende spelers kan leveren waarmee die teams gevuld kunnen worden. We bewijzen dat, vanuit sociaal-economisch standpunt, een brede competitie niet noodzakelijkerwijs aantrekkelijker is dan een kleine. We maken inzichtelijk dat de netto opbrengst van de jeugdopleiding is gezakt tot een niveau waarop nog maar 8% van de jeugdspelers uiteindelijk zal instromen in de seniorencompetitie, waar dit tot 2010 nog 30% was, en dat clubs tenminste 30% meer jonge spelers in de categorie 6-10 jarigen moeten aanwerven om op termijn te overleven en een team in de hoogste divisie te kunnen handhaven. We beargumenteren waarom een competitie bestaande uit 8 teams de meest optimale is, omdat een promotie/degradatie regeling noodzakelijk is voor een competitie waarin sprake is van spanning aan zowel de top als onderin. We rijken middelen aan om de krachtsverschillen tussen de teams te verkleinen. We stellen maatregelen voor om te voorkomen dat teams hun budgetten te hoog inzetten of de competitie in gevaar brengen door eenzijdig hun ambities zo op te schroeven dat andere teams daar niet meer bij kunnen aanhaken. Tenslotte beschrijven we in de bijlagen een aantal scenario's voor een herstart, geven we tips en inzichten hoe clubs de publieke belangstelling kunnen vergroten en onderzoeken we waarom steeds meer spelers al op jonge leeftijd afhaken.
Summary The crisis in Dutch Ice Hockey requires a profound rethinking of the situation and reconstitution of the competition. Many teams in the top division are struck by financial problems due to a disproportional difference in financial capacity between the two top teams and the rest. Trying to fulfill their sportive ambitions, the weaker teams operate on a budget which is arguably too high for their actual resources, but still too low to become a real threat to the position of the upper two. As a result, game scores are predictable, attendance is low, general public interest is in decline, finding sponsorship becomes increasingly difficult and teams struggle to survive till the end of the season. The two top teams have indicated wanting to leave the Dutch competition and continue in Germany, where they hope to operate at a higher, more challenging level. This makes it opportune to reshuffle the rest of the teams, maybe abandoning the semi-professional competition all together, and reboot with a clean sheet, whilst remodeling the conditions and regulations in order to ensure that the conditions which led to the current crisis will not occur again. In this document we analyze the current situation and put it in a historical context. We outline the factors that contributed to the current crisis. We argue that a reboot will be of limited purpose unless strict and quick measures are taken to solidify the situation of the remaining teams, and regulations are changed such that in the future the ambitions of the teams can be moderated. We show that social and economic factors impair existing plans for a larger competition, because the demographics of the federation implicate that the Netherlands will not produce enough players to support that many teams. We prove that, from a social-economic point of view, a large competition is not necessarily more attractive than a small competition. We show that the general yield of player development has deteriorated to a level that less than 8% of current youngsters will eventually make it to the seniors, rather than 30%, which was the norm up to 2010. This means that clubs need to recruit at least 30% more players in the groups of 6-10 year olds in order to survive and maintain a team at the highest level in the long term. We argue that a smaller competition of 8 teams is the optimal solution, because promotion/relegation is necessary to create a competition that provides excitement both at the top and bottom. We propose tools that help balancing the strength of the remaining teams. We propose measures that can help teams from overstretching their financial span, or compromise the competition by unilaterally setting their sportive ambitions at a level that cannot be matched by the others. Finally, in the appendices, we sketch different scenarios for a restart, provide tips and insights for clubs how to increase public attendance on the long term and delve into reasons on what causes the increased dropping out of young players.
0. Inleiding Elke interesse van de rede (de speculatieve zowel als de praktische) laat zich uiteindelijk terugbrengen tot de volgende drie vragen: wat kan ik weten, wat zou ik moeten doen, waarop mag ik hopen. [Immanuel Kant] Het hoeft geen betoog dat het ijshockey in Nederland zich in een crisis bevindt. Een crisis, die overigens al een aantal jaren duurt; en een crisis, zo lijkt het, waar de clubs en de bond geen uitweg uit vinden. In plaats van dat de problemen worden opgelost en we beetje bij beetje uit het dal kruipen bevinden we ons al tijden in een neerwaartse spiraal. We zijn inmiddels in een situatie beland waarin zelfs verbeteringsinitiatieven die op bondsniveau worden genomen in het geding komen doordat, mede als gevolg van de crisis in de eredivisie, maar ook door het teruglopen van subsidiegelden, de financiële bodem onder de bond is weggeslagen. Wil het ijshockey in Nederland een toekomst hebben, en bij voorkeur een gezonde toekomst krijgen, is het zaak dat deze neerwaartse spiraal zo snel mogelijk wordt doorbroken. Daarvoor zijn drie dingen noodzakelijk: 1) Een zorgvuldige analyse wat er nou precies mis is en, vooral, hoe het zo ver heeft kunnen komen. Waar is het misgegaan en waarom. Welke interne en externe invloeden hebben ons in deze situatie doen belanden. Waar hadden we, achteraf gezien, kunnen of moeten ingrijpen. 2) Een inventarisatie van gereedschappen en handvatten die ons (nog) ter beschikking staan om de situatie te herstellen en te voorkomen dat we in de toekomst opnieuw in een vergelijkbare situatie terecht komen. Bij al deze gereedschappen en handvatten moet worden geanalyseerd wat de doelstelling is, d.w.z. wat we met die maatregel trachten te bereiken of af te dwingen, wat de neveneffecten zouden kunnen zijn, d.w.z. wat de wellicht ongewenste gevolgen zouden kunnen zijn als we een bepaalde maatregel nemen of laten vervallen en tenslotte hoe we de maatregel zouden kunnen handhaven. 3) Het opstellen van een gedegen plan van aanpak, de opbouw van een nieuwe, stabiele en handhaafbare structuur voor het gehele ijshockey, senioren, junioren, recreanten, clubs en verenigingen, eredivisie, 1e divisie, de nationale teams en de bond. Alles en iedereen moet ter discussie staan wanneer de analyse van de geschiedenis daar aanleiding toe geeft. Daarbij moet worden opgelet dat de juiste volgorde wordt aangehouden. Het is àl te eenvoudig om te roepen dat een bepaalde competitiemodus de oplossing zou zijn voor alle problemen, om vervolgens voor de rest alles bij het oude te laten. De competitiemodus is nadrukkelijk geen doel op zich. Hoe de competitie wordt ingedeeld en wie daar aan deelneemt, is feitelijk van ondergeschikt belang. Veel belangrijker is het treffen van de juiste maatregelen en het bouwen van een structuur om die maatregelen te handhaven. De competitiemodus volgt dan vanzelf als resultaat van die maatregelen. Daarmee is nog steeds niet gezegd dat de competitiemodus gedurende een aantal jaren vast ligt, omdat we wellicht zouden kunnen concluderen dat we langzaam naar een bepaalde situatie zullen moeten toegroeien. Maar wat we op die manier wel kunnen bereiken is een zekere mate
van voorspelbaarheid over hoe de competitie er gedurende een aantal jaren uit zal komen te zien. Maar we ontkomen er niet aan om de opzet van de eredivisie compleet anders aan te pakken, waarbij we, kijkend naar de huidige problemen, moeten proberen een mechanisme in te bouwen dat die problemen in de toekomst kan voorkomen. De oplossing die volgt moet eenvoudig en overzichtelijk zijn, anders is hij niet te handhaven. Als we nu verzuimen het probleem in de kern aan te pakken is elke aanpassing gedoemd te mislukken; we schuiven het probleem een aantal jaren voor ons uit, maar de crisis zal hoe dan ook opnieuw toeslaan, en harder dan nu. We proberen ons in dit rapport zoveel mogelijk te baseren op cijfers en feiten en af te zien van speculatie en wishful thinking. Daar waar we kunnen beschikken over specifieke gegevens van de NIJB maken we een gedegen analyse van de situatie en de trend. Daar waar we geen specifieke gegevens hebben kijken we naar cijfers uit andere landen of andere sporten en maken we een inschatting over de relevantie van die cijfers. Waar cijfers ontbreken gebruiken we relevante wetenschappelijke studies die in het vakgebied zijn uitgevoerd. Een panklare oplossing hebben ook wij niet. Wij kunnen slechts analyses maken, ideëen aandragen en voorstellen doen. We kunnen en willen de lopende discussie voeden met relevante informatie die van belang is voor het denkproces. Het doorhakken van de knopen is uiteindelijk voorbehouden aan de NIJB.
Over de auteurs Ruud Bruijnesteijn (1959) raakte op 17 jarige leeftijd betrokken bij het Nederlandse ijshockey toen zijn vader werd geroepen voor een bestuurstaak bij Kemphanen Eindhoven. Al snel was hij vaste klant op de tribunes en werd hij verantwoordelijk voor het programmablaadje bij de thuiswedstrijden en schreef hij over ijshockey in de plaatselijke krant en later ook voor landelijke dagbladen. Als ingenieur was hij geïnteresseerd in de automatische verwerking van statistieken, en met het door hem ontwikkelde systeem trokken hij en zijn kornuiten in opdracht van de IIHF gedurende een aantal jaren de wereld rond. Hetzelfde systeem vormde ook de basis voor de automatisering van de NIJB, die onder supervisie van toenmalig directeur Henk Hille werd doorgevoerd. Ruud woont al een aantal jaren in Zuid-Frankrijk, maar is als webmaster van de NIJB, planner van de competities, en als vrijwilliger nog steeds intensief betrokken bij het wel en wee van het Nederlandse IJshockey. Joep Meijsen (1971) is al sinds zijn jeugd bezoeker van ijshockeywedstrijden en raakte halverwege de jaren negentig intensiever betrokken bij het Nederlandse ijshockey. Sinds 1997 is hij als vrijwilliger voorzitter van de Beheersstichting IJshockey.com-domein, de organisatie achter de website IJshockey.com en schrijft hij voor die site en veel andere publicaties over ijshockey. Ook was hij in het verleden in verschillende functies betrokken bij het ijshockey in Nijmegen. Hij volgt ook het internationale ijshockey intensief en bezocht de afgelopen jaren ruim 150 professionele en major junior-ijshockeywedstrijden in Noord-Amerika. Sinds 2000 was hij bovendien aanwezig bij vrijwel alle officiële interlands van het Nederlands team. In het dagelijks leven werkt Joep als financieel journalist.
1. Doelstelling Als je niet weet waar je heengaat kom je er altijd op de snelst mogelijke manier. [Jacques Rouxel] Dit document beoogt een basis neer te leggen voor de vorming van een visie op de toekomst van het Nederlandse ijshockey. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is het creëren van een situatie van stabiliteit. Pas als er sprake is van (enkele jaren) van stabiliteit kan daadwerkelijk worden gewerkt aan verbetering van niveau, imago en participatiegraad in de sport. Stabiliteit is iets dat zich op meerdere niveaus afspeelt. Stabiliteit in de structuur van de hoogste competitie is er daar slechts één van. Stabiliteit begint aan de basis, in de zin van stabiele verenigingen, stabiele ledenbasis, een stabiel bestuur, stabiel beleid, et cetera. Als één van deze pijlers wankelt, dreigt het hele bouwwerk in elkaar te storten. De ijshockeywereld is klein, iedereen is van iedereen afhankelijk en een domino-effect ligt altijd op de loer wanneer het ergens fout gaat. Daarom is het zaak dat alle partijen zich bewust zijn van de problemen en van de gekozen uitweg. Doel van deze publicatie is dit zo goed mogelijk in kaart brengen en de mogelijke uitwegen zo nauwkeurig mogelijk te beschrijven. Het is vervolgens aan de bond, en daarmee bedoelen we niet alleen het bestuur en het kantoor, maar met name de clubs als geheel, om een uitweg te kiezen, de route daarheen uit te stippelen en zich daar niet meer vanaf te laten brengen.
2. Probleemstelling Hoe komen we tot een stabiele Eredivisie die als vliegwiel kan fungeren voor het totale Nederlandse ijshockey? Welke maatregelen moeten we nemen in de overige divisies en de jeugdafdelingen om te zorgen dat de doorstroming van teams en spelers naar de eredivisie optimaal is zodat deze gedurende een aantal jaren (minimaal 10) in alle rust kan functioneren.
3. Historische ontwikkeling van de crisis Zij die zich de geschiedenis niet herinneren zijn gedoemd deze te herhalen. [George Santayana] De basis van de huidige problematiek ligt, opmerkelijk genoeg, in de jaren zeventig en tachtig, op het sportieve hoogtepunt van het Nederlandse ijshockey. Onder impuls van een aantal financieel krachtige sponsors was een competitie tot stand gekomen waarin een beperkt aantal clubs probeerden de hegemonie van de gevestigde orde (Tilburg, Den Haag, Amsterdam) te doorbreken. Dit werd bereikt door het naar Nederland halen van grote groepen Nederlands-Canadese profs. Het gevolg was dat een soort wapenwedloop ontstond. Tilburg zag haar dominantie overgaan naar Heerenveen. Andere clubs kregen daardoor ineens het idee dat wat in Heerenveen kon, zou kunnen worden gekopieerd, en de bond, zelf ook verwikkeld in allerlei megalomane plannen, vond alles best. Met behulp van grote sponsors, maar gelukkig ook vaak ondersteund door een goede jeugdopleiding, ging het niveau in Nijmegen, Utrecht en Groningen met rasse schreden omhoog. Den Bosch en Den Haag konden of wilden niet achterblijven en ook
Geleen deed een poging om aan te haken. Geleen werd daarbij het eerste slachtoffer van deze wapenwedloop, al snel gevolgd door Utrecht en Den Bosch. Tegelijkertijd zagen we de eerste stuiptrekkingen in de 1e divisie. Eindhoven, dat dankzij een uitstekende jeugdopleiding inmiddels een groot arsenaal aan eigen spelers had opgeleid, zag tot twee maal toe af van promotie. Ook Assen en, aanvankelijk, Rotterdam waren huiverig. Beiden traden uiteindelijk toch toe. Assen met een lage ambitie, maar Rotterdam met nadrukkelijk de doelstelling om zo snel mogelijk kampioen te worden, een streven waarin de club wist te slagen. Ondertussen steeg het niveau van het nationale team onder invloed van deze financiële impulsen snel. Eén seizoen speelde Oranje zelfs te midden van ijshockeyreuzen als Canada, Sovjet-Unie, USA, Zweden en Finland op het hoogste niveau en werd deelgenomen aan de Olympische Spelen in Lake Placid. Het was echter duidelijk dat Nederland boven haar stand leefde. Hoewel de tribunes over het algemeen redelijk tot goed gevuld waren, bleken de budgetten op den duur niet te handhaven. De crisis van de jaren tachtig, maar ook de toen al discutabele reputatie van de sport en met name haar bestuurders, zorgden voor een eerste leegloop. In verschillende steden was bijvoorbeeld sprake van een band tussen de georganiseerde misdaad en het ijshockey of waren het suikeroompjes in plaats van bedrijven die voor een tijdelijke opleving van de sport zorgden. In de jaren negentig werden de eerste tekenen van betonrot zichtbaar. Amsterdam en Heerenveen moesten een flinke veer laten en ook voor Rotterdam viel al snel het doek. Het gat dat hierdoor ontstond werd in eerste instantie gevuld door Groningen en Nijmegen, die met aanzienlijk lagere budgetten, maar wel bovengemiddeld voor die tijd, een sterk team konden opbouwen. Deze situaties eindigden uiteindelijk in onvermijdelijke faillissementen, waardoor een nulstart halverwege de jaren negentig noodzakelijk werd. Het bracht Tilburg terug aan de top, maar zorgde niet voor een stabilisering van de competitie. Ook eind jaren negentig waren er nog veel faillissementen van de stichtingen achter clubs in de Eredivisie. En deze situatie zette zich ook onverminderd voort in het nieuwe millennium. Eén van de neveneffecten van al deze problemen was een verwaarlozing van de jeugdopleidingen bij enkele clubs. In de gouden jaren werden teams bij elkaar gekocht en was de doorstroom van eigen talent niet nodig. In weerwil van deze ontwikkeling groeide desondanks een generatie talentvolle Nederlandse spelers op die zich gegeven moment op eigen kracht tot in de hoogste groep van het Junioren WK wist op te werken. Opvallend daarbij is dat de deskundigen uit die tijd nauwelijks verbaasd waren dat Nederland dit voor elkaar kreeg. Wel verrassend, en ook een tikkeltje teleurstellend, vond men dat Nederland zich niet op dat niveau wist te handhaven, omdat de volgende jaargang door velen nog sterker werd ingeschat. Tegelijkertijd werden de eerste jeugdopleidingen geraakt door de opeenvolgende faillissementen van de organisatie in de Eredivisie. Onder meer Nijmegen en Eindhoven, ooit belangrijke kweekvijvers van talent voor het Nederlandse ijshockey, zagen de jeugdopleiding bijna tot de grond toe worden afgebroken. Na een herstart keerden beide teams terug aan de top, maar het niveau waarop de jeugdafdelingen voorheen functioneerden werd nooit meer behaald. Een andere
kweekschool, die in Den Bosch, kende een vergelijkbaar lot. Den Bosch had al eerder de ambitie opgegeven om nog op het hoogste niveau mee te spelen, maar hoewel de sportieve ambities en daarmee de budgetten naar beneden werden bijgesteld kon, door het wegvallen van sponsors en een sterke terugloop in het aantal toeschouwers, een faillissement niet worden afgewend. Sinds het begin van de 21e eeuw bevindt het ijshockey zich in een soort middengebied tussen de situatie van begin jaren 80 en die van eind jaren 90. Verschillende teams hebben getracht zich met een krachtige financiële impuls van een zogenoemde suikeroom naar boven te werken. In de meeste gevallen is dat ook gelukt, in dien verstande dat het wegvallen van de sponsor ook meteen het einde van het succes betekende, en meestal een faillissement inleidde. Wat opvalt aan alle verhalen van succes en falen is de directe relatie met geld. Het Nederlandse ijshockey heeft lang een traditie gekend waarin een kampioenschap kon worden gekocht. Het team met het meeste geld trok de beste spelers aan, bij voorkeur werden die weggehaald bij de directe concurrent, en met een paar sterke imports als aanvulling was succes verzekerd. Andere teams, die wel sportieve ambitie hadden maar minder budget, stonden voor de keus: zich neerleggen bij de situatie of trachten met een risico-investering een poging te doen de sportieve ambitie te realiseren en zo ontbrekende financiële middelen alsnog te genereren. Het werd een race van de (middel)lange adem: Wie houdt het het langste vol? Het antwoord op die vraag kunnen we inmiddels eenduidig geven: Tilburg. Waarmee niet gezegd is dat ook Tilburg van alle smetten vrij is. Ook Trappers zag het eerste team tenonder gaan. Maar anders dan bij de meeste andere faillisementen had dit nauwelijks gevolgen voor de jeugdafdeling. Het is dankzij haar jeugdopleiding dat Trappers kon overleven. Trappers is bij de zoektocht naar oplossingen dan ook een interessante case om nader te bekijken. Het is feitelijk opvallend dat het Trappers niet is gelukt het eigen model naar andere clubs te exporteren om zo zowel zichzelf als de andere clubs een dienst te bewijzen.
4. Eerste analyse: gevolgtrekkingen van de historie De geschiedenis leert ons dat we niets leren van de geschiedenis. [Georg W.F. Hegel] Er is een directe relatie tussen budget en succes. In de jaren dat de beste teams in de competitie met vergelijkbare budgetten werkten, was het kampioenschap volledig open. Er is geen aantoonbaar verband tussen de grootte van (het aantal teams in) de eredivisie en stabiliteit of spanning. We hebben in de loop van de jaren alle competitievormen tussen 4 en 12 teams voorbij zien komen, en ze zijn allemaal na een crisis overgegaan in een andere vorm. Er is geen directe relatie tussen budget en niveau. Het niveau is vooral afhankelijk van het aanbod. Dat aanbod is inmiddels aan het verschralen. Het aantal spelers met eredivisie-ervaring, en daarmee eredivisieniveau, loopt al jaren gestaag terug doordat het aantal teams systematisch afneemt en de aanwas van onderen stagneert. Er is ook, anders dan in de vorige eeuw, geen grote vijver van betaalbare dubbele-paspoorthouders beschikbaar om het niveau kunstmatig te verhogen. Bovendien zijn internationaal de regels aangepast waardoor een influx van Nederlands-Canadezen als in de jaren zeventig en tachtig aanzienlijk moeilijker is geworden. Nederland bevindt zich bij de mannen internationaal rond de 25e plaats, en zal zich moeten inspannen om zich op dat niveau te handhaven. Een plek rond de top vijftien, zoals in de jaren tachtig, is voorlopig volstrekt uit te sluiten. Een juridische scheiding tussen het team in de eredivisie en de jeugdafdeling kan een club doen overleven in geval het eerste team failliet gaat of dreigt te gaan. Het ontbreken van een dergelijke scheiding betekent onherroepelijk de teloorgang van de gehele vereniging. Het hebben van een dergelijke scheiding is overigens geen garantie dat dit niet alsnog gebeurt. De afhankelijkheid van een club van een sponsor, suikeroom of dubieuze geldstromen is onevenredig groot. In de eredivisie wordt niet gewerkt met eigen vermogen. Clubs hebben geen, of te weinig, reserves om tegenvallers op te vangen. Er wordt niet of nauwelijks in de lange termijn geïnvesteerd. Vrijwel al het geld dat beschikbaar is wordt onmiddellijk uitgegeven aan de (poging tot) verwezenlijking van de sportieve ambities op de kortst mogelijke termijn. Bij het opstellen van de begroting worden teveel onzekerheden meegenomen, waarbij deze doorgaans ook nog eens te positief worden ingeschat. Dat de inkomsten tegenvallen wanneer de sportieve resultaten achterblijven wordt de bestuurders vaak pas achteraf duidelijk. En die sportieve resultaten zijn niet voor iedereen vooraf in te schatten. Ze zijn immers niet alleen het directe gevolg van het eigen budget, maar indirect ook van het budget van de tegenstanders, en dat laatste heb je niet in de hand.
De invloed van sponsors en suikerooms is te groot en hun entree te laagdrempelig. Deze mensen hebben vrijwel tegenover niemand verantwoording af te leggen. De vele faillissementen en doorstarts met nieuwe stichtingen zorgen voor een groot verloop aan bestuurlijke kennis en laten ruimte voor nieuwe opportunisten om zich op de markt te begeven. Tegelijkertijd veroorzaakt dit wrijving met de vaste spelers op de markt (ijsbanen, toeleveranciers, gemeenteraden) die voortdurend met de kosten blijven zitten en vervolgens nieuwe gezichten, of soms dezelfde, zien opduiken die doen alsof er niets gebeurd is. Het is niet vreemd dat dan de bereidwilligheid van die partijen om constructief mee te werken verdwijnt. De mobiliteit van de spelers met Nederlandse nationaliteit is te groot. Of anders geformuleerd: de drempel die clubs moeten overwinnen om een speler van een andere club aan te trekken is te laag. Clubs worden onvoldoende gecompenseerd voor het verlies van hun sterspelers of talentvolle eigen kweek. Hierdoor is het vrijwel onmogelijk een stabiel team te bouwen, dit lukt alleen wanneer men de concurrentie kan overbieden. Dit leidt tot een enorme inflatie op de spelersmarkt. Er is geen enkele rem die in werking treedt wanneer een team zijn sportieve ambitie te ver doordrijft. Een team kan onbeperkt spelers aantrekken voor zover het daartoe de middelen heeft, hoewel dat laatste niet eens kan worden gecontroleerd. Privé-sponsors, zogenaamde bijbaantjes en andere vage constructies kunnen een speler naar een ander team lokken, zonder dat dit uit de begroting van dat team blijkt. Clubs met een sterke jeugdopleiding zijn beter in staat met een gering budget te werken dan teams zonder een groot contingent aan eigen spelers. Zij zijn doorgaans ook in staat een eenmalige (kortstondige) crisis te overwinnen. Maar een aantal jaren achtereen afsluiten met het faillissement van het eerste team is in alle gevallen dodelijk. Clubs die een goede, professionele jeugdtrainer hebben, presteren op lange termijn beter en stabieler dan clubs die zich op dat gebied minder profileren. We zien dit in het succes van Eindhoven, Nijmegen en Den Bosch, en zeker Tilburg, die zich met een relatief kleine investering, drijvende op de zelf opgeleide spelers, naar de top wisten op te werken. Daarmee is nadrukkelijk niet gezegd dat andere clubs niet, op enig moment, een zeer gedegen jeugdopleiding hadden of nog hebben, maar het ontbrak aan de continuïteit die bij de genoemde clubs gerealiseerd werd. De bijdrage van trainers als Alex Andjelic bij Nijmegen en Eddy Gosselin in Den Bosch en Eindhoven kan niet worden overschat. Op de (middel)lange termijn biedt een professionele jeugdcoach veel meer garantie tot succes dan een professionele coach voor het team in de eredivisie. Clubs met een goede jeugdopleiding worden niet evenredig beloond wanneer ze geen eerste team op topniveau hebben of wanneer ze financieël niet kunnen aanhaken bij de concurrentie. De clubs worden op die manier meervoudig getroffen: ze verliezen spelers die de kern van het eerste team hadden moeten vormen aan teams met een onevenredig hoger budget, maar krijgen
geen financiële compensatie waarmee ze de jeugdopleiding op peil zouden kunnen houden of zelf een aansprekend team zouden kunnen neerzetten. Doordat bovendien de club-iconen – de aansprekende eigen spelers – uit beeld verdwijnen, verliest de jeugdopleiding aan aantrekkingskracht voor nieuwe jonge spelers. Afspraken worden niet nageleefd en de naleving kan niet worden afgedwongen. De autoriteit van de Nederlandse IJshockeybond over de Eredivisie is laag. Het ontbreekt enerzijds aan het charisma van een sterke leider met een heldere visie, en anderzijds aan de middelen en mogelijkheden om iets af te dwingen. In het ijshockey, en met name de Eredivisie, geldt het recht van de sterkste evenzeer als de wet van de jungle. Wat men ontbeert aan invloed als gevolg van geld wordt gecompenseerd met invloed als gevolg van het uiten van dreigementen en het stellen van ultimatums. De NIJB wordt gegijzeld door de eredivisie omdat het, door het wegvallen van subsidies, voor haar budget vrijwel geheel afhankelijk is van de afdrachten van de teams. Het is onder die omstandigheden niet denkbaar of aannemelijk dat de NIJB (in dit geval bedoelen we daarmee het bestuur en de directie) op korte termijn nog enige autoriteit kan afdwingen. Als er maatregelen worden genomen die iets aan de structuur van het ijshockey moeten veranderen zullen dit maatregelen moeten zijn waarvan de limieten en resultaten duidelijk zichtbaar en meetbaar moeten zijn, die niet open staan voor discussie of interpretatie. De clubs zullen dan gezamenlijk voor de handhaving moeten zorgen.
