Tussenrapportage onderzoeksprogramma Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas
maart 2005
Verantwoording ..................................................................................
De Tussenrapportage Onderzoeksprogramma Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas (RBSO) is de rapportage van het deel van het onderzoeksprogramma dat uitgevoerd is tussen 1 oktober 2004 en 15 maart 2005. De resultaten zijn nog niet volledig: nog niet alle opties zijn even goed uitgewerkt en niet op alle thema’s even goed onderzocht. De eindconclusies kunnen pas bij de afronding van het onderzoeksprogramma worden getrokken. Conceptversies van de Tussenrapportage zijn besproken met de Task Force RBSO (28 januari 2005) en de TAW (15 maart 2005). In bijlage B vindt u het oordeel over de Tussenrapportage van de TAW. De conclusies uit de bespreking worden meegenomen in de eventuele aanscherping van het onderzoeksprogramma en de Eindrapportage. De Tussenrapportage is opgesteld door het onderzoeksteam RBSO.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
1
Inhoud ..................................................................................
1. Introductie op het project 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling 1.3 Besluitvorming en fasen van het proces
5 5 5 6
2. Het onderzoeksprogramma 2.1 De opdracht en het eindresultaat 2.2 Randvoorwaarde 2.3 Uitgangspunten 2.4 De vijf opties uit het kabinetsstandpunt 2.5 De samenhang tussen de opties 2.6 De aanpak van het onderzoek 2.7 Gebruik van informatie 2.8 Kwaliteitsborging
8 8 8 8 10 12 13 14 14
3. Het toetskader 16 3.1 Doel van het toetskader 3.2 Toelichting op het toetskader 3.3 Beoordeling van de opties op de criteria
15 15 15 15
4. Het plangebied in de huidige situatie en de situatie in 2015 21 4.1 Het stroomgebied onder (boven)maatgevende omstandigheden 21 4.2 Ruimtelijke karakteristieken 25 4.3 Kans op overstromen 27 4.4 Schade door overstromen 28 4.5 Beleving van veiligheidsrisicoís door de burger 31
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
5. Optie Internationale afstemming 5.1 Huidige situatie en autonome ontwikkeling 5.2 Uitwerking van de optie 5.3 Beoordeling van de optie 5.3.1. Veiligheid 5.3.2. Effecten overig beleid 5.3.3. Draagvlak 5.3.4. Uitvoerbaarheid 5.3.5. Kosten en baten
33 33 34 36 36 39 40 40 41
6. Optie organisatorische maatregelen 6.1 Huidige situatie 6.2 Autonome ontwikkeling 6.3 Uitwerking van de optie 6.4 Beoordeling van de optie 6.4.1. Veiligheid 6.4.2. Effecten overig beleid 6.4.3. Draagvlak 6.4.4. Uitvoerbaarheid 6.4.5. Kosten en baten
43 43 50 53 56 56 57 58 58 58
3
Inhoud ..................................................................................
7. Optie noodoverloopgebieden 7.1 Uitwerking van de optie 7.2 Beoordeling van de optie 7.2.1. Veiligheid 7.2.2. Effecten overig beleid 7.2.3. Draagvlak 7.2.4. Uitvoerbaarheid 7.2.5. Kosten en baten
61 61 62 62 64 65 67 69
8. Optie compartimenteren 8.1 Uitwerking van de optie 8.2 Beoordeling van de optie 8.2.1. Veiligheid 8.2.2. Effecten overig beleid 8.2.3. Draagvlak 8.2.4. Uitvoerbaarheid 8.2.5. Kosten en baten
73 73 74 74 75 75 75 76
9. Optie normen verhogen 9.1 Uitwerking van de optie 9.2 Beoordeling van de optie 9.2.1. Veiligheid 9.2.2. Effecten overig beleid 9.2.3. Draagvlak 9.2.4. Uitvoerbaarheid 9.2.5. Kosten en baten
79 79 80 80 82 82 82 83
10. Conclusies 10.1 Conclusies over de optie noodoverloopgebieden 10.1.1. Conclusies aan de hand van het toetskader 10.1.2. Conclusies over de optie 10.2 Conclusies over de andere opties 10.3 Overzicht kosten en baten andere opties 10.4 Het vervolg van het onderzoeksprogramma
87 87 87 89 90 93 94
11. De kwaliteit van het onderzoek en informatie
97
Bijlage A Overzicht van de subcriteria van het toetskader Bijlage B Oordeel van de TAW Bijlage C Gebruikte en beschikbare bronnen Factsheets Optie Compartimenteren Factsheets Optie Noodoverloopgebieden Factsheets Optie Verhogen normen
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
4
99 101 104
1. Introductie op het project ..................................................................................
1.1
Aanleiding
In 1993, maar vooral in 1995 steeg het water in de rivieren tot grote hoogten. Het was niet zeker dat de dijken ‘het zouden houden’. Uit voorzorg moesten in 1995 veel mensen en dieren have en goed verlaten, omdat hun veiligheid niet gegarandeerd kon worden. Naar aanleiding van de hoge waterstanden in 1993 en 1995 is vastgesteld dat er rekening moet worden gehouden met hogere rivierafvoeren. Er is wettelijk vastgelegd dat een Rijnafvoer van 16.000 m3/s bij Lobith veilig moet kunnen worden afgevoerd. Voor de Maas geldt, dat een afvoer van 3.800 m3/s bij Borgharen veilig afgevoerd moet kunnen worden. Er is door het kabinet besloten dat uiterlijk in het jaar 2015 aan deze wettelijke norm voldaan moet zijn. Hiervoor is voor de Rijn en een stukje van de bedijkte Maas de planstudie PKB Ruimte voor de Rivier uitgevoerd. Voor de rest van de Maas wordt op dit moment het project de Maaswerken uitgevoerd en wordt gewerkt aan een verkenning voor de mogelijke maatregelen op de lange termijn (IVM). Hoewel er dus de komende jaren gewerkt wordt aan de verbetering van de veiligheid van het stroomgebied van de Rijn en de Maas en maatregelen getroffen worden om weer aan de veiligheidsnorm te voldoen, blijft de kans op een extreem hoge waterafvoer bestaan. Ondanks alle maatregelen kan een overstromingsramp niet met absolute zekerheid worden voorkomen. Het kabinet heeft daarom aangegeven dat Nederland beter moet worden voorbereid op een situatie waarin een acute overstroming dreigt vanuit de rivieren. De Commissie Noodoverloopgebieden (Luteijn) heeft in 2003 op verzoek van het kabinet een advies uitgebracht over de inzet van noodoverloopgebieden als onderdeel van een rampenbeheersingsstrategie bij een overstromingsdreiging. De Commissie kwam tot de conclusie dat de inzet van noodoverloopgebieden verantwoord is. Tevens heeft de Commissie aangegeven welke gebieden daartoe het meest voor in aanmerking komen. In het kabinetsstandpunt Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas (RBSO) heeft het kabinet de belangrijkste conclusies uit het advies overgenomen. Het kabinet heeft er echter ook voor gekozen om eerst verder onderzoek te doen naar de inzet van andere maatregelen als onderdeel van een rampenbeheersingsstrategie.
1.2 Doelstelling De doelstelling van het project is als volgt geformuleerd: Vind de maatschappelijk meest gewenste en noodzakelijke strategie voor het indammen van de risico’s van grootschalige rivieroverstromingen. Het gaat hierbij om situaties die kunnen optreden door een maatgevende afvoer hoger dan waarop het riviersysteem veilig is ingericht na uitvoering van Ruimte voor de rivier en de uitvoering van de Maaswerken. Dit betekent voor de Rijn een afvoer die hoger is dan 16.000 m3/s en voor de Maas een afvoer die hoger is dan 3800 m3/s.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
5
1.3 Besluitvorming en fasen van het proces Het kabinet streeft naar een integrale aanpak van de hoogwaterproblematiek, waarbij voor het hele rivierengebied een samenhangende koers wordt uitgezet en waarbij rekening gehouden wordt met de functies en belangen die in dit gebied aan de orde zijn. Dit vereist een besluitvorming op nationaal niveau en een besluit dat wordt genomen in samenhang met de PKB Ruimte voor de Rivier, de Maaswerken en het project Integrale Verkenningen Maas. Het kabinet streeft niet alleen naar een integrale aanpak op nationaal niveau, maar ook op Europees niveau. Daarom heeft Nederland zich hard gemaakt voor het EU-hoogwaterinitiatief dat onlangs tot stand is gekomen. In dit project zal aandacht zijn voor het EU-hoogwaterinitiatief zou kunnen betekenen voor de gewenste rampenbeheersingsstrategie. Ter voorbereiding van het besluit over de meest gewenste rampenbeheersingsstrategie bij rivieroverstromingen is dit project opgestart in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het project bestaat uit drie fasen: 1) uitvoeren van onderzoek en verzamelen van informatie, 2) bestuurlijk overleg over mogelijke strategieën en 3) opstellen van het concept kabinetsstandpunt. Het kabinet wil in 2006 een definitief besluit nemen, maar neemt al voor 1 mei 2005 een besluit over de noodoverloopgebieden als onderdeel van een rampenbeheersingsstrategie. De eerste fase in dit project, uitvoeren van onderzoek en verzamelen van informatie, is in juni 2004 gestart met het opstellen van een plan van aanpak en een toetskader. Op 1 oktober is het onderzoeksprogramma daadwerkelijk van start gegaan met op 15 maart j.l. een tussenstand van de resultaten. In het najaar van 2005 zal het onderzoek worden afgerond met een Eindrapportage.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
6
2. Het onderzoeksprogramma ..................................................................................
2.1 De opdracht en het eindresultaat De opdracht De opdracht voor het onderzoeksprogramma is om voldoende ingrediënten aan te leveren voor een goede bestuurlijke discussie ten behoeve van een besluit over de rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas. Het eindresultaat Het eindresultaat van het onderzoeksprogramma is een Eindrapportage met: • De uitwerking van de vijf opties, • Een beschrijving van de huidige situatie en de referentiesituatie van het plangebied; • Een beoordeling van de opties aan de hand van het toetskader; • Aanbevelingen voor slimme combinaties van de opties, de strategieën.
2.2 Randvoorwaarde De randvoorwaarde voor de opdracht is dat het gaat om rivieroverstromingen bij een afvoer hoger dan 16.000 m3/s bij Lobith en hoger dan 3.800 m3/s bij Borgharen.
2.3 Uitgangspunten Voor het onderzoeksprogramma gelden naast de hiervoor genoemde randvoorwaarde, uitgangspunten die grotendeels ook al in het plan van aanpak zijn genoemd. Type besluit is richtinggevend voor detailniveau van het onderzoek Het project is gericht op een strategische afweging, dit betekent dat er geen detailontwerpen worden gemaakt van de opties en strategieën. Ook betekent dit dat het onderzoek voor de beoordeling van de opties past bij de aard van het besluit en er wordt zoveel mogelijk gewerkt met kentallen. Referentiesituatie 2015 Voor dit project is de referentiesituatie de situatie in het jaar 2015. Voor de veiligheid en het riviersysteem betekent dit dat ervan uitgegaan wordt dat de PKB Ruimte voor de Rivier en Maaswerken zijn uitgevoerd en de veiligheid van het rivierengebied (inclusief kunstwerken) op orde is. Ook zijn de structurele maatregelen in de rest van het stroomgebied van de Rijn en de Maas volgens planning uitgevoerd. Afbakening plangebied Het studiegebied is afgebakend tot het bovenrivierengebied waar de veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar geldt (figuur 1). De effecten voor de overgangsgebieden, dat zijn de gebieden met een norm van 1/2000 per jaar, worden waar mogelijk wel in beeld gebracht bij de beoordeling van de opties. In deze Tussenrapportage zijn de effecten voor de overgangsgebieden nog niet beschikbaar.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
7
Vooralsnog wordt de onbedijkte Maas niet meegenomen in het plangebied. Als de onbedijkte Maas wel onderdeel zou zijn van het plangebied, betekent dit extra onderzoek naar een aantal aspecten en uitloop van de onderzoeksplanning. In Hoofdstuk 10 is een aanzet gegeven van de extra activiteiten die dan nodig zouden zijn. Relatie met bovenstrooms gelegen gebieden Omdat een hoogwatersituatie op de Rijn of de Maas zich niet beperkt tot de nationale territoria is afstemming met de bovenstrooms gelegen gebieden van belang. Voor dit project zijn dit voornamelijk Duitsland voor de Rijn en voor de Maas het onbedijkte deel van de Maas in Nederland en België. Organisatorische maatregelen genomen in het gebied bovenstrooms gelegen van het plangebied hebben effect op de mate waarin activiteiten in het plangebied moeten worden genomen. Goede afstemming is daarvoor noodzakelijk. Tijdens de presentatie van de resultaten van het Duits-Nederlands onderzoek eind 2004 heeft de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat aan minister Höhn toegezegd dat Duitsland geen negatieve gevolgen zal hebben van Nederlandse maatregelen (niet afwentelen). Bovenmaatgevende afvoer Het project gaat uit van de benadering die aansluit op de huidige praktijk en de Wet op de waterkering: de overschrijdingskans. De overschrijdingskans geeft de waarschijnlijkheid aan waarmee een waterstand hoger dan maatgevend zou kunnen optreden. In de huidige veiligheidsbenadering wordt een dijk zo ontworpen dat deze een bepaalde maatgevende waterstand veilig kan keren. Deze maatgevende waterstand wordt met modellen berekend op basis van statistiek en heeft een overschrijdingskans die in de Wet op de waterkering voor de dijkringen is vastgelegd. In het bovenrivierengebied hebben alle dijkringen langs de Rijn en de Maas theoretisch dezelfde overschrijdingskans van 1/1250 (of 0,08%) per jaar bij een afvoer van respectievelijk 16.000 m3/s en 3800 m3/s. Mocht een dergelijke situatie zich voordoen, dan zou dat in principe kunnen leiden tot het bezwijken van de dijk dus tot een overstroming. Bij de bepaling van de overschrijdingskans wordt de afvoer bij Lobith en Borgharen/Lith in beschouwing genomen. Verondersteld wordt dat overstroming plaatsvindt zodra de waterstand hoger komt te liggen dan de maatgevende waterstand waarop het riviersysteem is ingericht. Alleen de opties noodoverloopgebieden en normen verhogen hebben invloed op de maatgevende afvoer en bijbehorende waterstanden en dus effect op de overschrijdingskans. Om de effecten van de andere opties ook in beeld te brengen en om een toets te doen op de robuustheid van de opties voor andere faalmechanismen, wordt ook gekeken naar de overstromingskans. Faalmechanismen De belangrijkste faalmechanismen - overloop, overslag en afschuiven worden met de overstromingskansbenadering in beschouwing genomen. Voor de overige faalmechanismen zoals piping en het falen van kunstwerken worden aannames gedaan. In hoofdstuk 3 wordt nader toegelicht wat de aannames zijn die in dit project worden gehanteerd en waar die afwijken van de werkwijze bij het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK).
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
8
De overige bedreigingen zoals ijsdammen, scheepvaart en terrorisme komen in dit project niet aan de orde. Hoewel veel overstromingen in het verleden zijn ontstaan door ijsdammen in de rivier, is de kans op ijsdammen door normalisatiewerken en lozingen van koel- en afvalwater sterk gedaald. Uiteraard moeten ijsbestrijdingsmiddelen wel paraat worden houden. De scheepvaart wordt bij extreem hoogwater stilgelegd om golfoploop tegen de dijken te voorkomen. Beschadiging van de dijk is bij lagere waterstanden wel mogelijk als een schip uit het roer is gelopen. Het is niet uitgesloten dat zich zogenaamde ‘combinatie-rampen’ kunnen voordoen. Het uitgangspunt is dat een voorbereiding op de ramptypen zoals beschreven in de Handleiding Voorbereiding Rampen van het ministerie van BZK (juni 2003) een voldoende basis biedt voor de bestrijding van een combinatie van ramptypen. Werken met afvoerplafonds Het is lastig in te schatten hoe hoog bovenmaatgevende afvoeren bij Lobith en Borgharen precies zullen zijn en waar rekening mee gehouden moet worden. Recent Duits-Nederlands onderzoek maakt duidelijk dat de huidige maatgevende afvoer van 16.000 m3/s ons land daadwerkelijk kan bereiken. Er zijn echter veel onzekerheden: de hoeveelheid neerslag en het neerslagpatroon dat bepalend is voor het al of niet samenvallen van afvoerpieken. Maar ook onzekerheden over hoeveel neerslag uiteindelijk in de rivier terechtkomt en waar, en in hoeverre al overstromingen plaatsvinden voordat het water de landsgrens bereikt. Daarnaast zijn er ook onzekerheden in de afvoerverdeling en de afwijking daarvan, in de waterstand en in de ontwerpen van dijken. De onzekerheden in de afvoerverdeling is verdisconteerd in de onzekerheid in de waterstand (1%). Gezien deze onzekerheden wordt in dit project gewerkt met een aantal scenario’s voor de bovenmaatgevende afvoer waarop de opties vervolgens worden beoordeeld: • Lobith: 16.000, 16.500, 17.000 en 18.000 m3/s • Borgharen: 3800, 4000, 4200 en 4600 m3/s. Het tijdstip waarop organisatorische maatregelen worden genomen binnen het kader van de rampenbestrijding is vaak gerelateerd aan de te verwachten afvoerplafonds. Daarbij geldt dat alarmering en opschaling van de rampenbestrijding reeds ver voordat bijvoorbeeld de 16.000 m3/s bij Lobith wordt bereikt, plaatsvinden. Voor de beoordeling van de mate waarin organisatorische maatregelen moeten worden genomen zijn ook de tijd/ruimte factoren en de inschatting van de te verwachten negatieve gevolgen van groot belang. Hoogwatervoorspellingen spelen hierbij een belangrijke rol. Verschillen tussen Rijn en Maas Bij het vinden van de beste strategie wordt rekening gehouden met de verschillen die er zijn tussen het (gedrag van het) stroomgebied van de Maas en die van de Rijn. Per optie worden de Rijn en Maas apart beschouwd, waar mogelijk worden de opties voor beide rivieren gezamenlijk geanalyseerd en beoordeeld. Relatie met PKB Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en Integrale Verkenning Maas De Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas (RBSO), de PKB/MER Ruimte voor de Rivier (PKB RvdR), de Projectnota MER Maaswerken en de Integrale Verkenning Maas (IVM) hebben een inhoudelijke en procedurele relatie met elkaar. RBSO gaat uit van de
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
9
situatie dat de PKB RvdR en de Maaswerken zijn uitgevoerd. Voor RBSO wordt uitgegaan van het PKB RvdR voorkeursalternatief van september 2004. In het kader van de PKB RvdR en IVM(2) zijn en worden langetermijnstrategieën voor hoogwaterbescherming ontwikkeld voor de verdere toekomst (> 2050). De ontwikkeling en besluitvorming daarover lopen voor een deel parallel aan de uitvoering van dit project. Daarnaast is de besluitvorming van RBSO procedureel gekoppeld aan de besluitvorming van de PKB RvdR. Een goede afstemming en waar mogelijk aftappen en uitwisselen van relevante informatie is daarom onderdeel van dit project. Geen onderzoek naar inlaatwerken Op basis van de nu beschikbare informatie is het type regelbare inlaat niet onderscheidend voor de keuze op strategisch niveau, het is uiteraard wel belangrijk voor de volgende fase. Er wordt voorlopig uitgegaan van een eenvoudig regelbaar inlaatwerk. Geen onderzoek naar bijsturen van de afvoerverdeling bij de splitsingspunten als oplossing voor de Rijn De bijsturing van de afvoerverdeling bij de splitsingspunten als maatregel bij een dreigende overstromingsramp heeft op basis van de huidige inzichten meer nadelen dan voordelen. De afvoerverdeling bij hoogwater op de splitsingspunten wordt afgeleid uit modelberekeningen. Het is de vraag of deze berekende afvoerverdeling in werkelijkheid ook zo zal optreden. Om tijdens het passeren van een hoogwatergolf in te kunnen spelen op een mogelijke andere afvoerverdeling dan waar vanuit wordt gegaan kan deze met regelwerken in de uiterwaarden worden bijgesteld. Dit heeft de volgende nadelen. Het bijsturen van de afvoerverdeling op één van de Rijntakken kan leiden tot ongewenste waterstanden op één van de andere takken. De verwachting is dat het in de praktijk moeilijk zal zijn om de juiste beslissing te nemen over bijsturing met het risico van contraproductieve beslissingen. Ook zijn er voor het bijsturen meerdere regelwerken rond de splitsingspunten nodig die allemaal een risico van mechanisch en menselijk falen hebben. En tenslotte gaat door de inzet van een regelwerk de waterstand bovenstrooms omhoog waardoor daar extra maatregelen genomen moeten worden (rivierverruiming of dijkverhoging). De afgesproken afvoerverdeling van 2001 wordt in 2015 hersteld met de uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier. Gezien de nadelen blijft de bijsturing van de afvoerverdeling in deze studie buiten beschouwing.
2.4 De vijf opties uit het kabinetsstandpunt Optie internationale afstemming De vragen die bij deze optie zijn uitgewerkt zijn: • Welke fysieke maatregelen in het stroomgebied zijn er mogelijk, ook in de grensoverschrijdende dijkringen (en welke effecten hebben zij) die een bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de kansen en gevolgen van een grootschalige overstroming in Nederland; • Welke organisatorische maatregelen (zie voor het begrip de uitwerking in de volgende optie) zijn enerzijds mogelijk in de grensoverschrijdende dijkringen met Duitsland en het grensgebied van Nederland met België en anderzijds wat is het effect van bovenstrooms genomen maatregelen. Optie organisatorische maatregelen Organisatorische maatregelen hebben betrekking op die maatregelen die bij een (dreigende) overstroming kunnen worden genomen om de kansen van overstroming te reduceren (bijvoorbeeld door het plaatsen van
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
10
zandzakken op de kruin van de dijk) en om de gevolgen te verminderen als er een daadwerkelijke overstroming heeft plaatsgevonden (bijvoorbeeld evacuatie van mensen, dieren en goederen). De uitwerking van deze maatregelen bestaat uit een beschrijving in ´crisis´-termen en uit een concrete beschrijving er van. De ´crisis´-termen waarin de optie wordt beschreven bestaat uit de elementen: (1) dreiging/risico en de daaruit voortvloeiende urgentie (waarom nemen we de maatregelen die we nemen); (2) kritische tijd/ruimtefactoren (met welke factoren moet rekening worden gehouden); (3) tolerantiegrenzen (wanneer is er reden om maatregelen te nemen). Voor de beschrijving van de organisatorische maatregelen wordt uitgegaan van vier gebieden waarop deze maatregelen genomen kunnen worden. Dit zijn: (1) fysieke noodmaatregelen, (2) overige organisatorische maatregelen, (3) bestuurlijke coördinatie en besluitvorming en (4) informatievoorziening en communicatie. Als gekeken wordt naar wie verantwoordelijk is voor welke maatregelen dan kan er grofweg onderscheid gemaakt worden in de zogenaamde algemeen-bestuurlijke kolom van rampenbeheersing en de zogenaamde functionele kolom. De algemeen bestuurlijke kolom zijn de verschillende bestuursniveaus (internationaal, nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk) en de hulpverleningsdiensten (brandweer, politie, GHOR en Gemeentelijke Diensten). De functionele kolom bestaat uit waterbeheerders op rijks-, provincie en waterschapsniveau (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Diensten Water en Milieu bij de provincies en waterschappen). Voor deze twee categorieën worden de volgende vragen uitgewerkt: • In hoeverre zijn de organisaties binnen de onderscheiden categorieën die belast zijn met het voorkomen, beperken en bestrijden van overstromingen, momenteel voorbereid op overstromingsrampen vanuit Rijn en Maas en welke verbeteringen zijn mogelijk zijn die tot een effectievere bestrijding leiden; • Welke innovatieve maatregelen kunnen er zijn en/of zijn er ervaringen uit het buitenland die vertaald kunnen worden naar de situatie in Nederland. Optie noodoverloopgebieden Noodoverloopgebieden zijn grote gebieden die meestal door sterke dijken omsloten worden en groot genoeg zijn om de piek van een zeer extreme hoogwatergolf op te vangen. Bij deze optie worden de gebieden uitgewerkt zoals die in het kabinetsstandpunt RBSO zijn opgenomen. Deze gebieden worden uitgewerkt met of zonder omdijken van woonkernen. De drie gebieden uit het kabinetsstandpunt zijn: 1. Rijnstrangen 2. Ooijpolder 3. Beersche overlaat oost Ter vergelijking worden in het onderzoek ook een aantal andere varianten bekeken: – Dijkring Rijn en IJssel helemaal – Rijnstrangen grensoverschrijdend – Ooijpolder grensoverschrijdend – Beersche overlaat helemaal Van de grensoverschrijdende noodoverloopgebieden worden de effecten in
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
11
beeld gebracht om een vergelijking te kunnen maken met de varianten die alleen op Nederlands grondgebied liggen. Zo kunnen de effecten van het wel of niet aanleggen van een dijk op de grens beter zichtbaar gemaakt worden. Dit geldt ook voor de variant dijkring Rijn en IJssel helemaal. En tenslotte is de Beersche overlaat helemaal meegenomen om een vergelijking te kunnen maken tussen de effecten van een klein en een groot noodoverloopgebied langs de Maas en te onderzoeken of optimalisatie mogelijk is. Optie compartimenteren Compartimenteren houdt in dat grote dijkringgebieden worden opgedeeld door binnendijken of dat poldereenheden worden verkleind door lagere kaden die water tegen kunnen houden of sturen. Zo wordt voorkomen dat hele dijkringgebieden onder water komen te staan of wordt het onderlopen van een dijkring vertraagd. Bij deze optie zijn beide principes verder uitgewerkt: – Stoppen van water: van één dijkring worden een of meerdere nieuwe dijkringen gemaakt met behulp van een nieuwe dijken; – Vertragen en sturen van water: door de poldereenheden te verkleinen met lage kaden vindt vertraging en/of sturing van het water plaats. Optie normen verhogen Deze optie betekent dat de huidige norm voor het rivierengebied wordt verhoogd met bijpassende ingrepen in het hele rivierengebied. De optie is op twee manieren uitgewerkt: – Meer ruimte voor de rivier; hiervoor is aangesloten bij de Langetermijnvisie van PKB Ruimte voor de Rivier en bij de Integrale Verkenning Maas; – Meer dijkversterking; hiervoor is aangesloten bij de studie voor het Referentiealternatief Dijkversterking van de PKB Ruimte voor de Rivier. De mogelijkheid om alleen de normen te verhogen van de dijkringen Gelderse Vallei en Kromme Rijn is niet apart uitgewerkt. Uit de resultaten van de optie normen verhogen met meer dijkversterking kunnen hierover conclusies worden afgeleid.
2.5 De samenhang tussen de opties De vijf opties zijn nogal verschillend van aard, zowel in het type maatregel en de plek in de veiligheidsketen als in de wijze waarop ze effect hebben op de kansen voor overstromen. Het type maatregel varieert van fysiek iets aanleggen in (een deel van het of in het hele) rivierengebied tot verbeteren van bestuurlijke afspraken en afstemming met internationale partners. Daarnaast verschillen de opties in het effect: de opties normen verhogen, noodoverloopgebieden en noodmaatregelen zoals zandzakken e.d. hebben als effect dat de kans op overstromen afneemt. Maar de gevolgen kunnen groter zijn als er een daadwerkelijke doorbraak plaatsvindt (veiligheidsparadox). Daarentegen hebben de opties organisatorische maatregelen in de vorm van afspraken, evacuatieplannen, e.d. en compartimenteren van dijkringen juist effect op het verminderen van de gevolgen als er sprake is van een overstromingsramp. Bij de optie internationale afstemming is het afhankelijk van de uiteindelijke invulling van de optie. Naast deze verschillen tussen de opties is er nog een ander verschil: de opties internationale afstemming en organisatorische maatregelen zouden kunnen worden gezien als opties die altijd lonen en die altijd onderdeel zouden moeten zijn van een rampenbeheersingsstrategie. De fysieke opties (noodoverloopgebieden, compartimenteren en normen verhogen) zouden kunnen worden gezien als maatregelen die aanvullend getroffen kunnen
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
12
worden boven op de opties internationale afstemming en organisatorische maatregelen.
2.6 De aanpak van het onderzoek In het plan van aanpak van het onderzoeks- en informatieprogramma staat een uitgebreide beschrijving van de aanpak van het onderzoek. Daarin is toegelicht dat iedere optie wordt uitgewerkt tot een min of meer gelijkwaardig niveau en dat iedere optie wordt getoetst aan de hand van een toetskader. Het toetskader wordt in hoofdstuk 3 van dit document verder toegelicht. Om de opties uit te werken en te toetsen zijn zes onderzoekssporen onderscheiden. Ieder onderzoeksspoor heeft de vijf opties op een aantal toetscriteria beoordeeld. De onderzoekssporen zijn: 1. Veiligheid en rivierkunde 2. Ruimtelijke aspecten en effecten op andere beleidsterreinen 3. Organisatorische maatregelen en juridische vragen 4. KBA en kosten 5. Draagvlak en beleving 6. Internationale afstemming De aanpak van het onderzoek is verder opgebouwd in twee stappen: – Stap 1: uitwerken van de vijf opties en een globale toets van de opties aan de hand van het toetskader; versneld uitvoeren van de studie naar de optie noodoverloopgebieden – Stap 2: verder uitwerken van opties en samenstellen van slimme combinaties van opties tot zogenaamde strategieën; een uitgebreidere toets van de opties (en indien mogelijk de strategieën) aan de hand van het toetskader. Stap 1 is afgerond met de voorliggende Tussenrapportage. Stap 2 wordt afgerond met een Eindrapportage. Bij de Eindrapportage zullen ook de onderliggende onderzoeksproducten beschikbaar komen.
2.7 Gebruik van informatie Voorafgaand aan deze studie is al veel uitgezocht over noodoverloopgebieden in opdracht van de Commissie Noodoverloopgebieden (Luteijn). Maar ook door andere onderzoeken en projecten is al veel materiaal over het riviersysteem en mogelijke maatregelen beschikbaar. Zonder te pretenderen volledig te zijn, zijn de volgende onderzoeken en projecten in ieder geval van belang: • PKB/MER Ruimte voor de Rivier • Projectnota/MER Maaswerken • Integrale Verkenning Maas • Veiligheid Nederland in Kaart (VNK) • Beleidsmonitor veiligheid ‘Risico’s in bedijkte termen’ (NMP, 2004) • Beperking van overstromingsrisico’s in het Bovenrivierengebied; "Oplegnotitie bij een verkennende beleidsanalyse van rampenbeheersing en structurele maatregelen langs de Rijntakken en de bedijkte Maas" (RIZA, juli 2004) Daarnaast lopen er verschillende trajecten in samenwerking met o.a. Duitsland waaruit waardevolle onderzoeksresultaten komen die in deze studie gebruikt zijn en nog kunnen worden. Bijvoorbeeld de Nieder-Rhein studie die in samenwerking met Duitsland is uitgevoerd. In RBSO wordt zo veel en effectief mogelijk gebruik gemaakt van deze bestaande informatie en alleen waar noodzakelijk nieuw onderzoek gedaan.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
13
2.8 Kwaliteitsborging Ten behoeve van de borging van de kwaliteit van het onderzoeksprogramma is het eerder opgevatte plan voor een externe kwaliteitsgroep niet mogelijk gebleken. In plaats daarvan is aan de TAW een oordeel gevraagd over het tot nu toe uitgevoerde onderzoek en de tussenresultaten. Daarnaast is enkele keren gebruik gemaakt van de TAW werkgroep techniek. Ieder onderzoekscluster heeft verder de kwaliteitsborging van het uitgevoerde onderzoek en de resultaten zelf georganiseerd.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
14
3. Het toetskader ..................................................................................
3.1 Doel van het toetskader Ter vergelijking van de opties en ter ondersteuning van de besluitvorming is een toetskader opgesteld. In het toetskader zijn de beleidsdoelen opgenomen die een rol zullen spelen in de discussie over een goede rampenbeheersingsstrategie. Het doel van het toetskader is om houvast te bieden bij het besluitvormingsproces en om een structuur aan te dragen voor de onderbouwing en motivering van de beslissingen. In het onderzoeksprogramma worden de vijf opties voor een rampenbeheersingsstrategie beoordeeld aan de hand van de criteria uit het toetskader. In dit hoofdstuk wordt het toetskader toegelicht en de methoden die gebruikt zijn voor de beoordeling van de opties op de criteria. In bijlage A is een overzicht gegeven van de subcriteria per toetscriterium.
