Programma voor het Communautair Initiatief
INTERREG IIIA Euregio Maas-Rijn
2000-2006
Versie april 2002
September 2001 Aanpassingen na tweede consultatieronde.
Vooraf
Voorliggend document betreft het Programma voor het Communautair Initiatief (PCI) Interreg III (onderdeel A) in de Euregio Maas-Rijn voor de periode 2000-2006. Voor dit programma zijn middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) beschikbaar gesteld. Het Interreg III-programma volgt op de eerdere Interreg-programma’s die in de periodes 1991-1993 en 1994-1999 in de Euregio Maas-Rijn zijn uitgevoerd. De Europese Commissie heeft de verschillende Interreg-programma’s ontwikkeld om de grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. Met het wegvallen van de binnengrenzen worden mogelijkheden voor samenwerking tussen grensregio’s in economische, sociaal-economische en maatschappelijke zin vergroot. Het Interreg III-programma is tot stand gekomen dankzij de inbreng van een groot aantal partijen uit alle delen van de Euregio Maas-Rijn. Als voorbereiding op de programmering is door elke deelregio binnen de Euregio Maas-Rijn een regionaal ontwikkelingsplan opgesteld. Daarbij werden de voor het bevorderen van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen en een duurzame ontwikkeling verantwoordelijke overheden in alle deelregio‘s van de Euregio Maas-Rijn betrokken. Deze betrokkenheid kwam tot stand via de Commissies van de Euregioraad, de Stuurgroepen van de Stichting en de regionale organisaties inzake gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen. De regionale ontwikkelingsplannen zijn vervolgens samengevat in één document (‘Euregionale prioriteiten met het oog op het opstellen van het PCI 2000-2006 van de Euregio Maas-Rijn’) voor de gehele Euregio. Dit document vormt de basis voor het Interreg III-programma en is in die hoedanigheid ook voorgelegd aan de Euregioraad. In deze Euregioraad zijn een groot aantal regionale overheden, werknemers- en werkgeversorganisaties en andere maatschappelijke organisaties uit de Euregio Maas-Rijn vertegenwoordigd. Dit heeft eraan bijgedragen dat zowel de publieke als private belangen behartigd zijn, waardoor het PCI een evenwichtige en breed gedragen inhoud heeft gekregen. Daarmee is tevens de basis gelegd voor betrokkenheid tijdens de uitvoeringsperiode en wordt concreet invulling gegeven aan het nagestreefde partnerschapsbeginsel. Het programmagebied van Interreg III omvat de Euregio Maas-Rijn alsmede de Kreise Daun en Bitburg-Prüm in de Regio Trier (Rheinland-Pfalz). Bij de beschrijving van de sociaaleconomische schets zullen de deelgebieden in de Regio Trier alleen terugkomen bij het bevolkingsaantal en de sector Toerisme en Recreatie. Deze keuze is gemaakt, omdat enerzijds de informatie met betrekking tot andere thema’s op het niveau van deze twee Kreise niet altijd voorhanden is en anderzijds de meeste projecten die in deze deelgebieden uitgevoerd zullen worden, een toeristisch karakter hebben. De opbouw van het PCI is als volgt. Hoofdstuk 1 bevat op de eerste plaats een beschrijving van de sociaal-economische situatie en de milieusituatie. De conclusies van deze situatieschets zijn samengevat in een sterkte/zwakte-analyse. Samen met de lessen die uit de voorgaande programma’s kunnen worden getrokken, vormt dit het eerste hoofdstuk.
Gebaseerd op de informatie in hoofdstuk 1 bevat hoofdstuk 2 een beschrijving van de visie, algemene ontwikkelingsdoelstelling en ontwikkelingsstrategie van het Interreg IIIprogramma. De strategie en doelstelling worden concreet uitgewerkt in een raamwerk van prioriteiten en maatregelen. Expliciete aandacht wordt in dat kader besteed aan het drietal beleidsthema’s dat prioritaire aandacht krijgt, te weten effecten op de arbeidsmarkt, duurzame ontwikkeling en gelijkheid van kansen. Overigens is het laatste beleidsaccent ook van kracht voor de tekst van het PCI, in die zin dat de beschrijving van de diverse elementen in geen geval aanleiding wil geven tot ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. Verder wordt in hoofdstuk 2 de relatie gelegd tussen het PCI en beleidskaders op regionaal, nationaal en Europees niveau. Het financiële kader van het programma is opgenomen in hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk bevat een aantal financiële tabellen waarin de verdeling van middelen op prioriteitsniveau wordt weergegeven voor zowel de volledige programmaperiode als voor de afzonderlijke jaren. Hoofdstuk 4 tot slot gaat in op de tenuitvoerlegging van het PCI en in het bijzonder de contouren van de organisatiestructuur. Verder komen aspecten als evaluatie en bijstelling, financiële afwikkeling en monitoring, voorlichting en publiciteit e.d. aan de orde. Verder is als afzonderlijke bijlage van het PCI de ex ante evaluatie van het Interregprogramma voor de Euregio Maas-Rijn bijgevoegd. Deze evaluatie is uitgevoerd door een onafhankelijk bureau en betreft met name een beoordeling van het PCI, conform de eisen van de Europese Commissie. Daarbij moet worden vermeld dat de activiteiten in het kader van de ex ante evaluatie voor een belangrijk deel gelijktijdig met het opstellen van het PCI hebben kunnen plaatsvinden. Dit bood de mogelijkheid om belangrijke aanbevelingen van de ex ante evaluator reeds in voorliggend document te verwerken. De ex ante evaluator heeft o.a. een analyse van de milieusituatie in het programmagebied uitgevoerd, waarmee in paragraaf 1.7 van het voorliggende PCI rekening wordt gehouden. Daarnaast heeft de ex ante evaluator een bijdrage geleverd aan de in paragraaf 1.8 weergegeven analyse van de sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen in de regio. De analyse van het gevoerde beleid en de lessen voor de toekomst vormen eveneens een taak van de ex ante evaluator. Dit deel werd overgenomen in het PCI (in paragraaf 1.9), aangezien dit een belangrijke component vormt voor het uitwerken van de strategie in hoofdstuk 2. De ex ante evaluator heeft op consequente wijze aanbevelingen geformuleerd inzake de wijze waarop de ervaringen uit de vorige programmaperiode kunnen worden benut bij het uitwerken van de programmastrategie. Bij het PCI voor Interreg III Maas-Rijn behoort tot slot een zogenaamd programmacomplement. Dit is een aanvullend document met meer gedetailleerde informatie over bepaalde onderdelen van het PCI. Op de eerste plaats bevat het complement een meer uitgewerkte beschrijving van de invulling van de verschillende maatregelen. Daarnaast zijn financiële jaartabellen op maatregelniveau opgenomen, conform de eisen die de Europese Commissie stelt. Verder gaat het complement nader in op verscheidene aspecten ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het PCI.
Inhoudsopgave
Vooraf
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Sociaal-economische schets 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8 1.9
Ruimtelijke structuur Demografie Arbeidsmarkt Economische structuur en prestaties Bedrijfsomgeving Sociaal-maatschappelijke en culturele voorzieningen Milieusituatie Sterkte-zwakte analyse Ervaringen met Interreg I en II
Hoofdstuk 2 Ontwikkelingsstrategie 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Inleiding Ontwikkelingsvisie Beleidsaccenten Ontwikkelingsdoelstelling Ontwikkelingsstrategie Relatie met overig beleid 2.6.1 Regionale beleidskaders 2.6.2 Nationale beleidskaders 2.6.3 Europese beleidskaders 2.6.4 Afstemming met andere Europese programma’s 2.6.5 Duurzaamheid en milieubeleid
Hoofdstuk 3 Financiering
1 1 4 8 14 22 29 31 37 40
47 47 47 52 54 54 65 66 67 68 69 71
73
Hoofdstuk 4 Operationele aspecten 4.1 4.2 4.3
4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Inleiding Uitvoeringsstructuur Evaluatie en bijstelling 4.3.1 Evaluatie 4.3.2 Bijstelling van het programma Projectontwikkeling, -selectie en afwikkeling Financiële afwikkeling en monitoring Voorlichting en publiciteit Verenigbaarheid met het beleid van de Europese Unie Overleg met regionale partners
Bijlage A
Kaarten Habitat- en Vogelrichtlijngebieden
Bijlage B
Indicatoren
Bijlage C
Financiële jaartabellen
Bijlage D
Staatssteuntabel
Bijlage E
Organogram van de Stichting Euregio Maas-Rijn
75 75 75 80 80 81 82 83 85 86 90
Hoofdstuk 1
1.1
Sociaal-economische schets
Ruimtelijke structuur
De Euregio Maas-Rijn omvat deelgebieden van drie landen, te weten het zuidelijke deel van de Nederlandse provincie Limburg, de Regio Aken (D), bestaande uit Kreisfreie Stadt Aachen, Kreis Aachen, Kreis Düren, Kreis Euskirchen en Kreis Heinsberg, de provincie Limburg (B), de provincie Luik (B) en de Duitstalige Gemeenschap in België. Door de gemeenschappelijke grens c.q. de nabijheid van de Duitstalige Gemeenschap en de provincie Luik is aan de Kreise Bitburg-Prüm en Daun in de Regio Trier (D) de mogelijkheid geboden deel te nemen aan het Interreg III-programma van de Euregio Maas-Rijn. Gezien de verbondenheid van landschap en burgers in het zuidelijk deel van de Euregio Maas-Rijn is dit ook goed verdedigbaar. Het gebied van het Interreg III-programma omvat dus de Euregio Maas-Rijn alsmede de Kreise Daun en Bitburg-Prüm. De volgende kaart toont het programmagebied. Het betreft hier de conform bijlage II van de INTERREG-richtsnoeren subsidiabele NUTS III-regio‘s: Zuid-Limburg, het Arrondissement Maaseik (deel), het Arrondissement Tongeren, het Arrondissement Luik, het Arrondissement Verviers, de Duitstalige Gemeenschap in België, de Kreis Heinsberg, de Kreis Aachen, de kreisfreie Stadt Aachen, de Kreis Düren, de Kreis Euskirchen, de Kreis Bitburg-Prüm en de Kreis Daun. In het kader van de 20%-flexibiliteitsregeling voor aangrenzende gebieden participeren daarnaast in het programma: het Arrondissement Waremme, het Arrondissement Huy en het Arrondissement Hasselt (zie INTERREG-richtsnoeren, mededeling van de Commissie inzake de toepassing van INTERREG III, onderdeel A, op België).
1
Figuur 1.1: Programmagebied
2
Het programmagebied – dus inclusief de Kreise Daun en Bitburg-Prüm – heeft een oppervlakte van 13.275 km² en telt bijna 4 miljoen inwoners. Het dichtstbevolkt zijn de traditionele centra Luik, Maastricht, Aken en Düren, alsmede de delen van de regio waar mijnbouw voorheen een belangrijke economische activiteit was. Dit zijn de gebieden ten Noordoosten van Aken, het Eupener Land, de omgeving van Luik, Parkstad Limburg en de Westelijke Mijnstreek in Nederlands Zuid-Limburg en het centrum van Belgisch Limburg. In de Euregio Maas-Rijn worden drie talen gesproken: Nederlands, Duits en Frans. In het gebied liggen vijf middelgrote steden (Aken, Luik, Maastricht, Heerlen en Hasselt) en een aantal steden met meer regionale functies, zoals Jülich, Düren, Sittard/Geleen, Genk, Verviers en Eupen. Er kan ook gesproken worden van vijf culturen of cultuurgebieden: de Duitse, de Nederlandse, de Vlaamse, de Franse en de Belgisch-Duitstalige. De relatieve ligging van de Euregio Maas-Rijn is gunstig te noemen. Het gebied is gelegen in het Europees economisch kerngebied, dat gevormd wordt door de boogvormige stedelijke zone in Zuidoost-Engeland, zuidelijk en centraal Benelux, Noord- en Oost-Frankrijk, de Rijnas, Zuid-Duitsland en Noord-Italië. Daarbinnen vormt de Euregio Maas-Rijn een onderdeel van het Centraal Hoofdstedelijk Gebied, waarvan ook de Randstad Holland, het Rhein/Ruhrgebied, de stedendriehoek Brussel-Antwerpen-Gent en de regio’s Parijs en Londen deel uitmaken. De volgende kaart visualiseert de relatieve ligging. Figuur 1.2: Ligging van het programmagebied
3
Verkeerstechnisch zijn de economische concentratiegebieden via een goed ontwikkeld netwerk van autowegen en spoorwegverbindingen goed bereikbaar. Dit geldt echter niet voor alle steden en ook niet voor de perifere gebieden in de regio. De regio ligt centraal ten opzichte van de Randstad Holland (150-200 km), het Rhein/Ruhrgebied (100-150 km), Luxemburg/Trier (100-150 km) en de stedendriehoek Brussel-Antwerpen-Gent (100-150 km). Bovendien is het gebied centraal gelegen ten opzichte van belangrijke Europese mainports: de zeehavens van Rotterdam en Antwerpen en de luchthavens van Keulen, Düsseldorf, Brussel, Amsterdam en Luxemburg. Tegenover de gunstige ligging binnen Europa staat het feit dat de afzonderlijke deelgebieden binnen de nationale economieën een perifere ligging hebben. De Euregio Maas-Rijn bestaat afwisselend uit stedelijke en landelijke gebieden. De stedelijke gebieden worden gekenmerkt door een hoge bevolkingsdichtheid, een hoge intensiteit van het ruimtegebruik en een hoog aandeel van de dienstverlenende sector in de totale werkgelegenheid. De landelijke gebieden daarentegen kennen een geringere bevolkingsdichtheid en een geringere en minder diverse werkgelegenheid. De economische structuur bestaat in deze gebieden uit relatief veel landbouw, bosbouw en Midden- en Kleinbedrijf (MKB/KMO). Centraal door het gebied loopt het Maasdal, dat gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van verstedelijkte milieus afgewisseld met groene gebieden.
1.2
Demografie
Algemene kenmerken In 1998 bedroeg het totaal aantal inwoners in het Interreg III-programmagebied bijna 4 miljoen (zie tabel 1.1). Er kan geconstateerd worden dat alle regio’s worden gekenmerkt door een absolute groei van het aantal inwoners. In het totale programmagebied is de bevolking tussen 1993 en 1998 toegenomen met ruim 85.000 inwoners, hetgeen neerkomt op een relatieve groei van ongeveer 2,0%. Tabel 1.1: Inwonertal en bevolkingsdichtheid 1998 Oppervlakte gebied (km²)
Zuid-Limburg (NL) Regio Aken (D) Kreis Bitburg-Prüm en Kreis Daun (D) Provincie Limburg (B) Provincie Luik (B) Duitstalige Gemeenschap (B) Interreg III-programmagebied
Inwonertal
925 3.526 2.537 2.422 3.012 853
1993 739.331 1.200.921 155.813 761.593 942.897 68.471
1998 747.835 1.245.379 160.725 783.927 946.643 70.119
13.275
3.869.026
3.954.628
Bron: Interreg II, ETIL, Bezirksregierung Köln, Grossregion Saar-Lor-Lux-Rheinland-Pfalz-Wallonien, INS, Abeo
4
Bevolkingsdichtheid (inw/km²) 1998 regio nationaal 808 457 (NL) 353 230 (D) 63 323 314 332 (B) 82 298
-
De gemiddelde bevolkingsdichtheid in het gebied bedraagt 298 inwoners per km². Zoals uit de tabel blijkt, is de bevolkingsdichtheid het hoogste in het Nederlandse deel van het programmagebied en daar ook aanzienlijk hoger dan het nationale gemiddelde. In de twee Kreise in de regio Trier én in de Duitstalige Gemeenschap is de bevolkingsdichtheid het laagst en het zijn vooral deze gebieden die de gemiddelde bevolkingsdichtheid in de Euregio Maas-Rijn omlaag halen. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bevolkingsdichtheid in de deelgebieden lager is dan de nationale gemiddelden. De Regio Aken kent weliswaar een hogere bevolkingsdichtheid dan landelijk, maar een vergelijking met het Land NordrheinWestfalen (527 inwoners per km²) leert dat de dichtheid ook in de Regio Aken relatief laag is. In Zuid-Limburg (exclusief de gemeenten Ambt Montfort, Echt, Maasbracht, Roerdalen en Roermond) bedroeg de bevolkingsgroei in het tijdvak 1993-1999 gemiddeld 0,3% per jaar. Momenteel zet zich echter een dalende tendens in, waardoor de bevolkingsomvang in het tijdvak 2000-2004 zal afnemen. In de Regio Aken is de bevolking tussen 1993 en 1999 gemiddeld met 0,5% per jaar toegenomen. Vooralsnog blijft de totale bevolkingsomvang in de Regio Aken groeien hoewel de groei in het tijdvak 2000-2004 enigszins zal afzwakken naar 0,3% per jaar. Inkrimping van de totale bevolkingsomvang in de Regio Aken zal zich naar verwachting pas rond het jaar 2015 gaan voordoen. De totale bevolkingsomvang in Belgisch Limburg is in het tijdvak 1993-1999 toegenomen met 0,6% per jaar. Na het jaar 2000 zal ook in deze regio de groei grotendeels terugvallen. In het tijdvak 2000-2004 bedraagt deze naar verwachting nog slechts 0,1% per jaar, om rond 2005 zelfs negatief te worden. De omslag van groei naar daling vindt vijf tot zeven jaar later plaats dan in ZuidLimburg. De bevolking van de provincie Luik is in de periode 1993-1996 per saldo nauwelijks toegenomen. De jaarlijkse groeivoet bedroeg 0,2%. Evenals in Zuid-Limburg en Belgisch Limburg zal zich op korte termijn in dit gebied een dalende tendens inzetten, waardoor de bevolkingsomvang in het tijdvak 2000-2004 ook hier zal afnemen. Ook in de jaren na 2004 blijft de bevolkingsontwikkeling negatief (bron: ETIL). In de Duitstalige Gemeenschap is de bevolking sinds 1990 met 4,9% toegenomen tot het niveau van ruim 70.000 inwoners in 1998. Per jaar betekende dit een gemiddelde groei van ongeveer 0,6%. Deze groei werd vooral veroorzaakt door migratiestromen en in mindere mate door natuurlijke groei (bron: Abeo). Geconcludeerd kan worden dat de groei van de bevolking die in de afgelopen jaren in alle gebieden is opgetreden, in meerdere gebieden zal omslaan in een daling van de totale bevolking. De overgang van een groeiende naar een krimpende bevolking zal zich op redelijk korte termijn voordoen in Zuid-Limburg, Belgisch Limburg en de Regio Aken. Bevolkingsopbouw In figuur 1.1 wordt voor de afzonderlijke deelgebieden de leeftijdsopbouw geïllustreerd, waarbij een onderscheid is gemaakt in drie leeftijdscategorieën. Daarnaast is een vergelijking met nationale gemiddelden gemaakt. Alleen voor de Regio Aken is geen vergelijking gemaakt met het nationale gemiddelde, maar met het gemiddelde van het Land Nordrhein-Westfalen. Voor deze twee gebieden is de jongste leeftijdscategorie niet gedefinieerd als 0-14 jarigen, maar als 0-17 jarigen. Het deelgebied Zuid-Limburg (NL) is het programmagebied exclusief de gemeenten Ambt Montfort, Echt, Maasbracht, Roerdalen en Roermond.
5
Figuur 1.3: Leeftijdsopbouw in de deelgebieden van de Euregio Maas-Rijn 1998
100% 80% 60% 40% 20% 0% Zuid-Limburg (NL)
Regio Aken (D)
Provincie Limburg (B)
Provincie Luik (B)
Duitstalige Gemeenschap (B)
Nederland
NordrheinWestfalen
België
65-+
15,0
15,6
13,1
16,7
15,2
13,0
16,2
16,0
15-64
69,0
64,5
69,1
65,0
65,9
68,0
64,2
66,1
0-14
16,0
20,1
17,8
18,3
18,9
18,0
19,4
17,9
Bron: ETIL, Bezirksregierung Köln, INS, “Programme Interreg III: Analyse des points forts et faibles du territoire de la Province de Liège”, Abeo Cijfers van de provincie Luik hebben betrekking op 1996
Het Nederlandse programmagebied kent relatief de minste jongeren. In vergelijking met nationale gemiddelden zijn geen opvallende verschillen waar te nemen. In zowel de Nederlandse als Belgische provincie Limburg is de leeftijdscategorie 15-64 jaar relatief sterk vertegenwoordigd. Hoewel deze categorie in Belgisch Limburg in de periode 1993-1999 nog toenam met 0,2% per jaar, werd de ontwikkeling in de Nederlandse provincie gekenmerkt door een daling. Ook in de provincie Luik is in de periode 1993-1996 een lichte daling opgetreden. Hoewel in de Regio Aken nog geen sprake is van een daling, geldt dat bij de leeftijdscategorie 15-64 jaar nauwelijks sprake is van groei. In het tijdsvak 1993-1999 is deze leeftijdsklasse namelijk amper met 0,1% per jaar gegroeid (bron: ETIL). Uitgaande van de nationale cijfers in deze figuur blijkt dat het aandeel in de leeftijdscategorie 65+ sterk is vertegenwoordigd in België. Daarom is het opvallend dat deze klasse relatief klein is in de Belgische provincie Limburg. Het percentage 65+ is in de provincie Limburg 3,6% lager dan in de provincie Luik. In de provincie Limburg (B) is de bevolking in vergelijking met de andere deelgebieden dan ook het jongst. Daarna volgt de Nederlandse provincie Limburg, gevolgd door de provincie Luik en de Regio Aken. De trend naar een toenemende vergrijzing in de verschillende landen doet zich ook steeds meer voor in de deelgebieden. In de Duitstalige Gemeenschap bijvoorbeeld is het aandeel 65+ tussen 1996 en 1998 toegenomen met 0,5%. Ondanks deze groei van de leeftijdscategorie 65+ is haar aandeel echter nog relatief laag.
6
Bevolkingssamenstelling Met betrekking tot de bevolkingssamenstelling staan in onderstaande tabel gegevens over het geslacht van de bevolking en het aandeel buitenlanders van de totale bevolking. Tabel 1.2: Bevolkingssamenstelling Euregio Maas-Rijn 1998 Aantal inwoners
Zuid-Limburg Regio Aken Provincie Limburg Provincie Luik Duitstalige Gemeenschap
Geslacht man 49,3% 49,3% 50,0% 48,5% 49,6%
747.835 1.245.379 783.927 1.016.762 70.119
% buitenlanders vrouw 50,7% 50,7% 50,0% 51,5% 50,4%
5,4% 10,7% 8,5% 11,4% 1) 16,7%
Bron: CBS, Regierungsbezirk Köln, INS, GOM Limburg, “Programme Interreg III: Analyse des points forts et faibles du territoire de la Province de Liège”, Abeo 1)
Gegevens van 1997 i.p.v. 1998
Van de totale bevolking in de Euregio Maas-Rijn is ruim de helft van het vrouwelijk geslacht. In de provincie Luik is het aandeel vrouwen hoger dan in de andere deelgebieden. Hoewel wellicht door een verschillende definitie van het aandeel buitenlanders in de verschillende deelgebieden een directe vergelijking niet geheel mogelijk is, kunnen er toch enkele kenmerken geconstateerd worden. Opvallend is het grote verschil tussen de afzonderlijke deelgebieden. Terwijl van de bevolking in Zuid-Limburg slechts 5,4% buitenlander is, is dit percentage voor de Duitstalige Gemeenschap 16,7%. Welvaart In 1995 bedroeg het Bruto Regionaal Product (BRP) in de Euregio Maas-Rijn als maatstaf voor de welvaart ongeveer 70 miljard ECU. Met 19.000 ECU lag het BRP per inwoner daarmee duidelijk boven het EU-gemiddelde van 17.300. Het inkomen per inwoner, gerekend in koopkrachtpariteiten (kkp) en dus gecorrigeerd voor internationale prijsverschillen, lag in 1995 tussen 15.519 kkp in Zuid-Limburg (exclusief Ambt Montfort, Echt, Maasbracht, Roerdalen en Roermond) en 18.393 kkp in Belgisch Limburg (zie tabel 1.3). In deze tabel is de provincie Luik samengenomen met de Duitstalige Gemeenschap. Tabel 1.3: Inkomen per inwoner (in kkp) 1988
1995
Ontwikkeling
Zuid-Limburg Regio Aken Provincie Limburg Provincie Luik en Duitstalige Gemeenschap
11.059 12.138 13.191 12.180
15.519 17.062 18.394 17.959
+ 40,3% + 40,6% + 39,4% + 47,5%
Euregio Maas-Rijn
12.177
17.319
+ 42,2%
Bron: Eurostat 1998
7
Zoals uit de tabel blijkt, zijn de Belgische deelregio’s de gebieden die wat betreft het inkomen hoger scoren dan het gemiddelde in de Euregio Maas-Rijn. Het gemiddeld inkomen in de gehele regio is tussen 1988 en 1995 met ruim 42% fors toegenomen. De grootste groei vond plaats in de provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap. Het inkomen in Zuid-Limburg heeft wel een grote groei gekend, maar blijft nog achter bij het gemiddelde van de Euregio Maas-Rijn.
1.3
Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid en beroepsbevolking De Euregio Maas-Rijn kende in 1998 een beroepsbevolking met een omvang van ruim 1,5 miljoen personen. Met name de Regio Aken en de provincie Luik dragen daaraan bij met een beroepsbevolking van ongeveer 450.000 en 435.000 personen (bron: Regierungsbezirk Köln resp. “Programme Interreg III: Analyse des faits forts et faibles du territoire de la Province de Liège”). Verder telt de beroepsbevolking in de regio Zuid-Limburg ruim 270.000 personen (bron: ETIL), die van de provincie Limburg bijna 350.000 personen (bron: INS) en die van de Duitstalige Gemeenschap bijna 30.000 personen (bron: Abeo). Naast inzicht in de beroepsbevolking is ook de ontwikkeling van het aantal banen c.q. arbeidsplaatsen in de verschillende deelgebieden van belang. In de volgende figuur staat voor de grensregio’s de ontwikkeling van het aantal banen tussen 1990 en 1997 weergegeven (1990 = 100). Figuur 1.4: Ontwikkeling van het aantal banen 1990-1997 115
110
Zuid-Limburg Regio Aken
105
Provincie Limburg Provincie Luik
100
95 1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
Bron: ETIL
Bovenstaande figuur geeft inzicht in de ontwikkeling van het aantal banen. De volgende tekst geeft per deelgebied een beschrijving van deze ontwikkeling alsmede een absoluut cijfer van het huidige aantal werknemers.
8
Uit de figuur blijkt dat het aantal banen in al deze gebieden is toegenomen sinds 1990. In Zuid-Limburg is na 1993 het aantal banen gestaag gegroeid. Het aantal werknemers in het Nederlandse programmagebied bedroeg in 1998 bijna 275.000. Na een daling in 1994 en 1995 is het aantal banen in de Regio Aken de laatste jaren weer toegenomen. Momenteel telt deze regio 340.000 werknemers. De Belgische provincie Limburg heeft als enige regio sinds 1990 een constante groei van het aantal banen gekend en mede daardoor heeft deze regio de grootste groei gerealiseerd. Met name 1994 en 1997 waren in dit opzicht gunstige jaren voor Belgisch Limburg. Het aantal werknemers is in dit gebied gegroeid van 266.000 (1993) tot bijna 288.000 (1998). In de provincie Luik is na een daling van het aantal banen begin jaren negentig het aantal banen sinds 1990 licht toegenomen. In vergelijking met de andere gebieden heeft deze provincie de minste groei gekend. Het aantal werknemers in de provincie Luik is tussen 1993 en 1998 toegenomen met bijna 40.000 tot bijna 345.000 (1998). In de Duitstalige Gemeenschap is het aantal werknemers tussen 1994 en 1997 toegenomen met 4,5% tot ruim 20.000. Het aantal zelfstandigen is in dezelfde periode toegenomen met 2,3% tot 6.365 personen. Opgeteld betekent dit dat de totale werkgelegenheid in 1997 bijna 26.500 bedroeg. De Europese Commissie hecht veel waarde aan gelijkheid tussen man en vrouw. Daarom is het ook belangrijk om na te gaan in hoeverre mannen en vrouwen zich op de arbeidsmarkt begeven. In onderstaande tabel wordt het aandeel man-vrouw in het arbeidsleven verduidelijkt, waarbij moet worden opgemerkt dat bij elk deelgebied is aangegeven welke indicator is gebruikt. Tabel 1.4: Arbeidsparticipatie naar geslacht per deelgebied Indicator
Zuid-Limburg Regio Aken Provincie Limburg Provincie Luik Duitstalige Gemeenschap
Arbeidsparticipatie
Beroepsbevolking 1997 Aantal werknemers 1998 Aantal werknemers 1997 Aantal arbeidsplaatsen 1996 Aantal werknemers 1998
Man 61,9% 58,7% 61,9% 57,9% 60,0%
vrouw 38,1% 41,3% 38,1% 42,1% 40,0%
Bron: CBS, Regierungsbezirk Köln, GOM Limburg, INS en Abeo
Uit deze tabel blijkt overduidelijk dat van de personen die zich op de arbeidsmarkt begeven het merendeel van het mannelijk geslacht is. Ongeacht de gebruikte indicator blijkt dat gemiddeld slechts ongeveer 40% vrouw is.
9
Pendel Tussen de verschillende deelgebieden van de Euregio Maas-Rijn vindt grensoverschrijdende arbeid (pendel) plaats. Er kunnen diverse motieven zijn voor een werknemer om over de grens te gaan werken of voor een werkgever om werknemers uit een ander land te werven. Voor werknemers kunnen diverse factoren een rol spelen zoals bijvoorbeeld een kortere woonwerkafstand, een tekort aan arbeidsplaatsen in het land waar de werknemer woont, verschillen in arbeidsvoorwaarden en verschillen in sociale voorzieningen. Ook een bedrijfsverplaatsing of overplaatsing kan ertoe leiden dat een werknemer grensarbeider wordt. Voor werkgevers kunnen looneisen, personeelstekorten en opleidingskwalificaties een rol spelen bij de beslissing om in het buitenland op de arbeidsmarkt personeel te werven. Een analyse van de pendelstromen leert dat de west-oost richting duidelijk overheerst. Grote pendelstromen vinden plaats vanuit het Belgisch deel van het programmagebied naar Nederland en Duitsland. Vanuit België bijvoorbeeld pendelen 4.681 personen naar de Regio Aken. Verder werken 9.840 personen uit Belgisch Limburg in de Nederlandse provincie Limburg. De pendelstroom van Nederlands Limburg naar Belgisch Limburg daarentegen is slechts 660 personen groot. Opvallend is verder de grote stroom pendelaars die vanuit ZuidLimburg naar Duitsland gaat (ruim 6.300) terwijl de omgekeerde pendelstroom slechts 440 personen betreft. Vanuit Duitsland naar de andere gebieden van de Euregio Maas-Rijn zijn de pendelstromen relatief klein. Van de beroepsbevolking in de Duitstalige Gemeenschap werkt 36% buiten dit deelgebied. De grootste pendelstromen gaan naar Duitsland (5.400 personen) en naar overig België (2.900 personen). De pendelstroom vanuit de Duitstalige Gemeenschap naar Nederland is met 50 personen laag. In de loop der jaren is de richting van de pendelstromen nauwelijks veranderd. Begin jaren ’80 waren de belangrijkste pendelstromen ook al west-oost gericht, zo blijkt uit het Grensoverschrijdend Actieprogramma (1986). Grensoverschrijdende arbeid tussen de verschillende delen van de Euregio Maas-Rijn levert op dit moment een aantal problemen op. Deze problemen hebben vooral betrekking op de complexe regelgeving van de afzonderlijke landen en van de EU. Informatie over de fiscaliteit en de sociale zekerheid is veelal niet centraal gecoördineerd binnen de Euregio Maas-Rijn aanwezig. Een ander probleem bij grensoverschrijdende pendel kan zich voordoen met betrekking tot de erkenning van diploma. Ondanks bilaterale verdragen en EG-richtlijnen kunnen als gevolg van de diverse schoolsystemen voor zowel het bedrijfsleven als voor de individuele werknemer problemen optreden bij de erkenning van (bij)scholingsdiploma. Voor het bedrijfsleven bijvoorbeeld is het moeilijk te beoordelen of de sollicitant voor een bepaalde functie geschikt is vanwege het feit dat de onderwijs- en opleidingssystemen tussen de verschillende lidstaten van elkaar verschillen.
10
Werkloosheid Een directe vergelijking van de werkloosheidscijfers van de verschillende deelgebieden wordt in figuur 1.3 gemaakt. Daartoe zijn de verschillende werkloosheidscijfers met als peildatum maart 1998 geharmoniseerd. Benadrukt dient te worden dat het een bewerking van ETIL betreft en dat de gegevens een zeer goed beeld geven, maar niet helemaal voor 100% vergelijkbaar zijn. De gegevens van de Duitstalige Gemeenschap zijn niet geharmoniseerd door ETIL en daardoor niet geheel vergelijkbaar met de andere deelgebieden. Desondanks geeft de figuur ook een goed beeld van de werkloosheid(sontwikkeling) in dit gebied weer. Het standcijfer van 1998 is de werkloosheid in procenten van de beroepsbevolking. De ontwikkeling die is aangegeven, geeft een procentuele toe- of afname weer sinds 1993 .
Figuur 1.5: Werkloosheidscijfers (geharmoniseerd) per deelgebied en de ontwikkeling sinds 1993 20
13
15 10 5
12,2
8,9 6,4
5
5,4
0 -1,6
-5 -10 -15 -20
-18
-25 -26,6
-30 -35 1998 1993-1998
-29 Zuid-Limburg
Regio Aken
Provincie Limburg
Provincie Luik
5
8,9
6,4
12,2
Duitstalige Gemeenschap 5,4
-18
13
-29
-1,6
-26,6
Bron: ETIL, Forem
Duidelijk is dat van alle deelregio’s de werkloosheid het hoogste is in de provincie Luik. In deze deelregio heeft zich de laatste decennia een zeer ingrijpend proces van desindustrialisatie voorgedaan, hetgeen veel arbeidsplaatsen in de industrie heeft gekost. Met name ZuidLimburg (5%) en de Duitstalige Gemeenschap (5,4%) kennen daarentegen lage werkloosheidscijfers. Wanneer gekeken wordt naar de ontwikkeling van de werkloosheid blijkt dat in vier van de vijf deelgebieden sprake is van een daling van de werkloosheid. Vooral in Belgisch Limburg, de Duitstalige Gemeenschap en Zuid-Limburg is deze daling aanzienlijk te noemen. De Regio Aken laat een negatieve ontwikkeling zien. De werkloosheid is in de periode 1993-1998 met 13% gestegen.