5. Stand van zaken - de status quo Status quo, you know, is Latin for 'the mess we're in'. [Ronald Reagan]
5.a Wat is er mis met de huidige Eredivisie? Het aantal clubs in de Eredivisie vertoont al enige jaren een dalende tendens. De Eredivisie telt op dit moment maar vier Nederlandse clubs. In drie van vier Eredivisie-locaties hebben ze in de afgelopen jaren minimaal één faillissement achter de rug. Verschillende clubs die in het verleden in de Eredivisie zijn uitgekomen hebben een soortgelijke financiële geschiedenis achter de rug. Clubs die de afgelopen jaren getracht hebben op eredivisieniveau in te stappen zijn allen binnen 1 seizoen ten gronde gegaan. Een overzicht van de concrete problemen die ten grondslag liggen aan het gebrek aan stabiliteit in de Eredivisie. De vaste lasten (accommodatie, huur, materieel, bondskosten en scheidsrechterskosten) zijn (te) hoog. Deze kosten, vooral ijshuur en materiaal, zijn vaak ook aanzienlijk hoger dan bij vergelijkbare (zaal)sporten. Hoewel veel van deze kosten vooraf goed kunnen worden begroot, nemen ze zeker bij de minder welvarende clubs een relatief groot deel van de begroting in beslag. Sportief zijn de teams uitermate ambitieus, wat leidt tot het aantrekken van spelers van buiten om het niveau van het ijshockey in een stad kunstmatig te verhogen. De begrotingen zijn vaak ondeugdelijk en overmatig optimistisch. Dit gebeurt deels vanwege de te hoge sportieve ambities en de neiging tegenover realis-
tische uitgaven onrealistische inkomsten te zetten. Met name de recettes en sponsorinkomsten worden daardoor neergezet op een niveau dat in de praktijk niet haalbaar is, wat de basis vormt voor de tekorten die uiteindelijk de faillissementen inleiden. Snelle wisselingen op bestuurlijk niveau waardoor er te weinig historische kennis aanwezig is. Bestuursleden houden het vaak maar een beperkt aantal jaren vol, waardoor kennis over het samenstellen van een realistische begroting, de reglementen en het reilen en zeilen van het Nederlandse ijshockey steeds weer opnieuw moet worden opgedaan. Dit draagt er bovendien aan bij dat beleid zelden structureel wordt doorgevoerd. Het niveauverschil in de Eredivisie is erg groot, waardoor het competitieverloop voorspelbaar is. Dit leidt tot veel wedstrijden waarvan de uitslag vooraf al vaststaat of waarvan het belang slechts beperkt is. Het is, met name voor de zwakkere teams, moeilijk supporters en sponsoren te interesseren voor/door dit soort wedstrijden. Het ijshockey heeft een bijzonder slechte reputatie bij de media. De grote landelijke dagbladen, alsmede radio en televisie besteden zelden of nooit aandacht aan de Eredivisie of de nationale ploeg. Op regionaal niveau is er nog wel aandacht voor ijshockey, maar ook daar wordt deze steeds minder. Daardoor heeft de sport sponsoren weinig te bieden. Het is juist het negatieve nieuws over het ijshockey, massale vechtpartijen, faillissementen en bestuurlijke problemen, die nog wel de media halen. Die versterken de negatieve reputatie van de sport en zijn een belangrijke hindernis bij sponsorwerving, ledenwerving en marketing om meer publiek op de tribunes te krijgen. Het niveauverschil tussen zelfs de zwakste teams uit de Eredivisie en de top van de Eerste Divisie is erg groot. Het is hierdoor bijna uitgesloten dat een team uit de Eerste Divisie kan promoveren, zonder daarbij enorme investeringen te doen met de bijbehorende problemen en risico’s op financieel vlak. Teams die de laatste jaren de overstap hebben gemaakt, hielden het zelden meer dan twee jaar vol alvorens er een faillissement volgde of men er vrijwillig voor koos om uit te stappen. Een betekenisvolle promotie-degradatieregeling ontbreekt, wat ervoor zorgt dat teams soms al vanaf december eigenlijk niets meer hebben om voor te spelen. Pogingen om dit op te lossen door voortdurende aanpassingen van de competitie-opzet leiden tot onduidelijkheid en vormen geen stimulans voor publieke belangstelling en sponsoren. De Eredivisie staat op een eiland, waardoor de samenhang in het Nederlandse ijshockey in het geding komt. Er is een beeld ontstaan van de Eredivisie als een aparte entiteit, die feitelijk losstaat van de Nederlandse IJshockeybond en de overige teams. Het feit dat veel van de belangrijke besluiten worden genomen door het informele Voorzittersoverleg, is hier een symptoom van. Dit komt de transparantie van het bestuur en daarmee de uitstraling naar buiten niet ten goede.
Ondanks regelmatig Voorzittersoverleg zitten de eredivisieclubs op belangrijke punten zelden op één lijn. Het korte termijn eigenbelang overheerst en men realiseert zich te weinig dat men elkaar nodig heeft om een spannende competitie te maken waar iedereen baat bij zou hebben. Men realiseert zich pas dat men niet zonder elkaar kan als het te laat is en dan wordt dit argument alleen nog negatief ingezet, als dreigement en niet in een poging iets op te bouwen. De invloed van de Nederlandse IJshockeybond op de clubs in de Eredivisie is beperkt, terwijl die van de clubvoorzitters juist erg groot is. Deze hebben over het algemeen het eigenbelang voorop staan, wat zwalkend en onduidelijk beleid in de hand werkt. De voorzitters van de stichtingen hoeven hierover geen verantwoording af te leggen. Zij hebben immers meestal zichzelf in het stichtingsbestuur benoemd en hebben geen formele achterban. Het aantal noodmaatregelen en ad hoc beslissingen neemt snel toe, en deze staan vaak haaks op eerder gemaakte afspraken of op de lijn die in het meerjarenplan van de bond is vastgelegd. Iedere ad hoc oplossing roept op zijn minst de schijn van willekeur op, en willekeur is een spaargif dat onherroepelijk tot een crisis leidt. Ad hoc besluiten brengen vaak met zich mee dat ze niet goed doordacht zijn, waardoor ze onverwachte en meestal ook ongewenste nevenwerkingen hebben.
5.b. Wat is er goed aan de huidige eredivisie? Het Nederlandse ijshockey heeft enorme problemen, maar dat wil niet zeggen dat bij verschillende clubs of in verschillende steden geen zaken juist goed gaan. Hieronder een opsomming van een aantal van deze zaken, die mogelijk volgens het principe ‘best practices’, kunnen bijdragen aan een groei van de ijshockeysport elders in het land. Er zijn ondernemingen van naam aan het ijshockey verbonden. De hoofdsponsoren van Tilburg, Heerenveen en de Nederlandse IJshockeybond (Destil, Unis, Jacks Casino) zijn bedrijven van aanzienlijke omvang en met een professionele uitstraling. Ook onder subsponsoren zijn nog altijd nationaal en internationaal opererende bedrijven te vinden. Op regionaal niveau is ijshockey nog altijd een sport die er toe doet, vooral in Geleen, Heerenveen en Tilburg, wat overigens wel - niet geheel toevallig – plaatsen met een grote ijshockeytraditie zijn. De regionale televisie in Friesland en Limburg zendt nog regelmatig ijshockey uit, terwijl het Brabants Dagblad nog altijd professionele redacteuren bij alle thuiswedstrijden en belangrijke uitwedstrijden heeft. Afgelopen jaar produceerde het Brabants Dagblad een speciale bijlage over het jubileum van Tilburg Trappers. Afgelopen seizoen (2013-14) kwamen tijdens een gemiddelde competitieronde waarin alle Nederlandse clubs een thuiswedstrijd speelden gemiddeld 4900 toeschouwers naar de wedstrijden voor een gemiddelde van ruim 800 per wedstrijd. Als er daadwerkelijk wat op het spel staat, bekerfinale en playoffs, dan zitten de stadions in veel gevallen goed vol, ook bij clubs die de afgelopen jaren moesten afhaken.
Clubs maken in toenemende mate gebruik van social media om zich te promoten. Via Twitter en Facebook wordt (inter)actiever met de eigen aanhang gecommuniceerd en is er sprake van mogelijkheden tot zelfpromotie zonder hoge kosten. Sinds dit jaar is het voor buitenstaanders makkelijker geworden om de Eredivisie te volgen via livestreams. Wekelijks zijn de wedstrijden van Heerenveen (Sportsbroadcasting.nl) en Herentals (Kurt Vermylen) live te zien. Sportsbroadcasting heeft inmiddels ook vanuit Geleen en Tilburg uitgezonden, evenals een wedstrijd van het Nederlands team. Hierdoor is de Eredivisie minder afhankelijk van de reguliere media. De NOS besteedt voor het eerst in jaren aandacht aan de bekerfinale. De sport beschikt via IJshockey.com over een goed bezocht en representatief en onafhankelijk platform, terwijl online ook elders de eerste aanzetten worden gegeven om de sport verder positief in de publiciteit te brengen. Belangrijkste voorbeeld hiervan is het Red Report dat in Geleen wordt gemaakt, een wekelijks online videomagazine over de sport. De invloed van buitenlandse spelers wordt geringer. Nederlandse-Canadezen zijn nog maar amper te vinden in de competitie, terwijl ook het aantal imports beperkt is. Daardoor is de competitie meer een weerslag van het daadwerkelijke niveau van het Nederlandse ijshockey en krijgen jonge spelers eerder een kans. Het team U20 van Oranje telt meer dan tien spelers die bij hun club in de Eredivisie reguliere shifts draaien.
5.c. Actuele ontwikkelingen Heerenveen en Tilburg kijken voor hun sportieve toekomst nadrukkelijk naar Duitsland. Dit zijn ook de clubs die qua financiën een voorsprong hebben op de andere clubs in de Eredivisie. Tilburg heeft daarbij een gezonde en stevige structuur die een dergelijke stap ook aan zou moeten kunnen. Heerenveen is wat dat betreft minder ver. Het eerste team is zeker voldoende professioneel opgezet, maar de jeugdafdeling blinkt niet uit in verhouding tot de rest van Nederland. Heerenveen zal daarom de komende jaren, veel meer dan Trappers, afhankelijk zijn van elders opgeleide spelers. Dit betekent dat Heerenveen veel minder dan Trappers het lot in eigen hand heeft. In hoeverre de ambities realistisch zijn zal moeten worden afgewacht. Beide teams zijn ervan overtuigd dat zij volgend jaar de overstap maken naar Duitsland en dat er binnen de Duitse structuur plek wordt gemaakt voor hen. Ook in Duitsland wordt echter gewerkt aan een algemene herstructurering van de competitie. Diverse partijen hebben zich daarbij inmiddels uitgesproken voor een z.g. 'zweigleisige Oberliga', d.w.z. een competitie verdeeld in een noordelijke en zuidelijke afdeling. Deze nieuwe structuur moet met ingang van het seizoen 2016/2017 ingevoerd zijn. Vooruitlopend daarop hebben de huidige Oberliga West en Oberliga Ost een verbeterde samenwerking voor seizoen 2015/2016 aangekondigd. Vooralsnog lijken die plannen alleen te bestaan uit een afstemming van de speelkalender, zodat er in januari begonnen kan worden met de z.g. 'verzahnung', waaruit dan de deelnemers aan de play-offs voortkomen.
Hoewel Heerenveen en Tilburg ervan uit gaan dat er plek is voor hen, dreigt er in Duitsland een over-inschrijving voor de twee Oberliga’s die straks overblijven en die vermoedelijk uit ieder twaalf teams gaan bestaan. Daarvoor zijn al meer dan 24 kandidaten in Duitsland zelf, waardoor vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de toezeggingen die aan de Nederlandse clubs zijn gedaan. Rond de jaarvergadering van de Duitse ijshockeybond zal er definitieve zekerheid ontstaan. Wat dit in ieder geval betekent is dat we voor wat betreft de toekomst naar een aantal verschillende mogelijkheden moeten kijken: Deelname aan de Oberliga zonder kans op promotie naar de DEL2 Deelname aan de Oberliga met mogelijk promotie naar de DEL2 Terugkeer naar de Nederlandse competitie Ondanks het vertrouwen van de clubs, is de derde optie niet uit te sluiten. In alle plannen en scenario's voor de toekomst van de Nederlandse competitie moet rekening worden gehouden met een mogelijke terugkeer van Tilburg en Heerenveen. In dat geval moet de inrichting van de Nederlandse competitie zodanig zijn dat beide teams naadloos kunnen aansluiten zonder de gehele competitie te ontwrichten. Tilburg heeft de nadrukkelijke ambitie uitgesproken om uiteindelijk door te promoveren naar de DEL2, wat een enorme weerslag gaat hebben op de plannen die voor de Nederlandse competitie worden gemaakt. Trappers zal dan naar een full-prof omgeving moeten toewerken en zal voor de handhaving van haar positie in Duitsland afhankelijk zijn van een constante instroom van sterke Nederlandse spelers, spelers die dan op een veel hoger niveau moeten worden opgeleid dan momenteel haalbaar is. Tilburg zal baat hebben bij een zo sterk mogelijke eredivisie, waar het een tweede team kan onderbrengen waarin talenten kunnen rijpen. In de plannen die momenteel informeel circuleren moet bij die instroming grote vraagtekens worden gezet. Een kweekvijver voor spelers in de DEL 2 zal minimaal moeten opereren op het niveau van de Duitse Oberliga of Junioren Bundesliga, dat is immers waar de concurrentie haar spelers kan laten rijpen. Als de rest van Nederland een stap terug zet kan dat niveau binnen Nederland nergens meer gevonden worden, wat een knelpunt kan gaan vormen voor de ambities van Tilburg. Er worden gesprekken gevoerd met de Belgische ijshockeybond en Belgische clubs over een nauwere samenwerking rond ijshockey op het hoogste niveau. In het verleden zijn er al vele los-vast relaties geweest, maar Herentals is vooralsnog de enige vaste factor in de Nederlandse competitie. Voor het overige is de samenwerking nooit vruchtbaar of stabiel gebleken. Was het krachtsverschil tussen beide competities daar wellicht één van de oorzaken voor, dan mag duidelijk zijn dat op korte termijn dàt in elk geval geen rol van betekenis meer zal spelen. Het niveau in België gaat langzaam maar zeker omhoog, dat in Nederland, we kunnen het niet ontkennen, juist omlaag. Zowel de gang naar Duitsland van één of twee topteams als een mogelijke samenwerking met België hebben invloed op de plannen voor de toekomst.
In de bijlagen worden een aantal scenario’s geschetst waarin rekening wordt gehouden met de verschillende mogelijkheden. Het is wel van belang dat in een relatief tijdig stadium duidelijkheid wordt geschapen over het te volgen scenario om zo voldoende tijd over te houden om het scenario daadwerkelijk tot uitvoering te brengen, de regelgeving aan te passen en een goede competitie-opzet te realiseren. De afgelopen jaren was er pas duidelijkheid over deelnemers aan de competitie en competitie-opzet op zijn vroegst enkele weken voor begin van de competitie. Dit is zowel een symptoom als een mede-oorzaak van het gebrek aan stabiliteit in het Nederlandse ijshockey. Als de bond zich vervolgens strikt aan het gekozen scenario, het eigen beleid en de nieuwe regels houdt schept dat duidelijkheid en transparantie, en daar is iedereen bij gebaat. Het wordt de hoogste tijd dat de NIJB de omstandigheden gaat kneden en zich niet telkens er naar plooit.
6. IJshockey in cijfers Met statistieken is het als met bikinis. Wat ze laten zien is suggestief, de essentie is juist wat ze verhullen. [Aaron Levenstein] IJshockey in Nederland is een sport in de marge van het bestaan. Het ledental van de NIJB zweeft al een aantal jaren rond de zesduizend leden, maar dat is meer te danken aan creatieve manieren van tellen dan aan een constante instroom van nieuwe spelers. Wat dat laatste betreft zagen we helaas lange tijd een teruglopende tendens. En dat is iets waar we bij al onze toekomstplannen rekening mee zullen moeten houden. Wat we ook constateren is een gestage terugloop van het aantal spelers dat doorstroomt naar de seniorencompetitie. Dit zou ten dele verklaard kunnen worden door de teloorgang van enkele toonaangevende jeugdopleidingen of aan verwaarlozing van de ledenwerving. Anderzijds zien we deze tendens, weliswaar in mindere mate, bij eigenlijk alle sportbonden, een enkele uitzondering daargelaten. Diverse studies lijken aan te geven dat de moderne jeugd gewoon minder geïnteresseerd is in georganiseerd sporten. De website van de NIJB biedt, voor wie bereid is er wat tijd in te steken, een enorme schatkamer aan cijfers over het aantal (jeugd)leden, teams in competitie, de gemiddelde bezettingsgraad per team, en meer van dat soort illustratieve getallen. Sinds 2001 zijn er cijfers die een hoge mate van betrouwbaarheid hebben, maar bij een controle van de databestanden in 2005 zijn oude vervuilingen opgeruimd die het moeilijk maken de cijfers van vóór 2005 te relateren aan die van na dat jaar. Deze vervuilingen betreffen overigens meer het totale ledenbestand dan de aantallen spelers. Die laatsten kunnen we immers ook herleiden uit de wedstrijdformulieren die sinds 2001 in alle competities m.u.v. de welpen/mini's worden bijgehouden. Daar waar mogelijk zullen we in onze beschouwingen teruggaan tot 2001, daar waar we naar relaties in ledenaantallen zoeken, beperken we ons tot de periode na 2005. Betrouwbare cijfers zullen we hard nodig hebben, en op de juiste manier moeten duiden, willen we onze visie werkelijk toekomstbestendig maken. We wijzen erop dat we in onze beschouwing voornamelijk geïnteresseerd zijn in wat de cijfers betekenen voor senioren-competities van de NIJB, vergelijkbaar met de huidige Eredivisie, Eerste divisie en Promotiedivisie. Er is ook een grote (en groeiende) recreatie-afdeling, en die zal zeker voor het voortbestaan van de bond en een aantal clubs essentieel blijken, maar wij richten ons in dit rapport voornamelijk op de top en het competitieve deel van de jeugd.
6.1. Ledenopbouw en verloop IJshockey is een technische sport. Dat betekent dat men er op jonge leeftijd mee moet beginnen wil men op latere leeftijd serieus mee kunnen blijven doen. Dit betekent in de praktijk dat nieuwe leden geworven worden in de leeftijdsklasse tot 12 jaar. Zijwaartse instroom, daarmee is bedoeld het inpassen van nieuwe leden in een latere jaargang, komt buiten recreatieniveau, vrijwel niet voor. Dit betekent dat voor de doorstroming van spelers naar de seniorencom-
petitie sprake is van een pijplijn waar jonge spelers aan de ene kant ingaan en waar deze groep er na 8 tot 10 jaar, als alles goed gaat, weer als goed opgeleide spelers uitkomt. Dat betekent ook dat wanneer we nu een project op touw zetten om nieuwe leden te werven – en de NIJB heeft het jaar 2015 uitgeroepen tot 'jaar van de ledenwerving' – we de eventuele vruchten daarvan pas op zijn vroegst over acht jaar terugzien in de vorm van een grotere lichting eredivisiewaardige spelers. Tot pakweg 2022 weten reeds op hoeveel spelers we mogen rekenen. Die zijn namelijk allemaal nu al lid. Meer zullen het er de komende 8 jaar hoe dan ook niet worden. Voor een studie naar de mogelijkheden voor de seniorencompetitie hoeven we echter geen rekening te houden met spelers die daar geen enkele ambitie voor hebben. Als we daarom alleen de spelers tellen die ooit op competitief niveau hebben gespeeld (en let op dat de W/M competitie nog als recreatief geldt, dus dat vertroebelt het beeld enigszins) dan komen we op volgende grafiek uit:
Verderop zullen we zien dat de NIJB al een aantal jaren zo'n 175 leden jonger dan 10 jaar telt. Zo'n 25 daarvan spelen reeds in de U12 en zijn dus al meegeteld. Dus kunnen we het aantal spelers nog met ca. 150 verhogen om ons een reëel beeld van het spelerspotentieel te vormen. We zien dat de bij de junioren de leeftijdsklasse U17 al jaren de meeste spelers kent. We moeten dat relativeren omdat deze categorie drie jaargangen omvat, terwijl de jongere leeftijdscategorieën uit slechts twee jaargangen bestaan. De U21 categorie bevat aanzienlijk minder spelers en bestaat ook nog eens uit vier jaargangen. Het verloop in die leeftijdsklasse is dus enorm. In de bijlagen zullen
we nader op dit verloop ingaan. Voor dit moment is niet belangrijk waardoor dit verloop ontstaat, het is voldoende dat we ons realiseren dat het verloop er is. Wat niet zo eenvoudig uit de grafiek is af te leiden, maar beter blijkt uit de ruwe data (zie bijlage 1) is dat het natuurlijk verloop in de U14 de laatste jaren sterk toeneemt. Was vóór 2005 nog sprake van een geringe netto influx, na 2005 is dat veranderd in een netto uitflux die inmiddels is opgelopen tot zo'n 18 procent in 2014. Dit betekent dat – omdat om redenen die later duidelijk worden we de zijwaarts instromende spelers buiten beschouwing laten – van alle spelers die de U12 categorie uitgaan er maar 72 procent ook de U14 categorie afmaken. Bij de U17 is dit verloop, zoals verwacht, groter. Daar is om te beginnen al helemaal geen sprake meer van zijwaartse instroming. We zien dat bijna 40 procent van de U14 spelers de U17 niet afmaakt. Dit percentage is al zolang als we kunnen overzien constant. Ook het percentage afvallers in de U21 categorie ligt door de jaren heen stabiel rond de 40 procent. Bij de 1e en 2e jaars senioren is, net als bij de jongste jeugd, de uitval aanzienlijk toegenomen. Tot 2009 lag deze uitval rond 3 procent, inmiddels is dat structureel opgelopen tot 20 procent. Al met al stellen we vast dat van de instromende jeugd inmiddels nog maar 1 op de 20 de seniorencompetitie bereikt en dat daarvan slechts 1 op de 3 het daar langer dan twee jaar uithoudt. In perspectief: van de 101 spelers die in 2005 12 jaar oud werden waren er dit seizoen nog 29 aktief in de ere- of eerste divisie. Als de huidige trend zich doorzet zijn van de 105 spelers die dit seizoen 12 jaar worden er in 2023 er nog maar vijf aktief in de seniorencompetitie. Omdat we al constateerden dat de bijdrage van zijwaartse instroom vrijwel nul is kunnen we een redelijke slag slaan naar het aanbod van nieuwe spelers voor de komende tien jaar. Afgezien van de huidige spelers in de seniorencompetitie, komen alleen die spelers die momenteel in de leeftijdscategorieen U17 en jonger spelen daarvoor in aanmerking. Dat zijn er 798. Aangezien we hebben geconstateerd dat een deel van deze spelers de pijplijn slechts gedeeltelijk doorloopt, en dat nog minder het schopt tot de seniorencompetitie, is het aantal spelers dat daadwerkelijk als senior de competitie haalt gering. De netto opbrengst van de jeugdopleiding neemt zienderogen af. Ondanks dat we aan de onderkant al jaren ongeveer evenveel spelers zien instromen, stellen we vast dat er de komende jaren voor de competitie aanmerkelijk minder spelers beschikbaar zullen komen. Om dit te verduidelijken hebben we van alle spelers die momenteel in seniorencompetitie spelen uitgezocht op welke leeftijd zij met ijshockey begonnen. Dit hebben we afgezet tegen het totaal aantal spelers dat er in hun jaargang begonnen is, en daaruit volgt dan per aanvangsleeftijd een afvalpercentage. We zien een overduidelijke relatie tussen de leeftijd waarop men met de sport start en de kans dat men de top haalt.
Startleeftijd
8
9
10
11
12
13
14
Eredivisie
14
8
5
5
6
0
0
Eerste divisie
113
40
33
27
19
4
4
Niet gehaald
72
49
51
72
52
48
49
% afvallers
36%
51%
57%
69%
67%
92%
92%
Een beter bewijs dat het zaak is jong te beginnen kunnen we niet leveren. Van de spelers die op hun achtste levensjaar al aktief met ijshockey bezig waren heeft 64 procent de top gehaald. Van de spelers die op negenjarige leeftijd begon is dat al minder dan de helft en geen enkele speler die op 13-jarige leeftijd of later begon heeft het in de periode die wij kunnen overzien ooit tot in de eredivisie geschopt. Vanuit dat perspectief is het zorgelijk dat we in de leeftijdsopbouw van de bond met name in de U8 en U10 categorie een terugloop zien. In 2005 waren er nog 637 spelende leden jonger dan 10 jaar, in 2014 is dat aantal teruggelopen tot 397, een terugval met 38 procent. Dit cijfer moet overigens met enige reserve genomen worden, de terugval in 2014 is dusdanig groot dat twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de cijfers. Maar zelfs als dat zo is geeft het aan dat de clubs het werven van met name jonge leden niet serieus nemen, in elk geval niet serieus genoeg dat ze deze leden aanmelden bij de bond. En als de cijfers wél zouden kloppen is sprake van een dusdanig sterke terugval dat dit de sport in zijn geheel al op redelijk korte termijn ernstig gaat opbreken. Als we niets aan de efficiency van de pijplijn kunnen verbeteren betekent dit immers dat we over 10 jaar minder dan 2/3 van het aantal seniorenspelers ter beschikking hebben dan we nu kennen. En we weten dat de efficiency van de pijplijn juist afneemt. Een ander punt van zorg is hoe lang spelers het gemiddeld in de competitie volhouden. We kennen allemaal de blijvers, zoals Frank Versteeg en Ron Berteling, die het meer dan 25 jaar in de top uithielden, maar daar staan vele spelers tegenover die we inmiddels vergeten zijn omdat ze al na één jaar, en soms zelfs minder, uit beeld verdwenen. Om dit te illustreren zijn de carrièrestatistieken onderzocht van alle spelers die sinds 2002 in de competitieve seniorendivisies zijn uitgekomen. Daaruit zijn alle Nederlandse spelers gefilterd die na 2003 in die competitie zijn begonnen en die tenminste tien wedstrijden hebben gespeeld. Op die manier ontstaat een redelijk betrouwbaar beeld van hoelang een speler het in de competitie volhoudt. In onderstaande tabel hebben zijn een aantal samenhangende zaken naast elkaar op een rijtje gezet; de duur van de carriere van gestopte spelers, de duur van de carriere van nog actieve spelers, het aantal teams in competitie en het aantal 21 jarige spelers in competitie.
Inmiddels gestopt Duur Aantal Carriere Spelers
Actief in 2014
Aantal teams
21-jarigen
Duur Carriere
Aantal Spelers
Seizoen
Aantal Teams
Seizoen
Aantal Spelers
1
361
1
51
2014
23
2014
19
2
128
2
45
2013
22
2013
27
3
89
3
34
2012
20
2012
22
4
56
4
38
2011
21
2011
20
5
24
5
52
2010
20
2010
31
6
40
6
23
2009
17
2009
31
7
28
7
39
2008
19
2008
27
8
24
8
17
2007
14
2007
22
9
14
9
24
2006
12
2006
19
10
18
10
12
2005
13
2005
13
> 10
15
> 10
64
2004
13
2004
31
Van de in totaal 797 inmiddels gestopte spelers zijn er 361, dus bijna de helft, al na 1 seizoen gestopt. Als we daar de aantallen actieve spelers bij betrekken blijkt dat de nominale duur van de carriere ongeveer 1.7 jaar is. Na het 1e jaar valt 60 procent van de spelers af. Daarna is het verloop grofweg 33 procent per seizoen. Als dit wordt teruggerekend naar een team van 16 spelers, waarbij na elk seizoen circa éénderde van de spelers wegvalt, dan moeten elk seizoen 15 junioren instromen, om er uiteindelijk vijf over te houden om het natuurlijk verloop van het team te compenseren. In de praktijk stroomt bij 70 procent van de clubs momenteel minder dan de helft van dit minimaal benodigde aantal jeugdleden in. Als we dan ook nog de aanvangsleeftijd uit de eerste tabel in beschouwing nemen, waaruit blijkt dat met name de 8 en 9 jarigen een bijdrage gaan leveren, dan wordt het probleem alleen maar prangender. Let ook op het aandeel spelers dat al meer dan 10 jaar actief is. Met 16 procent is dit de grootste groep in de competitie. Alleen doordat we beschikken over deze grote groep iron men, waarvan een niet onaanzienlijk deel dit seizoen is teruggekeerd na een soms langdurig verblijf in de recreatie-divisie, kunnen we ons 23 teams permitteren.