3.2 Toelichting op het toetskader Het toetskader ziet er als volgt uit:
Veiligheid
Effecten overig beleid
Draagvlak
Uitvoerbaarheid
Kosten
Reductie kans op overstromen
Ruimtelijke Gevolgen
Bestuurlijk draagvlak
Technische Uitvoerbaarheid
Kosten van maatregelen
Robuustheid van de optie
Meekoppelen
Maatschappelijk draagvlak
Organisatie Rampen beheersing
Kosten Baten Analyse
Beleving risico’s overstromingen
Internationale samenwerking
Kwaliteit onderzoek en informatie
Wet-en regelgeving
Schaderegelingen
Complexiteit en flexibiliteit
Samenhang met structurele veiligheidsmaatregelen
3.3 Beoordeling van de opties op de criteria De beoordeling van de opties is hoofdzakelijk kwalitatief gebeurd. Er is veel gebruik gemaakt van resultaten uit al afgeronde en lopende (onderzoeks)projecten. Dit betekent dat de conclusies ook in dit licht moeten worden bezien: het is een globale beoordeling en de conclusies gaan over hoofdkeuzes. Op een aantal toetscriteria is de beoordeling wel kwantitatief gedaan: reductie kans op overstromen, robuustheid van de optie, kosten van
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
15
maatregelen en de kosten baten analyse. Bij sommige criteria zijn nieuwe berekeningen gemaakt omdat de effecten van de uitvoering van Ruime voor de Rivier en Maaswerken in het riviersysteem moesten worden doorvertaald. Het is belangrijk om de uitkomsten van de kwantitatieve beoordeling en de daarop gebaseerde conclusies op hun waarde te schatten en te beseffen dat het hier gaat om orde groottes en bandbreedtes. De methoden en uitgangspunten bij de kwantitatieve beoordelingen worden hierna verder toegelicht. Kans op overstromen De vermindering van de kans op overstromen is bepaald met de overschrijdingsbenadering. Bij de overschrijdingskans benadering is de kans op een overstroming gerelateerd aan de kans op overschrijding van de maatgevende waterstand en dus ook de maatgevende afvoer waarop deze waterstanden zijn gebaseerd. Voor de bepaling van de overschrijdingskans wordt gebruik gemaakt van de werklijnen bij Lobith en Borgharen/Lith. Deze geven de relatie weer tussen overschrijdingskans en afvoer (Rijn, figuur 2). Natuurlijk correspondeert de huidige maatgevende afvoer (16.000 m3/s voor de Rijn) met een overschrijdingskans van 1/1250 per jaar, dit is de veiligheidsnorm in het bovenrivierengebied. Overschrijdingskansen bij andere afvoeren zijn uit de grafiek af te lezen. Voor de bedijkte Maas wordt uitgegaan van de werklijn en afvoergolven bij Lith. Deze zijn met modelberekeningen afgeleid uit de werklijn en afvoergolven bij Borgharen. Dit is gedaan omdat op de onbedijkte Maas processen spelen die de afvoerkarakteristiek op de bedijkte Maas beïnvloeden en die meegenomen moeten worden in de relatie tussen de maatgevende afvoer en de overschrijdingskans op de onbedijkte Maas. Alleen opties die de maatgevende afvoer beïnvloeden hebben een verandering van de overschrijdingskans tot gevolg. Toets op de robuustheid van de optie De opties worden getoetst op hun robuustheid voor andere faalmechanismen met de overstromingskans benadering. In de overstromingskans benadering wordt naast andere faalmechanismen rekening gehouden met onzekerheden. Een overstromingskansbenadering is een zo goed mogelijke inschatting van het daadwerkelijk falen van een dijk. Behalve met de afvoer bij de landsgrenzen wordt ook rekening gehouden met de onzekerheden in de daarvan waterstanden op de rivier zelf en met de variatie van de wind in snelheid en richting. Een dijk(ring) kan overstromen door het ontbreken van hoogte en/of stabiliteit. De stabiliteit kan met name aangetast worden door verweking, water over de dijk (door overlopen of overslag) en door onderloopsheid (het faalmechanisme piping). In de studie RBSO is verondersteld dat in 2015 (het referentiejaar) alle dijken op orde zijn. Eventueel te lage of zwakke dijken zijn hersteld, kunstwerken zijn op orde. Het fenomeen onderloopsheid (piping) wordt verondersteld tot de Maatgevende Hoog Waterstand (MHW) met reguliere maatregelen in controle gehouden te kunnen worden. Falen bij waterstanden tot MHW wordt alleen veroorzaakt door golfoverslag. Falen boven MHW treedt op door golfoverslag en door het faalmechanisme piping.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
16
Bij MHW is er geen falen door piping, bij een waterstand van 0,50 + MHW treed altijd falen op door piping. Het kritieke overslagdebiet varieert met het talud en de kwaliteit van de grasmat en klei van de dijk en is gekwantificeerd op dijkringniveau. Deze benaderingen zijn door deskundigen aangeleverd en aan de waterschappen in het bovenrivierengebied voorgelegd. Deze benadering is tweemaal besproken in de TAW-techniek. In grote lijnen komt het erop neer dat de dijk niet faalt totdat de maatgevende waterstand is bereikt, bij waterstanden 0,5 meter boven de maatgevende waterstand faalt de dijk altijd. Daartussen is een lineaire functie die de kans op falen aangeeft voor waterstanden boven de maatgevende waterstand. Falen door wind vindt plaats bij een overslagdebiet van 1 of 5 l/s/m, afhankelijk van de eigenschappen van het binnentalud (helling, grasmat en klei). Dit falen kan ook eerder optreden dan de maatgevende waterstand. In het vervolg van het onderzoek zal het deskundigheidsoordeel nader worden onderbouwd met een aantal gevoeligheidsanalyses. In RBSO speelt piping in vergelijking met andere faalmechanismen een dominante rol wanneer de rivierwaterstand 0,50 m hoger uitkomt dan de ontwerpwaterstand. In RBSO is echter aangenomen dat de dijk daarboven inmiddels door instabiliteit bezweken is (deskundigenoordeel). Daarom is piping in RBSO verder niet meegenomen. Overstromingskansen in VNK en RBSO -
-
-
-
-
In RBSO is verondersteld dat in de periode tot 2015 (het referentiejaar) eventuele zwakke plekken in de dijkringen, zoals bij kunstwerken, zijn hersteld in het kader van de toetsing volgens de Wet op de waterkering. Bij VNK wordt uitgegaan van de waterkeringen zoals die er nu bijliggen (peiljaar 2001). De relaties tussen afvoer en waterstand zijn in RBSO opnieuw afgeleid en gedetailleerd omdat uitgegaan wordt van het referentiejaar 2015 wanneer de PKB RvdR en Maaswerken zijn uitgevoerd. In VNK wordt voor elk dijkvak afzonderlijk de overstromingskans bepaald waarna de vertaalslag naar de dijkring plaatsvindt. In RBSO wordt de kans berekend voor een aantal kwetsbare dijkvakken per dijkring. De locatie met de grootste kans (de zwakste schakel) bepaalt de overstromingskans van de dijkring als geheel.. In VNK worden de faalmechanismen overloop, overslag, afschuiven, piping en bekleding allemaal meegenomen in de modellering. In RBSO wordt de faalmechanismen overloop en overslag meegenomen in de modellering en worden de andere faalmechanismen met een deskundigheidsoordeel ingeschat In RBSO faalt een dijk als een kritiek overslagdebiet en/of een kritieke waterstand wordt overschreden conform het deskundigen oordeel.
De overstromingskansen worden berekend met een probabilistische methode die veel overeenkomsten met die in VNK vertoont. In het tekstkader op deze pagina wordt dit kort toegelicht. Ook in de evaluatie van het veiligheidsbeleid door het RIVM is gekeken naar de overstromingskansen van dijkringen. De kansen die in het RIVM zijn gepresenteerd zijn over het algemeen groter. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat in het RIVM onderzoek uitgegaan is van de huidige situatie waarin nog niet aan de wettelijke veiligheidsnormen is voldaan. RBSO gaat uit van de situatie van het rivieren- en dijksysteem in 2015.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
17
Kosten van maatregelen De kosten van de maatregelen zijn bepaald in miljoenen euro’s. Het gaat hierbij om de kosten die gemaakt worden ten behoeve van het plangebied van dit project. Dit zijn in ieder geval de kosten die gemaakt worden in de dijkringen met een norm van 1/1250 per jaar, maar bij rivierverruiming zijn er in een aantal gevallen ook maatregelen buiten het plangebied noodzakelijk om de waterstand in het plangebied te verlagen. Onder kosten wordt verstaan de financiële kosten van de maatregelen, exclusief BTW en domeinrechten; deze laatste twee horen niet thuis in een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Verder zijn de genoemde kosten exclusief de eventuele schade die optreedt in een noodoverloopgebied zelf in geval van inzet. Alle kosten zijn prijspeil 2003. De jaarlijkse kosten voor beheer en onderhoud zijn apart vermeld als percentage van de investeringskosten. De kosten van een aantal maatregelen die in deze Tussenrapportage zijn gepresenteerd, zijn nog met aanzienlijke bandbreedtes omgeven en van sommige opties zijn zelfs nog helemaal geen kostenschattingen beschikbaar. Om de kostenschattingen te verbeteren of te kunnen maken, zal een aantal ontwerpen nog verder moeten worden uitgewerkt. Kosten en baten Ten behoeve van het bepalen van het maatschappelijke rendement van de opties is uitgerekend wat de opties in 2015 maximaal zouden mogen kosten: de grensinvesteringsbedragen. Deze benadering sluit nauw aan bij de benadering die gevolgd wordt door het Centraal Planbureau in het kader van de kosten-batenanalyse Ruimte voor de Rivier. De grensinvesteringsbedragen zijn gebaseerd op enerzijds de verwachte vermindering van overstromingsschade als gevolg van de opties (de baten) en anderzijds de jaarlijkse kosten van de opties, die bestaan uit de financieringskosten (4% per jaar) en de kosten voor beheer en onderhoud. Het grensinvesteringsbedrag is berekend door uit te gaan van het eerstejaarsrendementscriterium: reductie van de schadeverwachting in het jaar van investeren. ---------------------------------------- > 1 Jaarkosten van de investering Bij de berekening van de vermindering van de overstromingsschade is er vanuit gegaan dat er door tijdige evacuatie geen dodelijke slachtoffers vallen in het bovenrivierengebied. In een latere fase zal hierop een gevoeligheidsanalyse worden gepresenteerd. . Op een eenvoudige manier is er rekening gehouden met systeemwerking. Op dit moment is nog niet veel bekend over de mate waarin de schade bij een overstroming gereduceerd wordt als gevolg van systeemwerking. Daarom zijn twee berekeningen gemaakt: één zonder systeemwerking en één met een aanname dat systeemwerking de schade met 75% reduceert. Ook is er nog gekeken hoe gevoelig de uitkomsten zijn voor de gekozen benadering (robuustheid van de uitkomsten): overschrijdingskans of overstromingskans. Hoe dichter de verhouding van de grensinvesteringsbedragen op basis van overstromingskans gedeeld door de grensinvesteringsbedragen op basis van overschrijdingskansen bij 1 ligt, hoe minder gevoelig deze uitkomsten zijn voor de gekozen benadering van kansen en
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
18
hoe robuuster het resultaat van de kosten-batenanalyse. Hoe groter of kleiner deze verhouding van 1 afligt, hoe minder robuust. In het tekstkader aan het einde van paragraaf 4.4 staat een aanvullende uitleg over het eerstejaarsrendement en de grensinvesteringsbedragen zoals die gepresenteerd zijn in deze Tussenrapportage.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
19
4. Het plangebied in de huidige situatie en de situatie in 2015 ..................................................................................
4.1 Het stroomgebied onder (boven)maatgevende omstandigheden Het is lastig om een beschrijving te geven van hoe de stroomgebieden van Rijn en Maas er uit zien onder (boven)maatgevende omstandigheden omdat dit zich in werkelijkheid nog nooit heeft voorgedaan. Maar op basis van informatie die vooral in het samenwerkingsverband met Nord-Rhein Westfalen verzameld is, kan toch een poging gewaagd worden. Over de Maas is de informatie zeer beperkt. Dit komt vooral door de grote verschillen met de buurlanden die zich richten op relatief lagere hoogwaters dan in Nederland. In deze paragraaf wordt eerst voor de Rijn en de Maas de huidige situatie beschreven. Vervolgens wordt een doorkijk gegeven naar de situatie in 2015. In Nederland zijn dan de Maaswerken en Ruimte voor de Rivier afgerond. Ook in de stroomgebieden zijn dan maatregelen genomen om de veiligheid tegen overstromen te verbeteren. Hoe ontstaan (boven)maatgevende afvoeren Om tot (boven)maatgevende in de stroomgebieden van Rijn en Maas te komen moet het gedurende een aaneengesloten periode van dagen intensief regenen en/of sneeuwen. Daarnaast moeten er aan die periode met hevige neerslag ook enkele ‘natte’ maanden vooraf zijn gegaan of moeten de temperaturen zo laag zijn dat de bodem van het stroomgebied (deels) bevroren is. De bodem kan in deze gevallen geen regenwater (meer) opnemen en de neerslag zal snel afstromen naar de (zij)rivieren. Een vergelijkbare situatie kan optreden als het stroomgebied met sneeuw is bedekt en plotseling dooi intreedt in combinatie met forse neerslag. Tot slot is nog bepalend hoe die neerslag verspreid over het stroomgebied valt. Niet iedere periode die aan deze voorwaarden voldoet leidt automatisch tot (boven)maatgevende afvoeren. Maar dat er neerslaghoeveelheden en -patronen mogelijk zijn die tot bovenmaatgevende afvoeren bij Lobith en op de Maas kunnen leiden, werd recent voor de Rijn in een DuitsNederlands onderzoek en voor de Maas met neerslag-afvoergeneratoren bevestigd. De Rijn in de huidige situatie Hochrhein en Oberrhein Langs de Hochrhein en zuidelijke Oberrhein (tot aan Maxau) zullen de afvoeren relatief hoog moeten zijn om tot maatgevende omstandigheden in Nederland te kunnen leiden. Overstromingen in de winterperiode zijn in deze gereguleerde Rijntrajecten echter niet te verwachten. Op de noordelijke Oberrhein kunnen vooral de zijrivieren ervoor zorgen dat de waterstanden extreme niveaus bereiken. Langs de zijrivieren zijn retentiebekkens aanwezig die de afvoer kunnen reduceren. Maar dit heeft weinig effect op de hoofdstroom van de Rijn. Langs de noordelijke Oberrhein zelf zijn grote gebieden door dijken beschermd tegen hoogwater met een overschrijdingskans van 1/110 tot 1/200 per jaar. Overstromingen in dit gebied geven benedenstrooms een vermindering van de afvoer van maximaal zo’n 2000 m3/s, waarmee de kans op de maatgevende afvoer bij Lobith wordt verminderd.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
21
Mittelrhein De Mittelrhein doorstroomt een smal dal. Onder maatgevende omstandigheden zullen bij en benedenstrooms van de uitmonding van de Moezel overstromingen plaatsvinden. Het overstromingsgebied is klein zodat een effect op de Rijnafvoer niet of nauwelijks merkbaar zal zijn. Een maatgevende afvoer bij Lobith is alleen denkbaar als het stroomgebied van de Moezel door extreme weersomstandigheden wordt geteisterd. Een aandeel van een orde grootte van 30% in de maatgevende afvoer bij Lobith is goed mogelijk. Op Frans grondgebied lopen dan echter grotere gebieden gevaar. Niederrhein Bij Bonn wordt het stroomgebied weer vlak. Hier begint de Niederrhein, met een rivierbed dat richting Lobith steeds breder wordt. Het land achter de rivier wordt beschermd door dijken en keermuren. Eerst alleen maar plaatselijk, verder stroomafwaarts tot aan Lobith aaneengesloten. Het beschermingsniveau begint met 1/100 en neemt geleidelijk via 1/200 in het middelste traject toe tot 1/500 per jaar aan de landsgrens. Door relatief lage beschermingsniveaus zal een hoogwater dat bij Lobith tot maatgevende afvoer leidt, langs de Niederrhein met forse overstromingen gepaard gaan. Bij afvoeren van 11.000 tot 16.000 m3/s overstroomt eerst de zuidelijke Niederrhein (omtrek Köln/Bonn tot Düsseldorf/Dormagen). Bij steeds hoger wordende afvoeren overstroomt ook het middelste deel (Düsseldorf/Dormagen tot ongeveer de monding van de Ruhr). In het noordelijke deel (vanaf de mondig van de Ruhr tot aan de grens) vinden in principe geen dijkoverstromingen plaats. Deze aanname is voor een risicobeschouwing wellicht te optimistisch en zou nader moeten worden onderzocht. In ieder geval wordt wel een groot deel van de waakhoogte belast. In Emmerich kunnen, totdat de verbetering van de keermuur in het stadscentrum is afgerond, bij afvoeren boven 14.000 m3/s overstromingen plaatsvinden. Het is misschien mogelijk dat deze afvoeren tot die tijd met zandzakken veilig gekeerd kunnen worden. (Boven)maatgevende afvoer bij Lobith Recent Duits-Nederlands onderzoek maakt duidelijk dat de huidige maatgevende afvoer (16.000 m3/s) ons land daadwerkelijk kan bereiken. Zoals hierboven toegelicht, gaat een dergelijk hoogwater met forse overstromingen in het hele stroomgebied van de Rijn gepaard. Het kan niet worden uitgesloten dat in de huidige situatie hogere afvoeren dan 16.000 m3/s bij Lobith mogelijk zijn. Een toename met orde 500 m3/s lijkt ook nu al mogelijk als bij een hoogwatersituatie noodmaatregelen worden getroffen bovenstrooms van Nederland. Te denken valt hierbij vooral aan het plaatsen van zandzakken op zwakke trajecten van de dijken langs de noordelijke Oberrhein en de Niederrhein. Maar een bovengrens is moeilijk aan te geven en is er altijd een risico dat hogere afvoeren kunnen optreden. De Maas in de huidige situatie De Maas bovenstrooms van Charleville-Mézières Het deel van het stroomgebied bovenstrooms van Charleville-Mézières, ongeveer 50 km bovenstrooms van de Frans-Belgische landsgrens, is gelegen in een glooiend landschap met over het algemeen brede dalen. De overstromingsvlakten van de Maas en haar zijrivieren zijn hier nog grotendeels intact. Dit betekent dat er een relatief sterke demping en vertraging van de afvoergolf plaatsvindt. Door de langgerekte vorm van het Franse deel van het stroomgebied duurt het enkele dagen voor een hoogwatergolf bij Charleville-Mézières arriveert. Bovendien vallen periodes met hoge neerslag in het Franse Maasstroomgebied en in de Ardennen
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
22
meestal niet samen. Een afvoergolf uit het deel bovenstrooms van Charleville-Mézières levert over het algemeen een geringe bijdrage aan een hoogwaterpiek op de Nederlandse Maas. Een uitzondering kan ontstaan als er eerst enkele dagen extreme neerslag in het zuidelijk Maasstroomgebied valt en vervolgens in de Ardennen. Het hoogwater van januari 1995 is daar een voorbeeld van. De Maas tussen Charleville-Mézières en Borgharen De Maas tussen Charleville-Mézières en Borgharen ligt voor een groot deel in het massief van de Ardennen. De overstromingsvlakte van de Maas is hier smal en wordt begrensd door het natuurlijk reliëf. De stuwmeren in de Waalse Ardennen leveren voor de hoogwaterbescherming een zeer beperkte bijdrage. In vergelijking met het bovenstroomse en benedenstroomse gebied reageert dit gebied snel op neerslag. Voor het ontstaan van een hoogwater op de Nederlandse Maas is deze zone het belangrijkste. Tijdens voor Nederland maatgevende condities zal er in dit gebied op grote schaal wateroverlast optreden. Het overstromingsgebied is echter relatief klein, zodat het effect op de hoogwatergolf van de Maas beperkt is. Een mogelijke uitzondering hierop vormen de mijnverzakkingsgebieden bij Luik. Het volstromen van deze gebieden kan in een aftopping van de hoogwatergolf resulteren. Er wordt echter verwacht dat gezien het grote belang van dit gebied met noodmaatregelen er alles aan worden gedaan om deze gebieden niet te laten overstromen. De consequenties van een eventuele overstroming van de mijnverzakkingsgebieden op extreme Maasafvoeren vraagt eigenlijk om nader onderzoek. Dit onderzoek is gezien het korte tijdsbestek dat beschikbaar is binnen RBSO niet mogelijk. (Boven)maatgevende afvoer bij Borgharen Voorlopig wordt er vanuit gegaan dat 4600 m3/s de maximale afvoer is die bij Borgharen kan optreden. Dit is de afvoer die overeenkomt met de bovengrens van de onzekerheidsband rond de huidige maatgevende afvoer van 3800 m3/s. Volgens een eerste inschatting kan deze afvoer ook Luik zonder overstroming van de mijnverzakkingsgebieden passeren. Er is echter geen studie naar gedaan zoals voor het Rijnstroomgebied. Dit onderzoek is gezien het korte tijdsbestek dat beschikbaar is binnen RBSO niet mogelijk De Maas tussen Borgharen en Boxmeer In Nederland vanaf Borgharen tot aan de bedijkte Maas bij Boxmeer - het begin van het plangebied - heeft de Maas een rivierbed dat uitsluitend wordt begrensd door het natuurlijke reliëf. Bij de beschouwde afvoeren staan de kaden die na de hoogwaters van 1993 en 1995 zijn aangelegd onder water en hebben geen kerende functie meer. Vooral de Roer voegt nog water toe aan de Maas. Als er zandzakken op de kaden worden gelegd zal dat tot hogere waterstanden dan maatgevend op de bedijkte Maas kunnen leiden. Overstromingen vinden dus volop plaats, maar de Maasafvoer wordt hierdoor nauwelijks beïnvloed omdat het water geen alternatieve route heeft. Er ligt in Vlaanderen een gebied langs de onbedijkte Maas, ter hoogte van Maasmechelen, dat door mijnbouw en grondwateronttrekkingen enkele meters is gedaald. Omdat het gebied dichtbevolkt is en een overstroming grote schade zal toebrengen aan de drinkwatervoorziening, wordt op basis van Vlaamse informatie verondersteld dat met noodmaatregelen voorkomen zal worden dat het gebied volstroomt.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
23
Samenvallen van (boven)maatgevende afvoeren bij Lobith en Borgharen In de praktijk blijken extreme afvoeren op Rijn en de bedijkte Maas in de tijd samen te vallen. In de regel loopt de piek van de Maas bij Borgharen ongeveer twee á drie dagen voor op die van de Rijn bij Lobith, maar bij aankomst op de bedijkte Maas vallen de pieken samen. De Rijn en de Maas in 2015 Nederland is de delta van de stroomgebieden van de Rijn en de Maas. Daarom zijn vooral maatregelen bovenstrooms die bedoeld zijn om water vast te houden of te bergen, interessant. Voorbeelden hiervan zijn aanpassing van landgebruik of retentiegebieden. Verdiepen van het zomerbed of dijkverleggingen zijn minder van belang omdat door deze maatregelen de afvoer in benedenstroomse richting niet wordt beïnvloed. Als veel van dergelijke maatregelen worden getroffen kan zelfs een tegenovergesteld effect worden bereikt: de afvoergolf kan versneld worden en de waterstanden benedenstrooms kunnen hoger komen te liggen. Doordat de beschermingsniveaus in de rest van het stroomgebied van de Rijn en de Maas lager liggen dan in Nederland (figuur 3), zullen de retentiegebieden daar bij afvoeren ingezet worden die ruim lager zijn dan de maatgevende afvoeren in Nederland. Een concreet voorbeeld voor de Duitse Rijn: de retentiegebieden daar, met een volume van respectievelijk 115 en 335 miljoen m3, zitten al vol bij passage van de voor Nederland maatgevende afvoergolf. Helaas bieden veranderingen in het bodemgebruik ook geen oplossing omdat onder maatgevende omstandigheden de stroomgebieden als een spons verzadigd zijn met water of dat de grond bevroren is. De conclusie is dat maatregelen bovenstrooms van Lobith en Borgharen niet of nauwelijks de (boven)maatgevende afvoer beïnvloeden met mogelijke uitzondering van maatregelen net bovenstrooms van Nederland in het grensgebied van Duitsland. Maar het mag niet vergeten worden dat de lagere beschermingsniveaus bij de ‘bovenburen’ ertoe leiden dat onder (boven)maatgevende omstandigheden in Nederland in het stroomgebied grootschalige overstromingen langs de zijrivieren en de Rijn en de Maas plaatsvinden (figuur 4). Zonder deze overstromingen zou de situatie in Nederland erger zijn. Benedenstrooms van Borgharen, op de onbedijkte Maas, worden in de periode tot 2015 de Maaswerken uitgevoerd. Maatregelen zijn onder meer aanleg en verhoging van kaden, zomerbedverdieping- en verbreding, hoogwatergeulen en retentie (Lob van Gennep). Na afronding van de Maaswerken hebben de gebieden achter de kaden een beschermingsniveau van 1/250 per jaar. Plaatselijk komen de beschermingsniveaus hoger te liggen zoals bij het Vlaamse mijnverzakkingsgebied langs de Grensmaas (ongeveer 1/1250 per jaar). Dit betekent dat, eventueel nog in combinatie met het plaatsen van zandzakken, ook bij bovenmaatgevende afvoeren de kans op overstromen van het Vlaamse gebied tot praktisch nul is gereduceerd. Bij Maasafvoeren van 1/250 per jaar en hoger wordt de Lob van Gennep voor retentie ingezet om benedenstrooms, dus op de bedijkte Maas, waterstandsverhogende effecten van de Maaswerken te voorkomen. Het overstromen van de kades langs de onbedijkte Maas veroorzaakt een aanzienlijke waterstandsdaling (orde grootte 10-20 cm) op de bedijkte Maas.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
24
4.2 Ruimtelijke karakteristieken De beschrijving van de ruimtelijke karakteristieken is toegespitst op de zaken die relevant zijn voor rampenbeheersing en hoogwatersituaties. De aandacht richt zich daarom op: het verstedelijkingsbeeld als indicatie voor het schade- en slachtofferpotentieel, de ruimtelijke/functionele positie van de dijkringen in een groter verband, de kwetsbare en risico objecten en de ruimtelijke positionering ten opzichte van de rivier. Huidige ruimtegebruik en ontwikkelingen Voor het beeld van het huidige ruimtegebruik en de ontwikkelingen die zijn te voorzien in de periode tot 2015 is gebruik gemaakt van het materiaal van de Nieuwe Kaart van Nederland (figuur 5). De huidige situatie is weergegeven in de grijze ondergrond. De huidige stedelijke concentraties zijn daarin met lichtrood uitgelicht. Het gebied met grijstinten is landelijk gebied. De belangrijkste verstedelijkingsontwikkelingen zijn weergegeven in heldere kleuren (rood voor wonen, paars voor werken). De kaart is niet volledig, maar om een beeld te schetsen van de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied geeft de kaart een goede indruk van de deelgebieden waar de belangrijkste ontwikkelingen te verwachten zijn. Ruimtelijke en functionele positie De kaart uit de Nota Ruimte met de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur met economie, infrastructuur en verstedelijking geeft een goed beeld van de ruimtelijk/functionele positie van het plangebied (figuur 6). De nationale ruimtelijke hoofdstructuur omvat gebieden en netwerken, die voor de ruimtelijke structuur en het functioneren van Nederland van grote betekenis zijn. Een aantal gebieden in het plangebied zijn nu al essentieel onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur, andere delen liggen er net buiten in de ‘luwte’. Risicovolle en kwetsbare objecten In alle dijkringen is sprake van in meer of mindere mate potentiële schade en slachtoffers. Daarnaast zijn er risicovolle en kwetsbare objecten voor schade bij overstromingen. Er wordt gekeken naar objecten met een (vervolg)risico voor het milieu. Hiermee wordt bijvoorbeeld bedoeld de open overslag van gevaarlijke stoffen, zorgplicht- en risicobedrijven, fabrieken en waterzuiveringsinstallaties. Ook wordt er gekeken naar objecten met een risico voor de leefbaarheid zoals het elektriciteitsnet, buisleidingen van gas en olie en wegen en spoorlijnen. Daarnaast wordt gekeken naar objecten met extra risico’s voor personen in verband met extra gecompliceerde evacuatie zoals ziekenhuizen, gevangenissen en bejaardenhuizen. En tenslotte wordt gekeken naar onvervangbare cultuurhistorische en natuurwaarden van (inter)nationale betekenis, waarbij het gaat om echte ‘top’-waarden (eenmaal verloren is voor altijd verloren). Het is nog niet gelukt om dit beeld gebiedsdekkend en compleet te krijgen. Bijgaand een voorbeeld van het land van Maas en Waal (figuur 7). In het vervolg van het onderzoek wordt dit beeld verder compleet gemaakt. Karakteristieken van de dijkringen en de ligging ten opzichte van de rivier IJssel (dijkringen 10,11 en 48 t/m 53) De IJssel vormt het meest stabiele en minst verstedelijkte deelgebied. De omgeving van de rivier is landelijk met uitzondering van de typische IJsselsteden en Zwolle. Daar vinden in de komende decennia de stedelijke ontwikkelingen plaats (netwerkstad Zwolle-Kampen en stedendriehoek Apeldoorn-Deventer-Zwolle). De raakpunten met de ruimtelijke hoofdstructuur liggen ook daar in de vorm van de belangrijke transport-
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
25
corridors A1 en A28. In tussengelegen delen blijft de rust gehandhaafd. Met uitzondering van de IJsseldelta worden de dijkringen allen eenzijdig begrensd door hogere gronden (IJsselvallei). Splitsingspuntengebied (dijkringen 42, deel 43 en 48) In tegenstelling tot de IJssel is dit een in de afgelopen decennia sterk verstedelijkt gebied (zie figuren met situatie 1960 en 2000) , dat in de komende decennia verder zal uitgroeien tot een stedelijk netwerk waarvan de A12, A15 , A50, A73, de Betuwelijn en de HSL belangrijke dragers zijn. De dijkringen zijn onderling duidelijk verschillend. De dijkring Rijn en IJssel (48) bestaat deels uit relatief hoog gelegen gebied ten zuiden van de A12 en een dieper gelegen komgrondengebied ten Noorden daarvan (de Duivense broek). De ‘kop’ van de grote dijkring Betuwe, Tieler- en Culemborger waard ligt diep ten opzichte van de rivier (bij hoogwater) en zal zich ontwikkelen tot een vrijwel aaneengesloten stedelijke zone met veel inwoners en bedrijvigheid. Dijkring 42 (Ooijpolder) is een blijvend agrarisch gebied met hoge cultuurhistorische waarden (belvedère). Het gebied ligt laag ten opzichte van de rivier en vormt het laagste deel van een grotere grensoverschrijdende dijkring. Noordoever Neder-Rijn/Lek (dijkringen 44 en 45.) Dit gebied bestaat over grote lengte uit natuurlijke hogere gronden met uitzonderingen bij de Gelderse vallei en het Kromme Rijngebied. Beide dijkringen hebben zich in de afgelopen decennia sterk verstedelijkt (Amersfoort, netwerkstad Ede-Wageningen-Veenendaal en agglomeratie Utrecht). Deze ontwikkeling zal doorgaan. De Gelderse Vallei vormt een doorgaande laagte tussen de Neder-Rijn en het Eemmeer. De waterkering tussen de rivier en het binnendijkse gebied is bij deze dijkringen slechts enkele kilometers lang. De Betuwe, Tieler en Culemborger waard (dijkring 43) Dit is de grootste dijkring van het plangebied gelegen tussen het Pannerdensch kanaal en de Diefdijk. Een licht hellend laaggelegen gebied omgeven door de rivier , dat zich na de tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld van een geïsoleerd, relatief achtergebleven agrarisch gebied tot een plaatselijk verstedelijkt gebied dat centraal gelegen is in de ruimtelijke hoofdstructuur en daarin een vitale rol vervult. Dat komt vooral door de functie als onmisbare schakel in de Noord-Zuid en Oost-Westverbindingen. Uit oogpunt van rampenbeheersing is dit dus in ruimtelijk opzicht een cruciaal deelgebied. Het Land van Maas en Waal (dijkring 41) De oostelijke flank van dit gebied behoort tot het stedelijke netwerk van het KAN-gebied, maar de rest is een blijvend open gebied. Deze dijkring heeft een bewogen ‘’hoogwaterhistorie’’ grotendeels laag gelegen tussen twee verschillende rivieren. Het gebied helt duidelijk naar het westen af. Bijzonder is de natuurlijke compartimentering door de rivierduinenreeks in het oostelijke deel. Bommelerwaard (dijkring 38) De Bommelerwaard werd tot voor kort geheel omgeven Waal en Maas. Het gebied ligt relatief laag ten opzichte van deze rivieren en heeft een relatief vlakke ligging. In het gebied heeft zich bij Zaltbommel langs de A2 in de afgelopen decennia een sterke groei van de bedrijvigheid voorgedaan. In dezelfde periode is de grondgebonden tuinbouw en fruitteelt voor een belangrijk deel vervangen door glastuinbouwcomplexen.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
26
Het Beersche overlaat gebied (dijkring 36) Dit gebied strekt zich tussen Cuijk en ‘s Hertogenbosch uit tussen de hoge Brabantse zandgronden en de Maas. Net als bij de IJsseldijkringen ligt het gebied relatief hoog ten opzichte van de rivier. Ook hier heeft in de afgelopen 50 jaar een sterke verstedelijking plaatsgevonden vooral rond Oss en Den Bosch. Het westelijke deel zal ook in de komende decennia verder verstedelijken aan de periferie van het Brabants stedelijk netwerk (Den Bosch Eindhoven, Tilburg, Breda).
4.3 Kans op overstromen Rijn In de huidige situatie zijn de Rijntakken niet op orde: de veiligheidsnorm van 1/1250 per jaar, zoals vastgelegd in de Wet op de Waterkering, wordt niet gehaald omdat de huidige maatgevende afvoer 16.000 m3/s bedraagt terwijl de Rijntakken, na uitvoering van het Deltaplan Grote Rivieren, zijn ingericht op een ‘veilige’ afvoer van 15.000 m3/s. De huidige overschrijdingskans van de maatgevende waterstand bedraagt 1/600 per jaar zonder onderscheid naar dijkring. Na uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier rond 2015 is de veiligheid hersteld en ligt de overschrijdingskans weer op het gewenste niveau: 1/1250 per jaar. Maas Voor de dijkringen langs de bedijkte Maas is de situatie vergelijkbaar als langs de Rijntakken. Een afvoer van 3650 m3/s bij Borgharen kan ‘veilig’ richting zee worden verwerkt, maar de huidige maatgevende afvoer ligt op een niveau van 3800 m3/s. De huidige overschrijdingskans van de maatgevende waterstand ligt daardoor onder het wettelijk minimum van 1/1250 per jaar, namelijk 1/800 per jaar. Maar na het uitvoeren van de Maaswerken en PKB Ruimte voor de Rivier voldoet de bedijkte Maas weer aan de norm van 1/1250 per jaar. Er hoeft maar een beperkt traject van de bedijkte Maas verruimd te worden (Boxmeer tot Grave): door zandwinning in het zomerbed zijn de maatgevende waterstanden op ongeveer het traject Cuijk – Den Bosch lager komen te liggen, zelfs onder het niveau bij 3650 m3/s te Borgharen. De situatie in 2015 berekend met overstromingskansen In de referentiesituatie rond 2015, met het scenario 18.000/4600 m3/s voor de bovenmaatgevende afvoer van respectievelijk Rijn en Maas, ligt de overstromingskans tussen ruwweg 1/1500 en 1/4000 per jaar (figuur 8). De variatie tussen de dijkringen is relatief groot. Dat geldt nog sterker wanneer dijkvakken binnen een dijkring worden bekeken (figuur 9) met als voorbeeld dijkring Betuwe, Tieler- en Culemborgerwaarden. Deze variatie wordt door een groot aantal factoren, afzonderlijk maar ook nog in samenhang, veroorzaakt. Voor wat betreft de dijk gaat het om factoren als overhoogte, gevoeligheid voor wind (golfoverslag) en eigenschappen van de dijk als helling en kwaliteit (klei, grasmat) van het binnentalud van de dijk. Voor wat betreft de rivier om factoren als onzekerheid in waterstand en helling van de relatie tussen afvoer (Q) en waterstand (H). De waterstandsonzekerheid is het grootst voor dijkringen en –vakken langs de IJssel. Vanaf Lobith zijn dan twee onzekere splitsingspunten gepasseerd. Bovendien is de IJssel de enige Rijntak waar zijdelingse toestroming via beken en kanalen een belangrijke rol speelt. De helling van de Q/H-relatie is sterk locatie afhankelijk en wordt vooral door de geometrie van het rivierbed bepaald. Hoe steiler de helling, des te groter de waterstandsverandering bij toenemende afvoer. Uitschieters zijn de overstromingskansen langs de dijkringen langs de noordoever van de Neder-Rijn/Lek. De dijken zijn hier op een veiligheidsnorm van 1/3000 per jaar met een bijbehorende afvoer van 18.000 m3/s ontworpen en hebben dus een forse overhoogte.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
27
Bij een afvoerplafond van 17.000/4200 m3/s zien we in een aantal dijkringen dat de overstromingskans kleiner wordt: 1/1500 á 1/7000 per jaar, het riviersysteem wordt daar dus veiliger. Uitschieters zijn er wederom langs de Neder-Rijn/Lek. Enkele dijkringen, vooral langs de IJssel, profiteren niet of nauwelijks: golfoverslag door wind is hier het kritieke faalmechanisme. De lat bij 16.000/3800 m3/s doet, volgens verwachting, de kansen verder afnemen (figuur 8). De variatie over de dijkringen is vergelijkbaar. De resultaten bij een afvoerplafond van 16.500/4000 m3/s liggen tussen die bij de plafonds 17.000/4200 en 16.000/3800 m3/s in. In de Eindrapportage zullen de resultaten worden opgenomen. Van de totaal 14 dijkringen in het bovenrivierengebied liggen er twee tussen Maas en Waal: Bommelerwaard en Land van Maas en Waal. Zoals in alle andere dijkringen, wordt ook hier de overstromingskans bepaald door de zwakste schakel, dit is het dijkvak met de grootste kans. In de Bommelerwaard ligt dit dijkvak aan de Waal, in het Land van Maas en Waal aan de Maas. In het algemeen hebben de dijkvakken langs de Maas een relatief grote overstromingskans. In een enkel geval wordt dit door golfoverslag veroorzaakt. De hoofdoorzaak is echter de relatief grote onzekerheid in waterstand in combinatie met de relatief steile Q/H-relatie.