11
In vergelijking met Nederland is de werkloosheid in de Nederlandse provincie Limburg iets lager. Binnen de provincie is de werkloosheid in Zuid-Limburg over het algemeen hoger dan in het noorden, maar de daling verloopt in het zuiden sneller. De daling van de werkloosheid is het gevolg van de versnelling van de groei van de werkgelegenheid. Dit komt ook ten goede aan de jeugd. Voor het eerst sinds het begin van de jaren zeventig gaat de jeugdwerkloosheid weer terug naar het niveau van de totale werkloosheid (bron: ETIL). Het Duitse deel van de Euregio Maas-Rijn laat als enige regio een groei van het aantal werklozen zien. De regio steekt hiermee ongunstig af tegenover de andere deelgebieden. De groei van de werkgelegenheid in het gebied is over een langere periode bezien onvoldoende om een stijging van de werkloosheid te voorkomen. In vergelijking met Zuid-Limburg en Belgisch Limburg zijn de verschillen alleen maar toegenomen (bron: ETIL). Zoals eerder al naar voren kwam is in Belgisch Limburg de werkgelegenheid sedert 1990 onafgebroken blijven groeien. Deze groeiende werkgelegenheid, in combinatie met de vrijwel stagnerende groei van de beroepsbevolking, heeft geresulteerd in een forse daling van de werkloosheid. Ten opzichte van maart 1993 lag deze in maart 1998 29% lager (bron: ETIL). Met 12,2% van de totale beroepsbevolking is de werkloosheid in de provincie Luik het hoogst. Er is sinds 1993 nauwelijks verandering gekomen in dit hoge percentage. Dit is het gevolg van het feit dat zowel de ontwikkeling van de beroepsbevolking als die van de werkgelegenheid elkaar weinig ontlopen. Omdat de recente cijfers nog steeds niet duiden op een substantiële verbetering is het verschil met de andere deelgebieden van de Euregio MaasRijn alleen maar groter geworden (bron: ETIL). De Duitstalige Gemeenschap wordt, zoals eerder naar voren kwam, gekenmerkt door een laag werkloosheidscijfer van 5,4% (1998). In 1993 bedroeg het werkloosheidspercentage nog 7,3%. Tussen 1993 en 1998 is het aantal werklozen dan ook gedaald met ruim 26% (bron: Forem). Kenmerken van de werkloosheid In onderstaande tabel staan per deelgebied cijfers over enkele kenmerken van de werkloosheid. Het betreft de kenmerken geslacht, leeftijd en duur. Voor alle kenmerken zijn de relatieve cijfers gegeven (als percentage van de totale werkloosheid), geldend voor 1998 (tenzij anders vermeld). Werkloosheid naar leeftijd wordt geïllustreerd als percentage werklozen jonger dan 25 jaar en de duur van de werkloosheid als percentage werklozen dat al langer dan één jaar werkloos is.
12
Tabel 1.5: Kenmerken van de werkloosheid per deelgebied (1998) Aantal werklozen Zuid-Limburg Regio Aken Provincie Limburg Provincie Luik Duitstalige Gemeenschap
28.942 56.534 34.902 60.242 1.616
Kenmerken werkloosheid % vrouwen 50,0% 43,2% 66,2% 56,3% 60,6%
% onder 25 jr. 18,9% 1) 11,3% 25,0% 26,6% 20,0%
% > 1 jaar 61,9% 41,4% 61,6% 67,7% 42,8%
Bron: ETIL, Arbeitsamt Aachen, Arbeitsamt Düren, Arbeitsamt Brühl, VDAB, Forem 1)
Percentage werklozen onder 27 jaar i.p.v. onder 25 jaar
Van het absoluut aantal werklozen behoort, met uitzondering van de Regio Aken, het merendeel tot het vrouwelijk geslacht. Vooral in de Belgische provincie Limburg is dit percentage relatief hoog. Ook onder de jeugd is de werkloosheid relatief hoog. Met uitzondering van de Regio Aken en Zuid-Limburg is ongeveer 20-25% van de werklozen jonger dan 25 jaar. Met betrekking tot de duur van de werkloosheid kan geconstateerd worden dat in Zuid-Limburg en de Belgische provincies Limburg en Luik ruim 60% van de werklozen al langer dan één jaar geen baan heeft. In de Regio Aken en de Duitstalige Gemeenschap is dit percentage aanzienlijk lager, maar met ruim 40% nog steeds relatief hoog. Op basis van de tabel kan geconcludeerd worden dat de werkloosheid zich in het algemeen concentreert in een aantal probleemgroepen: vrouwen, jongeren en langdurig werklozen. In meerdere gebieden is sprake van een moeilijke integratie van migranten, laaggeschoolden en andere kansarmen op de arbeidsmarkt. Vacatures Zoals in het voorgaande is beschreven is in de afgelopen periode de werkloosheid in bijna alle deelregio’s gedaald, terwijl de werkgelegenheid is toegenomen. Parallel aan deze ontwikkeling is het aantal vacatures de laatste jaren verder gestegen. De kwalitatieve en – in toenemende mate ook – kwantitatieve knelpunten op de arbeidsmarkt worden groter, waardoor bedrijven het als steeds moeilijker ervaren om aan geschikt personeel te komen. Dit brengt de economische ontwikkeling van de regio in gevaar. Grensoverschrijdende samenwerking kan voor een deel een oplossing bieden voor de vacatureproblematiek. Op Europese schaal krijgt deze samenwerking reeds gestalte in de vorm van EURES, een Europees arbeidsnetwerk dat als primair doel heeft de mobiliteit van werknemers in de Europese economische gebieden te bevorderen. EURES beschikt over een databank waarin per Europese regio een aanbod is te vinden van grensoverschrijdende vacatures. De verdeling van deze vacatures over de verschillende sectoren laat zien dat het beeld overeenkomt met de productiestructuur in de betreffende deelgebieden (zie paragraaf 1.7). Ongeveer 70% van de vacatures is te vinden in de tertiaire sector. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat de EURES-databank slechts een klein deel van het totale aantal vacatures bevat.
13
EURES beschikt niet over een Euregionale databank waarin automatisch alle vacatures van de verschillende deelgebieden van de Euregio Maas-Rijn worden opgenomen. Het ontbreken van zo’n databank op dit moment heeft verschillende oorzaken. Een belangrijke oorzaak is het verschil in beleid dat in de deelgebieden wordt gevoerd. De verschillende arbeidsbureaus in de Euregio Maas-Rijn hanteren andere werkwijzen om bepaalde vacatures aan te bieden aan EURES en de vacatures daarmee een grensoverschrijdend karakter te geven. Een ander probleem heeft betrekking op de automatisering. In sommige regio’s, bijvoorbeeld de Nederlandse provincie Limburg, moeten vacatures handmatig worden ingevoerd, waardoor het relatief veel tijd en geld kost om vacatures zowel in een landelijk bestand als in een Euregionaal bestand in te voeren. Een bilaterale afspraak en samenwerking tussen de verschillende arbeidsbureaus kan deze en andere problemen tegengaan en zou kunnen resulteren in een Euregionale databank waarin alle vacatures zijn opgenomen.
1.4
Economische structuur en prestaties
Productiestructuur In tabel 1.6 staat voor de verschillende deelgebieden de productiestructuur weergegeven, gemeten naar de werkgelegenheid per sector. Per sector is het aandeel (%) in de totale werkgelegenheid vermeld. Daarbij is een vergelijking gemaakt met nationale cijfers. Voor de Regio Aken is echter geen vergelijking gemaakt met Duitsland, maar met de deelstaat Nordrhein-Westfalen.
100
59,5 18,0 32,8 8,7
1996 0,4 0,4 26,8 20,6 6,2 72,8 14,9 6,7 10,4
1997 0,7 0,7 33,1 25,0 8,1 66,2 16,4 8,9 5,8 6,4 22,4 6,3
1998 4 4 23 16 7 73 21 7 19 15 11 -
1998 0,7 0,7 40,1
100
100
100
40,8 20,6 100
100
30,1
1997 0,9 0,9 25,9 20,2 5,7 73,2 15,8 7,2 3,9
8,8
21,9
40,1 59,1 20,2
24,4
Bron: ETIL, IHK Aachen, INS, Forem, GOM Limburg; bewerking ERAC De verdeling over de verschillende sectoren is gemaakt op basis van het aantal werknemers, met uitzondering van Zuid-Limburg en Nederland waar de verdeling is gemaakt op basis van het arbeidsvolume. 1)
Zuid-Limburg is het programmagebied exclusief de gemeenten Ambt Montfort, Echt, Maasbracht, Roerdalen en Roermond
14
België
100
39,7
NordrheinWestfalen
1997 4,3 4,3 34,3 27,1 7,2 61,4 13,7 5,0 1,8 20,3
Nederland
1998 0,8 0,8 39,7
Duitstalige Gemeenschap
1998 2 2 29 22 7 69 19 5 18 16 11 -
Provincie Luik
Totaal
Provincie Limburg (B)
Primaire sector • Landbouw Secundaire sector • Industrie • Bouwnijverheid Tertiaire sector • Handel, horeca en reparatie • Vervoer, opslag en communicatie • Financiële en zakelijke diensten • Gezondheid, welzijn en overige diensten • Overheid (incl. onderwijs) • Diverse
Regio Aken
Zuid-Limburg 1)
Tabel 1.6: Belang economische sectoren (in %) in de deelgebieden van de Euregio Maas-Rijn, gemeten naar werkgelegenheid
100
In alle regio’s is, gemeten naar de werkgelegenheid, de tertiaire sector de belangrijkste sector. Dit is in overeenstemming met nationale en internationale ontwikkelingen. Toch is ook de secundaire sector in alle gebieden nog relatief sterk vertegenwoordigd. Gelet op de werkgelegenheid heeft de primaire sector nauwelijks belang in de totale productiestructuur. Van oudsher is de Nederlandse provincie Limburg een industrieprovincie bij uitstek. Dit blijkt ook als het belang van deze sector in Zuid-Limburg wordt vergeleken met die in Nederland als geheel. De gunstige gang van zaken binnen de industrie is dan ook een belangrijke verklarende factor voor de relatief hoge groei van de Limburgse economie in 1997 en 1998 (bron: ETIL). Belangrijke branches in de Zuid-Limburgse industrie zijn de papierindustrie, chemische industrie, metaalindustrie, kunststoffenindustrie, elektrische apparaten- en de transportmiddelenindustrie. Binnen de tertiaire sector zijn in vergelijking met de andere deelgebieden veel mensen werkzaam in de financiële en zakelijke dienstverlening. De zakelijke dienstverlening is ook één van de sterkste groeiers binnen de Zuid-Limburgse economie. De productiestructuur van de Regio Aken komt grotendeels overeen met die van NordrheinWestfalen. Een klein verschil is waar te nemen in de zakelijke en financiële dienstverlening. Deze is in vergelijking met Nordrhein-Westfalen iets sterker vertegenwoordigd in de Regio Aken. In vergelijking met de andere deelgebieden is de secundaire sector zeer sterk en de tertiaire sector minder sterk vertegenwoordigd. Het belang van de secundaire sector in de totale werkgelegenheid is de afgelopen tien jaar overigens met zo’n 6% afgenomen. Binnen de tertiaire sector zijn vooral de financiële en zakelijke diensten goed vertegenwoordigd, maar is het aandeel van de publieke dienstverlening (gezondheid, welzijn, overheid, onderwijs) opvallend laag. De Belgische provincie Limburg is in vergelijking met de andere deelgebieden sterk geïndustrialiseerd en komt landelijk op de derde plaats wat betreft de industrialisatiegraad (Provincie Limburg, 1999). Deze sterke industrialisatiegraad komt ook naar voren als een vergelijking met België als geheel wordt gemaakt. Het verlies van arbeidsplaatsen in de industrie is in dit deelgebied redelijk beperkt gebleven. Binnen de industrie zijn vooral de branches metaal en transport sterk vertegenwoordigd. De dienstensector heeft zich, zowel in absolute als relatieve zin, minder sterk ontwikkeld dan in de andere deelgebieden van de Euregio Maas-Rijn. Dit geldt vooral voor de commerciële dienstverlening. Binnen de tertiaire sector zijn het onderwijs en de publieke dienstverlening sterk vertegenwoordigd. Opvallend is verder dat in vergelijking met België de tertiaire sector relatief is ondervertegenwoordigd.
15
De provincie Luik heeft een goed ontwikkelde dienstensector, hoewel de groei van het aantal arbeidsplaatsen in de Luikse dienstensector minder was dan in andere delen van de Euregio Maas-Rijn. Het belang van de industriële sector is afgenomen. In tien jaar tijd (1987-1996) is er binnen deze sector een afname geweest van bijna 10.000 arbeidsplaatsen. Vooral de metaalindustrie en de aan de landbouw gerelateerde industrie zijn belangrijke branches in de secundaire sector. In de tertiaire sector zijn vooral de niet-commerciële diensten (gezondheid, welzijn en overheid) sterk vertegenwoordigd. In vergelijking met de Belgische provincie Limburg is de secundaire sector in de provincie Luik relatief ondervertegenwoordigd en de tertiaire sector oververtegenwoordigd. De verdeling van de werkgelegenheid over de drie sectoren is vrijwel gelijk met die van België, hoewel wel moet worden opgemerkt dat er binnen de sectoren verschillen bestaan. De productiestructuur van de Duitstalige Gemeenschap wordt in vergelijking met de provincie Luik gekenmerkt door een hoger aandeel van de secundaire sector en een lager aandeel van de primaire en tertiaire sector. Binnen de Duitstalige Gemeenschap zorgt de industrie voor precies 25% van de werkgelegenheid. Met betrekking tot de tertiaire sector kan geconstateerd worden dat, evenals in de provincie Luik, de bedrijfstakken handel, horeca en reparatie, overheid en onderwijs alsmede vervoer sterk zijn vertegenwoordigd. In vergelijking met België als geheel valt op dat de secundaire sector (met name de industrie) sterk is vertegenwoordigd en de tertiaire sector minder sterk is vertegenwoordigd. Over het algemeen kan geconstateerd worden dat de industriële sector qua werkgelegenheid nog steeds een belangrijke positie inneemt in de Euregio Maas-Rijn. Hoewel de dienstensector een steeds belangrijkere sector binnen de regionale economie wordt, is nog steeds sprake van een sterke industriële basis. Problematiek van de agrarische sector Net als in (bijna) alle gebieden loopt ook in de Euregio Maas-Rijn de werkgelegenheid in de sector landbouw terug. Veel agrarische bedrijven ondervinden de nadelen van onder meer de toenemende schaalvergroting en de strengere milieuwetgeving. Naar verwachting zal ook de komende jaren de uitstroom uit deze sector gehandhaafd blijven. De werkgelegenheid en het economisch belang van deze sector zullen daarom afnemen, hetgeen zich met name zal concentreren op het platteland. Binnen de agrarische sector zijn echter een aantal ontwikkelingen zichtbaar die kansen biedt om de negatieve gevolgen op het platteland tegen te gaan. Zo winnen de biologische landbouw en andere milieuvriendelijke teelten aan belang. Daarnaast bestaan mogelijkheden om de landbouwsector te moderniseren, hetgeen leidt tot kostenreductie en kwaliteitsverhoging. Verder heeft het landelijk gebied potentie om de toeristische en recreatieve sector te ontwikkelen en op die manier nieuwe economische activiteiten te genereren die het werkgelegenheidsverlies in de agrarische sector helpen compenseren.
16
Sector toerisme en recreatie Gelet op het belang dat in de vorige en voorliggende Interreg-programma(’s) gehecht werd/wordt aan toerisme en recreatie, wordt in deze paragraaf een korte schets gegeven van de toeristische potenties van de Euregio Maas-Rijn. Deze potenties vertalen zich in een groot werkgelegenheidsbelang van de toeristisch-recreatieve sector in de Euregio Maas-Rijn. De sector biedt, zowel direct als indirect, aan duizenden personen een baan. Het exacte aantal banen of arbeidsplaatsen is moeilijk aan te geven, gezien de definitieverschillen tussen de regio’s en gezien het feit dat lang niet alle werknemers binnen deze sector officieel zijn geregistreerd. Met het oog op het belang van deze sector bestaat de intentie een project inzake de vergelijkbaarheid van de gegevens binnen de Euregio uit te voeren. De bestedingen van de toeristen en recreanten en de daaraan gerelateerde omzet hebben als gevolg dat deze sector een steeds belangrijker onderdeel wordt van de regionale economie. In de Euregio Maas-Rijn bevinden zich voldoende accommodaties om toeristen en recreanten te herbergen. Hotels, appartementen, campings, pensions en andere accommodaties zijn in alle deelgebieden in ruime mate aanwezig. Verder heeft de Euregio belangrijke potenties op het gebied van toerisme en recreatie in combinatie met natuur en cultuur. De regio heeft een veelzijdige samenstelling van dit product en biedt een mix van diverse aspecten waarvoor toeristen belangstelling hebben: interessante steden met een scala aan culturele en andere voorzieningen te midden van natuur en landschappelijk schoon dat o.a. kan voorzien in de behoefte aan stilte en rust. De belangrijkste attractie in de Euregio Maas-Rijn wordt – met name in het zuidelijke deel van de regio – gevormd door de aan de natuur en landschap gerelateerde mogelijkheden tot ontspanning. Een belangrijke rol hierbij spelen de in het hele gebied aanwezige wandel- en fietsroutes en de natuurparken in combinatie met de kleine historische stadjes. Enkele belangrijke natuurparken in het gebied zijn de Eifel, Hoge Venen, de Ardennen, het Mergelland en daarnaast nog enkele (grensoverschrijdende) natuurparken. Naast rust en stilte bieden natuur en landschap in de Euregio Maas-Rijn ook mogelijkheden voor watersport en – recreatie. Verspreid in de Euregio Maas-Rijn bevinden zich enkele grote en middelgrote steden, waarvan Aken, Luik, Maastricht, Hasselt en Eupen de belangrijkste zijn. Deze steden bieden tal van sociaal-culturele activiteiten en voorzieningen met een vaak bovenregionale uitstraling zoals musea, theaters, bioscopen, etc. Daarnaast vervullen ook de oude stadskernen met hun cultuurhistorische waarde een belangrijke rol binnen het totale pakket van toeristischrecreatieve voorzieningen in de Euregio Maas-Rijn. Grensoverschrijdend toerisme speelt een steeds belangrijkere rol, met name het kooptoerisme. De steden Hasselt, Luik, Aken en Maastricht trekken de laatste jaren steeds meer dagtoeristen als gevolg van de kwalitatief hoogwaardige winkelcentra waarover deze steden beschikken. Kenmerkend voor het toerisme in de regio is het korte verblijf van de toeristen. Het grootste deel van de bezoekers brengt een dag of een weekend door in het gebied. Om deze toeristen langer te laten blijven, is het van belang om bekendheid te geven aan het toerisme in de Euregio Maas-Rijn. Door het stimuleren van streekproducten en streekeigen activiteiten kan het product verbreed worden.
17
In de Kreise Bitburg-Prüm en Daun in de deelstaat Rheinland-Pfalz neemt het economisch belang van de toeristische sector steeds meer toe. Terwijl in de Kreis Daun in de Vulkaaneifel het toerisme vanwege het voor Europa unieke natuurlandschap reeds jaren een belangrijke rol speelt, neemt de betekenis ervan ook in de Kreis Bitburg-Prüm sterk toe. In de afgelopen jaren is daar een hoogwaardig toeristisch aanbod gecreëerd op het gebied van boerderijvakanties, fietstoerisme, cultuurtoerisme en golfsport. Zo is op de voormalige Amerikaanse luchtmachtbasis Bitburg een vrijetijds-, sport- en hotelcomplex ontstaan. Deze activiteiten leveren een aanzienlijke bijdrage aan het bestrijden van de structurele crisis in de landbouw en gevolgen van de conversie. Toeristisch-recreatieve voorzieningen dragen niet alleen bij aan de aantrekkingskracht van de regio als dag- en verblijfsrecreatieve bestemming. Zij zijn ook van belang voor de ‘quality of life’ in de regio en daarmee voor de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkomgeving voor de huidige en potentiële inwoners. Dit is een belangrijke factor voor het gevestigde en het toekomstige bedrijfsleven in de Euregio Maas-Rijn. Bovendien kan het toerisme bijdragen aan de naamsbekendheid van de Euregio Maas-Rijn. Midden- en Kleinbedrijf (MKB/KMO) Het MKB/KMO is een belangrijke motor voor de werkgelegenheid en één van de grootste investeerders binnen de Euregio Maas-Rijn. Dat er veel MKB/KMO in de regio voorkomt, blijkt uit de cijfers in onderstaande tabel. Tabel 1.7: Bedrijfsgrootte (in % van totaal aantal bedrijven) Aantal bedrijven
Zuid-Limburg Regio Aken Provincie Limburg Provincie Luik Duitstalige Gemeenschap
23.309 17.979 18.282 21.237 2.161
Aantal werknemers < 10 86,6% 82,1% 79,5% 82,6% 82,2%
10-99 12,0% 16,2% 18,5% 15.6% 16,7%
100-499 1,3% 1,4% 1,8% 1,5% 1,0%
> 500 0,1% 0,3% 0,2% 0,3% 0,1%
Bron: ETIL, Arbeitsamt Aachen, VDAB, Forem
Uit de tabel blijkt dat in de meeste gebieden ruim 80% van de bedrijven minder dan 10 werknemers in dienst heeft. Vooral in Zuid-Limburg is dit aandeel hoog: 86,6%. In alle gebieden heeft ten hoogste 2% van de bedrijven meer dan 100 werknemers in dienst. Geconcludeerd kan worden dat het MKB/KMO een belangrijke rol speelt in de regionale economie van de Euregio Maas-Rijn. Ondernemingen behorende tot het MKB/KMO blijken door hun kleinschaligheid moeilijker te kunnen inspelen op Euregionale marktkansen. De Euregionale oriëntatie van de bedrijven is nog gering. Het overzicht ontbreekt veelal en er is een gebrek aan menskracht en middelen voor onder meer R&D (Research & Development) en promotie. Het gevolg is een ongelijke concurrentiestrijd met grote ondernemingen. De marktkansen van het MKB/KMO in de Euregio Maas-Rijn kunnen beter benut worden door samenwerking in Euregionaal verband. Samenwerking zorgt voor schaalvergroting en biedt mogelijkheden voor synergie.
18
Naast het MKB/KMO komen in de Euregio Maas-Rijn ook grote (buitenlandse) ondernemingen voor. De concentratie van automotive-, ICT-, chemie- en andere hightech bedrijven is een belangrijk kenmerk van de productiestructuur in de Euregio Maas-Rijn. Mede daardoor is het gebied interessant voor investeerders. Naast het stimuleren van bestaande bedrijvigheid draagt vanzelfsprekend ook nieuwe bedrijvigheid bij aan de economische ontwikkeling van een regio. Voor het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid in de Euregio bieden de gezamenlijke acquisitie en promotie op Euregionale schaal veel mogelijkheden. Ook hierdoor kunnen schaalvoordelen bereikt worden. Binnen de Euregio Maas-Rijn worden de mogelijkheden voor samenwerking tussen bedrijven en brancheorganisaties, in het bijzonder het MKB/KMO, momenteel onvoldoende benut. De Kamers van Koophandel in de Euregio Maas-Rijn zijn voorlopers op het gebied van de Euregionale samenwerking. De Euregio-Kamers hebben allemaal hetzelfde doel: de bevordering van een evenwichtige ontwikkeling van de economie en van de economische belangen van het bedrijfsleven in hun gebied. Eind 1994 hebben de zes Kamers van Koophandel in de Euregio Maas-Rijn vanuit deze gemeenschappelijke doelstelling een samenwerkingsovereenkomst gesloten. De samenwerking biedt een wezenlijke uitbreiding van de dienstverlenende en adviserende mogelijkheden van de individuele Kamers, die rechtstreeks ten goede komt aan het bedrijfsleven in de diverse gebieden. Innovatief vermogen bedrijfsleven De Euregio Maas-Rijn wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van technisch hoogwaardige bedrijfssectoren, zoals de automotive-, chemie- en biotechnologie-industrie. Het is dus belangrijk om de aanwezige technologische kennis en capaciteit van de Euregio Maas-Rijn te behouden en te versterken. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat technologische kennis van strategische betekenis is voor een onderneming. Daarom kan samenwerking en het delen van deze kennis met een ander bedrijf als bedreigend worden ervaren. Aan de andere kant is samenwerking noodzakelijk, omdat de investeringen voor R&D vaak zo hoog zijn. Over het algemeen is de R&D-intensiteit in de Euregio Maas-Rijn relatief laag. Alleen in de Regio Aken zijn veel bedrijven bijzonder actief in R&D in vergelijking met de andere deelregio’s. De grote bedrijven in de Euregio Maas-Rijn hebben een eigen R&D-afdeling en doen relatief veel meer aan R&D-activiteiten dan het MKB/KMO in de regio. Op een aantal fronten kan geprofiteerd worden van de complementariteit aan kennis en kennisinfrastructuur binnen de verschillende grensregio’s. Binnen alle regio’s wordt aangegeven dat het verbeteren en versterken van de grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied een belangrijk onderwerp is. Mogelijkheden tot een grensoverschrijdende netwerkvorming worden vergemakkelijkt doordat de verstedelijkte en industriële gebieden aan weerszijden van de grens op relatief korte afstand van elkaar liggen. Specifieke problemen van de Euregio zijn onder meer de versnippering van de technologische kennis, onvoldoende overzicht en afstemming tussen de aanwezige kennisvraag en het aanbod ervan.
19
Netwerken c.q. clusters van bedrijven en/of kennisinstellingen vergemakkelijken de afstemming tussen de aanwezige kennisvraag en het aanbod. Daarnaast stimuleren clusters de ontwikkeling en verspreiding van kennis en technologie. Grensoverschrijdende samenwerking c.q. clustervorming op het gebied van kennistransfer vindt op dit moment nog te weinig plaats. De volgende problemen doen zich hierbij nog voor: • De kennistransfer tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven is nog onvoldoende; • De kennisoverdracht tussen kennisinstellingen is nog beperkt; • Het kennisaanbod van de onderzoeksinstituten komt niet overeen met de behoeften aan kennis en technologie van het bedrijfsleven; • De kennistransfer tussen het MKB/KMO en grote bedrijven is voor verbetering vatbaar. Bij grensoverschrijdende informatieoverdracht tussen kennisinstellingen en bedrijven speelt het gebruik van ICT een belangrijke rol.
Prestaties bedrijfsleven De prestaties van het bedrijfsleven in de verschillende deelgebieden kan gemeten worden door gegevens te verstrekken over de omzet, de export, de investeringen en het rendement van bedrijven. Afhankelijk van de beschikbare informatie zullen deze vier aspecten aan bod komen en zal daar waar mogelijk een vergelijking worden gemaakt met nationale cijfers. De omzet van het bedrijfsleven in Zuid-Limburg (exclusief de vijf gemeenten in MiddenLimburg) is in 1998 gestegen ten opzichte van 1997. Vooral de industrie en de dienstensector lieten een grote omzetgroei noteren. De enige sector die geen groei kende, was de land- en tuinbouw. In vergelijking met de provincie Limburg als geheel en Nederland scoorde het bedrijfsleven bovengemiddeld. Het percentage exporterende bedrijven ligt iets onder het provinciaal gemiddelde, maar aanzienlijk boven het landelijk gemiddelde. Vooral de bouwnijverheid wordt gekenmerkt door een grote groei van de export. Het percentage verlieslijdende bedrijven is met 11% in 1998 één procent hoger dan het provinciaal en nationaal gemiddelde. Ook het percentage bedrijven met voldoende rendement is zo goed als gelijk met het provinciaal en nationaal gemiddelde. Bedrijven in de industrie en de dienstensector behalen het hoogste rendement in Zuid-Limburg. Tot slot kan geconstateerd worden dat het percentage investerende bedrijven overeenkomt met het provinciaal gemiddelde, maar dat de hoeveelheid investeringen in 1998 met 14% is gedaald ten opzichte van 1997 (bron: ETIL). Het bedrijfsleven (alleen industrieel bedrijfsleven) in de Regio Aken heeft in 1998 een omzet gerealiseerd van ruim € 13 miljard. Binnen deze regio wordt 56% van de omzet behaald in Stadt Aachen en het aangrenzende Kreis Aachen. De totale omzet in de Regio Aken is in vergelijking met 1997 toegenomen met 2,2%. Ook met betrekking tot de ontwikkeling van de omzet bestaan grote regionale verschillen. In Stadt Aachen nam deze met 6,5% toe, terwijl deze in Kreis Heinsberg met 6,6% afnam. Van de totale omzet in het Duitse programmagebied is in 1998 éénderde deel gerealiseerd door export van producten en diensten (bron: IHK).
20
Van de totale omzet van het bedrijfsleven in Belgisch Limburg in 1997 (€ 32,9 miljard) neemt de secundaire sector 54,6% en de tertiaire sector 44,1% voor haar rekening. De resterende 1,4% behoort tot de primaire sector. De metaalindustrie zorgt binnen de secundaire sector voor de helft van de totale omzet. Binnen de tertiaire sector is met een aandeel van 34,9% de sector handel en horeca van groot belang. Sinds 1990 is het aandeel van de secundaire sector in de totale omzet gedaald met bijna 6% per jaar, terwijl het aandeel van de tertiaire sector met ongeveer hetzelfde percentage per jaar is toegenomen. De grootste groei is waar te nemen binnen de bedrijfstak vervoer (14,3% per jaar) en financiële dienstverlening (12,7% per jaar). De totale omzet is sinds 1990 met 5,7% per jaar toegenomen. Met betrekking tot het totaal aantal investeringen kan geconstateerd worden dat het gros van de investeringen (59%) wordt gedaan in de secundaire sector. De meeste investeringen binnen deze sector worden gedaan in de metaalindustrie. Binnen de tertiaire sector vinden de meeste investeringen plaats in de handel en horeca. De investeringen in de primaire sector – 3,1% van de totale investeringen – zijn relatief hoog in vergelijking met de omzet die door deze sector wordt voortgebracht. De totale investeringen in 1997 bedroegen in Belgisch Limburg ongeveer € 11,5 miljard (bron: INS/BTW). In de provincie Luik werd door het bedrijfsleven in 1996 een totale omzet gerealiseerd van € 25,2 miljard. De hoogste omzet werd dat jaar gerealiseerd door de sectoren handel, reparatie en horeca en de aan de landbouw gerelateerde industrie. Sinds 1985 is de omzet gestegen met 25%. De totale omzet in deze provincie is 5,3% van de totale omzet in België. De totale export bedroeg in 1996 ruim € 8 miljard en is sinds 1985 gedaald met 20%. Een groot deel van de export komt voor rekening van de twee eerder genoemde sectoren en de chemische industrie. Van de totale export in België wordt 4,2% voor rekening genomen door de provincie Luik. Het totaal bedrag aan investeringen is in dit deelgebied de laatste jaren stabiel gebleven. In 1996 werd voor een bedrag van ongeveer € 1,2 miljard geïnvesteerd in het bedrijfsleven, hetgeen overeenkomt met ruim 5% van de totale investeringen in België (bron: “Programme Interreg III: Analyse des points forts et faibles du territoire de la Province de Liège”). Het bedrijfsleven in de Duitstalige Gemeenschap heeft in 1997 een omzet gerealiseerd van ruim € 2,7 miljard. Van deze omzet werd de helft gerealiseerd door de secundaire sector. Binnen de tertiaire sector wordt een hoge omzet behaald door bedrijven behorende tot handel, reparatie en horeca: ruim 34% van de totale omzet. De export bedroeg in hetzelfde jaar ruim € 1,2 miljard, waarvan 55% tot stand werd gebracht door de secundaire sector. De totale investeringen bedroegen in 1997 € 11,7 miljoen. De investeringen waren ongeveer gelijkwaardig verdeeld over de secundaire en tertiaire sector. Zowel wat betreft omzet, export als investeringen kan geconstateerd worden dat de maakindustrie – in de meest brede zin van het woord – een belangrijke bedrijfstak is binnen de regionale economie van de Duitstalige Gemeenschap (bron: Abeo).
21
1.5
Bedrijfsomgeving
Fysieke infrastructuur Zoals eerder al naar voren kwam, heeft de Euregio Maas-Rijn een gunstige ligging in het economisch centrum van Europa. De regio is centraal gelegen ten opzichte van belangrijke economische centra en mainports. Een goede infrastructuur en bereikbaarheid zijn van groot belang om te kunnen profiteren van deze gunstige ligging. De Euregio Maas-Rijn is zowel in noord-zuidelijke richting via de E25 (Eindhoven, Maastricht, Luik) als in oost-westelijke richting via de E314 en de E40 (Hasselt, Genk, Heerlen, Aken) alsmede de E313 (Antwerpen, Hasselt, Luik) goed op het Europese wegennet aangesloten. Daarnaast heeft de Duitstalige Gemeenschap via de E42 een goede verbinding met de steden Luik en Aken. De oost-west wegverbindingen hebben een belangrijke functie als hoofdtransportas voor het Europese vervoer van personen en goederen. Toch ontbreken in de Euregio nog belangrijke grensoverschrijdende verbindingen, met name in de sector spoorwegverkeer. Een aantal intraregionale verbindingen binnen de Euregio Maas-Rijn zou verbeterd moeten worden ten einde de interne mobiliteit van de Euregio Maas-Rijn te verhogen. Voor het personenvervoer per spoor is het gebied in noord-zuid richting ontsloten via de lijn Randstad-Maastricht-Heerlen en de lijn Maastricht-Luik-Luxemburg en verder. In oost-west richting loopt de spoorlijn Parijs-Luik-Keulen en de verbinding door Wallonië met AkenKeulen. De spoorlijn Brussel-Luik-Verviers-Aken-Keulen fungeert als Europese hoofdtransportas voor het personenverkeer per spoor. In de toekomst zal de realisering van de HSL Parijs-Brussel-Luik-Aken-Keulen bijdragen aan de Europese ontsluiting van de Euregio Maas-Rijn. Het HSL-traject Parijs-Brussel-Luik-Aken-Keulen is een van de 14 prioritaire projecten die door de Europese Commissie in het kader van de Transeuropese Netwerken (TEN) zijn aangewezen. Met de TEN’s richt de Europese Commissie zich op het creëren van moderne transportnetwerken binnen de Europese Unie. De onderstaande kaart bevat een weergave van het project HSL-traject Parijs-Brussel-Luik-Aken-Keulen.
22
Afb. 1.6 TEN
De belangrijkste doelstelling voor de Euregio Maas-Rijn is echter het realiseren van een samenhangend openbaar vervoersnetwerk, aangezien een netwerk met voldoende capaciteit een belangrijke bijdrage levert aan de ontsluiting van het gebied en de versterking van de Euregionale binding. De mobiliteitsmogelijkheden in de Euregio worden structureel verbeterd en het goederenvervoer krijgt tegelijkertijd impulsen. Belangrijke doelstellingen in dit verband zijn de verbetering van de informatievoorziening naar de gebruiker van openbaar vervoersmiddelen, de onderlinge afstemming van de dienstregelingen, de standaardisatie van de tarieven en de ontwikkeling van een gemeenschappelijk marketingbeleid. Daarbij is het van belang dat de reeds aanwezige vormen van samenwerking en initiatieven op dit gebied worden gecontinueerd. Tevens bestaat de behoefte aan een verdere uitbreiding en stimulering van de „zachte“ mobiliteit in de Euregio en aan het uitwerken van nieuwe mobiliteitsconcepten, die de individuele mobiliteit verbeteren en optimaliseren. Voor het goederenvervoer per spoor vormt de lijn Hasselt-regio Luik-Aken een onderdeel van de belangrijke achterlandverbinding Antwerpen-Rhein/Ruhrgebied. In het (grensoverschrijdend) spoorwegennetwerk is nog een aantal zwakke schakels aanwezig die het functioneren van de bestaande goederenterminals negatief beïnvloeden. Ter versterking van het netwerk tussen de knooppunten Rotterdam/Antwerpen-Genk-Born/Venlo-KeulenDuisburg zijn de volgende verbindingen van belang: • Verbetering van de ontsluiting van de railterminal Born (Nederlands Limburg); • Verbetering van de verbindingen Heerlen-Aken; • Versterking van de spooras Maastricht-Luik, om deze in fysieke zin geschikt te maken voor vervoer van goederen; • Revitalisering van de Hasseltlijn, waarbij onder andere de industrieterreinen Lanaken en Maastricht West voor feedering kunnen worden aangesloten op het hoofdspoor Maastricht-Eindhoven; • Studie naar de potenties van de spoorverbinding Genk-Born-Heerlen-Aken-Keulen.