Sinds 2010 kent de Nederlandse Jeugdcompetitie geen U21 categorie meer. De oudste jeugd is de U17 categorie. Spelers moeten al op 17 jarige leeftijd kiezen tussen een carrière op competitief niveau, verdergaan op recreatief niveau of stoppen. Anderzijds is zichtbaar dat het verloop onder 17 jarigen en ouder momenteel niet significant anders is dan vóór 2010, toen er nog wel een U21 competitie was. Ook wijken de cijfers van de NIJB niet wezenlijk af van de verloopcijfers in deze leeftijdscategorie bij andere sportbonden. Conclusie is dus dat deze trend is ingegeven door externe factoren (studie, maatschappelijke carrière, privéomstandigheden) en niet of nauwelijks door het beleid van de bond zullen worden beïnvloed. Er is door de NIJB of de clubs, voor zover ons bekend, ook nog nooit onderzoek gedaan naar de redenen waarom jeugdspelers afhaken. Wel bestaat er relevant buitenlands onderzoek met een opvallende uitkomst (zie bijlage 7) waarvan we denken dat de resultaten ook op de Nederlandse situatie van toepassing zijn. De bond en de clubs zouden er dan ook op korte termijn goed aan doen een enquête uit te voeren naar de redenen die vertrekkende leden van 10 tot 17 jaar opgeven voor hun afhaken. Zonder een dergelijk onderzoek kan geen zinnig woord gezegd worden over welke maatregelen mogelijk de uitstroom van jonge ijshockeyers zouden kunnen verminderen. Dit is echter wel het enige redmiddel om op korte termijn een dreigend spelersinfarct in de topcompetities af te wenden. Het aantal 21-jarigen in de competitie is een redelijke maat voor de feitelijke instroom van spelers. De kans dat een speler na zijn 21e nog instroomt is blijkens de cijfers miniem. Daarentegen zijn er veel spelers die al op (zeer) jonge leeftijd hun debuut maken, maar die het nooit tot vaste kracht in een team schoppen. De grens van 21 jaar is redelijk arbitrair, maar afgezet tegen de nominale carriereduur van 1.7 jaar en het feit dat spelers tegenwoordig, bij gebrek aan een alter natief, al op 17 jarige leeftijd instromen, goed te verdedigen. We zien dat het aantal Nederlandse teams in competitie de laatste jaren gestaag is gegroeid, van 13 in 2005 tot 23 in het lopende seizoen. Het aantal 21 jarigen neemt echter af, zeker als we ook rekening houden met de stijging van het aantal teams, hetgeen betekent dat de gemiddelde influx per team afneemt. Over de gehele linie genomen worden de teams dus langzaam kleiner en ouder. De neergang in de instroom wordt ten dele gecompenseerd door de eerder genoemde iron men en door het opstellen van steeds jongere spelers. Dit laatste is overigens iets van alle tijden, maar we constateren wel dat het beschikken over talent steeds minder bepaalt of een speler sneller instroomt dan vroeger. Werden in de jaren 80 en 90 alleen grote talenten al op 16 of 17 jarige leeftijd naar het 1e team geroepen, tegenwoordig is dat zo'n beetje de regel voor alle 17 jarigen, zeker bij de kleinere clubs. Overigens zou het invoeren van een U19 of U21 competitie dit probleem maar ten dele kunnen opvangen, simpelweg omdat er te weinig spelers zijn om zo'n competitie mee te vullen. Alleen op plaatsen waar momenteel een tweede of derde team in de competitie speelt kan men voldoende spelers recruteren voor zo'n team, maar de vraag is of dat tweede of derde team dan zelf nog bestaansrecht heeft. Het te jong instromen in oudere teams speelt overigens in alle leeftijdscategoriën, en duidt op een structurele onderbezetting van teams. Doordat het verloop
in de loop van de jaren is toegenomen zouden clubs meer junioren moeten werven om dit verlies te compenseren. Dit gebeurt over het algemeen niet. Daarom is de stelling te verdedigen dat, ondanks dat het aantal instromende spelers in de categorie 12 jaar en jonger tussen 2005 en 2013 niet significant is afgenomen, de meeste clubs, waaronder enkele grote bolwerken, de werving van nieuwe leden, en daarmee de hele jeugdopleiding, chronisch hebben verwaarloosd. In onderstaande tabel is het aantal spelers weergegeven dat structureel in een hogere leeftijdscategorie uitkomt dan waar zij op grond van hun leeftijd thuis horen. We zien dat dit aantal, na een eerdere piek rond 2005, inmiddels weer toeneemt. Men zou dit kunnen verklaren doordat er structureel meer talentvolle spelers beschikbaar komen. Als dat het geval zou zijn, dan zouden we dit ook terug moeten zien in de prestaties van de nationale U18 en U20 selecties op hun wereldkampioenschappen. Helaas is daar van verbeterde prestaties geen sprake. We hebben ook onderzocht hoeveel jeugdspelers in meerdere teams uitkomen. Ook daar zien we een trend die onderschrijft dat sprake is van een structurele onderbezetting. En let wel dat het zeker niet alleen de play-offs of goalies betreft. Spelers die in een oudere leeftijdscategorie spelen
Spelers die in twee leeftijdscategorieen spelen
U10
U12
U14
U17
Totaal
U12
U14
U17
Totaal
2003
23
13
22
99
157
8
15
23
46
2004
17
8
22
71
118
6
15
22
43
2005
12
18
30
74
134
12
22
19
53
2006
26
17
10
54
107
12
9
31
52
2007
14
15
19
35
83
8
20
27
55
2008
6
23
18
32
79
13
17
25
55
2009
13
24
18
29
84
13
18
27
58
2010
16
14
16
34
80
12
14
13
39
2011
20
10
10
49
89
10
10
24
44
2012
22
19
24
31
96
14
25
23
62
2013
16
19
8
51
94
18
8
38
64
2014
13
21
9
40
83
17
8
31
56
De reden dat de teams weer meer jongere spelers opstellen, en ook meer spelers in meerdere teams moeten opstellen, is dus in de eerste plaats te verklaren uit de onderbezetting van teams, en niet door een overdaad aan talent. Als een U12 team al niet volledig gevuld wordt zal het U14 team twee jaar later altijd nog minder spelers hebben. De clubs hebben nog niet in de gaten dat het toegenomen verloop structureel is, en alleen met extra U10 spelers kan worden gecompenseerd. Men compenseert het tekort aan spelers door de meer talentrijke spelers extra te belasten, en we willen niet uitsluiten dat dat op zijn beurt ook weer bijdraagt aan een burn-out bij de betrokken spelers. Elke club die aan de toekomst werkt moet onder de huidige omstandigheden danwel een volledig team van 20 spelers in de U12 hebben, of beter nog met 2 teams zijn ingeschreven. Alleen Zoetermeer en Tilburg voldeden in 2013 aan dat criterium, maar Tilburg beschikt inmiddels niet meer over voldoende jeugdleden, en heeft zelfs problemen om de U10 en U8 volledig te bezetten. Dit is op termijn niet te handhaven. Wanneer niet onmiddellijk wordt ingegrepen door het werven van minimaal 30 procent meer jeugdleden per seizoen dreigt over vijf tot tien jaar de gehele Nederlandse jeugdopleiding ineen te storten. Er blijven dan landelijk nog vijf tot acht verenigingen over die een competitieve jeugdafdeling kunnen handhaven. Zij zullen echter niet meer in staat zijn voldoende spelers op te leiden om het natuurlijk verloop bij de andere teams in de seniorencompetitie op te vangen. Problemen vergelijkbaar aan die zich nu voordoen in de eredivisie zullen ook bij de jeugd hun intrede doen en competitieijshockey zal zich na verloop van tijd concentreren rond die enkele steden. Een brede competitie waarin plaats is voor een team uit elke speellocatie is dus gezien de huidige situatie een illusie. Opvallend is dat de roep om een brede competitie veelal afkomstig is uit steden waarvan het maar sterk de vraag is of deze op de middellange termijn nog een team op de been kunnen brengen Er moet dan al direct wordt ingegrepen, en in sommige gevallen is het mogelijk al te laat.
6.2. De situatie per club Er wordt in Nederland op zestien plaatsen georganiseerd ijshockey gespeeld. Afgezien van plannen om in Assen een nieuwe ijsbaan neer te zetten is er weinig zicht op uitbreiding, en ook een eventuele herstart in Assen is niet binnen drie jaar te verwachten. Van die zestien locaties wordt momenteel op vier plaatsen eredivisie gespeeld, Tilburg, Heerenveen, Geleen en Eindhoven. In Amsterdam, Den Bosch, Den Haag, Dordrecht, Groningen, Nijmegen, Utrecht en Zoetermeer wordt op eerste divisie niveau gespeeld, terwijl Leiden, Enschedé, Hoorn en Leeuwarden alleen recreatief ijshockey kennen. De laatste drie clubs hebben ook te weinig jeugdleden om op zelfs op middellange termijn een seniorenteam in de competitie te kunnen inschrijven, tenzij men spelers van buiten gaat aantrekken. Leiden is in ontwikkeling, maar het zal nog een aantal jaren duren eer men daar de vruchten van gaat plukken. In de praktijk zijn er dus 12 speellocaties waar competitief gespeeld kan worden. In hoeverre op deze plaatsen sprake is van een gelijk speelveld, dat wil zeggen dat de omstandigheden voorhanden zijn dat een team op deze locatie zich
serieus zou kunnen mengen in een strijd om het Nederlands Kampioenschap, valt te bezien. Als we streven naar een meer gelijkwaardige competitie zou dat toch een basisvoorwaarde moeten zijn. De stelling dat Tilburg en Heerenveen maar beter kunnen vertrekken omdat ze te sterk zouden zijn in verhouding tot de rest, houdt geen steek wanneer hetzelfde probleem zich vervolgens bij de resterende clubs in vergelijkbare mate, maar dan op een lager sportief niveau, zou voordoen. We nemen op de volgende pagina's de situatie per club door, in alfabetische volgorde. Per locatie staat aangegeven hoeveel spelers er volgens eigen opgave per 1 januari 2015 bij de jeugdvereniging actief zijn, met tussen haakjes het aantal spelers bij andere partijen op die ijsbaan, zoals een apart eerste team of recreanten. Voor het aantal junioren tellen uitsluitend spelers geboren in 1997 of later mee, spelers dus die dit jaar in de Nederlandse Juniorencompetities uit zouden kunnen komen, inclusief de aspiranten, hoewel aspiranten geen toekomst zullen hebben in de hoogste seniorencompetitie. Dit aantal correspondeert met alle spelers onder de donkerblauwe balk. De beschouwing richt zich uitsluitend op de aantallen, zonder rekening te houden met de aanwezigheid van eventuele uitzonderlijke talenten en de, al dan niet bewezen, kwaliteit van de opleiding. Uitgangspositie is dat, zuiver statistisch gesproken, talent gelijkelijk over de clubs verdeeld is en dat de kwaliteit van de opleiding feitelijk een beleidskeuze is, die voor elke club gelijk zou kunnen zijn. De recente ontwikkelingen in Leiden zijn daar een voorbeeld van. In de grafieken is het aantal spelers per leeftijdscategorie afgezet in de tijd, over de afgelopen 10 jaar. Door de gestapelde opbouw wordt het verloop van het aantal jeugdleden jonger dan een betaalde categorie snel inzichtelijk, ten koste overigens van een duidelijk beeld over het aantal leden in de oudere leeftijdsklassen. Maar dat beeld is sowieso vertekend, omdat die aantallen ook sterk afhangen van de aantallen in de jongere leeftijdsklasse 2 jaar daarvoor. De cijfers van 2014 zijn, in vergelijking met die van 2013, dramatisch. Hopelijk komt dit omdat op de peildatum (1 januari 2015) nog niet alle nieuwe leden zijn aangemeld. Over een paar maanden, aan het einde van dit seizoen, volgt – mocht men daar behoefte aan hebben – een herijking. In de grafieken zijn daarom de voorlopige cijfers van 2014 niet meegenomen. In de opsomming van het aantal leden wordt echter wel de telling van 1 januari 2015 aangehouden. Iedereen die zich daarvoor interesseert kan de dramatische terugval in 2014 dus zelf uitstippelen. Als indicatie voor een gezonde toekomst kan het aantal jeugdleden jonger dan 12 jaar als graadmeter worden genomen (de gele balk in de grafieken.) Een vereniging moet ongeveer 50 leden onder de 12 jaar hebben om op termijn voldoende spelers te kunnen laten doorstromen naar de seniorencompetitie. Bij minder dan 40 spelers is een topteam alleen te handhaven wanneer het verloop aanzienlijk lager zou zijn dan de landelijke trend. Wanneer een club structureel minder dan 30 spelers onder 12 jaar telt is het, gezien het natuurlijk verloop, op den duur onmogelijk om een seniorenteam in de competitie (Ere-, eerste- of promotiedivisie) te houden.
6.2.1. Amsterdam Spelende leden: 145 (+72) Junioren: 92 (+9)
In Amsterdam wordt al weer een paar jaar gedegen aan de toekomst gewerkt, en met redelijk succes. Als één van de weinige clubs is in Amsterdam weer voldoende groei in de ledenaantallen van de jeugd te zien om in de nabije toekomst weer een factor van betekenis te worden. Ook de relatief ruime beschikking over trainings- en wedstrijdijs lijkt een verdere doorgroei niet in de weg te staan.
6.2.2. Den Haag Spelende leden: 220 Junioren: 81
Den Haag behoort de laatste jaren met zijn jeugdteams steevast tot de top van Nederland. Toch heeft Den Haag na 2009 gedurende een tweetal jaren een sterk verval in het aantal leden gekend. Sinds enige tijd is het aantal junioren weer terug op het peil van 2004, maar de tendens lijkt weer dalend en met minder dan 50 leden jonger dan 12 jaar begeeft Den Haag zich richting de gevarenzone. Den Haag heeft echter wel een groot arsenaal aan U8 en U10 spelers, en dat zal ze voorlopig uit de acute zorgen houden.
6.2.3 Dordrecht Spelende leden: 175 (+22) Junioren: 87
Dordrecht kent een groot aantal recreatieteams. De aanwas van jeugdleden is stabiel, en kent een licht stijgende tendens. Met name het aantal U8 spelers is bemoedigend, al valt op dat er relatief veel verloop is in met name de jongste categorieën. Dordrecht heeft het desondanks in zich om een stabiele factor te worden en serieus in de Nederlandse top mee te draaien.
6.2.4 Eindhoven Kemphanen Spelende leden: 108 (+73 +16 NIJA) Junioren: 75 (+9 NIJA)
Eindhoven kende lange tijd een stabiel en opvallend groot arsenaal van zeer jonge spelers en dat duidt op een gezonde toekomst. De laatste jaren is in die categorie echter een neerwaartse tendens zichtbaar die in 2014 versterkt wordt doorgezet. Eindhoven kent weinig zijwaartse instroming, de leden worden al op zeer jonge leeftijd aangeworven en het aantal spelers in elke leeftijd tussen de 8 en 15 jaar is vrijwel identiek. Opvallend is echter de sterke terugloop in het aantal spelers in de U17 categorie, alsmede in het aantal senioren. Dat wijkt af van de landelijke trend die aangeeft dat jong gestartte spelers het juist langer volhouden. De U21 categorie is daarentegen weer zeer stabiel, waardoor het lijkt alsof men in Eindhoven de U17 tegenwoordig elders onder brengt. Eindhoven zal met name maatregelen moeten nemen om de terugloop in de U17 te stoppen, omdat anders de doorstroming van de jeugd blokkeert en de basis onder het 1e team wordt weggeslagen. Afgezien daarvan mag de situatie nog steeds redelijk florissant genoemd worden. NB: De spelers van het CTO en de NIJA zijn in de grafieken niet meegenomen, maar staan in de opsomming wel apart vermeld.
6.2.5 Enschede Spelende leden: 107 (+41) Junioren: 52
Enschede is inmiddels uitgegroeid tot een serieuze club met een acceptabel ledenaantal. Het is als jonge vereniging wel een club die het met name van de 'zijwaartse instroming' moest hebben, en is dus vrijwel geheel gericht op recreatief ijshockey. Als Enschede meer jonge spelers zou kunnen aantrekken, zou het, gegeven de relatief ruime ijstijden, op termijn een factor van betekenis kunnen worden. Met het huidige ledenbestand is een doorstroming naar de seniorencompetitie op middellange termijn nog niet te verwachten.
6.2.6 Geleen Spelende leden: 118 (+20) Junioren: 96
Waar het eerste team de laatste tijd hoogte- en dieptepunten aaneen rijgt is de Limburgse jeugdafdeling zeer stabiel, en staat garant voor een constante stroom van goede spelers. Het aantal jeugdleden is redelijk op niveau, zij het op een aanzienlijk lager niveau dan in 2005. Ook zien we in de voorlopige cijfers van 2014 een schrikbarende terugloop van het aantal leden in alle categorieën. Geleen heeft veel U12 spelers maar juist relatief weinig U10 spelers. We zien wel een trend in het aantrekken van U8 en zelfs U6 spelers. Het is mede daarom te verwachten dat Geleen zich met eigen spelers in de top zal kunnen handhaven. Geleen profiteert historisch van de aanwezigheid van kinderen van NoordAmerikaanse afkomst wiens ouders in de regio gelegerd zijn, hoewel de invloed daarvan ook niet moet worden overschat.
6.2.7 Groningen Spelende leden: 169 (+29) Junioren: 57
We maken ons ernstig zorgen over de situatie in Groningen. GIJS beschikt over onvoldoende junioren om op termijn het huidige niveau vast te houden. De club bevindt zich sinds 2012 weer in de gevarenzone en heeft last van vergrijzing. Op grond van een relatief groot aantal U21 spelers zal Groningen zich nog enige tijd kunnen handhaven, maar het effect van de ledengroei tussen 2006 en 2010 is inmiddels uitgewerkt en op korte termijn valt te vrezen voor een terugval. Groningen moet dringend aan ledenwerving doen om op langere termijn de huidige status te kunnen handhaven. Zo niet dan houdt de vereniging alleen nog maar recreatieteams over en is zij verloren voor de Nederlandse competitie.
6.2.8 Heerenveen Spelende leden: 151 (+20) Junioren: 81
Ondanks haar reputatie als ijshockeybolwerk (vooral terug te zien in het aantal veteranen) is de situatie in Heerenveen verre van rooskleurig. De club is, kijkend naar de cijfers van 2014, in een paar jaar tijd van de grootste vereniging van Nederland afgezakt naar een doorsnee club. Met 48 leden jonger dan 12 jaar bevindt het zich zelfs onder de middenmoot, op ruime afstand van bijvoorbeeld Amsterdam en Zoetermeer. De voorlopige cijfers over 2014 plaatsen Heerenveen zelfs onder clubs als Utrecht, Den Bosch en Geleen. De tendens is, na een korte opleving rond 2010, de laatste 3 jaar weer sterk dalend, en als deze trend zich doorzet bevindt Heerenveen zich volgend seizoen nadrukkelijk in de gevarenzone. Met het huidige ledenbestand is het niet aannemelijk dat Heerenveen op middellange termijn en op eigen kracht de positie aan de top zal kunnen handhaven. Heerenveen beschikt echter over voldoende ruimte in de eigen accommodatie om extra leden te kunnen werven en doet dat inmiddels ook. Heerenveen heeft onlangs een beleidswijziging doorgevoerd op basis waarvan er meer werving met name in de breedtesport zal gaan plaatsvinden en dit vormt een bemoedigende ontwikkeling. Desondanks loopt de ontwikkeling bij de jeugd niet in de pas bij de ambitieuze plannen van het eerste team, en dat plaatst het eerste team bij voorbaat op een achterstandspositie ten opzichte van de Duitse en Nederlandse concurrentie bij deelname aan de Oberliga.
6.2.9 's Hertogenbosch Spelende leden: 124 (+18) Junioren: 86
Den Bosch was lange tijd een redelijk stabiele vereniging met voldoende jeugdleden. De sterke terugloop in het aantal seniorenleden sinds 2012 geeft echter reden tot zorg omdat daarmee ook de inkomsten uit contributie afnemen. Het aantal leden jonger dan 12 jaar in de voorlopige cijfers van 2014 is ook een punt van zorg. Het grootste probleem is echter het gebrek aan ijstijden waardoor er geen structurele uitbreiding van het aantal spelers mogelijk lijkt.
5.3.10 Hoorn Spelende leden: 47 (+20) Junioren: 18
Hoorn is een relatief jonge ijshockeystad met erg weinig leden, zeker in de jongste categorieën. Het is onduidelijk wat de toekomstplannen zijn, maar zeker de komende 10 jaar moet men niet op Hoorn rekenen voor deelname aan de hoogste klassen. Gelet op de trend moet zelfs voor de toekomst van beide Hoornse clubs worden gevreesd.
6.2.11 Leeuwarden Spelende leden: 66 Junioren: 33
Leeuwarden heeft een paar jaar geleden een herstart gemaakt en is bezig van onderuit opnieuw op te bouwen. Het aantal jeugdspelers is gering maar bevindt zich voornamelijk in de jongste categorieën en lijkt groeiende. Als het al ambities in die richting heeft zal Leeuwarden nog zeker 8 tot 10 jaar nodig hebben om zich aan de top te melden.
6.2.12 Leiden Spelende leden: 160 Junioren: 68
Met een groot arsenaal aan recreatieteams is Leiden een relatief grote vereniging geworden, ondanks dat het geen competitief ijshockey speelt. Leiden beschikt de laatste jaren ook weer over een groeiend aantal jonge leden en zou, nu het met het aantrekken van Ron Berteling als jeugdtrainer heeft aangegeven de opleiding van junioren zeer serieus te nemen, op termijn een toegevoegde waarde kunnen worden. Op dit moment bevinden de junioren zich nog op een te laag niveau om in de top mee te kunnen draaien, maar bij consistent beleid zou Leiden zich over 8 tot 10 jaar met een team in de top kunnen melden.
6.2.13 Nijmegen Spelende leden: 39 (+92) Junioren: 39 (+2)
Dit voormalige ijshockeybolwerk heeft de laatste jaren zware klappen te verduren gekregen. Nijmegen beschikt over véél te weinig leden om overeind te blijven. Het seniorenteam en alle recreatieteams behoren tot andere juridische structuren, zodat het verloop onder spelers van 17 jaar 100% is. Nijmegen zal deze leden aan zich moeten binden, dus zelf een doorgroeimogelijkheid moeten creëren, om voldoende inkomsten te genereren om ijshuur en jeugdtrainers te kunnen blijven betalen. Om toch een realistische vergelijking met de andere clubs te kunnen maken is in bovenstaande grafiek het 1e team meegenomen. Daarmee wordt het beeld echter niet rooskleuriger. Onder de huidige omstandigheden is het maar zeer de vraag of Nijmegen op termijn nog een seniorenteam kan handhaven, laat staan dat het in de top kan meedraaien. Momenteel is er nog een behoorlijk aantal in Nijmegen opgeleide spelers meestal noodgedwongen actief bij andere teams in Nederlandse en buitenlandse competities, wiens terugkeer Nijmegen zouden kunnen redden, maar dan moet de club hen wel iets te bieden hebben.
6.2.14 Tilburg Spelende leden: 182 (+56) Junioren: 88
Het ijshockeybolwerk van Nederland behoort qua aantallen juniorenleden zeker niet tot de absolute top, en met name in de jongste categoriën bevindt de club zich maar ergens in de middenmoot. Tilburg heeft echter een zeer gelijkmatige instroom en constante verdeling van het aantal leden per geboortejaar, wat er op duidt dat het verloop bijzonder gering is. Dat is ook terug te zien in de voortdurende toename van het aantal senioren. Trappers zal ook in de toekomst gegarandeerd een rol van betekenis blijven spelen, al zou het aantal U8 en U10 spelers wat groter mogen zijn, wanneer je bedenkt dat de huidige topspelers, met uitzondering van Diederick Hagemeijer, allemaal op die leeftijd begonnen zijn.
6.2.15 Utrecht Spelende leden: 125 (+46) Junioren: 65
Net als veel andere clubs zit Utrecht niet ruim in de junioren, en dat al jaren. Maar er is een sterk stijgende tendens zichtbaar. Rond 2011 leek de situatie kritiek te worden, maar men lijkt het tij op tijd te hebben gekeerd. Afgezien van de voorlopige cijfers van 2014 is Utrecht nu uit de gevarenzone. Het geringe aanbod van jonge spelers belemmert echter al jaren de doorbraak naar de top en zal dat ook de komende 5 jaar blijven doen. Utrecht moet zich blijven inspannen om in de toekomst stabiel te blijven, met name door het enorme verloop van leden in de U17 en U21 categorie tegen te gaan. De ijssituatie in Utrecht laat echter weinig ruimte voor uitbreiding. Maar wellicht dat met een groeiend aantal jeugdleden ook meer ijs gehuurd kan worden.
6.2.16 Zoetermeer Spelende leden: 208 (+23 +31) Junioren: 125
Zoetermeer timmert al een tijdje aan de weg en heeft momenteel het grootste ledenbestand van alle Nederlandse clubs, en bovendien een zeer gezonde verdeling over de verschillende leeftijdscategorieën. Het heeft daarbij een prima accommodatie waar men ook nog eens over veel ijs kan beschikken. Een aantal sterke spelers in de Nederlandse competitie zijn, of waren, uit Zoetermeer afkomstig. Toch hebben de club en haar jeugdopleiding nog niet de allure en de uitstraling van bijvoorbeeld Tilburg of Den Haag. Als Zoetermeer ook op dat gebied stappen weet te maken zal het in de toekomst één van de topclubs van Nederland worden en kan het zelfs Tilburg naar de kroon steken. De door een externe partij opgestarte eredivisieambitie van een paar seizoenen geleden was wellicht wat te hoog gegrepen, en kwam te vroeg, maar dat Zoetermeer er aan staat te komen, is duidelijk.
6.3 Samenvatting Wanneer de situatie van alle clubs tegen het licht wordt gehouden zien we een ontwikkeling waarin op termijn nog maar op 8, ten hoogste 10 locaties ijshockey op niveau gespeeld kan worden. Twee gewezen topclubs uit de huidige eerste divisie, Nijmegen en Groningen, staan er niet best voor. Groningen kan wellicht het tij nog keren, maar Nijmegen lijkt onafwendbaar op een voortbestaan in de marge af te stevenen. Ook in Utrecht is de situatie zorgelijk omdat uitbreiding van de faciliteiten lastig lijkt. Er is geen accuut gevaar, maar groei en dus promotie zit er voorlopig niet in. Van de 4 locaties waar momenteel geen topijshockey wordt gespeeld komt er alleen Leiden in aanmerking om tussen 6 en 10 jaar van nu naar dat niveau door te stoten.
6.5 Dezelfde cijfers, maar nu in een ander licht gezien NIJB: Spelende leden: 2698 Junioren: 1052
Dat cijfers over ledenaantallen niet het gehele verhaal vertellen is te zien bij een blik op de ledenaantallen van de NIJB over de laatste 10 jaar. Afgezien van de dramatische voorlopige cijfers van 2014, die een terugval van het aantal leden met 13% procent suggereren en maar liefst 25 procent terugval in het aantal leden tot 12 jaar, lijkt het alsof sprake is van een relatief constante instroom van jonge spelers. We tellen dan echter alle leden die als speler zijn aangemeld, dus ook de recreanten en aspiranten en niet-spelende leden en de vrouwen, en niet alleen de mannelijke spelers in competitie. In afwijking van de grafieken bij de individuele clubs, waar we naar het volledige ledenbestand keken, wordt in dit rapport bij de bond alleen maar de actieve mannelijke spelers gekeken, omdat alleen die de toekomstige ere- en eerste divisie zullen bevolken. Daarbij kan een geringe maar constante toename van het aantal spelers worden geconstateerd . Dat lijkt allemaal prima. Maar dan... In onderstaande tabel staat weergegeven hoeveel spelers er actief waren in de seniorencompetities waarvan we zeker weten dat ze ook al als 12 jarigen bij de NIJB bekend waren. We kijken eerst hoeveel spelers per geboortejaar we in elk seizoen in de competitie tegenkomen.