4.4 Schade door overstromen Als gevolg van een overstroming kan de schade in het gebied aanzienlijk zijn. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de schade aan kapitaalgoederen en aan schade die ontstaat doordat bedrijven niet langer in staat zijn te produceren (de zgn. economische schade), maar ook aan mogelijke milieurisico, schade aan het landschap, aan cultuurgoederen of natuurgebieden, en aan emotionele schade als gevolg van evacuatie en/of het verlies van persoonlijke bezittingen. In het ergste geval moet gedacht worden aan lichamelijk letsel of zelfs overlijden. Daarnaast kan een overstroming ook leiden tot maatschappelijke ontwrichting, wanneer bijvoorbeeld vitale infrastructuur, regeringscentra of nutsvoorzieningen uitvallen. In tabel 1 staan de schadebedragen samengevat zoals die in deze studie zijn meegenomen voor het bovenrivierengebied van de Rijn en de bedijkte Maas. Deze schadebedragen zijn de verwachte schadebedragen anno 2015. De vermelde schade bestaat voor het grootste gedeelte uit schade aan goederen van particulieren, bedrijven en overheid. Een kleiner gedeelte van de schade is schade die ontstaat door bedrijfsuitval. Daarnaast is een bedrag van 5000 euro per inwoner van de dijkring opgenomen voor zgn. niet-economische schade. In het plangebied wonen een kleine 3 miljoen inwoners. In deze studie is er van uitgegaan dat er geen mensenlevens verloren zullen gaan. Over het algemeen wordt het risico van het verlies aan mensenleven voor het plangebied relatief (d.w.z., ten opzichte van de rest van Nederland) gering geacht. Goede cijfers voor het hele plangebied ontbreken. WL|Delft Hydraulics heeft in het kader van de RIVM Beleidsevaluatie "Risico’s in Bedijkte Termen"het verlies aan mensenlevens voor de 1/1250 dijkringen in het bovenrivierengebied van de Rijn en Maas op minimaal 500 dodelijke slachtoffers geschat wanneer uitgegaan wordt van preventieve evacuatie en op maximaal 17.000 dodelijke slachtoffers wanneer geen preventieve evacuatie heeft plaatsgevonden.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
28
................................ Tabel 1
Overzicht van de schade en aantal mogelijke slachtoffers in het plangebied in 2015
Schade miljard euro 2015
Aantal inwoners Miljoen
Minimum aantal slachtoffers
Maximum aantal slachtoffers
Bovenrivierengebied Rijn
140
2,2
350
13000
Bedijkte deel Maas
45
0,7
150
4000
Schadeverwachting en grensinvesteringsbedragen Op basis van de informatie over overschrijdings- en overstromingskansen in de referentiesituatie (paragraaf 4.3) en de schade door overstromen uit deze paragraaf, kan de schadeverwachting voor de referentiesituatie in 2015 worden berekend. De schadeverwachting is afhankelijk van de benadering van overschrijdingskansen respectievelijk overstromingskansen en van de gehanteerde afvoerplafonds. Bij een afvoerplafond van 16.000/3800 m3/s is de schadeverwachting op basis van de overschrijdingskans nul: volgens deze benadering is er in dat geval sprake van ‘absolute veiligheid’. De getallen bij de overschrijdingskans in de tabel gelden voor een afvoerplafond van 17.000/4200 en 18.000/4600 m3/s. ................................ Tabel 2
Overstromingskans, afvoerplafond Overschrijdingskans 18000 m3/s 17000 m3/s 16000 m3/s
Schadeverwachting voor de Rijn in 2015 in mln euro per jaar
38
Bommelerwaard
3
2
1
1
41
Land van Maas en
10
4
3
1
Waal 42
Ooij en Millingen
1
0
0
0
43
Betuwe, Tieler- en
20
19
18
15
Culemborgerwaard 44
Kromme Rijn
39
9
4
0
45
Gelderse Vallei
11
2
1
0
47
Arnhemse- en
1
0
0
0
Velpsebroek 48
Rijn en IJssel
7
2
1
1
49
IJsselland
1
0
0
0
50
Zutphen
2
1
0
0
51
Gorssel
1
0
0
0
52
Oost Veluwe
4
5
5
4
53
Salland
10
6
5
4
111
50
39
26
Totaal ................................ Tabel 3
Schadeverwachting voor de Maas in 2015 in mln euro per jaar
36
Land van Heusden/
Overstromingskans, afvoerplafond
Overschrijdingskans
4600 m3/s
4200m3/s
3800m3/s
22
14
13
9
de Maaskant 38
Bommelerwaard
3
1
1
0
41
Land van Maas en
10
64
6
4
36
21
20
13
Waal (Maas) Totaal
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
29
De reductie van de schadeverwachting zijn de baten van de opties. Zoals toegelicht in hoofdstuk 3 worden op basis van de reductie van de schadeverwachting de grensinvesteringsbedragen bepaald. In tabel 4 staan de vanuit economische overwegingen maximaal te investeren bedragen die aan maatregelen zouden mogen worden uitgegeven wanneer daarmee de schadeverwachting tot nul zou kunnen worden teruggebracht. Deze berekeningen veronderstellen nul kosten voor beheer en onderhoud. De grensinvesteringsbedragen die in de volgende hoofdstukken voor de opties zijn bepaald, liggen daardoor per definitie altijd onder deze maximale investeringsbedragen. ................................ Tabel 4
Maximale investeringsbedragen voor de Rijn om de schadeverwachting tot nul terug te brengen in mln euro.
Grensinvesteringsbedragen
Overstromingskans, afvoerplafond
Overschrijdingskans
18000 m3/s
17000 m3/s
16000 m3/s
Geen systeemwerking
2800
1300
1000
650
Systeemwerking
700
300
250
160
Grensinvesteringsbedragen
Overschrijdingskans
4600 m3/s
4200 m3/s
4000 m3/s
Geen systeemwerking
900
330
500
500
Systeemwerking
225
80
125
125
(75% demping)
................................ Tabel 5
Maximale investeringsbedragen voor de Maas om de schadeverwachting tot nul terug te brengen in mln euro.
Overstromingskans, afvoerplafond
(75% demping)
Leeswijzer bij de tabellen met grensinvesteringsbedragen In de tabellen worden de (geschatte) investeringskosten van individuele maatregelen afgezet tegen de investeringen1 die maximaal gepleegd zouden mogen, de zgn. ‘grensinvesteringsbedragen’. Een maatregel is economisch gezien rendabel als het investeringsbedrag kleiner is dan het grensinvesteringsbedrag. De grensinvesteringsbedragen zijn berekend op basis van twee benaderingen die in het project gevolgd worden, op basis van overschrijdingskansen en op basis van overstromingskansen. Voor beide benaderingen zijn er twee berekeningen gemaakt; een waarbij er geen rekening gehouden wordt met de mogelijke schadebeperkende invloed van systeemwerking (f=0) en een waarbij er uitgegaan wordt dat systeemwerking de overstromingschade in geval van een ramp met 75 procent beperkt (f=0,75). De grensinvesteringsbedragen gelden voor het jaar 2015. Wanneer ervan uitgegaan wordt dat nadien de mogelijke overstromingsschade toeneemt als gevolg van economische groei, dan zullen de grensinvesteringsbedragen eveneens toenemen. Dat betekent dat maatregelen die op basis van het eerstejaarsrendement in 2015 niet rendabel zijn, dat in de verdere toekomst wel kunnen worden. Tegen die achtergrond zijn de cellen van de tabellen op de volgende manier ingekleurd: Kleur
verhouding grensinvesteringsbedragen / geschatte investeringskosten Groen/ middelgrijs ≥ 0,8 Oranje/lichtgrijs > 0,5 en < 0,8 Rood/donkergrijs ≤ 0,5
1
Alle kosten in het rapport zijn exclusief BTW.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
Interpretatie (bij een economische groei van 2% per jaar) rendabel tussen 2015 en 2030 rendabel tussen 2030 en 2050 rendabel na 2050
De informatie in de tabel is met name geschikt om de kansrijke maatregelen te onderscheiden van de minder kansrijke maatregelen. Het is moeilijker om op basis van de gegevens in de tabellen de beste maatregelen te selecteren.
30
Nadere uitleg Het grensinvesteringsbedrag wordt berekend op basis van de vermindering van de verwachte overstromingsschade (kans maal gevolg) die toegerekend mag worden aan de maatregel. Hierbij wordt –in navolging van het rendementscriterium dat het Centraal Planbureau hanteert in de kosten-batenanalyse voor de PKB Ruimte voor de Rivier – uitgegaan van het ‘eerstejaarsrendement’. Dit, overigens zeer strenge rendementscriterium, houdt in dat het optimale jaar om te investeren dat jaar is waarin de op jaarbasis omgerekende kosten van de maatregel gelijk (of kleiner) zijn dan de baten (=vermindering van de verwachte overstromingsschade) van de maatregel in dat jaar. Zolang de jaarkosten van de maatregel groter zijn dan de baten, moet volgens dit criterium gewacht worden met investeren. In de KBA RBSO wordt er van uit gegaan dat wanneer er geen extra maatregelen genomen worden, de overstromings- (en overschrijdings-) kansen na uitvoering van Ruimte voor de Rivier vanaf 2015 min of meer constant blijven. Wanneer, als gevolg van klimaatsveranderingen bijvoorbeeld, de maatgevende afvoer na 2015 verder toeneemt, dan zullen aanvullende structurele maatregelen nodig zijn zodat weer aan de wettelijke veiligheidseisen wordt voldaan. Deze maken geen onderdeel uit van de te bestuderen maatregelen in RBSO, maar maken deel uit van wat in de kosten-batenanalyse wordt verstaan onder de ‘referentie’ of het ‘nulalternatief’. Omdat ervan uitgegaan wordt dat de overstromingskansen in de referentie gelijk blijven, kan de verwachte jaarlijkse overstromingsschade die gebruikt wordt voor het berekenen van de grensinvesteringsbedragen alleen toenemen als de schade als gevolg van een overstroming groter wordt. Deze jaarlijkse toename in de schade wordt gelijk gesteld aan de reële groei van het nationaal inkomen van 2 procent per jaar. De jaarkosten van de investering bestaan uit financieringskosten (4 procent van het investeringsbedrag) en de jaarlijkse kosten voor onderhoud en beheer, waarvan de omvang verschilt per maatregel (zie de tabel). De (gemiddelde) jaarlijkse kosten voor beheer en onderhoud kunnen, net als de financieringskosten, worden uitgedrukt als een percentage van de investeringskosten. De berekening van het grensinvesteringsbedrag volgt dan direct uit de formule voor het eerstejaarsrendement: Eerstejaarsrendement = (% financieringskosten + % beheer en onderhoud) * investering ≤ vermindering schadeverwachting Grensinvesteringsbedrag = vermindering schadeverwachting / (% financieringskosten + % beheer en onderhoud) Doordat de gevolgen van een overstroming elk jaar toenemen gelijk aan de toename van het nationaal inkomen, neemt ook het grensinvesteringsbedrag elk jaar toe. De grensinvesteringsbedragen in de tabel zijn berekend voor het jaar 2015.
4.5 Beleving van veiligheidsrisico’s door de burger De gegevens in deze paragraaf zijn gebaseerd op het belevingswaardeonderzoek dat is uitgevoerd voor de PKB Ruimte voor de Rivier. De gemiddelde Nederlander voelt zich veilig en heeft een groot vertrouwen in de waterbeheerder. Men heeft het idee dat het beheer van veiligheid volledig aan waterbeheerders kan worden overgelaten. Het is goed geregeld, maar daardoor weet men eigenlijk ook niet veel over dit waterbeheer. Twee op de drie burgers heeft er geen idee van welk percentage van het land beneden NAP ligt: burgers die het wel denken te
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
31
weten, geven in negen van de tien gevallen een fout antwoord. De Nederlanders neigen sterk naar een overheid die alles regelt voor het waterbeleid en richten zich nauwelijks op beschermingsmaatregelen die binnen de eigen invloedsfeer liggen. Nederlanders gaan zelf nauwelijks actief op zoek naar informatie over veiligheid en overlast. Burgers in Nederland vinden het in ieder geval belangrijk dat de zeeweringen en dijken langs rivieren en grote binnenwateren veilig zijn. Men acht het reëel dat problemen met het ‘water’ kunnen ontstaan, met name voor de rivieren: ruim driekwart van de inwoners van het rivierengebied verwacht dat de hoogwaterproblemen in de toekomst groter zullen worden als er niet wordt ingegrepen, en maar liefst 92% van deze inwoners vindt dat uitgebreide maatregelen moeten worden getroffen. Ruim een derde denkt zelf last te krijgen van het hoogwaterprobleem; 14 % denkt dat de problemen heel ernstig zullen zijn. De bescherming tegen de zee door de overheid vindt men heel behoorlijk en beter dan de inspanningen tegen overstromingen van rivieren. De beleving van veiligheid tegen overstroming van burgers in Nederland verschilt sterk van regio tot regio. Bewoners langs de grote rivieren schatten het gevaar van overstroming hoger in en voelen zich minder veilig dan bewoners langs de kust, het IJsselmeer of zelfs in het benedenrivierengebied. Wel worden overstromingsrisico’s lager ingeschat dan risico’s in het verkeer, door criminaliteit, gezondheid, werkeloosheid en het weer. De beleving van veiligheid en het risico van overstroming varieert sterk van land tot land. In landen waar risicomanagement duidelijk geïnstitutionaliseerd is (verantwoordelijkheid toebedeeld aan overheden), maken de burgers zich er zelf niet meer druk om. Nederland is hier een voorbeeld van. Men kan zich in Nederland niet tegen de gevolgen van overstromingen verzekeren. In andere landen blijkt het instrument verzekering juist een goed middel om het overstromingsrisico bewustzijn te bevorderen. In landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wordt gestreefd naar een ‘risicobewuste en rampbestendige gemeenschap’, onder meer door het publiceren van risicokaarten op internet. Nederland loopt hierop achter.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
32
5. Optie Internationale afstemming ..................................................................................
5.1 Huidige situatie en autonome ontwikkeling In 2004 heeft de Europese Commissie in een mededeling een gecoördineerde en geïntegreerde aanpak voorgesteld voor overstromingsbescherming. Het doel is de kans op overstromingsrampen en de omvang van de daardoor veroorzaakte schade te laten afnemen in Europa. De Commissie stelt voor de dat de lidstaten en de Commissie samenwerken om een gecoördineerd programma ter preventie van, bescherming tegen en verzachting van de gevolgen van overstromingen op te stellen en ten uitvoer te leggen. De belangrijkste elementen van dit actieprogramma zijn: • verbeterde samenwerking en coördinatie door de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van overstromingsrisicobeheerplannen; • opstelling en benutting van overstromingsrisicokaarten als planning- en communicatie-instrument; • verbetering van de uitwisseling van informatie, ervaringen en gecoördineerde ontwikkeling en bevordering van goede praktijken; • versterking van de banden tussen de autoriteiten die bevoegd zijn voor waterbeheer en overstromingsbescherming en de wereld van het wetenschappelijk onderzoek; • verbeterde coördinatie tussen de relevante beleidsgebieden; • versterkte bewustmaking van het overstromingsrisico door meer participatie van de belanghebbende partijen en doeltreffendere communicatie. Rijn Veel elementen uit het actieprogramma van de EU zijn in Rijn-verband al opgepakt. De Internationale Commissie voor de bescherming van de Rijn (ICBR) lijkt het meest geëigende niveau waarop de uitwerking van het Overstromingsbeheersplan van de Rijn zal worden afgestemd. Zij heeft namelijk een belangrijke taak in het Rijnstroomgebied op het gebied van hoogwaterbescherming. In deze commissie zijn alle Rijnoeverstaten vertegenwoordigd. Haar doelen zijn: • vermindering van de schaderisico's; • vermindering van de hoogwaterstanden; • grotere bewustwording met betrekking tot hoogwater; • verbetering van het hoogwater-waarschuwingssysteem. In de internationale Commissie voor de bescherming van de Rijn is de afspraak gemaakt het principe van niet afwentelen te hanteren. Dit houdt in dat lidstaten ieder hun steentje dienen bij te dragen aan het realiseren van de bovengenoemde vier doelen van de ICBR en dat men niet andere gebieden met problemen opzadelt door het wel of niet nemen van bepaalde maatregelen. De Duitse deelstaten zijn verantwoordelijk voor de hoogwaterbescherming en hoogwatervoorspelling. De Duitse hoogwatervoorspelcentrales leveren een deel van de gegevens on-line aan die nodig zijn voor de hoogwatervoorspellingen van Rijkswaterstaat. Grensoverschrijdende samenwerking vindt plaats via de Duits-Nederlandse Werkgroep Hoogwater tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Provincie Gelderland en het Ministerie van Milieu, Natuurbescherming, Landbouw en Consumentenbelangen in Nordrhein-Westfalen. Deze werkgroep is opgericht in 1997 en
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
33
heeft als doel het verbeteren van de hoogwaterbescherming in NordrheinWestfalen en Nederland. Informatieuitwisseling, onderzoek en het afstemmen van de hoogwaterstrategieën en concrete maatregelen zijn haar taken. Maas Ook voor de Maas is een deel van de acties al opgepakt in het vastgestelde Actieplan Hoogwater Maas. Daarin is als enige harde internationale afspraak gemaakt is dat er geen negatieve effecten optreden van Belgische maatregelen in Nederland. Verder is er in het plan wel besloten tot een solidaire aanpak van het hoogwaterprobleem. Mogelijk dat daar een aanknopingspunt zit om in ieder geval het gesprek aan te gaan met de andere landen in het stroomgebied.
5.2 Uitwerking van de optie Internationale afstemming en samenwerking is en blijft voor de bescherming tegen hoogwater van groot belang. De reeds genomen initiatieven op Europees, stroomgebied- en grensoverschrijdende niveau laten dat ook zien. Bij de uitwerking van de optie internationale afstemming gaat het er om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om extra fysieke structurele maatregelen in het stroomgebied van Duitsland en België te nemen die een verdergaande afvoerreductie voor Nederland kunnen betekenen. Daarnaast gaat het erom om te kijken hoe noodmaatregelen zoals zandzakken e.d. in het grensgebied en organisatorische maatregelen zoals afspraken en samenwerking e.d. in het grensgebied verder vorm gegeven kunnen worden. De effecten van eventuele extra fysieke structurele maatregelen komen tot uitdrukking in de maatgevende afvoer bij de grens en kunnen in principe tot verhoging of verlaging daarvan leiden. In hoofdstuk 4 is hier al het een en ander over beschreven. Hieronder wordt dit nog kort samengevat en wordt beschreven of daarbij nog extra maatregelen genomen kunnen worden. Rijn Als er bij Lobith maatgevende omstandigheden ontstaan, zijn zoals in hoofdstuk 4 beschreven in Duitsland al grote gebieden onder water gelopen. Dat betekent, dat in deze situatie de maatregelen in Duitsland geen effecten meer hebben op de afvoeren bij Lobith. Een mogelijkheid zou kunnen zijn om extra maatregelen in het noordelijke gedeelte van de Niederrhein dicht bij de grens retentiegebieden in te zetten die wel een effect hebben voor Nederland. Het gaat hierbij om het inzetten van de Bylerward en Griether Busch. Omdat de hoogte van de dijken beiderzijds van de grens vergelijkbaar hoog zijn zou de inzet van deze maatregelen ook effect kunnen hebben op de afvoer onder voor Nederland maatgevende afvoeren. De mogelijkheden hiervoor zijn in de Nederlands-Duitse studie verkennend onderzocht. Het afstemmen en optimaliseren van de Duitse en Nederlandse maatregelen in het grensgebied is als één van de aanbevelingen geformuleerd door de Duits-Nederlandse Werkgroep hoogwater. Een andere mogelijkheid met een mogelijk reducerend effect op de kansen op overstromen zou kunnen zijn om de inzet van Duitse structurele maatregelen te optimaliseren ten gunste van de gebieden in het grensgebied van zowel Nederland en Duitsland.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
34
Nordrhein-Westfalen doet momenteel zelf onderzoek naar de mogelijkheden om gaten in de dijkhoogte te dichten en hiermee vroegtijdige overstroming van gebieden te voorkomen. Hierbij worden ook binnendijkse gebieden bekeken. Bij overstromingen vinden namelijk binnendijks parallel aan de Rijn overstromingen plaats, waardoor gebieden kunnen overstromen die eigenlijk een hoger beschermingsniveau hebben. Een deel van dit parallel aan de Rijn stromend water stroomt ook weer terug in de Rijn. Aan weerzijden van de Rijn, waar zij Nederland binnenkomt liggen twee grensoverschrijdende dijkringen. Dijkdoorbraak op het Nederlands grondgebied bijvoorbeeld in de Ooijpolder leidt automatisch tot binnendijkse overstromingen in Duitsland in de Ooij (mede door de hoogteligging van de gebieden). Andersom geldt dit ook voor een dijkdoorbraak in Duitsland die dan kan lijden tot overstromingen van Nederlands grondgebied. Voor de rampenbestrijding in Nederland en Duitsland betekent dit dat de goede verstandhouding in de omgang met elkaar (en vaak ook met de verschillende aanpak voor problemen) als uitgangspunt dient. Zo is bijvoorbeeld aan Duitse zijde behoefte aan het in ere herstellen van een compartimenteringsdijk, die gedeeltelijk op de grens met Nederland ligt. Ook is het van belang om actuele en elkaars informatie te hebben over de situatie in de dijkring. In het project Viking wordt heel goed samengewerkt, maar bijvoorbeeld informatie over de actuele sterkte van de dijken is een belangrijk punt waar informatiedelen verbeterd kan worden tussen beide landen. Daarnaast brengt het grensoverschrijdende karakter van deze twee dijkringen extra complicaties met zich mee die te maken hebben met de verschillende verantwoordelijkheidsverdeling in beide landen en communicatiemoeilijkheden doordat men elkaars taal minder goed of niet spreekt of onvoldoende elkaar weet te vinden. Hiervoor is extra aandacht nodig. Bestuurlijke en operationele afstemming tussen de landen zowel vóór als tijdens een ramp, heeft een groot effect op de mogelijkheden om de gevolgen van een overstroming te reduceren. Vanwege het feit dat het water zich niet aan grenzen houdt is afstemming tussen Nederlandse en Duitse autoriteiten noodzakelijk op bestuurlijk en operationeel niveau, zowel in de preparatiefase als de responsfase. Kennis van elkaars rampenbeheersingsorganisaties, kennis van mogelijke maatregelen, afspraken over besluitvorming en communicatie zijn daarbij van groot belang. Het uitvoeren van gemeenschappelijke en multidisciplinaire oefeningen kan de samenwerking bevorderen. Daarnaast is het noodzakelijk om de waterstaatkundige kennis over de werking van het watersysteem te verbreden. De concrete aanbevelingen voor mogelijke aanvullende organisatorische maatregelen in internationaal verband zijn nog niet beschikbaar. Aandachtspunt hierbij is de inzet van noodmaatregelen zoals zandzakken e.d. bovenstrooms van Nederland. Maas Langs het traject van de Vlaamse Grensmaas ligt een gebied dat verzakt is als gevolg van mijnbouw, het mijnverzakkingsgebied, Dit gebied zou gecontroleerd onder water kunnen worden gezet bij een bovenmaatgevende afvoer en zou de afvoer van de Maas tijdelijk tijdelijk kunnen reduceren. In Wallonië zouden op verschillende plaatsen in de dalen van de zijrivieren van de Maas in theorie opvangbekkens kunnen worden
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
35
gebouwd die gevuld kunnen worden bij bovenmaatgevende afvoeren. Het Maasdal zelf is in Wallonië zo smal dat er geen opvangbekkens mogelijk zijn. In Frankrijk zou dat mogelijk wel kunnen, maar dat ligt zo ver bovenstrooms dat daar onmogelijk gestuurd kan worden op het voorkomen van bovenmaatgevende afvoeren in Nederland. Langs de onbedijkte Maas zou een paar extra retentiegebieden misschien afvoerreducerend kunnen werken. Dit zal echter in eerste instantie voor het gebied zelf ingezet worden bij veel lagere afvoeren. De mogelijkheden voor organisatorische maatregelen liggen op het vlak van bestuurlijke coördinatie en informatie-uitwisseling met de Belgische autoriteiten. Kennis van elkaars rampenbeheersingsorganisaties, kennis van mogelijke maatregelen, afspraken over besluitvorming en communicatie zijn daarbij van groot belang. Het uitvoeren van gemeenschappelijke en multidisciplinaire oefeningen kan de samenwerking bevorderen. Tijdige informatie-uitwisseling over te nemen en genomen maatregelen is van groot belang voor een adequate rampenbeheersing. Gezocht moet worden naar mogelijkheden tot structurele coördinatie van besluitvorming. Dat kan door het maken van gezamenlijke rampenplannen. Een andere maatregel is het standaardiseren van middelen. Als middelen op eenvoudige wijze tussen de landen kunnen worden uitgewisseld wordt het bestrijdingspotentieel aanmerkelijk breder. De concrete aanbevelingen voor aanvullende maatregelen in internationaal verband zijn nog niet beschikbaar. Ook hierbij zijn de eventuele noodmaatregelen bovenstrooms de bedijkte Maas een aandachtspunt.
5.3 Beoordeling van de optie 5.3.1. Veiligheid Kans op overstromen De effecten van de grensoverschrijdende noodoverloopgebieden zijn in opgenomen in hoofdstuk 7. Rijn, fysieke maatregelen Effecten op de overschrijdingskans zijn voor de Rijn niet of nauwelijks verwachten. De enige effecten zouden kunnen komen van extra retentiemaatregelen in het grensgebied met Nordrhein-Westfalen bij Bylerward en Griether Busch. Het te verwachten effect is waarschijnlijk beperkt. De effecten op de afvoer bij Lobith van het sluitend maken van de dijken wordt ingeschat op een verhoging van de afvoeren voor Nederland met ca. 500 m3/s. Rijn, noodmaatregelen Onderscheid kan worden gemaakt worden ad-hoc noodmaatregelen en in ‘structurele’ noodmaatregelen. Ad-hoc maatregelen worden genomen als lokaal de belasting van dijkvakken te groot wordt en de dijk dreigt te bezwijken: met man en macht zal geprobeerd worden een overstroming te voorkomen. Het effect is niet in de overstromingskans uit te drukken. Enerzijds omdat niet vooraf kan worden aangegeven waar het precies dreigt mis te gaan, anderzijds omdat deze maatregelen niet generiek worden toegepast. De inzet van de ‘structurele’ noodmaatregelen is van tevoren bekend en afhankelijk van de voorspellingen van afvoer en waterstand. Daar ligt een draaiboek aan ten grondslag met beoogde dijkvakken, type maatregel,
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
36
ander materieel en uitvoeringstijd. Zo kunnen bijvoorbeeld op bekende ‘zwakke’ en/of windgevoelige plekken zandzakken of strobalen worden geplaatst om golfoverslag te verminderen. Het effect komt in de overstromingskans tot uitdrukking. Een verkenning naar de effecten van noodmaatregelen in het Rijnstroomgebied, in het bijzonder langs de Nieder-Rhein, laat zien dat deze er toe leiden dat de afvoer bij Lobith omhoog kan gaan en de situatie voor zou kunnen Nederland verergeren. Dit geldt vooral bij situaties in de buurt van de maatgevende afvoer: dan zijn de mogelijke gevolgen voor het bovenrivierengebied in Nederland in verhouding groter. Voor de Rijn zou de afvoer met orde grootte maximaal 500 m3/s kunnen toenemen. De effecten worden bepaald door verschillende factoren zoals de locaties waar de maatregelen worden getroffen, de hoogte waarover de waterstanden kunnen worden gekeerd en het moment en de duur van de inzet. De veronderstelde effecten kunnen worden afgelezen uit figuur 2 (hoofdstuk 3) door uit te gaan van een hoger afvoerscenario. Maas, fysieke maatregelen Effecten van extra afvoerreducerende maatregelen langs de Maas in België zijn voorlopig (zeker tot 2015) voor de bedijkte Maas niet aan de orde. Zelfs als geprobeerd wordt zoveel mogelijk water vast te houden in België is er nauwelijks afvoerreductie te bereiken. Een studie in het kader van IVM leverde het inzicht dat door als reëel beschouwde maatregelen langs de zijrivieren van de Maas in Wallonië op de lange termijn mogelijk een afvoerreductie van orde grootte maximaal 100 m3/s mogelijk is. Heel misschien is hier meer te halen, maar daar kan op die moment niet vanuit gegaan worden. Langs de onbedijkte Maas zouden de extra retentiegebieden misschien een reductie van enkele 10-tallen m3/s als hoogst haalbare kunnen opleveren. De rivierverruimende maatregelen die in IVM worden voorzien langs de onbedijkte Maas hebben soms een kleine negatieve en soms een kleine positieve invloed voor de bedijkte Maas met een uiteindelijk resultaat van geen effect. Maas, noodmaatregelen Voor de Maas is het moeilijke om een inschatting te maken van de effecten omdat er geen verkennende studie beschikbaar is. In 2015, na uitvoering van de werken in de Grensmaas, is vooral de situatie bij Luik van groot belang. Door noodmaatregelen dichtbij de landsgrens kan niet worden uitgegaan van extra afvoerreductie van bergende gebieden (met name Vlaamse en Waalse Mijnzakkingsgebieden). Robuustheid kans op overstromen Fysieke maatregelen Aangezien de effecten van de fysieke maatregelen in het stroomgebied van de Rijn en de Maas zeer gering zijn is er geen gevoeligheidsanalyse gedaan met overstromingskansen. Noodmaatregelen Noodmaatregelen langs de Niederrhein kunnen er toe leiden dat de afvoer bij Lobith omhoog gaat en de situatie voor Nederland verergert. De gevolgen voor de overstromingskansen kunnen eventueel afgelezen worden uit figuur 5 waarin voor het referentiejaar 2015 de overstromingskansen per dijkring zijn aangegeven. De overstromingskansen bij een
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
37
verhoging van de afvoer met 500 m3/s als gevolg van het leggen van zandzakken kan afgelezen worden door uit te gaan van een hoger afvoerscenario. Andere organisatorische maatregelen Bestuurlijke en operationele afstemming tussen de landen zowel vóór als tijdens een ramp, heeft een groot effect op de mogelijkheden om de gevolgen van een overstroming te reduceren. Tijdige informatieuitwisseling betekent dat er kan worden geanticipeerd op ontwikkelingen. Zeker bij mogelijke evacuaties is iedere tijdwinst van cruciaal belang. Bestuurlijke robuustheid Voor zover de internationale afstemming gaat over wederzijdse informatieverschaffing en beleidsafstemming (niet afwentelen etc.) kan deze optie kwetsbaar zijn voor politiek/ bestuurlijke veranderingen. Indien vastgelegd in een verdrag is de kwetsbaarheid veel minder. Voor zover het gaat om grensoverschrijdende ruimtelijke ingrepen (compartimenteringdijken, noodoverloopgebieden) is de situatie anders. Compartimenteringdijken op de grens zijn robuust. Grensoverschrijdende noodoverloopgebieden zijn wel kwetsbaar voor bestuurlijk/politieke veranderingen. Beleving van risico’s Rijn In Duitsland hebben naast de staat, de Bund, de verschillende deelstaten, de Länder, en de Gemeinden (gemeentes) een eigen rol in het bestrijden en voorkomen van rampen. Verantwoordelijkheden zijn sterk gedecentraliseerd in het Duitse politieke systeem. Zo zijn de gemeentes op sommige terreinen van ruimtelijke ordening zelfstandig in hun beleid. Het feit dat er verschillende lagen in verantwoordelijkheden omtrent ramppreventie zijn, wordt door sommigen als problematisch ervaren. Gestroomlijnd beleid ten aanzien van ramppreventie wordt gehinderd. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar het landsbestuur een meer centralistisch karakter heeft. In Duitsland is door het Umweltbundesamt een casestudy uitgevoerd over het waterbewustzijn in Keulen, waarbij de planning en acceptatie van retentiebekkens aan de orde is. Uit de studie worden interessante conclusies getrokken ook voor de Nederlandse situatie relevant. De belangrijkste conclusies zijn: • Waterbewustzijn ‘ebt’ vrij snel weg (enkele jaren na een bijna-ramp); • Waterbewustzijn onder de bevolking is gediend bij het participeren van burgers in de hulp bij wateroverlast; • Houdt rekening met verschillende doelgroepen in de bevolking: – mensen die zelf (regelmatig) wateroverlast ondervonden hebben; – mensen die alleen bij extreme wateroverlast getroffen worden; – mensen die zelf geen gevaar lopen; • Door de bevolking worden de risico’s van natuurrampen doorgaans onderschat; de risico’s van technologische rampen wordt overschat; • In Duitsland is ramppreventie grotendeels geprofessionaliseerd; daarmee is ramppreventie sociaal geïsoleerd geraakt en heeft het geen plaats meer in de primaire ‘mind-set’ van de bevolking; • De verhoging van bewustzijn voor natuurrampen verhoogt ook de perceptie van de waarschijnlijkheid van het optreden van natuurrampen; • De bereidheid van de bevolking om zich voor te bereiden op en bezig te houden met natuurrampen is over het algemeen laag; men verwacht
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
38
• •
dat technische en organisatorische maatregelen van de overheid afdoende zijn; De bevolking verwacht dat risico’s ‘in stilte’ worden gemanaged; Instituten en organisaties die zich bezig houden met ramppreventie hebben mede door het verwachtingspatroon van de bevolking ervoor gekozen om ‘in stilte’ een professionele maar ook sociaal geïsoleerde strategie ter preventie van rampen te ontwikkelen; dit wordt mede versterkt door de angst dat een openbare discussie paniek onder de bevolking zou kunnen veroorzaken.