23
Een belangrijke rol in het goederenvervoer per binnenschip wordt vervuld door de noord-zuid verbinding Julianakanaal-Maas en het Albertkanaal richting het westen (Antwerpen). Luik vormt een belangrijk knooppunt in het goederenvervoer per binnenschip: het is de derde binnenhaven van Europa. De Regio Aken heeft geen waterweg van betekenis voor het goederenvervoer per binnenschip. In de Euregio Maas-Rijn zijn twee regionale luchthavens van betekenis gelegen: MaastrichtAken Airport en Luik-Airport. Deze luchthavens zijn belangrijk voor het afwikkelen van het zakelijke verkeer en vrachtverkeer. De internationale luchthavens van Keulen, Düsseldorf, Brussel en Amsterdam zijn gemakkelijk per autosnelweg en per spoor te bereiken. De beide volgende kaarten geven een beeld van de belangrijkste infrastructuur in het gebied.
24
Figuur 1.7.a Wegen en luchthavens
Figuur 1.7.b Spoor- en waterwegen
25
Verbetering transport- en distributienetwerk Gelet op de toenemende betekenis van het goederenverkeer per spoor, lucht en binnenwater, kan de ontwikkeling van een netwerk van goederenoverslag en distributiecentra bijdragen tot de versterking van het transport- en distributienetwerk. Vooral de verbetering van de organisatie van het goederenvervoer is van belang. Daarbij ligt het accent op de kwaliteit van het intermodaal vervoer. Het gaat om de versterking van het organisatorische en fysieke netwerk in relatie met de knooppunten (inlandterminals). Hiermee wordt een reductie van de belasting van het wegennet en het economisch functioneren bevorderd en wordt de concurrentiepositie van deze regio als knooppunt in de Europese logistiek versterkt. In dit kader is het van belang dat de round-toer Rotterdam-Venlo-Born-Luik-Antwerpen verder ontwikkeld wordt. Openbaar vervoer De toenemende automobiliteit leidt tot steeds meer congestie waardoor in de nabije toekomst omvangrijke investeringen nodig zijn in de weginfrastructuur. Daarnaast heeft een toenemend autogebruik negatieve gevolgen voor het milieu. Een groter aandeel van het openbaar vervoer in de totale mobiliteit is daarom zowel vanuit economische als milieu optiek van groot belang voor de verbetering van de ruimtelijke en milieukwaliteit van de Euregio Maas-Rijn. De grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van het openbaar vervoer heeft tot nu toe geresulteerd in projecten gericht op de verbetering van met name organisatorische aspecten van het vervoer (informatie, tarieven, marketing). Een belangrijk aandachtspunt binnen dit kader is en blijft de verbetering van het aanbod van grensoverschrijdend openbaar vervoer. Concreet bestaat behoefte aan nieuwe verbindingen, een verbetering van de dienstregeling, frequentieverhogingen in de spitsuren en een betere afstemming tussen dienstregelingen op elkaar. Dit zijn enkele bepalende factoren voor de concurrentiepositie van het openbaar vervoer. In dit kader verdient de ontwikkeling van een light-rail specifieke aandacht. Verder vormt de lage frequentie van de treinen tussen Maastricht en Luik een knelpunt. Daarnaast is er in Belgisch Limburg sprake van een slechte ontsluiting van het Maasland en een slechte aansluiting van Limburg met Brussel en Antwerpen. Een belangrijk element binnen dit kader zijn de grensoverschrijdende treinverbindingen en dan met name de Eurocity/Intercity-spoorlijnen. Een samenhangend Euregionaal netwerk kan enerzijds een puur regionale functie vervullen en daarmee de Euregionale binding versterken, maar anderzijds ook een belangrijke functie vervullen naar de HSL-verbinding BrusselKeulen. Bedrijfslocaties De concurrentiepositie van de Euregio Maas-Rijn is mede afhankelijk van de beschikbaarheid van een goed aanbod van bedrijventerreinen, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Voordat een algemene beschrijving wordt gegeven over de Euregio Maas-Rijn zullen eerst per deelgebied enkele kenmerken en ontwikkelingen worden aangegeven.
26
In Nederlands Limburg werd de periode 1990-1997 gekenmerkt door een hoge uitgifte van bedrijventerreinen. In 1997 werd er in de provincie 120 ha bedrijventerrein uitgegeven, waarvan 51 ha voor rekening kwam van Zuid-Limburg. Voor Limburg geldt dat de relatief hoge uitgifte samengaat met een verhoudingsgewijs kleine voorraad. Begin 1998 waren in Limburg 95 bedrijventerreinen met in totaal 859 ha beschikbare ruimte. Daarvan ligt 464 ha (54%) in Zuid-Limburg. In Zuid-Limburg is 41% van de totale voorraad direct uitgeefbaar. Heerlen en Maastricht zijn de gemeenten met de grootste voorraad, respectievelijk zo’n 80 ha en 60 ha. (bron: ETIL). In de verschillende Kreise van de Regio Aken liggen een aantal bedrijventerreinen die beschikbaar zijn of staan gepland voor de komende jaren. Deze bedrijventerreinen variëren sterk in doeleinden, oppervlakte en prijs. In de Regio Aken werd in de periode 1987-1996 in totaal ruim 1.100 hectare bedrijventerrein verkocht. In Kreis Aken werd in deze periode de grootste oppervlakte verkocht: 288 hectare. In deze Kreis liggen ook relatief veel bedrijventerreinen die van belang zijn voor de werkgelegenheid in de gehele regio Aken. Aan de hand van onder andere deze gegevens is berekend dat in de periode 1995-2010 in de Regio Aken een behoefte bestaat van bijna 1.800 hectare bedrijventerrein. De behoefte is met ruim 400 ha het grootst in Kreisfreie Stadt Aken en Kreis Duren (bron: Region Aachen). De totale oppervlakte bedrijventerrein in Belgisch Limburg bedroeg in 1998 1.319 ha. Daarvan is 509 ha (39%) reeds ontwikkeld en is de overige 810 ha beschikbaar, maar nog niet ontwikkeld (bron: Ruimtelijk Structuurplan Limburg 1999). Tussen 1990 en 1999 werd in totaal 1.213 ha industriegrond verkocht. Naast het areaal bedrijventerrein beschikte de provincie in 1999 ook over 5 bedrijvencentra waarin 35 huurders gevestigd waren met een totale werkgelegenheid van 123 personen. De bezettingsgraad bedroeg 69% en de gemiddelde verblijfsduur was ongeveer twee jaar. Daarnaast zijn er de zogenaamde doorgangsgebouwen waar doorstarters en expansieve bedrijven zich autonoom kunnen vestigen. Eind 1999 waren er 15 huurders werkzaam met een bezetting van 85% van de totale verhuurcapaciteit van de vier doorgangsgebouwen (bron: GOM Limburg). In de provincie Luik speelt SPI+ een belangrijke rol in het Luikse sociaal-economische leven. SPI+ speelt een actieve rol ten behoeve van de ontwikkeling van de fysieke infrastructuur (constructie en exploitatie) en adviseert daarnaast ondernemingen over hun locatiekeuze. SPI+ draagt bij aan de economische ontwikkeling en uitbreiding van ondernemingen en vertegenwoordigt de provincie Luik in de Euregio Maas-Rijn. In 1998 heeft SPI+ 58 ha bedrijfsterrein verkocht aan private ondernemingen, waarvan 40% gelegen is in het arrondissement van Luik. Daarnaast heeft SPI+ in dat jaar ruim € 28 miljoen geïnvesteerd in de fysieke infrastructuur, bijvoorbeeld in wegen, rioleringen en bedrijfsgebouwen. Het belang en de omzet van SPI+ is sinds 1990 onafgebroken gestegen (bron: SPI+). In de Duitstalige Gemeenschap bestond in 1998 een totale oppervlakte van bijna 275 ha aan bedrijventerrein. Wel dient hierbij opgemerkt te worden dat dit cijfer betrekking heeft op Oost-België en er dus enkele gemeenten bij de berekening van dit cijfer zijn meegenomen die niet in de Duitstalige Gemeenschap liggen. Van deze 275 ha lag 110 ha in Eupen en omgeving. Ruim 240 van de 275 ha was al ontwikkeld en slechts de overige 33 ha is nog beschikbaar voor verdere ontwikkeling. Van deze 33 ha ligt precies éénderde in BüllingenBütgenbach (bron: Gewerbeflächenkonzept WFG).
27
In totaal beschikt de Euregio Maas-Rijn over bijna 16.000 ha bedrijventerreinen. Deze terreinen zijn vaak goed uitgerust en kunnen tal van soorten investeerders ontvangen: hightech ondernemingen, ambachtelijke ondernemingen, MKB/KMO, zware industrieën en dienstverlenende ondernemingen. Daarnaast beschikt de regio over twee wetenschappelijke terreinen, twee BCI’s (Business- en Innovatiecentra) en 26 ondernemingscentra /bedrijvencentra. Aangezien zich in deze centra vaak startende ondernemingen vestigen die wellicht na die twee jaar de wens hebben om hun bedrijf op een andere (nieuwe) locatie uit te breiden, is het van belang dat deze ruimte wel voorhanden is. Deze ruimte kan gecreëerd worden op nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen of op bestaande bedrijventerreinen. Binnen de regio bestaat veel aandacht voor een gezamenlijke afstemming met betrekking tot de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Gezien de beperkte ruimte voor bedrijfslocaties in de afzonderlijke deelgebieden is een grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied dan ook een goede optie. Bij de keuze van een nieuwe locatie zullen om die reden de mogelijkheden in de grensregio’s betrokken moeten worden. Kennisinfrastructuur Het belang van technologie voor de economische ontwikkeling van een regio is groot, zo ook voor de Euregio Maas-Rijn. Het verhogen van de (technologische) kennis en innovatiekracht van ondernemingen versterkt de concurrentiekracht van het Euregionale bedrijfsleven. Innovatieve kennis is nodig om nieuwe, betere producten en diensten op de markt aan te bieden en productieprocessen efficiënter te organiseren. Hoogwaardige technologie voor westerse bedrijven is ook een belangrijk middel om wereldwijd concurrentievoordelen te realiseren. Binnen de Euregio Maas-Rijn is de basis voor een goede technologische infrastructuur aanwezig. De regio beschikt over een uitgebreid netwerk van opleidings- en onderzoeksinstituten. De belangrijkste kenniscentra in Zuid-Limburg zijn de Rijksuniversiteit Limburg in Maastricht en de Open Universiteit en Hogeschool Limburg te Heerlen. De Universiteit is middels het bestaande ALMA-verband verbonden aan de andere universiteiten in de Euregio Maas-Rijn. Dit is een belangrijke aanzet geweest voor Euregionale uitwisseling van kennis en expertise. Daarnaast is de Open Universiteit zich meer richting Europa gaan oriënteren, heeft de Hogeschool Limburg een netwerk gevormd met een aantal expertisecentra en is de Rijksuniversiteit Limburg een samenwerking aangegaan met andere kennisinstellingen en bedrijvenparken in Zuid-Limburg. Tussen de verschillende instellingen vinden gesprekken plaats over interregionale samenwerking op dit gebied. Een prominente plaats met betrekking tot dit onderwerp neemt de Regio Aken in, die gekenmerkt wordt door een bijzonder uitgebreide en gedifferentieerde technologie- en kennisinfrastructuur. Centraal binnen deze infrastructuur bevindt zich de grootste technische universiteit van West-Europa, de Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule (RWTH) te Aken. Deze universiteit staat bekend om haar onderzoek uitgevoerd in opdracht van derden. Naast de RWTH beschikt de Regio Aken nog over een Fachhochschule die ook intensieve contacten met het bedrijfsleven in de Euregio Maas-Rijn onderhoudt. Verder zijn er nog verscheidene onderzoekscentra gevestigd alsmede twee Fraunhofer Instituten, te weten het Fraunhofer-Institut für Produktionstechnologie en het Fraunhofer-Institut für Lasertechnik.
28
In Belgisch Limburg zijn ook enkele instellingen gevestigd, die een rol spelen in de opbouw van wetenschappelijk en technologisch potentieel. Het Limburgs Universitair Centrum (LUC) in Diepenbeek is een onderzoekscentrum met drie belangrijke onderzoeksdomeinen, namelijk materiaalkunde, nieuwe media en toegepaste informatica en leefmilieu. Momenteel vinden er gesprekken plaats tussen het LUC en de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht over een samenwerking waarin elementen van beide universiteiten worden ingebracht. Uiteindelijk is het doel om een transnationale universiteit te creëren. In Genk is LISEC gevestigd dat toegepast wetenschappelijk onderzoek verricht rond milieuaspecten van industriële activiteiten. Verder is er het dr. Willemsinstituut met afdelingen scheikunde-microbiologie en immunologie-biotechnologie. Tot slot bevindt zich in Belgisch Limburg de KIHL waar contractonderzoek verricht wordt en het Onderzoeksstation te Gorsem waar onderzoek in de fruitsector wordt gedaan. In de provincie Luik neemt de Université de Liège een centrale plaats in op het gebied van onderwijs en onderzoek. Enkele faculteiten binnen deze universiteit zijn filosofie, medicijnen, economie en toegepaste wetenschap. Binnen de universiteit zijn enkele tientallen onderzoekscentra actief binnen de verschillende faculteiten van de universiteit. Verder zijn in Luik een aantal hogescholen gevestigd met een divers aanbod van studierichtingen, bijvoorbeeld technische en commercieel/economische disciplines. Tot slot zijn in Luik meerdere onderzoekscentra gevestigd, die gespecialiseerd zijn in onder andere techniek, metaalonderzoek, chemie, textiel, milieu en landbouw. Voorbeelden van dergelijke onderzoekscentra zijn Centexbel, CRIF en Celabor. In de Duitstalige Gemeenschap bestaat een breed aanbod van scholen voor voortgezet onderwijs. Hierop voortbouwend is een aantal hogescholen aanwezig, die zich richten op pedagogiek en paramedisch onderwijs. Daarnaast is een groot aantal aanbieders van opleidingen actief op het gebied van levenlang leren in de vorm van volwassenenonderwijs. HORA EST is een samenwerkingsverband tussen elf hogescholen in de Euregio Maas-Rijn. Ze werken niet alleen met elkaar samen, maar ook met intermediaire organisaties en het Euregionale bedrijfsleven. HORA EST streeft ernaar kennis toegankelijk te maken voor alle partners en zoekt naar mogelijkheden om de grenzen te verleggen, in alle opzichten. Dit met als doel niet alleen van elkaar te leren, maar ook met elkaar te leren. Niet alleen kan geprofiteerd worden van elkaars kennis, maar ook van elkaars infrastructuur, zoals laboratoria en vertaalcentra.
1.6
Sociaal-maatschappelijke en culturele voorzieningen
Met betrekking tot de gezondheidszorg bestaan er in de Euregio Maas-Rijn tal van voorzieningen. In de Euregio Maas-Rijn bevinden zich ruim 70 ziekenhuizen en ruim 4.300 huisartsen (basisjaar 1993/1994). Daarnaast bestaat er in de regio een groot aantal bejaardenen verzorgingstehuizen (135), verpleegtehuizen (17) en instellingen voor gehandicapten (93). Dit betekent dat gezondheidsvoorzieningen in principe voldoende in de Euregio Maas-Rijn aanwezig zijn. Problemen hebben dan ook meer betrekking op de achterblijvende (grensoverschrijdende) samenwerking tussen deze voorzieningen.
29
Op het gebied van grensoverschrijdende zorg liggen er bijzondere kansen in de Euregio Maas-Rijn. Zeker gezien de hoge bevolkingsdichtheid, het hoge niveau van de zorgvoorzieningen, de aanwezigheid van enkele academische ziekenhuizen en de overeenkomsten in ouderen- en gezondheidszorg. Daarbij komt dat de consumenten in het gebied met betrekking tot de gezondheidszorg zich liever oriënteren op de mogelijkheden binnen de Euregio Maas-Rijn dan op het aanbod in eigen land, dat meestal op verre afstanden gelegen is. Grensoverschrijdende samenwerking op dit gebied moet ervoor zorgen dat de zorgconsumenten zo dicht mogelijk bij de eigen woonplaats gespecialiseerde zorg kunnen ontvangen en niet slechts zijn aangewezen op zorg verder weg in eigen land. Knelpunten die een rol spelen bij het stimuleren van het Euregionale zorgbeleid liggen onder meer op het terrein van het beteugelen van de kosten en de onderlinge afstemming tussen de verschillende zorgsectoren, de uiteenlopende regionale bevoegdheden binnen de Euregio Maas-Rijn en de beperkende regels voor zorgconsumptie over de grens. Daarnaast kent het zeer gedifferentieerde zorgaanbod in de Euregio Maas-Rijn enerzijds overcapaciteit, maar anderzijds ook enkele leemtes binnen de afzonderlijke deelregio’s. Een belangrijk aandachtspunt is dan ook om een complementariteit van de zorg tussen de deelregio’s tot stand te brengen. Op het gebied van jeugdzorg bestaan tussen de verschillende overheden en instanties van de deelgebieden diverse contacten. De problemen van kinderen en jongeren in de verschillende landen van de Euregio Maas-Rijn zijn identiek. De vele systemen en methodieken die worden toegepast om de problemen aan te pakken zijn aanwezig, maar belemmeringen in wet- en regelgeving en in financiering maakt het vaak nog onmogelijk om structureel van elkaars grensoverschrijdend aanbod gebruik te maken. Knelpunten die hierbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld de taal en het feit dat hulpverleners uit het ene land niet altijd in het andere land kunnen opereren. In de Euregio Maas-Rijn bevinden zich talrijke voorzieningen en instellingen op sociaalcultureel en sociaal-maatschappelijk gebied. De Dom van Aken met zijn schatkamer is een belangrijke culturele voorziening die door de UNESCO op de Werelderfgoedlijst is geplaatst. Inwoners en toeristen kunnen een bezoek brengen aan verschillende musea, theaters en schouwburgen. Voorbeelden van musea in het gebied zijn het Bonnefantenmuseum in Maastricht, het Provinciaal Gallo-Romeins Museum (PGRM) in Tongeren, het Töpfereimuseum in Raeren, het Ludwig Forum für Internationale Kunst in Aken en het Musée d’art moderne et d’art comtemporain (MAMAC) en het Musée Cursius te Luik. Theaters en schouwburgen zijn aanwezig in de verschillende (middel)grote steden van de Euregio Maas-Rijn. In de Euregio Maas-Rijn worden naast de verschillende terugkerende evenementen en festivals, zoals openluchttheaters en straattheaters, ook verschillende thematische evenementen georganiseerd. Voorbeelden van festivals en evenementen in de Euregio MaasRijn zijn het jaarlijks terugkerend popfestival Pinkpop, het Europees muziekfestival voor de jeugd, het Roots-Rock Festival, Maastricht Poetry Nights, Concours Orgelwettbewerb en het ‘Euro fête in het land van Luik’.
30
Hoewel in de verschillende deelgebieden van de Euregio Maas-Rijn voorzieningen en instellingen op sociaal-cultureel en maatschappelijk gebied aanwezig zijn, is de grensoverschrijdende samenwerking tussen deze voorzieningen en instellingen niet optimaal. Knelpunten hebben betrekking op bijvoorbeeld het (grensoverschrijdend) aanbod, de verkoop van toegangsbewijzen en het bereiken van de verschillende doelgroepen. Ook met betrekking tot overheden en openbaar bestuur bestaan mogelijkheden tot grensoverschrijdende samenwerking die tot op heden nog onvoldoende worden benut. Dit heeft voor een deel te maken met het feit dat een gezamenlijk identiteitsgevoel op het niveau van de Euregio momenteel nog grotendeels ontbreekt.
1.7
Milieusituatie
Inleiding Wat betreft de milieusituatie geldt dat de interactie tussen de deelgebieden in de Euregio Maas-Rijn groter en intensiever is dan de interactie met andere gebieden buiten de Euregio. Inmiddels is een groot aantal grensoverschrijdende overlegstructuren ingesteld om de kansen op het gebied van milieu en water beter te benutten. De grensoverschrijdende samenwerking is thans nog beperkt tot het onderhouden van contacten, informatie-uitwisseling en ontwikkeling van gezamenlijke projecten. Een algemeen probleem is dat nog niet iedereen zich voldoende bewust is van de (ernst van) milieuproblemen in de Euregio Maas-Rijn. De milieuproblemen in de Euregio Maas-Rijn worden enerzijds veroorzaakt door de landbouwsector en anderzijds door de industriële activiteiten en het verkeer in de stedelijke gebieden. Daarnaast dragen ook huishoudens bij aan het ontstaan van milieuproblemen; het toenemende huishoudelijke afval en de verwerking ervan is in dat opzicht een belangrijk aandachtspunt. Voor het bedrijfsleven bestaan nog niet overal kwaliteitsnormen ten aanzien van het milieu. Wel moet worden opgemerkt dat bedrijven steeds meer gestimuleerd of verplicht worden om te investeren in duurzame productiewijzen. In de Regio Aken bijvoorbeeld investeert ongeveer 12% van het bedrijfsleven in milieuvriendelijke productiewijzen of technologieën. De hoogte van de investeringen verschilt echter per gebied en per bedrijf van ongeveer 0,3% tot 7% van de totale investeringen. De meeste investeringen vinden plaats met het doel water en lucht zo min mogelijk te belasten. In meerdere gebieden binnen de Euregio Maas-Rijn vindt steeds vaker controle plaats, waarbij verschillende actoren worden gewaarschuwd en sancties kunnen worden opgelegd. Deze controle richt zich bijvoorbeeld op emissies van schadelijke stoffen en het produceren en verwerken van (industrieel) afval. Een voorbeeld van een organisatie die controle uitoefent, is de Police de l’Environment in de provincie Luik. In deze paragraaf wordt per thema een beeld gegeven van de milieusituatie in de Euregio Maas-Rijn. Het gaat daarbij met name om een algemene beschrijving waarbij per thema één of enkele concrete voorbeelden aan bod komen. Door het ontbreken van gestandaardiseerde en eenduidige gegevens op het niveau van Euregio Maas-Rijn is het niet altijd mogelijk om een directe vergelijking te maken tussen de verschillende deelgebieden.
31
Water Het Maasdal speelt een belangrijke rol in de ecologische structuur van de Euregio Maas-Rijn. Het gebied wordt echter bedreigd door niet-voldoende gezuiverde (industriële) lozingen, grondstofwinning en toeristische activiteiten. Ook de zijbeken van de Maas hebben met vervuiling te maken. De activiteiten in de landbouw en industrie hebben negatieve consequenties voor de grondwaterkwaliteit in de Euregio Maas-Rijn, hetgeen leidt tot aantasting van de natuurwaarden in het algemeen en bedreiging van de drinkwatervoorziening in het bijzonder. Inmiddels zijn in Euregionaal verband initiatieven genomen om dit probleem aan te pakken. Ook is door de grensregio’s in het gebied een aantal grensoverschrijdende maatregelen opgesteld – o.a. in het Interreg I-programma – voor de behandeling van afvalwater die zijn afgestemd op het schoonhouden van grensoverschrijdende waterlopen. De Euregio Maas-Rijn maakt deel uit van het internationale stroomgebied van de Maas. De overstromingen in 1993 en 1995 zijn de aanleiding geweest om internationale afspraken te maken over een afgestemde en integrale aanpak voor hoogwaterbescherming. Gevaar voor overstromingen geldt ook binnen de regionale stroomgebieden, die veelal grensoverschrijdend zijn. Bij eventuele maatregelen kunnen de stroomgebiedcomités binnen de Euregio Maas-Rijn een rol spelen. De Nederlandse provincie Limburg is één van de provincies van Nederland, waar de vermesting het ergst is. Daardoor is het nitraatgehalte van het bovenste grondwater in de gehele provincie hoog tot zeer hoog is. Daarnaast vormt door eeuwenlange lozingen met name de waterbodemkwaliteit van de Maas en de Geul een probleem. Aan de andere kant biedt water ook mogelijkheden. In de Duitstalige Gemeenschap fungeren verschillende stuwdammen en meren als drinkwatervoorziening voor de omgeving. Tegelijkertijd functioneren ze ook als toeristische trekpleister. Ook in de Regio Aken bestaat steeds meer aandacht voor waterwinning. Daarbij gaat het vooral om grondwater en oppervlaktewater. Lucht De luchtkwaliteit in de Euregio Maas-Rijn laat vooral te wensen over in de stedelijke gebieden, met name met betrekking tot verzurende stoffen. Verwacht wordt dat in de nabije toekomst de emissies van het toenemende verkeer een groter probleem zullen opleveren dan vervuiling door bedrijven. Een deel van de problematiek vindt zijn oorsprong buiten de regio en kan slechts in internationaal verband opgepakt worden. Maatregelen gericht op de verbetering van de luchtkwaliteit zijn daarom bij uitstek een internationale aangelegenheid. Een algemene trend in de Euregio Maas-Rijn is een daling van de luchtverontreiniging door schadelijke stoffen. Dit blijkt bijvoorbeeld in de Nederlandse provincie Limburg waar in 1998 sprake was van een daling van de concentratie zwaveldioxide en de grenswaarden en richtwaarden de laatste jaren niet worden overschreden. Verder is in Vlaanderen (waaronder Belgisch Limburg) de verontreiniging door zwavel en stikstof gedaald sinds 1980. De verontreiniging ligt momenteel onder de EU-richtwaarde. Ook in de provincie Luik is de concentratie van zwavel en stikstof sinds 1990 afgenomen.
32
Bodem Verontreiniging van de bodem is niet alleen schadelijk voor de lokale bevolking en natuur, maar kan, door bijvoorbeeld vervuiling van het grondwater, zich over een veel groter gebied verspreiden. De bodemkwaliteit in de Euregio Maas-Rijn wordt in belangrijke mate bepaald door industriële activiteiten in het verleden. Met name terreinen van voormalige mijnen, metaalverwerkende en keramische industrieën zijn sterk vervuild. In het Drielandenpark, waar mergel wordt gewonnen en in de Kreise Heinsberg en Düren, waar bruin- en steenkoolwinning heeft plaatsgevonden, komen soortgelijke problemen nog voor. De bodemkwaliteit wordt daarnaast bedreigd door schaalvergrotingstendenzen in de landbouw en het daarmee gepaard gaande gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en overbemesting. Als gevolg van de intensieve landbouw en de hoge vermesting in de Nederlandse provincie Limburg is de fosfaatverzadiging van de bodem hoog tot zeer hoog in de gehele provincie. In Belgisch Limburg is uit bodemsaneringsonderzoek gebleken dat 4.736 gronden mogelijk verontreinigd zijn. Het gaat vooral om oude fabriekshallen of stortplaatsen. Bodemsanering of een bijkomend bodemonderzoek is op veel van deze gronden noodzakelijk. Uit deze twee voorbeelden blijkt dat zowel de landbouw als de industrie een negatief effect kunnen hebben op de kwaliteit van de bodem. De provincies Limburg (NL) en Belgisch Limburg besteden bijzondere aandacht aan de gezamenlijke bestrijding van de bodemerosie. Met name voor de landbouwsector is dit een punt van zorg. In bepaalde gebieden dreigt de vruchtbare laag weg te spoelen door de natuurlijke glooiingen of de leemgrond. Ook ernstige water- en modderoverlast in ZuidLimburg in 1998 heeft de erosieproblematiek weer actueel gemaakt. Afval Bij afvalproblemen dient onderscheid gemaakt te worden tussen huishoudelijk afval en industrieel afval. Problemen gerelateerd aan huishoudelijk afval kunnen opgelost worden door een aanpassing van het gedrag van de consumenten, door het ontwikkelen van betere producten en herbruikbare emballages en maximale recyclage mogelijkheden. Binnen de Euregio Maas-Rijn vindt regelmatig grensoverschrijdende uitwisseling van ervaringen plaats. Problemen gerelateerd aan industrieel afval zijn ingewikkelder en hun oplossing is alleen mogelijk wanneer internationale consensus is bereikt. Uitgangspunt moet zijn dat afval zo dicht mogelijk bij de plaats van productie wordt verwerkt. Binnen de Euregio Maas-Rijn vindt tussen experts uit de regio’s regelmatig informatie- en ervaringsuitwisseling plaats. Preventie en hergebruik van afval is een Euregionale aangelegenheid. Grensoverschrijdende samenwerking kan verder onderzoek naar de mogelijkheden van recycling stimuleren en de ontwikkeling en uitvoering van gezamenlijke instrumenten voor het management van afvalstoffen bevorderen.
33
Hoewel tussen de deelgebieden verschillen bestaan, wordt in de Euregio Maas-Rijn steeds meer huishoudelijk afval ingezameld en verwerkt. Zo ook in de Nederlandse provincie Limburg waar groente- en tuinafval, glas, papier en textiel afzonderlijk worden verzameld. Ruim 45% van het huishoudelijke afval wordt hergebruikt. In de Regio Aken werd in 1993 tussen 218 kg (Kreis Düren) en 295 kg (Kreis Aken) huishoudelijk afval per inwoner verwerkt. In Belgisch Limburg is op het gebied van restafval de verwerkingscapaciteit laag. Per jaar wordt ruim 500 kg huishoudelijk afval per inwoner ingezameld, waarvan ongeveer 37% door verbranden of storten wordt verwerkt (1997). In de provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap werd in hetzelfde jaar 480 kg afval (vooral papier en tuinafval) per persoon geproduceerd. Van het papier werd 16% gerecycled. Habitat- en Vogelrichtlijn Zoals eerder al naar voren kwam, beschikt de Euregio Maas-Rijn over een aantal belangrijke bos- en natuurgebieden. Voorbeelden van deze gebieden zijn de Eifel, Hoge Venen, de Ardennen en het Mergelland. De kwaliteit van deze gebieden wordt bedreigd door de toenemende verstedelijking, vermesting en verdroging. Bescherming van deze gebieden en andere waardevolle landschappen is van groot belang voor de landschappelijke en economische betekenis van de Euregio Maas-Rijn. Een aantal van deze gebieden wordt beschermd door de Habitat- en Vogelrichtlijnen, die door de EU in het kader van Natura 2000 zijn vastgesteld. In het kader van beide richtlijnen zijn beschermde gebieden aangewezen of moeten nog worden aangemeld, hetgeen ook in de Euregio Maas-Rijn is gebeurd. De Habitatrichtlijn richt zich op bescherming van natuurgebieden. Ze heeft onder meer tot doel een Europees ecologisch netwerk van speciale beschermingszones tot stand te brengen voor alle bedreigde habitats en soorten binnen de EU. In de Euregio Maas-Rijn komen de volgende Habitatrichtlijngebieden voor: Zuid-Limburg • Savelsbos • Geuldal (inclusief Gulpdal) • Brunsummerheide • Vosbroek en Schinveldse Bossen Provincie Limburg (B) • Demervallei ten oosten van Aarschot • Vallei- en brongebied van de Zwarte Beek, Bolisserbeek en Dommer met heide en vengebieden • Heide- en vengebieden tussen Houthalen en Gruitrode • Valleien van de Laarbeek, Zonderikbeek, Slangbeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden • Hageven, met Dommelvallei, Beverbeekse heide met Warmbeek
34
• • • •
Grensmaas Bemelerberg e.o. Meinweg St. Pietersberg en Jekerdal
• • • •
Abeekvallei met aanliggende moerasgebieden Itterbeek met Brand, Jagersborg en Schotsheide Mechelse Heide en vallei van de Ziepbeek Plateau van Caestert met hellingbossen en mergelgroeven Uiterwaarden langs de Limburgse Maas met Vijverbroek Bossen van Limburgs Haspengouw Voerstreek
• • •
Provincie Luik en Duitstalige Gemeenschap Gezien de geografische ligging van de Duitstalige Gemeenschap en de Belgische provincie Luik doet de situatie zich voor dat sommige Habitatgebieden in beide deelgebieden zijn gelegen, waardoor een stricte scheiding tussen de twee deelgebieden onoverzichtlijk is. Daarom worden de Habitatgebieden die gelegen zijn in beide gebieden samengenomen in één lijst: • Grand Banc (Comblain-au-Pont) • Tunnel désaffecté de Maspelt (Burg-Reuland) • Vallées de la Holzwarche et du Wirtzbach • Tunnel désaffecté ouest de Lommersweiler (Saint(Büllingen) Vith) • Ardenne orientale (Burg-Reuland; Saint-Vith) • Bongards (Baelen) • Vallée de l’Our (Burg-Reuland) • Grotte Jaminon (Pépinster) • Vallée de la Schwalm (Bütgenbach) • Fagne de Cléfaye (Waimes) • Vallée de l'Ourthe à Comblain-au-Pont et Hamoir • Fagne de la Poleûr et Vallon de la Poleûr (Comblain-au-Pont; Ferrières; Hamoir) (Malmédy; Waimes) • Grotte de Brialmont à Tilff (Esneux) • Grotte des Emotions à My (Ferrières) • Grotte-chantoir d'Adzeux à Louveigné (Sprimont) • Fagnes de la Baraque Michel (Baelen; Jalhay; Malmédy; Waimes) • Prés de la Lienne (Lierneux) • Fagnes de Malmédy ou Fagnes de l'Eau Rouge • Colanhan (Lierneux; Vielsalm) (Malmédy) • Vallée du Hohnbach ou du Lontzenerbach (Kelmis; • Fagnes du Nord-Est et Stuhl (Eupen; Raeren; Lontzen) Waimes) • Vallée de la Warche ou Abbé Charles Dubois • Fagnes de la Rur et Rurbusch (Butgenbach; (Waimes) Waimes) • Heid des Gattes (Aywaille) • Hoscheit (Eupen) • Fagnes de la Grande Vecquée, de Polleur et de • Neuwald (Raeren) Stavelot (Spa; Stavelot; Stoumont) • Vallées du Rechterbach et du Holzbach (Saint-Vith) • Vallée de la Meuse à Flémalle (Flémalle) • Ru des Fagnes (Malmédy; Waimes) • Bois de Rognac (Flémalle; Neupré) • Vallée de l'Emmels (Amel) • Ry d'Oneux (Stoumont) • Vallées du Hohlwiesbach, du Jansbach, du • Tourbière de Lorcé (Stoumont) Lichtenbach et de l'Olef (Büllingen) • Le Rocheux (Theux) • Vallée du Treisbach (Amel; Saint-Vith) • Montagne Saint-Pierre (Bassenge; Visé) • Haute Ardenne orientale (Amel; Büllingen) • Grotte de Fontaine de Rivire (Hamoir) • Wihonfagne (Jalhay) • Grotte des Surdents (Andrimont) • Vallée de la Meuse à Huy (Huy) • Trou Ozer (Malmédy) • Système Manto-Saint-Etienne à Ben-Ahin (Huy) • Sablière de Larbois (Comblain-au-Pont) In beginsel is tot op dit moment nog geen enkel gebied officieel als Natura 2000-gebied aangewezen. In maart 2000 heeft de Waalse deelregering 62 potentiële gebieden voor de provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap geselecteerd. Deze lijst zal voor het einde van dit jaar met een aantal nieuwe Habitat-gebieden worden aangevuld. Regio Aken • Wurmtal südlich Herzogenrath • Wehebachtäler und Leyberg • Werther Heide, Napoleonsweg • Brockenberg • Bärenstein • Hammerberg • Münsterbachtal, Münsterbusch • Schlangenberg • Steinbruch Binsfeldhammer • Wollerscheider und Hoscheider Venn • Kalltal und Nebentäler • Buchenwälder bei Zweifall • Perlenbach-Fuhrtsbachtal • Gebirgsbach Rur bei Monschau • Felsen am Unterlauf des Perlenbaches • Oberlauf der Rur bis Heimbach
• • • • • • • • • • • • • • • •
35
Schavener Heide Kermeter Kallmuther Berg Hänge an Urft und Gillesbach Weyerer Wald Tanzberg Mannenberghöhlen und Mannenbergstollen Karsteinhöhlen mit Kakushöhle Willenbergstollen bei Nettersheim-Zingsheim Eschweiler Tal und Kalkkuppen Bad Münstereifeler Forst Steilhänge Flachs- und Traubenberg bei Pesch Liersbachtal Bunker Wiesen Oleftal Prether Bach
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Vennhochfläche bei Mützenich Monschauer Stollen Bachtäler im Truppenübungsplatz Vogelsang Dedenborn, Talaue des Püngel-, Wüstebaches und Erkensruhroberlauf Wurmtal nördlich Herzogenrath Kellenberg und Rur zwischen Flossdorf und Broich Lindenberger Wald Indemündung Rur von Obermaubach bis Linnich Drover Heide Ruraue von Heimbach bis Obermaubach Buntsandsteinfelsen im Rurtal Meuchelberg Muschelkalkhänge bei Muldenau, Galgenberg Ginnicker Bruch Villewälder bei Bornheim Burvenicher Berg – Tötschberg Griesberg
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
Wiesen, Borstgrasrasen und Heiden bei Sistig Manscheider Bachtalsystem Unteres Gentbachtal und Berglatthaferwiese Kalktuffquelle bei Blankenheim Haubachtal, Dietrichseiffen Dahlemer Binz Buirer Lei bei Buir Bassemer Wald Kyllquellgebiet Dahlemer Kalkdriften Gewässersystem der Ahr Heidemoor am Moorbach Kalksumpf sw Alendorf Meinweg mit Ritzroder Dünen Schwalm, Knippertzbach, Raderveekes Lüttelforster Bruch Schaagbachtal Helpensteiner Bachtal-Rothenbach Tevener Heide
De Vogelrichtlijn richt zich op bescherming van voor vogels belangrijke gebieden. De keuze van gebieden is gebaseerd op het voorkomen van soorten of het belang voor trekvogels. In de Euregio Maas-Rijn komen de volgende Vogelrichtlijngebieden voor: Zuid-Limburg • Meinweggebied Provincie Limburg (B) • Bokrijk en omgeving • De Maten • Mechelse Heide en Vallei van de Ziepbeek • Bocholt, Hechtel-Eksel, Meeuwen-Gruitrode, Neerpelt en Peer
• • • • •
Provincie Luik en Duitstalige Gemeenschap • Hautes Fagnes • Vallée de la Warche • Hohe Mark et vallée de la Schwalm, vallée et forêts à l’est de Rocherath, vallée de la Holzwarche Regio Aachen • Vogelschutzgebiet „Schwalm-Nette-Platte Grenzwald u. Meinweg“
• • •
Militair domein en vallei van de Zwarte Beek Het Vijvercomplex van Midden-Limburg Houthalen-Helchteren, Meeuwen-Gruitrode en Peer Hamonterheide, Hageven, Buitenheide, Stamprooierbroek en Mariahof De Demervallei
Etang de Thommen Fagne de Malchamps et autres reliques de fagnes spadoises Heid des Gattes
mit
Kaarten van de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden in de verschillende delen van de Euregio Maas-Rijn zijn opgenomen in de bijlagen.