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Ouder
20
18
13
15
13
9
13
12
11
12
6
6
3
1975
1
3
1
1
0
0
1
0
1
1
0
1
1
1976
2
2
1
2
1
1
2
1
2
2
1
2
2
1977
4
4
0
1
2
0
2
1
2
2
1
0
0
1978
3
1
3
3
2
1
1
1
1
2
0
0
0
1979
5
4
3
4
3
2
2
2
1
1
1
1
2
1980
2
1
4
1
1
1
1
0
1
1
1
1
2
1981
11
9
9
8
8
8
10
9
9
8
8
7
7
1982
7
5
3
3
3
3
4
3
2
1
0
2
2
1983
11
9
9
9
9
9
11
7
7
9
6
5
6
1984
18
14
11
12
12
12
13
10
9
8
8
8
10
1985
12
10
10
10
9
10
8
6
7
8
9
8
8
1986
16
14
12
11
11
10
11
10
11
11
8
7
8
1987
10
28
22
21
17
11
12
10
13
12
11
8
9
1988
0
26
28
25
21
21
20
13
15
13
13
6
13
1989
0
8
17
25
21
23
22
18
17
14
14
16
16
1990
0
1
4
17
23
20
18
19
18
17
15
14
11
1991
0
0
1
7
10
15
24
18
17
15
13
10
9
1992
0
0
0
2
8
11
20
24
22
19
16
17
13
1993
0
0
0
0
0
4
15
22
37
31
24
18
21
1994
0
0
0
0
0
1
4
15
38
49
40
44
34
1995
0
0
0
0
0
0
3
7
27
34
45
41
39
1996
0
0
0
0
0
0
0
1
7
19
29
40
33
1997
0
0
0
0
0
0
0
0
0
8
20
40
51
1998
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
3
15
24
1999
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
11
20
2000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
5
2001
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
Wat als eerste in het oog springt is dat de meeste spelers rond 17 jarige leeftijd hun debuut maken in de seniorencompetitie. Logisch, want U17 is de laatste jeugdcategorie. Maar ook toen er nog wel een U20 competitie bestond was dit niet wezenlijk anders. Dit is belangrijke kennis omdat we over relatief weinig jaren beschikken om terug te kunnen kijken. Nu we weten dat de instroom van spelers van 18 jaar of ouder verwaarloosbaar is, kunnen we de gegevens van alle spelers die momenteel 17 jaar of ouder zijn gebruiken om te bepalen welk percentage van hun jaargang, voor zover die al op 12 jarige leeftijd actief waren, de seniorencompetitie gehaald hebben en wat de trend daarin is. Daarvoor kunnen we teruggrijpen op de statistieken van de seizoenen 2002-2009, dat zijn dus 7 seizoenen. En als we dan kijken naar het aantal spelers dat nooit de competitie gehaald heeft, dan zien we een trend die minder rooskleurig is. Hieronder geven we per geboortejaar het aantal spelers dat na hun 17e jaar nooit (meer) in de seniorencompetitie heeft gespeeld. Let op dat de cijfers voor 1992 niet lijken te kloppen met die uit de eerdere tabel, dat komt omdat een deel van de jaargang 1992 nog in de U20 competitie is ingestroomd:
Geboortejaar
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998
Spelend als 12 jarige
103
110
122
108
106
123
116
Geconstateerd aantal uitvallers
53
62
73
63
66
72
82
Percentage uitvallers
51
56
59
58
62
58
71
Waar in het verleden ongeveer ongeveer de helft van de 12 jarige spelers uiteindelijk de seniorencompetitie in zou stromen – en dat correspondeert met de cijfers die we zagen toen we naar de aanvangsleeftijden van de spelers in de lopende competitie keken – lijkt dat tegenwoordig nog maar 29% zijn. De cijfers van de jaargangen 1996-98 zijn echter niet helemaal te vergelijken met de oudere jaargangen, omdat nog niet alle spelers zullen zijn ingestroomd. De bijdrage van de spelers die volgend seizoen als 18 jarigen alsnog gaan instromen is weliswaar gering maar wel significant. Als we de 'vertraagde' instroom van eerdere jaargangen extrapoleren op de latere, dan zouden, wanneer we deze lijst over 10 jaar opnieuw zouden maken, de aantallen er ongeveer als volgt uitzien: Geboortejaar
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998
Spelend als 12 jarige
103
110
122
108
106
123
116
Gecorrigeerd aantal uitvallers
53
62
73
63
65
69
73
Percentage uitvallers
51
56
59
58
61
56
62
Na correctie voor laatkomers zien we dat de cijfers weliswaar minder dramatisch zijn, maar de trend is nog steeds evident. Van de 103 spelers van jaargang 1992 die op 12 jarige leeftijd al aktief waren zijn 50 spelers op enig moment ingestroomd. Van de huidige jaargang 1998 zullen dat er normaal gesproken niet meer dan 43 worden. De yield van nieuwe spelers over de afgelopen jaren lijkt door de uitschieter van de grote jaargang 1997 dus relatief constant, maar de efficiency van de pijplijn die de jeugdopleiding uitmaakt is in 7 jaar tijd wel met bijna 20% afgenomen. We constateerden al eerder dat de gemiddelde carrière van een speler in de seniorencompetitie vrij kort duurt. We zouden daar graag een trend in kunnen ontdekken, maar helaas hebben we te weinig gegevens over de periode van vóór 2002 om daar een wetenschappelijk onderbouwd antwoord op te geven. Er zijn momenteel nog relatief veel spelers langer actief dan de periode die binnen ons meetveld valt, waardoor de cijfers niet nauwkeurig kunnen zijn omdat ze worden overheerst door de kortdurende carrières enerzijds en langlopende carrières anderzijds. We hebben op basis van wat we 'anecdotische gegevens' zouden kunnen noemen wel staatje kunnen maken dat een indicatie geeft dat spelers inderdaad steeds minder lang aktief zijn, maar statistisch valt alles binnen de onzekerheidsmarges. Er hoeven maar 3 spelers waarvan we de gegevens niet
zeker weten niet 14 jaar maar 12 jaar actief te zijn geweest en de trend is gekeerd. Toch denken we dat er een conclusie getrokken kan worden: Met het arsenaal van spelers dat tussen nu en 2024 beschikbaar komt, waarvan een steeds geringer aandeel het tot de seniorencompetitie schopt en waarvan de helft het na één seizoen voor gezien houdt, is het nèt mogelijk over 10 jaar twaalf teams van zestien spelers op de been brengen. Meer teams is niet haalbaar. Daarbij hoort de vaststelling dat enkele clubs voldoende spelers hebben voor twee teams, maar dat andere clubs die nu nog een team in een seniorenteam hebben dit team alleen kunnen handhaven wanneer zij spelers van buiten (lees: buitenlanders) kunnen aantrekken. Wanneer later in dit stuk wordt gekeken naar de mogelijkheden om de competitie opnieuw te structureren, moeten deze getallen nadrukkelijk op het netvlies worden gehouden. Een breed gedragen landelijke competitie met 12 teams, met promotie/degradatie naar een 2e divisie lijkt zo gezien niet mogelijk. Wanneer Tilburg en Heerenveen naar Duitsland zouden vertrekken, en het daar volhouden, onttrekken die ook nog eens de beste spelers aan de Nederlandse competitie. Dan is er op termijn nog maar voor 10 teams aan spelers. Een beeld waarin een competitie met zes tot acht Nederlandse teams de komende jaren de norm zal zijn, is geen pessimisme, maar de bittere realiteit. Meer teams in de competitie, betekent dat er spelers van buiten Nederland gehaald moeten worden.
7. Sturingsmiddelen Afspraken en contracten hebben alleen relevantie wanneer ze worden gesloten tussen gelijke partijen. Wanneer één van de partijen machtiger is dan de ander is er voor die partij geen enkele drijfveer, anders dan de morele, om de afspraak na te komen. In dat geval is een hogere autoriteit nodig om af te dwingen dat ook de machtige partij zich aan de afspraak houdt. Er is in deze wereld nimmer sprake van gelijke partijen. [Niccolò Machiavelli]
Eerder in dit document is het gebrek aan autoriteit en mogelijkheden van de Nederlandse IJshockeybond om sturing te geven aan de ontwikkelingen in het ijshockey als geheel en de Eredivisie in het bijzonder al aangestipt. De NIJB heeft haar positie als hogere autoriteit grotendeels verloren. Pogingen om door middel van 'zachte' reglementen en convenanten structuur aan te brengen waren daarom gedoemd te falen en liepen de afgelopen jaren ook steevast uit op mislukkingen. In dit hoofdstuk kijken we naar de sturingsinstrumenten die de NIJB of een nieuwe supranationale organisatie waarin NIJB en RBIHF op gelijkwaardige basis samenwerken ter beschikking hebben om sturing te geven aan de processen.
7.1 Morele autoriteit Zelfs wanneer de bond geen vuist kan maken, kan men nog altijd een morele autoriteit vormen en op die manier proberen de clubs voor het algemeen belang te winnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat de bond zichzelf nadrukkelijk en consequent boven de partijen plaatst en een duidelijke lijn en visie uitdraagt. De bond moet zelf de reglementen strikt naleven en niet arbitrair daarvan afwijken, zelfs niet als dit ten koste zou gaan van zichzelf. Momenteel heerst, althans bij de buitenwereld maar ook een deel van de insiders, het beeld dat de bond 'tegen' de (eigen) club zou zijn. De bond moet duidelijker uitdragen dat het in alle gevallen het algemeen belang dient en dat wanneer een club zich tekort gedaan voelt, dit het gevolg is van het feit dat de club iets wil dat het algemeen belang schaadt. De bond zal ook in haar beslissingen meer transparant moeten zijn. Besluiten zullen in detail moeten worden toegelicht en gemotiveerd, zodat er zo min mogelijk ruimte is om aan de oprechtheid van de beslissing te twijfelen. De achterkamertjespolitiek van de laatste jaren, waarin de ALV buitenspel werd gezet ten faveure van het voorzittersoverleg en de schijnbaar willekeurige ad hoc beslissingen moeten verleden tijd zijn.
7.2 Licentiesysteem Een zorgvuldige evaluatie van de plannen en begrotingen van de clubs door een competente en onafhankelijke licentiecommissie kan bijdragen onverantwoorde risico’s al in een vroeg stadium te ontdekken. Ervaringen in het buitenland, met name in Frankrijk, tonen aan dat dit middel zeer effectief is. Voorwaarde is wel dat de eisen waaraan een plan en/of begroting moet voldoen zowel naar boven als naar beneden duidelijk begrensd zijn. De adviezen van de licentiecommissie moeten bindend zijn, zelfs als dit zou betekenen dat slechts één of geen enkele club door de audit komt. Als de uitkomst is dat te weinig clubs aan de gestelde eisen voor een bepaalde competitie kunnen voldoen moeten we constateren dat ijshockey op dat niveau gewoon niet mogelijk is. We zullen dan over de gehele linie de eisen moeten bijstellen en zien of de clubs dan wel aan de eisen kunnen
voldoen. Dat kan betekenen dat de clubs die wel door de audit kwamen hun plannen naar beneden zullen moeten bijstellen.
7.3 Puntensysteem Een Puntensysteem, vergelijkbaar aan dat wat enkele jaren geleden van kracht was, is één van de weinige juridisch houdbare en transparante systemen waarmee invloed kan worden uitgeoefend op de samenstelling van de selecties, de organisatie binnen de clubs en daarmee op het niveau van het ijshockey, zonder dat het risico bestaat dat clubs al dan niet via juridische weg uitzonderingen voor zichzelf opeisen. Een puntensysteem kan op verschillende manieren worden opgezet, maar het kan in alle gevallen alleen de vraag reguleren en niet het aanbod. Het werkt dus alleen wanneer de vijver van spelers waaruit de clubs kunnen vissen voldoende groot is. In de bijlage bij dit document zullen een aantal alternatieve ideeën voor de opzet van een flexibel puntensysteem worden aangereikt.
7.4 Regulering op het aantal buitenlanders. Het reguleren van het aantal buitenlanders kan op een aantal manieren worden ingezet om de aard van de competitie te sturen. Een uitbreiding van het toegestane aantal buitenlanders kan het niveau omhoog brengen, zeker wanneer het aanbod van sterke Nederlandse spelers laag is of deze erg duur zijn geworden. Het verlagen van het aantal buitenlanders kan mogelijk de kosten drukken (hoewel niet moet worden uitgesloten dat Nederlandse spelers dan juist duurder worden doordat de vraag toeneemt terwijl het aanbod gelijk blijft) Een principieel probleem met een regulering van het aantal buitenlanders is dat de sport hierin niet het laatste woord heeft. De overheid stelt ook eisen bij het verlenen van een werkvergunning, en spelers van binnen de Europese Unie hebben bij wet dezelfde rechten als Nederlandse spelers en kunnen dus niet op basis van hun 'buitenlanderschap' worden gereguleerd. Spelers die een permanente werk- en verblijfsvergunning hebben verkregen gelden wettelijk ook als Nederlander. Hierdoor is een dergelijke regel in de praktijk niet te handhaven. Internationaal grijpen bonden daarom terug op omschrijvingen als 'spelers die volgens de reglementen van de IIHF in aanmerking komen voor het nationale team'. Daarmee wordt feitelijk het ene gat gevuld met een ander.
7.5 Transferfees Transferfees kunnen worden ingezet om de mobiliteit van spelers te verminderen. Hierdoor kan worden voorkomen dat clubs andere clubs leegkopen. Feitelijk is dit een vorm van kapitaaldistributie. Wanneer de competitie in balans is, is de netto som die een club kwijt is aan transferfees nul, een club met een transferoverschot houdt extra kapitaal over, een club die meer spelers aantrekt dan ze ziet vertrekken moet extra investeren. Hoewel transferfees kunnen helpen om de spelersmarkt te pacificeren hebben ze tot nadelig effect dat nieuwe clubs (promotie, uitbreiding van de competitie) zeer veel geld kwijt zouden kunnen zijn om hun selectie op peil te krijgen. Ook vormen ze een inbreuk op de individuele vrijheid van spelers bijvoorbeeld in het geval van onenigheid met de coach. Dat kan potentieel betekenen dat een speler
niet meer aan spelen toekomt, als hij voor andere clubs niet interessant genoeg is voor een transferfee.
7.6 Opleidingsvergoeding Een opleidingsvergoeding beloont die clubs die veel talentvolle spelers in hun jeugdopleiding hebben zitten. Op het moment dat een speler die bij de eigen club is opgeleid de overstap maakt naar een andere club moet hiervoor een vergoeding worden betaald. Dit geld kan dan worden gebruikt voor het vinden van een vervanger of worden geïnvesteerd in de jeugdopleiding. Probleem is dat veel Eredivisiestichtingen eigenlijk geen formele juridische band hebben met de jeugdvereniging en het dus de vraag is wanneer wie het geld moet ontvangen en kan uitgeven. En mag een onafhankelijk topteam wel 'gratis' beschikken over spelers die door de jeugdorganisatie uit dezelfde plaats zijn opgeleid, of moet ook daar formeel een opleidingsvergoeding worden betaald, teneinde voor alle clubs een gelijk speelveld te scheppen? Ook de rol van NIJA is hier ingewikkeld. Maar een opleidingsvergoeding is hoe dan ook een stimulans voor investeringen in de eigen jeugdopleiding.
7.7 Salarycaps Een salarycap is een variant van, of een onderdeel van, een meer uitgebreid licentiesysteem. Het idee is de sterkte van de teams te reguleren door het totale spelersbudget aan de bovenzijde te begrenzen. Omdat over het algemeen de sterke spelers duurder zijn zou een salarycap dus zorgen dat alle teams ongeveer even sterk worden. Het probleem van een salarycap is dat deze zeer moeilijk gecontroleerd kan worden. Spelers kunnen door privésponsors worden betaald, of – al dan niet fictief – in hun maatschappelijke carrière worden ondersteund, zonder dat dit op het budget van de club drukt. Hiermee wordt wellicht wel bereikt dat de financiële situatie van de club gestabiliseerd wordt, maar voor de doelstelling dat de krachtsverschillen verkleind worden is dit middel ongeschikt.
7.8 Drafts In Noord-Amerikaanse sporten worden drafts gebruikt om voor meer gelijkheid te zorgen in competities. Teams die het slechtst presteren mogen als eerste kiezen uit de nieuwe groep getalenteerde spelers. Voor Nederland is dit waarschijnlijk alleen een theoretische mogelijkheid. Vanwege de clubstructuur zijn de meeste spelers al aan een club gebonden. Bovendien is het maar de vraag of je van spelers kunt vragen gedwongen ergens te gaan spelen of te stoppen met ijshockey als ze de afstand te groot vinden. Alleen als ijshockey in Nederland een fullprof-sport zou zijn, is dit een optie waar nog eens naar gekeken kan worden. Maar die situatie lijkt ver weg.
7.9 Collective ownership Liga’s die werken op basis van franchises, kunnen worden opgezet met de liga als eigenaar van alle teams. De voormalige WPHL in Noord-Amerika en de Arena Football League zijn daar voorbeelden van. Het komt er op neer dat de liga verantwoordelijk is voor de budgetten, marketing en beleid van de aangesloten
teams. General managers en lokale sponsorwervers werken daarbij voor de liga, niet voor de club. Mocht zich ooit een echt grote sponsor melden voor het Nederlandse ijshockey, dan is dit in ieder geval een theoretische mogelijkheid. Maar het gaat rechtstreeks in tegen de sportcultuur in Nederland, waardoor de optie weinig realistisch is.
7.10 Naamgeving van teams De NIJB kan de stabiliteit bevorderen door clubs en sponsors te stimuleren een langjarige overeenkomst aan te gaan door voorwaarden te verbinden aan de koppeling van de sponsornaam aan de naam van een team. Hierdoor wordt ook de herkenbaarheid van de teams naar buiten vergroot doordat zij niet na elke crisis onder een nieuwe naam doorstarten. Een optie zou kunnen zijn om alleen een sponsornaam toe te staan wanneer de sponsor en de club tenminste een driejarig contract zijn aangegaan en de sponsor tenminste 40% van de begroting afdekt, of wanneer een potentiele nieuwe sponsor al aantoonbaar voor tenminste 5 jaar de club financieel ondersteunt. Er zitten haken en ogen aan deze regeling omdat het de werving van sponsors moeilijker zou kunnen maken. Anderzijds is streven naar stabiliteit iets dat ook in het belang van de sponsor is. Drie jaar is voor de meeste sponsorcampagnes overigens een relatief korte duur. Bedrijven die zich serieus middels sportsponsoring willen profileren doen dat doorgaans over een periode van minstens 5 jaar. Feenstra Verwarming, nog altijd het beste voorbeeld van succesvolle sport-sponsoring ooit, ongeacht in welke sport, steunde de club uit Heerenveen gedurende 7 jaar. Sponsors in Tilburg blijven de laatste jaren ook minstens 3 jaar bij de club betrokken en ook Geleen had lange tijd een langlopende verbinding met een stabiele sponsor. Eigenlijk zien we alleen bij instabiele teams ook instabiele sponsors. Het is daar niet altijd duidelijk wat oorzaak en gevolg is, maar dat de situatie ongewenst is staat buiten kijf.
7.11 Eisen aan de verenigingsstructuur De bond zou in haar statuten kunnen opnemen dat uitsluitend verenigingen lid kunnen zijn of stemrecht hebben in de ALV, of andere maatregelen kunnen nemen waarmee ze opportunisten en korte-termijndenkers uit de besluitcultuur verwijderen. Daarmee kan een situatie als die de afgelopen jaren bestond, waarin de clubs uit de eredivisie het feitelijk voor het zeggen hebben, worden voorkomen. Afhankelijk van hoe men de toekomst wil vormgeven, dat wil zeggen op strikte amateurbasis of juist doorgaan op de weg van professionaliteit, zou men zelfs kunnen afdwingen dat de teams in de eredivisie volkomen los komen te staan van hun vereniging, om zo voor alle partijen een gelijk speelveld te scheppen. De meeste clubs hebben in aanzet al een dergelijke opdeling, maar deze structuur zou geformaliseerd kunnen worden, waarbij een voorbeeld wordt genomen aan de clubs die bewezen hebben de stormen te kunnen doorstaan.
8. De Eredivisie als vliegwiel voor de sport De nieuwe opzet van de Eredivisie moet een stimulans vormen voor het ijshockey in de verschillende steden om meer te investeren in de ontwikkeling van spelers. De Eredivisie moet een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de sport als geheel. Niet langer een eiland op zich, maar de top van een piramide, die voeding geeft aan de bodem. Of Tilburg en Heerenveen naar Duitsland verhuizen of niet doet daar weinig aan af. Wellicht dat die twee teams, wanneer ze het sportief kunnen bolwerken, hun bijdrage aan het vliegwiel kunnen leveren, maar wanneer ze sportief niet mee zouden kunnen met de top in de Oberliga zal die bijdrage minimaal zijn. Ook andere factoren die zouden kunnen helpen om het ijshockey aan te slingeren worden kort besproken.
8.1. Vergroten van de exposure Er zijn een aantal drempels die verhinderen dat mensen participeren in een sport. Participeren kan daarbij zowel actief (speler) als passief (toeschouwer) geïnterpreteerd worden. Van deze primaire drempels is onbekendheid met de sport veruit de belangrijkste. Er is dus veel winst te behalen door de exposure van de sport te vergroten. Een andere primaire drempel is dat de tijden waarop de sport beoefend wordt conflicteren met andere activiteiten of bezigheden. Vrijwel alle sporten, zeker die zich niet mogen verheugen in grote (media) belangstelling, trachten de herkenbaarheid en toegankelijkheid te vergroten door de wedstrijden in de hoogste klasse op een vaste dag en op een vast aanvangstijdstip te spelen. Het idee daarbij is dat dit bijdraagt aan de klantenbinding en dus tot meer publiek leidt. Het is echter niet aan te tonen dat deze gedachtegang ook werkelijk klopt. Er is geen statistisch relevant vergelijkingsmateriaal beschikbaar waaruit dit zou blijken. Anderzijds heeft het invoeren van horizontale programmering op andere gebieden (openbaar vervoer, radio en televisie) wel tot aantoonbaar meer klandizie geleid. Een Zwitsers onderzoek naar de invoering van de dienstregeling met vaste vertrektijden bij de spoorwegen constateert zelfs een toename van het aantal reizigers met 50 tot 80%! Lijnen die op de nominatie stonden om te worden opgeheven rendeerden weer – terwijl er juist meer treinen rijden en dus aanzienlijk meer kosten gemaakt werden dan voorheen – en doen dat 10 jaar later nog steeds. Kennelijk helpt de duidelijkheid van een vaste aanvangstijd dus wel. Ook voor de landelijke media, met name de reguliere omroepen, is een vast aanvangstijdstip van belang. Zeker nu het voetbal bij de NOS wegvalt, komt ruimte vrij voor andere sporten om in beeld te komen, en ijshockey zou daarop kunnen inspringen. De ressentimenten die bij een aantal partijen bestaan tegen de NOS moeten opzij worden gezet. Laten we wel wezen, er zijn aanzienlijk grotere sporten in Nederland die er qua omroep-belangstelling nog veel slechter vanaf komen. Wij begrijpen desondanks niet waarom we op de Nederlandse TV (en op teletekst) wel wedstrijden zien uit de NBA of het 6 landen rugbytoernooi, maar niet uit de NHL of het IJshockey WK in de A-poule. (Toegegeven: dat begrijpen we wèl, maar uit zuiver sportief oogpunt is dat onverklaarbaar.) Maar met het in
beeld brengen van de Bekerfinale 2015 heeft de NOS in elk geval een eerste stap gezet en het is nu aan met name de teams op het hoogste niveau om de randvoorwaarden te scheppen waardoor de NOS geneigd is er een vervolg aan te geven. Ook het ijshockey zou in dat kader kunnen overwegen om de hoogste klasse voortaan alleen nog maar op bijvoorbeeld zaterdag 20.00 uur te laten spelen. Het is immers nergens gezegd dat 2x per week spelen de competitie beter maakt. Daarvoor kunnen we verwijzen naar de competities in Frankrijk of Letland, landen die het internationaal aanmerkelijk beter doen dan Nederland, waar men maar 1x per week speelt. Omgekeerd zijn er ook landen waar de hoogste divisie 3x per week speelt, waar Nederland doorgaans nog van wint, zoals Roemenië. Een relatie tussen het aantal wedstrijden per week en het niveau is dus niet eenvoudig te leggen en blijft puur speculatief. De spelers zeggen ons dat het met name de trainingsintensiteit is die het niveau bepaalt, veel meer nog dan de tegenstand in wedstrijden of het aantal wedstrijden. De zaterdagavond heeft als voordeel dat deze ook voor de meeste clubs als wedstrijdtijd beschikbaar is. Andere dagen zijn lastiger, en zeker wanneer we naar een amateurcompetitie terugvallen is de vrijdagavond lastig. Spelen op zondagmiddag is nadelig omdat dit ten koste gaat van ijstijden bij de jeugd, die niet op de late tijd kan spelen. Een vaste speeldag van alle teams heeft als bijkomstig voordeel dat alle teams met de zelfde sportieve voorbelasting aan de wedstrijden beginnen. In de huidige situatie hebben teams die op vrijdagavond hun voorkeur hebben een licht voordeel ten opzichte van de rest. Zij beginnen 'uitgerust' aan hun thuisvoordeel en spelen hun uitwedstrijd wellicht op zondag tegen een tegenstander die op zaterdag nog een zware of verre uitwedstrijd moest spelen. In veel landen (ook in de Oberliga) eist men mede daarom dat er minstens 2 dagen zit tussen de wedstrijden, en speelt men op voornamelijk op vrijdag en zondag of, zoals in Frankrijk, op zaterdag en dinsdag. Wel betekent terugschakeling naar één wedstrijd per week grofweg een halvering van inkomsten uit entreebewijzen. Daarbij willen we er toch even op wijzen dat met name die inkomsten moeilijk te begroten zijn, omdat ze veelal sterk afhangen van de prestaties. Als we kijken naar de toeschouwersaantallen van dit jaar, die over de gehele linie iets hoger liggen dan die van 2013, en dat afzetten tegen de financiële problemen bij met name Eindhoven en Geleen, vragen we ons oprecht af op hoeveel belangstelling die teams dan gerekend hadden. Erg realistisch zullen die cijfers niet geweest zijn. In het kader van exposure moeten we ook de bijdrage van de livestreams beschouwen die het afgelopen seizoen geïntroduceerd werden. Er loopt een levendige discussie over de vraag of dergelijke livestreams toeschouwers van de ijsbanen weglokken of juist een positieve bijdrage leveren. Er is ons momenteel geen relevant onderzoek bekend en onze eigen cijfers zijn statistisch nog niet relevant, maar lijken te duiden op een lichte toename op plaatsen van waaruit gestreamd wordt. Dit zou men kunnen verklaren doordat de toegenomen exposure bijdraagt tot de interesse in de sport en zo één van de belangrijkste primaire drempels wegneemt.