Maas Gegevens over beleving van risico’s in België zijn niet beschikbaar. Samenhang met structurele maatregelen Internationale afstemming over structurele maatregelen in het buitenland is van groot belang voor Nederland. Niet omdat de hoogwaterproblemen buiten onze landsgrenzen opgelost kunnen worden en in een alternatief voor maatregelen in Nederland vormen. Wel om te voorkomen dat bepaalde typen maatregelen, zoals dijkversterking, de situatie in Nederland verslechteren. Maas Om volledig aan de Nederlandse veiligheidsdoelstellingen te voldoen zijn ook aan de Vlaamse zijde grote ingrepen gewenst. Het betreft het aanleggen van nevengeulen (locatie Hochter Bampd), stroomgeulverbreding (deel van locatie Herbricht) en weerverlaging (locatie Kotem). Deze ingrepen op Vlaams grondgebied maken deel uit van het Nederlandse Grensmaasplan. De maatregelen hebben geen effect op de afvoer van de bedijkte Maas. 5.3.2. Effecten overig beleid Ruimtelijke gevolgen Ruimtelijke gevolgen zijn eigenlijk alleen aan de orde als het om fysieke ingrepen gaat. De ruimtelijke effecten van retentiegebieden in Duitsland of langs de onbedijkte Maas of grensoverschrijdende noodoverloopgebieden zijn vergelijkbaar met die van Nederlandse noodoverloopgebieden. Meekoppelen met andere functies Kansen voor het meekoppelen met andere functies zijn er eigenlijk alleen bij fysieke ingrepen zoals retentiegebieden of grensoverschrijdende noodoverloopgebieden. Deze bieden kansen voor behoud en ontwikkeling van typisch landelijke functies als natuur, grondgebonden landbouw en recreatie. Internationale afstemming Rijn Er zijn afspraken gemaakt in het ICBR dat landen hoogwaterproblemen niet op elkaar afwentelen. De Duits-Nederlandse Werkgroep Hoogwater tussen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Provincie Gelderland en het Ministerie van Milieu, Natuurbescherming, Landbouw en Consumentenbelangen in Nordrhein-Westfalen is het gremium voor het afstemmen en optimaliseren van de eventuele retentiemaatregelen in het grensgebied. Verder moet rekening gehouden worden met de noodmaatregelen (zandzakken e.d.) die Duitsland langs de Nieder-Rhein kan nemen bij
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
39
hoogwatersituaties. Nederland zou de effecten daarvan mee moeten kunnen nemen in voorspellingsmodellen. Maas Informatie is nog niet beschikbaar. 5.3.3. Draagvlak Bestuurlijk draagvlak Rijn Van Duitse zijde wil men zich niet mengen in de Nederlandse aanpak van restrisico’s. Qua organisatorische maatregelen worden geen belemmeringen gezien. Meer samenwerking wordt juist wel bepleit. Op landelijk/europees niveau wordt het Europese Hoogwaterinitiatief onderschreven. Een actieprogramma wordt voorbereid. E.e.a. wordt gezien als een ondersteuning van reeds bestaande Actieplannen voor de Rijn en de Maas. Maas De inzet van het mijnverzakkingsgebied als noodoverloopgebied stuit van Vlaamse kant op zeer grote bezwaren. Er wonen namelijk ca. 20.000 mensen in dit gebied. Bovendien is het een drinkwatergebied voor de helft van Vlaanderen en kan het water niet zonder te pompen terugstromen naar de Maas. Vlaanderen is zelf van plan om het beschermingsniveau van het gebied op termijn tot ca 1/3000 per jaar op te hogen. De realisatie van maatregelen langs de zijrivieren van Wallonië zal ook op grote bezwaren vanuit Wallonië stuiten. Als ze al opvangbekkens willen bouwen, dan zullen deze gericht zijn op het eigen Belgische beschermingsniveau dat lager ligt dan de Nederlandse. Maatschappelijk draagvlak Er is nog geen informatie beschikbaar, maar de inschatting is dat de verbetering van grensoverschrijdende organisatorische maatregelen niet op weerstand zal stuiten. 5.3.4. Uitvoerbaarheid Technische uitvoerbaarheid Noodmaatregelen kunnen vooral in de grensgebieden de voorspellingen van de waterstanden verstoren. Dit is een complicerende factor bij de organisatie van de rampenbeheersing als beslissingen genomen moeten worden over wel/niet evacueren, wel/niet inzetten van een noodoverloopgebied, et cetera. In de huidige voorspellingsmodellen wordt met dit fenomeen geen rekening gehouden. Organisatorische uitvoerbaarheid Het nemen van maatregelen is zeker een kansrijke optie. Dat kan worden versterkt door Europese initiatieven die reeds zijn genomen. Gewerkt moet worden aan de doorwerking tot op het laagste, voor de rampenbeheersing nog relevante, niveau. Er is reeds een aantal projecten opgestart die zich richten op informatieuitwisseling. Aangezien de effecten voor Nederland van fysieke maatregelen in het stroomgebied van de Rijn en de Maas zeer gering zijn, is er niet verder gekeken naar de organisatorische uitvoerbaarheid hiervan.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
40
Wet- en regelgeving In het perspectief van afgesloten verdragen en internationale afspraken op het terrein van (internationaal) waterbeheer moet worden bekeken waarin de grensregio’s tot gezamenlijke actie kan en/of moet worden gekomen. Zeker bij de constructie van de nieuwe Nederlandse veiligheidsregio’s zou gekeken moeten worden hoe de veiligheidsregio’s in de grensstreek onderling met én zonder elkaar functioneren. Als een derde (privé persoon) in Duitsland schade zou ondervinden door de aanleg of inzet van Nederlandse rampenbeheersingsmaatregelen is het ook denkbaar dat rekening gehouden moet worden met het Internationaal Privaatrecht. Schaderegelingen Het is denkbaar dat in een Lex Specialis een schaderegeling wordt opgenomen voor "buitenlandse schadeaanspraken". Dit zou in een vervolgtraject nader bekeken moeten worden. Flexibiliteit en complexiteit: De complexiteit van maatregelen in internationaal verband, zowel als het gaat om fysieke maatregelen, noodmaatregelen of afspraken e.d. is over het algemeen veel groter dan als het gaat om maatregelen die alleen genomen worden in nationaal verband. 5.3.5. Kosten en baten Deze optie leent zich niet voor een nadere uitwerking in een kostenbatenanalyse.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
41
6. Optie organisatorische maatregelen ..................................................................................
6.1 Huidige situatie De organisatorische maatregelen die genomen worden in het kader van de rampenbeheersing moeten worden geplaatst in de context van de algemene voorbereidingen op rampen en zware ongevallen. Het ramptype overstromingen is één van de 18 ramptypen die zich kunnen voordoen. Voor het ramptype overstromingen zijn twee aspecten relevant: ten eerste de dreiging van een dijkdoorbraak (maatregelen noodzakelijk op het gebied van dijkversterking, voorbereiding evacuatie, informeren van de bevolking en voorbereiding inundatie) en ten tweede de mogelijke watersnood na dijkdoorbraak (maatregelen noodzakelijk op het gebied van dijkdoorbraak, redding&opvang slachtoffers, versneld voortgezette evacuatie en langdurige opvang van evacués). De organisatie rampenbeheersing richt zich op het beperken van de negatieve gevolgen van een ramp. In Nederland kennen we daarvoor een generieke structuur die bestaat uit de verschillende partijen. Dit betreft zowel bestuurlijke organisaties als hulpverleningsdiensten. Een ieder heeft daarin een rol die ligt op coördinatie en/of uitvoerend vlak. Ook het toezicht op de uitvoering van die rol is vastgelegd. De voorbereiding rampenbeheersing vindt plaats vanuit de bestuurlijke kolom (gemeenten, provincie en Rijksoverheid) en vanuit de functionele kolom van waterbeheerders (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, provincies en waterschappen). Op hoofdlijnen volgt de organisatie van de rampenbeheersing de contouren zoals die zijn geschetst in de Handleiding Voorbereiding Rampenbestrijding van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). De voorbereiding door bestuur en hulpverleningsdiensten maakt deel uit van de ‘normale’ voorbereiding voor rampenbeheersing. De voorbereidingen liggen vast in het Nationaal Handboek Crisisbeheersing van het ministerie van BZK, crisisplannen van de verschillende ministeries, rampenplannen van gemeenten en provincies en calamiteitenplannen van waterbeheerders. Voor dit specifieke ramptype is een zogenaamd rampenbestrijdingsplan ontwikkeld, waarin wordt beschreven op welke wijze men omgaat met dit ramptype. In de rampenbestrijding ligt de leidende rol bij de algemene keten. De actoren uit de functionele keten ondersteunen en adviseren de betrokkenen uit de algemene keten. Bij (dreigende) dijkdoorbraken en overstromingen is de functionele keten nadrukkelijk aanwezig, vanwege haar adviserende rol. In onderstaande tabel zijn verschillende activiteiten binnen de veiligheidsketen weergegeven.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
43
................................ Tabel 6
Activiteiten binnen de veiligheidsketen (indicatief)
Maatregelen
Getroffen door
Pro-actie
Sturing gericht op gelijk blijven of verlagen van de maatgevende waterstanden via inrichting van het watersysteem: Ruimte voor de Rivierprojecten Dijkversterkingen Sturing van een overstroming via compartimentering door aanleg of in standhouding tweede waterkeringen De beleidslijn Ruimte voor de Rivier vaststellen die bebouwing in rivieruiterwaarden verbiedt
V&W Rijkswaterstaat Provincies Waterschappen Gemeenten
Preventie
Waterkeringbeheer V&W In beeld brengen mogelijke gevolgen overstromingen Provincies en Analyse evacuatiemogelijkheden Waterschappen Onderzoeken sturingsmogelijkheden compartimentering
Preparatie Kennisontwikkeling over het rivier- en dijkensysteem Planvorming (op alle niveaus): draaiboek hoogwater provincies, calamiteitenplannen van de waterschappen en bestrijdingsplannen overstroming en dijkdoorbraak van gemeenten Oefeningen (alle niveaus en multidisciplinair) Early-warning systemen, bijvoorbeeld inzet Hoogwater Informatie Systeem (HIS) of Geautomatiseerd Draaiboek Hoogwater (GDH) Monitoring actuele en verwachte waterstanden Stormvloedwaarschuwing- en hoogwaterberichten Logistiek t.b.v. fysieke (nood)maatregelen
BZK (deels V&W) Waterschappen Provincies Rijkswaterstaat
Respons
Alarmering Besluitvorming en coördinatie Evacuaties Fysieke (nood)maatregelen Informatievoorziening Communicatie Geneeskundige hulpverlening
BZK (deels V&W)
Nafase
Schadeafwikkeling Fysiek herstel Verantwoording Evaluatie Psychosomatische nazorg
V&W en BZK (en anderen)
Algemeen-bestuurlijke kolom Internationaal Recente ontwikkelingen, zoals de Kaderrichtlijn water, zijn mede bepalend voor de internationale samenwerking in de stroomgebieden van Rijn en Maas. Op Europees niveau loopt een groot aantal initiatieven, zoals het Flood risk management programma van de Europese Commissie, dat erop is gericht betere afspraken te maken op stroomgebiedniveau. Daarbij staat het principe van ‘niet-afwentelen’ centraal. De Europese Unie is dus van belang voor het scheppen van de voorwaarden waarbinnen de samenwerking op stroomgebiedniveau wordt gerealiseerd. Daarnaast bestaan er bilaterale afspraken tussen landen, zowel binnen de functionele als de algemeen-bestuurlijke keten. Nationaal De minister van BZK is onder meer verantwoordelijk voor het bevorderen van de openbare orde en veiligheid. In dat kader beschikt de minister ook over enige bevoegdheden. Volgens de Wet rampen en zware ongevallen heeft de minister aanwijzingsbevoegdheid. Hij kan de commissaris van de Koningin (CdK) in de provincie opdragen om aan de burgemeesters in de provincie de nodige aanwijzingen te geven inzake de bestrijding van een ramp. Tevens kan hij, indien het algemeen belang dit dringend eist, voorzien in de uitoefening van bevoegdheden van de CdK in de provincie
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
44
en van de burgemeester op grond van de Wet rampen en zware ongevallen. Hij kan dit doen door die uitoefening geheel of ten dele aan zich te trekken dan wel daarmee geheel of ten dele een andere autoriteit te belasten (Wet rampen en zware ongevallen, art. 22 lid 2 en 23). Het ministerie van BZK is in geval van (dreigende) hoogwatersituaties vooral betrokken bij de landelijke coördinatie van informatie en overheidsoptreden. In uitzonderingssituaties en met zeer grote terughoudendheid zal de minister gebruik maken van zijn/haar bevoegdheden. Ieder departement is verantwoordelijk voor de coördinatie van informatie en input voor het beleidsteam vanuit het eigen departement. Provinciaal 2 De CdK heeft vooral een coördinerende functie. In het kader van de Wet rampen en zware ongevallen kan de CdK de burgemeesters in de provincie, zoveel mogelijk na overleg met hen, de nodige aanwijzingen geven over het door hen inzake de bestrijding van een ramp te voeren beleid (Wet rampen en zware ongevallen, art.12). De aanwijzing wordt met zeer grote terughoudendheid en slechts in uitzonderlijke gevallen gebruikt. De aanwijzing wordt gezien als een inbreuk op het opperbevel van de burgemeester. In de functionele keten heeft Gedeputeerde Staten (GS) de bevoegdheid een schriftelijke opdracht te geven aan waterschappen. Zij kunnen gebruik maken van deze bevoegdheid indien zij van oordeel zijn dat de beheerder ten onrechte niet, of niet voldoende optreedt bij gevaar. Zij geven deze opdracht zoveel mogelijk na overleg met hen. Mocht GS niet op tijd bijeen geroepen kunnen worden, dan mag de CdK deze opdracht geven. De CdK onderhoudt tevens contact met de minister over zijn te voeren beleid. De provincie heeft zowel in de algemene keten als in de functionele keten taken op het gebied van (dreigende) hoogwatersituaties. Voor de functionele keten is de dienst Milieu en Water van belang. Deze dienst is op ambtelijk niveau belast met wateraangelegenheden op provinciaal niveau. Indien gesproken wordt over bestuurlijke besluitvorming bij (dreigende) hoogwatersituaties is het voor de bestuurlijke besluitvorming van belang dat de CdK probeert afstemming van beleid op bestuurlijk niveau te bereiken tussen de gemeenten, de rijksdiensten en andere overheden en instanties. In het provinciaal coördinatiecentrum (PCC) worden ook situatierapporten opgesteld en verzonden. De situatierapporten van het operationeel team van het regionaal coördinatiecentrum (RCC) vormen de basis van het situatierapport van de provincie. De dienst Water en Milieu zorgt bij de provincie voor de interne kennis. Regionaal De belangrijkste maatregelen die op een regionaal niveau moeten worden genomen om de gevolgen van een (dreigende) overstroming te reduceren zijn het informeren van de inliggende gemeenten over de recente en te verwachten waterstanden en de gevolgen er van, het aanvragen van intraen interregionale bijstand, voorlichting en informatie, ontruimen en evacuatie, opvang en verzorging, afzetten en afschermen rampterrein,
2
De rol van de provincie wordt alleen bij de algemeen-bestuurlijke keten beschreven en zal bij de functionele kolom niet nogmaals aan de orde komen
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
45
regelen verkeer, handhaven openbare orde, hulp bij het evacueren van vee en het voorkomen en beperken van schade aan particuliere bezittingen. Gemeenten Bij een ramp heeft de burgemeester het opperbevel in zijn gemeente. Hij is te allen tijde verantwoordelijk voor de bestrijding van de ramp of het zware ongeval in de gemeente. In dat kader kan de burgemeester het bevoegd gezag van de waterschappen een aanwijzing geven om gebruik te maken van diens bevoegdheden. De burgemeester zorgt tevens voor een goede beleidsmatige coördinatie van alle betrokken actoren. Zijn besluiten dient hij aan de gemeenteraad te verantwoorden. De burgemeester kan besluiten tot een evacuatie. De Wet rampen en zware ongevallen treedt in werking als de situatie een gebeurtenis is: waardoor een ernstige verstoring van de algemene veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen of grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad, en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken (Wet rampen en zware ongevallen, art.1). Een burgemeester kan bijvoorbeeld constateren dat een situatie aan de bovenstaande eisen voldoet en gaan handelen volgens de bijbehorende wet. De burgemeester speelt in (dreigende) hoogwatersituaties de hoofdrol. Hij heeft als doel het voorkomen en/of beperken van het aantal slachtoffers en schade. Ook wil hij een minimale verstoring van het economisch, sociaal en maatschappelijk leven in zijn gemeente. De gemeente wordt geadviseerd door de dijkgraaf. Tevens zorgen eigen ambtenaren voor de benodigde kennis. Op het rampterrein worden situatierapporten gemaakt, die verzonden worden aan de gemeente. In een situatierapport staan de actuele stand van zaken, de getroffen maatregelen en de knelpunten. Informatie op regionaal niveau wordt gecoördineerd door het operationele team van het RCC. Deze informatie bestaat onder meer uit alle situatierapporten van de verschillende betrokken gemeenten. Het beleidsteam van de regionale watersnoodstaf wordt door dit team geïnformeerd. Functionele kolom Nationaal Het ministerie van Verkeer en Waterstaat is zowel op rijksniveau als in de regio vertegenwoordigd in (dreigende) hoogwatersituaties. De minister van V&W is bevoegd om een schriftelijke opdracht te geven indien de CdK of GS ten onrechte niet of niet voldoende gebruik maakt van hun bevoegdheid om een opdracht te geven. Zij zijn verplicht hieraan te voldoen. Rijkswaterstaat is bevoegd om namens de minister van V&W te handelen. De hoofdingenieur-directeur van de regionale diensten vertegenwoordigen de minister in de regio. De regionale diensten van Rijkswaterstaat voeren het beleid van de minister van V&W uit. De regionale dienst Oost-Nederland (RWS ON) is verantwoordelijk voor de Rijn van Lobith tot Ammerzoden en de regionale dienst Limburg (RWS LB) is verantwoordelijk voor de Maas van Borgharen tot Sint Andries. De taak van de regionale diensten heeft, behalve dat zij scheepvaartbeperkingen of stremmingen op kunnen leggen en dat zij waterbeheerder zijn voor bepaalde dijkvakken, alleen betrekking op de informatievoorziening. In de dijkring Maas en Waal is RWS ON beheerder
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
46
van een dijkvak. Zij hebben voor dat dijkvak dezelfde bevoegdheden en verantwoordelijkheden als het waterschap. De regionale diensten meten zelf de waterstanden. RWS RIZA en RWS DWW hebben een speciale rol tijdens (dreigende) hoogwatersituaties. Het RWS RIZA heeft een informerende functie bij (dreigende) hoogwatersituaties en een ‘trigger’ functie voor veel andere betrokken actoren. Dat wil zeggen dat betrokken actoren in actie komen op het moment dat ze door het RWS RIZA geïnformeerd zijn. RWS DWW heeft tijdens (dreigende) hoogwatersituaties een adviserende rol. RWS DWW beschikt over een inspectie en adviesteam van vijf mensen. De hoogwaterberichten worden verzonden naar de betrokken provincies, regionale brandweer (RCC), waterschappen, polderdistricten en aangrenzende regionale diensten van Rijkswaterstaat en het DCC van V&W. Voor de Rijn en de Maas worden om verwarring te voorkomen elk aparte berichten opgesteld. In het hoogwaterbericht voor de Maas staan een waterstandsvoorspelling voor Borgharen-dorp 12 uur vooruit met een tendens voor de volgende 12 uur (stijgend, dalend, gelijk) en de verwachte (top)standen en het tijdstip van de top (12-96 uur vooruit). In het hoogwaterbericht voor de Rijn worden voorspellingen voor de komende 48 uur en voorspellingen over de verwachte (top)standen gedaan in de Nederlandse Rijntakken. Het RWS RIZA heeft tevens goede contacten met het KNMI en de Deutsche Wetterdienst over de verwachte neerslag in de stroomgebieden. De onzekerheid over de neerslagverwachting vormt de belangrijkste onzekerheidsfactor in de voorspellingen. De beoordeling van de waterstanden en de te nemen maatregelen is aan de waterbeheerders zelf. Waterschappen De waterschappen hebben vooral een operationele en een informerende rol. De dijkgraaf zal dus regionaal een belangrijke adviserende rol moeten spelen. De dijkgraaf is de belangrijkste adviseur en informatiebron voor de gemeente en de regio. Het waterschap heeft zelf kennis in huis, maar krijgt ook informatie van de regionale en specialistische diensten van Rijkswaterstaat en via het DCC. Middels situatierapporten met daarin de situatie van de dijken en de genomen maatregelen worden dagelijks de omliggende waterschappen, het Deichverband Kleve-Landesgrenze, de betrokken burgemeesters, Rijkswaterstaat (regionale diensten OostNederland en Limburg), de provincie Gelderland (dienst Milieu en Water), de RCC’s en de ingezette dijkposten geïnformeerd. Het waterschap is bevoegd bij dringend of dreigend gevaar de maatregelen te nemen die het nodig oordeelt, desnoods met afwijking van voorschriften anders dan bij Grondwet geregeld (Waterschapswet, art 90 lid 1). De dijkgraaf heeft in het kader van de Waterschapswet de eenhoofdige leiding bij situaties die geen ramp zijn in de zin van de Wet rampen en zware ongevallen. Als de calamiteit uitgroeit tot een mogelijke ramp neemt de burgemeester de leiding over. De dijkgraaf staat dan onder het opperbevel van de burgemeester. De waterschappen kunnen dan hoogstens verzoeken wegen af te sluiten en besluiten kunstwerken en coupures te sluiten. De dijkgraaf blijft nog wel verantwoordelijk voor de waterkeringen en moet proberen de ramp te voorkomen of te beperken.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
47
Organisatorische maatregelen De organisatorische maatregelen kunnen worden onderverdeeld in preparatieve, respons en nazorgmaatregelen. Daarbij volgen we de systematiek van de "veiligheidsketen" zoals die door het ministerie van BZK wordt gehanteerd. Bij preparatieve maatregelen in het kader van rampenbeheersing tijdens hoogwatersituaties in de algemeen-bestuurlijke kolom moeten we denken aan onder meer het in beeld brengen mogelijke negatieve gevolgen van overstromingen voor bevolking, infrastructuur, milieu etc. en van evacuatiemogelijkheden, het inrichten van gebieden om evacuaties te vergemakkelijken, planvorming op alle niveaus, oefenen, het beschikken over early-warning systemen en geautomatiseerde informatieuitwisselingsystemen (HIS, NOAH en VIKING, Stormvloedwaarschuwings- en hoogwaterberichtgeving). De schakel ‘respons’ heeft betrekking op de fase van de acute ramp, het stadium waarin de ramp, zo goed en zo kwaad als het gaat, beteugeld moet worden. De in dit stadium beschikbare interventiestrategieën leunen in eerste instantie op de reeds in de veiligheidsschakel ‘preparatie’ voorbereide maatregelen (bijvoorbeeld het inzetten van een noodoverloopgebied in de responsfase moet in de preparatieve fase zijn voorbereid). De responsfase kan direct gekoppeld worden met de zogenaamde ‘fasen 1, 2 en 3’ uit de opschalingssystematiek die bij de waterschappen wordt gebruikt. Werken de voorbereide maatregelen niet, dan kan men tijdens de responsfase proberen het risico alsnog te bedwingen door middel van additionele geïmproviseerde maatregelen. Zodoende wordt getracht het risico niet tot een ramp te laten escaleren. Is ook deze improvisatie niet afdoende, dan is men aangewezen op het treffen van maatregelen waarmee de gevolgen van de ramp beperkt worden, dan wel in ieder geval verzacht of gecompenseerd kunnen worden. De responsfase richt zich dus op handelen in situaties van (dreigende) dijkdoorbraak. Maatregelen in de responsfase zijn gericht op twee categorieën maatregelen. De categorie bevat waterstaatkundige maatregelen gericht op "rivier- en waterkeringbeheer tijdens hoogwatersituaties". Deze maatregelen zijn in principe voorbehouden aan de actoren in de functionele kolom water. De tweede dimensie bevat rampenbeheersingsmaatregelen gericht op de organisatie van de rampenbeheersing. Deze maatregelen kunnen zowel door actoren in de algemeen-bestuurlijke als in de functionele kolom water genomen worden. Bij responsmaatregelen in het kader van "rivier- en waterkeringbeheer tijdens hoogwatersituaties" denken we onder meer aan het uitvoeren van fysieke (nood)maatregelen, het verminderen van de druk op het dijksysteem door het (bovenstrooms) inzetten van noodoverloopgebieden maar ook het nemen van ad hoc noodmaatregelen als het repareren van zich voordoende beschadigingen aan de dijk, dijkbewaking en het dichten van een ontstane bres in de dijk. De responsmaatregelen in het kader van "rampenbeheersing" zijn te verdelen in ten eerste algemene processen van crisismanagement zoals alarmering en opschaling, besluitvorming en coördinatie, informatie en communicatie en ten tweede in specifieke maatregelen die passen bij het ramptype overstromingen (bijvoorbeeld het evacueren).
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
48
De fase van nazorg omvat al die processen die zich na een calamiteit of ramp kunnen manifesteren. Hierbij denken wij aan het herstel van infrastructuur, de financiële afwikkeling, het verantwoordingsproces, de nazorg richting slachtoffers en het gehele proces van evalueren, leren en hervormen. Beschikbare noodmaatregelen De noodmaatregelen maken onderdeel uit van de organisatorische maatregelen. Met noodmaatregelen wordt bedoeld de tijdelijke fysieke noodmaatregelen die de kans op overstromen verminderen. In principe zijn er twee typen problemen rondom de waterkeringen in hoogwatersituaties mogelijk: – De kruinhoogte van de waterkering is te laag; – De stabiliteit van de dijk is onvoldoende of anders gezegd: de dijk is niet sterk genoeg. Om in een hoogwatersituatie eventuele kritische plekken bijtijds te ontdekken en actie te kunnen nemen wordt wachtgelopen op de dijken (inspectie). Kleine beschadigingen, bijvoorbeeld lokale kwel, scheuren, beschadigingen in de bekleding, kunnen het begin zijn van het falen van een dijk. Het laatste jaar is door de STOWA en de waterschappen intensief gewerkt aan het vertalen van zichtbare beschadigingen naar faalmechanismen en mogelijke maatregelen om bezwijken te voorkomen. De volgende stap is om de mogelijke fysieke maatregelen op te nemen in de calamiteitenplannen van de waterkeringbeheerders, zodat zij direct en eenduidig weten wat zij moeten doen bij het zien van bepaalde schades en in andere kritieke situaties. Tabel 7 geeft een overzicht van mogelijke noodmaatregelen, die genomen kunnen worden om de waterkerende hoogte van de dijk te verhogen. ................................ Tabel 7
Faalmechanisme
Overzicht noodmaatregelen om kruinhoogte te verhogen
Voorkomen overlopen dijkkruin Plaatsen van zandzakken
Noodmaatregel
Plaatsen van strobalen Opwerpen gronddam Maken dam met Europallets Mobiele waterdam Geobags met zand / grond Demontabele waterkeringen: plaatsen van (snelwegbarrière)blokken Demontabele waterkeringen: Plaatsen van keerschotten
Tabel 8 geeft een overzicht van mogelijke noodmaatregelen, die genomen kunnen worden om de stabiliteit van de dijk te vergroten. Deze zijn onderverdeeld naar faalmechanisme.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
49
................................ Tabel 8
Overzicht noodmaatregelen om stabiliteit te vergroten
Faalmechanisme
Noodmaatregel
Voorkomen afschuiven binnentalud
Aanbrengen steunberm met grond/zand op het maaiveld aan de binnenzijde van de dijk
Voorkomen erosie binnentalud t.g.v. overloop
Het afdekken van het binnentalud met waterdicht folie
Verlagen micro-instabiliteit (instabiliteit van de bekleding)
Het afdekken van het binnentalud met waterdicht folie Het afdekken van het binnentalud met een waterdoorlatend geotextiel Plaatsen geotextiel op buitentalud van de dijk Plaatsen waterdicht folie op buitentalud van de dijk
Beperken beschadigen taludbekleding t.g.v. wrakhout
Beschadigingen aan het buitentalud (opvullen met zandzakken en) afdekken met geotextiel.
Piping (vorming van watervoerende gangen onder waterkering)
Opkisten met zandzakken van de wel (opborrelend water uit maaiveld). Afdichten van de wel met geotextiel
Voorkomen van afschuiven buitentalud
Talud afdekken met geotextiel of folie.
Twee organisatorische maatregelen, die tijdens hoogwater genomen worden, worden in het onderzoek niet verder beschreven: – Weren van verkeer over de dijk (organisatorische maatregel) – Verwijderen van drijfvuil Daarnaast zijn ook fysieke noodmaatregelen tijdens of na een dijkdoorbraak mogelijk. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in a: fysieke noodmaatregelen om de bres te dichten b: maatregelen in het gebied om tijdens een dijkdoorbraak schade tijdens de overstromingen te beperken.