36
u.
1.8
SWOT-tabel Sterk
Kans
Zwak
Bedreiging
Ruimtelijke structuur • • •
relatief gunstige ligging in Europees kerngebied aantrekkelijke natuur en (afwisselend) landschap diverse middelgrote steden met aantrekkingskracht
•
• •
gunstige ligging biedt mogelijkheden voor investeerders
ontbreken grote steden perifere ligging binnen nationale economieën
Demografie en arbeidsmarkt • • • • • •
groei inwonertal groei inkomen per inwoner daling van de werkloosheid toename aantal banen in de regio grote (potentiële) beroepsbevolking groot aantal onderwijsfaciliteiten
• • •
mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking tussen arbeidsmarktorganisaties mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking tussen onderwijsinstellingen en –structuren toename aantal vacatures biedt mogelijkheden voor verdere daling van de werkloosheid
• • • • • • • • • • •
37
hoge werkloosheid in meerdere gebieden werkloosheid geconcentreerd in een aantal probleemgroepen onvoldoende arbeidsparticipatie van vrouwen hoge langdurige werkloosheid moeilijke integratie van migranten, gehandicapten, laaggeschoolden en andere kansarme groepen op de arbeidsmarkt gebrek aan goed geschoolde en gekwalificeerde werknemers en toename aantal moeilijk vervulbare vacatures belemmeringen voor grensoverschrijdende pendel belemmeringen voor grensoverschrijdend aanbod van vacatures onvoldoende grensoverschrijdende samenwerking tussen arbeidsmarktorganisaties onvoldoende grensoverschrijdende samenwerking tussen onderwijsfaciliteiten en –structuren gebruik meerdere talen belemmert samenwerking
• • •
geringe aantrekkelijkheid als vestigingslocatie voor bedrijven door arbeidsmarktproblemen toenemende vergrijzing van de bevolking voorspelde afname van de bevolking
Economische structuur en prestaties • • • •
•
goede industriële basis (automotive, ICT, chemie en high-tech) groot aandeel MKB/KMO toenemende aandacht voor starters aantal bestaande grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden, o.a. tussen Kamers van Koophandel en regionale ontwikkelingsmaatschappijen aanwezigheid groot aantal toeristische accommodaties en trekpleisters
• • • • • •
mogelijkheden voor nevenactiviteiten agrariërs verwachte toename van het belang van de biologische landbouw mogelijkheden voor ontwikkeling toerisme en recreatie mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking bedrijfsleven mogelijkheden tot clustervorming ICT biedt aanknopingspunten om samenwerking te bevorderen
• • • • • • • •
problemen agrarische sector relatief weinig grote bedrijven geringe Euregionale oriëntatie van bedrijven onvoldoende samenwerking bedrijfsleven ongelijke concurrentiestrijd MKB/KMO en grote ondernemingen relatief lage R&D-intensiteit onvoldoende (grensoverschrijdende) kennistransfer tussen bedrijven en kennisinstellingen beperkte bereikbaarheid toeristisch-recreatieve voorzieningen
• • • • •
aanhoudende problemen agrarische sector en bedreiging landelijk gebied toenemende desindustrialisatie verslechtering positie MKB/KMO verslechtering concurrentiepositie bedrijfsleven door achterblijven kennistransfer mogelijke daling van het aantal toeristen door beperkte bereikbaarheid
Bedrijfsomgeving • • • • • • • •
goede wegverbindingen goede spoorverbindingen voor personenvervoer aanleg HSL t.b.v. bereikbaarheid goede technologische infrastructuur uitgebreid netwerk van kennis- en onderzoeksinstituten grensoverschrijdende samenwerking m.b.t. het openbaar vervoer grote variatie aan bedrijventerreinen groot kennispotentieel aanwezig
• • • • •
goede mogelijkheden voor binnenvaart mogelijkheden voor verbetering transport- en distributienetwerk, met name in samenwerkingsverband mogelijkheden voor gezamenlijke afstemming bedrijfslocaties mogelijkheden voor stimuleren streekeigen producten mogelijkheden voor grensoverschrijdende benutting kennispotentieel
• • • • • •
38
goede bereikbaarheid geldt niet voor alle • gebieden (bijvoorbeeld landelijke gebieden) • ontbreken enkele intraregionale wegverbindingen enkele zwakke schakels in grensoverschrijdend aanbod van openbaar vervoer zwakke schakels in goederenvervoer per spoor achterblijvende bereikbaarheid bedrijventerreinen onvoldoende (naams)bekendheid Euregio Maas-Rijn
verwachte toename tekort (hoogwaardige) bedrijventerreinen toenemende congestie
Sociaal-maatschappelijke en culturele voorzieningen en instellingen • • •
aanwezigheid groot aantal gezondheidsvoorzieningen aanwezigheid groot aantal culturele voorzieningen en activiteiten aandacht voor grensoverschrijdende jeugdzorg
• • •
mogelijkheden voor grensoverschrijdende • zorg mogelijkheden voor samenwerking op het • gebied van culturele evenementen en voorzieningen • mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking overheden en bestuur •
• •
nog weinig ontwikkeld Euregionaal • identiteitsgevoel onvoldoende grensoverschrijdende samenwerking gezondheidsvoorzieningen onvoldoende grensoverschrijdende samenwerking culturele voorzieningen en instellingen achterblijvende maatschappelijke integratie van bepaalde groepen (bijvoorbeeld jongeren, allochtonen, gehandicapten) belemmeringen voor samenwerking tussen overheden en andere organisaties knelpunten grensoverschrijdende (jeugd)zorg
verharding van de achterstandspositie van bepaalde doelgroepen
Milieusituatie • • • • • •
toenemende controle emissies en afval daling luchtverontreiniging gezamenlijke bestrijding bodemerosie toename inzameling en verwerking (huishoudelijk) afval initiatieven tot grensoverschrijdende aanpak milieuproblematiek bescherming natuurgebieden door o.a. Habitat- en Vogelrichtlijn
• •
mogelijkheden voor stimuleren duurzame • en milieuvriendelijke productiewijzen • goede mogelijkheden voor waterwinning • • •
39
verontreiniging geconcentreerd in steden aantasting natuur en landschap door economische activiteiten onvoldoende bewustzijn milieuproblematiek ontbreken eenduidige gegevens op Euregionaal niveau niet alle natuurgebieden vallen onder Habitat- en Vogelrichtlijnen
• • •
verdere verspreiding bodemverontreiniging toename milieuproblemen door toename verkeer en economische activiteiten dreiging hoogwaterproblematiek
1.9
Ervaringen met Interreg I en II
Inleiding Voor de Euregio Maas-Rijn werd in 1986 een ‘Grensoverschrijdend Actieprogramma’ opgesteld en goedgekeurd. Het doel van het actieprogramma was en is het stimuleren van de economie en het terugdringen van de werkloosheid in het programmagebied door het op elkaar afstemmen van te treffen maatregelen en door het intensiveren van het grensoverschrijdend economisch verkeer. De bedoeling is een bijdrage te leveren aan het intensiever gebruiken van de relatieve voordelen en het opheffen van nog bestaande knelpunten. Zodoende kan de sociaal-economische ontwikkeling in het programmagebied verbeterd worden. Om dit te bereiken, zijn in het actieprogramma de volgende speciale doelstellingen opgesteld: - het elimineren van de door de grens opgeworpen obstakels; - de verbetering van de concurrentiepositie van de regio; - een betere functionering van de arbeidsmarkt; - het elimineren van de bestaande knelpunten op het gebied van de infrastructuur; - het behoud van het natuurlijk milieu; - een betere coördinatie van planologische studies. Het ‘Grensoverschrijdend actieprogramma’ voor de Euregio Maas-Rijn en de daarin geformuleerde doelstellingen hebben de basis gevormd voor de verschillende Interregprogramma’s die vanaf 1991 in de Euregio Maas-Rijn zijn uitgevoerd. Achtereenvolgens zijn dit Interreg I (1991-1993), Interreg II (1994-1999) en het voorhanden liggende programma Interreg III . In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de eerdere Interreg-programma’s die in de periode 1991-1999 zijn uitgevoerd in de Euregio Maas-Rijn. Per programma komen de volgende onderwerpen aan bod: beschrijving van het programma, financiële resultaten en inhoudelijke resultaten. Bij de inhoudelijke resultaten wordt in feite ingegaan op de effecten van het gevoerde beleid. In het laatste gedeelte van deze paragraaf zullen enkele lessen voor de toekomst worden omschreven.
Interreg I 1991-1993 Beschrijving van het programma Het programma Interreg I 1991-1993 voor de Euregio Maas-Rijn werd in februari 1991 bij de EG-commissie ingediend. De basis van dit programma was het ‘Grensoverschrijdend Actieprogramma’ uit 1986 en de daarin geformuleerde doelstellingen. De commiteringsperiode werd door de Commissie verlengd tot 31 maart 1994 teneinde nieuwe projecten te kunnen indienen. Naast de algemene doelstellingen voor het uitwerken van het Interreg I-programma lag een extra accent op het uitvoeren van concrete projecten die tot doel hadden de samenwerking tussen overheidsinstellingen, particuliere organisaties en verenigingen te stimuleren om zodoende een bijdrage te kunnen leveren aan de verwezenlijking van een ‘Europa zonder grenzen’.
40
Voor de uit te werken projecten werden de volgende actiegebieden of thema’s vastgesteld: 1. Netwerkvorming, informatie-uitwisseling en communicatie; 2. Verkeer, transport en infrastructuur; 3. Toerisme en recreatie; 4. Opleiding en arbeidsmarkt; 5. Milieu; 6. Innovatie en technologietransfer; 7. Onderzoek en projectmanagement. Financiële resultaten Op 16 december 1991 heeft de EG-Commissie het Interreg I-programma van de Euregio Maas-Rijn goedgekeurd en een EFRO-budget van 22 miljoen ECU toegekend. Uiteindelijk is dit bedrag verhoogd tot ruim 23 miljoen ECU. Sinds de ondertekening van de overeenkomsten door de partners werden 125 projecten ingediend en goedgekeurd, goed voor een totale investeringssom van meer dan 67 miljoen ECU. Naast de Europese middelen hebben diverse nationale en regionale partijen – zowel publiek als privaat – hieraan bijgedragen. De verdeling van de EFRO-gelden (werkelijke uitgaven) over de verschillende thema’s staat in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 1.9: Verdeling EU-gelden Interreg I-programma (in ECU) Absoluut (ECU) Thema 1 Thema 2 Thema 3 Thema 4 Thema 5 Thema 6 Thema 7 Totaal
Relatief
4.509.056 191.450 4.667.203 2.503.589 7.760.381 1.637.100 1.943.128
19,4% 0,8% 20,1% 10,8% 33,4% 7,1% 8,4%
23.211.907
100%
Uit dit overzicht blijkt dat met name veel EU-gelden zijn besteed aan de thema’s 1, 3 en 5. Inhoudelijke resultaten De projecten die in het kader van het Interreg I-programma zijn uitgevoerd hebben binnen de Euregio Maas-Rijn verschillende effecten teweeggebracht en daarmee een bijdrage geleverd aan de realisatie van de programmadoelstellingen. De effecten van de verschillende projecten worden per thema kort toegelicht. Thema 1: netwerkvorming, informatie-uitwisseling en communicatie De projecten behorende tot dit thema hebben geleid tot een verbetering van de contacten tussen bedrijven, tussen toeleveranciers, tussen maatschappelijke, medische en paramedische instellingen en tussen horeca-ondernemingen. De neveneffecten vertalen zich op termijn in een grotere bekendheid op intraregionaal en internationaal niveau, in een verbeterde uitstraling en een verbeterde interne en externe reputatie van bedrijven in de gehele Euregio. Het aantal directe en indirecte arbeidsplaatsen is toegenomen.
41
Thema 2: verkeer, transport en infrastructuur Binnen dit onderwerp zijn nauwelijks projecten ingediend. Drie grote projecten zijn wel uitgevoerd: de verbinding Koningsbosch-Brunssum, een goederenvervoersconcept in de Euregio Maas-Rijn en een innovatief nijverheidscentrum in Monschau. Deze verbetering van de Euregionale vervoersinfrastructuur heeft o.a. geleid tot een verkorting van de reisduur, een verlaging van de kosten en een beperking van de administratieve formaliteiten bij goederenvervoer. Daarnaast hebben de projecten geleid tot een schepping of behoud van meer dan 200 banen en een vermindering van de geluidsoverlast en de verkeersdichtheid in stadscentra. Thema 3: toerisme en recreatie Voorbeelden van projecten die in dit kader zijn uitgevoerd, zijn het aanleggen van grensoverschrijdende fiets- en wandelpaden en het uitgeven van brochures en toeristische gidsen. Hoewel de effecten van deze projecten op de regionale economie voornamelijk indirect van aard zijn, dienen zij niet te worden onderschat. De ontwikkeling van de horecasector, het scheppen van nieuwe banen en de toename van het museumbezoek zijn enkele effecten die dat maar al te duidelijk aangeven. Thema 4: opleiding en arbeidsmarkt De projecten binnen dit thema hebben geleid tot samenwerking en kennisoverdracht tussen verschillende onderwijsinstellingen van alle niveaus. Zo werd het mogelijk om scholieren en stagiaires een opleiding te geven die meer is toegespitst op de specifiek economische, maatschappelijke en culturele behoeften van de buurlanden. Door taallessen en uitwisseling konden zij hun talenkennis verbeteren en in bepaalde gevallen hun kennis van multimediatoepassingen in relatie tot technologische vooruitgang op peil brengen. Thema 5: milieu De milieuprojecten hebben geresulteerd in een verbetering van het leefklimaat in het gebied door middel van maatregelen die vervuiling van het oppervlakte- en grondwater door stedelijk afvalwater moeten tegengaan. Door de aanleg van extra zuiveringsinstallaties is de capaciteit voor de behandeling van afvalwater toegenomen. Dit zorgde voor een impuls aan de regionale economie. Door de bouwwerkzaamheden ontstonden tevens nieuwe banen of werden bestaande arbeidsplaatsen behouden. Thema 6: innovatie en technologietransfer Door verschillende projecten is de positie van de Euregio Maas-Rijn op technologisch gebied verbeterd, werden strategische allianties tussen bedrijven mogelijk en kon de concurrentiepositie worden versterkt. Thema 7: onderzoek en projectmanagement De onderzoeksprojecten en het projectmanagement van de vijf deelnemende regio’s heeft gezorgd voor intensieve contacten en samenwerking met potentiële partners in de Euregio Maas-Rijn. Het projectmanagement bij de Stichting Euregio Maas-Rijn en in de partnerregio’s heeft gezorgd voor negen arbeidsplaatsen.
42
Kort samengevat heeft het Interreg I-programma aan de basis gestaan van een groot aantal socio-economische activiteiten met een grensoverschrijdend karakter, die anders niet (in deze vorm) van de grond waren gekomen. De projecten die in dit kader zijn uitgevoerd, hebben meer dan 300 banen gecreëerd. De grensoverschrijdende samenwerking heeft met name gezorgd voor belangrijke impulsen en neveneffecten in de Euregio Maas-Rijn.
Interreg II 1994-1999 Beschrijving van het programma In de Euregio Maas-Rijn werd in de periode 1994-1999 het Interreg II-programma uitgevoerd. Het programma omvatte maatregelen met een totale omvang van 72 miljoen ECU, waarvan de Europese Unie ruim 37 miljoen beschikbaar heeft gesteld uit EFRO-gelden en ESF-gelden. In het programma werden ESF-middelen enkel door de Belgische partners voorzien. Elk van de doelstellingen genoemd in het Actieprogramma vormde ook het uitgangspunt in het Interreg II-programma. Een belangrijk aandachtspunt van het Interreg II-programma was de versterking van de economische centra van de Euregio Maas-Rijn (en van arbeidsmarkten die ermee verbonden zijn). Hiertoe behoren: de infrastructurele maatregelen op het gebied van openbaar vervoer en vrachtvervoer, het opstellen van een catalogus met promotiemaatregelen van het ‘zachte’ toerisme, de verbetering van milieufactoren, het opstellen van een netwerk op het gebied van technologietransfer, maatregelen van professionele kwalificatie en de promotie van aantrekkelijke vestigingsfactoren. De doelstellingen van het Interreg II-programma zijn uitgewerkt in de volgende prioriteiten en maatregelen: •
Prioriteit 1: Ruimtelijke structuur Maatregel 1.1 Ruimtelijke ordening Maatregel 1.2 Infrastructuur, transport en informatienetwerken
•
Prioriteit 2: Economie, technologie en innovatie Maatregel 2.1 Samenwerking bedrijfsleven Maatregel 2.2 Innovatie en kennistransfer Maatregel 2.3 Toerisme en recreatie
•
Prioriteit 3: Leefmilieu Maatregel 3.1 Waterzuivering, afvalverwerking en luchtkwaliteit Maatregel 3.2 Natuurwaarden en landschapsbescherming Maatregel 3.3 Herstel aangetaste gebieden
•
Prioriteit 4: Benutting van het menselijk potentieel Maatregel 4.1 Arbeidsmarkt Maatregel 4.2 Opleiding en scholing
43
•
Prioriteit 5: Maatschappelijke integratie Maatregel 5.1 Netwerkvorming, communicatie en culturele infrastructuur Maatregel 5.2 Afstemming sociaal- en zorgbeleid
•
Prioriteit 6: Technische bijstand
Voor de uitvoering van thema 4 en 5 konden ook ESF-gelden worden ingezet. Bij de uitvoering van het Interreg II-programma werden met name die activiteiten en sectoren ondersteund waarvoor in het licht van de doelstellingen binnen de Euregio Maas-Rijn de hoogste meerwaarde kon worden bereikt en waarvoor grensoverschrijdende samenwerking het meest voor de hand lag. Omdat de committeringsperiode voor Interreg II pas onlangs is verstreken, is het thans nog te vroeg om een definitief overzicht te geven van de financiële en (met name) de inhoudelijke eindresultaten. De informatie over de financiële en inhoudelijke voortgang is gebaseerd op beschikbare gegevens tot en met 31 december 1999, het einde van de committeringsperiode. Financiële voortgang Aan het einde van de committeringsperiode waren ruim 100 projecten goedgekeurd. In totaal is ruim € 37 miljoen aan Europese gelden toegekend aan deze projecten. In onderstaande tabel staat een verdeling van de EU-gelden over de verschillende prioriteiten en maatregelen. Daarnaast is het van belang om na te gaan in hoeverre het beschikbare budget per prioriteit en maatregel ook daadwerkelijk is toegekend. Vandaar dat in de tabel ook het percentage van het oorspronkelijke budget staat vermeld dat aan het einde van de committeringsperiode daadwerkelijk is toegekend aan projecten binnen de betreffende maatregel. De afkorting n.v.t. betekent dat de maatregel niet in aanmerking komt voor ESF-gelden. Tabel 1.10: Verdeling EU-gelden Interreg II-programma (in Euro) EFRO-gelden
ESF-gelden
Totale EU-gelden
1.1 Ruimtelijke ordening 1.2 Infrastructuur, transport en informatienetwerken Prioriteit 1: Ruimtelijke structuur
670.130,00 106% 4.864.111,00 97% 5.534.241,00 98%
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t.
670.130,00 106% 4.864.111,00 97% 5.534.241,00 98%
2.1 Samenwerking bedrijfsleven 2.2 Innovatie en kennistransfer 2.3 Toerisme en recreatie Prioriteit 2: Economie, technologie en innovatie
2.366.477,00 95% 1.666.533,00 119% 6.131.467,50 101% 10.164.477,50 102%
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
2.366.477,00 95% 1.666.533,00 119% 6.131.467,50 101% 10.164.477,50 102%
3.1 Waterzuivering, afvalverwerking en luchtkwaliteit 3.2 Natuurwaarden en landschapsbescherming 3.3 Herstel aangetaste gebieden Prioriteit 3: Leefmilieu
4.340.582,00 102% 3.615.369,00 95% 7.955.951,00 97%
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
4.340.582,00 102% 3.615.369,00 95% 7.955.951,00 97%
4.1 Arbeidsmarkt 4.2 Opleiding en scholing Prioriteit 4: Benutting van het menselijk potentieel
2.261.264,50 2.261.264,50
92% 92%
1.770.809,00 1.770.809,00
98% 98%
2.261.264,50 1.770.809,00 4.032.073,50
5.1 Netwerkvorming, communicatie, culturele infrastructuur 5.2 Afstemming sociaal- en zorgbeleid Prioriteit 5: Maatschappelijke integratie
3.647.586,00 95% 3.639.900,80 110% 7.287.486,80 102%
114.156,00 114.156,00
76% 76%
3.761.742,00 94% 3.639.900,80 110% 7.401.642,80 101%
Prioriteit 6: Technische bijstand
1.720.160,00 105%
300.000,00 100%
2.020.160,00 106%
Totale toegekende gelden
34.923.580,80 100%
44
2.184.965,00
97%
92% 98% 95%
37.108.545,80 100%
Ruim 99,8% van alle beschikbare EU-gelden is aan het einde van de committeringsperiode toegekend aan de verschillende projecten. Alle beschikbare EFRO-gelden zijn besteed, terwijl 97% van de beschikbare ESF-gelden is toegekend. Uit de tabel blijkt dat de ESF-gelden die waren gereserveerd voor prioriteit 5 (maatschappelijke integratie) slechts voor 76% zijn toegekend aan de verschillende projecten. Voor de maatregelen 2.1, 3.2, 4.1 en 5.1 geldt ook dat het oorspronkelijke budget groter was dan uiteindelijk totaal is toegekend aan projecten. Bij een aantal andere maatregelen is echter sprake geweest van overcommittering, oftewel zijn meer middelen aan projecten toegekend dan oorspronkelijk beschikbaar was. Dit is vooral het geval voor de maatregelen 1.1, 2.2 en 5.2. Met name op het gebied van innovatie en kennistransfer zijn veel projecten ingediend en goedgekeurd met als gevolg dat bijna meer dan 20% van het budget is toegekend aan deze maatregelen. Inhoudelijke voortgang Aan het einde van de committeringsperiode was het nog te vroeg voor een evaluatie van de effecten van het programma. Veel goedgekeurde projecten bevinden zich immers nog in het beginstadium. Omdat het Interreg II-programma nog loopt, kunnen de bereikte effecten derhalve nog niet helder in beeld worden gebracht.
Lessen voor de toekomst Uit de uitvoering van het Interreg I-programma (1991-1993) en het Interreg II-programma (1994-1999) kan een aantal lessen getrokken worden voor de inhoud en uitvoering van het Interreg III-programma. Deels kunnen deze lessen afgeleid worden uit de analyse van de programma’s zoals die in de voorgaande paragrafen is beschreven. In het kader van het INTERREG II-programma heeft een tussenevaluatie plaatsgevonden, die geresulteerd heeft in adviezen voor de toekomst. De belangrijkste lessen voor de toekomst staan hieronder opgesomd: • Zowel binnen Interreg I als Interreg II zijn veel projecten uitgevoerd die tot doel hadden om toerisme en recreatie in de Euregio Maas-Rijn te stimuleren. Het betrof projecten die met name beoogden om de grensoverschrijdende samenwerking in dit kader te versterken. De toeristische en recreatieve infrastructuur is een belangrijke bron van inkomsten en bovendien een belangrijk aspect van de woon-, werk- en leefomgeving en dient ook in de toekomst te worden versterkt. • In de toekomst dient de aanwezige kennisinfrastructuur beter benut te worden. De technische en technologische kennis is aanwezig in het gebied en in het recente verleden zijn reeds de eerste aanzetten gedaan om te komen tot grensoverschrijdende samenwerking op dit terrein. Toch bestaan nog diverse knelpunten die de grensoverschrijdende kennistransfer deels in de weg staan. Projecten die tot doel hebben de samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven te bevorderen, moeten worden gestimuleerd • Een belangrijk beleidsaccent waar zowel de Europese Commissie als de nationale en regionale partijen veel waarde aan hechten, is het thema ‘duurzaamheid’. Milieugerichte projecten in de voorgaande Interreg-programma’s hebben geresulteerd in een verbetering van het leefklimaat in het gebied. In het nieuwe programma worden milieu en duurzaamheid nog sterker aangezet.
45
•
•
•
•
•
•
In het Interreg II-programma ontbrak het aan een goede kwantitatieve nulmeting en kwantificering van de doelstellingen. In het nieuwe programma zal in de voorbereiding nauwkeurig aandacht besteed worden aan het selecteren van indicatoren en het bepalen van streefwaarden. De complexe besluitvormingsprocedures in de Euregio Maas-Rijn stellen hoge eisen aan de informatievoorziening en planning & control cyclus. Het EMR-bureau onderzoekt vanuit deze optiek de mogelijkheden voor een (geautomatiseerd) gestandaardiseerd monitoringsysteem. In het Interreg II-programma verliep de invulling van de ESFmaatregelen moeizaam vanwege de aard en uitvoeringsstructuur van dit fonds. In het nieuwe programma worden scholings- en andere arbeidsmarktmaatregelen uit EFRO gefinancierd, waarmee de eerdere problemen naar verwachting zijn opgelost. De betrokken overheden hebben in de voorgaande Interreg-periode vooral op de achtergrond gefunctioneerd wat betreft het ontwikkelen en aandragen van projecten; zij beoordelen met name projecten die door andere instanties worden voorgedragen. In het nieuwe programma wordt een actievere rol van de overheden voorzien waarbij zij vanuit de eigen organisatie projecten aandragen. In de Interreg II-periode ondervonden projectuitvoerders regelmatig problemen met het regelen van cofinanciering. De problemen hingen vooral samen met de decentrale beschikbaarheid van cofinancieringsmiddelen, waardoor voor elke deelregio apart de financiering geregeld moest worden. Bovendien waren de procedures in de deelregio’s voor een deel complex en ondoorzichtig. Een duidelijke en complete weergave van de besluitvormingsstructuren in de afzonderlijke deelregio‘s is een onderdeel van het programmacomplement. Daarnaast vormt het resultaat van de vergelijkende analyse van de bestuursstructuren in de partnerregio‘s een op de praktijk gebaseerde bron van informatie. Voor de nieuwe periode wordt gezocht naar een betere cofinancieringssystematiek. In de Interreg II-periode is gebleken dat het verspreiden van informatie over (resultaten van) projecten door zowel projectuitvoerders als het programmabureau EMR op bepaalde punten verbeterd kan worden. Voor de nieuwe periode wordt gezocht naar een meer systematische manier van informatieverspreiding. Aan de uitvoering van het Interreg-II-programma lag nog geen Administratieve Organisatie (AO) ten grondslag. Ook is gebleken dat meer accent moet worden gelegd op grensoverschrijdende projectbegeleiding. In het nieuwe programma wordt meer aandacht aan deze aspecten besteed, waarbij bijvoorbeeld wordt gedacht aan het instellen van een grensoverschrijdende begeleidingscommissie per project.
46
Hoofdstuk 2
2.1
Ontwikkelingsstrategie
Inleiding
De beschrijving van de situatie op sociaal-economisch en milieugebied vormt de basis voor de sterkte-zwakte analyse van het programmagebied in hoofdstuk 1. Tezamen met de lessen uit de voorgaande Interreg-programma’s ligt deze analyse ten grondslag aan de ontwikkelingsstrategie die voor het Interreg III-programma is gekozen en in hoofdstuk 2 wordt toegelicht. Op basis van eigen inzichten in de regionale situatie alsmede hun ervaringen in het verleden hebben de betrokken partijen in iedere deelregio van de Euregio Maas-Rijn vastgesteld welke thema’s zij in hun deelregio prioritair achten. Deze regionale beleidsthema’s zijn in het document ‘Euregionale prioriteiten met het oog op het opstellen van het PCI voor de periode 2000-2006 van de Euregio Maas-Rijn’ uitgewerkt en geïntegreerd in één set van beleidsspeerpunten die voor de gehele Euregio Maas-Rijn van kracht is. De speerpunten weerspiegelen tezamen de visie op de wijze waarop het sociaal-economisch beleid in de Euregio moet worden vorm gegeven en vormen derhalve ook de basis voor de ontwikkelingsstrategie van het PCI voor het Interreg-programmagebied. De opbouw van hoofdstuk 2 is als volgt. Paragraaf 2.2 gaat allereerst in op de ontwikkelingsvisie die aan het Interreg-programma ten grondslag ligt. Zoals aangegeven is deze gebaseerd op de regionale beleidsspeerpunten, die door verschillende partijen uit de Euregio zijn vastgesteld. Paragraaf 2.3 bevat een toelichting op een drietal beleidsaccenten die door het gehele programma heen lopen, te weten de thema’s ‘gelijkheid van kansen’, ‘duurzaamheid’ en ‘positieve effecten op de arbeidsmarkt’. Deze thema’s fungeren als randvoorwaarden waaronder het programma en haar projecten worden uitgevoerd. De ontwikkelingsvisie voor de Euregio Maas-Rijn wordt in paragraaf 2.4 en 2.5 uitgewerkt in een algemene ontwikkelingsdoelstelling en ontwikkelingsstrategie voor het Interreg-programma. Deze strategie krijgt verder gestalte in een aantal prioriteiten en maatregelen. Tot slot wordt in paragraaf 2.6 de relatie tussen het Interreg-programma en andere beleidskaders gelegd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen beleid op regionaal, nationaal en Europees niveau.
2.2
Ontwikkelingsvisie
Zoals in paragraaf 2.1 is toegelicht zijn verschillende betrokken partijen uit de deelregio’s van de Euregio Maas-Rijn tezamen tot een aantal beleidsspeerpunten voor de Euregio gekomen. In het document ‘Euregionale prioriteiten met het oog op het opstellen van het PCI 2000-2006 van de Euregio Maas-Rijn’ worden deze speerpunten beschreven. De beleidsspeerpunten zijn gebaseerd op de sterke en zwakke punten van de regio in sociaal-economisch en milieuopzicht. Daarnaast is rekening gehouden met ervaringen die met eerder gevoerd beleid in de Euregio zijn opgedaan.