Anderzijds moeten we de impact van de streams niet overschatten. Een livestream op het internet is qua kijkersaantallen absoluut niet te vergelijken met een reguliere uitzending van zelfs maar een regionale omroep. De streams worden bekeken door een selecte groep van mensen die al een band met de sport hebben, en nauwelijks door buitenstaanders. Hoewel we er geen onderzoek naar hebben gedaan kunnen we dit eenvoudig hardmaken door de kijkcijfers van de streams erbij te nemen. We zouden ons kunnen voorstellen dat sceptici die in het verleden zijn afgehaakt door de streams worden overtuigd dat het met het niveau van de sport nog wel mee valt, hetgeen dan weer de lichte stijging in de toeschouwersaantallen zou kunnen verklaren. Daar waar de mainstream omroep geen interesse toont in het Nederlands IJshockey zouden wij de NIJB adviseren de streaming van wedstrijden actief te ondersteunen en op zijn minst de beschikbaarheid van de faciliteit toe te voegen aan het accommodatiereglement.
8.2. Verbreden van de competitie, of juist niet. Er wordt beweerd dat een kleine competitie sportief en marketingtechnisch niet interessant zou zijn, dat wanneer men een tegenstander 8x per seizoen of vaker tegenkomt dit teveel van het goede zou zijn. We hebben hiervoor geen enkel bewijs kunnen vinden. Wedstrijden in kleine competities worden niet beter of slechter bezocht, we zien niet meer of minder spelers afhaken. Wat wel opvalt is dat de mensen die klagen over een te kleine competitie vaak dezelfden zijn die pleiten voor langere play-offs. Als nou ergens sprake is van vaak dezelfde tegenstander treffen, dan is het in de play-offs, waar men in een best-of-seven serie elkaar in 2 tot 3 weken tijd 4 tot 7 maal tegenkomt. De stadions zitten dan doorgaans vol. De conclusie moet zijn dat niet de frequentie van – of het aantal – onderlinge ontmoetingen een rol speelt in de beleving, maar het feit dat er iets op het spel staat. Hieronder geven we, voor een beter inzicht, een overzicht van de toeschouwersaantallen in de Eredivisie van de laatste 15 jaar. In die tijd hebben we zo'n beetje alle competitievormen wel gekend. We gebruiken voor ons onderzoek uitsluitend de gegevens van de reguliere competitie, omdat de structureel beter bezochtte play-offs het beeld vertekenen. In onderstaande tabel staan per team de gemiddelde toeschouwersaantallen, alsmede de plaats op de ranglijst in de reguliere competitie(s).
Seizoen Teams in competitie
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 5
4/9
10
6
6
7
9
8
9
9
7
7
5
Tilburg
1588 1468 1396 1716 1437 1726 1775 1711 1769 1801 1812 1483 1743
Heerenveen
1430 1074 3
Geleen
847 5
4
3/3
3
2/5
1/2
1/1
1/1
4/3
2/2
3/3
744
1201
664
788
799
903
947
1090 1229 1159 1176
2/1
1
1/2
5/4
3/2
6/5
6/5
7/3
5/6
3
3
1
763
779
994
871
957
967
989
865
889
700
516
710
4/4
5
3/3
3/1
4/4
5/3
2/4
5/6
2/2
4
6
4
Den Haag
2
214
259
238
808
870
826
975
753
825
767
6
6/6
6/6
2/3
3/2
1/2
1/1
1/1
1
2
459
621
354
517
551
614
529 6/4
Nijmegen
750
4
5/4
2/5
6/6
2/4
3/1
Amsterdam
653
391
371
347
347
319
379
290
330
291
1
1/2
2
4/1
4/3
5/5
4/7
8/7
9/8
7
2
1
Eindhoven Groningen
2
637
484
501
529
419
428
329
7/8
5/6
3/5
4/5
6
7
5
292
365
271
7/7
8/6
7/8
Utrecht
482 9/9
Zoetermeer
452 4/–
Dordrecht
405 5
Herentals
123
363
309
410
535
455
9
-/8
7/4
5
4
3
712
663
736
Heist op den Berg
362 5
7
Deurne
104
93
7
8
187
417
167
124
8
10
-/7
8/7
218
216
Leuven Turnhout Gemiddeld
879
329
6
9
470
457
162 6/– 735
560
677
679
677
658
600
We dagen iedereen uit om uit deze tabel een correlatie af te leiden, maar wat in elk geval duidelijk is, is dat in competities met 5 teams de toeschouwersgemiddelden het hoogst zijn. De lopende competitie trekt het hoogste aantal toeschouwers per wedstrijd sinds 2002, toen er eveneens slechts 5 teams aan de start verschenen. Alleen 2006 is haalde vergelijkbare aantallen, en toen hadden we 6 teams in competitie. Dit hoge gemiddelde is verklaarbaar, omdat er bij een brede competitie meer staartclubs zijn die over het algemeen minder toeschouwers trekken. IJshockey is nu eenmaal een sport die van nature in onbalans is, de kans dat een zwakker team een sterker team kan verrassen is kleiner dan dat het sterkere team met groot verschil wint, dat zien we zelfs in de grootste competities in het buitenland. Doordat de top zo smal is kent een smalle competitie relatief meer topwedstrijden (concreet: ontmoetingen tussen Heerenveen en Tilburg) en minder wedstrijden om spek en bonen (de rest) dan een brede competitie. Die
topwedstrijden trekken onevenredig meer publiek en dat stuwt het gemiddelde omhoog. Dat de zwakke teams een kleine terugloop in hun toch al beperkte toeschouwersaantallen bespeuren verdwijnt daarbij in de statistieken. We houden in bovenstaand overzicht geen rekening met sponsoracties, toegangsprijzen of het al dan niet midweeks spelen. We nodigen de clubs uit zelf, bij de evaluatie van de cijfers, te kijken of zij samenhang kunnen vinden tussen speciale omstandigheden en de door ons gegeven getallen. In de bijlagen doen we daar zelf ook nog wat uitspraken over en laten we uitgebreid de wetenschap aan het woord. Tot nu toe keken we naar de gemiddelden bij alle reguliere thuiswedstrijden. Wat gebeurt er met de toeschouwersaantallen wanneer we ons uitsluitend op de wedstrijden tussen de topteams richten? Topwedstrijden, zo zeiden we al, trekken immers meer publiek! Het criterium dat we hiervoor hanteren is dat een team minstens 60% van het aantal punten van de koploper moet hebben behaald om mee te tellen, en we laten wedstrijden tegen de Belgische teams geheel buiten beschouwing. Hieronder die toeschouwersgemiddelden met tussen haakjes het gemiddelde over alle wedstrijden uit de tabel hierboven. 2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Tilburg
1667 (1588)
1500 (1468)
1462 (1396)
1733 (1716)
1567 (1437)
1789 (1726)
1868 (1775)
1784 (1711)
1889 (1769)
2037 (1801)
1989 (1812)
1483 (1483)
2125 (1743)
Heerenveen
1586 (1430)
1039 (1074)
900 (744)
882 (1201)
568 (664)
873 (788)
867 (799)
953 (903)
1055 (947)
1283 (1129)
1159 (1159)
1650 (1176)
774 (763)
769 (779)
928 (994)
903 (871)
976 (957)
986 (967)
1006 (989)
879 (808)
1114 (870)
923 (826)
1187 (975)
540 (551)
651 (614)
613 (529)
Geleen
Den Haag
Nijmegen
750 (750)
Amsterdam
653 (653)
Eindhoven
467 (391)
550 (459)
483 (621)
380 (371)
349 (347)
357 (347)
1166 (889)
771 (700)
1137 (753)
1061 (825)
767 (767)
332 (319) 565 (484)
Laten we beginnen met voorop te stellen dat de verschillen nauwelijks enige statistisch relevantie hebben! Desondanks zien we iets merkwaardigs. Het blijkt dat de topwedstrijden voor de teams die écht bovenin spelen tot meer toeschouwers leiden, maar voor de subtoppers juist minder! Maar zoals gezegd, het speelt zich af in de marge van de statistiek. De enige relevante vaststelling is dat elk team een vaste kern van toeschouwers heeft, waarvan de grootte, zeker voor teams die niet bij voorbaat verzekerd zijn van een toppositie, sterk afhangt van de prestaties in dat seizoen. De grootte van de competitie is daarbij niet relevant, en het aantal keren dat teams elkaar tegenkomen evenmin. Wat telt is dat er zoveel mogelijk rivaliteit bestaat. Het is niet eens gezegd dat het ergens om moet gaan! Uit de cijfers wordt duidelijk, zeker wanneer men ze in meer detail gaat bestuderen, dat het publiek vooral afkomt op wedstrijden waarvan men vermoed dat de thuisclub kans maakt op winst, vooral wanneer het een wedstrijd tegen een aartsrivaal is! En uiteraard
neemt die aartsrivaal – waar men wellicht hetzelfde denkt – ook meer eigen fans mee. Als de uitslag bij voorbaat vast lijkt te staan neemt het aantal toeschouwers in vrijwel alle gevallen af, al treft dat lot het sterkere team minder hard dan het zwakke team. En dat is logisch, want als je van te voren weet dat het een eenzijdige wedstrijd wordt, geeft het je als fan nog altijd veel meer voldoening wanneer je team met 10-0 wint dan wanneer het met 10-0 verliest. De conclusie is dat een brede competitie, waar vrijwel per definitie het krachtsverschil tussen de teams groot is, de zwakkere teams alleen maar zwakker maakt, en ook de grote teams niet helpt. En we zien ook dat naarmate er meer Belgische teams aan de competitie deelnemen het aantal toeschouwers, ook bij de wedstrijden tussen de Nederlandse clubs onderling, afneemt. Niets ten nadele van Herentals, overigens! Wat dat laatste betreft vermoeden we een 'onbekend maakt onbemind' effect. Herentals is inmiddels bekend en trekt dit seizoen meer toeschouwers bij uitwedstrijden dan ooit tevoren. Al met al pleiten de cijfers, in weerwil van alle sentimenten, voor een kleine competitie en voor een vergaande nivelering van de krachtsverschillen.
8.3. Kwaliteit, kwantiteit of stabiliteit Als we spreken over een Eredivisie die als vliegwiel voor het gehele Nederlandse IJshockey moet functioneren, dan zal toch op zijn minst sprake moeten zijn van een aansprekende competitie. Dit kan op een aantal manieren gerealiseerd worden, maar welke opzet daarbij de beste is lijkt evenzeer giswerk als van ondergeschikt belang. Eerder in dit rapport hebben we aangetoond dat een brede competitieopzet, waarbij in elk van de speellocaties een team op het hoogste niveau speelt, sowieso op termijn niet haalbaar is. Het lijkt ons daarom, in het kader van de gewenste stabiliteit, beter nu reeds in te zetten op een hoogste competitie met maximaal 8 teams en de voorwaarden te scheppen voor een werkbare promotie/degradatie regeling. Daarmee zouden we dan tenminste 10 jaar voort moeten kunnen. Het is niet gezegd dat een hoog niveau een voorwaarde is voor een aansprekende competitie, dat zien we in de huidige Eerste divisie. We vermoeden dat een genivelleerde competitie daarom evengoed als vliegwiel kan functioneren. Tenslotte zouden Heerenveen en Tilburg, wanneer zij naar Duitsland zouden vertrekken en zich daar op hoog niveau kunnen handhaven, een belangrijk deel van die vliegwielfunctie op zich kunnen nemen. Maar het is voor de totale ontwikkeling van het ijshockey onwenselijk wanneer alleen die twee teams de motor zouden moeten vormen, zeker indien de prestaties onverhoopt zouden tegenvallen of de teams om organisatorische redenen terug zouden keren naar Nederland. Verder kan, doordat het aantal Nederlandse spelers zo gering is, het aantal teams dat op het vereiste niveau kan spelen alleen maar worden vergroot wanneer het aantal importspelers aanzienlijk wordt verhoogd. Daarom is een kleine eredivisie, hoewel deze wellicht minder landelijke draagkracht heeft, nog altijd te prefereren boven een brede eerste divisie. In een kleine competitie zijn de onderlinge krachtsverhoudingen eenvoudiger (of minder moeilijk) te reguleren dan bij een brede competitie. We moeten hierbij nadrukkelijk niet naar de top
kijken, er zal altijd een kans bestaan dat één of meer teams met kop en schouders boven de rest uitsteken, maar ons juist richten op het middenveld. Daar worden de meeste wedstrijden gespeeld en daar valt dan ook het meest te winnen.
8.4. Rolmodellen, Iconen en Ambassadeurs Vraag een willekeurige voorbijganger of ze een Nederlandse ijshockeyer kennen, en met een beetje geluk komen de namen van Ron Berteling en/of Larry van Wieren naar boven, en menigeen zal Frans Henrichs noemen. Vraag naar een huidige international en de respons zal aanzienlijk lager zijn. Nederlandse topijshockeyers zijn over het algemeen niet erg bekend. Dat is op zich niets om ons zorgen over te maken. Vervang in de vraag ijshockey door volleybal en de resultaten zullen even schraal zijn. Sporten als basketbal, handbal, rugby of korfbal doen het nog aanzienlijk slechter, terwijl die toch (veel) meer actieve leden hebben. Een rolmodel, icoon of ambassadeur voor de sport kan helpen een sport nationaal meer bekendheid te geven. Juist het feit dat andere sporten ook relatief weinig bekende namen hebben opgeleverd kan worden uitgelegd als een kans voor het Nederlandse IJshockey. De Franse IJshockeybond heeft een aantal jaren geleden een publicitair speerpunt gemaakt van het optreden van enkele van haar internationals in de NHL en andere buitenlandse competities. Met name aan de prestaties van Philippe Bozon en later die van doelman Cristobal Huet werd wekelijks aandacht besteed op de website van de FFHG, en om de twee weken werd een persbericht aan hen gewijd. Uiteindelijk werd deze inspanning opgepikt door de landelijke media, met als gevolg dat beiden nu relatief bekende namen zijn geworden. Zelfs het feit dat de carrière van Huet niet heeft gebracht wat er van werd verwacht heeft daar niets aan afgedaan. De NIJB zou een vergelijkbare actie kunnen starten, en met de aanstaande doorbraak van Daniël Sprong dient zich meteen een goede kandidaat aan. Maar ook andere spelers die in aansprekende competities spelen, zoals Mike Dalhuisen, Nardo Nagtzaam, Kevin Bruijsten maar ook een junior als Bartek Bison -zeker wanneer die naar het 1e team van Mannheim zou doorbreken- zouden in Nederland meer aandacht kunnen krijgen, en daarmee het ijshockey in het algemeen meer onder de aandacht kunnen brengen. Hier ligt ook een rol voor onafhankelijke media als ijshockey.com, maar de impact van een officieel persbericht van de NIJB is aanzienlijk groter. De NIJB hanteert voor haar website een principe van strikte neutraliteit en beperkt zich veelal tot feiten en zakelijk mededelingen. We denken dat het besteden van aandacht aan individuele spelers in buitenlandse competities, zeker wanneer het internationals betreft, niet strijdig hoeft te zijn met dit principe. Bovendien zal, wanneer de speler regelmatig wordt geconfronteerd met aandacht op de website van de NIJB, zijn binding met Nederland en het Nederlands team sterker worden. De kans dat deze jongens het nationaal team komen versterken neemt daardoor toe.
8.5. De rol van het Nederlands Team Tenslotte mogen we, in het kader van de vliegwielwerking, ook de invloed van het Nederlands Team niet onbesproken laten. Met name in de huidige 1 e divisie,
lijken de clubs de prestaties van Nederland op een WK niet relevant te vinden. Maar over het algemeen is iedereen trots wanneer er een goede prestatie wordt neergezet, zeker wanneer daar spelers uit de eigen jeugdopleiding bij betrokken zijn. We denken, want we kunnen dit niet met cijfers aantonen, dat een sterk Nederlands team bijdraagt aan de uitstraling van de sport in het algemeen en dus een sterk wervende factor is. Een internationaal aansprekende prestatie, zoals het optreden in het Olympisch Kwalificatietoernooi, maakt iedereen duidelijk dat het Nederlands IJshockey, in weerwil van alle crisisgeluiden en denigrerende opmerkingen in de media en zelfs van enkele die-hard fans, er nog altijd toe doet. In dat licht zou Nederland moeten blijven streven naar een sterke nationale selectie en een goede voorbereiding op de WK's. Daar zijn uiteraard kosten aan verbonden, en de clubs zullen, bij gebrek aan subsidies of sponsors, deze kosten hoe dan ook gezamenlijk moeten opbrengen. De clubs zouden deze kosten niet moeten zien als een verspilling van geld, maar als een structurele investering in de werving van spelers en toeschouwers vanuit de 2e lijn. Wanneer Tilburg en Heerenveen naar Duitsland zouden vertrekken verwachten we een sterke concentratie van internationals bij deze clubs, meer nog dan momenteel het geval is. Wanneer beide teams in Nederland blijven, en de veel besproken nivellering van de competitie gerealiseerd wordt, zou het kunnen gebeuren dat, meer dan in het verleden, Nederlandse topspelers uitvliegen naar sterke competities in het buitenland. Het blijft speculeren over hoeveel spelers we het dan hebben, en op welk niveau ze terecht zullen komen. Tegelijkertijd kan men zich afvragen of het spelen van 20 internationals op 3 e niveau in Duitsland werkelijk zoveel meer toevoegt dan het optreden van 5 of 6 internationals in de Franse Ligue Magnus, de Duitse DEL2, de ECHL of andere Noord-Amerikaanse profcompetities. Al met al verwachten we dat de structuur van de competitie slechts weinig invloed zal hebben op de kwaliteit van het Nederlands Team. Dat betekent dat Nederland hoe dan ook actief zou moeten blijven inzetten op minimaal handhaving van het Nationaal team op het huidige niveau, om zodoende te profiteren van haar prestaties.
9. Scenario’s voor een herstart De situatie die zich in dit seizoen heeft voorgedaan, met name de chaotische start van de competitie en de financiële instabiliteit bij ten minste 2 van de 5 clubs, is niet voor herhaling vatbaar. Helaas was dit niet de eerste keer dat we met deze problemen geconfronteerd werden, al waren ze zelden zo accuut als dit jaar. Gezien de aanhoudende en voortdurende instabiliteit van het Nederlandse ijshockey kan het een optie zijn een zogenoemde nulstart te maken. Dit betekent dat het ijshockey een aantal flinke stappen terugzet met als doel enkele jaren van stabiliteit. Daarbij is het belangrijk te zorgen voor een gelijkwaardigere competitie met (relatief) meer wedstrijden die belang hebben. Meer spanning vormt de compensatie voor het lagere niveau. Wel zijn in deze opzet wellicht minder wedstrijden mogelijk omdat het streven is dat spelers op amateurbasis gaan spelen. Twee wedstrijden per weekeinde trekt dan mogelijk een te zware wissel op het maatschappelijk leven van de spelers. Het moet worden verkomen dat clubs de nulstart omzeilen, zoals dat halverwege de jaren negentig gebeurde. Ook zal er voor moeten worden gewaakt dat er geen situatie ontstaat waarbij de beste spelers zich toch weer bij één of twee clubs verzamelen. De financiële ondersteuning van de spelers moet beperkt blijven tot een vrijwilligers-vergoeding en vergoeding van het materiaal. Het uitgangspunt dat spelers op stricte amateurbasis moeten spelen kan echter niet worden afgedwongen, de clubs kunnen slechts een beroep doen op elkaars morele verantwoordelijkheid voor het vasthouden aan de afspraken. Lukt dit niet, dan bereiken we niets en keert de crisis over een aantal jaren weer terug. Wat dat betreft is een nulstart een gevaarlijk instrument. Er valt echter niet aan te ontkomen dat clubs met de beste jeugdopleiding de competitie zullen gaan domineren. Dat is de prijs die de andere teams betalen voor het verwaarlozen van de jeugd in het verleden. Bovendien moeten we rekening houden, zeker de komende 5 tot 8 jaar, met een sterk verminderde instroom van spelers in vergelijking met wat we de afgelopen 10 jaar gewend waren. Ook zullen Tilburg en Heerenveen, als zij naar Duitsland vertrekken, de top van de Nederlandse spelers meenemen waardoor die spelers aan de Nederlandse competitie zullen worden onttrokken. Dit alles heeft consequenties voor het aantal seniorenteams dat aan de competitie zal kunnen deelnemen en het aantal locaties waarop competititieijshockey kan worden gespeeld. Het is evident dat het aantal teams in de toekomst eerder zal afnemen dan toenemen. Wanneer Tilburg en Heerenveen de Nederlandse competitie verlaten zullen zij van de huidige 71 Nederlandse spelers in de Eredivisie er ca. 30 meenemen naar Duitsland. Dit zullen niet alleen de huidige spelers of alleen spelers uit de huidige selectie zijn. Een aantal spelers zal de overgang niet willen of kunnen maken. We verwachten ook dat een aantal spelers uit Eindhoven en Geleen zal proberen in Tilburg of Heerenveen onderdak te vinden om op niveau of als professional te kunnen blijven spelen. Daarnaast zal ongetwijfeld een aantal spelers besluiten te stoppen. Kijkend naar de huidige Eredivisie zullen ca. 10 bovengemiddeld sterke spelers, die niet met Tilburg of Heerenveen meekunnen, naar een oplossing binnen Nederland of het buitenland moeten kijken. De rest van de spelers kan
zonder problemen ingepast worden in een competitie op lager niveau. Een nulstart zonder Tilburg en Heerenveen verkleint het spelersaanbod van huidige eredivisie-spelers derhalve naar ongeveer 25 man. We verwachten dat Geleen en Eindhoven jeugdspelers of spelers uit het 2e team moeten halen om het team aan te vullen en men mag aannemen dat alle betrokken teams daardoor aan kracht zullen inboeten. Een aantal spelers van de huidige selecties van Heerenveen en Tilburg zal niet meegaan in de plannen voor een Duits avontuur zal terugvallen naar het 2e team in die plaats waardoor die teams sterker worden. Om verschillende redenen is het belangrijk om bij de indeling van het 1e jaar van deze competitie, zeker in geval van een nulstart, uitsluitend te kijken naar het beschikbare spelersmateriaal en de sportieve verwachtingen. Het heeft geen zin de 2e teams van Tilburg en Heerenveen bij voorbaat uit te sluiten op grond van de prestaties in de huidige competitie, zeker wanneer een aanzienlijk deel van de huidige selectie van het 1e team niet mee zou doen aan het Duitse avontuur en naar het 2e team zou afzakken. In de huidige 1e divisie (en promotie divisie) zijn momenteel 408 spelers actief. Met het restant van spelers uit de huidige Eredivisie beginnen we dus met een basis van maximaal 450 spelers. Daarvan valt, zoals we hebben gezien, jaarlijks een derde, ofwel 150 spelers, af. De komende jaargang telt slechts 114 17 jarige spelers. Zelfs als daarvan niemand meer zou afvallen komen we er dus al 35 tekort om het natuurlijk verloop op te vangen. Over 3 jaar is de gehele huidige generatie U17, bestaande uit 330 spelers, ingestroomd. Op basis van extrapolatie kan aannemelijk worden gemaakt dat over 3 jaar daarvan nog 180 spelers actief zijn. Op dat moment zijn van de huidige generatie seniorenspelers ook nog maar zo'n 70 spelers over. Over 3 jaar zullen we een competitie moeten samenstellen met slechts 60% van het aantal Nederandse spelers dat we nu ter beschikking hebben. Dat betekent ook simpelweg dat we het aantal teams met 40% zullen zien afnemen of dat we aanzienlijke aantallen buitenlanders moeten toelaten. Dat laatste valt niet te rijmen met een amateurcompetitie. We zullen dus op den duur genoegen moeten nemen met een kleinere competitie, en kunnen deze daar dus beter nu al op inrichten. Het heeft weinig zin om te streven naar een brede eredivisie, waar op elk van de 16 locaties gespeeld wordt als dat zou betekenen dat we voortdurend geconfronteerd worden met teams die wegvallen bij gebrek aan spelers. Er is dan misschien geen sprake van een faillisement, maar voor de reputatie van de sport als geheel is het nog steeds fnuikend. Dan is beter wanneer deze teams langs natuurlijke weg naar een lager niveau afzakken en eenmaal buiten beeld een stille dood sterven of aan hun herstel gaan werken, en dat betekent dan weer dat promotie/degradatie zal moeten werken. En dat lukt alleen wanneer er voldoende teams op beide niveaus zijn, maar ook weer niet zoveel dat alle goede spelers in de hoogste klasse spelen en de lagere divisie enkel zou bestaat uit houthakkers en veredelde recreanten. Ook in die lagere divisie moeten op zijn minst een aantal sterke spelers een plaats kunnen vinden. Ook zullen we er aan moeten wennen dat in sommige steden 2 of meer teams in de hoogste divisie zullen spelen. Dat komt voort uit het feit dat sommige verenigingen een veel grotere instroom van leden kennen dan anderen. In een (semi)prof omgeving lost zich dat probleem ten dele vanzelf op, omdat de 'overtollige' spelers in een ander team onderdak kunnen vinden. In een
amateuromgeving moeten we ervan uitgaan dat de mobiliteit van spelers geringer wordt. Migratie, als die er al is, zal voornamelijk binnen de regio plaatsvinden. Wanneer we dus geen ruimte creëeren voor meerdere teams per speellocatie zal het verloop ook bij de sterkere verenigingen enorm toenemen. En gezien het beperkte spelersaanbod kan de sport zich dat niet permitteren. Het kan, in het kader van de gewenste nivelering, noodzakelijk zijn maatregelen in te voeren die garanderen dat de verschillende teams uit één plaats hun spelersmateriaal eerlijk verdelen over de teams, en dus niet alle sterke spelers in één team concentreren. Als we twee teams uit dezelfde plaats in hoogste competitie accepteren wordt het voorstel om naar 1 wedstrijd per week terug te schakelen feitelijk een eis. Bij twee wedstrijden in één weekeinde zullen de toeschouwersaantallen voor het zwakste van de twee teams desastreus zijn. Eén van de argumenten die worden gehanteerd voor een brede 1e divisie, is juist dat deze meer toeschouwers zou trekken. Laten we beginnen met te stellen dat iedere uitspraak hierover puur speculatief is. We hebben aangetoond dat de toeschouwersaantallen in de eredivisie dit seizoen hoger zijn dan we de afgelopen jaren gewend waren, maar die winst zit voornamelijk in de top. Tegelijkertijd constateren we dat ook de toeschouwersaantallen in de 1e divisie toenemen in vergelijking tot die van de laatste jaren. Sommige clubs zien dit als het bewijs voor het succes van een brede competitie, terwijl wij denken te kunnen aantonen dat deze stijging voornamelijk het gevolg is van het feit dat er minder 2e teams in de competitie spelen dan in voorgaande jaren. Hieronder de toeschouwersgemiddelden 1e divisie tot 1 januari 2015: 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Amsterdam Groningen
87 265
285
333
290
Heerenveen
162
Nijmegen
177
Tilburg
72
110
174
164
142
Utrecht
116
174
222
191
509
204
243
179
198
Zoetermeer Den Bosch
275
64
97
249
178
103
159
105
106
252
154
108
162
291
311
175
143
251
398
76
148
200
297
570
217
211
81
92
112
97
105
136
90
65
127
100
100
800
196
104
341 337
469
421 145
287
???