6.2 Autonome ontwikkeling Er spelen momenteel tal van ontwikkelingen die uiteindelijk ook consequenties kunnen hebben voor het project RBSO. Om de komende jaren adequaat te kunnen anticiperen is het van belang een duidelijke link te leggen tussen de ontwikkelingen op het gebied van waterbeheersing enerzijds en rampenbestrijding / crisisbeheersing anderzijds. Ontwikkeling van rampenbestrijding naar crisisbeheersing Nadat in 1985 de politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheid voor rampenbestrijding op gemeentelijk niveau is geregeld, is Nederland door diverse rampen getroffen waaronder Cindu in Uithoorn, de Bijlmerramp in Amsterdam en halverwege de jaren ’90, de watersnood in de rivierendelta. Bij de afhandeling van deze rampen is gebleken dat de kwaliteit en het functioneren van de rampbestrijdingsorganisatie te wensen overlaat en dat verdere professionalisering van de hulpdiensten noodzakelijk is. Een nieuwe uitdaging in deze vormde destijds de multidisciplinaire samenwerking ter voorbereiding op de overgang naar het nieuwe millennium, waarbij rekening is gehouden met een grote potentiële crisissituatie. Het is bij deze voorbereiding gelukt om bestuurlijk en operationeel daadwerkelijk tot concrete multidisciplinaire samenwerking in de voorbereiding te komen. Gelukkig heeft Nederland tijdens de millenniumwisseling met een daadwerkelijke crisis van doen gehad. Toch is kort daarna de vuurwerkramp in
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
50
Enschede ontstaan en heeft begin 2001 de cafébrand in Volendam gewoed. Uit de uitgebreide onderzoeken en evaluatierapporten zijn destijds toch vele tekortkomingen in de hulpverlening aan de orde gekomen. Rampenbestrijding staat vanaf dat moment hoog op de politieke en bestuurlijke agenda. Vervolgens ontstaat als gevolg van crises in de veterinaire sector (o.a. varkenspest, MKZ, vogelpest), de komst van nieuwe virussen als SARS en crisis in de energiesector, het beeld dat hedendaagse dreigingen complexer en grootschaliger zijn en meer impact hebben dan de ‘klassieke rampen’, zoals we die tot dan toe kennen. Dit wordt nog eens versterkt door de toegenomen terroristische dreiging als gevolg van de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten en begin 2004 in Madrid, waarmee de ontwikkelingen ook een sterke internationale dimensie hebben gekregen. Duidelijk is geworden dat het ‘smalle’ denken in het kader van rampenbestrijding definitief uitgebreid moet worden naar een bredere context van crisisbeheersing, waarbij de overheid in samenwerking met andere organisaties streeft naar het tegengaan van grootschalige risico’s en daarmee gepaard gaande onveiligheid. Formulering Europees veiligheidsbeleid Aangezien rampen en crisis niet gebonden zijn aan landsgrenzen wordt de internationale dimensie van crisisbeheersing van steeds groter belang. De samenwerking binnen Europa wordt structureel van aard en zal niet langer vrijblijvend zijn. In de concept Europese Grondwet (veiligheidsbeleid) wordt in dit kader gesproken van de solidariteitsclausule, die steun en bijstand garandeert aan landen en regio’s die te kampen hebben met natuurrampen of door mensen veroorzaakte rampen. In dit kader zijn ook het opstellen van Europese schaderegelingen te verwachten. Intensivering grensoverschrijdende samenwerking Nederland heeft in deze context te maken met België en Duitsland. De grensoverschrijdende samenwerking zal om steeds meer uitwisseling van informatie en kennis vragen. Daarnaast wordt afstemming in beleid en operaties van steeds groter belang. Op dit moment lopen de veiligheidseisen op diverse terreinen nog ver uit elkaar. Zo kan bepaald worden dat de dijken in Nederland versterkt moeten worden, maar wanneer net over de grens de maatgevende afvoer niet gehaald wordt, komt het water alsnog via de weilanden Nederland binnen. Naar een centrale regie De afgelopen jaren is steeds meer het inzicht ontstaan dat een succesvolle crisisbeheersing vraagt om centrale sturing en regie. In het beleidsplan Crisisbeheersing 2004 –2007 is de regie belegd bij de minister van BZK als coördinerend bewindspersoon voor crisisbeheersing. Deze regierol zal in de komende periode duidelijker worden verankerd en gepositioneerd, mede ook in relatie tot de andere departementen en de decentrale overheden. Waar nu nog sprake is van verschillende onderraden, waardoor samenhang in het beleid omtrent crisisbeheersing ontbreekt, zal het in de toekomst een zelfstandig beleidsthema worden dat eenduidig wordt gepositioneerd. Naar landelijke operationele coördinatie Ervaringen uit het verleden hebben aangetoond dat in geval van grootschalige inzet behoefte is aan landelijke coördinatie in de operationele ondersteuning. Het betreft hierbij zowel inspanningen in de voorbereidingsfase als in de responsfase. Ten aanzien van deze laatste fase gaat het
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
51
met name om de coördinatie van de multidisciplinaire inzet en de geïntegreerde multidisciplinaire informatievoorziening. Juist voor de problematiek rond hoogwater is het essentieel dat vanuit een landelijk coördinatiepunt over de grenzen van de veiligheidsregio’s heen gekeken kan worden. Beschermen vitale infrastructuur In het kader van het project Vitale infrastructuur zijn elf sectoren in beeld gebracht die van belang zijn voor het instandhouden van het sociaal-, economisch en maatschappelijk verkeer. Per sector zijn kwetsbaarheden en risico’s benoemd. Op basis hiervan zal de komende periode een pakket van beschermingsmaatregelen opgesteld worden. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de overlap van de sectoren, omdat reeds vastgesteld is dat uitval of verstoring in de ene sector grote gevolgen heeft voor andere sectoren. Ook voor de waterproblematiek is van belang dat ontwikkelingen in dit kader goed worden gevolgd. Implementatie alerteringssysteem Het doel van het landelijk alerteringssysteem is duidelijkheid te geven aan overheidsinstanties, operationele diensten en relevante sectoren en bedrijven omtrent de noodzakelijke staat van alertheid in het kader van terrorismebestrijding. Het systeem is uitgewerkt voor een enkele essentiële sectoren en zal in de toekomst uitgebreid worden met andere sectoren en crisistypen waaronder natuurrampen. Een eenduidig alerteringssysteem, met daaraan gekoppeld een uniforme opschalingsprocedure, op landelijk en decentraal niveau zal de komende jaren worden (door)ontwikkeld en relevant zijn voor de aanpak van de hoogwaterproblematiek Professionalisering risico- en crisiscommunicatie Risico- en crisiscommunicatie zal een integraal onderdeel worden van crisismanagement. De huidige professionaliteit, kwaliteit en organisatie sluiten nu nog niet of onvoldoende aan op de veranderende risicosamenleving enerzijds en de behoeften van burgers anderzijds. Om dit te verbeteren komt er een Expertisecentrum voor Risico- en Crisiscommunicatie (ERC). Uitgangspunt in de communicatie is dat burgers serieus worden genomen worden en als een gelijkwaardige partner worden beschouwd. De overheid informeert burgers op een goede en effectieve wijze over risico’s en dreigingen en geeft tegelijkertijd aan dat crises – ongeacht de getroffen maatregelen - nooit volledig zijn uit te sluiten. Innovatie op dit terrein is de komende periode met behulp van de vergaande communicatiemiddelen te verwachten en dat zal ook gevolgd moeten worden vanuit de waterkwantiteitsproblematiek. Op het moment dat er evacuaties moeten plaatsvinden in gebieden kan er veel tijdswinst geboekt worden als mensen snel en goed geïnformeerd worden over het gewenste handelen. Vergroting belang informatie-uitwisseling en ICT Naast communicatie naar burgers is de communicatie en informatie-uitwisseling tussen partijen (zowel bestuurlijk als operationeel) van steeds groter belang. De verschillende actoren beschikken over verschillende informatiesystemen en protocollen. Dit kan met name bij grootschalige inzet voor afstemmingsproblemen zorgen. De informatiearchitectuur ten behoeve van crisisbeheersing zal de komende periode gemoderniseerd worden, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande toepassingen. Inmiddels is de ACIR-rapportage over dit onderwerp ‘De vrijblijvendheid voorbij’ afgerond en wordt vanuit het Ministerie van BZK een taskforce ingericht om de aanbevelingen concreter handen en voeten te geven.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
52
Opzetten publiekprivate samenwerking Op dit moment bestaan nog onvoldoende samenwerkingsverbanden tussen overheid en bedrijfsleven waar in samenhang het crisisbeheersingsbeleid vorm wordt gegeven. Door middel van gezamenlijke initiatieven kunnen risico’s en kwetsbaarheden beter beheerst worden en zal de samenhang tussen het gevoerde beleid en de praktijk meer geborgd worden. Publiekprivate samenwerking is daarbij essentieel. Implementatie Kabinetsstandpunt Veiligheidsregio’s De veiligheidsregio vormt de spil van de crisisbeheersingsorganisatie. Hiertoe wordt het regionaal crisisbestuur (RCB) ingesteld dat verantwoordelijk is voor het crisisbeheersingsbeleid. In dit bestuur neemt ook de dijkgraaf van het waterschap zitting. Het RCB wordt o.a. verantwoordelijk voor het opstellen van een regionaal crisisplan en het opstellen en uitvoeren van het regionale preparatieprogramma. Naar verwachting is de discussie over de schaal van de veiligheidsregio’s nog niet afgerond en zal bezien moeten worden wat de consequenties zijn van de evaluatie van de Politiewet 1993. Consequenties beleidsplan Crisisbeheersing voor decentrale overheden De provincie zal een toetsende rol vervullen ten aanzien van de planvorming. De huidige provinciale taak in de coördinatie ten aanzien van de voorbereiding wordt naar alle waarschijnlijkheid overgedragen aan het RCB. In geval van crisis kan van de veiligheidsregio rechtstreeks worden opgeschaald naar het nationale niveau. De minister van BZK kan daarbij zonodig een beroep doen op de Commissaris van de Koningin. In principe voert de burgemeester de bestuurlijke coördinatie. In geval van een gemeenteoverstijgende crisis wordt een regionaal beleidsteam geformeerd en bezit de voorzitter, een zogenaamd coördinerend burgemeester, doorzettingsmacht. Verdere professionalisering hulpverleningsdiensten De komende jaren zal veel aandacht uitgaan naar professionalisering van de hulpverleningsdiensten. Met name de brandweerorganisatie zal, als coördinerende organisatie in geval van crisis/rampen, de omslag moeten maken naar een eigentijdse organisatie die aansluit bij haar omgeving. Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar onder andere de vrijwilligheid van brandweerpersoneel en de mogelijke ontwikkelingen voor de toekomst. Binnen dit thema zal ook de komende periode veel aandacht besteed worden aan het multidisciplinair opleiden en oefenen. Uit onderzoek is gebleken dat in veel regio’s dit geen structurele vorm kent. In het kader van de op te stellen beheersplannen voortkomend uit de Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding zal dit onderwerp verder uitgewerkt worden.
6.3 Uitwerking van de optie De hieronder genoemde maatregelen zijn van toepassing op de algehele verbetering van de rampenbeheersingsorganisatie. Fysieke noodmaatregelen Noodmaatregelen als zandzakken, strobalen en plastic doek op het binnentalud zijn effectieve middelen om de overstromingskans reduceren. Windgevoelige dijkvakken binnen een dijkring en dus ook de dijkring als geheel profiteren.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
53
Andere mogelijke verbeteringen zijn: • Inzicht verbreden over welke maatregelen welke effecten benedenstrooms hebben. • Het maken van bestuurlijke afspraken over het nemen van maatregelen in het stroomgebied. • Ontwikkel en verdiep het inzicht in de vereiste kwantiteit en kwaliteit van materiaal en materieel bij een grootschalige hoogwatersituaties. • Bepaal kwaliteitseisen die aan fysieke noodmaatregelen moeten worden gesteld. • Verdiep kennis en inzicht in: – Noodbescherming van kunstwerken tijdens een ramp bij bescherming waterkeringen via fysieke noodmaatregelen. - Het acuut dichten van de bres in de dijk na dijkdoorbraak. •Inzicht in effecten van inzet fysieke noodmaatregelen op stroomgebiedniveau (inzet bovenstrooms – gevolgen benedenstrooms) • Inzicht in maatregelen voor het beschermen van kunstwerken bij bovenmaatgevende waterafvoeren – Het effect en de timing van de inzet van een noodoverloopgebied. •
•
Zorg voor een uniforme benadering in de waterstaatswereld m.b.t. preventieve maatregelen: Ad hoc noodmaatregelen spelen een belangrijke rol bij hoogwatersituaties. Waterbeheerders moeten zich goed voorbereiden op inzet van deze maatregelen. Afspraken maken over de besluitvorming over het nemen van maatregelen bovenstrooms (bijvoorbeeld het leggen van zandzakken) vanwege het effect benedenstrooms. Betrek alle actoren bij oefeningen.
Andere organisatorische maatregelen • Ontwikkel, indien van toepassing, wetgeving waarin de veranderende rol van de provincie is opgenomen. • Verken met behulp van scenariomethodieken welke negatieve effecten op langere termijn ontstaan door overstromingen. • Neem maatregelen zodat bestuurders en operationeel verantwoordelijken kennis hebben van rollen, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende actoren. • Versterk de regiefunctie op stroomgebiedniveau voor planvorming en oefenen. Ontwikkel landelijke normen voor plannen (rampenbestrijdingsplannen overstromingen, evacuatieplannen etc.). • Breng in kaart welke hulpverleningscapaciteit er landelijk wordt gevraagd bij hoogwatersituaties en toets of er in Nederland voldoende capaciteit tegenover staat. • Inventariseer tevens welke consequenties een overstromingsramp in een deel van Nederland heeft voor het zorgniveau voor de rest van het land. • Maak gebruik van de landelijke coördinatiefunctie van het NCC en LOCC ten aanzien van bestuurlijke en operationele vraagstukken tijdens hoogwatersituaties. • Inventariseer welke mogelijkheden er bestaan ten aanzien van wederzijdse bijstand bij hoogwatersituaties. • Versterk de internationale samenwerking in het stroomgebied van Rijn en Maas. Voor het organiseren van de nafase is het noodzakelijk om een systematiek te ontwikkelen voor het integraal aanpakken van de schade die is ontstaan na de overstroming. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van een zogenaamde ‘schadeperimeter’ benadering. • Intensiveren implementatie Waterstaatswet 1900 en Wet kwaliteitsbevordering rampenbestrijding.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
54
• • • • •
•
Ontwikkelen scenariokaarten met informatie over gevoelige en zwakke dijkvakken. Verhogen van de professionaliteit van alle betrokken actoren m.b.t. rampenbestrijding. Toepassen van een stroomgebiedbenadering om de activiteiten van de waterbeheerders op elkaar af te stemmen. Onderzoeken of een nationale regie noodzakelijk is met betrekking tot de waterverdeling zoals dat nu het geval is met laagwatercoördinatie. Intensiveer de samenwerking met Defensie: onderzoek in welke mate de nieuwe civielmilitaire bestuursafspraken (CMBA) de in hoogwatersituaties benodigde hulpverleningscapaciteit afdekt. Verken de rol van het ministerie van BZK m.b.t. crisisbesluitvorming als landelijk coördinator.
Bestuurlijke coördinatie en besluitvorming • ‘Vergroten bestuurlijke sense of urgency’: Er is een behoefte aan versterking van de regiefunctie voor het ramptype overstromingen. • Onderzoek in hoeverre het mogelijk is het regionale crisisbestuur te versterken zodat intra en interregionale coördinatie kan worden uitgevoerd bij hoogwaterrampen. • Versterking rol Rijksoverheid vanwege de provinciegrensoverstijgende problematiek en de omvang van de schadeperimeters bij overstromingen. Maak de bevoegdheidsverdeling m.b.t. coördinatie en besluitvorming nog meer transparant. • Onderzoek in hoeverre er voor het ramptype overstromingen vanuit de behoefte aan een snelle opschaling en grote impact een ander coördinatiemechanisme moet worden ontwikkeld. Mogelijk dat de structuur voor kernongevallenbestrijding daarvoor als voorbeeld kan dienen. • Behoefte aan landelijke standaarden zodat verschillende coördinatiearrangementen worden voorkomen. Omdat de invulling van procedures (opschaling, draaiboeken, plannen, waarschuwing van de bevolking, inzet van noodoverloopgebieden, landelijke waterverdeling) in Nederland zowel nationaal als regionaal dermate verschillend is dat er verwarring optreedt in de uitvoering, moet worden gestreefd naar landelijke uniformiteit. In de Handleiding Voorbereiding Rampenbestrijding is daarvoor een model ontwikkeld. • Ontwikkel een set van criteria die de besluitvorming voor evacuaties ondersteunt. Organiseer een internationaal afstemmingsgremium zowel voor de preparatie als voor rampsituaties bij hoogwater. Er moet afstemming mogelijk zijn op het gebied van de wederzijdse verwachtingen met betrekking tot de voorbereiding en de te nemen maatregelen tijdens een hoogwatersituatie. • Onderzoek op welke wijze de last van incongruentie in grenzen tussen veiligheidsregio’s, provincies en waterschappen kan worden verlicht. • Ontwikkel en implementeer een eenduidige landelijke opschalingsstructuur die geldt voor alle bij de rampenbestrijding betrokken actoren. • Verbeter de kwaliteit van de adviesfunctie van de waterbeheerder in rampensituaties (zowel die van het waterschap als die van Rijkswaterstaat) onder meer door oefenen en verbetering van de communicatiemogelijkheden. Internationale afstemming tussen waterbeheerder in de responsfase ontbreekt terwijl het riviersysteem juist koppeling noodzakelijk maakt. Er is daarom behoefte aan afspraken op dit gebied. In de preparatiefase moeten internationale rampbestrijdingsplannen worden gemaakt en oefeningen georganiseerd. Er worden nu al liaisons uitgewisseld maar de samenwerking moet verder gaan en zich ook richten op besluitvorming en het nemen van maatregelen in de responssituatie.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
55
Communicatie en informatieuitwisseling • Maak inzichtelijk wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn m.b.t. hoogwatervoorspellingen om het vertrouwen in de informatie te versterken. Ontwikkel een ‘stroomgebiedinformatiesysteem’. Mogelijk dat dat kan passen binnen het EU waterinitiatief. • Versterk de risicocommunicatie richting de maatschappij over de door hen te nemen maatregelen in geval van hoogwatersituaties. • Ontwikkel nieuwe systemen (zoals het cellbroadcastingsystem) als aanvullende instrumenten voor het waarschuwen van de bevolking? • Formeer een ICT-platform voor het koppelen van de verschillende systemen die op dit moment in gebruik zijn. De informatiebehoefte bij hoogwatersituaties is enorm groot. Onderzoek in hoeverre de huidige systemen in staat zijn die informatiebehoefte te managen. Afstemming informatie-uitwisseling internationaal verbeteren (door koppeling VIKING). • Onderzoek de mogelijkheden van een ‘automatische’ voorspelcentrale. Stimuleren van het ontwikkelen van hoogwaterinstrumenten en beslissingsondersteuning. Zowel nationaal als internationaal. • Versterk de rol van de waterbeheerder als de primaire adviseur van het algemeen bestuur m.b.t. hoogwaterrampen. • Versterk de kennisbasis m.b.t. de onzekerheden ten aanzien van het gedrag van de rivier bij extreme afvoeren, over de stabiliteit van dijken etc. • Ontwikkel een organisatievorm waardoor communicatie met de hulpverleningsdiensten via C-2000 door de waterbeheerder mogelijk wordt. Versterk de risicocommunicatie in de richting van de maatschappij over risico’s en de maatregelen die zij zouden kunnen nemen. • Oefen de ICT-systemen op stroomgebiedniveau.
6.4 Beoordeling van de optie 6.4.1. Veiligheid Kans op overstromen Het effect van organisatorische maatregelen komt niet tot uitdrukking in de maatgevende afvoer en/of waterstanden en dus ook niet in de overschrijdingskans van het bovenrivierengebied. Robuustheid kans op overstromen Noodmaatregelen Noodmaatregelen als zandzakken, strobalen en plastic doek op het binnentalud zijn effectieve middelen om de overstromingskans reduceren. Windgevoelige dijkvakken binnen een dijkring en dus ook de dijkring als geheel profiteren. De overstromingskansen nemen met orde een factor 2 af. In grote lijnen is het effect vergelijkbaar met rivierverruiming of dijkversterking waarmee het riviersysteem op een iets hogere veiligheidsnorm (voor 16.500 / 4000 m3/s) wordt gebracht. De dijkringen aan de noordoever langs de NederRijn/Lek hebben geen baat bij noodmaatregelen. Hier is zoveel dijkoverhoogte aanwezig dat golfoverslag geen kans krijgt de dijk te breken. Bovendien speelt wind hier minder een rol: de dijkvakken zijn niet of nauwelijks op de kritische westenwind georiënteerd. Opvallend is verder dat grote ruimtelijke verschillen in de overstromingskans die in de referentiesituatie van 2015 nog aanwezig zijn, door de inzet
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
56
van noodmaatregelen nagenoeg worden opgeheven. De overstromingskans komt overal ongeveer op een minimaal niveau van 1/4000 á 1/6000 per jaar te liggen (figuren 10 en 11). Deze waarden gelden bij het hoogste scenario voor de bovenmaatgevende afvoer bij Lobith en Borgharen (18.000 en 4600 m3/s). Bij lagere afvoerplafonds nemen de overstromingskansen verder af: hoe lager het plafond, des te kleiner de kans dat de dijken door hoge waterstanden bezwijken (figuur 10). Worden hieraan noodmaatregelen toegevoegd, dan wordt wind als gevarenbron vrijwel uitgebannen: zeer kleine overstromingskansen zijn het gevolg, nu ook voor de windgevoelige dijkringen langs de IJssel. Andere organisatorische maatregelen Hierover is nog geen informatie beschikbaar. Bestuurlijke robuustheid Calamiteitenorganisatie (inclusief noodmaatregelen) is, zeker in geval van zeer zelden optredende calamiteiten als overstroming, op de lange duur bestuurlijk en politiek niet zo robuust. De organisatie zal steeds actief moeten worden beheerd. Beleving van risico’s Hierover is geen aanvullende informatie beschikbaar op hoofdstuk 4. Samenhang met structurele maatregelen Organisatorische maatregelen zijn geen alternatief voor structurele maatregelen maar lijken wel een goede aanvulling om de overstromingskansen op een lager niveau te brengen. In tegenstelling tot structurele maatregelen waarmee het hele riviersysteem een bepaalde bescherming tegen hoogwater wordt geboden, is bij organisatorische maatregelen ruimtelijke differentiatie gewenst. Uit de berekeningen van de kans op overstromen is duidelijk geworden dat het ene dijkvak of riviertraject zich meer leent voor de inzet van noodmaatregelen dan het andere. 6.4.2. Effecten overig beleid Ruimtelijke gevolgen Organisatorische maatregelen zijn dus niet structureel fysiek aanwezig en daarmee is de ruimtelijke impact eigenlijk beperkt of vrijwel afwezig. Wel kan een regio die zijn rampenbeheersing organisatorisch goed op orde heeft (en dus als veilig wordt ervaren) daarvan profiteren in relatie tot de ontwikkeling van de regionale economie. Meekoppelen met andere functies Hierover is nog geen informatie beschikbaar. Internationale samenwerking Rijn Grensoverschrijdende samenwerking voor de verbetering van de organisatie rampenbeheersing ligt erg goed bij de Duitsers. Er loopt ook al een gezamenlijk project, Viking, om informatiesystemen, oefeningen en scenario-ontwikkeling beter op elkaar af te stemmen. Verder zijn er in Kreis Kleve ook calamiteitenplannen en regionaal bestuurlijke afspraken waarbij aangesloten kan worden Maas Over de mogelijkheden voor de verbetering van de internationale samenwerking is nog geen verdere informatie beschikbaar.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
57
6.4.3. Draagvlak Bestuurlijk draagvlak Hierover is nog geen informatie beschikbaar. Maatschappelijk draagvlak Hierover is nog geen informatie beschikbaar, maar de inschatting is dat verbetering van organisatorische maatregelen niet op weerstand zal stuiten. 6.4.4. Uitvoerbaarheid Technische uitvoerbaarheid Dit type maatregelen is technisch goed uitvoerbaar. Technische paraatheid kan een zwak punt worden op langere termijn (bij verlies van bestuurlijk/maatschappelijke aandacht) Organisatorische uitvoerbaarheid De uitvoerbaarheid van op grote schaal inzetten van noodmaatregelen is wel kwetsbaar vanwege de complexe logistieke processen. Wet- en regelgeving Bij het treffen van organisatorische maatregelen voor een adequaat rampenbeheersingssysteem zal aansluiting moeten worden gezocht bij de veiligheidsregio’s. Op basis van de resultaten van het onderzoek naar deze optie kan verder duidelijk worden of er eventuele wettelijke voorzieningen aanvullend op het regulier rampenbeheersingssysteem nodig zijn. Schaderegelingen Op basis van de resultaten van het onderzoek naar deze optie kan bekeken worden of er een specifiek schadesysteem nodig is. Flexibiliteit en complexiteit Organisatorische maatregelen die gericht zijn op preparatie, preventie en mitigatie, zijn naar hun aard zowel complex als flexibel. Ze zijn enerzijds afhankelijk van goede communicatie en samenwerking tussen veel partijen (complex), maar op maat in te zetten en met getrapte opschaling (flexibel). 6.4.5. Kosten en baten Kosten De organisatorische maatregelen zijn op dit moment nog onvoldoende uitgewerkt. Daarom is er nog geen informatie met betrekking tot de kosten van de maatregelen. Grensinvesteringsbedragen Omdat deze optie niet van invloed is op de hoogte van de overschrijdingskansen, kunnen de baten en dus ook de grensinvesteringsbedragen van deze optie alleen worden bepaald wanneer uitgegaan wordt van overstromingskansen. Wanneer er géén kosten voor beheer en onderhoud zouden zijn (aanname), dan zou er afhankelijk van de invloed van systeemwerking voor de Rijn tussen de 170 mln en 650 mln euro in deze maatregelen geïnvesteerd mogen worden. Voorlopige rivierkundige berekeningen voor de Maas levert een grensinvesteringsbedrag op van tussen de 25 mln en 100 mln euro. Het gaat dan om maatregelen die de kans op een overstroming reduceren, zoals zandzakken, steunbermen etc; niet om de andere organisatorische maatregelen. Wanneer er echter rekening
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
58
gehouden wordt met de kosten voor beheer en onderhoud en met eventuele afschrijvingen, dan zal het maximaal te investeren bedrag lager uitvallen. Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overschrijdingskansen
Overstromingskansen Geschatte investeringskosten (in mln euro)
Maatregel
% beheer en onderhoud
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Rijn
Niet bekend; aanname: 0%
NB
NB
650
170
NB
Maas
Aanname 0%
NB
NB
100
25
NB
................................ Tabel 9
Grensinvesteringsbedragen voor organisatorische noodmaatregelen (bij een afvoerplafond van 17000 m3/s voor de Rijn en 4200 m3/s voor de Maas)
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
59
7. Optie noodoverloopgebieden ..................................................................................
7.1 Uitwerking van de optie Voor de optie Noodoverloopgebieden is in het recente verleden al veel verkend en onderzocht. Ook verkenningen voor mogelijke retentiegebieden in het kader van de PKB Ruimte voor de Rivier leveren bouwstenen. Voor het project RBSO zijn de noodoverloopgebieden onderzocht die de Commissie Luteijn heeft geïdentificeerd als voorkeurslocaties voor noodoverloopgebieden (figuur 12). Daarnaast zijn er per gebied is een aantal varianten geselecteerd op basis van duidelijk verschillen in begrenzing en het al dan niet beschermen van bestaande woonkernen. Voor Rijnstrangen en de Ooijpolder zijn ook grensoverschrijdende varianten onderzocht. Voor elk van de gebieden is een variant toegevoegd die zoveel mogelijk uitgaat van een natuurlijke begrenzing en een inlaatwerk. Dit leidt tot drie gebieden met totaal 12 varianten. Van elke variant is een overzicht gemaakt met een kaart en kerngegevens, de zogenaamde factsheets. (Zie factsheets Optie noodoverloopgebieden). Rijnstrangen Er zijn drie varianten onderzocht: NR1 Rijnstrangen (voorkeursvariant Cie Luteijn, waterpeil gerelateerd aan dijkhoogte bij uitlaat Pannerdensch kanaal NR2 Gehele dijkring Rijn en IJssel met inlaat bij Lobith NR3 Rijnstrangen + aangrenzend stuk Duitsland tot hoge gronden Elten, max waterpeil afgestemd op huidige dijkhoogten Ooijpolder Er zijn vier varianten onderzocht: NO1 Ooij/Millingen (voorkeursvariant Cie Luteijn, zonder omdijkring woonkernen) NO2 Ooij/Millingen (voorkeursvariant Cie Luteijn, met omdijkring woonkernen) NO3 Alleen Ooijpolder (met omdijken woonkernen Ooij en Beek) NO4 Ooij/Millingen + aangrenzend stuk Duitsland, dit is een variant die reikt tot Kleef met grotendeels natuurlijke grenzen en zonder omdijkte dorpen. Beersche overlaat Er zijn vijf varianten onderzocht: NB1 Beersche overlaat oost (var. Ravenstein Cie Luteijn, zonder omdijking woonkernen) NB2 Beersche overlaat oost (var. Ravenstein Cie Luteijn, met omdijking woonkernen) NB3 Beersche overlaat oost en west samen (voorkeur van de provincie Noord Brabant, zonder omdijking woonkernen) NB4 Beersche overlaat oost en west samen (voorkeur van de provincie Noord Brabant, met omdijking woonkernen) NB5 Beersche Overlaat met natuurlijke grenzen (inlaat achterom over bestaande dijk, kosten minimaal)
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
61
In aanvulling hierop heeft in samenspraak met gebiedsdeskundigen een verdiepingslag plaatsgevonden rond het ontwerp voor een noodoverloopgebied in het gebied van de Beersche overlaat. In deze verdiepingsslag zijn drie aanvullende varianten geïdentificeerd die in het vervolg van het onderzoek zullen worden meegenomen en beoordeeld. Het gaat om twee varianten (NB6/7), die qua oppervlakte liggen tussen de varianten NB1/2 en NB3/4, met de westelijke begrenzing ter hoogte van Oss, en een variant NB8 die qua oppervlakte aanluit bij NB3/4, maar ingezet wordt een hoeveelheid water overeenkomend met die van de varianten NB 1 en 2, resulterend in relatief lage inundatiediepten.
7.2 Beoordeling van de optie 7.2.1. Veiligheid Kans op overstromen Rijn Met noodoverloopgebieden is het in principe mogelijk bovenmaatgevende afvoergolven volledig af te toppen tot de waterstanden bij 16.000 m3/s. Bij een gemiddelde golfvorm en een afvoerplafond van 18.000 m3/s bij Lobith is daarvoor een bergend volume van ongeveer 350 miljoen m3 nodig. Bij 17.000 en 16.500 m3/s is het benodigde volume respectievelijk 110 en 30 miljoen m3. Worden deze volumina bij het beschouwde afvoerplafond ook daadwerkelijk ingezet, dan wordt de overschrijdingskans gelijk aan nul: met andere woorden absolute veiligheid is bereikt. Het volume van de mogelijke noodoverloopgebieden, Rijnstrangen en Ooijpolder, is echter niet oneindig. Tabel 10 laat de gevolgen voor de overschrijdingskans zien bij twee afvoerplafonds zonder onderscheid naar dijkringen. Het afvoerplafond van 16.000 m3/s is gelijk aan de referentie: bovenmaatgevende afvoeren zijn dan niet aan de orde en dus worden noodoverloopgebieden niet ingezet. Voor de Tussenrapportage zijn niet alle varianten van Rijnstrangen en Ooijpolder apart doorgerekend, maar ze zijn in drie groepen ingedeeld van bij benadering hetzelfde volume. Uit de tabel blijkt dat bij een afvoerplafond van 17.000 m3/s alle varianten met een bergend volume van 130 miljoen m3 of groter in absolute veiligheid resulteren. De varianten met 100 miljoen m3/s schieten net te kort: immers een volume van 110 miljoen m3 is nodig. Bij de inzet van een noodoverloopgebied met een bergend volume van 100 miljoen m3 verandert de overschrijdingskans ten opzichte van de referentie (1/1250 per jaar) met ongeveer een factor 2, ongeacht het afvoerplafond. De inzet van een noodoverloopgebied met een groter bergend volume reduceert de kans op overstromen tot 0. Dit komt omdat het bergend volume groter is dan wat nodig is en er niet naar andere faalmechanismen wordt gekeken bij de overschrijdingskansbenadering. Er wordt via deze benadering absolute veiligheid gegarandeerd. De berekening met een afvoerplafond van 16.500 m3/s ligt tussen de plafonds van 16.000 m3/s en 17.000 m3/s. In de Eindrapportage zullen de resultaten van dit afvoerplafond worden toegevoegd in de tabel.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
62
................................ Tabel 10
Overschrijdingskans bij inzet van varianten Rijnstrangen en Ooijpolder bij afvoerplafonds.
Bergend volume in mln m3
Variant
overschrijdingskans (per jaar) bij een afvoerplafond in m3/s 17.000
18.000
1/2600
1/2600
100
NR1, NR3, NO3
130
NO1, NO2
0
1/2900
20
NO4, NR2
0
1/3700
De inlaatwerken van Rijnstrangen en Ooijpolder kunnen in de buurt van Spijk respectievelijk direct bovenstrooms de Pannerdensche Kop worden gesitueerd. Om de inlaat van de Ooijpolder ‘veilig’ te kunnen bereiken is op de Boven-Rijn rivierverruiming of dijkversterking nodig. Dit zal over een nog groter traject nodig zijn als de inlaat aan de Waal komt te liggen. Een ander aandachtspunt bij Ooijpolder bovendien dat de afvoerverdeling op het splitsingspunt Pannerdensche Kop uit balans kan raken. Voor zowel NO1 als NR1 en NR2 zijn dijken nodig op de grens met Duitsland. Maas Op de bedijkte Maas moet een bergend volume van 250 mln m3 gevonden worden om golven met een afvoer van 4600 m3/s volledig af te toppen. Het plafond bij 4200 en 4000 m3/s doet het benodigd volume afnemen tot respectievelijk 90 en 25 mln m3. Na aftoppen liggen de waterstanden weer op het niveau dat hoort bij 3800 m3/s. Ook voor de Beersche overlaat is een aantal varianten doorgerekend. Tabel 11 geeft een overzicht van de bijbehorende overschrijdingskansen, met onderscheid naar de maximale afvoer die ons land bij Borgharen kan bereiken. ................................ Tabel 11
Overschrijdingskans bij inzet van varianten Beersche overlaat bij afvoerplafonds.