47
De beleidsspeerpunten vormen tezamen de Euregionale visie op de gewenste sociaaleconomische ontwikkeling van de Euregio Maas-Rijn. Het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerking binnen het gebied staat daarin centraal. Het wegvallen van de grenzen in Europa en het tot stand brengen van één gemeenschappelijke markt heeft de toegang tot productiefactoren, nieuwe markten, voorzieningen e.d. aan de andere kant van de grens immers eenvoudiger gemaakt. Door grensoverschrijdende samenwerking te stimuleren kunnen zowel bedrijven als burgers, overheden en andere organisaties daarvan profiteren en de voordelen optimaal benutten. De grensregio’s ondervinden echter nog steeds de gevolgen van de historisch gegroeide barrièrewerking en de hierdoor veroorzaakte perifere ligging. Ondanks het voortschrijdende Europese eenwordingsproces en de voltooiing van de Europese interne markt zijn nationale grenzen nog steeds ‘systeemgrenzen’ op de meest uiteenlopende gebieden. De Euregio MaasRijn streeft er dan ook naar om de door de grenzen veroorzaakte barrières te overwinnen en tussen de afzonderlijke nationale systemen bestaande verschillen op onder meer administratief gebied op te heffen. Verder moet de Euregio beter gepositioneerd worden als samenhangend economisch gebied in het Europa van de regio’s en als verbindende schakel op de as Duitsland–Benelux. De ontwikkelingsvisie wordt aan de hand van de volgende regionale beleidsspeerpunten toegelicht:
Versterking van de economische structuur Als belangrijk beleidsspeerpunt binnen de ontwikkelingsvisie voor de Euregio Maas-Rijn wordt ingezet op versterking van de economische structuur. Dit is gericht op het stimuleren van een duurzame economische ontwikkeling die bijdraagt aan de groei en de concurrentiekracht van het bedrijfsleven. Grensoverschrijdende samenwerking binnen het programmagebied is daarbij het sleutelwoord. Zoals in de beschrijving van de sociaal-economische analyse (hoofdstuk 1) wordt aangegeven worden de voordelen van grensoverschrijdende samenwerking door het bedrijfsleven immers nog niet optimaal benut. Dit verdient aandacht omdat bedrijven - door grensoverschrijdend samen te werken en aan weerszijde van de grens strategische allianties aan te gaan - kunnen profiteren van elkaars kennis, kunde en specialisaties. Mogelijkheden die zich aan weerszijden van de grens voordoen worden op die wijze beter benut en synergieeffecten worden gestimuleerd. Dit komt de concurrentiepositie van het bedrijfsleven in de Euregio ten goede en heeft een positief effect op het scheppen van arbeidsplaatsen. Bij de versterking van de economische structuur gaat de aandacht uit naar een aantal prioritaire thema’s. Op de eerste plaats wordt ingezet op technologie en innovatie als belangrijke factoren voor de economische ontwikkeling van het gebied. De kennisintensiteit en innovativiteit van het bedrijfsleven zijn in het programmagebied relatief laag en kunnen door kennistransfer en clustervorming worden gestimuleerd. Verder gaat bijzondere aandacht uit naar het bevorderen van ondernemerschap en de motorfunctie die het KMO/MKB voor de Euregionale economie vervult. Ook de toeristische sector vormt een speerpunt.
48
Het economisch belang van deze sector in de Euregio is groot en kan door samenwerking op het gebied van toeristische productontwikkeling en promotie verder worden uitgebouwd.
Arbeidsmarkt en onderwijs Menselijke hulpbronnen en de arbeidsmarkt spelen een essentiële rol bij de economische herstructurering en ontwikkeling binnen grensgebieden. Onderwijs en training zijn noodzakelijk om de processen van internationalisatie en diversificatie van de regionale economie te ondersteunen. Daarnaast is het nodig om gezamenlijk systemen te ontwikkelen waarmee de arbeidsmobiliteit binnen de Euregio kan worden verbeterd en de werking van de arbeidsmarkt wordt versterkt. Overigens geldt wel dat samenwerking op dit gebied vaak bemoeilijkt wordt door verschillen in arbeidsmarktstructuren, regelgeving, taal e.d. Binnen dit speerpunt richt de Euregio zich op de eerste plaats op versterking van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Daarbij wordt gedacht aan het verbeteren van de informatievoorziening over vraag en aanbod en andere arbeidsmarktaspecten aan weerszijde van de grens. Verder wil de Euregio zich richten op een grensoverschrijdende benadering van moeilijk plaatsbare doelgroepen alsmede de problematiek van grensarbeiders in het programmagebied. Op de tweede plaats gaat de aandacht uit naar de verbetering van scholing en beroepsopleiding. Enerzijds bijvoorbeeld door het stimuleren van grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden en uitwisseling van kennis en informatie. Anderzijds echter ook door versterking van het taalonderwijs binnen de Euregio, waar het gebruik van drie talen regelmatig barrières opwerpt.
Bevordering van duurzame ontwikkeling Duurzame ontwikkeling vormt een belangrijk speerpunt in de versterking van de regio, waarbij het zich in eerste instantie concentreert op het milieu. Aandacht voor milieu en milieumaatregelen is zeker niet overbodig, zoals blijkt uit de beschrijving van de milieusituatie in hoofdstuk 1. Bovendien zijn het onderwerpen die bij uitstek in grensoverschrijdend verband kunnen worden opgepakt. Milieuverontreiniging stopt nu eenmaal niet bij de grens. Het terugdringen van lucht-, water- en bodemverontreiniging, het efficiënt omgaan met natuurlijke grondstoffen, het gebruik van milieuvriendelijke energiebronnen en de stimulering van milieuvriendelijke productieprocessen vormen derhalve voorname aandachtspunten binnen de Euregio. Een tweede aspect binnen het thema duurzame ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van het platteland. Plattelandsontwikkeling is nodig om de economische basis van het landelijk gebied te verstevigen, zodat de terugval van de agrarische sector kan worden opgevangen. Met name wordt gedacht aan de ontplooiing van initiatieven op educatief, recreatief en toeristisch gebied. Deze kunnen goed samengaan met de ontwikkeling en bescherming van specifieke cultuur-, natuur- en landschapswaarden van de plattelandsgebieden. Verder verdienen in het kader van duurzame ontwikkeling binnen de agrarische sector zelf de biologische landbouw en streekeigen producten ondersteuning, vanwege het milieuvriendelijke productieproces.
49
Bevordering van de grensoverschrijdende mobiliteit Een goed regionaal vervoersysteem is een cruciale voorwaarde voor Euregionale samenwerking en integratie. Door de specifieke grensligging ondervindt de Euregio MaasRijn op dit punt complicaties. In de beschrijving van de fysieke infrastructuur in de sociaaleconomische schets is dan ook aangegeven dat in de Euregio nog enkele belangrijke vervoersverbindingen ontbreken, met name in grensoverschrijdende zin. Door de aanwezigheid van de grens sluit de verkeersinfrastructuur tussen de landen ook minder goed aan. Aandacht voor grensoverschrijdende vervoersvormen en mobiliteit is noodzakelijk om de samenwerking binnen de Euregio op verschillende aspecten te bevorderen. De realisatie van een grensoverschrijdend openbaar vervoernetwerk past uitstekend binnen die doelstelling. Verder gaat de aandacht ook uit naar de kwaliteit van het multimodaal vervoer, dat verbeterd kan worden door verschillende vormen van vervoer goed op elkaar aan te doen sluiten. Dit draagt enerzijds bij aan het terugdringen van de belasting van het wegennet, anderzijds versterkt het de concurrentiepositie van de Euregio als knooppunt in de Europese logistiek.
Verbetering van de grensoverschrijdende samenwerking en de grensoverschrijdende toegankelijkheid in de zorg Binnen de gezondheidszorg geldt te allen tijde dat de vraag van de patiënt moet prevaleren boven de aanbodkant. Binnen de Euregio geldt dan ook als uitgangspunt dat de ruimere mogelijkheden die grensoverschrijdende toegang tot de zorginstellingen binnen de deelregio’s kan bieden niet onbenut mogen worden gelaten en alles in het werk gesteld moet worden om dit te realiseren. Een verbetering van de informatievoorziening over grensoverschrijdende zorg is hiervoor van belang. Verder zijn maatregelen noodzakelijk om de toegang tot de zorg transparanter en rechtvaardiger te maken. Daarbij geldt dat de verschillen in bestuursstructuren en verantwoordelijkheden binnen de gezondheidszorg een belangrijk knelpunt voor grensoverschrijdende samenwerking vormen. Vanuit het voorgaande beoogt de Euregio Maas-Rijn de samenwerking tussen zorginstellingen en -organisaties alsmede patiëntenorganisaties op het gebied van preventie en zorgvoorzieningen te bevorderen. Het gaat daarbij enerzijds om uitwisseling van informatie, kennis en ervaring. Anderzijds gaat het om het bevorderen van overleg en gezamenlijke aanpak alsmede grensoverschrijdend gebruik van bestaande dienstverlening om de doelmatigheid en doeltreffendheid binnen de zorgsector te verhogen.
Bevordering van de maatschappelijke integratie Het bevorderen van maatschappelijke integratie is van belang omdat dit de sociale cohesie binnen de Euregio Maas-Rijn versterkt. Sociale cohesie dient als katalysator voor intensievere samenwerking, hetgeen ook op economisch gebied haar vruchten afwerpt. Bovendien brengt maatschappelijke integratie in de Euregio Europa dichter bij de burger.
50
Binnen dit beleidsspeerpunt wil de Euregio zich voor een deel richten op grensoverschrijdende initiatieven op het gebied van de (her)integratie van maatschappelijke achterstandsgroepen. Solidariteit en wederzijdse ondersteuning zijn daarbij kernbegrippen. Verder gaat de aandacht uit naar integratie van gehandicapten en allochtonen alsmede het kinder- en jeugdbeleid. In het kader van het laatste wordt met name gedacht aan Euregionale samenwerking op het gebied van activiteiten voor kinderen en integratie van jeugd. Op die wijze wordt reeds bijgedragen aan de toekomstige sociale cohesie binnen de Euregio.
Versterking van de culturele identiteit De Euregio beschikt, ook historisch gezien, over een grote diversiteit aan culturele attracties en programma’s, waarvan zowel door de bevolking zelf als door toeristen gebruik wordt gemaakt. Tevens zijn veelbelovende initiatieven ontwikkeld voor grensoverschrijdende samenwerkingsvormen tussen culturele instellingen en voorzieningen. Desondanks worden op dit gebied ook tekorten geconstateerd. Door een meer systematische wijze van samenwerken tussen culturele instellingen kunnen aanzienlijke synergie-effecten worden gerealiseerd. Daarnaast geldt binnen dit speerpunt dat de Euregio zich bewuster moet worden dat de sectoren cultuur en toerisme nauw met elkaar verweven zijn. Naast culturele elementen biedt ook sport een bijzondere mogelijkheid tot interculturele uitwisselingen. Euregionale samenwerking op het gebied van de culturele ontwikkeling en sport wordt binnen het Interreg-programma dan ook gestimuleerd. Met het oog op het creëren en versterken van een Euregionale identiteit en de ‘zichtbaarheid’ van de Euregio spelen tevens de media een belangrijke rol. Rekening houdend met de ervaringen tot nog toe dienen ook in de periode 2000-2006 initiatieven ondersteund te worden waarvan de doelstelling het stimuleren van een grensoverschrijdende en geprofessionaliseerde samenwerking binnen de mediasector is.
Samenwerking tussen overheden en openbare instellingen Teneinde te bereiken dat de Euregio Maas-Rijn door de inwoners als gemeenschappelijk leefen werkgebied wordt ervaren wordt door de Euregio ingezet op de optimalisatie en coördinatie van de procedures tussen de openbare bestuurslichamen. Met name de ontwikkeling van de structuren op het gebied van openbaar bestuur is in de afzonderlijke landen zeer verschillend verlopen, hetgeen zijn directe weerslag heeft in de deelregio’s. Door het ontbreken van een wettelijk kader voor structurele grensoverschrijdende samenwerking worden instellingen en particulieren bij grensoverschrijdende vormen van samenwerking vaak geconfronteerd met problemen van wettelijke of ambtelijke aard.
51
Om deze situatie te verbeteren beoogt de Euregio Maas-Rijn de kennis ván en samenwerking tussen het openbaar bestuur en verwante instellingen uit de verschillende deelregio’s te vergroten. Dit kan op de eerste plaats geschieden door regionale en lokale netwerken binnen de Euregio te stimuleren. Met name het stedelijk netwerk biedt daarvoor goede kansen. Verder wordt gedacht aan het afbouwen van administratieve belemmeringen en samenwerking op het gebied van openbare orde en veiligheid.
2.3
Beleidsaccenten
Binnen het Interreg-programma voor de periode 2000-2006 krijgt een aantal beleidsthema’s extra aandacht. Deze beleidsaccenten sluiten aan bij de visie van de Europese Commissie alsmede die van de nationale en regionale overheden. De beleidsaccenten die in het navolgende worden beschreven moeten worden gezien als een aanscherping van de ontwikkelingsstrategie voor de Euregio Maas-Rijn. Bij de invulling van de prioriteiten en maatregelen gelden zij als extra aandachtspunten om de beschikbare middelen zo optimaal mogelijk in te kunnen zetten.
Gelijkheid van kansen De via de Structuurfondsen gefinancierde prioriteiten en maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het Europese beleid en de Europese regelgeving met betrekking tot de gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen en, indien mogelijk, bijdragen tot de verbetering van de gelijkheid van kansen. Het is met name van belang om rekening te houden met de investeringen en de opleidingsinspanningen die voor de herintreding van vrouwen in het arbeidsproces noodzakelijk zijn. Op deze wijze voorziet het nieuwe programma nadrukkelijk in een algehele integratie van het beginsel van gelijkheid van kansen van mannen en vrouwen. Dit beginsel wordt niet als afzonderlijke maatregel beschouwd, maar wordt in het gehele programma geïmplementeerd. Uit dien hoofde zal een gedifferentieerde evaluatie noodzakelijk zijn van de positie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt, rekening houdend met hun uiteenlopende behoeften op de volgende gebieden: beroepskeuze, opleiding, toegang tot de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven, carrièreplanning en afstemming van gezinsleven en werk. Op deze wijze zal door de maatregelen binnen het programma geen discriminatie plaatsvinden. Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen is een democratisch basisbeginsel dat in het Verdrag van Amsterdam wordt benadrukt en ook voor de Euregio Maas-Rijn een belangrijk aandachtspunt vormt. Binnen het programma komt dit met name expliciet naar voren binnen prioriteit 4 ‘Ontwikkeling en benutting van het menselijk potentieel’. Deze prioriteit beoogt nadrukkelijk de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt te versterken. Verder geldt dat het principe van gelijkheid van kansen binnen het programma een bredere invulling wordt gegeven door het ook te betrekken op maatschappelijke achterstandsgroepen als minderheden, gehandicapten, uitkeringsgerechtigden et cetera. In het kader van prioriteit 4 en prioriteit 5 worden acties voorzien die de maatschappelijke integratie van deze groepen moeten vergroten.
52
In andere prioriteiten en maatregelen is impliciet aandacht voor gelijkheid van kansen. Evenals voor het thema duurzaamheid geldt dat binnen de uitvoering van het programma waar mogelijk het belang van gelijkheid van kansen wordt benadrukt. Met name tijdens de ontwikkeling en uitvoering van projecten is gelijkheid van kansen een voornaam aandachtspunt.
Duurzame ontwikkeling Duurzame ontwikkeling is een onderwerp dat maatschappelijk breed wordt ondersteund. Het is een ontwikkeling die zich richt op de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee toekomstige generaties de mogelijkheden te ontnemen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzaamheid kent daarbij verschillende aspecten. Het gaat enerzijds om het milieu, anderzijds om economische en sociale belangen (zoals welvaart, goede concurrentiepositie, voldoende werk, veiligheid, lagere lasten, gezondheid en zorg voor de leefomgeving). Aansluitend op het voorgaande kan duurzame ontwikkeling concreet vertaald worden in een drietal samenhangende doelstellingen: • Behoud (en verbetering) van het natuurlijk kapitaal • Duurzame economische ontwikkeling • Sociale cohesie door toegang tot werkgelegenheid voor allen en hoge kwaliteit van leven Deze drie doelstellingen vormen, in relatie tot het onderwerp duurzame ontwikkeling, voorname uitgangspunten bij de uitvoering van het Interreg-programma. De eerste component ‘Behoud en verbetering van het natuurlijk kapitaal’ komt expliciet aan bod in het kader van prioriteit 3 ‘Bescherming van het leefmilieu’. Verder geldt ook binnen de andere prioriteiten en maatregelen dat projecten bij indiening nauwlettend op duurzaamheid getoetst zullen worden. Binnen projecten kan het begrip duurzaam daarbij in verschillende vormen terugkomen. Zo wordt bijvoorbeeld gedacht aan het bevorderen van duurzame productiemethoden (bijvoorbeeld door kennistransfer), duurzame bedrijventerreinen, duurzaam toerisme et cetera. Duurzaamheid in de vorm van sociale cohesie wordt nadrukkelijk gestimuleerd binnen de prioriteiten 4 en 5. De aandacht gaat daar uit naar zowel maatschappelijke als economische integratie van personen met een achterstandspositie.
Positieve effecten op de arbeidsmarkt Tot slot legt het programma voor de Euregio Maas-Rijn een belangrijk accent op de effecten van de projecten op de arbeidsmarkt. Deze effecten moeten zich met name vertalen in het creëren van duurzame werkgelegenheid. Binnen het Interreg-programma krijgt dit streven gestalte door sterk in te zetten op het vergroten van het concurrentievermogen van de regio en de daar gevestigde bedrijven en het scheppen van de voorwaarden voor een ondernemersvriendelijk klimaat. Met name het MKB/KMO kan van het programma profiteren, waarbij de groei een hoog ‘werkgelegenheidsgehalte’ moet hebben.
53
Het Interreg-programma heeft in relatie tot de arbeidsmarkt overigens als doelstelling dat de effecten verder gaan dan het scheppen van werkgelegenheid alleen. Het programma legt immers ook sterke nadruk op een groot aantal doelgroepen die op de arbeidsmarkt een kwetsbare positie innemen. Een Euregionale benadering moet de integratie en werkgelegenheidspotenties van deze groepen een impuls geven.
2.4
Ontwikkelingsdoelstelling
In paragraaf 2.2 is de ontwikkelingsvisie voor de Euregio Maas-Rijn uiteengezet op basis van een aantal regionale beleidsspeerpunten. Deze visie vormt de basis voor de ontwikkelingsdoelstelling die in het kader van het Interreg-programma in de periode 20002006 wordt nagestreefd. Wel geldt daarbij dat rekening is gehouden met de elementen die binnen Interreg – en in het bijzonder binnen EFRO – mogelijk en wenselijk worden geacht, hetgeen resulteert in een aantal accentverschuivingen. Bij de formulering van de doelstelling van het Interreg-programma wordt in ogenschouw genomen dat de Euregio, als grensregio, geconfronteerd wordt met knelpunten en kansen die zowel economisch, maatschappelijk, fysiek, juridisch als institutioneel van aard zijn. Om de potenties van de Euregio optimaal te benutten is actie op al deze terreinen noodzakelijk. Bepaalde externe factoren (zoals de macro-economische ontwikkeling en het economisch beleid) zijn van invloed op het Interreg-programma alsmede de daarbij betrokken partners. De volgende ontwikkelingsdoelstelling is geformuleerd: “ Het op duurzame wijze stimuleren van zowel de economische als maatschappelijke integratie binnen de Euregio Maas-Rijn op zodanige wijze dat het aanwezige economische, menselijke en natuurlijke potentieel optimaal en integraal benut worden. ” Deze doelstelling sluit aan op die van het voorgaande Interreg-programma. Dit geldt eveneens voor de subdoelstellingen waarin de ontwikkelingsdoelstelling verder gestalte krijgt: • Het elimineren van (door de grens opgeworpen) obstakels op economisch en sociaalmaatschappelijk terrein; • De verbetering van de concurrentiepositie van de regio; • Een betere functionering van de arbeidsmarkt; • Het elimineren van bestaande knelpunten in de fysieke en economische infrastructuur; • Het behoud van het natuurlijk milieu. In de bijlage van het PCI is een aantal indicatoren opgenomen, aan de hand waarvan de impact van het programma op de regionale situatie na (en eventueel tijdens) de programmalooptijd mogelijk kan worden ‘gemeten’. Deze ‘impact’-indicatoren bieden een mogelijkheid om de mate van realisatie van de doelstellingen op een bepaalde wijze vast te stellen.
2.5
Ontwikkelingsstrategie
Conform art. 3, lid 2 van EG-verordening nr. 1783/1999 worden subsidiabele maatregelen in het kader van het ESF (Europees Sociaal Fonds) en het EOGFL (Europees Oriëntatie- en
54
Garantiefonds voor de Landbouw) met behulp van EFRO gefinancierd. Bij de implementatie van dergelijke projecten wordt aan de desbetreffende bepalingen voldaan. Om de hiervoor beschreven algemene doelstelling te realiseren, is een ontwikkelingsstrategie voor het Interreg-programma opgesteld. Evenals de doelstelling is deze strategie gebaseerd op de ontwikkelingsvisie van de Euregio Maas-Rijn, zoals die in paragraaf 2.2 uiteen is gezet. Vanwege de achterliggende intentie en het EFRO-karakter worden binnen het Interregprogramma echter wel enkele andere accenten gelegd. De ontwikkelingsstrategie is opgebouwd uit een zestal prioriteiten, die in de periode 20002006 voor alle Interreg-programma’s aan de Duits-Nederlandse en Belgisch-Nederlandse grens van kracht zijn. Deze prioriteiten zijn gemeenschappelijk vastgesteld door de Nederlandse overheid, de Duitse Bondsrepubliek en de betrokken deelstaten, de Vlaamse Gemeenschap, de Waalse Gemeenschap, de regering van de Duitstalige Gemeenschap en de regering van de Franstalige Gemeenschap. Conform punt 11 van de INTERREG-richtsnoeren dienen de financiële middelen te worden geconcentreerd op een beperkt aantal gebieden en maatregelen. Een kritische selectie van de projecten vormt een garantie voor de versterking van de geïntegreerde aanpak en de structurele duurzaamheid bij de implementatie van het programma. Daarbij dient te worden gestreefd naar een concentratie van zgn. „vuurtoren-projecten“ en dient het subsidiëren van te veel kleine projecten te worden voorkomen. Synergetische effecten van gelijksoortige projectideeën kunnen worden benut door een proactieve opstelling van het projectmanagement, waardoor de projectverantwoordelijken voor dergelijke projecten met elkaar in contact worden gebracht. Op deze wijze krijgen de projectideeën een grotere dimensie waardoor de structuurversterkende werking op Euregionaal niveau wordt verbeterd en een coherente inzet van de middelen alsmede een zo goed mogelijke implementatie van de ontwikkelingsstrategie gegarandeerd is. Dit, gecombineerd met strategische en doelgerichte publiciteitsmaatregelen, resulteert in een verbeterde verspreiding van en werking in de media van de projectresultaten en het programma als geheel. Daarnaast wordt hierdoor bij de inwoners van de Euregio Maas-Rijn het gevoel van het Europees Staatsburgerschap versterkt. Voor ieder van de zes prioriteiten is een aantal maatregelen geformuleerd, ontleend aan de door de Euregio geformuleerde beleidsspeerpunten. Binnen het Interreg-programma wordt de volgende structuur van prioriteiten en maatregelen onderscheiden: Prioriteit 1 Maatregel 1.1 Maatregel 1.2
Verbeteren van de fysieke infrastructuur Verbeteren werkomgeving Bevordering van de grensoverschrijdende mobiliteit
Prioriteit 2
Bevorderen van economische en wetenschappelijk/technologische samenwerking Bevorderen nieuwe en vernieuwende bedrijvigheid Toerisme
Maatregel 2.1 Maatregel 2.2 Prioriteit 3 Maatregel 3.1 Maatregel 3.2
Bescherming van het leefmilieu Milieu-, natuur- en landschapsbescherming Plattelandsontwikkeling
Prioriteit 4 Maatregel 4.1 Maatregel 4.2
Ontwikkeling en benutting van het menselijk potentieel Versterking van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt Scholing en beroepsopleiding 55
Prioriteit 5 Bevorderen van maatschappelijke integratie Maatregel 5.1 Sociaal-maatschappelijke integratie Maatregel 5.2 Bevorderen culturele identiteit Maatregel 5.3 Samenwerking tussen zorginstellingen en –organisaties Maatregel 5.4 Samenwerking openbaar bestuur Prioriteit 6 Maatregel 6.1 Maatregel 6.2
Technische Bijstand Technische Bijstand Beheer Technische Bijstand Overig
In het navolgende worden de genoemde prioriteiten en maatregelen kort toegelicht. Het programmacomplement bevat overigens een uitgebreide beschrijving van alle maatregelen. Tevens worden de maatregelen in het programmacomplement ingedeeld naar de bijstandsgebieden uit het Vademecum, terwijl daarnaast per maatregel een opsomming van verwachte categorieën van eindbegunstigden zal worden gegeven.
Prioriteit 1
Verbeteren van de fysieke infrastructuur
Prioriteit 1 van het Interreg-programma is gericht op de verbetering van de infrastructuur in de Euregio. Het gaat daarbij zowel om de economische als fysieke infrastructuur, waarbij het grensoverschrijdende en samenwerkingsgerichte karakter voorop staat. Maatregel 1.1 ‘Verbeteren van de werkomgeving’ richt zich op de economische infrastructuur binnen de Euregio, als voorwaarde voor een duurzame economische ontwikkeling. Binnen de maatregel wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het aanbod van bedrijventerreinen en de Euregionale afstemming daarover. De locaties die de meeste toegevoegde waarde leveren (op het gebied van werkgelegenheid, innovatief vermogen e.d.) dienen de voorkeur te krijgen. In het bijzonder wordt gedacht aan grensoverschrijdende bedrijventerreinen, die het mogelijk maken om economische activiteiten te concentreren. Het aspect duurzaamheid is daarbij van bijzonder belang. Bij projecten ter stimulering van industrie- en bedrijfslocaties dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van de „Mededeling van de Commissie betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties“ (Publicatieblad C.209 d.d. 10 juli 1997, pag. 3). De fysieke infrastructuur binnen de Euregio Maas-Rijn komt in maatregel 1.2 ‘Bevordering van de grensoverschrijdende mobiliteit’ aan bod. De aandacht gaat ten eerste uit naar de realisatie van een samenhangend grensoverschrijdend netwerk van openbaar vervoer, waardoor tevens een betere aansluiting op de Transeuropese verkeersnetwerken mogelijk wordt. Enerzijds kan dit door het verbeteren van het aanbod van grensoverschrijdend openbaar vervoer en een betere samenwerking tussen vervoersbedrijven. Anderzijds moeten oplossingen worden gezocht in een betere informatievoorziening en afstemming van dienstregelingen, tarieven, marketing e.d. Verder richt het programma zich op het verbeteren en optimaliseren van de individuele mobiliteit, onder meer door middel van innovatieve mobiliteitsconcepten.
56
Op de tweede plaats richt maatregel 1.2 zich op logistiek en goederenvervoer. Met name de kwaliteit van het multimodaal vervoer (spoor, weg, water en lucht) verdient in dat kader bijzondere aandacht, waarbij de mogelijkheden die grensoverschrijdende samenwerking kan bieden optimaal benut moeten worden. Dit past bovendien in het streven naar duurzame ontwikkeling, omdat grensoverschrijdende samenwerking kan leiden tot vermindering van de noodzakelijke verkeersstromen. Een goed functionerend systeem van informatie-uitwisseling en communicatie tussen verladers, transportbedrijven, opslagbedrijven, distributiecentra e.d. is vanuit dat oogpunt een essentiële voorwaarde om te komen tot grensoverschrijdende logistiek in de Euregio.
Prioriteit 2
Bevorderen van economische en wetenschappelijk/technologische samenwerking
Prioriteit 2 van het programma richt zich op het bevorderen van grensoverschrijdende samenwerking op economisch en wetenschappelijk/technologisch terrein. Als voorwaarde geldt daarbij dat dit bijdraagt aan de versterking van de concurrentiepositie van het Euregionaal bedrijfsleven en een positief effect heeft op het scheppen van arbeidsplaatsen. Als eerste onderdeel onderkent maatregel 2.1 ‘Bevorderen nieuwe en vernieuwende bedrijvigheid’ het belang van technologie en innovatie voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven en daarmee voor de economische ontwikkeling van de Euregio. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het verhogen van het kennisniveau binnen het MKB/KMO door de introductie, ontsluiting en verankering van strategische kennis via grensoverschrijdende initiatieven. Verder verdient versterking van grensoverschrijdende kennisoverdracht de aandacht, zowel tussen bedrijven onderling, tussen kennis- en onderzoeksinstellingen onderling als tussen bedrijven en kennis- en onderzoeksinstellingen. Vorming van kennisclusters is in dat kader een onderdeel dat de ontwikkeling en verspreiding van kennis en technologie moet stimuleren. Ook bestaande clusters moeten optimaal ondersteund worden. Daarnaast wordt veel belang gehecht aan het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) door het bedrijfsleven. Dit draagt niet alleen bij aan het concurrentievermogen van het Euregionaal bedrijfsleven, maar ook aan de ontsluiting en integratie van ICT in de regio als geheel. Bij het verlenen van steun op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van het initiatief „e-Europe“. Verder richt de maatregel zich op ondersteuning van de verdere ontwikkeling van het MKB/KMO en ondersteuning van startende ondernemers in Euregionaal verband. Door op Euregionale schaal samenwerking te stimuleren moet het MKB/KMO in staat worden gesteld om haar positie versterken. Om dit te bereiken moeten ze kennismaken met de mogelijkheden die de Euregio biedt, gezamenlijke activiteiten opzetten, hun positie in de Euregionale markt versterken en mogelijke barrières wegwerken. Starters kunnen daarbij in het bijzonder worden geholpen door netwerkvorming tussen jonge ondernemers te bevorderen. Het Interregprogramma wil onder meer een bijdrage leveren door de grensoverschrijdende samenwerking tussen bedrijven en branche-organisaties een impuls te geven. Verder kunnen in Euregionaal verband promotionele activiteiten worden opgezet om samenwerking tussen bedrijven te stimuleren en ondernemers (incl. starters) te wijzen op de mogelijkheden die er liggen.
57
Het stimuleren van het vermogen van een regio om op autonome wijze tot innovaties te komen, veronderstelt de implementatie en organisatie van de belangrijkste elementen die kenmerkend zijn voor het innovatieproces, d.w.z. de implementatie van een strategie voor de overdracht van kennis en de uitwisseling van ervaringen met betrekking tot nieuwe technologieën. Naast de technologie dient het geheel van maatregelen binnen het programma op basis van een netwerkmodel te worden gestructureerd. • Alle bedrijven, ongeacht hun omvang, zouden stapsgewijs op het belang van het werken binnen netwerken moeten worden gewezen, bijv. om gezamenlijk geïdentificeerde problemen op te lossen (R&D, human resources, toegang tot hoogwaardige dienstverlening enz.), of om gezamenlijke expansiestrategieën (internationalisering) te ontwikkelen. • Alle actoren op het gebied van bevordering van de economie, financiering van bedrijven, opleidingen, onderzoek en infrastructuur dienen hun activiteiten met het oog op synergieeffecten onderling af te stemmen en samenwerkingsverbanden met de particuliere sector aan te gaan. • Het werken in netwerken zou derhalve op alle bestuurslagen een “Leitmotiv” moeten vormen zowel voor het initiëren van projecten als voor de uitvoering ervan en het toezicht op deze projecten. Maatregel 2.2 ‘Toerisme’ concentreert zich binnen deze prioriteit op de toeristische sector. Deze sector is binnen de Euregio Maas-Rijn niet alleen belangrijk in termen van werkgelegenheid én bestedingen, maar vooral ook kansrijk. Daarbij moet in acht worden genomen dat een verdere ontwikkeling van toerisme een duurzaam omgaan met de bronnen, het conserveren van het cultureel erfgoed en het beheren van natuurgebieden vereist. Het programma beoogt de sector verder te ontwikkelen door verschillende thema’s binnen het toeristisch product (bijvoorbeeld cultuur- en industrieel toerisme, recreatie- en natuurtoerisme, congrestoerisme e.d.) in Euregionale context uit te werken. Grensoverschrijdende samenwerking heeft daarbij als voordelen dat een verscheidenheid aan bronnen kan worden aangeboord en geografische en thematische spreiding wordt gewaarborgd. In Euregionaal verband worden onder meer initiatieven ter promotie van het toeristisch product voorzien. Dit moet zich richten op het uitwisselen van concepten en ervaringen, het stimuleren van kansrijke grensoverschrijdende productmarkt-combinaties, ontwikkeling en uitvoering van promotie-strategieën en het creëren van een gezamenlijk imago. Als ondersteunend element voor de ontwikkeling van de toeristische sector verdient het cultureel erfgoed binnen deze maatregel bijzondere aandacht. Het cultureel erfgoed vormt bij uitstek een terrein waarop een integrale benadering mogelijk is omdat veel van de monumenten in het Euregio-gebied uit dezelfde tradities zijn voortgekomen. Voor zover het opleidingsmaatregelen voor de toeristische sector betreft, wordt verwezen naar prioriteit 4. Verder heeft maatregel 2.2 als doel de infrastructuur rond het toeristisch product te ontwikkelen. Door een goede en veelzijdige infrastructuur en de aanwezige routenetwerken is het mogelijk de verschillende toeristisch-recreatieve attracties door de gehéle Euregio te clusteren en wordt gekomen tot een goed bereikbaar en geïntegreerd toeristisch aanbod. Eén van de belangrijkste aspecten vormt daarbij de bereikbaarheid van attracties, natuur- en watersportgebieden, theaters en accommodaties. Deze bereikbaarheid dient op verschillende wijzen gerealiseerd te worden, zodat ingespeeld kan worden op de verscheidenheid aan wensen die toeristen op dit gebied hebben.
58
Prioriteit 3
Bescherming van het leefmilieu (inclusief landbouw)
In aansluiting op de door de Euregio geformuleerde beleidsspeerpunten vormt duurzame ontwikkeling een centrale lijn binnen het Interreg-programma. Naast het feit dat duurzaamheid voor alle projecten binnen het programma als randvoorwaarde van kracht is (zie ook paragraaf 2.3), worden in het kader van prioriteit 3 expliciet projecten beoogd die duurzame ontwikkeling bevorderen. Dit met het oog op een goed leefmilieu, dat noodzakelijk is om de aantrekkingskracht van de Euregio op burgers en bedrijven te behouden en te vergroten. De voorbereiding en selectie van relevante projecten zal worden afgestemd met de verantwoordelijke nationale instanties, teneinde te streven naar een wederzijdse complementariteit met programma’s ter ontwikkeling van het platteland en dubbele financiering middels INTERREG uit te sluiten. LEADER+: Centraal bij de in de LEADER+-programma‘s geplande activiteiten staan agrarische projecten en agrarisch-toeristische projecten. Bij het proces van goedkeuring van LEADER+-projecten in het kader van de „transnationale“ (overeenkomstig het LEADER+-programma) samenwerking wordt eerst getoetst of de aangevraagde „transnationale“ samenwerking aan weerszijden van de grens uitsluitend betrekking heeft op de INTERREG-gebieden. Eventueel wordt prioritair gestreefd naar een INTERREG-subsidie. Indien de INTERREGsubsidiëringscriteria een dergelijke „transnationale“ activiteit niet mogelijk maken resp. indien de geplande activiteiten niet programmaconform zijn, wordt een goedkeuring in het kader van LEADER+ getoetst. Tevens wordt rekening gehouden met subsidiecriteria en -percentages voor maatregelen overeenkomstig de hoofdstukken 1 – 9 van EOGFL-EUverordening nr. 1257/1999 alsmede met de richtlijnen voor steunmaatregelen in de landbouwsector (2000/C28/02). Programma voor steunverlening aan het landelijk gebied (EOGFL): Ten aanzien van maatregelen in het kader van het programma voor de ontwikkeling van het landelijk gebied die eveneens in het kader van INTERREG kunnen worden gesubsidieerd, dient eveneens een afstemming met dezelfde instanties plaats te vinden. Tevens wordt er rekening gehouden met subsidiecriteria en -percentages voor maatregelen conform de hoofdstukken 1 – 9 van EOGFL-EU-verordening nr. 1257/1999, alsmede met de richtlijnen voor steunmaatregelen in de landbouwsector (2000/C28/02). Maatregel 3.1 ‘Milieu-, natuur- en landschapsbescherming’ richt zich op acties die bijdragen aan het terugdringen van de lucht-, water- en bodemvervuiling, het gebruik van milieuvriendelijke energiebronnen, de stimulering van milieuvriendelijke productieprocessen, het efficiënt omgaan met natuurlijke grondstoffen en het oplossen van de erosieproblematiek. Daarbij zal de prioriteit van de maatregel bij de verbetering van de waterkwaliteit en herstel van grensoverschrijdende waterlopen en stroomgebieden, verbetering en beheersing van de waterkwantiteit, duurzaam grondstoffenbeheer en bestrijding van schadelijke emissies liggen. Bij de grensoverschrijdende ontwikkeling van de ruimte dient ook rekening te worden gehouden met natuurlijke bedreigingen zoals met name overstromingen. De kans op overstromingen is toegenomen door een snellere afvoer van het water, door een toename van schadepotentiëlen in bedreigde gebieden en door de klimatologische veranderingen. Om aan dit gevaar het hoofd te bieden, zijn grensoverschrijdende preventieve beschermingsmaatregelen aan de rivieren en in hun stroomgebieden noodzakelijk.