??? 121
Den Haag
157
Dordrecht
94
87
78
79
71
129
91
306
224
373
76
202
Eindhoven
220
158
236
309
117
74
63
72
92
90
117
66
Geleen
46
152
89
84
95
77
66
We zien wederom dat er een relatie is tussen het aantal toeschouwers en de prestaties van het team, maar veel meer nog een relatie tussen het aantal toeschouwers en het feit of sprake is van een 1e of 2e team in die plaats. De winst die Den Haag boekt is grotendeels toe te schrijven aan het feit dat het 1e team daar is weggevallen en aan de intensieve wervingsacties die daar gevoerd worden, hoewel die pas na 1 januari zullen doorwerken in de gemiddelden. Zoetermeer profiteert van de sportieve prestaties, en van het feit dat het bezig is een belangrijke club te worden. We wijzen ook op de cijfers uit Eindhoven, Tilburg, tweede teams die benedengemiddeld scoren, en Groningen, Dordrecht en Zoetermeer in de seizoenen dat er ook een team in de Eredivisie speelde. De stijging van het gemiddelde aantal toeschouwers is met name toe te schrijven aan een toename in Den Haag en Amsterdam, waarbij Den Haag ondanks alle wervingsacties nog steeds niet de gemiddelden haalt die de afgelopen jaren in de eredivisie de tribunes bevolkten. In Groningen, Dordrecht en Nijmegen zien we in de 1e helft van de lopende competitie juist een kleine terugloop van het aantal toeschouwers, waarbij moet worden opgemerkt dat we uit Nijmegen al twee seizoenen geen harde cijfers krijgen. Netto is de toename van het aantal toeschouwers dus geheel op het conto van 3 clubs te schrijven, waarvan er één nieuw is, één is teruggezakt uit de eredivisie en één bovengemiddeld goed presteert. We verwachten dat de bezoekersaantallen van de 2e teams in Tilburg en Heerenveen niet significant zullen veranderen wanneer er een 1e team in de Duitse competitie gaat spelen, wellicht zien ze een kleine toeloop van fans die niet in de Duitse competitie geïnteresseerd zijn, maar ze zullen in elk geval achterblijven bij de aantallen die we elders zien waar het 1e team actief is en zeker bij de aantallen die de teams momenteel trekken. Het aantal fans dat fanatiek genoeg is om een heel weekeinde op de ijsbaan door te brengen is gering, en gegeven de keuze tussen een topteam en een 2e team kiezen de meesten nu eenmaal voor de top. Al met al zal een nieuwe eredivisie zonder Heerenveen en Tilburg aanzienlijk minder toeschouwers trekken dan de huidige eredivisie. De facto lijdt iedereen onder het vertrek van de topclubs, al was het maar omdat de fans uit Heerenveen en Tilburg minder Nederlandse uitwedstrijden zullen bezoeken. Het verlies van 1200 toeschouwers uit Heerenveen en 1600 toeschouwers uit Tilburg zal niet eenvoudig door de overige teams kunnen worden goedgemaakt, alle positieve tendensen ten spijt. Dus zelfs als de toeschouwersaantallen elders wellicht zouden stijgen, en die trend is helemaal nog niet zo duidelijk aan te geven, zal de Nederlandse competitie het in totaal, zeker de eerste jaren, met 20 tot 30% minder toeschouwers moeten doen. Alleen wanneer de nieuwe structuur haar bestaansrecht kan bewijzen mogen we hopen op iets meer dan een incidentele toestroom van extra toeschouwers. Overigens betekent dit wel dat het ijshockey in zijn totaliteit meer toeschouwers zou trekken. We verwachten niet dat de cijfers in Tilburg en Heerenveen in de Oberliga significant zullen afwijken van wat we daar de laatste jaren gewend waren. Die 2800 toeschouwers zullen dus weldegelijk behouden blijven voor het Nederlandse ijshockey, we zien alleen de meesten niet meer terug in de Nederlandse competitie.
9.1. Van status quo naar groei Een nieuwe Eredivisie op lager niveau is geen doel op zich. We kunnen, mogen en willen niet uitsluiten dat teams op termijn zullen willen doorgroeien naar een hoger niveau. Hoewel het spelersaanbod terugloopt is duidelijk dat er nog altijd veel talent zit aan te komen, meer dan waarvoor in Tilburg en Heerenveen ruimte is, maar ook niet allemaal op een niveau dat Tilburg en Heerenveen nastreven. In de plannen voor een herstructurering van de competitie moet daarom nadrukkelijk rekening worden gehouden met een stijging van de sportieve ambities van de teams. Het is daarbij van het grootste belang dat deze ambities niet worden ontmoedigd, maar wel worden beheerst of getemperd. Het moet worden voorkomen dat opnieuw een situatie ontstaat waarin enkele teams de gehele competitie ontwrichten doordat zij hun sportieve ambitie over de top drijven. De ontwikkelingen moeten bij zoveel mogelijk teams parallel lopen en de bond kan en moet hierin een actieve rol spelen, o.a. door de jeugdontwikkeling te systematiseren en, bv door regionale trainingen, zwakke clubs in de ontwikkeling van hun jeugdspelers te ondersteunen. Los van de vraag of de spelers nog (semi-) professioneel sport kunnen bedrijven zullen de clubs zelf een sterke slag moeten slaan op het gebied van de professionalisering van de organisatie. Daarmee kunnen en moeten ze zich voorbereiden op de toekomst. Op dat punt wijzen we met name op het succes van Tilburg, ondanks het faillissement van enkele jaren geleden. Teams met een professionele organisatie zijn beter in staat in te spelen op veranderende omstandigheden, hebben betere toegang tot de sponsormarkt en zijn in elk opzicht stabieler. Ook heeft het bestuur van een professioneel opgezette organisatie, minder 'handwerk' te verrichten, waardoor ze zich beter kan concentreren op haar hoofdtaken en ook beter kan delegeren. We hebben niets dan lof voor de mensen, meestal een paar families, die bij sommige clubs de boel draaiende houden, maar iedereen zal moeten inzien dat dit, op termijn, geen werkbare oplossing kan zijn. Als we willen dat een nulstart iets oplevert, dan zullen de clubs ook op organisatorisch niveau schoon schip moeten maken en duidelijke doelstellingen moeten zetten. Een ander punt dat we niet mogen vergeten is dat de clubs zich middels ledenwerving zullen moeten wapenen voor de toekomst. Zoals we eerder hebben gezien is het ledenbestand van een aantal clubs beneden niveau. Het is moeilijk een minimum aantal leden aan te geven dat een vereniging moet hebben teneinde gezond te zijn. De gezondheid hangt immers, naast het aantal leden, ook van de kracht van de organisatie, de opbouw van het ledenbestand en een aantal externe factoren zoals de grootte van het achterland en de omstandigheden op de accommodatie af. Maar wat wel duidelijk is, is dat ijshockeyverenigingen over het algemeen klein zijn, en als zodanig weinig maatschappelijke betekenis hebben. Dit betekent dat ze politiek en sociaal weinig kunnen losmaken. Een vereniging met 900 leden heeft wat dat betreft aanzienlijk meer leverage. We hebben in dit rapport tot nu toe vrijwel uitsluitend gesproken over jeugdleden voor zover deze in de toekomst een directe bijdrage zouden kunnen leveren aan de seniorencompetitie. Recreanten kunnen een indirecte bijdrage leveren en wel op zeer korte termijn,
omdat ze zijwaarts kunnen instromen en dus niet de hele pijplijn hoeven te doorlopen. Wanneer verenigingen hun ledenaantallen kunnen verhogen heeft dit niet alleen positieve financiële consequenties. Er ontstaat binnen de club een vliegwieleffect op een ander niveau dan dat van de seniorencompetitie. We hebben er eerder al op gewezen dat nieuwe spelers voornamelijk te vinden zijn in de kringen van mensen die al een binding met het ijshockey hebben. Dit heeft een aantal oorzaken, maar de belangrijkste is de onbekendheid met de sport bij het grote publiek. Dat de jeugdopleiding voornamelijk prestatiegericht is werkt daarbij drempelverhogend. Niet alleen omdat het potentiele leden afschrikt die die ambitie helemaal niet hebben, maar ook omdat het zijwaartse instroming zo goed als onmogelijk maakt, waardoor er voor laatkomers vrijwel geen plaats meer is. Clubs zullen in het geding brengen dat een jeugdopleiding duur is. Maar dat komt mede omdat zij momenteel nog sterk in prestaties denken. Recreanten zitten niet te wachten op een vol competitieschema, ze zitten wellicht helemaal niet te wachten op een competitieschema, ze willen gewoon regelmatig het ijs op en af en toe een onderling partijtje spelen. Wanneer de clubs daar ruimte voor kunnen maken halen ze een enorm potentiaal in huis. Want aspiranten hebben ook broertjes en zusjes, neefjes en nichtjes, die voor een deel jonger zijn en wel onderaan in kunnen stappen. Maar al deze potentiele leden kiezen momenteel voor een andere sport, ondermeer doordat ze geen idee hebben van de mogelijkheden en het plezier dat ijshockey te bieden heeft. En ook aspirantleden hebben ouders, die als vrijwilliger zouden kunnen werken, die wellicht als sponsor geworven kunnen worden of die sponsors kunnen inbrengen. En ook in haar positie naar de ijsbaan staat een vereniging sterker naarmate zij meer leden heeft. Er kunnen dan betere afspraken gemaakt worden, meer ijsuren tegen geringere kosten en op gunstigere tijden worden afgenomen, etc. Het zijn geen zaken die van vandaag op morgen zullen veranderen, maar wanneer de clubs in de marge blijven opereren zal het moeilijk blijven op een hoger niveau een stabiele landelijke competitie in stand te houden. We wijzen in dit verband ook naar onderzoek (zie bijlage 7) naar de redenen waarom kinderen afhaken. Eén van de aspecten die daaruit naar voren komen is dat spelers die vóór hun 14e afhaken voorgoed verloren zijn. Zij zullen nooit meer terugkeren, ook niet als recreant op latere leeftijd. Voor jeugdspelers die op latere leeftijd stoppen gelden doorgaans maatschappelijke factoren die hen tot stoppen dwingen, zoals school, studie, de gezinssituatie of het werk. Deze leden zullen op latere leeftijd vaak wel als recreant (willen) terugkeren, of zelfs terug de seniorencompetitie instromen. De afgelopen jaren zijn op deze manier een 20tal spelers teruggekeerd in de competitie. Deze leden hebben de gehele (dure) jeugdopleiding doorlopen en dragen een schat aan ervaring met zich mee. Geen enkele vereniging kan zich permitteren die mensen links te laten liggen. Op bondsniveau zullen reglementaire maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat teams via de achterdeur toch weer gaan proberen hun sportieve droom bij elkaar te kopen. Dit heeft men in het verleden bij een vergelijkbare nulstart verzuimd te doen, met als gevolg dat de 'wapenwedloop' gewoon door kon gaan en de crisis binnen de kortste keren opnieuw toesloeg. Wanneer Tilburg en Heerenveen naar Duitsland vertrekken zal voor deze teams een aparte regeling moeten worden getroffen, zullen zij rechten en plichten
moeten krijgen voor het aantrekken van spelers die voor andere teams niet gelden, al zullen die voor een belangrijk deel ook door de organiserende bond in Duitsland worden opgesteld. Bij een eventuele terugkeer zullen zij onmiddellijk onder hetzelfde regime komen te staan als de rest van Nederland. Een zeer radicale ingreep zou kunnen zijn om de band die bestaat tussen jeugdclubs en seniorenclubs radicaal door te snijden, niet in de zin dat ze niet meer tot dezelfde club zouden mogen behoren, maar in de zin dat er in de regelgeving aanpassingen worden gedaan waardoor de overgang van een jeugdspeler naar de seniorencompetitie aan aanvullende regels wordt onderworpen, met als doel een gelijk speelveld te creëeren voor alle clubs. In de afgelopen jaren maakte de innige band tussen de jeugdverenigingen en de eredivisieteams de uitgangssituatie van de (financieel) zwakkere clubs al bij voorbaat kansloos. Een sterke club die ook nog eens gratis kan putten uit een enorm arsenaal aan talentvolle jeugdspelers is sterk bevoordeeld t.o.v. een zwakker team dat voor haar spelers is aangewezen op transfers. Tegelijkertijd speelt het probleem dat jeugdverenigingen nauwelijks tegemoet gekomen worden voor de investeringen die ze doen in de spelers die ze opleiden. Wanneer er altijd een transfer nodig is om een jeugdspeler te kunnen opstellen is het eenvoudig om daarin een opleidingsvergoeding op te nemen. Uiteraard zullen sommige 1e teams beweren dat ze daarmee worden gestraft voor het feit dat 'ze' een goede jeugdopleiding hebben. Dat is echter niet zo! Ten eerste is het niet zo dat zij een goede jeugdopleiding hebben, ze profiteren momenteel slechts van het feit dat de jeugdvereniging in hun stad een goede jeugdopleiding heeft en die jeugdvereniging zou in dit plan eindelijk eens in redelijkheid en transparant beloond worden voor deze opleiding. Dit maakt het ook voor clubs die geen eredivisie-team in hun stad hebben interessanter om in een goede jeugdopleiding te investeren. Maar een dergelijke ingreep is alleen aan de orde wanneer het ijshockey in Nederland semi-professioneel blijft. Wanneer Heerenveen en Tilburg in Nederland zouden blijven, of naar Nederland zouden moeten terugkeren, en we weer in een semi-professionele competitie gedwongen worden, zou deze maatregel nadrukkelijk in overweging moeten worden genomen. Het is daarom zinvol om dit nu al in de overwegingen mee te nemen en te onderzoeken wat de voor- en nadelen van een dergelijke radicale ingreep zouden zijn.
10. Conclusies & Aanbevelingen De voorgaande pagina’s bieden een weinig florissant beeld van het Nederlandse ijshockey. De problemen zijn groot en door de afvlakkende instroom van jonge spelers zullen de problemen de komende jaren alleen maar toenemen. De enige vraag die overblijft, is of het vijf voor twaalf is of dat de klok al twaalf keer heeft geslagen. De weg naar een oplossing zal ook geen makkelijke zijn door de verschillende belangen en het bewezen gebrek aan eensgezindheid binnen de Nederlandse ijshockeywereld. De onderstaande aanbevelingen vormen een aanzet voor verbeteringen, maar de werkelijke actie moet op bonds- en clubniveau plaatsvinden. •
Richt de ledenwerving op de jongste jeugd. Zorg voor een stabiele instroom van spelers tot tien jaar en streef naar volledige bezetting van de teams. Dit is de beste garantie voor het voortbestaan van het topijshockey in een stad. Hiervoor moeten professionele standaardprogramma’s worden opgezet. Ontwikkel daarnaast een plan voor de breedtesport, waardoor zijwaartse instroming mogelijk wordt en de ledenaantallen structureel omhoog kunnen gaan. Meer leden betekent meer invloed, een bredere basis en een sterkere top.
•
Stel een onderzoek in naar de reden waarom grote groepen jeugdspelers tussen de leeftijden van 10 en 18 jaar afhaken en neem maatregelen om deze uitstroom tegen te gaan. Kijk goed naar de case Tilburg, waar de instroom van jonge spelers niet bijzonder is, maar de uitstroom wel significant lager is dan elders in Nederland.
•
Schakel professionele jeugdcoaches in. Clubs met een gestructureerde en professionele jeugdopleiding produceren meer goede spelers en zien de uitstroom afnemen.
•
Stop met de indeling van teams op basis van inschrijving, maar kies voor sportieve kwalificatie en promotie-degradatie om meer duels van belang te krijgen. Beperk het aantal teams dat deelneemt aan de play-offs tot maximaal de helft van het aantal teams in competitie, ongeacht te grootte van de competitie.
•
Zet een degelijk communicatieplan in de markt om het ijshockey weer vaker positief in de publiciteit te brengen. Zet hierbij nadrukkelijk in op Nederlandse spelers in buitenlandse competities waardoor deze spelers maximale uitstraling houden en bovendien meer binding met het Nationale Team zullen voelen.
•
Kies een oplossing die een zo groot mogelijke kans biedt op stabiliteit. Het ijshockey heeft enkele jaren zonder schandalen nodig om zijn reputatie te verbeteren.
•
De bondskosten moeten in verhouding staan tot het niveau van het ijshockey. Bij een voortgang van een professionele liga, mag ook de bond een budget voor een professionele organisatie verwachten. Bij een nulstart zal de
begroting van de bond aanzienlijk moeten dalen om clubs te helpen de touwtjes aan elkaar te knopen. Probeer hierbij de nationale teams en de jeugdontwikkeling te ontzien. •
Zowel de ijshockeybond als de clubs moeten transparanter worden richting spelers en supporters. Besluiten moeten duidelijk onderbouwd worden gepubliceerd om de neutraliteit van de bond duidelijk te maken. Het democratisch gehalte in de besluitvorming moet omhoog. Wil dat functioneren is transparantie noodzakelijk.
•
Zorg voor een systeem dat ervoor zorgt dat de niveauverschillen in de Eredivisie niet te ver oplopen, zeker na het eventuele vertrek van Heerenveen en Tilburg. Voorkom dat het overgebleven talent zich weer gaat verzamelen bij clubs met een relatief hoog budget om te voorkomen dat er te veel wedstrijden zonder spanning worden gespeeld.
•
Voer handhaafbare regelgeving in die in de toekomst de sportieve ambities van de clubs automatisch remt, en deze daarin niet belemmert maar tempert, zodat alle teams op alle niveaus gelijkwaardige stappen kunnen maken. Denk hierbij aan een licentiesysteem voor de beheersing van de budgetten, en een puntensysteem voor de regulering van de kracht van de teams en de verdeling van spelers over verschillende teams van dezelfde club.
•
Streef naar een competitie van niet meer dan 8 teams op elk van de 3 niveaus met relatief gelijkwaardige teams. Schakel terug naar een speelritme van 1 wedstrijd per week op alle niveaus, en probeer zoveel mogelijk daarbij een vaste speeldag aan te houden, zeker op het hoogste niveau.
•
Stimuleer stabiliteit in sponsoring door stricte voorwaarden te stellen aan naamgeving van teams, gebaseerd op langlopende overeenkomsten en bewezen clubtrouw van een sponsor. Onderzoek de mogelijkheden van een sponsor regeling waarbij een percentage van het sponsorgeld moet worden afgedragen ten behoeve van de ondersteuning van de andere clubs.
Bijlage 1. Ledenaantallen Spelersbestand NIJB Een overzicht van het aantal Nederlandse spelers per 31 december van het opgegeven jaar, verdeeld naar geboortejaar. Let op dat de gegevens pas vanaf 2005 volledig betrouwbaar zijn. 2000 2009 2008 2007 2006 2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996 1995 1994 1993 1992 1991 1990 1989 1988 1987 1986 1985 1984 1983 1982 1981 1980 1979 1978 1977 1976 1975 1974 1973 1972 1971 1970 1969 1968 1967 1966 1965 1964 1963 1962 1961 1960 Ouder Totaal
3 18 22 22 58 75 92 102 134 167 160 183 184 172 153 165 137 108 79 65 73 56 58 70 55 40 39 42 34 28 37 35 26 30 30 26 27 31 15 86 2937
2001
2 6 28 37 53 82 89 109 119 139 155 154 164 147 130 125 131 91 83 61 58 59 54 46 60 46 43 43 40 33 25 38 32 28 42 30 30 25 23 11 72 2743
2002
4 4 14 38 47 74 92 103 122 121 144 154 149 146 131 107 107 118 76 80 81 63 67 60 55 56 49 56 46 48 68 26 43 45 33 48 37 30 27 27 15 68 2879
2003
6 5 7 18 48 47 76 93 98 125 118 126 128 118 107 94 87 92 94 68 86 81 66 64 65 52 52 45 49 48 48 82 29 45 44 37 49 34 30 26 26 11 71 2695
2004
2 9 22 37 31 60 57 87 95 93 113 93 91 94 87 86 70 65 73 91 66 89 80 56 54 55 44 51 34 42 44 43 100 29 39 40 35 48 34 27 24 24 12 69 2495
2005
4 3 23 44 76 77 129 117 164 167 151 164 142 168 138 110 97 92 86 91 124 91 114 111 78 70 67 57 70 56 48 59 60 109 49 53 49 48 58 51 41 29 30 20 96 3681
2006
9 8 39 71 100 96 133 130 155 179 163 151 139 163 119 96 86 86 93 102 114 93 105 107 69 66 54 56 61 53 47 49 60 93 49 55 47 52 53 46 37 24 20 22 93 3643
2007
11 16 54 68 97 101 135 124 143 163 156 141 121 152 96 80 80 83 92 102 113 89 89 88 57 61 43 53 56 45 44 44 55 63 48 52 45 54 49 41 37 23 21 18 81 3384
2008
2 9 19 36 69 85 111 106 130 118 126 155 144 130 103 108 94 78 76 80 90 111 116 88 85 72 51 59 43 48 51 41 43 37 54 64 53 52 40 58 43 41 38 24 20 18 72 3291
2009
2010
2011
13 37 65 75 105 124 140 136 145 141 141 150 131 128 95 97 89 99 86 92 103 113 113 94 93 70 50 60 48 46 40 48 48 46 53 51 52 58 47 61 48 41 41 26 22 18 74 3653
5 28 56 90 96 111 135 131 130 139 135 132 136 118 111 83 84 80 96 79 88 94 100 94 74 92 66 48 50 48 46 37 39 43 45 50 46 41 53 42 61 42 39 38 22 21 14 54 3462
10 22 50 69 106 108 120 139 133 125 138 126 125 126 104 103 87 77 100 94 78 99 97 99 87 70 94 62 46 51 49 45 37 40 44 47 50 45 41 60 41 61 47 40 41 22 17 15 59 3546
2012 1 4 19 35 68 81 110 118 114 135 122 110 126 118 115 92 74 79 75 70 101 82 74 96 83 85 75 52 82 50 40 46 38 42 37 40 43 46 40 41 38 50 37 52 41 37 36 22 14 13 54 3253
2013 6 11 30 71 84 114 131 125 125 139 123 114 123 112 102 98 76 87 81 79 99 84 75 88 72 78 78 53 85 54 46 50 46 44 48 42 38 52 44 38 32 48 35 52 43 37 37 17 11 12 49 3418
2014 7 18 45 90 106 131 144 125 127 141 116 100 114 92 90 98 81 82 68 76 90 71 66 75 65 69 66 44 72 44 38 43 39 42 47 39 32 39 41 27 26 39 32 38 34 25 28 11 10 10 32 3185
Ledenaantallen Nederlandse Sportbonden 2013
2012
2011
2010
2009
2008
1
Voetbal
1.213.720
1.209.413
1.205.808
1.188.873
1.179.198
1.152.674
2
Tennis
625.666
674.696
668.811
690.370
725.079
719.985
3
Golf
397.056
388.043
360.645
353.165
335.269
313.733
4
Hockey
241.163
232.933
231.025
227.357
222.837
210.498
5
Gymnastiek
240.551
241.500
245.987
255.281
268.550
273.811
6
Hippische Sport
208.378
213.009
211.733
212.142
209.044
203.007
7
Atletiek
142.669
1.374.253
137.617
134.359
133.057
127.639
8
Zwemmen
140.835
144.613
139.683
140.618
143.566
144.259
9
Volleybal
116.354
116.539
125.147
125.785
125.195
127.047
10
Bridge
114.315
116.169
117.036
115.785
115.549
114.310
11
Schaatsen
95.810
91.539
118.679
73.427
43.432
56.902
12
Korfbal
91.526
95.861
97.629
100.726
101.319
101.356
13
Ski
87.120
91.452
91.320
96.726
103.120
103.120
14
Watersport
83.627
87.158
89.831
94.413
100.536
97.000
15
Wandelsport
64.958
65.532
60.420
36.494
33.287
33.287
16
Judo
59.006
577.852
53.239
61.470
60.657
57.686
17
Toerfietsen
57.665
53.992
50.597
47.824
45.920
43.395
18
Klim- en Bergsport
56.814
56.279
54.821
54.607
54.447
55.040
19
Motorsport
54.972
56.235
52.539
48.321
47.467
43.752
20
Basketball
52.347
52.494
49.327
42.350
41.625
42.134
21
Handbal
49.718
53.264
54.130
54.426
56.272
57.192
22
Badminton
48.069
51.769
55.924
59.242
60.277
61.321
23
Wandelsport
44.116
43.675
41.579
37.716
33.644
30.758
24
Schietsport
39.353
41.112
42.692
42.290
42.103
41.882
25
Wielrennen
32.677
30.070
24.977
25.730
22.500
28.456
26
Roeien
32.217
30.312
30.819
30.227
27.777
28.092
27
Tafeltennis
31.036
32.221
32.901
33.627
34.518
34.288
28
Darts
30.698
32.328
33.652
36.131
38.741
41.063
29
Biljarten, Pool, Snooker
29.655
34.259
32.452
32.853
32.701
31.277
30
Schaken
23.730
23.348
23.510
23.807
23.313
22.539
31
Reddingsbrigade
22.984
22.928
24.937
26.986
27.280
28.112
32
Honkbal/Softbal
22.174
22.648
23.038
23.236
23.149
23.324
33
Jeu de Boules
17.624
18.182
18.238
18.094
18.254
18.648
34
Onderwatersport
17.074
17.534
15.479
17.917
18.376
18.754
35
Luchtvaart
15.715
15.628
15.006
13.393
13.383
13.167
36
Kaatsen
15.046
14.064
13.255
13.483
13.947
14.390
37
Squash
14.603
16.264
16.082
15.512
15.808
18.496
38
Bowling
13.599
15.109
14.221
14.673
15.510
17.067
39
Gehandicaptensport
12.483
11.290
11.261
17.562
20.713
20.817
40
Rugby
10.454
10.303
9.738
8.832
8.869
8.298
41
Handboogschieten
9.531
9.174
9.132
9.484
10.176
10.071
42
Karate
8.901
8.592
9.286
8.799
8.812
8.646
43
Triathlon
7.797
17.100
17.345
10.481
10.779
10.494
44
Autosporte
7.544
8.041
9.984
10.158
7.575
7.676
45
Oosterse Gevechtskunsten
7.098
8.338
7.080
7.208
8.845
9.384
46
Taekwondo
7.088
7.080
7.289
7.878
8.588
8.574
47
Krachtsport en Fitnessf
6.246
8.381
8.542
8.397
9.212
4.096
48
Cricket
6.060
5.477
5.238
5.237
5.275
5.203
49
IJshockey
5.653
5.737
5.848
6.198
6.119
5.299
50
Dammen
4.980
5.225
5.976
5.856
6.060
6.457
51
Kegelen
4.738
4.783
5.837
5.968
6.263
5.546
52
Aikido
3.931
3.669
3.523
3.901
3.515
4.000
53
Danssport
3.923
4.096
3.391
6.062
6.053
5.819
54
Klootschieten
3.588
3.646
3.678
3.774
3.870
3.888
55
Schermen
3.156
2.996
2.760
2.545
2.604
2.539
56
Boksen
3.071
1.685
1.308
1.339
1.700
1.497
57
Kruisboogschieten
2.962
2.975
3.021
2.971
2.889
2.651
58
Beugel en
1.427
1.372
1.359
1.376
1.396
1.498
59
American Football
1.401
1.494
2.010
1.513
1.760
1.562
60
Sjoelen
1.395
1.468
1.763
1.726
1.821
1.998
61
Floorball en Unihockey
1.337
1.353
1.103
1.078
988
1.000
62
Frisbee
1.304
924
1.061
1.012
950
932
63
Bowls
1.102
1.174
1.340
1.414
1.503
1.736
64
Lacrosse
715
610
-
-
-
-
65
Roller sports Bandy
704
685
716
776
1.485
-
66
Surfing
662
598
700
694
-
-
67
Go
616
468
697
716
718
759
68
Kolf
596
569
575
596
607
611
69
Minigolf
549
547
674
674
693
779
70
Motorboting
453
479
478
478
518
579
71
Curling
154
152
137
140
122
127
72
Bobslee
81
88
72
84
57
50
73
Waterski en Wakeboard
0
1.956
2.787
3.032
3.236
4.051
74
Drakenboot
0
261
295
227
-
-
75
Racquetbal
0
18
27
27
26
29
76
Vijfkamp
0
0
0
497
572
415
77
Inline Skate
0
0
0
0
4.322
4.608
78
Kano
0
0
0
0
6.648
6.938
TOTAAL
4.776.340
4.840.186
4.820.817
4.774.826
4.772.046
4.708.088
Bijlage 2: Vernieuwd puntensysteem Een van de bouwstenen voor een verbetering van de competitie is een vernieuwd puntensysteem. De essentie van elk puntensysteem bestaat daarin dat het de gelijkwaardigheid van de teams probeert te regelen door de kracht van de sterkste team te verminderen. Het is onmogelijk om met een puntensysteem de zwakste teams te versterken, omdat niet gezegd is dat deze teams daarvoor over voldoende budget beschikken. Het oude puntensysteem hield nadrukkelijk geen rekening met dit probleem. Het werd uitgericht op de kracht van de sterkste teams, uitgaande van een bepaalde hoeveelheid imports die men zou mogen aantrekken. Doordat er geen rem stond op het aantal Nederlandse spelers konden de sterke teams zich, zelfs zonder buitenlanders, blijven versterken. Het onderstaand voorstel voor een vernieuwd puntensysteem tracht dit manco te verhelpen door geen onderscheid meer te maken naar de nationaliteit van een speler, maar uitsluitend naar waar deze is opgeleid. De grenzen van dit puntensysteem treden pas in werking nadat de punten van de zelf-opgeleide spelers zijn opgeteld. Wanneer het team dan nog niet het maximum aantal punten heeft bereikt mag het, voor zover het daartoe financieel in staat is, spelers van elders aantrekken. Hiermee bevorderen we dat sterke spelers bij de club blijven waar ze zijn opgeleid. Daarnaast belonen we clubtrouw en stabiliteit, doordat spelers die lange tijd bij een club blijven, ook als 'eigen speler' worden gezien. 1) Bepaling eigen speler of vreemde speler: Een speler is telt als 'eigen' speler wanneer hij a) tenminste 3 seizoenen in één van de jeugdteams (U12, U14, U17) van die vereniging heeft gespeeld, of b) gedurende 3 aaneengesloten seizoenen uitsluitend voor een team op dezelfde ijsbaan heeft gespeeld Vreemde spelers zijn alle spelers die niet aan tenminste één van de criteria voldoen. Er zijn daarop geen uitzonderingen mogelijk. Doel van deze regel is de totale toestroom van spelers anders dan vanuit de eigen jeugdafdeling te reguleren. We maken geen onderscheid meer tussen imports en nederlanders. 2) Verdeling van spelers bij meerdere teams in competitie Wanneer een club met meerdere teams deelneemt aan de competitie (ongeacht of de teams in dezelfde divisie of in verschillende divisies spelen) dient het sterkste team tenminste over evenveel 'eigen' spelers te beschikken dan elk van de zwakkere teams, of – wanneer de teams in dezelfde divisie spelen – mag een team niet meer dan 1 eigen speler minder hebben dan het ander. Een team in een lagere divisie mag niet minder dan 3 eigen spelers hebben dan enig team van dezelfde club in een hogere divisie.