Bergend volume in mln m3
Variant
overschrijdingskans (per jaar) bij een afvoerplafond in m3/s 4200
100
NB1, NB2
400
NB3, NB4, NB5
1/3500 0
4600 1/3500 0
Voor de inlaat zijn enkele locaties mogelijk. Ook hier geldt dat bovenstrooms van de inlaat rivierverruiming of dijkversterking nodig kan zijn, namelijk over het traject tot aan het begin van de bedijkte Maas. Robuustheid kans op overstromen Rijn Wanneer in plaats van de overschrijdingskansen de overstromingskansen wordt bekeken, ontstaat een ander beeld (figuren 13 t/m 15). Vergeleken met de overstromingskans in de referentiesituatie van 2015 is er nauwelijks vermindering van de overstromingskans, ongeacht het afvoerplafond. De inzet van een noodoverloopgebied met bijvoorbeeld een bergend volume van 100 mln m3 vermindert de overstromingskans met een factor orde grootte 1.1 bij een afvoerplafond van 18.000 m3/s. Bij 17.000 m3/s is dit orde grootte een factor 1.2 gereduceerd. In vergelijking: bij de overschrijdingskans is dit een factor 2. De inzet van noodoverloopgebieden heeft dus een zeer beperkt effect voor de overstromingskansen. Een belangrijke oorzaak is dat dijken ook kunnen falen bij andere faalmechanismen en benedenmaatgevende omstandigheden zoals door golfoverslag (wind). Het noodoverloopgebied is dan nog niet in werking. Verder is de kans op falen gering tussen maatgevende waterstand en 0,50 daarboven (deskundigheidsoordeel, zie ook hoofdstuk 3). Het noodoverloopgebied is
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
63
dan wel ingezet, maar het effect is beperkt. En bovendien is het noodoverloopgebied misschien al vol als de waterstanden een halve meter boven de maatgevende uitkomen en dijken dus per definitie falen (conform deskundigheidsoordeel). De effectiviteit van noodoverloopgebieden voor overstromingskansen wordt nauwelijks vergroot door het rivierwater bij een inlaatdrempel van 0,15 of 0,30 m boven de waterstand bij 16.000 m3/s in te laten. Alleen voor de dijkringgebieden langs de noordoever van de Neder-Rijn/Lek wordt een substantieel effect gevonden. Maas Het beeld is vergelijkbaar met de Rijntakken als de overstap van overschrijdingskans naar overstromingskans wordt gezet (figuren 16 en 17). Bij een maximale bovenmaatgevende afvoer van 4600 m3/s worden de overstromingskansen, ongeacht de variant van de Beersche overlaat, een factor 1,4 á 1,5 kleiner. Dezelfde factor wordt gevonden bij een afvoerplafond van 4200 m3/s bij Borgharen. Bij de insteek overschrijdingskans was dit een factor 3. Bestuurlijke robuustheid Noodoverloopgebieden kunnen bestuurlijk robuust zijn als de besluitvorming over de inzet ervan op een bestuurlijk en juridisch heldere basis berust en het gewenste moment van inzet duidelijk is. Daarnaast zal de functie als waterbergingsgebied verankerd moeten raken in het ruimtegebruik van het gebied. Niettemin maakt de lage frequentie van inzet noodoverloopgebieden deze optie op langere termijn bestuurlijk kwetsbaar. Beleving van risico’s Hierover is nog geen aanvullende informatie op hoofdstuk 4 beschikbaar. Samenhang met structurele maatregelen Noodoverloopgebieden en structurele hebben een andere functie. Noodoverloopgebieden kunnen helpen als de structurele maatregelen tekort schieten, namelijk door een gecontroleerde in plaats van een ongecontroleerde overstroming. Ze kunnen in ruimtelijke zin op gespannen voet met elkaar staan. Dit doet zich voor met Rijnstrangen. Behalve dat in het kabinetsstandpunt Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas Rijnstrangen als potentieel noodoverloopgebied wordt aangemerkt, is het gebied ook als retentiegebied in de (concept) Langetermijnvisie PKB Ruimte voor de Rivier opgenomen. 7.2.2. Effecten overig beleid Ruimtelijke gevolgen In relatie tot het afvoerplafond neemt de urgentie van het inzetten van een noodoverloopgebied toe en ook het oppervlak dat er voor nodig is (één, twee kleine of één grote). Bij de volledige aftopping van het volume bij een afvoerplafond van 17.000 m3/s zijn wellicht Rijnstrangen en Ooijpolder beide nodig. De aanwijzing van noodoverloopgebieden legt in alle gevallen aanvankelijk veel (vermeende) belemmeringen op aan de betreffende gebieden. Merendeels gaat het bij de onderzochte varianten om landelijke gebieden die vanuit de ruimtelijke ordening al een conserverende ruimtelijke beleidskoers hebben, maar toch gaat het gebied in de ogen van veel betrokkenen op "slot". Deze situatie zou doorbroken kunnen worden door binnen de kaders van de status als noodoverloopgebied specifieke ontwikkelingsmogelijkheden te garanderen en impulsen te geven aan het gebied. Gebieden die nu tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur (zie
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
64
hoofdstuk 4) behoren zouden in principe geen noodoverloopgebied moeten worden vanwege het belang van deze gebieden. Dat geldt voor het westelijke deel van dijkring 36 en met name voor de dijkring Rijn en IJssel. Eenmaal aangewezen dan zouden noodoverloopgebieden juist wel onderdeel van de nationale ruimtelijke hoofdstructuur kunnen zijn vanwege hun dan grote bovenregionale betekenis. De ruimtelijke gevolgen bij de inpassing van vooral de varianten zonder bescherming van de bestaande woonkernen waar grote inundatiedieptes te verwachten zijn (NO1, NO3), maar ook varianten waar de bescherming van woonkernen tot hoge ringdijken leidt (NO2), zullen problematisch zijn. De ruimtelijke effecten van grensoverschrijdende noodoverloopgebieden zijn vergelijkbaar. Meekoppelen met andere functies Een gebied dat aangewezen wordt als een noodoverloopgebied krijgt een toekomst als een niet stedelijk en relatief extensief gebruikt gebied. Voor functies die daarvan profiteren (grondgebonden landbouw, natuur, openluchtrecreatie) liggen er dus potentiële meekoppelingsmogelijkheden. Van de diverse varianten geldt dit in sterke mate voor Rijnstrangen NR1/NR3, dit kan ook gelden voor de Ooijpolder en de Beersche overlaat Internationale samenwerking Rijn Staatssecretaris Schultz heeft mondeling aangegeven dat Nord-Rhein Westfalen geen negatieve effecten zal ondervinden van Nederlandse noodoverloopgebieden. Dit geldt natuurlijk in het bijzonder voor de grensoverschrijdende varianten van Rijnstrangen en de Ooijpolder. Daarnaast betekent dit onder andere dat onderzocht moet worden welke effecten bijvoorbeeld Rijnstrangen zal hebben op de grondwaterstand in Duitsland. Op basis van de effecten moeten vervolgens afspraken worden gemaakt over eventuele compenserende maatregelen. De staatssecretaris heeft ook toegezegd een antwoord te geven op de vraag of Nederland mee gaat werken aan de verbetering van de Querdam en de Kapitteldijk. Hier zal in het vervolg van het onderzoeksprogramma aandacht aan worden besteed. Maas Dit is bij deze optie niet van toepassing. 7.2.3. Draagvlak De gegevens zijn gebaseerd op de huidige situatie. Bestuurlijk draagvlak Provincie Gelderland heeft na het verschijnen van het advies van de Commissie Luteijn al aangegeven voorstander te zijn van structurele maatregelen mét draagvlak en niet een combinatie van structureel en noodmaatregelen. In de pers sprak Gelderland van ‘schijnveiligheid’ Het standpunt van de provincie Gelderland is daarin niet veranderd. Zij zien hun mening ook onderbouwd worden met de resultaten van het gezamenlijke onderzoek met Duitsland. De gemeenten geven in hun reactie ook aan niets te zien in noodoverloopgebieden en vragen zich af waarom een ruimtelijke reservering nodig is.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
65
De Vereniging Nederlandse Riviergemeenten (VNR) onderschrijft de noodzaak voor nader onderzoek. De reserveringen voor noodoverloopgebieden vindt zij onjuist temeer daar geen beeld wordt gegeven hoe de nadelen daarvan worden opgevangen. De VNR bepleit met het oog op draagvlak onder de burgers de gemeenten er goed bij te betrekken. Volgens de Unie van Waterschappen lijkt een noodoverloopgebied niet nodig. De problematiek moet worden opgelost door de PKB Ruimte voor de Rivier. Het Waterschap Rivierenland heeft ook de voorkeur voor duurzame oplossingen in de vorm van structurele maatregelen. Provincie Noord-Brabant ziet de noodzaak in om te komen met een goede rampenbeheersingsstrategie. De Beersche overlaat was vroeger al een natuurlijk overloopgebied en is wat hun betreft ook een logische zoeklocatie. De dreiging dat als er niets gebeurt de stad Den Bosch onderloopt, is geen aantrekkelijk vooruitzicht. Echter bij de Beersche overlaat (variant NB1 en NB2) hebben zij nog wel een aantal vragen. De provincie ziet meer iets in een groter gebied, bij voorkeur gecompartimenteerd. Dit biedt het voordeel dat er meerdere gebieden al naar gelang waar het mis dreigt te gaan ingezet kunnen worden en de mogelijkheid om het water over een groter gebied te verspreiden zodat de waterstanden in de noodoverloopgebieden lager zijn en er minder "ernstige" schade optreedt (pijn verdelen over een groter gebied en natte voeten in plaats van kopje onder). Gemeenten en provincies geven aan nauw betrokken te willen zijn bij het vervolgtraject en roepen op tot een goede afstemming met de reeds lopende trajecten bij de Rijn en de Maas. Binnen de politieke partijen is de meningsvorming met name gebaseerd op de Rijn en noodoverloopgebieden. PVDA, CDA, D’66. Groenlinks en LPF zijn tegen noodoverloopgebieden. Standpunt wordt met name gebaseerd op de Rijn en het feit dat men het zeer onwaarschijnlijk acht dat er inderdaad meer water Nederland kan binnen komen dan we ons met structurele maatregelen op kunnen voorbereiden. Standpunt van D’66 is ingegeven door hun Gelderlandse fractie. VVD is voorstander van een rampenstrategie en vindt reservering van gebieden voor noodoverloop wel van belang. De Christenunie ziet noodoverloopgebieden als een laatste redmiddel. Grensoverschrijdende noodoverloopgebieden Uit de media blijkt dat de Kreis Kleve ‘niet blij’ was met de reservering van noodoverloopgebieden. Deze worden onnodig geacht. Het behoud van landbouwgebied weegt zwaar in deze regio. In Kreis Kleve wordt verwacht dat Nederland bij de studie naar een rampenbeheersingsstrategie ook kijkt naar effecten van eventuele noodoverloopgebieden op de aangrenzende gebieden in Duitsland Maatschappelijk draagvlak De mensen die in de gebieden wonen en werken zijn over het algemeen tegen het kabinetsbesluit. Zij willen het karakter van het gebied behouden, ze zijn bang dat jonge mensen en bedrijven wegtrekken omdat men - onterecht - denkt dat er misschien helemaal niet meer gebouwd mag worden. Ook heeft men het gevoel, dat de gebieden waar zij wonen en werken worden ‘gebruikt’ voor de veiligheid van de mensen elders in het rivierengebied. Het kabinetsbesluit leidt tot emotionele reacties. De afgelopen jaren heeft men vanuit de gebieden aangedrongen op meer onderzoek en op het bestuderen van alternatieve maatregelen. Het vertrouwen dat de overheid dit echt doet en op basis van alle informatie ook echt een besluit neemt is erg gering. Men heeft het idee dat
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
66
het kabinet (vooral Verkeer en Waterstaat) al lang gekozen heeft voor noodoverloopgebieden ongeacht de uitkomst van de nieuwe onderzoeken. Bij de Rijn in het potentiële noodoverloopgebied Ooijpolder hebben de burgers en ondernemers zich verenigd in het Hoogwateractieplatform. Over het algemeen wonen in de Ooijpolder hoogopgeleide mensen met een goed relatienetwerk (bestuurlijk en wetenschappelijk) en laten zich zo goed mogelijk informeren door deskundigen zoals gepensioneerd professor van Ellen (woonachtig in Nijmegen) en Enne de Boer (TU Delft) en houden goed contact met de bestuurders van de gemeenten en provincie. Kern van hun reactie is dat noodoverloopgebieden niet nodig zijn, omdat er ook alternatieven zijn zoals dijkverhoging. Daarnaast acht men het onwaarschijnlijk dat er echt zoveel water Nederland kan binnen komen. LTO Nederland is tegenstander van de optie. De Sociale Partners Gelderland (VNO/NCW, MKB, FNV, CNV en De Unie) zetten vraagtekens bij de noodzaak en vinden dat er door het gekozen besluitvormingstraject te lang onzekerheid bestaat voor ondernemers. Staatsbosbeheer vindt noodoverloopgebieden overbodig en heeft een eigen alternatief. Dit stuit evenwel ook op bezwaren bij gemeenten en provincies. Grensoverschrijdende noodoverloopgebieden De bewoners van de aan de Ooijpolder grenzende gebieden hebben zich op vergelijkbare wijze verenigd als hun Nederlandse buren in het Hoogwaterplatform. Ook daar is geen draagvlak voor de optie noodoverloopgebied. 7.2.4. Uitvoerbaarheid Technische uitvoerbaarheid De technische realisatie van noodoverloopgebieden is levert geen bijzondere problemen op: met bekende en beproefde technieken kunnen deze worden gerealiseerd. Bij dit toetscriterium zijn verder vooral de manier en het moment van operationele inzet van belang. Om het noodoverloopgebied goed te laten functioneren moet het rivierwater onder vrij verval en voldoende snel het gebied in kunnen stromen. In grote lijnen valt te kiezen uit een vaste overlaat, een harde drempel in het dijklichaam (‘verstopte’ overlaat), een overlaat met beweegbare kruin, of een inlaat met regelschuiven. In deze volgorde neemt het ruimtebeslag van het inlaatwerk af. Ook combinaties van deze constructies zijn mogelijk. Als uitgangspunt is in RBSO gekozen voor een niet zichtbare eenvoudige (beperkt) regelbare inlaat. Belangrijke voordelen zijn de flexibiliteit bij inzet, beperkt onderhoud en dat de constructie niet zichtbaar is in het landschap. Het nadeel is dat menselijke handelen nodig is om het inlaatwerk daadwerkelijk te laten functioneren. De Beersche overlaat had in het verleden een vaste overlaat en was toen een zeer robuuste constructie. Het moment van inzet van een noodoverloopgebied hoeft niet per definitie bepaald te worden door het moment waarop de maatgevende waterstand wordt overschreden. Bovendien kunnen, om golfoverslag tegen te gaan, eerst gerichte noodmaatregelen als het plaatsen van strobalen en plastic doek op het binnentalud van de dijk worden getroffen. Een optimalisatie naar de inzet van noodoverloopgebieden om de effectiviteit te vergroten lijkt gewenst. Het bergend volume speelt hierbij ook een belangrijke rol. Voor het uitlaatwerk kan ook worden gedacht aan een niet zichtbare
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
67
eenvoudige regelbare constructie. Het leegmaken van een gebied kan worden versneld door gebruik te maken van aanwezige of mobiele gemaalcapaciteit. Voor de effectiviteit van de inzet zijn voorspellingen van hoogwater belangrijk. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met de noodmaatregelen (zandzakken e.d.) die Duitsland langs de Nieder-Rhein kan nemen. Nederland zou de effecten daarvan mee moeten kunnen nemen in de voorspellingsmodellen. Organisatorische uitvoerbaarheid Het succesvol inzetten van noodoverloopgebieden heeft gevolgen voor de mate waarin met zich elders in het stroomgebied, vanuit het perspectief van de rampenbeheersing, moet voorbereiden op overstromingen. De mate waarin men zich moet voorbereiden is afhankelijk van de negatieve effecten die een overstroming met zich brengt voor personen, milieu en leefbaarheid en de wijze waarop deze kunnen worden beperkt. De daarvoor te nemen organisatorische maatregelen worden bezien zoals beschreven in hoofdstuk 3. Over de zaken die voor deze optie geregeld zouden moeten worden is nog geen informatie beschikbaar: • Preparatieve maatregelen • Noodmaatregelen die de kans op overstromen verminderen, de kansreducerende maatregelen • Maatregelen die de gevolgen verminderen van een overstroming; gevolgreducerende maatregelen • Bestuurlijke coördinatie • Besluitvorming • Informatievoorziening • Maatregelen die betrekking hebben op de nafase van de overstroming Wet- en regelgeving De aanwijzing van een noodoverloopgebied kan worden gerealiseerd via een Rijksprojectenprocedure onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De besluitvorming kan hierbij in handen worden gelegd van één of meer projectministers. Bij de aanwijzing van de gebieden via de Rijksprojectenprocedure (of in de toekomst via het Rijksbestemmingenplan) moet ook gekeken worden welke juridische vragen er te verwachten zijn naar aanleiding van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water. Bij de aanwijzing zijn er vermoedelijk niet veel belemmeringen te verwachten. Bij de inzet kan dit anders zijn. Dit vraagt om een nadere verkenning. De mogelijke inzet van noodoverloopgebieden kan gezien de complexiteit van bestuurlijk handelen en in samenhang met de noodzakelijke afspraken over bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden het best geregeld worden via een apart wettelijk kader (Lex Specialis) dat adequate aansluiting heeft met het algemene stelsel van crisisbeheersingswetgeving. In dit wettelijk kader kunnen bijvoorbeeld de beslismomenten, de onderlinge afstemming en verantwoordelijkheden van de betrokken bestuurlijke actoren worden vastgelegd en gecoördineerd. De desbetreffende regelgeving zal zoals geïndiceerd moeten aansluiten bij overige regelgeving op het terrein van rampenbeheersing zoals mogelijk van toepassing zijnd staatsnoodrecht, de Wet rampen en zware ongevallen en de actualisering c.q. modernisering van de Wet verplaatsing bevolking. Daarnaast zal de regelgeving moeten voorzien in een hoogwaardig en adequaat functionerend stelsel van informatie- en communicatievoorziening in de sfeer van
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
68
crisis- en rampenbeheersing. Het perspectief van de veiligheidsregio zal hierbij betrokken moeten worden. Grensoverschrijdende noodoverloopgebieden Als een derde (privé-persoon) schade zou leiden door Nederlandse maatregelen is het denkbaar dat Internationaal Privaatrecht aan de orde is. Schaderegelingen Als de Rijksprojectenprocedure wordt gevolgd is er reden om aan derden planschade toe te kennen op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. In de wet wordt verwezen naar "compenserende maatregelen", onder andere ook voor landschap en natuur. Daarnaast kan de aanwijzing als noodoverloopgebied een eigendoms- en of gebruiksbeperking van de betreffende gebieden betekenen. Hierdoor kan schade aan derden in de vorm van bijvoorbeeld waardedaling van percelen of aanpassing van bedrijfsvoering op de betrokken percelen aan de orde zijn. Ook de inrichting van noodoverloopgebieden kan reden zijn voor het toekennen van schadevergoeding aan derden. De reguliere wetgeving zal hier voor een groot deel uitkomst kunnen bieden. Voor de daadwerkelijke schadebepaling zal vanuit het Rijk een taxatie- en schadeafhandelingssysteem moeten worden geconstrueerd. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij reeds bestaande nadeelcompensatieregelingen of kan de Lex Specialis hiervoor kaderstellend zijn. Bij het daadwerkelijk inzetten van noodoverloopgebieden wordt de schade aan derden volledig gecompenseerd. Vanuit rechtszekerheid zal dit expliciet in de Lex Specialis moeten worden opgenomen. De schadevergoeding zal moeten worden betaald uit de algemene middelen van het Rijk. Bovendien moet het Rijk zorgen voor de opzet en uitvoering van het schadesysteem. Normaal gesproken fungeert de Wet tegemoetkoming schade bij Rampen en Zware ongevallen als schaderegiem bij rampen. Deze wet voorziet echter niet in volledige schadevergoeding. Er is wel een mogelijkheid om aanvullende regelingen te treffen, maar er kan ook gekozen worden voor een geheel nieuwe schaderegeling die past bij de problematiek. Grensoverschrijdende noodoverloopgebieden Het is denkbaar dat in een Lex Specialis een schaderegeling wordt opgenomen voor "buitenlandse schadeaanspraken". Dit zou in een vervolgtraject nader bekeken moeten worden. Flexibiliteit en complexiteit: Noodoverloopgebieden zijn in principe een weinig flexibele optie omdat ze alleen werken bij extreme hoogwatergolf en onder nauwkeurige condities van moment van inzet. Grotere noodoverloopgebieden geven meer flexibiliteit in relatie tot de te bergen hoeveelheid water. De complexiteit van de aanleg van deze optie is in principe niet extreem groot. Er zijn wel veel partijen bij betrokken bij de realisatie en inzet, zeker bij grote noodoverloopgebieden en/of grensoverschrijdende noodoverloopgebieden . 7.2.5. Kosten en baten Rijn Schade bij inzet van een noodoverloopgebied Bij de noodoverloopgebieden dient naast de investeringskosten en de reductie van de schadeverwachting ook rekening gehouden te worden met
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
69
de schade die bewust wordt veroorzaakt door de gecontroleerde inzet van het noodoverloopgebied. De geraamde schadebedragen voor het jaar 2015 zijn opgenomen in onderstaande tabel. ................................ Tabel 12
Variant
Schade bij inzet van de noodoverloopgebieden
NR1
170
NR2
5200
Schade bij inzet (in mln euro)
200
NR3 *) NO1
1200
NO2
360
NO3
240
NO4 *)
510
*) Informatie met betrekking tot schade op Duits grondgebied is niet beschikbaar. Bovenstaande schade is inclusief een aanname met betrekking tot de schade op Duits grondgebied (NR3: schade in Duitsland is 20% van de schade op Nederlands grondgebied; NO4: schade in Duitsland is 50% van de schade op Nederlands grondgebied).
Wat opvalt is de grote schade die ontstaat bij de inzet van varianten van noodoverloopgebieden waarbij uitgegaan is van natuurlijke en/of waar de woonkernen niet beschermd zijn (varianten NR2, NO1 en in mindere mate NO4) In tabel 13 zijn de grensinvesteringsbedragen en de geschatte investeringskosten voor verschillende varianten van Rijnstrangen en Ooijpolder weergegeven.
................................ Tabel 13
Grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor noodoverloopgebieden langs de Rijn (bij een afvoerplafond van 17000 m3/s)
De geschatte investeringskosten voor Rijnstrangen bedragen minimaal 50 mln euro voor de hele dijkring Rijn en IJssel (NR2) en 120 mln euro voor Rijnstrangen op Nederlands grondgebied (NR1). De kosten voor de grensoverschrijdende varianten (NR3 en NO4) kunnen beperkt blijven tot een bedrag van circa 110 à 100 miljoen euro in totaal. De kosten voor de voorkeursvariant van de Commissie Luteijn, waarbij de woonkernen van de Ooijpolder beschermd worden (NO2), zijn geschat op 360 miljoen euro. Door het vergelijken van de grensinvesteringsbedragen (kolommen 3 t/m 6) met de investeringskosten ontstaat het volgende beeld: Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen
Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
NR1
Investeringskosten (in mln euro)
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
0,7%
1200
300
60
10
NR2
0,7%
2250
500
80
-45
50
NR3
0,7%
1200
300
60
10
110
NO1
0,7%
2350
550
70
5
230
NO2
0,7%
2350
600
80
15
360
NO3
0,7%
1200
300
50
10
190
NO4
0,7%
2350
600
140
30
100
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
70
120
Wat opvalt is dat het eerste jaarsrendement (de waarde wordt aangegeven met de kleuren groen – geel – rood; zie hoofdstuk 3) sterk afhankelijk is van de gekozen benadering (overstromingskansen versus overschrijdingskansen). Wanneer uitgegaan wordt van overschrijdingskansen, dan zijn alle noodoverloopgebieden rendabel, ook als er van uitgegaan wordt dat de schade voor 75 % wordt gereduceerd als gevolg van systeemwerking. Wordt daarentegen uitgegaan van een benadering op basis van overstromingskansen, dan wordt duidelijk dat alleen de allergoedkoopste varianten van noodoverloopgebieden rendabel zijn onder de veronderstelling dat systeemwerking de schadeverwachting niet dempt. Maas Voor de Maas zijn de berekeningen van de grensinvesteringsbedragen nog gebaseerd op globale sommen met een rivierkundig instrumentarium dat op dit moment nog in ontwikkeling is Ook bij de Beersche overlaat is de schade sterk afhankelijk van het oppervlakte en het te bergen volume, zoals de volgende tabel aangeeft. ................................ Tabel 14
Variant
Schade bij inzet (in mln euro)
Schade bij inzet van de noodoverloopgebieden
NB1
780
NB2
400
NB3
2900
NB4
1700
NB5
1200
Deze schadebedragen worden in een volgende fase beter bepaald. In tabel 15 zijn de voorlopige grensinvesteringsbedragen en de geschatte investeringskosten voor verschillende varianten van de Beersche overlaat weergegeven. Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen Overschrijdingskansen Variant
% beheer en onderhoud
NB1
0,8%
Investeringskosten (in mln euro)
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
450
110
100
15
230 280
NB2
0,8%
500
110
110
20
NB3
0,8%
700
140
100
-10
305
NB4
0,8%
700
160
120
5
450
NB5
0,8%
700
170
120
15
295
................................ Tabel 15
Voorlopige grensinvesteringsbedragen en geschatte investeringskosten voor noodoverloopgebieden langs de Maas (bij een afvoerplafond van 4200 m3/s)
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
71
8. Optie compartimenteren ..................................................................................
8.1 Uitwerking van de optie De optie compartimenteren is gericht op een verdere opdeling van potentieel te overstromen gebied. Verder dan de bestaande dijkringen. Compartimenteren is primair gericht op ruimtelijke beperking van potentiële schade en slachtoffers en kan secundair bijdragen aan een goed verloop van evacuatie (tijdwinst). Compartimenteren is uitgewerkt in twee varianten: 1. Het keren van water door middel van nieuwe waterkeringen; 2. Het vertragen en sturen van water door middel van lage dijken en kaden. Het gaat om wezenlijk verschillende principes en zijn dus beide uitgewerkt en geanalyseerd. Compartimenteren met nieuwe dijken. Deze variant is voor het plangebied als geheel nog niet zover uitgewerkt dat een goed beeld bestaat van realistische tracés voor compartimenteringdijken. Er is wel een eerste overzicht gemaakt van potentiële compartimenterings-dijken in het plangebied (zie factsheets Optie compartimenteren). Voor een tweetal van deze mogelijke dijken is een zo goed mogelijke kostenraming gemaakt teneinde de beschikbare ruwe schatting te toetsen. Het gaat om een dijk langs het Amsterdam-Rijnkanaal (dijkring 43), een dijk ten Oosten van Den Bosch/ Rosmalen (dijkring 36) (zie factsheets Optie compartimenteren). De geraamde kosten zijn opgenomen in de tabel 16 en 17. De vergaarde kosteninformatie zal ook worden gebruikt om de kosten van andere potentiële compartimenteringdijken te ramen. Voor de verdere uitwerking van deze optie, in casu het verder identificeren van mogelijk kansrijke compartimenteringdijken zal worden uitgegaan van een aantal overwegingen: • Compartimentering van grote dijkringen die slechts over een relatief korte afstand aan de rivier grenzen (‘dwars’ op de rivier staan) is niet zinnig. Dit geldt met name voor de dijkringen Gelderse vallei en Kromme Rijn). De beste strategie is daar het versterken van de bestaande waterkeringen; • De kleine dijkringen oostelijk van de IJssel geven geen aanleiding tot verdere compartimentering; • Compartimentering van dijkringen beperkt de ruimtelijk de effecten, maar vergroot potentieel de schade-effecten in de resulterende kleinere dijkringen; • De meest kansrijke mogelijkheden liggen op plaatsen waar met weinig inspanning (kosten) een groot effect kan worden bereikt: – Bescherming van stedelijke centra die aan de lage zijde van grote dijkringen liggen (vb: ’s Hertogenbosch/Rosmalen, Zwolle) – Completering van ‘dijken’ die er al grotendeels liggen (vb: A1 tussen Apeldoorn en Deventer, Amsterdam-Rijnkanaal, A50) – Het voorkomen van grensoverschrijdende inundatie (twee richtingen!) in de grensdijkringen 42 en 48 • Een goede nadere analyse is vooral gewenst voor de Betuwe, Tieler- en Culemborger waard (dijkring 43), het Land van Maas en Waal (dijkring 41) en het Land van Heusden/de Maaskant (dijkring 36).
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
73
Compartimenteren met kaden Deze variant van compartimenteren is verdiept aan de hand van twee bestaande promotiestudies voor het land van Maas en Waal. Het doel van deze studies was om te onderzoeken of oude dijken een hernieuwde functie kunnen krijgen in het binnendijkse gebied ter bevordering van de veiligheid in het geval van een overstroming. Om hier uitspraken over te kunnen doen zijn 28 scenario's doorgerekend waarin verschillende inlaatlocaties gecombineerd zijn met vier inrichtingsvarianten: 1. bestaande situatie; 2. alle bestaande kaden afbreken; 3. compleet reconstrueren; 4. strategische toevoegingen. Alle scenario’s zijn doorgerekend met de schade- en slachtoffermodule uit het HIS. Uit de resultaten is gebleken dat de positie van de doorbraakpunten een grote rol spelen bij de totale schade en gevolgen in een gebied. Wat betreft zinvolle inrichtingsvarianten is geconcludeerd dat het afbreken van bestaande kaden (2) en het compleet reconstrueren van cultuurhistorische objecten (3) geen significante bijdrage levert aan het verminderen van de totale schade of risico. Het kan soms zelfs leiden tot vergroting van de schade of de risico’s. Strategische toevoegingen (4) kunnen wel leiden tot een verbetering van de veiligheidssituatie. Oude elementen kunnen daarbij een rol spelen om water zoveel mogelijk weg te leiden van bebouwde gebieden naar minder kwetsbare delen van de polder. Deze optie kan aan de hand van de studies over het Land van Maas en Waal in het vervolg van het onderzoek verder worden uitgewerkt.
8.2 Beoordeling van de optie 8.2.1. Veiligheid Kans op overstromen Compartimentering richt zich uitsluitend op vermindering van de schade en andere gevolgen van een overstroming. De kans op overstroming verandert niet en blijft dus gelijk aan die in de referentie. Robuustheid kans op overstromen Een gevoeligheidsanalyse is niet van toepassing omdat ook de overstromingskansen niet veranderen. Bestuurlijke robuustheid Compartimenteren van dijkringen met nieuwe dijken is bestuurlijk robuust. PM nader uitwerken. Dat geldt minder voor compartimenteren van dijkringen met kaden tenzij deze een meervoudige functie hebben en daardoor steviger verankerd kunnen worden in het ruimtegebruik van het gebied. Beleving van risico’s Hierover is nog geen aanvullende informatie beschikbaar. Samenhang met structurele maatregelen Samenhang met structurele maatregelen is alleen aanwezig als compartimenteren gecombineerd wordt met het ter plaatse differentiëren van beschermingsniveaus. Dan zullen aanvullend extra rivierverruimingsmaatregelen of dijkversterking moeten worden getroffen om de betrokken subdijkringen op het gewenste beschermingsniveau te brengen.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
74
8.2.2. Effecten overig beleid Ruimtelijke gevolgen Het effect op ruimtegebruik en ruimtelijke ontwikkelingen is in directe zin heel beperkt, maar verdere compartimentering kan wel sturend zijn in de ruimtelijk ordening van een gebied. Ruimtelijk ontwikkelingen kunnen worden gestuurd, zeker als een nieuwe compartimenteringdijk een stedelijk gebied beschermd. Het is dan duidelijk dat verdere ontwikkeling aan de ‘goede’ zijde van de dijk moet plaatsvinden (vb Tiel, Zwolle, ArnhemNijmegen, ‘s Hertogenbosch). Kleine stedelijke dijkringen moeten worden voorkomen; daar wordt het risico verhoogd tenzij de veiligheidsnorm wordt verhoogd. Meekoppelen met andere functies Compartimenteren met kaden kan een integraal onderdeel uitmaken van de ruimtelijke ontwikkeling van een gebied en biedt op zich goede kansen voor meekoppeling met andere beleidsvelden zoals cultuurhistorie, waterhuishouding, natuur, recreatie, maar wellicht ook met rampenbeheersing. Bij dit laatste kan gedacht worden aan een koppeling met evacuatieroutes. Bij compartimenteren met nieuwe dijken lijken minder meekoppelingskansen met andere functies aan de orde. Dergelijke dijken kunnen wel een evacuatieroute of verkeersontsluiting vormen in daadwerkelijke overstromingssituaties. Internationale samenwerking Rijn Als het de moeite waard is vanuit onder andere veiligheid, inwoneraantal en economische waarde om de grensoverschrijdende dijkringen op de grens met een compartimenteringsdijk te scheiden, kan het versterken van de Querdam meegenomen worden. Dit zal in het verder uitwerken van deze optie meegenomen worden. Maas Dit is bij deze optie niet van toepassing. 8.2.3. Draagvlak Bestuurlijk draagvlak Hierover is nog geen informatie beschikbaar. Maatschappelijk draagvlak Hierover is nog geen informatie beschikbaar. 8.2.4. Uitvoerbaarheid Technische uitvoerbaarheid In principe behoeft de technische uitvoering van compartimenteringsdijken niet op problemen te stuiten. Belangrijke aandachtspunten zijn uitlaatwerken en kruisingen met (water)wegen, welke ook relatief grote aanlegkosten met zich brengen. Compartimenteren is onafhankelijk van menselijk handelen of een moment waarop besloten moet worden of het water ingelaten wordt. Als hierbij het sluiten van coupures (bijvoorbeeld over infrastructuur) betrokken wordt, kan het voor de uitvoering minder robuust worden.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
75
Organisatorische uitvoerbaarheid Het inzetten van compartimenten heeft gevolgen voor de mate waarin men zich elders in het stroomgebied, vanuit het perspectief van de rampenbeheersing, moet voorbereiden op overstromingen. De mate waarin men zich moet voorbereiden is afhankelijk van de negatieve effecten die een overstroming met zich brengt voor personen, milieu en leefbaarheid en de wijze waarop deze kunnen worden beperkt. De daarvoor te nemen organisatorische maatregelen worden nog bezien. Wet- en regelgeving Compartimentering kan functioneel worden gezien als variant van een noodoverloopgebied. De vorm van gecontroleerde overstroming is hier echter in strikte zin niet aan de orde. Anderzijds dient in het ruimtelijk en waterstaatkundig beleid wél ex ante nadrukkelijk rekening te worden gehouden met compartimentering als vorm van crisisbeheersing. Het voorgaande impliceert dat gebruik zou kunnen worden gemaakt van dezelfde systematiek voor aanwijzing en inrichting van te compartimenteren gebieden als de systematiek die voor noodoverloopgebieden kan worden toegepast. Dit betekent dus dat wellicht ook voor deze optie een Lex Specialis zou moeten worden gemaakt. Deze kunnen ook geheel of gedeeltelijk van toepassing worden geacht voor gebieden waar gebruik gemaakt wordt van compartimentering. Als er bijzondere waterstaatkundige infrastructurele werken noodzakelijk zijn kan reguliere wetgeving volstaan zoals de Waterstaatswet, Belemmeringenwet Privaatrecht, Belemmeringenwet Landsverdediging en de Onteigeningswet. Schaderegelingen Voor de werkelijke schadebepaling zal vanuit het Rijk een taxatiesysteem en schadeafhandelingssysteem moeten worden ingesteld. Daarbij kan aansluiting worden gezocht bij reeds bestaande nadeelcompensatieregelingen of kan de Lex Specialis hiervoor kaderstellend zijn. Flexibiliteit en complexiteit Compartimenteren is in beide varianten niet bijzonder complex, aangezien het procedureel vergelijkbaar zal zijn met bijvoorbeeld de aanleg van een weg o.i.d.. Compartimenteren is flexibel in de zin dat ze werken voor de gevolgen van een overstroming onafhankelijk van de oorzaak daarvan. Maar compartimenteren is niet flexibel in de zin van de onmogelijkheid van een gedeeltelijke inzet van een compartiment in relatie tot de omstandigheden. 8.2.5. Kosten en baten Comparimenteren met nieuwe dijken Om een volledig beeld te kunnen schetsen van de mate waarin compartimentering met nieuwe dijken de schadeverwachting beperkt, is inzicht in systeemwerking eigenlijk noodzakelijk. Dit inzicht ontbreekt nog. Desalniettemin kan er op basis van een aantal redelijke aannames een eerste beeld worden geschetst over het mogelijke maatschappelijke rendement van deze optie. Wanneer een hellende dijkring wordt gecompartimenteerd in een of meer delen, dan zal de totale potentiële schade van de dijkring meestal toenemen. Dit wordt veroorzaakt doordat de waterstand in geval van een overstroming in het gebied bovenstrooms van de compartimenteringdijk zal
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
76
toenemen. In hoeverre de schade zal toenemen, hangt dus mede af van de ligging van de nieuwe compartimenteringdijk ten opzichte van bebouwing. Rijn Voor de Rijn zijn twee compartimenteringdijken in dijkring 43 nader bekeken. De eerste dijk loopt langs het Betuwepand van het AmsterdamRijnkanaal, de tweede dijk volgt het spoortracé Arnhem-Nijmegen. Deze laatste dijk is zowel vanuit veiligheidsoverwegingen als vanuit kostenoverwegingen niet aantrekkelijk. De kosten voor de eerste dijk zijn globaal geraamd op 80 miljoen euro. Het compartimenteren van dijkring 43 langs het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK) is een aantrekkelijker optie. In onderstaande tabel zijn de grensinvesteringsbedragen berekend, er van uitgaande dat deze optie altijd werkt (één van de twee compartimenten blijft droog) en dat compartimentering niet leidt tot een toename van de potentiële schade. Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
ARK
1%
Overstromingskansen
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
200
50
180
45
................................ Tabel 16
Investeringskosten (in mln euro)
80
De uitkomsten zijn nauwelijks verschillend voor de gekozen kansbenadering omdat voor deze specifieke dijkring de overstromingskans nauwelijks afwijkt van de overschrijdingskans (1/1400 versus 1/1250) uitgaande van de referentiesituatie.
Grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor compartimentering van dijkring 43 langs het Amsterdam-Rijnkanaal (bij een afvoerplafond van 17000 m3/s)
Bij het beoordelen van deze specifieke dijkring is het overigens de vraag of 75% demping van de schade als gevolg van systeemwerking voor deze dijkring niet een te hoog percentage is, zeker gezien de forse lengte aan dijken langs de rivier die deze dijkring zo kwetsbaar maakt, en gezien de kleine overstromingskans van de bovenstrooms gelegen dijkring Rijn en IJssel (dijkring 48).
................................ Tabel 17
Voorlopige grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor compartimentering van dijkring 36 ten oosten van Den Bosch (bij een afvoerplafond van 4200 m3/s)
Maas In onderstaande tabel staan de grensinvesteringsbedragen en de geschatte investeringskosten voor een compartimentering van dijkring 36 ten oosten van Den Bosch (TODB). Nogmaals wordt er hier op gewezen dat de rivierkundige berekeningen voor de Maas nog gebaseerd zijn op een verouderd modelinstrumentarium en dat deze berekeningen in de volgende fase zullen worden geactualiseerd. Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van
Overschrijdingskansen Variant
% beheer en onderhoud
TODB
1%
Overstromingskansen
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
220
60
130
30
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
77
Investeringskosten (in mln euro)
100
Compartimentering met kaden In het eerder genoemde promotieonderzoek zijn de effecten van het compartimenteren met kaden op het verloop van een overstroming in de tijd en de optredende schade voor dijkring 41 (Land van Maas en Waal) onderzocht. Hieruit komt een beeld naar voren dat compartimenteren met kaden vooral het verloop een overstroming beïnvloedt (meer tijd voor evacuatie) maar dat het eindbeeld van een overstroming met en zonder kades over het algemeen weinig verschilt. In termen van een reductie van de verwachte overstromingsschade is het effect van deze optie gering. Ook is duidelijk geworden dat wanneer kaden heel gericht worden toegepast, deze in een aantal gevallen effectief een overstroming van een stad kunnen voorkomen. Deze optie leent zich vooral voor maatwerk. Een verdere beoordeling op kosten en baten van compartimenteren met kaden is nog niet mogelijk.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
78
9. Optie normen verhogen ..................................................................................
9.1 Uitwerking van de optie De optie normen verhogen is uitgewerkt in twee varianten: met rivierverruiming en met dijkverhoging. Meer ruimte voor de rivier Rijn Uitwerking van rivierverruiming voor de Rijn is vertaald in een aantal maatregelenpakketten die uitgaan van het PKB Voorkeursalternatief voor 16.000 m3 (VKA d.d. september 2004). De extra ruimte in het voorkeursalternatief van de PKB Ruimte voor de Rivier is eerst benut voordat nieuwe maatregelen getroffen worden. Dit geldt bijvoorbeeld langs de IJssel waar met de binnendijkse hoogwatergeul Veessem-Wapenveld meer rivierverruiming wordt behaald dan voor 16.000 m3/s nodig is. Er zijn maatregelenpakketten gemaakt voor de stap van 16.000 naar 16.500, 17.000 en 18.000 m3/s. Het PKB-maatregelpakket voor de lange termijn (18.000 m3/s) is daarbij als basis gehanteerd. Een overzicht van de maatregelen in de vier pakketten (VKA, 16.500, 17.000 en 18.000 m3/s) staat in factsheets (zie factsheets Optie normen verhogen). In de factsheets zijn de resultaten per variant op kaart weergegeven. Het belangrijkste onderscheid tussen het pakket voor 17.000 en 18.000 m3/s is de inzet van het retentiegebied Rijnstrangen. Het RBSO-plangebied omvat niet het Benedenrivierengebied en de IJsseldelta. Omdat de waterstandeffecten op deze benedengrenzen worden bepaald door boven- en benedenstrooms daarvan gelegen maatregelen, is speciale aandacht aan deze trajecten besteed met name ook met het oog op een goede benadering in de kostenramingen. Maas Voor de Maas is het beeld nog niet zo scherp als dat voor de Rijn omdat er geen uitgewerkt langetermijnpakket is zoals voor de Rijn. Begin 2005 is waarschijnlijk dat beeld wel te maken op basis van de nu lopende regionale ontwerprondes van IVM2. Tot dan toe is gebruik gemaakt van de Blokkendoos van IVM voor de Maasafvoeren van 4000, 4200 en 4600 m3/s op basis van de aanname dat de maatregelen hoofdzakelijk zullen bestaan uit zomerbedverbreding en aanleg van hoogwater- en nevengeulen conform het IVM-scenario ‘Netwerk’. Meer dijkversterking Bij de optie normen verhogen met dijkversterking is verondersteld dat eventueel aanwezige overhoogte eerst wordt opgesoupeerd. Voor de Rijn is gebruik gemaakt van het referentiealternatief dijkversterking van de PKB Ruimte voor de Rivier. Dit is geëxtrapoleerd naar 16.500, 17.000 en 18.000 m3/s. Een zelfde methode is gevolgd voor de Maas voor 4000, 4200 en 4600 m3/s. Aandachtspunt bij meer dijkversterking langs de Rijn is dat er rivierverruiming nodig zal zijn bij de splitsingspunten om de Neder-Rijn/Lek te kunnen ontzien bij afvoeren boven de 16.000 m3/s.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
79
9.2 Beoordeling van de optie 9.2.1. Veiligheid Kans op overstromen Rijn Bij de optie normen verhogen wordt het riviersysteem zodanig ingericht dat een hogere ‘veilig’ van Lobith naar zee kan worden verwerkt. De Rijntakken krijgen hierdoor de bijbehorende overschrijdingskans van die afvoer. Deze is uit de werklijn af te lezen (zie hoofdstuk 3). De manier waarop het riviersysteem wordt ingericht, door rivierverruiming of dijkversterking, is hierbij niet onderscheidend en komt dus ook niet tot uitdrukking in de overschrijdingskans. Tabel 18 geeft een overzicht bij de verschillende afvoerplafonds, waarbij het plafond van 16.500 m3/s nog niet is doorgerekend. Vanzelfsprekend wordt de overschrijdingskans nul als de afvoer gelijk is aan of hoger ligt dan het afvoerplafond. ................................ Tabel 18
Voorlopige grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor compartimentering van dijkring 36 ten oosten van Den Bosch (bij een afvoerplafond van 4200 m3/s)
Normen verhogen in m3/s
overschrijdingskans (per jaar) bij afvoerplafonds in m3/s 16.000
17.000
18.000
16.500
0
1/1850
1/1850
17.000
0
0
1/2650
18.000
0
0
0
Maas De gevolgen voor de overschrijdingskans zijn vermeld in tabel 20. Het beeld is vergelijkbaar met dat van de Rijn. ................................ Tabel 19
Normen verhogen in m3/s
Overschrijdingskans bij normen verhogen, uitgedrukt in ‘veilige’ afvoer, bij verschillende afvoerplafonds.
3800
4200
4600
4000
0
1/2300
1/2300
4200
0
0
1/4200
4600
0
0
0
overschrijdingskans (per jaar) bij afvoerplafonds in m3/s
Robuustheid kans op overstromen Rijn Wanneer niet alleen overstromen door bovenmaatgevende afvoeren maar ook de andere faalmechanismen in beschouwing worden genomen, dan blijkt de optie normen verhogen een forse invloed op de overstromingskansen te hebben (figuren 18 t/m 23). In een situatie waarin de Rijntakken bijvoorbeeld zijn ingericht op een ‘veilige’ afvoer van 17.000 m3/s, komen de overstromingskansen van de dijkringen ten opzichte van de referentie gemiddeld een factor drie lager te liggen. Dit is het geval bij rivierverruiming en een maximale afvoer van 18.000 m3/s bij Lobith. Wordt gekozen voor dijkversterking, dan is de factor ongeveer twee. Bij een afvoerplafond van 17.000 en 16.000 m3/s ontlopen de factoren elkaar nauwelijks: zes bij rivierverruiming en drie bij dijkversterking. Het verschil tussen rivierverruiming en dijkversterking wordt veroorzaakt door het feit dat bij rivierverruiming de eventuele overhoogte van dijken intact blijft. Wel wordt eventuele ‘overruimte’ in het rivierbed opgesoupeerd die na uitvoering van de PKB Ruimte voor de Rivier is ontstaan. Dat doet zich bijvoorbeeld voor langs de IJssel met de hoogwatergeul VeessemWapenveld . Waarschijnlijk speelt ook nog een rol dat in vergelijking met dijkversterking, door rivierverruiming de relatie tussen afvoer en waterstand
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
80
flauwer gaat lopen: een toename van de afvoer gaat daardoor met een kleinere stijging van de waterstand gepaard. Er moeten bij de resultaten een aantal kanttekeningen worden geplaatst: • De veranderingen in overstromingskans van de dijkringen langs de noordoever van de Neder-Rijn/Lek zijn niet in de genoemde factoren verdisconteerd. Hier worden grote uitschieters gevonden, tot wel een factor tien, omdat deze dijkringen volop profiteren van de kleinere kans op bovenmaatgevende afvoeren, terwijl de Rijntak niet meer water boven 16.000 m3/s bij Lobith, te verwerken krijgt. • De genoemde factoren weerspiegelen de effectiviteit van de optie. Voor de kosten-batenanalyse is het absolute niveau van de kansen minstens zo belangrijk. Hoe lager het afvoerplafond, des te kleiner de kansen. Dat geldt voor de referentiesituatie én de optie. Zeker wanneer afvoer en afvoerplafond overeenstemmen, kunnen zeer lage kansen worden bereikt. Zie daarvoor de figuren. • De gepresenteerde factoren geven het algemene beeld weer voor de dijkringen in het bovenrivierengebied. Tussen de dijkringen is een grote variatie te zien. Maas Het beeld is vergelijkbaar met de resultaten van de Rijntakken. In een situatie waarin de bedijkte Maas bijvoorbeeld is ingericht op een ‘veilige’ afvoer van 4200 m3/s, komen de overstromingskansen van de dijkringen ten opzichte van de referentie een factor 2 á 4 lager te liggen (figuren 18 t/m 23). Dit is bij rivierverruiming en een maximale afvoer van 4600 m3/s bij Borgharen. Bij de insteek ‘overschrijdingskans’ is dit een factor 3.5. Wordt uitgegaan van dijkversterking, dan is de factor ongeveer 2. Net zoals bij de Rijntakken worden de factoren groter bij lagere afvoerplafonds en scoort rivierverruiming steeds beter dan dijkversterking. In de figuren is van de dijkringen die gelegen zijn tussen Maas en Waal steeds het dijkvak met de grootste overstromingskans als maatgevend aangehouden. Bestuurlijke robuustheid Het verhogen van de normen door middel van dijkverhoging is bestuurlijk robuust. Bij rivierverruimende maatregelen verschilt dat onderling nogal. Structurele rivierverruiming door bijvoorbeeld dijkverleggingen of hoogwatergeulen is zeer robuust, maar voor zomerbedverdieping en ook uiterwaardverlaging geldt dat in mindere mate. Beleving van risico’s Hierover is nog geen informatie beschikbaar. Samenhang met PKB Ruimte voor de Rivier De optie dijkverhoging werkt belemmerend: eerst ruimte voor de rivier tot 16.000 m3/s en dan door met dijkverhoging. Dit is niet in lijn met het beleid voor meer rivierverruiming. De optie rivierverruiming sluit natuurlijk juist mooi aan bij de PKB Ruimte voor de rivier: de maatregelen die in de langetermijnvisie zijn opgenomen worden (gedeeltelijk) naar voren gehaald. Samenhang met Maaswerken en IVM2 Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
81
9.2.2. Effecten overig beleid Ruimtelijke gevolgen De ruimtelijke gevolgen hangen erg af van het type ingreep. Dijkversterking heeft eigenlijk alleen een zeer lokale impact, maar dijkverleggingen en binnendijkse hoogwatergeulen grijpen veel sterker in. Zeker de aanleg van een retentiegebied heeft een bovenlokale impact. In gebieden waar ruimte voor de rivier zeer moeilijk te verwerven is kan dijkversterking wel goed aansluiten bij de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Meekoppelen met andere functies Het effect op het meekoppelen met andere functies is erg afhankelijk van het type maatregel. Bij dijkversterking zijn de kansen voor meekoppeling zeer beperkt, maar bij ruimtelijke ingrepen zoals uiterwaardvergraving, hoogwatergeulen en retentiegebieden zijn de mogelijkheden, afhankelijk van de specifieke ruimtelijke context potentieel groot (met name natuur, recreatie, delfstofwinning). Internationale samenwerking Rijn De effecten van rivierverruimende maatregelen hebben bovenstroomse effecten voor Duitsland. Hierover zal informatie uitwisseling en afstemming moeten plaatsvinden met Duitsland en de geplande of te plannen Duitse maatregelen. Voorbeelden zijn kribverlaging op de Boven-Rijn en de dijkverlegging Ooijpolder. Als Rijnstrangen als retentiegebied wordt ingezet zullen de effecten daarvan voor Duitsland ook in beeld moeten worden gebracht. Een grensoverschrijdende variant past niet in de toezegging van de Staatssecretaris aan Duitsland dat Duitsland geen last zal hebben van maatregelen voor Nederland. Als normen verhogen met dijkversterking wordt uitgevoerd, zullen de dijken aan moeten sluiten op de Duitse dijken. Dit past niet in het Hoogwateractieprogramma en afstemming hierover is dan uiteraard noodzakelijk. Maas Hierover is nog geen informatie beschikbaar. 9.2.3. Draagvlak Bestuurlijk draagvlak Hierover is nog geen informatie beschikbaar. Maatschappelijk draagvlak Hierover is nog geen informatie beschikbaar. 9.2.4. Uitvoerbaarheid Technische uitvoerbaarheid De technische uitvoerbaarheid van dijkversterking en rivierverruimende maatregelen is over de gehele breedte goed omdat ze merendeels gebaseerd zijn op bekende en beproefde technieken Organisatorische uitvoerbaarheid Het verhogen van normen heeft effect op de omvang van de organisatorische maatregelen die moeten worden voorbereid in het kader van de rampenbeheersing.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
82
Wet- en regelgeving De norm waaraan de waterkeringen moeten voldoen, is vastgelegd in de Wet op de waterkering. De Wet op de waterkering bestaat sinds 1996 en ligt nu met een voorstel voor wijziging in de Twee Kamer. Voor de optie normen verhogen zal de Wet op de waterkering aangepast moeten worden. Schaderegelingen Mocht er op basis van een nieuwe norm aanpassing c.q. vernieuwing van waterstaatkundig infrastructurele werken (inlaten / primaire waterkeringen e.d) moeten plaatsvinden dan is het mogelijk dat derden daardoor schade lijden. In eerste instantie moet de schadevergoeding plaatsvinden op basis van bestaande reguliere wetgeving (Waterstaatswet, Belemmeringenwet Privaatrecht, Belemmeringenwet Landsverdediging en de Onteigeningswet). Een andere mogelijkheid is om bij de vorming van nieuw beleid te bezien of een aanvullende schaderegeling nodig is. Flexibiliteit en complexiteit Dijkversterking en rivierverruimende maatregelen zijn vrijwel allemaal niet flexibel. Grote retentiegebieden en hoogwatergeulen kunnen flexibel worden ‘gemaakt’ met behulp van inlaatwerken. De complexiteit is zeer wisselend. Technische maatregelen zijn veel minder complex in de realisatie dan ruimtelijke maatregelen, waar veel belangen bij betrokken zijn. 9.2.5. Kosten en baten Meer ruimte voor de rivier Bij rivierverruiming zijn er ook andere baten in het geding dan de veiligheid tegen overstromen; denk aan mogelijkheden die rivierverruiming kan bieden aan natuur, aan ‘ruimtelijke kwaliteit’, etc. Deze zijn niet meegenomen in de analyse van de kosten en baten. De toetsing heeft dus uitsluitend betrekking op de baten van rivierverruiming voor de veiligheid tegen overstromen.
................................ Tabel 20
Rijn In onderstaande tabel staan de grensinvesteringskosten en de geschatte investeringskosten van rivierverruiming langs de Rijn.
Grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor rivierverruiming langs de Rijn (bij een afvoerplafond van 17000 m3/s).
Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen
Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
16.500 m3/s 17.000 m3/s m3/s
18.000
Investeringskosten (in mln euro)
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
0,6%
800
190
350
80
1700
0,6%
2400
600
550
140
2100
0,6%
2400
600
750
190
3200
75% dempende invloed van systeemwerking
De investeringskosten vallen in vergelijking met de kosten voor de PKB Ruimte voor de Rivier hoog uit. In een volgende fase van RBSO zal nogmaals nagegaan worden welke maatregelen nodig zijn voor bovenstaande afvoervarianten en welke kosten hiervan aan het plangebied van RBSO kunnen worden toegerekend. Wat opvalt is dat in bijna alle gevallende optie als twijfelachtig of als niet rendabel scoort.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
83
Maas Op een vergelijkbare manier zijn in onderstaande tabel de gegevens voor de Maas ingevuld. Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen
Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
4000 m3/s m3/s
4600 m3/s
4200
Investeringskosten (in mln euro)
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
0,4%
350
90
250
60
500
0,4%
800
200
350
80
1000
0,4%
800
200
450
110
2000
................................ Tabel 21
Voorlopige grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor rivierverruiming langs de Maas (bij een afvoerplafond van 4200 m3/s)
Ook hier geldt weer dat het rivierkundig modelinstrumentarium in een volgende fase nog zal worden aangepast en dat de berekeningen dan tot andere resultaten kunnen leiden. Ook in dit geval is het rendement van de opties over het algemeen twijfelachtig of onvoldoende. Meer dijkversterking Rijn In tabel 22 zijn de grensinvesteringsbedragen en de geschatte investeringskosten voor dijkverhoging van de Rijn voor de 1/1250 dijkringen weergegeven. De kosten van dijkverhoging bij verschillende afvoeren zijn een eerste schatting; in de volgende fase van RBSO zullen deze nog nader moeten worden bepaald. Verder zijn bij de kosten voor de aanpassing van de splitsingspunten nog niet opgenomen. Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen
Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
16.500 m3/s 17.000
m3/s
18.000
m3/s
Investeringskosten (in mln euro)
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
0,2%
850
210
250
70
630
0,2%
2650
650
500
130
990
0,2%
2650
650
800
200
1400
................................ Tabel 22
Grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor dijkversterking langs de Rijn (bij een afvoerplafond van 17000 m3/s)
Wanneer er wordt uitgegaan van overschrijdingskansen en wanneer verondersteld wordt dat er geen dempende invloed uitgaat van systeemwerking, dan is normen verhogen met dijkverhoging rendabel. In alle andere gevallen is het rendement van deze opties twijfelachtig of negatief, ongeacht aannames met betrekking tot systeemwerking. Maas Op een vergelijkbare manier zijn in onderstaande tabel de gegevens voor de Maas ingevuld. Tabel 23 lijkt erg op die voor dijkverhoging voor de Rijn. Ook hier gelden dezelfde opmerkingen als bij de Rijn. Daarnaast geldt ook hier dat het rivierkundige modelinstrumentarium nog een verbetering behoeft waardoor de berekeningen nog ander kunnen uitpakken.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
84
Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen
Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
4000 m3/s m3/s
4600 m3/s
4200
Investeringskosten (in mln euro)
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
0,2%
400
100
150
35
300
0,2%
850
210
250
70
460
0,2%
850
210
450
110
760
................................ Tabel 23
Voorlopige grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten voor dijkversterking langs de Maas (bij een afvoerplafond van 4200 m3/s)
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
Bij de Maas is er sprake van overruimte als gevolg van ontgrondingen in het verleden. Hierdoor kan op de korte termijn met relatief weinig kosten (minder dan de hier vermelde kosten) de veiligheid effectief worden verhoogd. Het is echter de vraag of deze overruimte ook op de langere termijn in stand gehouden zal worden. In dat geval geven bovenstaande kosten een reëel beeld van de kosten die op de lange termijn nodig zijn voor het verhogen van de norm. Een vraag is in hoeverre bovenstaande kosten kunnen worden beperkt door de dijkversterkingwerken tegelijkertijd uit te voeren met het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, waardoor klei tegen geringe kosten beschikbaar zou kunnen komen. Deze aspecten zouden verder uitgewerkt kunnen worden in een volgende fase van het onderzoek.
85
10. Conclusies ..................................................................................
In dit hoofdstuk staan de conclusies van het onderzoek tot nu toe. Het gaat om tussentijdse conclusies. Eerst worden de conclusies over de optie noodoverloopgebieden gepresenteerd omdat de besluitvorming over deze optie naar voren is gehaald en het onderzoek is versneld. Vervolgens worden de conclusies over de andere opties voor rampenbeheersing gepresenteerd en daarna de conclusies voor het vervolg van het onderzoek. Het hoofdstuk eindigt met een samenvattend overzicht.
10.1 Conclusies over de optie noodoverloopgebieden 10.1.1. Conclusies aan de hand van het toetskader Veiligheid Met noodoverloopgebieden kunnen bovenmaatgevende afvoeren volledig afgetopt worden tot de waterstanden bij 16.000 of 3800 m3/s. Bij een afvoer van 17.000 m3/s van de Rijn is hiervoor een volume van ongeveer 110 mln m3 nodig. Bij een afvoer van 4600 m3/s van de Maas is hiervoor een volume van ongeveer 250 mln m3 nodig. Als het volledige volume wordt afgevangen wordt op basis van de overschrijdingskans de kans op overstromen tot nul gereduceerd. Als een groot deel van het volume wordt afgevangen kan de kans op overstromen met een factor 2 à 3 voor de Rijn omlaag gebracht worden. Voor de Maas zijn de voorlopige resultaten dat dit ook met een factor 2 à 3 omlaag gebracht kan worden. Om het inlaatwerk van de Ooijpolder of de Beersche overlaat te kunnen bereiken is bovenstrooms extra rivierverruiming of dijkversterking nodig. Wanneer in plaats van met de overschrijdingskansen met de overstromingskansen wordt gekeken dan blijkt dat door de inzet van noodoverloopgebieden de kans op overstromen nauwelijks omlaaggaat ongeacht de afvoer waar rekening mee gehouden wordt. Voor de Beersche overlaat moet hier met een aanvullend modelinstrumentarium nader onderzoek naar worden gedaan. De lage effectiviteit van noodoverloopgebieden volgens de overstromingskans wordt veroorzaakt doordat noodoverloopgebieden onvoldoende effectief zijn bij andere faalmechanismen dan de bovenmaatgevende afvoer. Bovendien is de inzet van het noodoverloopgebied direct boven de maatgevende afvoer niet effectief omdat het riviersysteem dan nog een grotere afvoer kan verwerken alvorens er daadwerkelijk een overstroming plaatsvindt (reststerkte). De werking van een noodoverloopgebied is in grote mate afhankelijk van het moment van inzet en menselijk handelen. Daarmee hangt samen dat er duidelijkheid nodig is over de bestuurlijke besliskracht en de verantwoordelijkheidsverdeling bij het moment van inzet. Effecten overig beleid Een gebied dat aangewezen is als noodoverloopgebied krijgt een toekomst als een niet stedelijk en relatief extensief gebruikt gebied. Vooral functies als grondgebonden landbouw, natuur en openluchtrecreatie kunnen profiteren van de functie als noodoverloopgebied. Met flankerend beleid kunnen kansen voor regionale ontwikkelingen in de gebieden gestimuleerd worden en eventuele tijdelijke negatieve ruimtelijk gevolgen worden
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
87
gecompenseerd. De ruimtelijke gevolgen voor de Ooijpolder zullen het meest problematisch zijn als gevolg van de grote inundatiedieptes. Nederland heeft bij monde van Staatssecretaris Schultz toegezegd aan minister Höhn van Nordrhein Westfalen dat Duitsland geen negatieve effecten zal ondervinden van noodoverloopgebieden in Nederland. De grensoverschrijdende varianten van Rijnstrangen (NR3) en Ooijpolder (NO4) passen niet binnen deze toezegging. Draagvlak De algemene lijn is dat de noodzaak van nader onderzoek en de noodzaak om te komen tot een goede rampenbeheersingsstrategie wordt onderschreven, maar dat noodoverloopgebieden hiervoor niet perse de beste oplossing is. De inzet op structurele maatregelen wordt vrij algemeen gedeeld. Alleen de provincie Noord Brabant vindt de inzet van de Beersche overlaat een logische en acceptabele maatregel. De mensen die in de gebieden wonen en werken zijn over het algemeen tegen een noodoverloopgebied. Zij willen het karakter van het gebied behouden en zijn bang dat jonge mensen en bedrijven wegtrekken. Ze menen dat het onwaarschijnlijk is dat er zoveel water Nederland zal binnen komen, vrezen dat de gebieden op "slot" gaan en menen dat er goede alternatieven zijn. De bewoners van de aan de Ooijpolder grenzende gebieden in Duitsland hebben zich op vergelijkbare wijze verenigd als hun Nederlandse buren in het Hoogwaterplatform. Uitvoerbaarheid Noodoverloopgebieden kunnen gerealiseerd worden met bestaande kennis en technieken. De uitvoerbaarheid van de inzet van noodoverloopgebieden is gevoelig omdat daar menselijk handelen aan te pas komt. Op het gebied van organisatorische maatregelen zijn aanvullende maatregelen nodig voor de voorbereiding van evacuatie van het noodoverloopgebied en nazorg. Ook zijn heldere afspraken nodig over bestuurlijke bevoegdheden en actieve communicatie naar betrokken partijen. De inzet van noodoverloopgebieden en de schadeafhandeling na de inzet is zodanig specifiek dat aanvullende regelgeving bij de bestaande wetgeving op het terrein van crisis- c.q. rampenbeheersing noodzakelijk is. Naar verwachting kan de realisatie van noodoverloopgebieden wel onder de bestaande wet- en regelgeving van de ruimtelijke ordening plaatsvinden en zijn er geen juridische belemmeringen voor de aanleg. Bij inzet zal wel nader moeten worden gekeken naar de compensatie van mogelijk aangetaste natuur- en milieuwaarden.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
88
Kosten en baten Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van Overstromingskansen
Overschrijdingskansen
Variant
% beheer en onderhoud
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Investeringskosten (in mln euro)
Rijnstrangen NR1
0,7%
1200
300
60
10
120
NR2
0,7%
2250
500
80
-45
50
NR3
0,7%
1200
300
60
10
110
NO1
0,7%
2350
550
70
5
230
NO2
0,7%
2350
600
80
15
360
NO3
0,7%
1200
300
50
10
190
NO4
0,7%
2350
600
140
30
100
NB1
0,8%
450
110
100
15
230
NB2
0,8%
500
110
110
20
280
NB3
0,8%
700
140
100
-10
305
NB4
0,8%
700
160
120
5
450
NB5
0,8%
700
170
120
15
295
Ooijpolder
Beersche overlaat
................................ Tabel 24
Grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten van noodoverloopgebieden voor de Rijn en de Maas bij een afvoerplafond van 17000 m3/s en 4200 m3/s
De kosten voor de varianten van het noodoverloopgebied Ooijpolder zijn inclusief de extra maatregelen (dijkversterking) die bovenstrooms genomen moeten worden om het water bij het inlaatwerk te laten komen. De uitkomsten voor de Maas zijn voorlopige resultaten. Er is bij de optie noodoverloopgebieden mogelijk sprake van planschade en andere compensaties. In de kosten zijn deze meegenomen door een toeslag van 4%. Vrijwel alle noodoverloopgebieden blijven rendabel wanneer binnen de benadering op basis van overschrijdingskansen de schade met 75% wordt gereduceerd. Wanneer uitgegaan wordt van overstromingskansen, dan scoren de meeste maatregelen onvoldoende ongeacht de mate waarin rekening gehouden wordt met het dempende effect van systeemwerking op de schadeverwachting. De grensinvesteringsbedragen voor lagere afvoerplafonds dan 17.000 m3/s zijn ongunstiger dan wanneer met hogere afvoerplafonds wordt gerekend. Als de schadebedragen met een factor 2 worden opgehoogd, blijkt dat de uitkomsten van de overstromingskansen en 75% demping als gevolg van systeemwerking het meest veranderen: bij een twee keer zo hoge schade worden de meeste maatregelen in dit geval rendabel. 10.1.2. Conclusies over de optie Als rekening gehouden wordt met verschillende faalmechanismen (overstromingskansbenadering) dan komen de noodoverloopgebieden voor de Rijn als twijfelachtig rendabel (Rijnstrangen) of niet rendabel (Ooijpolder) uit de kosten-batenanalyse.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
89
Een betere kosten-batenverhouding is mogelijk als de investeringskosten tot een minimum beperkt zouden kunnen worden. Dit betekent alleen een inlaatwerk en zoveel mogelijk gebruik maken van natuurlijke grenzen. De noodoverloopgebieden Rijnstrangen en Ooijpolder zullen dan deels op Duits grondgebied komen te liggen, wat strijdig is met de internationale afspraken hierover. De Querdam en Kapitteldijk als dijk op de grens, kunnen meegenomen bij nader onderzoek naar compartimentering van dijkring 42 en/of 48. Een variant van Rijnstrangen met alleen een inlaatwerk en zoveel mogelijk natuurlijk grenzen binnen Nederland (heel dijkring Rijn en IJssel) leidt bij inzet tot een aanzienlijk grote schade in de dijkring zelf. De inzet van het noodoverloopgebied voor de Rijn direct boven de maatgevende afvoer is niet effectief omdat er dan nog ‘ruimte’ zit in het riviersysteem om water te accomoderen, een kerende deel van de waakhoogte. Deze ‘ruimte’ kan voor de wettelijke veiligheid niet worden ingeboekt, maar is voor de beoordeling van de effectiviteit van noodoverloopgebieden bepalend. Inzet van een noodoverloopgebied bij hogere afvoeren van de Rijn vergroot de effectiviteit nauwelijks. Dit wordt veroorzaakt door de grote onzekerheid bij de berekening van de extreme waterstand, wat een belangrijke rol speelt voor het besluit om een noodoverloopgebied in te zetten. Een combinatie van de inzet van organisatorische noodmaatregelen en noodoverloop-gebieden verhoogt de effectiviteit wel iets. Het onderzoeksprogramma heeft voorlopig aangetoond dat alle varianten van de Beersche overlaat voor de Maas met de overstromingskansbenadering als niet rendabel uit de kosten-batenanalyse komen. De onzekerheden zijn echter nog groot. Een optimalisatie van de kosten-batenverhouding lijkt voor de ‘Beersche Overlaat’ nog mogelijk. Nader onderzoek naar de ‘Beersche Overlaat’ is noodzakelijk.