59
Ook grensoverschrijdende acties op het gebied van afvalpreventie en (nuttig) hergebruik, bevordering van het milieubewustzijn bij bedrijven en burgers alsmede natuurbeheer en – bescherming komen bijvoorbeeld in aanmerking. Op het gebied van de biodiversiteit en de ontwikkeling daarvan wordt het accent gelegd op het creëren van een samenhangend netwerk van locaties. Dit netwerk bestaat uit gebieden van groot ecologisch belang (met een actuele of toekomstige status van beschermd gebied) en gebieden waar de economische activiteiten biodiversiteit creëren of daarmee compatibel zijn. Deze benadering sluit nauw aan bij het opzetten van een Natura-2000-netwerk in het kader van de implementatie van Richtlijn 92/43/EEG. Duurzame ontwikkeling in de plattelandsgebieden van de Euregio vormt het speerpunt binnen maatregel 3.2 ‘Plattelandsontwikkeling’. Door het versterken van de cultuur- en landschapswaarden van de plattelandsgebieden moet een impuls worden gegeven aan de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daaraan is behoefte nu door de problematiek in de agrarische sector de economische basis op het platteland verslechtert. Binnen deze maatregel worden om die reden projecten beoogd die de commerciële mogelijkheden van plattelandsgebieden op met name educatief gebied stimuleren, door specifieke cultuur- en landschapswaarden te ontwikkelen of te beschermen. Voorts biedt ook de agrarische sector zelf perspectief om een bijdrage te leveren aan de gewenste ontwikkeling van de plattelandsgebieden in combinatie met duurzaamheid. Met name biologische landbouw wint aan populariteit en wordt gekenmerkt door de milieuvriendelijke teeltwijze. Grensoverschrijdende samenwerking ter stimulering van de biologische landbouw en van kwaliteitslabels (bijv. Appellation d’Origine Protégée (AOP) of Indication Géographique Protégée (IGP)) wordt derhalve aangemoedigd. Hetzelfde geldt voor de productie van de streek- en hoeveproducten die via een milieuvriendelijk productieproces tot stand komen. Ook dit wordt door het Interreg-programma gestimuleerd, bijvoorbeeld door verbetering van de Euregionale afzet en distributie van streek- en hoeveproducten, Euregionale certificering en kwaliteitsbewaking en Euregionale promotie in de geest van de Europese richtlijnen en het betreffende regionale beleid.
Prioriteit 4
Ontwikkeling en benutting van het menselijk potentieel
Het optimaal ontwikkelen en benutten van het menselijk potentieel maakt deel uit van de centrale doelstelling van het Interreg-programma en krijgt gestalte binnen prioriteit 4. Acties op dit terrein moeten bijdragen aan een verbeterde werking van de Euregionale arbeidsmarkt alsmede maatschappelijke en economische integratie.
60
Maatregel 4.1 ‘Versterking van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt’ heeft als doel om de belemmerende werking van de grens op de arbeidsmarktprocessen zodanig te verminderen dat de deelregio’s gemeenschappelijke knelpunten op de Euregionale arbeidsmarkt aan kunnen pakken. Een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt is daarbij wederzijdse informatie over relevante vraag- en aanbodfactoren en de voorwaarden die op de diverse arbeidsmarkten een rol spelen. Als eerste onderdeel zet de maatregel daarom in op een verbetering van de wederzijdse informatievoorziening, analyse en monitoring van de Euregionale arbeidsmarkt en uitwisseling van ervaring. In dat kader beoogt de maatregel ook een nauwe samenwerking tot stand te brengen tussen organisaties en structuren die zich in de deelregio’s bezig houden met de problematiek op de arbeidsmarkt en opleiding en kwalificatie van potentiële werknemers. Als tweede onderdeel van de maatregel richt het programma zich op moeilijk plaatsbare groepen op de arbeidsmarkt. Het gaat met name om gehandicapten, minderheden en langdurig werklozen met een laag opleidingsniveau, waarvoor sociale uitsluiting dreigt. Via een Euregionale benadering en ervaringsuitwisseling moeten de werkgelegenheidspotenties voor deze doelgroepen beter benut worden. Vanuit het oogpunt van gelijkheid van kansen worden eveneens acties voorzien die de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt moeten versterken, bijvoorbeeld door beroepskeuzevoorlichting, transparante en gerichte informatie-uitwisseling inclusief het opzetten van grensoverschrijdende toepassingsmodellen, grensoverschrijdende arbeidspools e.d. Soortgelijke acties worden ook ten behoeve van de integratie van jeugdige werknemers voorzien. Verder richt maatregel 4.1 zich op initiatieven die de positie van grensarbeiders verbeteren en de arbeidsmobiliteit in de Euregio Maas-Rijn bevorderen. Dit is noodzakelijk om het creëren van werkgelegenheid te stimuleren en te optimaliseren. Gezien het feit dat de afzonderlijke nationale wetgevingen behoren tot de verantwoordelijkheid van de Lidstaten, dienen met behulp van pilot-projecten, bijv. op het gebied van bestuur of belastingen, oplossingen te worden ontwikkeld om deze barrières te slechten. Daartoe behoort tevens de verbetering van de informatieverstrekking over het werkgelegenheidsaanbod in het buurland. Op basis van een integrale strategische benadering zullen de in het kader van maatregel 4.1 versterkte structuren van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt en het in het kader van maatregel 4.2 ontwikkelde aanbod van Euregionale competenties gezamenlijk worden benut. Door een systematische Euregionale samenwerking van de sociale partners, de arbeidsmarktorganisaties en de aanbieders op het gebied van kwalificatie, bijvoorbeeld EURES en PROQUA, in een platform voor het creëren van werkgelegenheid, dient een aanbod aan Euregionale aanvullende kwalificaties binnen de studiekeuzes in de onderwijssystemen te worden geïntegreerd, dient de acceptatie bij werkgevers en werknemers te worden bevorderd en daarmee het op duurzame wijze opzetten van een grensoverschrijdend Euregionaal werkgelegenheidsverbond mogelijk te worden gemaakt.
61
Maatregel 4.2 ‘Scholing en beroepsopleiding’ is opgenomen omdat onderwijs en training noodzakelijke elementen zijn om internationalisatie, integratie en economische diversificatie te bevorderen, alsmede om de werking van de Euregionale arbeidsmarkt te versterken. De maatregel heeft op de eerste plaats tot doel de Euregionale samenwerking op het gebied van het beroepsonderwijs te versterken en toekomstige werknemers (met inbegrip van de vrijetijds- en recreatiesector) goed voor te bereiden op de grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Het gaat daarbij om structurele samenwerkingsvormen tussen instellingen op het niveau van beroepsopleiding en arbeidsmarkt, tussen universiteiten en tussen hogescholen. Samenwerkingsprojecten richten zich bij voorkeur op informatie-uitwisseling op het gebied van onderwijsstructuur en –activiteiten, de ontwikkeling en versteviging van een gemeenschappelijke structuur, het initiëren en begeleiden van projecten, bevordering van ICT en leven lang leren. Verder verdient het taalonderwijs de nodige aandacht. Uitwisseling, taalvaardigheidscursussen, instrumenten ter bevordering van meertaligheid alsmede de meer structurele inpassing van taalonderwijs binnen schoolsystemen staan centraal. Verder is het in het kader van scholing en opleiding een probleem dat diploma’s als gevolg van verschillende schoolsystemen ‘over de grens’ niet automatisch erkend worden. Projecten worden ondersteund die voor dit probleem een structurele oplossing bieden. Tot slot bevordert maatregel 4.2 de samenwerking tussen scholen onderling en tussen scholen en bedrijven. Op de eerste plaats gaat het om informatie-uitwisseling over schoolsystemen, opleidingsmogelijkheden en certificering tussen scholen onderling. Projecten op dat terrein vormen vervolgens de basis voor institutionele samenwerking, uitwisseling, gezamenlijke cursussen en andere vormen van samenwerking die ook deel uit maken van deze maatregel. Verder worden op het gebied van opleiding samenwerking en synergetische relaties tussen scholen en bedrijven ondersteund. Projecten gericht op verbetering van het opleidingsniveau met het oog op de marktvraag en het stimuleren van innovatiebereidheid en ondernemerschap hebben daarbij in het bijzonder de aandacht. De middels dit programma gestimuleerde maatregelen op het gebied van scholing en beroepsopleiding en de maatregelen in het kader van de EU-programma‘s “Leonardo da Vinci II” en “Socrates II” dienen overeenkomstig het reeds goedgekeurde Leonardo-II pilot-project van de EMR “e-Euregio” (sensibilisering van het Euregionale MKB en ontwikkeling van kwalificatiepotentiëlen op het gebied van e-business) te worden gecoördineerd. Bij de coördinatie van de maatregelen wordt gestreefd naar wederzijdse complementariteit van de activiteiten; dubbele financieringen worden daarentegen uitgesloten.
62
Prioriteit 5
Bevorderen van maatschappelijke integratie
Maatschappelijke integratie is noodzakelijk om de cohesie binnen de Euregio te vergroten en grensoverschrijdende samenwerking op alle terreinen te intensiveren. In die zin heeft prioriteit 5 een belangrijke aanvullende en ondersteunende functie ten opzichte van de andere prioriteiten binnen het programma. De prioriteit richt zich daarbij niet alleen op integratie van bepaalde bevolkingsgroepen en versterking van de identiteit van de Euregio onder de bevolking. Ook vergaande samenwerking op Euregionale schaal tussen onderdelen van het openbaar bestuur en andere instellingen met een maatschappelijke functie krijgt de aandacht. Binnen maatregel 5.1 ‘Sociaal-maatschappelijke integratie’ worden grensoverschrijdende initiatieven beoogd op het gebied van (her)integratie van maatschappelijke achterstandsgroepen. Deze zijn vaak aanvullend op lokale maatregelen en richten zich onder meer op uitkeringsgerechtigden, daklozen, immigranten, langdurig werklozen, jeugdige delinquenten et cetera. Verder vormen ook gehandicapte personen binnen de maatregel een doelgroep. Projecten dienen een betere maatschappelijke integratie van deze personen te garanderen en gaan uit van de implementatie van het principe van ‘gelijkheid van kansen’. Ze kunnen onder meer gericht zijn op het vergroten van de mobiliteit van en toegankelijkheid voor achterstandsgroepen, maar ook op de toepassing van ICT, grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van dienstverlening en begeleiding e.d. Grensoverschrijdend kinder- en jeugdbeleid vormt een ander onderdeel van maatregel 5.1. Het gaat daarbij om projecten die kinderen reeds op jonge leeftijd vertrouwd maken met het Europese identiteitsgevoel. Op Euregionaal niveau georganiseerde activiteiten en evenementen moeten daaraan bijdragen. Verder worden Euregionaal overleg en samenwerking met betrekking tot diverse aspecten van het jeugdbeleid bevorderd. Initiatieven kunnen daarbij betrekking hebben op uitwisseling van systemen en methodieken alsmede harmonisering van regelgeving, grensoverschrijdende geweldspreventie, nieuwe technologieën en media en stimulering van de jeugdcultuur. Desondanks dient ten aanzien van de bovenliggende doelstellingen van de subsidiëring in het kader van EFRO en de structuurfondsen in algemene zin (versterking van de economische en sociale samenwerking) niet meer dan een derde deel van de middelen van deze maatregel op dit terrein te worden ingezet. Maatregel 5.2 ‘Bevorderen culturele identiteit’ speelt een belangrijke rol in het kader van het streven naar een Euregionale identiteit. Door grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van culturele ontwikkeling te stimuleren beoogt de maatregel bij te dragen aan grotere tolerantie en meer integratie van verschillende bevolkingsgroepen. Op de eerste plaats worden projecten ondersteund die de samenwerking op het gebied van cultuur en sport intensiveren en structureren. Dit moet leiden tot een gecoördineerde en strategische aanpak en dienstverlening alsmede tot synergie-effecten. Verder richt het programma zich op een verbetering van de samenwerking tussen verschillende media uit de deelregio’s. In het bijzonder nieuwe media en het gebruik van ICT hebben daarbij de aandacht.
63
Overeenkomstig bijlage II, punt 4, par. 4 van de INTERREG-richtsnoeren komen culturele evenementen (tentoonstellingen, festivals) niet in aanmerking voor subsidiëring, tenzij zij voor blijvende samenwerking en werkgelegenheid zorgen. Eenmalige evenementen worden als regel dan ook niet gefinancierd. Aan regelmatig terugkerende evenementen kan uitsluitend in de aanloopfase steun worden verleend. Daarbij zijn de middelen met name voor de organisatorische kanten van het evenement bedoeld en niet voor artistieke uitgaven (productiekosten, aankoop van kunstwerken, gages van artiesten). Maatregel 5.3 ‘Samenwerking tussen zorginstellingen en –organisaties’ heeft als doel verschillende instellingen op het gebied van zorg nader tot elkaar te brengen en verschillen in structuren en verantwoordelijkheden zoveel mogelijk weg te nemen. De aandacht richt zich daarbij op samenwerking tussen zorginstellingen, waarbij gedacht wordt aan de ouderenzorg, de zorg voor lichamelijk of mentaal gehandicapten, de psychosociale zorg, de verslavingszorg, ambulante en sociale dienstverlening, ziekenhuizen en hulp- en reddingsdiensten. Het programma beoogt een ruimere grensoverschrijdende toegang tot het zorgaanbod binnen de deelregio’s te bewerkstelligen. Enerzijds gaat het om initiatieven op het gebied van wederzijdse informatievoorziening, ervaringsuitwisseling en gestructureerd overleg. Middels de subsidiëring van pilot-projecten (bijv. grensoverschrijdende regelingen tussen ziekenfondsen en ziekenhuizen) dienen oplossingen te worden ontwikkeld om barrières binnen de wetgeving te slechten en met behulp van grensoverschrijdende initiatieven en overeenkomsten een breder aanbod te creëren. Ook de Euregionale organisatie van patiënten in patiëntenorganisaties vormt binnen de maatregel een aandachtspunt, waarbij zij een stem moeten krijgen in de beleidsontwikkeling van grensoverschrijdende gezondheidszorg. Het Interreg-programma beoogt door middel van maatregel 5.4 ‘Samenwerking openbaar bestuur’ de samenwerking tussen openbaar bestuurslichamen en andere instellingen uit de verschillende deelregio’s te verbeteren. Deze samenwerking alsmede de voordelen die dit oplevert worden vaak belemmerd door problemen van wettelijke of ambtelijke aard alsmede verschillen in structuren en procedures. Kennisuitwisseling en netwerkvorming op alle regionale en lokale niveaus (bijvoorbeeld tussen de steden) alsmede de uitvoering van pilotprojecten kunnen daarvoor oplossingen bieden. Daarnaast biedt het programma ook de ruimte om innovatieve mogelijkheden toe te passen om administratieve belemmeringen voor samenwerking weg te nemen. Conform bijlage II, punt 7, laatste paragraaf van de INTERREG-richtsnoeren zijn de lopende kosten van de betrokken openbare besturen van financiering uitgesloten. Binnen maatregel 5.4 vormt openbare orde en veiligheid een thema dat bijzondere aandacht verdient. Om de veiligheid te vergroten worden initiatieven voorzien die bijdragen aan een gecoördineerde inzet ván en taakverdeling tússen reddings- en hulpdiensten. Gezamenlijke oefeningen en een geschikt communicatie- en informatiesysteem kunnen daaraan bijdragen. Voor de samenwerking tussen politiediensten is eveneens een sterkere mate van systematisering noodzakelijk, met thema’s als criminaliteitsbestrijding, optimaliseren van de informatie-afstemming en preventie als prioritaire aandachtspunten. Moderne ICTtechnologieën kunnen in dat verband zeer waardevolle instrumenten zijn. Verder wordt ingezet op het thema ‘vrouw en veiligheid’, waarvoor in Euregionaal verband naar gezamenlijke oplossingen wordt gezocht.
64
Desondanks dient ten aanzien van de bovenliggende doelstellingen van de subsidiëring in het kader van EFRO en de structuurfondsen in algemene zin (versterking van de economische en sociale samenwerking) niet meer dan een derde deel van de middelen van deze maatregel op het terrein „openbare veiligheid en orde“ te worden ingezet.
Prioriteit 6
Technische Bijstand
De uitvoering van Europese programma’s vraagt een bijzondere inzet op het gebied van beheer en begeleiding. Bestuurlijk is een en ander geregeld via het Comité van Toezicht en de Stuurgroep voor de selectie van de projecten. De activiteiten van deze instellingen zullen echter ondersteund moeten worden door een deskundig apparaat verantwoordelijk voor alle uitvoerende programmabeheeractiviteiten. Deze activiteiten lopen vanaf project intake tot en met finale afronding van projecten. Binnen de programma’s dient hier in te worden voorzien via het onderdeel ‘Technische Bijstand’. De activiteiten binnen Technische Bijstand vallen uiteen in beheersmatige activiteiten alsmede activiteiten op het gebied van onderzoek, publiciteit, het monitoringsysteem e.d. Maatregel 6.1 ‘Technische Bijstand Beheer’ richt zich op de beheermatige activiteiten die in het kader van het programmamanagement moeten worden uitgevoerd. Hieronder valt op de eerste plaats de begeleiding van het gehele traject dat projecten binnen het programma dienen te doorlopen. Het gaat in dat kader om alle activiteiten vanaf de projectintake tot en met de finale afronding van projecten. Verder worden onder meer de financiële administratie en het financieel beheer van het programma binnen maatregel 6.1 uitgevoerd, terwijl ook de ondersteuning van de bestuurlijke structuur en andere secretariaatswerkzaamheden tot de mogelijke acties behoren. Overige uitgaven binnen Technische Bijstand kunnen worden ondergebracht bij maatregel 6.2 ‘Technische Bijstand Overig’. Daartoe behoren o.a. studies, seminars, maatregelen op het gebied van informatieverstrekking, evaluatie en het aanschaffen en opzetten van computerondersteunde systemen voor het bestuur, de monitoring, de begeleiding en de evaluatie.
2.6
Relatie met overig beleid
Als regionaal ontwikkelingsprogramma past Interreg III binnen de diverse beleidskaders van regionale, nationale en Europese autoriteiten die relevant zijn voor de Euregio Maas-Rijn. Afstemming heeft in dat kader plaatsgevonden met beleidsnota’s van regionale overheden (paragraaf 2.6.1), de verschillende Rijksoverheden (paragraaf 2.6.2) en de Europese Commissie (paragraaf 2.6.3). Daarnaast is het van belang dat de activiteiten van Interreg III zijn afgestemd op de verschillende andere Europese programma’s die voor de Euregio MaasRijn relevant zijn (paragraaf 2.6.4). Met deze afstemming wordt beoogd om het Interreg programma zo optimaal mogelijk aan te laten sluiten bij andere beleidskaders en programma’s om op die wijze synergie tot stand te brengen. Tot slot is het van belang dat rekening wordt gehouden met het milieubeleid dat voor de Euregio Maas-Rijn van belang is. Vanwege de verwevenheid tussen de verschillende beleidsniveaus die met betrekking tot het milieubeleid bestaan, is ervoor gekozen dit onderwerp in paragraaf 2.6.5 afzonderlijk aan de orde te brengen.
65
2.6.1
Regionale beleidskaders
Het beleid dat in de vorm van het PCI voor de Euregio Maas-Rijn wordt voorgesteld zal zoveel mogelijk aansluiting zoeken bij de beleidskaders zoals die door regionale autoriteiten zijn opgesteld. In dat kader zijn autoriteiten op meerdere niveaus van belang. Voor het gedeelte van de Nederlandse provincie Limburg dat in het programmagebied valt is, naast de beleidskaders van de individuele gemeenten, op de eerste plaats het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) van belang. Het POL handelt over een grote verscheidenheid aan – fysieke aspecten van – beleidsthema’s, waaronder milieu, economisch beleid en zorg-, cultuur-, sociaal en onderwijsbeleid. Het beleidsplan ‘Sociaal economische hoofdstructuur’ is daarnaast richtinggevend voor het provinciaal economisch beleid. Verder is het Provinciaal Grotestedenbeleid een belangrijk beleidskader, waarbinnen (in het programmagebied) de steden Heerlen en Maastricht uitvoeringsprogramma’s ontwikkeld hebben. Op het gebied van arbeidsmarktbeleid zijn met name het Provinciaal arbeidsmarktbeleid en het Vertrouwenspact Werkgelegenheid van belang. Het Regionaal Technologieplan Limburg is het beleidsmatig kader waarbinnen in Limburg aan innovatiebeleid vorm wordt gegeven. De provincie Limburg zal in 2000 de nieuwe beleidskaders vaststellen inzake cultuur en sociale ontwikkeling. Voor de Belgische deelregio’s is het beleid van de deelregeringen in sterke mate bepalend voor het beleid op regionaal niveau. Voor Belgisch Limburg gaat het in dat geval om het beleid van de Vlaamse regering. Het Vlaams beleid wordt toegelicht in paragraaf 2.6.2. Verder wordt op regionaal niveau het beleid van de provincie Limburg jaarlijks vastgelegd in de beleidsverklaring van de gedeputeerden. Daarnaast is het ‘Actieplan voor Limburg’ van belang. Dit provinciale actieplan heeft een relatie met verschillende thema’s en zet onder meer in op het voeren van sociaal en arbeidsmarktbeleid en het stimuleren van de economische activiteit. Het regionaal beleid voor het gebied van de provincie Luik komt in het algemeen van de beleidskaders zoals die door de Waalse deelregering worden opgesteld. Een toelichting op deze Waalse beleidskaders is te vinden in paragraaf 2.6.2. Het regionaal beleid in de Duitstalige Gemeenschap is geconcentreerd in het ‘Gemeinschaftliches Ausbildungs- und BeschaftigungsBündnis’ (GABB). Doelstelling van het GABB is het mobiliseren van alle beschikbare krachten met het oog op een geïntegreerde strategie voor het realiseren van nieuwe, structurele werkgelegenheid. Zwaartepunten zijn het ontwikkelen van de ondernemersgeest, het verbeteren van het aanpassingsvermogen van bedrijven en werknemers en het bevorderen van kwalificering, inzetbaarheid en gelijkheid van kansen. Verder geldt ook voor de Duitstalige Gemeenschap dat het beleid van de Waalse regering van belang is (zie paragraaf 2.6.2).
66
In de Regio Aken geldt het zogenaamde foREK (Fortschreibung des Regionalen Entwicklungskonzeptes) als belangrijk regionaal beleidskader. Het betreft een alomvattend beleidsdocument dat als handboek voor de ontwikkeling van de regionale structuur wordt beschouwd. Evenals het Interreg-programma betreft het een ontwikkelingsstrategie waarin aan een groot aantal thema’s aandacht wordt besteed, zoals bijvoorbeeld onderzoek en ontwikkeling, mobiliteit en transport, cultuur en milieu.
2.6.2 Nationale beleidskaders Nederland Met betrekking tot de beleidskaders van de Nederlandse Rijksoverheid wordt getracht het PCI voor Interreg III zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de uitgangspunten die zijn verwoord in enkele landelijke beleidsnota’s. In de nota ‘Ruimtelijk-economisch beleid: dynamiek in netwerken’ wordt gewezen op de sterke internationale concurrentie en het belang van een excellent vestigingsklimaat. In ‘De ondernemende samenleving: meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap’ worden ondernemerschap en startende ondernemers gestimuleerd vanwege de belangrijke bijdrage aan de economische ontwikkeling. In de nota ‘Ruimte voor industriële vernieuwing’ wordt door de overheid grote aandacht besteed aan het flexibel kunnen inspelen op de snel veranderende omgeving, waarbij vernieuwingsvermogen en kennispotentieel belangrijke begrippen zijn. Tenslotte wordt in ‘De Digitale Delta’ het belang van ICT en de ICT-sector benadrukt. De genoemde aandachtspunten in de verschillende nota’s komen terug in de verschillende prioriteiten en maatregelen zoals die staan geformuleerd in paragraaf 2.5. Naast deze nota’s wordt er verder nog een relatie gelegd met het Nationaal Actieplan Werkgelegenheid en het Grote Stedenbeleid. Het ‘Nationaal Actieplan Werkgelegenheid´ vormt het algemene kader voor de verschillende maatregelen die op het gebied van werkgelegenheid ontwikkeld worden. Verder kennen de steden Maastricht en Heerlen stimuleringsprogramma’s in het kader van het nationale ‘Grote Stedenbeleid’. Tot slot zijn ook diverse steunregelingen van belang die binnen Nederland van kracht zijn.
Duitsland Nationale beleidskaders in Duitsland worden hier niet specifiek benoemd. Er zijn diverse beleidskaders van toepassing die een relatie hebben met een groot aantal thema’s die ook binnen het Interreg-programma terugkomen. Deze beleidskaders worden uiteraard in acht genomen, waarbij zoveel mogelijk wordt getracht om te komen tot een bepaalde mate van synergie. Verder geldt dat het beleid in Duitsland in belangrijke mate is gedecentraliseerd, waarbij de diverse overheden die onder de Rijksoverheid opereren een groot deel van het beleid bepalen. De Rijksoverheid heeft daarbij uiteraard wel een belangrijke coördinerende functie heeft en geeft op centraal niveau beleidsaccenten of prioritaire thema’s aan. Deze worden vervolgens op een meer decentraal niveau in beleidskaders uitgewerkt.
67
België In België is op het gebied van arbeidsmarkt met name het Nationale Begeleidingsplan voor Werklozen van belang. Dit plan is verplicht voor een groot deel van de werklozen. Het wordt uitgevoerd in samenhang met een ander belangrijk beleidskader op het gebied van arbeidsmarkt, te weten het Nationale Actieplan. Het Nationale actieplan richt zich in het bijzonder op werkloze jongeren alsmede het garanderen van gelijkheid van kansen. Ook heeft de rijksoverheid in haar regeringsverklaring het belang van het thema duurzame ontwikkeling benadrukt. In dat kader worden plannen ontwikkeld om de creativiteit en het aanpassingsvermogen van het MKB/KMO te bevorderen en de positie en kansen van België in Europa te benutten. Naast het beleid van de Rijksoverheid wordt ook het beleid van de twee deelregeringen tot de nationale beleidskaders gerekend. Voor de Belgische provincie Limburg is daarbij het beleid van de Vlaamse regering van belang. Deze heeft voor Vlaanderen beleidskaders opgesteld voor een groot aantal beleidsthema’s. Daartoe behoren bijvoorbeeld thema’s als economie, onderwijs en vorming, toerisme, ruimtelijke ordening, wetenschaps- en technologiebeleid, jeugdbeleid en cultuur. Deze beleidsthema’s komen op verschillende wijzen ook binnen het Interreg-programma voor de Euregio Maas-Rijn aan bod. Voor de provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap is het beleid van de Waalse regering richtinggevend. Het ‘Contrat d’avenir pour la Wallonie’ van de Waalse regering bevat onderwerpen die overeenkomen of een relatie hebben met de verschillende actiegebieden van het Interreg-programma. Het ‘Schéma de développement de l’espace régional’ beoogt een verbetering van de ruimtelijke structuur in Wallonië, waarbij een groot belang wordt gehecht aan grensoverschrijdende samenwerking. Specifiek van belang is het Waals regionaal beleid betreffende opleiding en arbeid dat decentraal wordt uitgevoerd. De Subregionale Comités voor arbeid en opleiding (CSEF) van Luik, van Verviers en van Huy-Waremme geven daaraan in belangrijke mate invulling.
2.6.3 Europese beleidskaders Hoofddoel van het structuurbeleid van de Europese Unie is het verkleinen van de economische en sociale ongelijkheid. Daarmee ondersteunt het structuurbeleid het nationale en regionale beleid ten aanzien van de zwakste regio’s en de nationale en regionale arbeidsmarkten. In het kader van het structuurbeleid is een aantal communautaire prioriteiten opgesteld, waarmee programma’s die in het kader van het structuurbeleid door de Europese Unie worden medegefinancierd rekening moeten houden. Deze prioriteiten, die derhalve ook voor Interreg III van kracht zijn, worden samengevat in het document ‘De Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de coördinatie ervan; richtlijnen voor programma’s in de periode 20002006’.
68
In haar richtlijnen benadrukt de Europese Commissie dat in de programma’s voor de periode na 2000 de voorwaarden moeten worden geschapen waarmee de ontwikkeling van de regio’s op lange termijn wordt gegarandeerd. Alleen door bijstand voor duurzame groei en voor een beter concurrentievermogen voor regio’s kan de werkgelegenheid worden bevorderd én behouden. Voorts geldt volgens de richtlijnen van de Europese Commissie dat in het kader van het structuurbeleid naast het creëren van werkgelegenheid twee algemene beginselen prioritaire aandacht moeten krijgen, te weten ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen’. Reeds de herstructurering van de structuurfondsen van de Europese Unie van 1993 had als hoofddoelstelling de bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen. Daarmee werd voor het eerst op Europees niveau de doelstelling van de gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen verankerd in een algemeen subsidieconcept. In het vierde actieprogramma inzake gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen van 1995 werd het principe van de „Gender Mainstreaming“ beschreven dat in 1997 in het Verdrag van Amsterdam, middels artikel 2 en artikel 3 van het nieuwe EG-verdrag, werd opgenomen en versterkt. Met behulp van artikel 3 wordt de doelstelling van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen vastgelegd als een horizontale doelstelling van de Gemeenschap; artikel 3 vormt daarmee de juridische basis om het beleid van de „Gender Mainstreaming“ verder uit te bouwen. „Gender Mainstreaming“ is ook de horizontale doelstelling van het Structuurfondsbeleid 2000-2006 en daardoor ook van het Communautair initiatief INTERREG III. „Gender Mainstreaming“ betekent dat bij de voorbereiding, implementatie, begeleiding en evaluatie van alle algemene maatregelen en activiteiten de effecten ervan op de desbetreffende situaties van de mannen en vrouwen onderkend worden en dat daarmee actief rekening wordt gehouden. Daartoe behoort de planning, implementatie, begeleiding en evaluatie van gerichte maatregelen en activiteiten ter bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen en ter ondersteuning van vrouwen opdat deze op basis van gelijkheid kunnen participeren en profiteren. Deze visie en de beginselen zijn geheel in lijn met de ontwikkelingsstrategie die in het kader van Interreg III is opgesteld en sluiten dan ook aan op de programmadoelstelling zoals geformuleerd in paragraaf 2.4. Verder doet het Interreg-programma recht aan een andere voorwaarde die de Europese Commissie in haar richtlijnen voor het structuurbeleid aan de orde brengt. Deze heeft betrekking op de noodzaak van een geïntegreerde ontwikkelings- en omschakelingsstrategie, die zich moet richten op een verbetering van het concurrentievermogen van de regio’s, een vergroting van de sociale cohesie en de werkgelegenheid en tenslotte de ontwikkeling van de steden en het platteland. Het Interreg-programma komt hieraan nadrukkelijk tegemoet door de geïntegreerde ontwikkelingsstrategie, een grote betrokkenheid van lokale en regionale organisaties en de sterke partnerschapsgedachte binnen de Euregio Maas-Rijn.
2.6.4 Afstemming met andere Europese programma’s Om de middelen in het kader van Interreg III zo efficiënt mogelijk in te zetten, is het van belang afstemming te zoeken met andere Europese Structuurfondsprogramma’s die vanaf 2001 voor de Euregio Maas-Rijn van belang zijn. De Europese fondsen worden immers via diverse programma’s en plannen ingezet, waarbij tussen de middelen en programma’s veel geografische en inhoudelijke verwantschap bestaat.
69
Binnen de Euregio Maas-Rijn zijn in de periode 2000-2006 diverse met Europees geld gefinancierde programma’s van belang. Zo zijn er op de eerste plaats de Doelstelling 3programma’s die in Nederland, België en Duitsland op nationaal of regionaal niveau zijn opgesteld. Deze programma’s worden met ESF-geld gefinancierd en richten zich op diverse vormen van arbeidsmarktbeleid. Hoewel voor Interreg III geen ESF-middelen meer beschikbaar zijn, blijft ook voor het Interreg-programma in de Euregio Maas-Rijn het streven naar een geïntegreerde benadering van economische ontwikkeling en arbeidsmarktbeleid overeind. Dit wordt enerzijds bereikt door EFRO-geld in te zetten op het gebied van scholing en arbeidsmarkt. Anderzijds zal zoveel mogelijk worden gezocht naar een wijze om tijdens de uitvoering van het Interreg-programma afstemming te zoeken met de Doelstelling 3programma’s. Met name voor prioriteit 4 van het Interreg-programma geldt dat er sprake is van een zeer nauwe relatie met de in Doelstelling 3-programma‘s nagestreefde acties, waarbij vooral voor projecten binnen deze prioriteit geldt dat er rekening dient te worden gehouden met een goede coördinatie met Doelstelling 3-programma‘s, hetgeen reeds geschiedt in de ontwikkelings- en selectiefase van projecten. In dat verband dient te worden opgemerkt dat projecten met een grensoverschrijdend karakter zijn voorbehouden aan Interreg, hetgeen een belangrijk verschil vormt met de Doelstelling 3-programma‘s. Naast Doelstelling 3 worden er binnen de Euregio Maas-Rijn diverse Doelstelling 2programma’s uitgevoerd in de periode na 2000. Zo zijn er Doelstelling 2-programma’s in het kader van ‘stedelijk verval’ in de steden Maastricht, Luik en Verviers. Verder komt een aantal regio’s, zoals het gebied rond Luik en een gedeelte van Zuid-Limburg, in aanmerking voor de zogenaamde phasing out-regeling. Deze regeling is bedoeld voor regio’s die in de periode 1994-1999 de Doelstelling 2-status hadden, maar voor de periode na 2000 niet opnieuw zijn aangewezen. Het programmagebied van Interreg III overlapt verschillende (phasing out) Doelstelling 2regio‘s in de Euregio Maas-Rijn. Inhoudelijk is er met name sprake van een nauwe relatie tussen prioriteit 1 en 2 van het Interreg-programma en de prioriteiten van de Doelstelling 2programma‘s. Voor prioriteit 1 en 2 (en in mindere mate ook voor de andere prioriteiten) is in het kader van het Interreg-programma sprake van een directe relatie met de economische ontwikkeling van het gebied. De economische ontwikkeling is een van de hoofddoelstellingen van de verschillende Doelstelling 2-programma‘s. Daarom is een goede coördinatie tussen de Interreg-programma‘s en de Doelstelling 2-programma‘s van zeer groot belang. Een belangrijk onderscheid wordt evenwel gevormd door het feit dat de door Interreg nagestreefde economische ontwikkeling een expliciet grensoverschrijdend karakter zal bezitten. Hiermee dient met name rekening te worden gehouden tijdens de ontwikkeling en selectie van de projecten voor Interreg; tevens dient de afbakening ten opzichte van de Doelstellinge2programma‘s te worden gegarandeerd. Een ander relevant programma is bijvoorbeeld het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) dat in Nederland met Europese middelen wordt uitgevoerd en zich richt op het bevorderen van economische ontwikkeling van het platteland. In België voeren de Vlaamse en de Waalse Gewesten eveneens drie door het EOGFL gefinancierd programma’s (het Communautair Initiatief LEADER +, het plan voor de verbetering van de ontwikkeling van het platteland en het Doelstelling 1-programma “Phasing-Out”). Op het gebied van de ICT wordt verwezen naar de TEN-Télécom en IST-programma’s.