Doel van deze regel is te voorkomen dat eigen spelers worden 'afgedankt' naar het 2e team teneinde het 1e team te versterken met spelers die van elders worden aangetrokken of, omgekeerd, dat een overschot aan eigen spelers bij een team wordt ondergebracht. Teams in lagere divisies worden zo op niveau gehouden. 3) Flexibele handhaving van de bovengrens van het aantal punten Bij de berekening van het aantal punten worden eerst de punten van de eigen spelers opgeteld. Wanneer het aantal punten lager is dan het voor de competitie vastgestelde maximum mag het team extra spelers van elders aantrekken om zich te versterken tot aan het vastgestelde maximum. Doel van deze regel is te zorgen dat eigen spelers altijd mogen spelen en kunnen terugkeren naar hun oude club. Clubs met een sterke jeugdopleiding profiteren hierbij doordat ze meer 'punten' mogen gebruiken dan de competitie toestaat. 4) Puntenberekening op basis van roster, niet op basis van line up Voor de berekening van het aantal punten wordt uitgegaan van de spelers die deel uit maken van de selectie (het teamroster) en niet van de spelers op de sheet. Dit betekent dat de teams hun rosters aan het begin van het seizoen, voorafgaand aan de 1e wedstrijd, moeten vastleggen, dat alleen spelers uit het roster mogen worden opgesteld en dat dit roster slechts op een beperkt aantal momenten en onder zorgvuldig bepaalde omstandigheden mag worden gewijzigd. Doel van deze regel is het afdwingen van regels 2 en 3. Een team dat nog niet beschikt over het maximum aantal punten mag te allen tijde spelers aantrekken om tot het maximum te geraken. Een team dat eigen spelers wil toevoegen mag dit doen zolang de regels rond het verdelen van het aantal spelers in acht worden genomen. 5) Minimum aantal punten Naast een maximum geldt voor elke competitie ook een minimum aantal punten. Een team dat niet voldoet aan het minumum aantal punten kan niet deelnemen aan de competitie. Doel van deze regel is de teams in een divisie zoveel mogelijk in dezelfde uitgangssituatie te brengen. Clubs kunnen door met spelers te schuiven aan het minimum aantal punten criterium voldoen. Overigens is het daarbij zinvol om junioren 0 punten te geven, om te voorkomen dat de U17 teams worden leeggeroofd om maar aan de eisen te voldoen. De verdeling van spelers in categorieen, alsmede de daarbij behorenden punten, en de bepaling van de grenzen laten we in dit bestek in het midden. Het oorspronkelijke puntensysteem kan als leidraad worden genomen. De grenzen aan het aantal punten zal bij voorkeur elk jaar opnieuw in het competitieberaad opnieuw worden vastgesteld.
Bijlage 3: Opleidingsvergoeding Eén van de instrumenten om clubs te stimuleren hun jeugdopleiding serieus te nemen is ervoor te zorgen dat er een verdienmodel ontstaat. In de praktijk komt het er op neer dat, naarmate een speler langere tijd in de jeugdafdeling van een club heeft gespeeld, deze speler bij een transfer meer geld zal opleveren voor de club. Dit effect kan worden versterkt door een 'ketenvergoeding' in te voeren, dat wil zeggen dat bij elke transfer, ongeacht van welke club naar enig andere club, opnieuw een (deel van de) opleidingsvergoeding naar de jeugdvereniging van de speler gaat. Een mogelijke opzet zou de volgende kunnen zijn: De opleidingsvergoeding wordt evenredig verdeeld onder alle clubs waar een speler zijn jeugdopleiding heeft genoten. Hiertoe gebruiken we het aantal seizoenen dat de speler is uitgekomen voor een team in de U12, U14 of U17 competitie. Als een jeugdspeler gedurende het seizoen naar een andere club is gegaan telt dat seizoen voor de helft voor elk van de betrokken clubs. De opleidingsvergoeding bedraagt altijd X voor de 1e transfer van een speler na het verlaten van de U17 leeftijdscategorie, en wordt vervolgens verminderd met 10% per seizoen dat de speler aktief daarna was. Doel van deze regeling is om er voor te zorgen dat het niet uitmaakt wanneer een speler getransfereerd wordt. Wel wordt de bijdrage bij een volgende transfer minder naarmate de speler langer voor tweede club heeft gespeeld.
Bijlage 4: Scenario's voor een mogelijke doorstart a. Nederlandse nulstart zonder Heerenveen en Tilburg Uitgangspunt: Heerenveen en Tilburg spelen in het buitenland en de overige clubs kiezen voor verlaging van de budgetten om zo financieel stabieler te worden en het voor teams uit de Eerste Divisie mogelijk te maken op een verantwoorde wijze aansluiting te vinden zonder sportief of financieel in de problemen te komen. Verplichte promotie/degradatieregeling. Beleidsinstrumenten: Puntensysteem moet ervoor zorgen dat teams zich niet kunstmatig kunnen versterken en de eerste teams een weergave worden van hun jeugdopleiding, aantal buitenlandse spelers wordt zeer sterk beperkt of zelfs tot nul teruggebracht. Een Licentiecommissie moet zorgen dat alle teams een verantwoorde begroting hebben en een opleidingsvergoeding wordt ingevoerd om clubs verder te stimuleren eigen spelers op te leiden. Deelnemers: De overgebleven teams uit de Eredivisie (Eindhoven, Geleen), aangevuld met de top vier uit de Eerste Divisie van dit jaar. Herentals is vanzelfsprekend welkom in deze competitie, in dat geval promoveert slechts de top drie uit de huidige Eerste Divisie. Opzet: Zes teams, waarvan vier clubs naar de play-offs gaan en twee teams playdowns spelen met de top twee uit de eerste divisie. Daarnaast een gezamenlijke bekercompetitie van Eredivisie en Eerste Divisie. In principe één wedstrijd per weekeinde, behalve tijdens play-offs, play-downs en de bekerfinale. Opzet Eerste Divisie identiek, ook zes clubs, deelname aan de beker en de top twee speelt voor promotie naar de Eredivisie. Voordelen: De financiële druk op de sport wordt een stuk minder, wat voor meer stabiliteit zorgt. Omdat vier clubs zich plaatsen voor de play-offs en twee voor de play-downs is de kans veel groter dat teams langer betekenisvolle wedstrijden spelen. Met een veel kleiner verschil tussen Ere- en Eerste Divisie is er sprake van een helderdere structuur, clubs worden gestimuleerd te investeren in de eigen jeugdopleidng. Nadelen: Teams spelen veel minder wedstrijden dan nu en hebben dus sponsoren en seizoenkaarthouders minder te bieden, veel spelers stoppen mogelijk als ze geen salaris meer ontvangen, teams kunnen proberen de strenge regels te omzeilen en zo toch kunstmatig het team te versterken. Niveaudaling zal weerslag vinden in prestaties nationale teams. Heerenveen en Tilburg zullen bovengemiddelde spelers overnemen, wat leidt tot frustraties. Algemene overwegingen: Het aantal teams dat aan de eredivisie kan deelnemen moet beperkt blijven, omdat anders de promotie-degradatieregeling niet kan werken. Bovendien onttrekken Tilburg en Heerenveen de sterkste spelers aan de competitie, zodat de spoeling ook bij de andere teams erg dun wordt. Het aanbod van Nederlandse spelers voor de twee uittredende teams neemt plotseling sterk toe, omdat zij als enigen nog semi-professioneel ijshockey bieden, waardoor de
spelers hun salariseisen naar beneden zullen moeten bijstellen en we, zeker aanvankelijk, een toename in het aantal transfers zullen zien. Men moet er rekening mee houden dat de 2 e teams van Tilburg en Heerenveen die nog wel in de competitie uitkomen geen publiekstrekkers zullen zijn en ook nooit zullen worden, zelfs wanneer ze zich naar de top van de eredivisie omhoog zouden werken! Het gemiddeld aantal toeschouwers zal dus, hoe dan ook, een enorme sprong omlaag maken.
b. Nederlands-Belgische nulstart zonder Heerenveen en Tilburg Uitgangspunt: Georganiseerd door een overkoepelende organisatie waarin NIJB en RBIHF op gelijkwaardige basis samenwerken. Heerenveen en Tilburg spelen in het buitenland en de overige clubs kiezen voor verlaging van de budgetten om zo financieel stabieler te worden en het voor meer teams mogelijk te maken op een verantwoorde wijze aansluiting te vinden zonder sportief of financieel in de problemen te komen. Verplichte promotie/degratatieregeling. Beleidsinstrumenten: Puntensysteem moet ervoor zorgen dat teams zich niet kunstmatig kunnen versterken en de eerste teams een weergave worden van hun jeugdopleiding, aantal buitenlandse spelers wordt zeer sterk beperkt of zelfs tot nul teruggebracht. Licentiecommissie moet zorgen dat alle teams een verantwoorde begroting hebben en opleidingsvergoeding om clubs verder te stimuleren eigen spelers op te leiden. Deelnemers: De overgebleven teams uit de oude Eredivisie (Eindhoven, Geleen, Herentals) worden aangevuld met de top vier van de huidige Eerste Divisie in Nederland en de Top drie van het Belgische kampioenschap voor een liga met tien clubs. Daaronder een Eerste Divisie met de overgebleven teams uit de Eerste Divisie en het Belgische kampioenschap. Opzet: Tien teams spelen competitie en gezamenlijke bekercompetitie met de Eerste Divisie (ook tien Nederlandse/Belgische clubs). Top zes plaatst zich voor de play-offs en speelt in twee poules van drie om twee plaatsen in de finale. Onderste vier spelen samen met de top twee uit de Eerste Divisie om vier plaatsen in de Eredivisie volgend jaar. Voordelen: Bredere competities door combinatie Nederland/België, de financiële druk op de sport wordt een stuk minder, wat voor meer stabiliteit zorgt. Omdat zes clubs zich plaatsen voor de play-offs en vier voor de play-downs is de kans veel groter dat teams langer betekenisvolle wedstrijden spelen. Met een veel kleiner verschil tussen Ere- en Eerste Divisie is er sprake van een helderdere structuur, clubs worden gestimuleerd te investeren in de eigen jeugdopleiding. Nadelen: Geen traditionele halve finales van de play-offs meer, langere reistijden voor wedstrijden, Teams spelen veel minder wedstrijden dan nu en hebben dus sponsoren en seizoenkaarthouders minder te bieden, veel spelers stoppen mogelijk als ze geen salaris meer ontvangen, teams kunnen proberen de strenge regels te omzeilen en zo toch kunstmatig het team te versterken. Niveaudaling zal weerslag vinden in prestaties nationale teams. Heerenveen en Tilburg zullen bovengemiddelde spelers overnemen, wat leidt tot frustraties. De afstanden
tussen de speellocaties worden gemiddeld groter waardoor de reistijden en reiskosten groter zijn. Dit betekent dat ook dat wedstrijden op vrijdagavond uitgesloten zijn. Algemene overwegingen: Naast de overwegingen uit het eerste, puur op Nederland uitgerichtte voorstel, komen nog een paar andere problemen om de hoek kijken. Wanneer er geen reglementaire balans wordt ingevoerd die het aantal teams uit Belgie en Nederland regelt, lopen we het risico dat de competitie op den duur een geheel Nederlandse of geheel Belgische aangelegenheid wordt. Een dergelijke regel interfereert met de promotie/degradatie en leidt tot het vertragen van de 'gelijkschakeling' van de Nederlandse en Belgische teams. Gelijkschakeling op reglementair niveau kan uitsluitend doordat de sterke teams kunstmatig worden verzwakt, niet doordat de zwakke teams worden versterkt, want daar is immers geen bugdet voor. We moeten oppassen dat een dergelijke structuur niet leidt tot een onverwachte leegloop van teams, doordat er een verzadiging van de markt op de loer licht waarbij de 'gemiddelde' speler tussen de wal en het schip terecht zou komen: niet goed genoeg als dragende kracht in de 1e divisie, maar te 'kostbaar' in het puntensysteem om nog voor de eredivisieclub interessant te zijn.
c. Een Nederlandse nulstart met Heerenveen en Tilburg Uitgangspunt: Door de ontwikkelingen in Duitsland is het mogelijk dat Heerenveen en Tilburg de overstap niet kunnen maken. Derhalve zal voor deze clubs weer een plek in de Nederlandse structuur moeten worden gevonden. Dit is lastig gezien de voorsprong in budget en in het geval van Tilburg in eigen opgeleide spelers, waardoor het moeilijk wordt tot een gelijkwaardigere competitie te komen en de spanning van de competitie in gevaar komt. Derhalve zullen beide clubs hun budget en niveau aanzienlijk naar beneden moeten bijstellen. Beleidsinstrumenten: Puntensysteem zal zo moeten worden ingericht dat de teams van Heerenveen en Tilburg niet ver boven de rest uit kunnen steken. Licentiecommissie moet zorgen dat alle teams een verantwoorde begroting hebben en opleidingsvergoeding om clubs verder te stimuleren eigen spelers op te leiden. Deelnemers: De huidige Nederlandse deelnemers aan de Eredivisie, aangevuld met de top vier uit de Eerste Divisie. Herentals is vanzelfsprekend welkom in deze competitie, in dat geval promoveert slechts de top drie uit de huidige Eerste Divisie. Opzet: Acht teams spelen een competitie en een gezamenlijke bekercompetitie met de Eerste Divisie. Top vier plaats zich voor de play-offs, onderste vier voor de play-downs (poule-systeem met top twee eerste divisie). Teams spelen gemiddelde één wedstrijd per weekeinde met uitzondering van de post season. Voordelen: Bredere competitie met acht teams, minder financiële druk door lagere budgetten. Omdat vier clubs zich plaatsen voor de play-offs en vier voor de play-downs is de kans veel groter dat teams langer betekenisvolle wedstrijden
spelen. Met een veel kleiner verschil tussen Ere- en Eerste Divisie is er sprake van een helderdere structuur, clubs worden gestimuleerd te investeren in de eigen jeugdopleiding Nadelen: Als Heerenveen en Tilburg meegaan naar het lagere niveau worden zij gestraft voor hun betere beleid en wordt (semi)profijshockey in Nederland helemaal iets voor uit het verleden. Teams spelen veel minder wedstrijden dan nu en hebben dus sponsoren en seizoenkaarthouders minder te bieden, veel spelers stoppen mogelijk als ze geen salaris meer ontvangen, teams kunnen proberen de strenge regels te omzeilen en zo toch kunstmatig het team te versterken. Niveaudaling zal weerslag vinden in prestaties nationale teams. Algemene overwegingen: Het genoemde aantal van 8 teams is redelijk arbitrair en vermoedelijk op termijn niet te handhaven. Bovendien zou het, voor het mogelijk maken van Promotie/Degradatie, beter zijn wanneer de uitstroom van spelers van de 1e naar de eredivisie wordt beperkt, en dat lukt beter naarmate er minder teams in de hoogste divisie spelen. Er moet serieus rekening mee worden gehouden dat Tilburg op korte termijn met 2 teams in de hoogste klasse zal willen of kunnen uitkomen, gewoon omdat het een aantal sterke spelers zal moeten afschuiven naar het 2 e team om de competitie niet al te zeer te overheersen. De vraag is of dit, vanuit het oogpunt van de andere clubs, wenselijk is. Maar de vraag is evenzeer of het, vanuit het oogpunt van de betrokken spelers, wenselijk is om dit tegen te gaan
d. Voortzetting van de huidige eredivisie Uitgangspunt: Een vorm van semi-professioneel ijshockey wordt gehandhaafd voor op zijn minst de hoogste competitie. Maatregelen worden genomen zodat het niveauverschil tussen de deelnemers zo veel mogelijk wordt geminimaliseerd. Dit komt in de praktijk neer op dat de Heerenveen en Tilburg aan kracht zullen moeten inboeten. Inrichting van een stimuleringsfonds waaraan alle clubs naar draagkracht bijdragen, zorgt voor een distributie van het beschikbare kapitaal, zodat zwakkere teams middelen ter beschikking kunnen krijgen spelers aan te trekken ten faveure van een aansprekende competitie. Beleidsinstrumenten: Het puntensysteem zal zo moeten worden ingericht dat de teams van Heerenveen en Tilburg niet ver boven de rest uit kunnen steken. Tegelijkertijd zal het puntensysteem niet mogen verhinderen dat 'eigen' spelers buiten de boot vallen, of worden genegeerd ten faveure van sterkere spelers van elders of buitenlanders. Een licentiecommissie moet zorgen dat alle teams een verantwoorde begroting hebben en een opleidingsvergoeding wordt ingevoerd om clubs verder te stimuleren eigen spelers op te leiden. Aan de begrotingen zullen zowel naar boven als naar beneden duidelijke grenzen worden gesteld. Een percentage van de sponsorinkomsten worden in een centraal fonds gestort waaruit sportief zwakkere teams middelen kunnen krijgen om sterkere spelers aan te trekken om de competitiviteit te vergroten. Een commissie bestaande uit vertegenwoordigers van alle betrokken teams bewaakt dit fonds en bepaalt wie waarvoor in aanmerking komt. Deelnemers: De huidige Nederlandse deelnemers aan de Eredivisie, aangevuld met bij voorkeur één team Eerste Divisie.
Opzet: Zes teams spelen een 3-dubbele competitie en een bekercompetitie. Top vier plaats zich voor de play-offs. Teams spelen gemiddelde twee wedstrijden per weekeinde. Post season wordt mogelijk ook midweeks gespeeld. Voordelen: De competitite blijft op een niveau dat Nederland zich internationaal kan handhaven. Spelers kunnen op semi-professioneel niveau kunnen blijven spelen, waardoor de leegloop kan worden beperkt. Het gezamelijk stimuleringsfonds confronteert de clubs dagelijks met het gemeenschappelijk belang waardoor de solidariteit toeneemt. Nadelen: De risicos van faillisementen blijft als een zwaard van damocles boven de clubs hangen. Sponsoren zullen mogelijk niet meer geïntereseerd zijn wanneer een deel van hun bijdrage in een centraal fonds wordt gestort. Algemene overwegingen: Tenzij de clubs zich terdege bewust zijn van hun verantwoordelijkheid voor het algemeen belang maakt dit concept geen enkele kans van slagen. Het zou dan simpelweg voortzetting van falend beleid zijn. Anderzijds is de noodzaak tot ingrijpen zo evident dat, wanneer de huidige eredivisie wordt voortgezet, niemand zich tegen de nog tegen nieuwe regelgeving zal durven verzetten. We vrezen een beetje dat wanneer gekozen wordt voor een nulstart, de urgentie van een nieuwe reglementen wat ondersneeuwt omdat men meent dat dit inherent is aan de nulstart. Dat is precies waar het in het verleden fout is gegaan.
Bijlage 5: Meer bezoekers, meer leden. Over het al dan niet incidenteel inzetten van vrijkaarten Eén van de meest gebruikte methoden om toeschouwers te werven is het uitdelen van vrijkaarten. Het lijkt een zeer effectief middel om mensen naar de ijsbaan te lokken, in de hoop dat een aantal daarvan 'blijft hangen'. Maar is die aanname correct? Er is zeer veel onderzoek gedaan naar het koopgedrag en bezoekgedrag onder invloed van prijswijzigingen of het uitdelen van gratis producten zoals vrijkaarten, en uit elk onderzoek blijkt dat de prijs van een toegangskaartje op zijn best een secundaire barriëre vormt. Andere barriëres zoals gebrek aan interesse of tijd, gebrek aan vervoer of parkeergelegenheid, en ongunstige wedstrijdtijden blijken veel belangrijker te zijn. Wat hebben studies nog meer aangetoond: Vrijkaarten trekken geen andere sociaal-economische groepen aan dan het gebruikelijk publiek. Het trekt voornamelijk mensen aan die op de één of andere manier al binnen het bereik liggen van uw club en die anders voor een kaartje betaald zouden hebben. Vrijkaarten helpen dus niet om een andere doelgroep te bereiken. U had deze mensen ook op een andere manier kunnen interesseren, waarbij ze wél betaald zouden hebben. Mensen die vrijkaarten krijgen geven gemiddeld per bezoeker minder geld uit aan horeca, merchandise of andere mogelijke inkomstenbronnen voor de club dan mensen die gewoon hebben betaald voor een kaartje. Publiek is minder betrokken bij een wedstrijd wanneer ze niet hoeven te betalen dan wanneer ze er wel voor betaald hebben, met name wanneer de thuisclub niet weet te winnen. Herhaald uitgeven van vrijkaarten leidt op termijn tot verlies van bezoekers die seizoenkaarten hebben of regelmatig losse tickets kopen. Deze bezoekers hebben het gevoel achtergesteld te worden, of speculeren op een volgende vrijkaartactie. Een hoge aanschafprijs suggereert een hogere kwaliteit en beïnvloedt de kwaliteitsperceptie positief. Wanneer hetzelfde product in een andere verpakking tegen een lagere prijs wordt aangeboden wordt het duurdere product als van betere kwaliteit ervaren. Een gratis product wordt a priori beoordeeld als 'waardeloos'. Dit is een algemeen geldende vaststelling en geldt dus ook voor ijshockey. Het uitdelen van vrijkaarten levert aanzienlijk minder respondenten op dan het schenken van reguliere toegangskaarten. De woorden 'gratis toegang' of 'vrijkaart' suggereren dat de entree voor iedereen gratis is, dat het slechts een reclamestunt betreft, en dan heeft de kaart geen evidente waarde. Wanneer het een reguliere toegangskaart betreft krijgt deze juist de perceptie van een
geschenk, is de waarde evident en wordt dan beoordeeld naar de reguliere prijs. Er is, vanzelfsprekend, ook onderzoek gedaan naar het (kosten)effect wanneer (een deel van) het publiek altijd gratis toegang heeft. Hier een paar conclusies: Gratis toegang voor kinderen onder 12 jaar werkt drempelverlagend voor ouders. Bovendien blijkt dat uit deze groep veel nieuwe spelers gevonden worden. En ouders van spelers zijn de trouwste bezoekers. Dit middel is zo effectief dat elke club het zou moeten hanteren. Gratis toegang heeft op de korte termijn een positief effect op het aantal toeschouwers (het 'honeymoon effect') en is neutraal op de middellange en lange termijn. Op termijn komt er dus niet meer publiek. Dit komt omdat de toegansprijs slechts een secundaire drempel vormt. Gratis toegang draagt aangetoond bij tot het vinden van een hoofdsponsor die de gederfde inkomsten meer dan compenseert. (Let op: het betreft hier Amerikaans onderzoek en dit zal niet noodzakelijkerwijs ook van toepassing zijn in de Nederlandse cultuur! Maar het is een intrigerende stelling!) Het niet hoeven bemannen van de kassa leidt tot besparingen. Het is de vraag in hoeverre dit argument bij een kleine sport als ijshockey relevant is. Spelen voor een vol stadion werkt motivatieverhogend en kan leiden tot betere sportieve resultaten. Dit betekent dus niet dat vrijkaarten niets zouden kunnen opleveren, maar het toont wel aan dat het uitdelen van vrijkaarten alleen, zeker op termijn, niets bijdraagt en altijd onderdeel moet zijn van een groter plan. Men moet naast het uitdelen van vrijkaarten altijd een aanvullende inspaning doen om het maximum resultaat uit de campagne te halen. Juist wanneer men zo succesvol is in de wervingscampagne zou het jammer zijn wanneer men vervolgens niet verder zou komen dan hopen dat er iemand blijft hangen, terwijl met een kleine extra inspanning men ervoor kan zorgen dat de aangeworven mensen terugkomen. Studies hebben aangetoond dat de volgende wervingsmiddelen zeer effektief zijn, en vaak veel meer direkt resultaat opleveren dan vrijkaarten: Twee voor de prijs van één. U ziet dit terug in elke supermarkt, en met reden. In onze situatie houdt dit in dat bezoekers met een kaartje uit de vrije verkoop of seizoenkaart op uitnodiging gratis een gast kunnen meenemen. Niet alleen is aangetoond dat dit meer 'blijvers' oplevert, het blijkt ook dat deze bezoekers juist méér dan gemiddeld geld uitgeven aan horeca en merchandise. Dit wordt door wetenschappers over het algemeen verklaard doordat de gasten meegaan met iemand die reeds regelmatig bij een wedstrijd is geweest, en zich door deze persoon persoonlijk uitgenodigd voelen. Het reciprociteitsbeginsel1 zorgt ervoor dat men deze persoon een 1
) Reciprociteitsbeginsel: verwijst naar het reageren op een positieve actie met een andere positieve actie, en het belonen van dat soort acties. In reactie op vriendelijke acties stellen mensen zich veel positiever en meer coöperatief op dan verklaard kan worden door het eigenbelang.
wederdienst wil bewijzen. De verwachting deze bekende aan te zullen treffen bij een volgende wedstrijd werkt drempelverlagend, waardoor de kans groter is dat deze gasten op eigen initiatief zullen terugkomen. Probeer respondenten te interesseren voor toegangskaarten voor de volgende wedstrijd. Ook hier doet het reciprociteitsbeginsel zijn werk. Met name wanneer u de vrijkaarthouders in de pauze individueel benadert en ze iets simpels aanbiedt, zoals een kopje koffie of wat merchandise, zullen zij eerder geneigd zijn een kaartje voor de volgende wedstrijd te kopen. De prijs die ze bereid zijn te besteden staat daarbij in geen relatie tot uw geschenk. Onderzoek heeft uitgewezen dat hoe langer u wacht met een dergelijke follow-up, des te geringer de kans dat uw actie slaagt. Omgekeerde kassa: vraag mensen een vrijwillige bijdrage bij het verlaten van het stadion in plaats van een vaste toegangsprijs of naast een sterk gereduceerde toegangsprijs. Mensen snappen van nature dat aan een dienst kosten verbonden zijn, en zijn vaak bereid om een bijdrage te leveren voor het getoonde vermaak. Bij winst van de thuisclub zijn ze bovendien bovengemiddeld bereid vrijwillig meer te betalen dan de reguliere toegangsprijs. De conclusie: Clubs hebben veel opties om door middel van variatie in de prijs van toegangskaarten nieuwe toeschouwers te werven, maar de prijs blijft, hoe dan ook, altijd slechts een secundaire drempel. Wanneer men structureel meer toeschouwers wil trekken zullen voornamelijk de primaire drempels moeten worden overwonnen. Pas daarna speelt de prijs een rol.