10.2 Conclusies over de andere opties Optie internationale afstemming Internationale afstemming en samenwerking is en blijft voor de bescherming tegen overstromingen van groot belang. Echter als gekeken wordt naar hoe de optie internationale afstemming aanvankelijk was geformuleerd, ‘zijn er fysieke maatregelen mogelijk in het stroomgebied van Duitsland en België die de overstromingskansen in Nederland bij een rampsituatie verminderen?’, dan is het antwoord hierop: niet of nauwelijks. Aanvullende fysieke maatregelen in het stroomgebied van Duitsland en België leiden nauwelijks tot andere afvoeren en daardoor tot vermindering van de kans op overstromen langs de Rijn en Maas. Bovendien lopen grote delen van Duitsland en België al onder bij lagere afvoeren dan de bovenmaatgevende afvoeren in Nederland. Bestuurlijke en operationele afstemming tussen de landen zowel vóór als tijdens een ramp, heeft een groot effect op de mogelijkheden om de gevolgen van een overstroming te reduceren. Tijdige informatieuitwisseling betekent dat er kan worden geanticipeerd op ontwikkelingen. Zeker bij mogelijke evacuaties is iedere tijdwinst van cruciaal belang.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
90
Rijn Grootschalige fysieke maatregelen in Duitsland lijken niet aan de orde. Mogelijk is een kleine afvoerreductie bij maatgevende afvoeren te bereiken door extra ruimtelijke maatregelen in het grensgebied. Maar de effectiviteit daarvan voor Nederland bij bovenmaatgevende afvoeren wordt door deskundigen voorlopig in twijfel getrokken en vanwege het gebrek aan draagvlak lijkt dit geen reële mogelijkheid. Maas De onzekerheden bij de Maas zijn nu nog groot. Afstemming met België over onder meer de toekomstige bescherming van het mijnverzakkingsgebied bij Maasmechelen en de stand van zaken rond IVM, maken het zeer moeilijk om de rampenbeheersing in een lange termijn perspectief te plaatsen. Een gezamenlijk Belgisch – Nederlands onderzoek naar de mogelijke en verwachte afvoeren van de Maas zoals ook gedaan is voor de Rijn met Duitsland (NRWF) wordt gemist. Grootschalige afvoerreducerende maatregelen in België lijken voorlopig (tot 2015) niet aan de orde. Het is daarom niet reëel om met een afvoerreductie rekening te houden die een wezenlijke bijdrage levert voor het verminderen van kansen op overstromingen in Nederland. Alleen indien in onderling overleg met België tot de inzet van grote stuurbare bekkens, gericht op de Nederlandse maatgevende afvoersituatie kan worden besloten, dan zou een afvoerreductie van ongeveer 100 m3/s mogelijk zijn. Meer afvoerreductie, ook op de langere termijn, lijkt niet kansrijk. Optie organisatorische maatregelen Uitgaand van de huidige beschikbare informatie kan gesteld worden dat organisatorische maatregelen een essentieel onderdeel vormen van de voorbereiding op een mogelijke overstroming. Een risico van overstroming blijft altijd aanwezig met als gevolg dat de maatschappij ook altijd voorbereid moet zijn op een mogelijke crisis. Organisatorische maatregelen dekken echter slechts een deel van het resterende veiligheidsrisico af. Het onderzoek toont aan dat Nederland op het moment onvoldoende organisatorisch voorbereid is op bovenmaatgevende afvoeren. Verbeteringen op het gebied van organisatorische maatregelen zijn dan ook noodzakelijk. Tevens blijkt uit het onderzoek dat het hier een kwetsbare optie betreft. Deze optie is immers afhankelijk van menselijk handelen tijdens crisissituaties. Bovendien gaat het hier om complexe logistieke processen, waarbij de kwaliteit van materiaal en materieel een grote rol speelt. Deze optie stelt hier tegenover wel een grote mate van flexibiliteit. Het blijkt mogelijk om het riviersysteem van de Rijn in combinatie met de inzet van fysieke noodmaatregelen maximaal te benutten. De kans op overstromen kan hiermee worden gereduceerd vergelijkbaar met 500 m3/s extra afvoer. Voorwaarde om dit te bereiken is dat de fysieke noodmaatregelen tegen overslag door wind waar nodig geëffectueerd moeten kunnen worden. De situatie in het rivierengebied is dan namelijk al zo bedreigend dat grote delen van het rivierengebied zijn geëvacueerd en organisatorische maatregelen ook al worden ingezet. Grote delen van Duitsland zijn dan al overstroomd. De tussentijdse onderzoeksresultaten geven aan dat deze verbeterde inzet van organisatorische noodmaatregelen mogelijk is. Uit het onderzoek blijkt verder dat zowel de bestuurlijke als de functionele waterketen passende organisatorische maatregelen kunnen nemen. Er valt
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
91
daarnaast nog veel veiligheidswinst te behalen door het: – verduidelijken van de bestuurlijke verhoudingen en verantwoordelijkheden – versterken van de regie op bovenlokaal niveau, zoals de veiligheidsregio’s – bevorderen van bestuurlijke afstemming m.b.t. het inzetten van organisatorische en fysieke noodmaatregelen – optimaliseren en gedetailleerde uitwerken van de planvorming en de hulpverlening – intensiveren van mono- en multidisciplinair oefenen – verbeteren van de informatievoorziening t.b.v. risicocommunicatie (de bevolking), hulpverleningsdiensten en waterschappen – verbeteren van de samenwerking tussen de algemeen-bestuurlijke en de functionele keten Organisatorische maatregelen zijn goed te combineren met maatregelen als compartimenteren, normen verhogen en noodoverloopgebieden, maar vereisen wel een andere voorbereiding. Optie compartimenteren Het verder opdelen van bestaande dijkringen in compartimenten met waterkerende dijken of kaden is geen optie voor alle dijkringen maar biedt wel kansen in een aantal daarvan. Het gaat om locaties waar met relatief geringe investeringen een grote bijdrage kan worden geleverd aan de veiligheid en het vermijden van schade en waar een goede ruimtelijke inpassing mogelijk is. Combinatie met lokale normverhoging kan aan een optimale oplossing bijdragen. Tot nu toe zijn het gehele plangebied is een overzicht van mogelijke compartimenteringen gemaakt. Drie potentiële compartimenteringsdijken zijn vervolgens nader onderzocht op kosten en baten: een dijk tussen Arnhem en Nijmegen, een dijk aan de oostzijde van het AmsterdamRijnkanaal en een dijk direct ten oosten van den Bosch/ Rosmalen. Van deze drie kan het onderzochte tracé van een waterkerende dijk tussen Arnhem en Nijmegen afvallen omdat het schadepotentieel in de op deze wijze gecompartimenteerde dijkring 43 veel hoger zou zijn dan zonder compartimentering. Kansrijk voor het vervolg is: – Bescherming van grotere stedelijke centra die in het stroomafwaartse, lage deel van grote dijkringen liggen (vb: Den Bosch/ Rosmalen, Zwolle) – Gebruik maken en aanvullen van bestaande waterkerende landschapselementen (vb: Amsterdam-Rijnkanaal, de A1 tussen Apeldoorn en Deventer, Querdam, korte dijken in aansluiting op hogere gronden in dijkring 42) Voor de optie compartimenteren zal met name dijkring 43 (de Betuwe, Tieler- en Culemborgerwaard) nader bekeken worden. In deze dijkkring ligt behalve het stedelijk netwerk Arnhem-Nijmegen, belangrijke infrastructuur (A2, A50, A15, Betuwelijn en een twee noord-zuid spoorverbindingen), die vitaal is voor het functioneren van de Nederlandse maatschappij en economie. Grote economische en maatschappelijke ontwrichting door tegelijkertijd en langdurig uitvallen van deze vervoersassen kan met compartimentering worden voorkomen. Daarnaast zullen dijkring 36, 41 en de grensdijkringen (42 en 48) nader worden bekeken.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
92
Optie normen verhogen De optie normen verhogen in beide uitwerkingen, meer rivierverruiming en meer dijkversterking, is een effectieve oplossing voor zowel de bovenmaatgevende afvoeren als de andere faalmechanismen, waarbij meer meer rivierverruiming het beste scoort. De kostenramingen van deze optie is nog niet voldoende onderbouwd en vergt nadere studie. De kosten-batenverhouding van deze optie is op basis van de huidige ramingen niet gunstig. De optie met meer dijkversterking is waarschijnlijk net economisch rendabel te krijgen, maar de optie met meer rivierverruiming niet (merk op dat bij rivierverruiming alleen de veiligheidsbaten zijn meegenomen; alle overige baten zijn niet in beeld gebracht). Aandachtspunt bij de optie met meer dijkversterking is dat er extra maatregelen nodig zijn bij de splitsingspunten om de Neder-Rijn/Lek bij hogere afvoeren te kunnen ontzien. Een ander punt is dat meer dijkversterking niet bij het huidige beleid past waarin juist wordt ingezet op rivierverruiming. Zowel meer rivierverruiming als meer dijkversterking zou op lokaal niveau waardevolle gebieden (maatschappelijk, financieel/economisch) in het rivierengebied extra kunnen beschermen of zwakke plekken kunnen versterken.
................................ Tabel 25
Voorlopige grensinvesteringsbedragen versus geschatte investeringskosten in mln Euro samengevat voor de Rijn en de Maas bij een afvoerplafond van 17000 m3/s en 4200 m3/s
10.3 Overzicht kosten en baten andere opties Grensinvesteringsbedragen (in mln euro) op basis van
Overschrijdingskansen Variant
% beheer en onderhoud
Overstromingskansen
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Geen dempende invloed van systeemwerking
75% dempende invloed van systeemwerking
Investeringskosten (in mln euro)
Organisatorische maatregelen Rijn
0,0%?
NB
NB
650
170
NB
Maas
0,0%?
NB
NB
100
25
NB
Dijkring 43
1,0%
200
50
180
45
80
Dijkring 36
1,0%
220
60
130
30
100
Compartimentering
Rivierverruiming Rijn 16 500 m3/s
0,6%
800
190
350
80
1700
17 000 m3/s
0,6%
2400
600
550
140
2100
18 000 m3/s
0,6%
2400
600
750
190
3200
Rivierverruiming Maas 4000 m3/s
0,4%
350
90
250
60
500
4200 m3/s
0,4%
800
200
350
80
1000
4600 m3/s
0,4%
800
200
450
110
2000
16 500 m3/s
0,2%
850
210
250
70
630
17 000 m3/s
0,2%
2650
650
500
130
990
18 000 m3/s
0,2%
2650
650
800
200
1400
35
300
Dijkversterking Rijn
Dijkversterking Maas 4000 m3/s
0,2%
400
100
150
4200 m3/s
0,2%
850
210
250
70
460
4600 m3/s
0,2%
850
210
450
110
760
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
93
10.4 Het vervolg van het onderzoeksprogramma Onderzoek naar de opties Optie internationale afstemming Er zal ingezet worden op verdere internationale afstemming over hoogwaterbeschermingssituaties in België en Duitsland. Dit zal worden toegespitst op de mogelijkheden voor de gezamenlijke organisatie van rampenbeheersing in de grensgebieden met Duitsland en België. Een initiatief voor een gezamenlijk onderzoek naar het stroomgebied van de Maas zal worden ondersteund. Hierbij is meer inzicht nodig in en er moet op stroomgebiedniveau afstemming plaatsvinden over de consequenties van inzet van fysieke noodmaatregelen op benedenstrooms gelegen gebieden. Overigens geldt dit zowel internationaal – nationaal als interregionaal (zandzakken op kades Maas versus benedenstrooms) Een inschatting zal worden gemaakt naar de effecten van het omstromen van bekade gebieden in Vlaanderen en Wallonië (inclusief het Mijnverzakkingsgebied). Er wordt een quick scan uitgevoerd naar de mogelijke gevolgen van het doorbreken van dijken in Duitsland onder (boven)maatgevende omstandigheden. Op basis van de resultaten van deze quick scan wordt gekeken over nader onderzoek nodig is naar dit risico. Optie organisatorische maatregelen Het onderzoek naar organisatorische maatregelen voor de Rijn en de Maas zal worden voortgezet en juni 2005 worden afgerond. Optie noodoverloopgebieden Op grond van de bevindingen van het onderzoeksprogramma wordt geconcludeerd dat voor de Rijn de noodoverloopgebieden moeilijk rendabel te krijgen zijn. Noodoverloopgebieden lijken geen haalbare strategie voor rampenbeheersing bij overstromingen van de Rijn en vallen voor verder onderzoek. De Beersche overlaat zal wel nader worden uitgewerkt omdat de resultaten nog onvolledig en onzeker zijn. De Beersche overlaat zal ook worden geoptimaliseerd op kosten en baten. De locatie van het in- en uitlaatpunt zal in de nadere uitwerking worden meegenomen; evenals de relatie met maatregelen van IVM2. Zowel de variant met alleen het oostelijk deel als oost en west worden samen met gebiedsdeskundigen verder uitgewerkt. Optie compartimenteren De optie zal worden aangescherpt: compartimenteren vraagt om een uitwerking op dijkringniveau, waarbij in ieder geval de grensdijkringen (42 en 48) en de dijkringen 43, 41 en 36 zullen worden uitgewerkt. Ook wordt gekeken naar de combinatie met lokale normverhoging langs de Rijn en de Maas. In het vervolg van het onderzoek zal dit nader worden uitgewerkt. Optie normen verhogen De kostenramingen van beide varianten binnen deze optie worden opnieuw gedaan. En daarnaast zal de optie worden aangescherpt: er wordt nader bekeken waar extra rivierverruiming en eventueel dijkversterking slim gecombineerd kan worden met lokale normverhoging langs Rijn en Maas. Dit geldt ook voor de extra dijkversterking van Kromme Rijn en Gelderse Vallei. Overwogen kan nog worden om te kijken of er extra dijkversterking
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
94
lokaal gecombineerd kan worden met dijkversterking binnen PKB Ruimte voor de Rivier of het Hoogwaterbeschermingsprogramma. In het vervolg van het onderzoek zal dit nader kunnen worden uitgewerkt voor de Rijn en de Maas. Activiteiten met de regio binnen het onderzoeksprogramma De Beersche overlaat en de optie compartimenteren zal samen met deskundigen in de regio in de komende maanden verder worden uitgewerkt zodanig dat de beoordeling hiervan kan worden aangescherpt. Onderzoek naar de toetscriteria Het toetskader Voor de definitieve toetsing van de opties en de varianten zal het toetskader worden geëvalueerd met het doel om het op een aantal criteria te vereenvoudigen. Dit geldt in ieder geval voor ruimtelijke gevolgen, meekoppelen met ander beleid, flexibiliteit en complexiteit. De gevolgen voor milieu en gezondheid zullen wel verder in beeld worden gebracht. Veiligheid De vergelijking van de kansen op overstromen op basis van overschrijdingskansen en overstromingskansen vraagt om meer basisgegevens. Dat geldt voor de rivier en voor de dijken. Een controleslag voor de gegevens is op enkele plekken nodig. Zo mogelijk worden meer dijkvakken in het vervolg van het onderzoeksprogramma van RBSO in beschouwing genomen. Er zullen in het vervolg van het onderzoeksprogramma van RBSO gevoeligheidsberekeningen worden uitgevoerd om de bandbreedte van de uitkomsten beter in beeld te brengen. Er is een verdiepingsslag nodig op het gebied van het functioneren van de onbedijkte Maas onder bovenmaatgevende omstandigheden. Het laatste bepaalt in belangrijke mate het afvoerplafond (met bijbehorende overschrijdingskans) en de vorm van de afvoergolven bij aankomst op de bedijkte Maas. Zoals al in het plan van aanpak aangegeven, is het niet haalbaar om binnen het project van RBSO een degelijke analyse van het hele stroomgebied van de Maas uit te voeren. In het vervolg wordt getracht meer inzicht te krijgen in de systeemwerking van zowel de Rijn als de Maas met dezelfde methodiek als gebruikt is in de Niederrhein studie. Volledig inzicht zal op korte termijn niet mogelijk zijn, maar hopelijk geven de uitkomsten die medio juni 2005 beschikbaar zijn wel meer begrip en enig gevoel voor de systeemwerking en hoe dit doorwerkt in de effecten van de maatregelen voor rampenbeheersing. Effecten overig beleid Er zal nader onderzoek gedaan worden naar de ruimtelijke situatie (o.a. van risicovolle objecten) van het plangebied in 2015, ook grensoverschrijdend. De inventarisatie van risicovolle objecten e.d. zal worden voortgezet om een gedegen beoordeling te kunnen doen van de ruimtelijke gevolgen van de opties. De informatie die voor dit onderzoek benut wordt uit Duitsland, zal worden gecheckt bij de verantwoordelijke instanties. De Maas kan in het vervolg van het onderzoek beter worden meegenomen, aangezien het onderzoeksteam hierop inmiddels is aangevuld.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
95
Draagvlak Er is op dit moment vooral veel bekend over de huidige beleving en draagvlak van noodoverloopgebieden. Verdieping en nader onderzoek naar draagvlak en beleving bij de andere opties is nodig. Uitvoerbaarheid Hierbij zal nader worden bekeken welke aanvullende organisatorische maatregelen op de huidige praktijk nodig zijn bij inzet van de verschillende opties. Ook zal nader in beeld worden gebracht welke juridische mogelijkheden en/of belemmeringen er kunnen zijn bij de inzet van de verschillende opties. Hierbij zal de aandacht vooral uitgaan naar de andere opties dan noodoverloopgebieden. Kosten en baten De invloed die systeemwerking heeft op de schadeverwachting en daarmee op de baten van een optie is tot nu toe vooral gebaseerd op ‘expert judgement’. Of dit een risico (in de zin van een foute keuze voor een van de opties) met zich meebrengt, is nog maar de vraag. Uit de uitgevoerde analyses blijkt immers dat ook wanneer systeemwerking de schadeverwachting niet zou beperken, waarschijnlijk maar weinig opties aantrekkelijk zijn. Op dit moment komen als enige echt aantrekkelijke opties de meest goedkope varianten van een beperkt aantal opties (noodoverloopgebieden, compartimentering en organisatorische maatregelen) naar voren. Consequenties van uitbreiding van het plangebied met de onbedijkte Maas Als de onbedijkte Maas onderdeel zou worden van het plangebied, dan zouden in ieder geval de volgende zaken nader uitgezocht moeten worden: – de overschrijdingskans en overstromingskans per individuele nieuwe dijkring (er zijn er 40); – de schade per individuele dijkring; – het effect van systeemwerking voor de nieuwe dijkringen van de Maas, sommige gebieden worden veiliger; – welke aanvullende operationele maatregelen genomen kunnen worden om de veiligheid van de onbedijkte gebieden te vergroten. Het is gezien de tijdspanne van het onderzoeksprogramma van RBSO (afronding medio 2005) niet mogelijk om een mogelijke rampenbeheersingsstrategie voor de onbedijkte Maas mee te nemen.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
96
11. De kwaliteit van het onderzoek en informatie ..................................................................................
Veiligheid De analyses om de veranderingen in overstromingskansen in beeld te brengen zijn uitgevoerd met een verbeterd instrumentarium van ‘Een verkennende beleidsanalyse van rampenbeheersing en structurele maatregelen langs de Rijntakken en de bedijkte Maas’ (juli 2004). De resultaten zien er vertrouwenwekkend uit maar moeten wel met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt. Dit hangt samen met de aannames die op onderdelen gedaan zijn. Niettemin is de methode verantwoord, zeker in het licht van het doel van het onderzoeksprogramma van RBSO. Effecten overig beleid De gebruikte informatie is afkomstig uit onderzoek van andere relevante projecten, waaronder de PKB Ruimte voor de Rivier, op de aanwezige expertise binnen het onderzoeksteam RBSO en op relevante beleidsstukken op nationaal en provinciaal niveau (net name Nota Ruimte en streek/ structuurplannen). De informatie die voor dit onderzoek benut wordt zal gecheckt worden bij de verantwoordelijke instanties in Duitsland en België. De informatie tot zover is gebaseerd op al beschikbare informatiedocumenten. Draagvlak De gebruikte informatie is afkomstig uit gedegen onderzoek van andere projecten. Uitvoerbaarheid De gebruikte informatie is afkomstig uit onderzoek van andere relevante projecten, waaronder de PKB Ruimte voor de Rivier, en op de aanwezige expertise binnen het onderzoeksteam RBSO. Kosten en baten Veel van de informatie die gebruikt is voor het ramen van de kosten, is gebaseerd op informatie die elders reeds beschikbaar is. De kwaliteit van deze informatie loopt sterk uiteen. Zo is er reeds veel ervaring opgedaan met het ramen van de kosten van rivierverruimende maatregelen voor de Rijn, terwijl er van andere maatregelen (vooral compartimenteringsdijken en -kades) nog nauwelijks materiaal aanwezig is. De kosten van dijkverhogen zijn gebaseerd op vrij globale analyses die eerder in het kader van Ruimte voor de Rivier zijn gemaakt. In het algemeen moet worden uitgegaan van een flinke marge in de kostenramingen, oplopend tot 50%. In het oordeel over de opties is hier rekening mee gehouden, door opties waarvan de verhouding tussen baten en kosten in 2015 groter is dan 0,8 als potentieel rendabel (groen) aan te wijzen, opties waarvan de verhouding tussen baten en kosten in 2015 ligt tussen 0,5 en 0,8 als twijfelachtig (geel) aan te merken, en opties waarvan de verhouding tussen baten en kosten in 2015 kleiner is dan 0,5 als niet rendabel (rood) aan te merken. Voor de schade die optreedt bij een overstroming van een van de dijkringen, zijn de schadebedragen uit HIS gebruikt. Bij deze schade-
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
97
bedragen is uitgegaan van een waterstand na een overstroming tot aan de laagste kruinhoogte van de dijk, plus een meter water in het hellende gebied. De gebruikte bedragen zijn door deskundigen over het algemeen aangemerkt als realistisch. De schade die optreedt bij inzet van de noodoverloopgebieden zelf, is afkomstig uit verschillende bronnen. Soms moest in deze fase volstaan worden met een aanname. De juistheid en vergelijkbaarheid van deze bedragen zijn niet altijd zonder discussie. Voor de duurdere varianten van noodoverloopgebieden maakt dit voor het oordeel betreffende het rendement van deze opties waarschijnlijk niet veel uit. Bij de goedkopere varianten van noodoverloopgebieden is de schade als gevolg van inzet omvangrijker en dus het resultaat gevoeliger. Hier dient hier in een volgende fase van het onderzoek nader op in gegaan te worden Van doorslaggevend belang voor de kosten-batenverhouding is de betrouwbaarheid van de ingeschatte overstromingskansen.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
98
Bijlage A
Overzicht van de subcriteria van het toetskader
..................................................................................
Toetscriterium Vermindering kans op grootschalige overstromingen Robuustheid van de optie
Beleving risico’s overstromingen
Samenhang met structurele veiligheidsmaatregelen
Ruimtelijke gevolgen
Meekoppelen met andere beleidsdomeinen
Internationale samenwerking
Politiek/bestuurlijk draagvlak
Maatschappelijk draagvlak
Kwaliteit van onderzoek en informatie
Subcriteria o In welke mate draagt de optie bij aan het verkleinen van de kans op overstromingen o o o o
Hoe gevoelig is het effect van de optie voor andere faalmechanismen Hoe groot is de inspanning die nodig is om de optie effectief te houden Is het besluit bestand tegen verschillende politieke situaties in binnen- en buitenland Hoe gevoelig is de effectiviteit van de optie voor blijvende alertheid en veiligheidsbesef bij de overheid over tientallen jaren o Is er steeds een nieuw besluit over de optie nodig o In welke mate dragen de opties bij aan een veilig gevoel o In welke mate dragen de opties bij aan bewustwording van risico’s o In welke mate dragen maatregelen bij aan zelfbescherming van burgers o In welke mate dragen de opties bij aan de kansen voor maatregelen voor de PKB RvdR (inclusief de langetermijnvisie’ en Maaswerken en IVM2 of worden deze juist belemmerd o In hoeverre wordt met het implementeren van de optie rekening gehouden met andere initiatieven in het stroomgebied (let op dubbeltelling met internationale afstemming) o In hoeverre zijn er kansen of belemmeringen voor het mobiliseren van regionale krachten om het gebied te ontwikkelen o In hoeverre liggen er kansen of belemmeringen voor de ontwikkeling van de (regionale) economie o Wat zijn de kansen of belemmeringen voor de natuurontwikkeling en biodiversiteit o Wat zijn de kansen of belemmeringen voor de versterking van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit en leefbaarheid o Wat zijn de kansen voor de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur o Wat zijn de kansen voor meekoppeling met de reconstructie van de landbouw o In hoeverre wordt meegekoppeld met lokale en regionale plannen o In hoeverre wordt meegekoppeld met lokale en regionale initiatieven o Wat zijn de mogelijke effecten op milieu en gezondheid o Welke afspraken zijn er gemaakt op regionaal en nationaal niveau o In welke mate sluit de optie aan bij al gemaakte afspraken o Zijn er maatregelen in andere landen waar rekening mee gehouden moet worden o Wat is de relatie met het EU hoogwaterinitiatief o In hoeverre sluit de optie aan bij wensen van de Tweede Kamer o Zijn er toezeggingen gedaan aan de Tweede Kamer die strijdig zijn met de optie o In hoeverre sluit de optie aan bij wensen van bestuurders uit de regio o Zijn er toezeggingen gedaan en convenanten met de regio die strijdig zijn met de optie o In hoeverre is er commitment vanuit provinciale staten o In hoeverre sluit de optie aan bij burgerinitiatieven o In hoeverre beperkt de optie de ontwikkelingsmogelijkheden van het maatschappelijk speelveld o In welke mate wordt de optie en de daarbij behorende compensatie als rechtvaardig gezien De kwaliteit van het onderzoek en de gebruikte informatie is afhankelijk van een groot aantal aspecten. Hiervoor is een apart toetskader opgesteld aan de hand waarvan de ingestelde kwaliteitsgroep een oordeel kan vormen. De criteria van het toetskader zijn: o De kwaliteit van de gebruikte informatie o De wijze van uitvoering van het onderzoek en verzamelen van informatie o De gemaakte kosten
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
99
Technische uitvoerbaarheid
Organisatie rampenbeheersing
Wet- en regelgeving
Complexiteit en flexibiliteit
Kosten van maatregelen Kosten baten analyse Schaderegelingen
o Hoe groot is de kans binnen de daarvoor gestelde tijd de fysieke opties gerealiseerd te krijgen o Hoe kan technisch het moment worden vastgesteld dat water ingelaten moet worden in een noodoverloopgebied o Hoe robuust is de optie in relatie tot technisch falen o Onderscheid wordt gemaakt in twee categorieën van organisatie - Algemeen-bestuurlijk - Functioneel o Per actor binnen iedere categorie wordt gekeken naar maatregelen die zij kunnen nemen o In hoeverre stuit de optie op juridische belemmeringen waaronder de Vogel/habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water o Hoeveel procedures kunnen er verwacht worden en wat zal de duur daarvan zijn voor de realisatie van de optie o Is de optie wettelijk inzetbaar bij een (bijna) ramp o Zijn er veel verschillende partijen betrokken bij de uitvoering/realisatie van de optie o Zijn er veel verschillende projecten waarmee gekoppeld moet worden bij de uitvoering/realisatie van de optie o van andere faalmechanismen te voorkomen of te compenseren o Kan de optie als geheel worden ingezet of in delen afhankelijk van de omstandigheden o Is de uitvoering/realisatie van de optie op te delen in tussenresultaten o Wat zijn de financiële risico’s die direct terug te voeren zijn op de uitvoering/realisatie o Kosten in miljoen Euro o Grensinvesteringsbedragen in miljoen euro o Robuustheid van het resultaat irt tot overschrijdingskansen of overstromingskans o Benodigde schaderegelingen
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
100
Bijlage B
Oordeel van de TAW
..................................................................................
t.a.v. de directeur-generaal, de heer drs. M.E.P. Dierikx Postbus 20906 2500 EX Den Haag 23 maart 2005 TAW 05-17 Oordeel van de TAW over de tussenrapportage van het onderzoeksprogramma Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas Geachte heer Dierikx, In de TAW vergadering van 15 maart 2005 zijn de tussenresultaten van het onderzoeksprogramma Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas behandeld. Dit programma wordt uitgevoerd door DG Water en beoogt de "maatschappelijk meest gewenste en noodzakelijke strategie te vinden voor het indammen van de risico’s van grootschalige rivieroverstromingen." In de vergadering is het project toegelicht door mevrouw Branderhorst (DG Water) en de heer Silva (RWS RIZA). Aan de TAW is gevraagd haar oordeel te geven over de aanpak en de resultaten in de tussenrapportage, aan de hand van de volgende vragen: 1. Kunt u zich vinden in de aanpak van het onderzoek? 2. Kunt u zich vinden in de gehanteerde aannames van het onderzoek? 3. Kunt u zich vinden in de voorlopige conclusies die getrokken zijn op grond van de resultaten van het onderzoek? 4. Welke opmerkingen zou u willen maken t.a.v. de besluitvorming en het vervolg van dit project? Hieronder wordt het oordeel van de TAW aan de hand van de bovenstaande vragen toegelicht: Over de aanpak De TAW spreekt haar waardering uit voor de grondige aanpak van het onderzoek, in de korte tijd die hiervoor beschikbaar was. In dit stadium als tussenrapport, dus nog niet overal volledig, is het al een gedegen stuk werk met een grote hoeveelheid informatie. In het rapport wordt de veiligheid tegen overstromingen zowel uitgedrukt in overschrijdingskansen (i.e. conform de huidige wettelijke normen) als in overstromingskansen. Bij de berekening van de overstromingskansen worden terecht verschillende faalmechanismen voor waterkeringen in rekening gebracht. Over de gehanteerde aannames De TAW is van mening dat de gehanteerde aannames erg optimistisch zijn geformuleerd. Specifiek gaat het om de volgende aspecten: – In het onderzoek wordt het jaar 2015 als referentie aangehouden. Daarbij wordt aangenomen dat de beoogde veiligheidseffecten van het project Ruimte voor de Rivier in 2015 volledig zijn gerealiseerd.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
101
Bovendien wordt op basis van de vijfjaarlijkse toetsing volgens de Wet op de Waterkering aangenomen dat tussen nu en 2015 alle zwakke plekken in de dijkringen op sterkte zijn gebracht. Beide aannames acht de TAW echter onvoldoende zeker om zonder alternatief scenario toe te passen. De TAW beveelt daarom aan ook minder gunstige scenario’s voor de realisatie van Ruimte voor de Rivier en het op sterkte brengen van de zwakke plekken te beschouwen. –
In het onderzoek wordt aangenomen dat risicoreductie door internationale afstemming blijvend effect zal hebben. Dit acht de TAW riskant. Voor de inschatting van het Nederlandse risico moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat onze buurlanden hun strategie voor de beveiliging tegen overstromingen aanpassen, waardoor de Nederlandse rivieren bij hoog water grotere afvoeren te verwerken kunnen krijgen dan aangenomen. De verschillende strategieën sluiten elkaar overigens niet uit, maar kunnen elkaar aanvullen, hetgeen ook geldt voor de optie organisatorische maatregelen. De TAW acht het dan ook verstandig internationale afspraken na te streven. Dit staat echter los van het feit dat er te allen tijde voor gezorgd moet worden dat het eigen fysieke systeem op orde is, omdat de politieke besluitvorming in de buurlanden, bijvoorbeeld als gevolg van overstromingen, plotseling van richting zou kunnen veranderen.
–
In het rapport worden wél de positieve effecten van organisatorische maatregelen zoals het plaatsen van zandzakken meegewogen, maar wordt de faalkans van dergelijke maatregelen ten onrechte niet expliciet in rekening gebracht. Immers, onjuist menselijk handelen kan van significante invloed zijn op de faalkans van het gehele systeem van beveiliging tegen overstroming. Ook is een antwoord nodig op de vraag of het op grote schaal uitvoeren van noodmaatregelen in de praktijk haalbaar is, gezien de beperkt beschikbare actietijd, de mogelijkheid van grote lengten te versterken dijken en van complexe verkeerssituaties ten tijde van een (dreigende) calamiteit, en de noodzaak van het voldoende operationeel zijn van de organisatie, etc. Anderzijds merkt de TAW op dat de reststerkte van de dijken in de benadering op basis van overstromingskansen niet is meegenomen. In het onderzoek wordt aangenomen dat een dijk faalt bij overschrijding van een kritiek overslagdebiet of een kritieke waterstand, en dat dan ook meteen sprake is van een overstroming. Dit hoeft echter niet het geval te zijn, door de reststerkte van de dijk (i.e. de sterkte die er nog is op het moment dat de dijk faalt). Het is bijvoorbeeld bekend dat het na het begin van piping of erosie door overslag nog uren duurt tot een grote bres is gevormd. Er is op dat moment dus nog enige tijd voor het nemen van maatregelen. De TAW beveelt dan ook aan de reststerkte expliciet mee te rekenen bij de bepaling van de overstromingskansen.
Over de voorlopige conclusies, het vervolg en de besluitvorming Gegeven de bovengenoemde kanttekeningen bij de aannames van het onderzoek is de TAW van mening dat in de conclusies mogelijk een onvolledig of te gunstig beeld van de verschillende opties wordt geschetst. De TAW beveelt dan ook aan onzekerheden expliciet te benoemen en de gevoeligheid van de eindresultaten voor de aannames expliciet in beeld te brengen.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
102
In haar mondelinge toelichting aan de TAW gaf mevrouw Branderhorst aan dat de verschillende opties met behulp van scorekaarten gepresenteerd zullen worden. Het belang hiervan wordt door de TAW onderschreven. Voor een zo duidelijk en objectief mogelijke afweging moeten naast de monetaire kosten en baten ook de niet of moeilijk in geld uit te drukken kosten en baten, zoals bijvoorbeeld landschappelijke en natuurwaarden, in de beoordeling betrokken worden. Dit geldt zeker voor ruimtelijke maatregelen, waarbij de baten voor een significant deel op natuurgebied liggen. De TAW is het niet eens met de conclusie dat dijkversterking geen serieuze optie is. In het rapport wordt gesteld dat dijkversterking een verkeerd signaal zou zijn, nadat op hetzelfde traject eerst het project Ruimte voor de Rivier wordt uitgevoerd. De TAW is van mening dat de kosten en baten van alle opties, inclusief dijkversterkingen, op een toetsbare manier tegen elkaar afgewogen moeten worden. De TAW beaamt de conclusie dat vanuit het oogpunt van beveiliging tegen overstromingen noodoverloopgebieden langs de Rijntakken geen kosteneffectieve oplossing zijn. Wel kan het volgens de TAW zinvol zijn ruimte in schaars bebouwde gebieden te reserveren, zodat in de toekomst, bij gewijzigde extreme situaties, andere rivierkundige oplossingen mogelijk blijven. Om de besluitvorming te faciliteren adviseert de TAW helder en beknopt aan te geven waar de essentiële keuzes om gaan. Het huidige tussenrapport is nog te veel een grote verzameling van in detail uitgewerkte scenario’s, waardoor het maken van een keuze bemoeilijkt wordt. Tenslotte adviseert de TAW in het vervolgtraject niet meer te spreken over ‘rampenbeheersingsstrategie’ maar deze term te vervangen door bijvoorbeeld ‘rampenbestrijdingsstrategie’. De term ‘rampenbeheersingsstrategie’ wekt namelijk de indruk dat de overheid zelfs rampen kan beheersen, terwijl een ramp onbeheersbaar is. Die indruk lijkt gezien de discussie over het beperkte hoogwaterbewustzijn van de Nederlandse burgers niet gewenst. Ter vermijding van een ander misverstand adviseert de TAW de termen ‘toetskader’ en ‘criteria’ te vervangen door respectievelijk ‘beoordelingsaspecten’ en ‘aspecten’. Elke maatregel zal uiteindelijk getoetst moeten worden aan het daarvoor gestelde criterium (i.e. de norm), bijvoorbeeld MHW. Daarom is het van belang om de terminologie niet te verwarren. Met vriendelijke groet, Dr. J.Th. de Smidt Waarnemend voorzitter
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
103
Bijlage C
Gebruikte en beschikbare bronnen
..................................................................................
Arcadis, 2004. Plan van aanpak onderzoeks- en informatieprogramma rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas. In opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal Water en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Directie Crisisbeheersing. Arcadis, 2004. Toetskader Rampenbeheersingsstrategie Hoofdrapport. In opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat Generaal Water en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Directie Crisisbeheersing. Commissie Noodoverloopgebieden, 2003. Gecontroleerd overstromen, Advies van de Commissie Noodoverloopgebieden. Hesselink A. W., 2004. History makes a river. Morphological changes and human interference in the river Rhine, The Netherlands. Utrecht: KNAG/FRW, UU. Lammersen, R., 2004. Grensoverschrijdende effecten van extreem hoogwater op de Niederrhein. In opdracht van de Duits-Nederlandse Werkgroep Hoogwater. Ministerie van Verkeer en Waterstaat en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, 2003. Het Kabinetsstandpunt ‘Rampenbeheersingsstrategie overstromingen Rijn en Maas’. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieu, 2004. Nota Ruimte, deel 3. Ministerie van VROM/NIROV, 2004. De Nieuwe Kaart van Nederland 2010-2030. Milieu- en Natuurplanbureau–RIVM, 2004. Risico’s in bedijkte termen, een evaluatie van het beleid inzake de veiligheid tegen overstromen. RWS Dienst Weg en Waterbouw, 2003. Schade na een grootschalige overstroming. DWW-2003-056. RWS RIZA, 2004. Beperking van overstromingsrisico’s in het Bovenrivierengebied, oplegnotitie bij een verkennende beleidsanalyse van rampenbeheersing en structurele maatregelen langs de Rijntakken en de bedijkte Maas. WL|Delft Hydraulics, 2004. Overstromingsrisico dijkringen in Nederland. In opdracht van RIVM.
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
104
Colofon
..................................................................................
Uitgegeven door: Verkeer en Waterstaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Informatie: Joost Buntsma en Nils Ligthart
Tussenrapportage onderzoeksprogramma
Email:
[email protected] en
[email protected]
Opmaak:
Dratex, Lelystad
Datum:
Juni 2005
Status:
Definitief
105