70
Tot slot moeten de Communautaire Initiatieven worden vermeld, waarvoor Nederland, Duitsland en België in de periode 2000-2006 – nationaal dan wel regionaal – Europese middelen kunnen inzetten. Naast Interreg zijn dit: • • •
LEADER+, met als doel het stimuleren van rurale regionale strategieën op basis van lokale samenwerking, ontwikkeling en experimenten; EQUAL, een nationaal georiënteerd programma dat zich richt op bevordering van nieuwe benaderingen voor de bestrijding van discriminaties en ongelijkheden van welke aard dan ook, inclusief de asielzoekersproblematiek; URBAN, dat zich concentreert op economische en sociale revitalisering van steden en probleembuurten ter bevordering van duurzame stadsontwikkeling.
Ook deze programma’s hebben in een aantal gevallen een duidelijke relatie met Interreg III, zowel wat betreft het toepassingsgebied als inhoudelijk. Zo kan bijvoorbeeld het Communautair Initiatief EQUAL inspelen op de ontwikkeling van de arbeidsmarkt hetgeen ook binnen Interreg III een belangrijke rol speelt. Hoewel geld is toegezegd aan de drie lidstaten voor alle Communautaire Initiatieven, is nog niet zeker waar en op welke wijze deze middelen worden ingezet. Wel mag verwacht worden dat een deel van de middelen in de Euregio Maas-Rijn neer zal slaan. In alle gevallen zal de relatie met het PCI voor de periode 2000-2006 de aandacht hebben. In dit verband wordt veiliggesteld dat tijdens de projectvoorbereiding en -selectie een coördinatie plaatsvindt met de bevoegde nationale instanties, teneinde te streven naar wederzijdse complementariteit van de activiteiten uit alle relevante EU-programma‘s en dubbele financiering te voorkomen. In dit verband kunnen worden genoemd: EOGFL en LEADER+ voor projecten m.b.t. het financieren van het platteland, het Vijfde Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling en eventuele vervolgprogramma‘s, alsmede het initiatief „e-Europe“ voor projecten in het kader van onderzoek en ontwikkeling en „Leonardo da Vinci II“ en „Socrates II“ voor maatregelen op het gebied van ‚human resources‘. De details van de voorgaande afstemming worden in het Programma-complement nader toegelicht.
2.6.5 Duurzaamheid en milieubeleid Het milieubeleid binnen de Euregio Maas-Rijn wordt mede bepaald door ontwikkelingen op Europees, nationaal en regionaal niveau. Europa vormt voor de deelregio’s van de Euregio het eerste kader voor afstemming van het milieubeleid. Er bestaat een groot aantal EUmilieurichtlijnen die worden geïmplementeerd in nationale regelgeving. Verder is het 5e Milieuactieprogramma van de EU richtinggevend. In toenemende mate moet in het milieubeleid van de Lidstaten een doorwerking en vertaling plaatsvinden van Europese regelgeving. Voorbeelden zijn de Europese richtlijnen met betrekking tot nitraat en ammoniak (met consequenties voor het landbouwbeleid op nationaal niveau). Op Communautair niveau zijn de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn specifiek van belang. Op basis van deze richtlijnen is binnen de deelregio’s van de Euregio Maas-Rijn een groot aantal gebieden aangewezen (zie paragraaf 1.7) die een beschermde status hebben. Bij de tenuitvoerlegging van het Interreg-programma zal rekening gehouden worden met de regelgeving die op deze beschermde gebieden van toepassing is.
71
De FFH- en vogelbeschermingsgebieden zijn aangemeld bij de Europese Commissie. De conformiteit van structuurstimuleringsprojecten met deze gebieden, voor zover deze projecten gevolgen hebben voor het landschap, wordt voor elk individueel geval getoetst, teneinde te voorkomen dat er negatieve gevolgen ontstaan voor de beschermingsgebieden. Alle in FFH-opzicht relevante en in gemeenten met Habitat- of Vogelrichtlijngebieden geplande maatregelen dienen, voordat deze worden gesubsidieerd, op mogelijke uitwerkingen op de Natura 2000-gebieden te worden getoetst. In het geval van een mogelijke aantasting van deze gebieden dient vóór de subsidietoekenning contact te worden opgenomen met de verantwoordelijke overheidsinstantie. Op deze wijze kunnen reeds op dit planningsniveau mogelijke conflicten worden geïdentificeerd en kunnen geïntegreerde strategieën worden uitgewerkt. Het milieubeleid op nationaal niveau is een verantwoordelijkheid van de Nederlandse, Belgische en Duitse rijksoverheid. De Nederlandse overheid heeft haar milieubeleid bijvoorbeeld gestalte gegeven in het NMP (Nationaal Milieuplan), het NMP+, Het NMP 2 en het NMP 3, het Natuurbeleidsplan en de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening. Voor de Belgische Regio’s is in het bijzonder het voorontwerp van het Federaal plan inzake duurzame ontwikkeling van belang. Verder zijn ook milieubeleidskaders opgesteld door de deelregering van Vlaanderen (bijv. het MINA-plan 2 en het Bodemsaneringsdecreet). Het Waals Gewest heeft reeds in 1995 een Milieuplan voor de duurzame ontwikkeling (Plan d‘Environnement pour le Développement Durable) aanvaard. Evenals met het nationale milieubeleid in Duitsland zal met deze milieubeleidskaders rekening worden gehouden bij de uitvoering van het Interreg-programma. Naast het milieubeleid op Communautair en nationaal niveau zijn ook de regionale autoriteiten van belang met betrekking tot milieubeleid. Met de bepalingen die op dat niveau worden vastgesteld moet het Interreg-programma derhalve ook rekening houden. Voor de Belgische provincie Limburg is bijvoorbeeld het Milieubeleidsplan Limburg relevant, terwijl in de Nederlandse provincie Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) een milieubeleidsplan bevat. Dergelijke milieubeleidskaders zijn in alle deelregio’s ontwikkeld en kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van de milieusituatie. Tot de maatregelen die geschikt zijn om het nastreven van de algemene doelstelling „duurzame ontwikkeling“ ook in de praktijk te brengen, behoren - afgezien van de actieve participatie door de verantwoordelijke milieu-instanties en de overige relevante partners op economisch, sociaal en milieugebied in de desbetreffende commissies van de Euregio MaasRijn - o.a. ook de volgende actiegebieden: - uitwerking van duurzaamheids-compatibele subsidiëringsprofielen en projectselectiecriteria; - initiëring en begeleiding van pilot-initiatieven met een voorbeeldfunctie en toepassingsgerichte studies, ook wat betreft de versterking van de betrokkenheid van competente actoren in het kader van geïntegreerde concepten en als bijdrage aan de verdere ontsluiting van werkgelegenheidspotentiëlen; - bijdragen aan een in inhoudelijk opzicht competente voorlichting van een breed publiek en aan de jaarlijkse rapportages aan de Commissie.
72
Hoofdstuk 3
Financiering
Hoofdstuk 3 gaat nader in op de financiële aspecten behorend bij het Interreg-programma. De budgettaire verdeling van middelen over de prioriteiten wordt toegelicht in de financiële tabel op de volgende pagina. De financiële tabel betreft de totaaltabel voor de gehele programmaperiode, waarbij een verdeling op prioriteitsniveau is gegeven. In de bijlagen van het PCI zijn de bijbehorende jaartabellen opgenomen. Een uitsplitsing van de totaaltabel en de jaartabellen tot op maatregelniveau is opgenomen in het programmacomplement, behorend bij het PCI. Met betrekking tot prioriteit 6 ‘Technische Bijstand’ wordt opgemerkt dat de in de financiële tabel vermelde middelen worden verdeeld over twee maatregelen. Dit zijn maatregel 6.1 ‘Technische Bijstand Beheer’ en maatregel 6.2 ‘Technische Bijstand Overig’. Conform het door de Europese Commissie gestelde maximum voor beheersmatige activiteiten onder Technische Bijstand wordt 5% van de totale Europese middelen voor maatregel 6.1 ingezet. Het restant van het budget onder prioriteit 6 is bedoeld voor maatregel 6.2. (De inhoudelijke invulling van beide maatregelen wordt in hoofdlijnen in paragraaf 2.5 van het PCI beschreven.) De financiële tabel vormt de basis voor de eindafrekening die de Europese Commissie voor het Interreg-programma voor de Euregio Maas-Rijn op zal stellen. Als uitgangspunt geldt dat deze eindafrekening plaatsvindt op grond van de verhouding tussen de EFRO-bijdrage en de totale kosten die in de tabel is opgenomen. Overigens geldt dat van de totale uitgaven van het programma minimaal 80% betrekking zal hebben op projecten in direct aan de buitengrenzen gelegen gebieden. Voor de aangrenzende Belgische arrondissementen Huy-Waremme en Hasselt geldt dat de steun beperkt blijft tot maximaal 20% van de totale uitgaven van het programma. Deze gebieden vallen onder de 20%-flexibiliteitsregeling voor aangrenzende gebieden, zoals voorzien in punt 10 van de Interreg III-richtsnoeren.
73
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
1=2+13
2=3+8
Communautaire bijdrage Totaal EFRO 3
Totaal 4 8=9à12
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9
10
11
12
13
1. Verbeteren fysieke infrastructuur
15.642.438
14.588.361
7.821.219
7.821.219
6.767.142
2.849.164
118.050
3.016.755
783.173
1.054.077
2. Bevorderen economische en technologische samenwerking
22.942.922
19.780.714
11.471.461
11.471.461
8.309.253
4.703.292
1.334.458
1.406.116
865.387
3.162.208
3. Bescherming van het leefmilieu
21.901.498
19.793.352
10.950.749
10.950.749
8.842.603
5.754.163
1.790.868
587.121
710.451
2.108.146
4. Ontwikkeling menselijk potentieel
18.773.010
18.456.782
9.386.505
9.386.505
9.070.277
4.807.598
1.705.485
84.333
2.472.861
316.228
5. Bevorderen maatschappelijke integratie
18.773.024
17.508.132
9.386.512
9.386.512
8.121.620
4.142.485
716.785
954.985
2.307.365
1.264.892
7.378.816
7.378.816
3.689.408
3.689.408
3.689.408
1.670.534
645.606
0
1.373.268
0
6. Technische Bijstand TOTAAL
105.411.708
97.506.157
52.705.854
52.705.854
44.800.303
23.927.236
6.311.252
6.049.310
8.512.505
7.905.551
Totaal EFRO related Totaal ESF related Totaal EOGFL related Totaal FIOV related TOTAAL
105.411.708 0 0 0 105.411.708
97.506.157 0 0 0 97.506.157
52.705.854 0 0 0 52.705.854
52.705.854
44.800.303 0 0 0 44.800.303
23.927.236 0 0 0 23.927.236
6.311.252 0 0 0 6.311.252
6.049.310 0 0 0 6.049.310
8.512.505 0 0 0 8.512.505
7.905.551 0 0 0 7.905.551
74
52.705.854
Hoofdstuk 4
4.1
Operationele aspecten
Inleiding
Het hoofdstuk Operationele aspecten bevat de hoofdlijnen van de voor elk programma geldende eis voor een administratieve organisatie (AO), die bij de start van het programma door het Comité van Toezicht wordt vastgesteld. Belangrijk element binnen dit hoofdstuk is de uitvoeringsstructuur die een efficiënte en effectieve uitvoering van het programma moet garanderen. Deze uitvoeringsstructuur, die in paragraaf 4.2 aan de orde komt, bouwt in grote mate voort op de structuur zoals die voor de eerder uitgevoerde Interreg-programma’s is opgezet. Voorts bevat dit hoofdstuk informatie over andere zaken die relevant zijn bij de uitvoering van het programma. Daarbij gaat het om aspecten als ‘evaluatie en bijstelling’ (paragraaf 4.3), ‘projectontwikkeling, -selectie en –afwikkeling’ (paragraaf 4.4), ‘financiële afwikkeling en monitoring’ (paragraaf 4.5), ‘voorlichting en publiciteit’ (paragraaf 4.6) en ‘verenigbaarheid met het beleid van de Europese Commissie’ (paragraaf 4.7). De inhoud van deze paragraaf is gebaseerd op de nieuwe verordening inzake de Structuurfondsen (nr. 1260/1999).
4.2
Uitvoeringsstructuur
De uitvoeringsstructuur moet een efficiënte en effectieve uitvoering van het programma garanderen en bouwt in grote mate voort op de structuur zoals die voor de eerder uitgevoerde Interreg-programma’s is opgezet. De structuur zal in een later stadium worden uitgewerkt in de zogenaamde Administratieve Organisatie (AO), die bij de start van het programma door het Comité van Toezicht wordt vastgesteld. De uitvoeringsstructuur ten behoeve van het Interreg-programma bestaat uit de volgende onderdelen: • Beheersautoriteit en betalingsautoriteit; • Comité van Toezicht; • Stuurgroep; • Programma- en projectmanagement. De beheers- en betalingsautoriteit is verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het (financieel) beheer en de uitvoering van het programma. Het Comité van Toezicht is verantwoordelijk voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van het programma. De Stuurgroep is belast met de besluitvorming rondom subsidietoekenning aan projecten. Het Comité van Toezicht en de Stuurgroep worden ondersteund door het programma- en projectmanagement. Hierna worden de verschillende onderdelen van de uitvoeringsstructuur nader beschreven. Overigens bevat het programmacomplement meer gedetailleerde informatie over de uitvoeringsstructuur en andere operationele aspecten.
75
Beheersautoriteit en betalingsautoriteit Het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken is het coördinerende departement met betrekking tot het Interreg-programma. De Stichting Euregio Maas-Rijn wordt aangewezen als beheersautoriteit en betalingsautoriteit voor het Interreg-programma en is daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering en het financieel beheer van het programma. Daartoe heeft de Stichting intern een afzonderlijke afdeling opgezet en de taken van de beheers- en betalingsautoriteit duidelijk gescheiden. Deze afdeling wordt gevormd door de programmamanager, het projectmanagement inzake beheer, het projectmanagement inzake financiën en het secretariaat. De programmamanager coördineert het INTERREG-programma en de INTERREG-projecten. Het projectmanagement inzake beheer is verantwoordelijk voor de inhoudelijke voorbereiding, begeleiding en monitoring van de projecten. Het projectmanagement inzake financiën is verantwoordelijk voor de betalingen, het financiële beheer en de monitoring van de financiën alsmede de controle van en het onderhouden van contacten met de cofinanciers.
Stichting Euregio Maas-Rijn Postbus 5700 NL-6202 MA Maastricht Bezoekadres: Gouvernement, Limburglaan 10 Programmamanagement : Isabelle JEANFILS. Tel. : +31 (0) 43 389 7290. Fax.: + 31 (0) 43 389 7287. e-mail :
[email protected] Euro-Rekeningnummer 67.81.30.523. Bij de ING-Bank, Vrijthof 45, 6211 LE Maastricht (Nederland) Met de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gelasten de partners: Het Ministerie van Economische Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden Contactpersoon: de heer drs. R. van der Gugten Postbus 20101 NL-2500 EC ’s-Gravenhage Tel.: + 31 (0)70 3796175 Fax: + 31 (0)70 3796095 De betrekkingen tussen het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken en de Stichting Euregio Maas-Rijn worden in een aparte overeenkomst vastgelegd. In deze overeenkomst is geregeld hoe de taken en verantwoordelijkheden verdeeld zijn die samenhangen met het programma en de relevante Verordeningen inzake Structuurfondsen. Besluitorgaan van de Stichting Euregio Maas-Rijn is het bestuur. Verder bestaat er een Euregioraad, die tot nu toe een adviserend karakter heeft aangezien de statuten van de Stichting Euregio Maas-Rijn alle verantwoordelijkheden aan het bestuur overdragen. Op middellange termijn is het de bedoeling de privaatrechtelijke Stichting in een publiekrechtelijke structuur te veranderen. In vier gemeenschappelijke Commissies van de Stichting en van de Euregioraad worden doelen en prioriteiten omgezet. De coördinatie van de activiteiten wordt door een permanent bureau in Maastricht uitgevoerd. Deze organen zullen hieronder kort beschreven worden (zij bijlage E voor het organogram).
76
De leden van het Bestuur zijn: • De commissaris van de Koningin van de provincie Nederlands-Limburg; • De gouverneur van de provincie Belgisch Limburg; • De gouverneur van de provincie Luik; • De Regierungspräsident van Keulen, als voorzitter van de Region Aachen e.V.; • De minister-president van de Duitstalige Gemeenschap van België; • Alsmede 15 bestuursleden, die worden aangewezen door de dagelijkse besturen van de partners, waarbij iedere partner het recht heeft om drie bestuursleden aan te wijzen. In het kader van Interreg III wordt de Präsident van de Directie van Toezicht en Diensten in Trier betrokken bij het overleg en de besluitvorming. De belangrijkste bevoegdheden van het Bestuur zijn de toewijzing van budgetten van de Euregio, het evalueren van de lopende programma’s, het vaststellen van de programma’s en het nemen van nieuwe initiatieven. Onder het Bestuur functioneert het Euregio Maas-Rijn bureau, dat tevens optreedt als programmamanager van het Interreg-programma. De Euregioraad werd op 25 januari 1995 opgericht en bestaat na een herstructurering in 2000 uit 81 leden, die verdeeld zijn over twee kamers. De eerste kamer is samengesteld uit 51 vertegenwoordigers van politieke groeperingen en de tweede kamer uit 30 vertegenwoordigers van maatschappelijke groeperingen uit de Euregio Maas-Rijn (bijv. universiteiten, ziekenfondsen, arbeidsbureau‘s, KvK‘s, vakbonden, werkgeversorganisaties, enz.). De bestuursleden nemen aan de vergaderingen van de Euregioraad deel, enkel met adviesrecht. De Euregioraad bevordert de grensoverschrijdende samenwerking tussen de vijf partnerregio’s, waarborgt de uitwisseling van informatie en ervaringen en neemt hiervoor nieuwe initiatieven. De Raad geeft in het bijzonder aanbevelingen over de structuur van de grensoverschrijdende samenwerking, zoals over de begroting, Euregionale activiteiten en programma’s. Hij dient resoluties bij het bestuur van de Stichting, bij gemeentelijke, regionale en nationale Parlementen, zoals ook bij het Europarlement, in. De Commissies zijn binnen de Stichting Euregio Maas-Rijn gevormd, onder meer om de prioriteiten om te zetten en om tot een verbetering van de doelstellingen van de Euregio Maas-Rijn bij te dragen. Zij krijgen onder meer de opdracht advies en aanbevelingen in het kader van het PCI te geven. Zij begeleiden de door het Bestuur aangestelde projectgroepen en zijn aanspreekpartner voor de netwerken. Het gaat om de volgende vier Commissies: • Commissie voor Economie, Middenstand, Technologie, Opleiding, Kwalificatie en Arbeidsmarkt; • Commissie voor Natuur, Milieu en Verkeer; • Commissie voor Gezondheidszorg, Maatschappelijke Integratie en Veiligheid; • Commissie voor Jeugd, Cultuur en Euregionale Identiteit. De Commissies bestaan uit politieke vertegenwoordigers van de Euregioraad, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, vertegenwoordigers van de partnerregio’s en leden van het Bestuur (zie punt 4.4.).
77
Het permanent bureau bestaat uit vijf vertegenwoordigers van de subregio’s, een Interregprogramma- en projectmanagement, een medewerker en het secretariaat.
Comité van Toezicht Het Comité van Toezicht is verantwoordelijk voor de algemene strategie, de beleidsbeslissingen, de ontwikkeling van nieuwe beleidsinitiatieven en voor het globale toezicht op de tenuitvoerlegging van het Interreg-programma. Het Comité van Toezicht voor de Euregio Maas-Rijn bestaat uit vertegenwoordigers van: - de Europese Commissie, Directoraat Generaal REGIO (met adviesbevoegdheid); - het Bundesministerium für Wirtschaft van Deutschland; - het Ministerie van Economische Zaken van Nederland; - het Ministerium für Wirtschaft und Mittelstand, Energie und Verkehr des Landes Nordrhein-Westfalen in samenwerking met de Bezirksregierung Köln; - het Ministerium für Wirtschaft, Verkehr, Landwirtschaft und Weinbau des Landes Rheinland-Pfalz; - de Vlaamse Gemeenschap; - de Région Wallonne; - de Communauté Française; - de Duitstalige Gemeenschap; - de provincie Belgisch Limburg; - de provincie Nederlands Limburg; - de Province de Liège; - de Regio Aachen e.V.; - de Stichting Euregio Maas-Rijn. Het secretariaat van het Comité van Toezicht wordt door het permanent bureau van de Stichting Euregio Maas-Rijn gevoerd.
Stuurgroep De Stuurgroep is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van individuele bijstandsaanvragen (op basis van door het Comité van Toezicht vastgestelde selectie- en beoordelingscriteria), neemt kennis van voortgangsrapporten, jaarverslagen en tussentijdse evaluaties en doet bijvoorbeeld voorstellen met betrekking tot het gebruik van middelen voor promotie, publiciteit en onderzoek. De Stuurgroep voor het Interreg-programma fungeert naast het Comité van Toezicht. Behalve de vertegenwoordigers van de EU en het Bundesministerium für Wirtschaft in Deutschland zitten in de Stuurgroep dezelfde vertegenwoordigers als in het Comité.
78
De Stuurgroep voor de Euregio Maas-Rijn is samengesteld uit vertegenwoordigers van: - het Ministerie van Economische Zaken van Nederland; - het Ministerium für Wirtschaft und Mittelstand, Energie und Verkehr des Landes Nordrhein-Westfalen; - het Ministerium für Wirtschaft, Verkehr, Landwirtschaft und Weinbau des Landes Rheinland-Pfalz; - de Vlaamse Gemeenschap; - de Région Wallonne - de ²Communauté Française; - de Deutschsprachige Gemeinschaft; - de Bezirksregierung Köln; - de provincie Belgisch Limburg; - de provincie Nederlands Limburg; - de Province de Liège; - de Regio Aachen e.V. - de Stichting Euregio Maas-Rijn; - alsmede de projectmanagers van de partnerregio‘s zonder stemrecht. Daarnaast kunnen vertegenwoordigers van de Europese Commissie (DG REGIO) en het Duitse Bundesministerium für Wirtschaft de bijeenkomsten van de Stuurgroep bijwonen zonder stemrecht. Het secretariaat van de Stuurgroep wordt door het bureau van de Stichting Euregio Maas-Rijn vervuld.
Programma- en projectmanagement De uitvoering van het programma is de taak van het programmamanagement, dat door het Euregio Maas-Rijn bureau wordt uitgevoerd. Het regionale projectmanagement ondersteunt het centrale bureau in Maastricht bij de ontwikkeling, advisering en begeleiding van projecten. Daarnaast assisteren de regionale projectmanagers bij de contacten met potentiële partners en de cofinanciers. Op deze wijze kan in de deelregio‘s van de Euregio Maas-Rijn het zgn. „bottom-up“-principe en de doelstelling van een beleid dichtbij de burger het best worden gerealiseerd. Naast de begeleiding van projecten heeft het Euregio Maas-Rijn bureau in het kader van de uitvoering van het programma nog de volgende taken, in overleg met de regionale projectmanagers: • algehele leiding en coördinatie; • externe contacten; • voortgangsbewaking; • financieel beheer/administratie; • publiciteit en promotie; • voorbereiden van de projectvoorstellen ten behoeve van de advisering van de gezamenlijke commissies van de Stichting en de Euregioraad alsmede ten behoeve van de besluitvorming in de Stuurgroep.
79
4.3
Evaluatie en bijstelling
4.3.1
Evaluatie (artikel 40 t/m 44 van Verordening (EG) nr. 1260/1999)
Ter beoordeling van de doeltreffendheid van de structurele bijstandsverlening wordt toezicht uitgeoefend op het PCI. Het toezicht omvat de organisatie en de coördinatie van het verzamelen van de gegevens in verband met de financiële, materiële en effectindicatoren en de kwalitatieve aspecten van de uitvoering (met name sociaal-economische, operationele en juridische en zelfs procedurele aspecten). Voor de Structuurfondsenperiode 2000-2006 wordt in dit toezicht voorzien middels drie momenten van evaluatie: vooraf, halverwege de looptijd en achteraf. •
De evaluatie vooraf (ex ante) valt onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit en betreft de beoordeling van het (concept-) programma. In de evaluatie vooraf wordt ingegaan op de sterke en zwakke punten van het betrokken gebied en zal geanalyseerd worden in hoeverre de gekozen strategie en doelstellingen stroken met de kenmerken van het gebied. Daarnaast worden de verwachte effecten van de beoogde prioriteiten bepaald.
•
De evaluatie halverwege de looptijd (ongoing) van het programma valt onder verantwoording van de beheersautoriteit die hierin samenwerkt met de Europese Commissie. Bij deze evaluatie wordt aandacht besteed aan: • de eerste resultaten van het programma; • de coherentie met de evaluatie vooraf; • de relevantie van de vermelde doelstellingen; • het financieel beheer; en • de kwaliteit van het toezicht op de uitvoering van het programma. De evaluatie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke beoordelaar en voorgelegd aan het Comité van Toezicht. Uiterlijk op 31 december 2003 moet deze evaluatie zijn ingediend bij de Europese Commissie.
•
De evaluatie achteraf (ex post) valt onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie die hierin samenwerkt met de beheersautoriteit. Bij deze evaluatie wordt ingegaan op: • de wijze waarop de middelen zijn besteed; • de effecten van het uitgevoerde programma; • de doeltreffendheid en doelmatigheid; en • de coherentie met de evaluatie vooraf. De evaluatie wordt verricht door een onafhankelijk beoordelaar en moet uiterlijk drie jaar na het einde van de programmaperiode zijn afgerond.
80
4.3.2
Bijstelling van het programma
Het Comité van Toezicht vergewist zich van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de uitvoering van het bijstandspakket en kan daartoe in overeenstemming met de beheersautoriteit beslissen over zowel inhoudelijke als financiële wijzigingen van het PCI alsmede het programmacomplement: 1.
Elke wijziging moet te rijmen zijn met de beschikbare financiële middelen en de begrotingsvoorschriften van de Commissie. De totale voor het PCI toegekende communautaire bijstand1 mag niet worden gewijzigd.
2.
Eventuele voorstellen tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie betreffende de bijdrage van de fondsen worden door het Comité van Toezicht onderzocht en goedgekeurd;
3.
De beheersautoriteit past, op verzoek van het Comité van Toezicht of op eigen initiatief, het programmacomplement aan, zonder het totale bedrag van de bijdrage van de fondsen voor het betrokken prioritaire zwaartepunt of de specifieke doelstellingen ervan te wijzigen. Na goedkeuring door het Comité van Toezicht brengt zij de Commissie binnen één maand op de hoogte van deze aanpassing.
4.
Het programmacomplement, met inbegrip van de materiële en financiële indicatoren voor het toezicht op het programma, wordt door het Comité bevestigd of aangepast overeenkomstig artikel 15 van verordening (EG) nr. 1260/1999.
5.
Voor andere wijzigingen is een herziening van het PCI volgens de bij de vaststelling ervan toegepaste regeling nodig. Deze regeling voorziet onder meer in raadpleging van de Comités als bedoeld in de artikelen 34 en 35 van Verordening (EG) nr. 1260/1999.
6.
Het Comité van Toezicht kan in elk geval aan de beheersautoriteit alle aanpassingen of herzieningen van het bijstandspakket voorstellen die ertoe bijdragen dat de in artikel 1 bedoelde doelstellingen worden bereikt of die het beheer van het bijstandspakket verbeteren, ook wat het financieel beheer betreft. Het bijstandspakket kan worden aangepast overeenkomstig artikel 34, lid 3 van verordening (EG) nr. 1260/1999.
7.
Eventuele wijzigingen die betrekking hebben op de elementen van de beschikking tot vaststelling van de bijdragen van de fondsen, worden door de Commissie in overleg met de betrokken Lidstaten vastgesteld binnen vier maanden nadat het Comité van Toezicht advies heeft uitgebracht.
1
Het gaat om het bedrag aan communautaire bijstand dat, uitgedrukt in constante prijzen, is vermeld in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het PCI
81
4.4
Projectontwikkeling, -selectie en afwikkeling
Selectie van projecten Projectideeën worden ingediend bij het regionale projectmanagement. Daartoe dient een uniform aanvraagformulier te worden ingevuld. Alle projectideeën worden tijdens gezamenlijke bijeenkomsten van het centrale secretariaat en de regionale projectmanagers besproken en in een elektronisch systeem vastgelegd. Na een technische toetsing aan de subsidievoorwaarden wordt het aanvraagformulier formeel ingediend bij het EMR-bureau. Het aanvraagformulier gaat vergezeld van twee vragenlijsten waarin gegevens inzake de aspecten van de duurzame ontwikkeling en „gender mainstreaming“ dienen te worden vermeld. Vervolgens wordt de aanvraag voorgelegd aan de permanente commissie van de EMR die de aanvraag beoordeelt en een standpunt inneemt. De 29 leden tellende commissies zijn samengesteld uit politieke vertegenwoordigers van de eerste kamer van de Euregioraad, uit vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties van de tweede kamer van de Euregioraad en uit vertegenwoordigers van de Stichting EMR. Daartoe behoren met name vertegenwoordigers van de economische en sociale partners, de werkgever- en werknemersorganisaties, universiteiten, milieubeschermingsorganisaties en instellingen ter bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen. De resultaten van het overleg in de commissies worden aan het bestuur van de Stichting en aan de eerste en tweede kamer van de Euregioraad gecommuniceerd. Vervolgens worden de projecten ter definitieve besluitvorming voorgelegd aan de Stuurgroep.
Selectiecriteria Subsidieaanvragen die worden ingediend binnen het PCI, dienen in overeenstemming te zijn met de strategie, de gestelde prioriteiten en maatregelen zoals verwoord in dit document. De Stuurgroep is verantwoordelijk voor de beoordeling en goedkeuring van projecten, waarbij zij wordt ondersteund door het programma- en projectmanagement. Er wordt aan een aanvrager subsidie verleend ten laste van het EFRO indien de subsidieaanvraag voldoet aan formele criteria. Daaronder vallen de vigerende Europese en nationale regelgevingen, de daarop gebaseerde beschikkingen van de Europese Commissie ten aanzien van het EFRO en de bindende aanwijzingen op grond van die regelgeving gegeven door het Comité van Toezicht. In het afzonderlijk op te stellen toetsingskader worden nadere selectie- en prioriteitscriteria voor projecten vastgelegd. In het bijzonder het grensoverschrijdend karakter van de projecten geldt daarbij als een belangrijk punt van aandacht. De regelgeving van de Europese Commissie wordt in het toetsingskader meegenomen, zoals bijvoorbeeld verordening nr. 1685/2000 van 28 juli 2000 van de Europese Commissie betreffende de regels van subsidiabiliteit van uitgaven in het kader van de Structuurfondsen. De selectie- en beoordelingscriteria uit het toetsingskader zullen door de Stuurgroep worden toegepast, met ondersteuning van het programma- en projectmanagement.
82
Hieraan gekoppeld is het in de periode 2000-2006 ook de bedoeling om de inhoudelijke resultaten van het programma meer te volgen. Dit kan aan de hand van indicatoren die de outputs en resultaten van projecten weergeven en desgewenst tot op maatregel-, prioriteit- of programmaniveau kunnen worden geaggregeerd. Deze indicatoren zijn ook relevant als selectiecriteria voor projecten (zie bijlage B). Afwikkeling Indien een subsidieaanvraag aan alle vereiste voorwaarden en criteria is getoetst, kan worden bepaald of het verzoek om bijstand wordt gehonoreerd. Het besluit tot subsidieverlening wordt door de Stuurgroep genomen. Aan de projectaanvrager wordt gevraagd het besluit binnen een vastgestelde termijn ondertekend te retourneren, waarmee de projectuitvoerder aansprakelijkheid aanvaardt voor een doelmatig beheer van de middelen en zich garant verklaart voor de juiste besteding van de gelden. Daarmee verplicht de projectaanvrager zich rekening te houden met de EFRO-uitvoeringsbepalingen. Staatssteun De beheersautoriteit van het programma is verantwoordelijk voor het naleven van de Staatssteunregels. Daarbij laat zij zich ondersteunen door het Comité van Toezicht, de Stuurgroep en het programma- en projectmanagement. In het PCI is een staatssteuntabel (bijlage D) opgenomen met mogelijke steunregelingen (binnen en buiten de ‘de minimisgrenzen’) die in het kader van het programma worden verwacht. De ‘de minimis’regeling wordt ook bij de beoordeling van projecten betrokken, met aandacht voor cumulatie van steun. In de sectoren landbouw en verkeer is de ‘de minimis’-regeling’ niet van toepassing. 4.5
Financiële afwikkeling en monitoring
Financiële afwikkeling De financiële toetsing, afwikkeling en controle op projectniveau zullen door het Comité van Toezicht nader worden vastgesteld en uitgewerkt in het toetsingskader en het handboek Administratieve Organisatie. Daarbij zal de door de Europese Commissie gepubliceerde verordening nr. 1685/2000 van 28 juli 2000 betreffende de regels van subsidiabiliteit van uitgaven in het kader van de Structuurfondsen het uitgangspunt vormen voor de toetsing. De financiële afwikkeling op programmaniveau zal conform de verordeningen (EG) nr. 1260/1999 en (EG) nr. 438/2001 plaatsvinden. Ook dit zal nader uitgewerkt worden in het handboek Administratieve Organisatie.