Bijlage 6 Ledenwerving en verloop We spreken in dit rapport op een aantal momenten de clubs aan om meer aan ledenwerving en ledenbehoud te doen, omdat het verloop in de loop van de jaren is toegenomen en dus het aantal instromende spelers dat in het verleden toereikend was nu niet meer voldoet. Ook bij de NIJB staat 2015 in het teken van de ledenwerving, een project dat we van harte ondersteunen en waar we in deze bijlage een beperkte bijdrage toe willen leveren. Elke club dient van ledenwerving een prioriteit te maken, ook die clubs die van mening zijn dat ze vol zitten. Er passen 22 spelers op een wedstrijdsheet en dit seizoen maakt geen enkel jeugdteam daar gebruik van. Het streven moet zijn om, zeker in de W/M en de U12 met een volledig team aan de start te verschijnen, en liefst nog met meer! Want hoewel er maar 22 spelers op de sheet gaan, niemand schrijft voor dat dit elke wedstrijd dezelfden moeten zijn. Clubs zouden toch behoren te weten dat aan het hebben van meer leden vrijwel uitsluitend voordelen zijn verbonden. De paar nadelen kan men met wat creatief denken uit de weg gaan. Als we met iemand in discussie gaan over de vraag waarom kinderen voor een andere sport kiezen dan ijshockey horen vaak als eerste het argument dat IJshockey een dure sport is. Maar als de wetenschap aantoont (zie bijlage 5) dat prijs in alle gevallen slechts een secundaire belemmering vormt, waarom zou dat dan voor het lidmaatschap van een sport anders zijn? En dat we in een crisis zitten waar ouders elk dubbeltje moeten omdraaien, dat is iets van de laatste tijd. In de boom-jaren was het aantal instromende kinderen niet significant anders dan nu. We zullen verderop zien dat gerichte studies aangeven dat de hoogte van de contributie en de bijkomende kosten, in elk geval voor het verloop, geen grote relevantie heeft. Een tweede argument, een dat we in dit rapport zelf ook gebruikt hebben, is dat ijshockey een slecht imago heeft. Dat kan zo zijn wanneer het gaat over sponsorwerving, maar voor het werven van leden is dat helemaal niet zo zeker. Wanneer we naar het huidige ledenbestand kijken denken we te kunnen aantonen dat er vaak een familierelatie bestaat tussen de meerdere leden van een club. Dat zou er op duiden dat het enthousiasme dat de spelers en hun ouders overbrengen op de rest van de familie zwaarder weegt dan dat eventuele negatieve imago, dat die neven en nichten zich daardoor ook meer voor de sport gaan interesseren en uiteindelijk gaan participeren. Zou het dus niet simpelweg zo kunnen zijn dat ijshockey als jeugdsport helemaal geen imago heeft, dat er zo weinig kinderen instromen omdat de clubs zich te weinig profileren, kortom dat de primaire drempel van de onbekendheid de belangrijkste is? Er zijn vele methoden ontwikkeld om de effectiviteit van ledenwerving te vergroten, en eigenlijk moeten we concluderen dat niet één methode werkt, of eigenlijk: ze werken allemaal! Waar het echter vaak aan ontbreekt is voldoende drive. Zo is het succes van de methode 'meer leden in minder tijd' is voornamelijk gebaseerd op de aanwezigheid van een coach op de workshop die de urgentie van het ledenwervingsplan bewaakt. Want één ding is wel duidelijk, een
ledenwervingscampagne dient SMART opgezet te worden (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden) en de T kan daarbij niet genoeg benadrukt worden, lijkt zelfs veel belangrijker dan de rest. Veel sporten verwijzen naar het Handboek Ledenwerving [Rotterdam Sportsupport 2010]2 en nemen dit dan letterlijk over, waarbij ze slechts de namen van de voorbeeldverenigingen aanpassen, ook als de voorbeelden helemaal niet op de eigen sport van toepassing zijn. Dat doet de NIJB met de ijshockeyspecifieke, door de IIHF ontwikkelde, handleidingen dan toch beter! Wij denken niet dat de diverse methoden veel toevoegen aan hetgeen door de NIJB als ondersteuning wordt geleverd, maar we benadrukken nogmaals het belang van het begrip tijdgebonden.
Het proces van het lid worden in 7 stappen Peter Lievens van de Katholieke Hogeschool Turnhout heeft diepgaand onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot de vergroting van de participatie van kansarmen in het verenigingsleven van de gemeente Mol. Deze studie (Drempels naar participatie in locale verenigingen, uit 2005) geldt inmiddels als een standaardwerk en wordt door tal van (sport)bonden in België, maar ook steeds meer in Nederland, gebruikt om ledenwerving te stroomlijnen. Een deel van het onderzoek beschrijft het proces van het lidworden als een mars waarin van beide zijden drempels moeten worden overwonnen om de ontmoeting tussen het potentiele lid en de vereniging te doen slagen. We geven hier een tamelijk uitgebreide samenvatting en veel van de teksten zijn rechtstreeks uit de studie overgenomen. Er is slechts beperkt getracht ze om te werken naar de specifieke situatie van een ijshockeyvereniging. Participatie in een vereniging is een dynamisch interactieproces van steeds meer betrokken worden, betrokken zijn en betrokken blijven van leden. Er treden echter allerlei subtiele uitsluitingmechanismen op die participatie in een vereniging belemmeren. We zetten ze hieronder eventjes op een rij. Psychologische drempels: Mensen willen zich thuis voelen in een groep. Ze hebben dan ook een zekere angst om niet te worden aanvaard of op te vallen in de vereniging. Culturele drempels: De verenigingscultuur sluit niet altijd aan bij de waarden, normen en overtuigingen van mensen. Niet iedereen is bijvoorbeeld vertrouwd met een vereniging- en vergadercultuur van op tijd komen, regelmatig deelnemen, etc. Financiële drempels: Onzekerheid of onwetendheid over de kostprijs van het lidgeld, van het nodige materiaal of de schadedekking bij ongevallen vormen ook vaak een hindernis. Inhoudelijke drempels: Het inhoudelijke aanbod of activiteiten van de vereniging voldoet niet aan de interesse van de mensen. IJshockeyverenigingen richten zich meestal op prestatie. Maar niet iedereen wil op die manier sporten. Een grote groep mensen is alleen geïnteresseerd in recreatieve sportbeoefening.
2 http://www.sportenwelzijn.nl/sites/default/files/file/13_handboek-ledenwerving.pdf
Sociale drempels: Soms is het moeilijk om als nieuweling ‘binnen te dringen’ in een gevestigde groep. Bij ijshockeyverenigingen waar sommige families jaren actief zijn en elkaar heel goed kennen stelt zich soms dit probleem. Praktische en toevallige drempels: De bereikbaarheid van de activiteiten of het tijdstip waarop ze doorgaan kunnen ook een drempel vormen. Met regelmatige uitwedstrijd op zaterdagochtend sluit je op voorhand al gezinnen met meer jonge kinderen uit omwille van hun drukke gezinsagenda op dat moment. Deze drempels staan los van de verschillende stappen in het lidwordingsproces (zie hieronder) en kunnen op elk moment opduiken. Ze maken dat iemand de vereniging niet vindt en dat deze op haar beurt ook geen nieuwe leden kan aantrekken. Deze drempels zullen zich zowel aan de kant van het (potentiële) lid voordoen (persoonsdrempels) als aan de kant van de vereniging (verenigingsdrempels.)
Stap 1: Informatieverspreiding Potentiële leden moeten interesse tonen in de informatie die de vereniging verspreidt en ernaar vragen of op zoek gaan. De vereniging moet uiteraard zelf informatie verspreiden over haar werking en activiteiten. Omwille van verschillende factoren kan deze communicatie mislukken. Doorgaans communiceren verenigingen enkel naar eigen leden. Persoonsdrempels:
Men zoekt geen informatie omdat men geen vereniging kent die aansluit bij zijn interesses.
Men is niet geïnteresseerd in een lidmaatschap of een engagement bij een vereniging.
Men beschikt niet over de media of komt niet op plaatsen waar informatie over verenigingen wordt verspreidt.
Verenigingsdrempels:
De communicatie over de werking of activiteit is te weinig gericht op de beleving.
Het communicatiekanaal is niet afgestemd op de doelgroep die men wil bereiken.
Bepaalde doelgroepen zijn niet opgenomen bij de communicatie.
Aanbevelingen: Als de vereniging ondanks al haar activiteiten nog steeds te weinig nieuwe leden trekt is er iets mis in de de informatieverspreiding over de vereniging. U moet dan in de reguliere werking van de club meer aandacht besteden aan de communicatie. Naar welke doelgroep communiceert u en via welke kanalen? Welke doelgroep zou u graag willen bereiken en met welke communicatiemiddelen? Mond tot mond reclame werkt altijd het beste. Breng uw activiteiten naar de mensen toe, door het geven van trainingen op opvallende locaties, zoals de tijdelijke ijsbaan op de markt of op het natuurijs van het stadspark. Spreek de toekijkende kinderen en ouders persoonlijk aan.
Verspreid flyers en zorg dat op die flyer een antwoordstrook staat en een verwijzing naar de web- of facebookpagina van de club, zodat de mensen kunnen reageren.
Stap 2: Informatieverwerking, kennis over en imago van de vereniging Wanneer de communicatie tussen vereniging en potentieel lid is gelukt en beide partijen op de hoogte zijn van elkaars bestaan, kan de inhoud van de informatie een tweede drempel zijn in het lidwordingsproces. Op basis van de inhoud van de informatie over de vereniging, haar werking en activiteiten kan het potentiële lid zich een beeld vormen. Persoonsdrempels:
Men haakt af door negatieve vooroordelen over de vereniging en haar werking.
De vorm of de inhoud van de informatie over de vereniging, haar werking, enz. stoot mensen af.
Men verliest interesse door onvolledige informatie (geen info over contributie, kosten voor materiaal en voordelen lidmaatschap, …)
Verenigingsdrempels:
Het sportaanbod spreekt maar een beperkte groep mensen aan.
De verenigingcultuur is gesloten en stoot potentiële leden af.
Aanbevelingen: Kinderen willen andere dingen weten dan hun ouders. Kinderen spreek je aan op hun beleving, communiceer vooral over de sport en minder over de vereniging zelf. Ouders zijn meer geïnteresseerd in bijkomende zaken, de waarden en normen, en de kosten. Wees daar duidelijk in. Onduidelijkheid over met name de kostprijs jaagt meer mensen weg bij uw vereniging dan duidelijk gecommuniceerde hoge kosten. Zorg dat de communicatie beide groepen in hun eigen taal en jargon aanspreekt.
Stap 3 Eerste kennismaking Verenigingen moeten het niet laten bij het verspreiden van informatie. Als ze mensen willen betrekken zullen er ook startmomenten en evenementen georganiseerd moeten zijn waar potentiële leden kennis kunnen maken met de club. De NIJB heeft daar een uitstekend draaiboek voor. Belangrijk is wel dat er meerdere van dit soort gelegenheden zijn, niet alleen aan het begin van het seizoen. Als de winter inzet en iedereen de schaatsen uit het vet haalt is een uitstekende aanleiding meer vaart te zetten achter de ledenwerving.
Persoonsdrempels:
De activiteit is te ver of moeilijk bereikbaar, of de uren zijn niet afgestemd op het openbaar vervoer.
Men heeft andere prioriteiten of er zijn onverwachts problemen waardoor men de activiteit vergeet of bewust laat passeren.
Men voelt zich onzeker om te gaan, men kent er niemand of men vindt niemand om mee te gaan.
Verenigingsdrempels:
De vereniging organiseert geen echte kennismakingsactiviteit of doet dit wel maar dan veel te uitgebreid, waardoor het overaanbod van informatie afschrikt.
De vereniging besteedt te weinig of geen aandacht aan het onthaal van nieuwe mensen op activiteiten.
Aanbevelingen: Houd de entree laagdrempelig. Laat een deelnemerslijst rondgaan die als basis kan dienen voor het updaten van je ledenlijst, maar ook voor het aanleggen van een sympathisantenlijst en ledenwervingsacties. En indien mogelijk is iemand verantwoordelijk voor het persoonlijk verwelkomen van nieuwe mensen. Als nieuwe mensen zich aanbieden op een activiteit of contact opnemen met de vereniging, verwacht dan niet direct een beslissing over een lidmaatschap of engagement. Nodig hen uit voor een verwelkoming of kennismakingsgesprek voorafgaand aan bv een proeftraining. Neem voldoende tijd om de werking uit te leggen en de verwachtingen te kaderen in de ruimere werking van de vereniging.
Stap 4: Onregelmatig deelnemen Men kan lid worden omwille van duizend-en-één redenen. Maar vaak voelt een lid zich meer aangesproken door één soort activiteit of specifiek aanbod van de vereniging. Ze kan hier op inspelen door een gediversifieerd aanbod en laagdrempelige deelnamevoorwaarden aan activiteiten. Persoonsdrempels:
Men kan niet aanwezig zijn door organisatorische/praktische problemen zoals geen vervoer of babysit, enz…
De deelnameprijs, verplaatsingskosten of materiaalkosten zijn te hoog.
Verenigingsdrempels:
De vereniging heeft geen gediversifieerd aanbod. Er is maar een beperkte groep van leden die het bestaande aanbod apprecieert.
Er wordt te veel inspanning gevraagd van de deelnemers om deel te nemen aan een activiteit. Enkele slechte voorbeelden: zelf de verplaatsing moeten maken, info zoeken, materiaal kopen, verplicht op voorhand inschrijven, enz…
Aanbevelingen:
Mensen hebben een drukke agenda. Ze hebben een brede waaier aan activiteiten en bezigheden. Het is dan ook normaal dat ze, zeker in het begin, hun agenda niet kunnen aanpassen en soms niet in staat zijn aan een de activiteit van de vereniging deel te nemen. Houd de inspanning voor het deelnemen aan activiteiten zo laag mogelijk. Indien mogelijk regel je best zelf het vervoer, je kan kinderopvang voorzien, de vereniging kan het nodige materiaal ter beschikking stellen, je voorziet oudervriendelijke vergaderdata. En zorg ook voor een gedifferentieerd aanbod in je werking. Niet iedereen is een trainingsbeest of geïnteresseerd in verre uitwedstrijden.
Stap 5: Volwaardig engagement Om leden regelmatiger bij de werking te betrekken is het belangrijk om hen verder te integreren binnen de vereniging. Naast een gediversifieerd inhoudelijk aanbod speelt hier vooral een goede sfeer en verstandhouding een belangrijke rol. Persoonsdrempels:
De persoonlijke interesses, kennis en vaardigheden, gezinssituatie, … kunnen wijzigen waardoor de band met de vereniging losser wordt.
er is geen democratische cultuur binnen de vereniging waardoor de persoon zich niet thuis of geapprecieerd voelt.
Verenigingsdrempels:
Inkomsten en uitgaven van de verenigingen bepalen de prijs die zij aanrekenen voor de contributie, verplaatsingen, drank, … Voor sommige mensen kan dit een drempel zijn om lid te blijven.
De vereniging heeft geen oog voor diversiteit binnen zijn ledenbestand. Dit vergt openheid, vertrouwen en een democratische ingesteldheid. Iedereen telt mee, is evenwaardig en heeft recht op informatie over de verenigingswerking.
Aanbevelingen: Ieder lid is evenveel waard en iedereen kan meepraten en denken over de verenigingswerking. Hierdoor voelen de leden zich betrokken, identificeren zich met de vereniging en stemmen ze hun agenda hierop af. Verwen je leden. Ga eens gezamelijk uit eten bij een uitwedstrijd, biedt een drankje aan bij een bijeenkomst,… Af en toe een gratis activiteit organiseren kan ook. Investeren in een goede sfeer is belangrijk. Zorg ervoor dat de vereniging democratisch en transparant werkt. het bestuur en de trainers/coaches moeten aanspreekbaar zijn en de vergaderingen moeten toegankelijk zijn voor leden. Je maakt best een jaarverslag op, dat voorgesteld wordt op een jaarvergadering waarop iedereen is uitgenodigd. Voor vzw’s is dit een wettelijke verplichting.
Stap 6: Geëngageerd lidmaatschap – vrijwilliger Wanneer de voorgaande drempels zijn weggewerkt dan heeft dit ook zijn invloed op de participatie en betrokkenheid van de leden. Zo zullen ze op een natuurlijke manier doorgroeien en een engagement als vrijwilliger binnen de vereniging opnemen. Later kan dit als laatste stap in het lidwordingsproces ook resulteren in het opnemen van een bestuursverantwoordelijkheid en een mandaat. Persoonsdrempels:
De persoon beschikt niet over specifieke kennis of vaardigheden voor vrijwilligerstaken.
De persoon heeft geen materiële benodigdheden zoals een computer, gsm, … voor vrijwilligerswerk.
De persoon heeft geen geëngageerde attitude voor vrijwilligerswerk.
Verenigingsdrempels:
De vereniging gaat niet na welke vrijwilligerstaken nodig zijn en gaat zonder plan op zoek naar vrijwilligers.
De vereniging trekt geen grenzen aan het engagement van vrijwilligers.
De vereniging heeft geen cultuur in het motiveren en begeleiden van vrijwilligers.
Aanbevelingen: Vrijwillig engagement is niet vanzelfsprekend. Mensen moeten er voldoening uit halen. Dit wordt in grote mate bepaald door het overleg over de invulling van de taak en inspraak over de algemene organisatie van het engagement. Kortom een vrijwilligersbeleid.
Stap 7: Volwaardig participeren – bestuurslid zijn In een democratische vereniging kan iedereen meepraten en nadenken over de werking. Maar binnen elke vereniging zijn er nu eenmaal mensen nodig die een coördinerende rol willen en kunnen opnemen voor het formuleren van doelen, missie, activiteiten en structuur van de vereniging. Ze vormen de kern van de vereniging en maken deel uit van het bestuur. Persoonsdrempels:
De persoon twijfelt aan zijn/haar bestuurskwaliteiten en is niet vertrouwd met dergelijke zaken in privé- of beroepssfeer.
De persoon ziet vooral resultaten op korte termijn en neemt niet graag deel aan strategische en organisatorische besluitvorming op lange termijn.
Het zoeken van kinderopvang, verplaatsing regelen, enz… blijven een praktische drempel voor het opnemen van een bestuursfunctie.
Verenigingsdrempels:
De vereniging legt te veel de nadruk op het product en minder op het proces. Mensen moeten groeien in bestuurstaken en daar moet ook aandacht voor zijn.
De besluitvorming is te onpersoonlijk om mensen aan te spreken en te motiveren, de interne informatieverstrekking over bestuurstaken is te moeilijk.
Aanbevelingen: Sommige verenigingen lassen een proeftijd of meeloopperiode in voor nieuwe bestuursleden waardoor de nieuwelingen kunnen proeven van bestuurstaken en nagaan of ze hiervoor geschikt zijn. Zo kunnen ze ook wennen aan de bestuurstaken, en groeien en begeleid worden door andere bestuurders. Vaak zien we dat een soort van peter of meter het nieuwe bestuurslid begeleidt en inwijdt in de vereniging en bestuursfunctie. En voor je op zoek gaat naar nieuwe bestuursleden is het belangrijk dat je even stilstaat bij wat er reeds aanwezig is binnen de vereniging aan bestuursfuncties en taken? En in welke taken het bestuur extra wil investeren om de doelstellingen en activiteiten te realiseren? Of naar welke taken meer aandacht moet uitgaan omdat ze de basis vormen van een extern gerichte vereniging.
Bijlage 7. Ledenverloop en ledenbehoud - waarom jeugdspelers stoppen Op zeer veel plaatsen is wetenschappelijk onderzocht wat de motivatie was van jonge spelers om te stoppen met de sport. In Noord Amerika worden, zo constateerde de National Alliance for Youth Sports in 2012, jaarlijks 20 miljoen kinderen aangemeld voor sporten als honkbal, voetbal, American Football, ijshockey en andere competitieve sporten, en 73% daarvan stopt daarmee vóór ze 13 jaar oud zijn, om vervolgens nooit meer terug te keren. Een eerdere studie in 1993 gaf een vergelijkbaar cijfer: 70%. Procentueel doet de NIJB het dan nog niet zo slecht, al zien ook wij een tendens naar meer vroege uitval. De NAYS onderzocht uiteraard ook hoe kon worden verklaard dat, ondanks alle pogingen het verloop te reduceren, de uitkomsten toch een negatieve tendens toonden. Hun conclusie? Verandering in het gedrag van de ouders! Jonge kinderen, zo blijkt uit het onderzoek onder ruim 50.000 gestopte sporters, hebben er over het algemeen een hekel aan wanneer ouders zich aggressief gedragen aan de rand van het veld, met name wanneer het hun eigen ouders zijn. Ook coaches klagen daarover, trouwens. Het onderzoek toonde aan dat van de belangrijkste redenen om te stoppen, waarvan de meesten voor de hand liggend zijn, zoals geen aardige coach, onvoldoende tijd, teveel druk, de enige die de laatste jaren significant vaker naar voren kwam de volgende is: 'De rit in de auto terug naar huis'. Ouders van jonge kinderen zouden na afloop minder met hun kinderen over de wedstrijd moeten praten, en zeker niet in termen als 'je had moeten passen' of 'je had moeten schieten'. Ouders zijn competitiever dan hun kind; bij die laatste staat tot het 12 levensjaar plezier in de sport nog altijd voorop. Pas na hun 12e wordt de fun in de sport langzaam verdrongen door een verlangen naar winst, en wordt een goede sportieve teamprestatie een belangrijke factor in het al dan niet afhaken van spelers. Vanaf ca. 17 jaar wordt een mens bewust dat winst niet alles is en kan een rationele keuze worden gemaakt tussen recreatieve sport, waarbij nog uitsluitend het plezier telt, of competitie, waarbij juist de geldingsdrang onderdeel van het plezier uitmaakt. Terugkomend op het onderzoek van NAYS onder jonge sporters:
84% geeft aan dat ze soms zouden willen dat ze meer plezier zouden hebben tijdens het sporten
48% geeft aan op enig moment het team of de club te hebben willen verlaten. 47% daarvan zegt omdat het niet leuk meer was. 29% had problemen met teamgenoten. 23% vond dat er teveel trainingen waren.
31% zou willen dat hun ouders niet naar hun wedstrijden zouden kijken. Ze zeggen dit omdat volwassenen te veel en te vaak schreeuwen, teveel van het spel afleiden, spelers nerveus maken of onnodig druk zetten om beter te spelen en te winnen.
Hoewel vaak naar de rapport van het NAYS wordt verwezen is het rapport zelf verrassend moeilijk te vinden. Maar ook in Australie heeft men de redenen waarom spelers stoppen uitvoerig onderzocht. Eén van de beste literatuurstudies, hoewel niet echt recent, is 'The sports drop out: a time for change' van Ian Robertson. Google helpt u er wel aan. Een onderzoek van meer recentere datum is gedaan door de Deakin University in Australie. Die rapporteerden de Australian Football bond (de ruwe variant) de volgende cijfers voor de redenen waarom kinderen afhaken: Spelers tot 14 jaar: 62% coaches, ouders en anderen leggen teveel nadruk op winnen 44% Krijgen niet genoeg speeltijd / coach stelt alleen goede spelers op 43% Niet leuk meer 38% Niet met vrienden (in ander team) kunnen samenspelen 31% Problemen met teamgenoten 22% Geblesseerd of bang om geblesseerd te raken 20% Teleurgesteld in eigen capaciteiten 18% Problemen met de coach 17% Er is teveel lof voor goede spelers en te weinig waardering voor mindere spelers 12% Prestaties op school Spelers tussen 14 en 20 jaar: 56% Interfereert met andere activiteiten, studie, familie of vrienden/in 41% Onrealistische prestatie-verwachtingen van ouders of coaches 36% Ontevreden over eigen progressie 33% Teveel blessures 28% Problemen met teamgenoten / gebrek aan waardering 26% Teveel nadruk op winnen 25% Te weinig speeltijd / coach stelt alleen goede spelers op 23% Te hoge kosten 23% Prestaties op school 20% Ontevreden over prestaties van het team / teveel nederlagen We zien dat uit alle studies blijkt dat de (negatieve) invloed van al te enthousiaste ouders een belangrijke factor is waarom spelers stoppen. Met het toenemen van de leeftijd wordt de tijdsdruk een steeds belangrijker factor. Alle onderzoeken concluderen: clubs moeten net zoveel aandacht besteden aan het coachen van de ouders als aan de coaching van de spelers. Die conclusie moeten we onderstrepen en ter harte nemen als we het verloop onder de jeugdleden willen aanpakken. We willen, ten slotte, toch ook nog even de motivatoren aangeven die uit het Deakin rapport volgen. Hoewel geschreven voor Australisch Voetbal laten deze zich één op één vertalen naar het ijshockey: •
Sociale interactie - Spelers voelen zich aangetrokken tot de mogelijkheden om te socialiseren, vriendschappen te ontwikkelen en te onderhouden en als team te functioneren. Op een leeftijd waarop een groep van gelijken van het
grootste belang is biedt ijshockey een gevoel van verbondenheid en acceptatie. •
Snelheid – De vaart van het spel houdt de deelnemers betrokken bij de wedstrijd en biedt opwindende competitie.
•
Skills – Wanneer spelers in staat zijn hun vaardigheden succesvol te etaleren ervaren ze sterke gevoelens van plezier en meesterschap.
•
Competitie en winnen – Hoewel de spelers op het ijs zeggen dat winnen belangrijk is, onthult nader onderzoek dat ze meer begaan zijn met de kwaliteit van de strijd. Dit pleit voor goed ingedeelde competities waarin de kwaliteiten van de betrokken ploegen zoveel mogelijk aan elkaar gelijk zijn.
•
Plezier – De sociale interactie, het hoge tempo van de wedstrijd en de mogelijkheid om vakkundig te spelen culmineren in verhoogd plezier voor de spelers. Het hoge tempo van het spel grijpt de aandacht van spelers, door de felle fysieke strijd wordt adrenaline gevormd en de eigen vaardigheden worden als succes ervaren. Dit alles wordt gedeeld met teamgenoten.
•
Body contact – Met de verhoogde testosteronspiegel die bij adolescentie hoort, gecombineerd met psychische 'angst', is het niet verwonderlijk dat de mogelijkheid voor body contact wordt gewaardeerd. Het sportveld biedt een sociaal aanvaardbare en gecontroleerde omgeving voor de lichamelijke expressie.