83
Als Betalingsautoriteit is de Stichting Euregio Maas-Rijn verantwoordelijk voor het opstellen en doen toezenden van betalingsaanvragen (na interne controle en certificering) richting de Europese Commissie, alsmede het in ontvangst nemen van betalingen/voorschotten en het doorgeleiden ervan naar de projecteindbegunstigden. Het verloop van de betalingen alsmede de financiële verantwoordelijkheden zijn weergegeven in het onderstaande overzicht. De exacte procedures, betalingen, enz. worden in de administratieve organisatie (AO) in detail uitgewerkt.
VERANTWOORDELIJKHEID
BETALING
EUROPESE COMMISSIE Beheers- en Betalingsautoriteit Stichting Euregio Maas-Rijn Eindbegunstigde
De Betalingsautoriteit kan driemaal per jaar een gecertificeerde betalingsaanvraag indienen bij de Europese Commissie. Parallel daaraan zal zij ramingen voor betalingen indienen. Zowel de aanvragen als de ramingen worden door de Betalingsautoriteit op basis van de projecten en conform de richtlijnen van de Europese Commissie opgesteld. De Betalingsautoriteit dient elke betalingsaanvraag en elke raming voor betalingen te controleren op volledigheid, juistheid, rechtmatigheid en regelmatigheid. Deze controle vindt plaats in samenwerking met een externe accountant. De betalingsautoriteit zorgt er tevens voor dat de van de Europese Commissie ontvangen middelen aan de eindbegunstigden worden uitbetaald. Financiële controle en correcties In het kader van de haar opgelegde controletaken dient de Beheersautoriteit conform Verordening nr. 438/2001 en nr. 448/2001 een controleprotocol op te stellen en aan de Europese Commissie voor te leggen. In dit protocol worden de verschillende controleprocedures vastgelegd hetgeen garandeert dat de voorschriften van de Europese Commissie worden opgevolgd. Er dient o.a. rekening te worden gehouden met de bepalingen van Verordening nr. 1260/1999 alsmede met de verplichte 5%-controle conform art. 10 van Verordening nr. 438/2001.
84
Monitoring en elektronische gegevensuitwisseling Het is de bedoeling dat voor het beheer (zowel financieel als inhoudelijk) van het programma een (geautomatiseerd) gestandaardiseerd monitoringsysteem zal worden gebruikt. Alle projectaanvragen worden in elektronische vorm vastgelegd. Op het moment dat het PCI is opgesteld, worden de verschillende mogelijkheden daartoe onderzocht; het monitoringsysteem dient in juni 2002 operationeel te zijn. In het monitoringsysteem zullen financiële en inhoudelijke gegevens worden bijgehouden op programma-, prioriteit-, maatregel- en projectniveau. Daarmee kan het monitoringsysteem ook worden ingezet voor de informatieverstrekking aan de Europese Commissie, waarbij de bepalingen van verordening 1260/1999 worden nageleefd. Overeenkomstig de eisen van de Commissie zullen gegevens over de uitvoering van het programma elektronisch worden uitgewisseld. Het gaat daarbij in hoofdlijnen om gegevens inzake het programma, vastleggingen ten gunste van projecten, financiële voortgang van projecten in relatie tot de vastleggingen en fysieke indicatoren. Bij de elektronische uitwisseling van gegevens worden de door de Europese Commissie beschreven inhoudelijke en technische specificaties in acht genomen. Een verdere toelichting op de elektronische gegevensuitwisseling wordt opgenomen in het programmacomplement. 4.6
Voorlichting en publiciteit
De Europese Commissie stelt afzonderlijke bepalingen voor promotie en publiciteit. Voor de Structuurfondsenperiode 2000-2006 zijn deze vastgelegd in artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 alsmede de verordening nr. 1159/2000 van 30 mei 2000 inzake uit te voeren voorlichtings- en publiciteitsacties met betrekking tot de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen. Conform art. 40 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden de resultaten van de evaluatie op verzoek openbaar toegankelijk gemaakt. Zowel op programma- als op projectniveau zijn er met betrekking tot het onderdeel promotie en publiciteit verplichtingen naar de Europese Commissie. Om de uitgangspunten van het communicatiebeleid vast te leggen zal door het programmamanagement een communicatieplan worden opgesteld voor het PCI. Bij dit communicatieplan wordt rekening gehouden met de verordeningen van de Europese Commissie. Hieruit voortvloeiende eisen worden doorvertaald naar de projectuitvoerders en opgelegd via de projectbeschikkingen. Op de naleving van deze verplichtingen vindt door het programmamanagement controle plaats.
85
Het communicatieplan richt zich op het verschaffen van informatie over het programma om de doelgroepen (zowel intern als extern) zo snel mogelijk bekend te maken met de mogelijkheden van het programma en een positieve grondhouding ten aanzien van inhoud en uitvoering van het programma bij doelgroepen te genereren. Daarnaast is de communicatie over het programma van belang om bij te dragen aan een groter publiek bewustzijn van de (doorzichtigheid van de) activiteiten en financiële bijdragen van de Europese Unie in de Lidstaten. Van belang zijn een gestroomlijnde communicatie en een doelgroepgerichte aanpak. Hoofddoelstellingen van het communicatieplan zijn derhalve: • het bij relevante doelgroepen bekend maken van de mogelijkheden van het PCI; • het bevorderen van draagvlak voor en betrokkenheid bij het programma zodat passende projecten gegenereerd worden waarlangs de doelstellingen van het programma kunnen worden gerealiseerd; • het communiceren over de uitvoering van het programma, inclusief de informatieverstrekking over projecten en criteria. Mogelijke activiteiten om de communicatie- en publiciteitsdoelstellingen te realiseren kunnen bijvoorbeeld zijn het invoeren van een herkenbare huisstijl, het ontwikkelen van programmabrochures, website, nieuwsbrieven, promotie- en presentatiemateriaal e.d., het organiseren van diverse pers- en media-activiteiten, kick off-bijeenkomsten, workshops, werkbezoeken et cetera. De beoogde activiteiten worden in het communicatieplan verder uitgewerkt. De kern van het communicatieplan wordt ook uitgewerkt in het programmacomplement. Ook daarbij wordt rekening gehouden met de desbetreffende bepalingen uit de richtlijnen voor Interreg III (punt 25). Deze hebben o.a. betrekking op de beschrijving van de regelingen inzake het beheer van het PCI, met inbegrip van de op de communicatie en publiciteit betrekking hebbende aspecten. Voor de kosten van de communicatie zal een gespecificeerde begroting worden opgesteld. De kosten worden gefinancierd vanuit Technische Bijstand.
4.7
Verenigbaarheid met het beleid van de Europese Unie
Krachtens artikel 12 van Verordening (EG) nr. 1260/1999, moeten verrichtingen die door de Structuurfondsen (of de EIB) worden gefinancierd, in overeenstemming zijn met het Verdrag en de op grond van het Verdrag vastgestelde besluiten, alsmede met het communautaire beleid, met inbegrip van de mededingingsregels, het beleid inzake de plaatsing van overheidsopdrachten, het beleid inzake milieubescherming en -verbetering en het beleid inzake het wegnemen van discriminatie, en de bevordering van gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen. Of aan deze eis is voldaan, wordt nagegaan bij het onderzoek van de financieringsaanvragen en tijdens de uitvoering van de acties. De Commissie beoordeelt de programma’s overeenkomstig artikel 15, lid 3 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 in het licht van de vraag of zij stroken met de doelstellingen van deze verordening, rekening houdend met het in artikel 9 van deze verordening bedoelde referentiekader van Doelstelling 3 en het overige communautaire beleid.
86
Mededingingsregels a) De Gemeenschap kan staatssteun voor ondernemingen slechts cofinancieren als de Commissie de desbetreffende regeling vooraf heeft goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag. b) De Lidstaten melden de Commissie op grond van artikel 88, lid 3 van het EG-Verdrag, elk voornemen tot invoering, wijziging of verlenging van steunmaatregelen van de staten ten gunste van ondernemingen2. c) Steunmaatregelen die voldoen aan de voorwaarden die de Commissie in Verordening (EG) nr. 69/2001 inzake "de minimis"-steun3 heeft vastgesteld, hoeven evenwel niet te worden gemeld. Bijgevolg is daarvoor geen voorafgaande goedkeuring vereist. Deze steunmaatregelen moeten wel in overeenstemming zijn met de toepassingsbepalingen die de Commissie in haar brief aan de Lidstaten van 23 maart 1993 heeft uiteengezet. d) Bovendien gelden voor steunmaatregelen voor bepaalde industriesectoren specifieke meldingsvoorschriften op grond van de volgende communautaire bepalingen: - ijzer- en staalindustrie: EGKS-Verdrag, en met name Beschikking 96/2496/EGKS van de Commissie van 18 december 1996; - scheepsbouw en -reparatie: Verordening 1904/96 van de Raad, in afwachting van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 3094/95 van de Raad van 22 december 1995; - synthetische vezels: Besluit 96/C 94/07 van de Commissie; - automobielindustrie: Besluit 89/C 123/03 van de Commissie, verlengd bij Besluit 95/C 284/03 van de Commissie en corrigendum 95/C 307/15. Dit punt moet worden begrepen als zijnde van toepassing op alle eventuele besluiten die de bovengenoemde vervangen. Zie voor meer gedetailleerde informatie de website van de DG Concurrentie van de EUCommissie: http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/legislation/aid3.htlm#G
2
3
Als steunmaatregelen niet zijn gemeld en niet door de Commissie zijn goedgekeurd, wordt aan de beschikking tot goedkeuring van het programmeringsdocument een opschortende clausule toegevoegd betreffende de betalingsverplichting ten aanzien van die steunmaatregelen. PB nr. L.10 van 13.01.2001
87
e) Met betrekking tot de financiering van projecten in de landbouwsector, dient rekening te worden gehouden met het gemeenschappelijk landbouwbeleid en met name met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1257/99. Daarnaast zijn in dat geval de Communautaire Richtlijnen inzake overheidssteun in de agrarische sector (2000/C28/02)4 van toepassing. Dat betekent dat projecten in deze sector uitsluitend in het kader van reeds goedgekeurde vormen van steunverlening in de landbouwsector kunnen worden gefinancierd. Nieuwe vormen van steun dienen te worden gemeld en door de Commissie te worden goedgekeurd. Op projecten met betrekking tot de diversificatie van activiteiten in de landbouw conform artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1257/99 die geen onderdeel uitmaken van bijlage 1 van het EG-Verdrag, zoals o.a. boerderijtoerisme of het opzetten van ambachtelijke bedrijven, zijn de bovengenoemde richtlijnen niet van toepassing. De projecten worden uitsluitend gefinancierd in het kader van de „de minimis-regeling“. f)
Bijstandsaanvragen voor grote projecten als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EEG) nr. 1260/1999 moeten voor verkrijgen van goedkeuring aan de Europese Commissie gegevens aanleveren op basis waarvan de Commissie zich een oordeel kan vormen of de mededingingsregels, onder andere de bepalingen inzake overheidssteun, in acht worden genomen.
Gunning van opdrachten a) Bij de uitvoering van acties of maatregelen die door de Structuurfondsen worden gecofinancierd mag niet in strijd met het communautaire beleid en de communautaire richtlijnen inzake de gunning van opdrachten worden gehandeld. b) Overeenkomstig artikel 34, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1260/1999 moeten in de berichten die voor bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen zijn bestemd, de referenties worden vermeld van de projecten waarvoor een bijdrage van de fondsen is aangevraagd of vastgesteld.
Milieubescherming Door de Structuurfondsen gecofinancierde acties en maatregelen moeten stroken met de beginselen en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling die zijn uiteengezet in het "Beleidsplan en actieprogramma van de Europese Gemeenschap op het gebied van het milieu en duurzame ontwikkeling", opgenomen in de resolutie van de Raad van 1 februari 19935. Zij moeten ook in overeenstemming zijn met de communautaire milieuwetgeving (onder meer Natura 2000). Daarbij moet voorrang worden gegeven aan de doelstellingen die in de milieuwetgeving zijn vastgesteld, voor zover er een verband is tussen de verwezenlijking daarvan en de beoogde regionale ontwikkeling.
4 5
PB nr. C.28 van 01.02.2000 PB nr. C138 van 17.5.1993
88
Bijstandsaanvragen voor grote projecten als bedoeld in artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 moeten voor verkrijgen van goedkeuring aan de Europese Commissie gegevens aanleveren op basis waarvan de Commissie zich een oordeel kan vormen over de gevolgen voor het milieu en over de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron moeten worden aangepakt en het beginsel dat de vervuiler betaalt, alsmede over de toepassing van de communautaire milieuvoorschriften.
Gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen Door de Structuurfondsen gecofinancierde acties en maatregelen moeten verenigbaar zijn met het beleid en de wetgeving van de Gemeenschap inzake gelijkheid van kansen voor mannen en vrouwen, en eventueel bevorderlijk zijn voor het bereiken van deze doelstelling. Het is in dit verband vooral wenselijk dat rekening wordt gehouden met aanvragen inzake investeringen en opleidingsacties die de herinschakeling van mensen met kinderen in het arbeidsproces ten goede komen. De Lidstaten worden verzocht om overeenkomstig de Mededeling van de Europese Commissie betreffende de Richtsnoeren voor programma’s in de periode 2000-2006 (1999/C 267/02), in het kader van dit programma bij te dragen tot een intensiever gebruik van de Structuurfondsen voor de ondersteuning van acties die gunstig zijn voor de bevordering van gelijkheid van kansen op gebieden zoals de toegang tot werkgelegenheid, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, de toegang tot zakelijke dienstverlening en faciliteiten, alsmede het combineren van beroeps- en gezinsleven voor mannen en vrouwen. Het programma moet bijdragen aan het aanpakken van specifieke man-vrouw belemmeringen die gelijke toegang en deelname verhinderen, het bevorderen van gelijke behandeling en het bevorderen van gelijke deelname van mannen en vrouwen aan besluitvormingsprocessen. De Commissie en de Lidstaten komen overeen om in het kader van dit programma samen te werken met het oog op de productie van op beschikbare gegevens gebaseerde statistieken die een fundamentele voorwaarde vormen voor het meten van de langdurige werkloosheid naar geslacht, van de mate waarin mannen en vrouwen aan het economische leven deelnemen en van de vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de diverse sociaal-economische categorieën. De Commissie en de Lidstaten komen ook overeen ervoor te zorgen dat bij de evaluatie wordt nagegaan in welke mate bij de uitvoering van dit programma het beginsel van bevordering van gelijkheid van kansen is gerespecteerd, met bijzondere aandacht voor de betrokkenheid van vrouwen bij algemene maatregelen en voor de tenuitvoerlegging, de relevantie en het resultaat van die maatregelen. Zij nemen zich voor daartoe zo nodig adequate beoordelingsprocedures, -instrumenten en -indicatoren te ontwikkelen.
89
Communautair beleid op andere terreinen Door de Structuurfondsen of het FIOV medegefinancierde acties en maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het communautaire beleid op andere terreinen waarin is voorzien bij de Verdragen, met name de totstandkoming van een ruimte zonder binnengrenzen, het gemeenschappelijk landbouwbeleid in al zijn onderdelen, het gemeenschappelijk visserijbeleid in al zijn onderdelen, het sociaal beleid, met inbegrip van gelijkheid van kansen voor personen met een handicap, het industriebeleid, het beleid ten behoeve van het MKB en de ambachtelijke bedrijven, en het beleid inzake energie, vervoer, telecommunicatie en informatietechnieken, ruimtelijke ordening, Trans-Europese netwerken en Onderzoek en Ontwikkeling. Dit punt moet worden begrepen als zijnde van toepassing op alle eventuele besluiten die de bovengenoemde vervangen.
4.8
Overleg met regionale partners
Het PCI voor de Euregio Maas-Rijn is tot stand gekomen dankzij de inbreng van een groot aantal partijen, met name uit de deelregio’s van de Euregio. In het voorstadium hebben de besturen van iedere deelregio reeds eigen regionale ontwikkelingsplannen opgesteld, met het oog op de gewenste grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Interreg. Bij het opstellen van deze regionale ontwikkelingsplannen heeft in de deelregio’s overleg plaatsgevonden, waarbij in samenspraak met regionale partners als overheden, sociaalmaatschappelijke organisaties en organisaties die zich bezig houden met het milieu doelstellingen en prioritaire beleidsthema’s zijn bepaald voor het Interreg-programma. Deze partnerschapsgedachte in de deelregio’s is vervolgens doorgezet op het niveau van de Euregio. De regionale ontwikkelingsplannen per deelregio zijn centraal samengevat in één document ‘Euregionale prioriteiten met het oog op het opstellen van het PCI 2000-2006 van de Euregio Maas-Rijn’. Dit document heeft als basis gediend voor het Interreg III-programma en is in die hoedanigheid ook voorgelegd aan de Euregioraad. In deze Euregioraad zijn verschillende partners uit de deelregio’s van de Euregio vertegenwoordigd, waaronder regionale overheden en milieu-autoriteiten, vakbonden, werkgevers, universiteiten, de kleine en middelgrote ondernemingen (MKB/KMO) etc. Hierdoor kan gesteld worden dat de verschillende regionale partners – op het niveau van zowel de deelregio’s als de Euregio – nauw bij het opstellen van Interreg III-programma zijn betrokken.
90
De partnerschapsgedachte uit het programmeringsproces wordt voortgezet tijdens de uitvoering van het Interreg-programma. Op de eerste plaats in de vorm van besluitvormende organen als het Comité van Toezicht en de Stuurgroep, die qua samenstelling worden gekenmerkt door de vertegenwoordiging van een groot aantal regionale partijen uit alle deelregio’s van de Euregio Maas-Rijn. Deze grensoverschrijdende samenstelling is overigens ook zichtbaar in het programma- en projectmanagement, met regionale projectmanagers uit iedere deelregio. Verder worden de verschillende organen van de Stichting Euregio MaasRijn (beheersautoriteit van het programma) bij de uitvoering van het programma betrokken, zoals bijvoorbeeld de Euregioraad en de Commissies. Ook voor deze organen geldt dat ze bestaan uit vertegenwoordigers van een groot aantal (regionale) partijen, waaronder regionale overheden en diverse sociaal-maatschappelijke partners.
91
Bijlage A
Kaarten Habitat- en Vogelrichtlijngebieden
Bijlage A bevat kaarten van (de ligging van) de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden, die in paragraaf 1.7 van het PCI reeds zijn genoemd. De Habitat- en vogelrichtlijngebieden zijn bekend bij de Europese Commissie. Voor de volgende deelgebieden zijn kaarten van de Habitatrichtlijngebieden en kaarten van de Vogelrichtlijngebieden opgenomen: • • • •
Zuid-Limburg (het betreft kaarten op het niveau van Nederland) Provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap (het betreft gezamenlijke kaarten van de provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap) Belgische provincie Limburg (het betreft kaarten op het niveau van Vlaanderen) Regio Aachen (het betreft kaarten op het niveau van Noordrijn-Westfalen)
92
Zuid-Limburg: Habitatrichtlijngebieden Het betreft een kaart van de Habitatrichtlijngebieden in Nederland, inclusief die in ZuidLimburg.
93
Zuid-Limburg: Vogelrichtlijngebieden Het betreft een kaart van de Vogelrichtlijngebieden in Nederland, inclusief die in ZuidLimburg.
94
Provincie Luik en Duitstalige Gemeenschap: Habitatrichtlijngebieden
95
Provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap: Vogelrichtlijngebieden De Vogelrichtlijngebieden in de provincie Luik en de Duitstalige Gemeenschap zijn gelegen in de gebieden Malchamps en Hautes-Fagnes/Eifel, zoals die zijn aangegeven in de onderstaande kaart.
96
Belgische provincie Limburg: Habitatrichtlijngebieden Het betreft een kaart van de Habitatrichtlijngebieden in Vlaanderen. De Habitatrichtlijngebieden in de provincie Limburg betreffen de nummers 14 en 29 tot en met 39.
97
Belgische provincie Limburg: Vogelrichtlijngebieden Het betreft een kaart van de Vogelrichtlijngebieden in Vlaanderen. De Vogelrichtlijngebieden in de provincie Limburg betreffen de nummers 2.5 tot en met 2.7, 3.10 tot en met 3.14 en 3.16.
98
Regio Aachen : Habitat- en Vogelrichtlijn
99
Bijlage B
Indicatoren
Teneinde de voortgang en de resultaten van het INTERREG-programma in de periode 20002006 te kunnen volgen, wordt in deze bijlage een aantal indicatieve indicatoren geformuleerd. Ontwikkelingen binnen deze indicatoren kunnen aanleiding zijn om het programma tussentijds aan te passen, teneinde de doelstellingen uiteindelijk daadwerkelijk te kunnen realiseren. Uitgaande van de basisset van de Europese Commissie wordt in deze bijlage een onderscheid gemaakt tussen twee soorten indicatoren, te weten: Contextindicatoren Output- en resultaatindicatoren: 1. op programmaniveau, 2. op prioriteitsniveau.
Contextindicatoren Deze statistische gegevens hebben betrekking op het gebied van de Euregio Maas-Rijn.
Contextindicatoren Bevolking (inwoners)
3.793.903
Oppervlakte van het gebied (km2)
10.738
Bevolkingsdichtheid (inw./km2)
354
Inkomen per inwoner (koopkrachtpariteiten, KKP)
17.319
Milieu Oppervlakte van de beschermde gebieden in de directe nabijheid van de grens (km2) Beroepsbevolking (personen)
Aantal werklozen Aantal grensovergangen, landsgrenzen (incl. bruggen)
1.535.000 waarvan mannen : 60,1% waarvan vrouwen: 39,9% 182.236 211
Aantal MKB/KMO
82.968
Aantal bedrijven (in %) die grensoverschrijdend actief zijn Bedrijfsterreinen (ha.)
16.000
Aantal universiteiten
5
Aantal hogescholen
11
Aantal ziekenhuizen
70
100
Output- en resultaatindicatoren De output- en resultaatindicatoren werden ontwikkeld om de effecten te meten die rechtstreeks te herleiden zijn naar het Interreg-programma. De output-indicatoren hebben daarbij betrekking op die activiteiten die in het kader van de projecten worden uitgevoerd, en kunnen in concrete begrippen of eenheden worden uitgedrukt (bijv. aantal meter, contacten, deelnemers, studies, enz.). De resultaatindicatoren hebben betrekking op de eerste directe en beoogde effecten. De output- en resultaatindicatoren worden op projectniveau gekwantificeerd om de resultaten en effecten van de projecten te kunnen bepalen. Dit kan zowel vooraf (verwachting) als achteraf (gerealiseerd) plaatsvinden. Vervolgens kan een onderverdeling naar maatregel-, prioriteits- en programmaniveau plaatsvinden. Onderstaand wordt per prioriteit een lijst opgesteld met output- en resultaatindicatoren die voor de bepaling van de effecten en resultaten van projecten kan worden gebruikt. Deze lijst is afkomstig uit de door de Europese Commissie ontwikkelde basisset van indicatoren. In het programmacomplement wordt op basis van deze indicatorset aangegeven welke indicatoren voor de maatregelen van het Interreg-programma worden gebruikt om de inhoudelijke voortgang te meten. Binnen de indicatorset worden derhalve indicatoren geselecteerd die in relatie staan tot het Interreg-programma voor de Euregio Maas-Rijn. Indicatoren programmaniveau Indicator Mate van samenwerking: • Gezamenlijke projecten • Afgestemde projecten met een significant effect voor de andere kant van de grens • Projecten met een grensoverschrijdende betekenis, die noch tijdens de ideevorming noch tijdens de uitwerking zijn afgestemd Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt
Doelstelling 2008 100 % 100 % 0% 106
Indicatoren prioriteitsniveau Prioriteit 1
Verbeteren van de fysieke infrastructuur Indicator Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt Aantal gezamenlijke plannen/studies Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen - duurzame arbeidsplaatsen
101
Doelstelling 2008 15 3 40
Prioriteit 2
Bevordering van economische en wetenschappelijk/technologische samenwerking Indicator Doelstelling 2008 Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt 35 Aantal bedrijven dat heeft deelgenomen aan het programma 140 Aantal gecreëerde arbeidsplaatsen - duurzame arbeidsplaatsen 70
Prioriteit 3
Bescherming van het leefmilieu Indicator Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt Grensoverschrijdende maatregelen op het gebied van herinrichting van grond (ha.) Aantal gezamenlijke plannen/studies
Ontwikkeling en benutting van het menselijk potentieel Indicator Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt Aantal deelnemers aan opleidingscursussen Aantal deelnemers aan door het programma gefinancierde taalcursussen van de taal van een buurregio
Doelstelling 2008 20 2 3
Prioriteit 4
Bevordering van maatschappelijke integratie Indicator Aantal instellingen/netwerken dat aan samenwerkingsprojecten deelneemt Sociaal-culturele evenementen - aantal activiteiten
Doelstelling 2008 18 76 75
Prioriteit 5
102
Doelstelling 2008 18 85
Bijlage C
Financiële jaartabellen
De financiële tabel die in hoofdstuk 3 van het PCI is opgenomen betreft de totaaltabel voor de gehele programmaperiode 2000-2006. Conform de eis van de Europese Commissie wordt deze financiële tabel opgesplitst in afzonderlijke jaartabellen voor alle committeringsjaren. Deze zijn uitgewerkt tot op prioriteitsniveau.
103
'INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
1=2+13 1. Verbeteren fysieke infrastructuur 2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
Totaal
15.642.438
2=3+8 14.588.361
3 7.821.219
4 8=9à12 7.821.219 6.767.142
0 0 2.458.902 2.458.902 2.741.394 2.741.394 2.620.518 2.620.518 2.575.702 2.575.702 2.555.380 2.555.380 2.690.542 2.690.542
0 0 2.293.207 2.293.207 2.556.663 2.556.663 2.443.932 2.443.932 2.402.136 2.402.136 2.383.185 2.383.185 2.509.238 2.509.238
0 0 1.229.451 1.229.451 1.370.697 1.370.697 1.310.259 1.310.259 1.287.851 1.287.851 1.277.690 1.277.690 1.345.271 1.345.271
0 0 1.229.451 1.229.451 1.370.697 1.370.697 1.310.259 1.310.259 1.287.851 1.287.851 1.277.690 1.277.690 1.345.271 1.345.271
104
0 0 1.063.756 1.063.756 1.185.966 1.185.966 1.133.673 1.133.673 1.114.285 1.114.285 1.105.495 1.105.495 1.163.967 1.163.967
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9 2.849.164
10 118.050
11 3.016.755
12 783.173
13 1.054.077
0 0 447.871 447.871 499.326 499.326 477.310 477.310 469.147 469.147 465.446 465.446 490.064 490.064
0 0 18.557 18.557 20.689 20.689 19.776 19.776 19.438 19.438 19.285 19.285 20.305 20.305
0 0 474.217 474.217 528.697 528.697 505.385 505.385 496.742 496.742 492.824 492.824 518.890 518.890
0 0 123.111 123.111 137.254 137.254 131.202 131.202 128.958 128.958 127.940 127.940 134.708 134.708
0 0 165.695 165.695 184.731 184.731 176.586 176.586 173.566 173.566 172.195 172.195 181.304 181.304
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
2. Bevorderen economische en technologische samenwerking 2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
1=2+13 2=3+8 22.942.922
19.780.714
3 11.471.461
0 0 3.606.496 3.606.496 4.020.830 4.020.830 3.843.542 3.843.542 3.777.808 3.777.808 3.748.002 3.748.002 3.946.244 3.946.244
0 0 3.109.415 3.109.415 3.466.641 3.466.641 3.313.789 3.313.789 3.257.115 3.257.115 3.231.418 3.231.418 3.402.336 3.402.336
0 0 1.803.248 1.803.248 2.010.415 2.010.415 1.921.771 1.921.771 1.888.904 1.888.904 1.874.001 1.874.001 1.973.122 1.973.122
Totaal
4 8=9à12 11.471.461 8.309.253
0 0 1.803.248 1.803.248 2.010.415 2.010.415 1.921.771 1.921.771 1.888.904 1.888.904 1.874.001 1.874.001 1.973.122 1.973.122
105
0 0 1.306.167 1.306.167 1.456.226 1.456.226 1.392.018 1.392.018 1.368.211 1.368.211 1.357.417 1.357.417 1.429.214 1.429.214
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9 4.703.292
10 1.334.458
11 1.406.116
12 865.387
13 3.162.208
0 0 739.331 739.331 824.269 824.269 787.925 787.925 774.448 774.448 768.340 768.340 808.979 808.979
0 0 209.770 209.770 233.868 233.868 223.557 223.557 219.734 219.734 218.000 218.000 229.529 229.529
0 0 221.033 221.033 246.427 246.427 235.561 235.561 231.533 231.533 229.706 229.706 241.856 241.856
0 0 136.033 136.033 151.662 151.662 144.975 144.975 142.496 142.496 141.371 141.371 148.850 148.850
0 0 497.081 497.081 554.189 554.189 529.753 529.753 520.693 520.693 516.584 516.584 543.908 543.908
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
3. Bescherming van het leefmilieu 2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
1=2+13 2=3+8 21.901.498
19.793.352
3 10.950.749
0 0 3.442.788 3.442.788 3.838.318 3.838.318 3.669.074 3.669.074 3.606.328 3.606.328 3.577.874 3.577.874 3.767.116 3.767.116
0 0 3.111.400 3.111.400 3.468.857 3.468.857 3.315.905 3.315.905 3.259.198 3.259.198 3.233.483 3.233.483 3.404.509 3.404.509
0 0 1.721.394 1.721.394 1.919.159 1.919.159 1.834.537 1.834.537 1.803.164 1.803.164 1.788.937 1.788.937 1.883.558 1.883.558
Totaal
4 8=9à12 10.950.749 8.842.603
0 0 1.721.394 1.721.394 1.919.159 1.919.159 1.834.537 1.834.537 1.803.164 1.803.164 1.788.937 1.788.937 1.883.558 1.883.558
106
0 0 1.390.006 1.390.006 1.549.698 1.549.698 1.481.368 1.481.368 1.456.034 1.456.034 1.444.546 1.444.546 1.520.951 1.520.951
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9 5.754.163
10 1.790.868
11 587.121
12 710.451
13 2.108.146
0 0 904.522 904.522 1.008.438 1.008.438 963.972 963.972 947.487 947.487 940.012 940.012 989.732 989.732
0 0 281.514 281.514 313.856 313.856 300.018 300.018 294.887 294.887 292.560 292.560 308.033 308.033
0 0 92.292 92.292 102.895 102.895 98.358 98.358 96.676 96.676 95.913 95.913 100.987 100.987
0 0 111.678 111.678 124.509 124.509 119.020 119.020 116.984 116.984 116.061 116.061 122.199 122.199
0 0 331.388 331.388 369.461 369.461 353.169 353.169 347.130 347.130 344.391 344.391 362.607 362.607
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
4. Ontwikkeling menselijk potentieel 2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
Totaal
1=2+13 2=3+8 18.773.010
18.456.782
3 9.386.505
4 8=9à12 9.386.505 9.070.277
0 0 2.951.010 2.951.010 3.290.038 3.290.038 3.144.972 3.144.972 3.091.184 3.091.184 3.066.798 3.066.798 3.229.008 3.229.008
0 0 2.901.301 2.901.301 3.234.618 3.234.618 3.091.995 3.091.995 3.039.114 3.039.114 3.015.138 3.015.138 3.174.616 3.174.616
0 0 1.475.505 1.475.505 1.645.019 1.645.019 1.572.486 1.572.486 1.545.592 1.545.592 1.533.399 1.533.399 1.614.504 1.614.504
0 0 1.475.505 1.475.505 1.645.019 1.645.019 1.572.486 1.572.486 1.545.592 1.545.592 1.533.399 1.533.399 1.614.504 1.614.504
107
0 0 1.425.796 1.425.796 1.589.599 1.589.599 1.519.509 1.519.509 1.493.522 1.493.522 1.481.739 1.481.739 1.560.112 1.560.112
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9 4.807.598
10 1.705.485
11 84.333
12 2.472.861
13 316.228
0 0 755.726 755.726 842.550 842.550 805.398 805.398 791.625 791.625 785.379 785.379 826.920 826.920
0 0 268.093 268.093 298.892 298.892 285.714 285.714 280.827 280.827 278.611 278.611 293.348 293.348
0 0 13.256 13.256 14.780 14.780 14.128 14.128 13.886 13.886 13.777 13.777 14.506 14.506
0 0 388.721 388.721 433.377 433.377 414.269 414.269 407.184 407.184 403.972 403.972 425.338 425.338
0 0 49.709 49.709 55.420 55.420 52.977 52.977 52.070 52.070 51.660 51.660 54.392 54.392
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
5. Bevorderen maatschappelijke integratie 2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
Totaal
1=2+13 2=3+8 18.773.024
17.508.132
3 9.386.512
4 8=9à12 9.386.512 8.121.620
0 0 2.951.010 2.951.010 3.290.044 3.290.044 3.144.974 3.144.974 3.091.188 3.091.188 3.066.798 3.066.798 3.229.010 3.229.010
0 0 2.752.177 2.752.177 3.068.366 3.068.366 2.933.071 2.933.071 2.882.909 2.882.909 2.860.163 2.860.163 3.011.446 3.011.446
0 0 1.475.505 1.475.505 1.645.022 1.645.022 1.572.487 1.572.487 1.545.594 1.545.594 1.533.399 1.533.399 1.614.505 1.614.505
0 0 1.475.505 1.475.505 1.645.022 1.645.022 1.572.487 1.572.487 1.545.594 1.545.594 1.533.399 1.533.399 1.614.505 1.614.505
108
0 0 1.276.672 1.276.672 1.423.344 1.423.344 1.360.584 1.360.584 1.337.315 1.337.315 1.326.764 1.326.764 1.396.941 1.396.941
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9 4.142.485
10 716.785
11 954.985
12 2.307.365
13 1.264.892
0 0 651.175 651.175 725.985 725.985 693.975 693.975 682.107 682.107 676.724 676.724 712.519 712.519
0 0 112.674 112.674 125.620 125.620 120.080 120.080 118.026 118.026 117.095 117.095 123.290 123.290
0 0 150.118 150.118 167.365 167.365 159.985 159.985 157.249 157.249 156.008 156.008 164.260 164.260
0 0 362.705 362.705 404.374 404.374 386.544 386.544 379.933 379.933 376.937 376.937 396.872 396.872
0 0 198.833 198.833 221.678 221.678 211.903 211.903 208.279 208.279 206.635 206.635 217.564 217.564
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
6. Technische bijstand
2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
1=2+13 2=3+8 7.378.816
7.378.816
3 3.689.408
0 0 1.159.906 1.159.906 1.293.164 1.293.164 1.236.146 1.236.146 1.215.004 1.215.004 1.205.420 1.205.420 1.269.176 1.269.176
0 0 1.159.906 1.159.906 1.293.164 1.293.164 1.236.146 1.236.146 1.215.004 1.215.004 1.205.420 1.205.420 1.269.176 1.269.176
0 0 579.953 579.953 646.582 646.582 618.073 618.073 607.502 607.502 602.710 602.710 634.588 634.588
Totaal
4 8=9à12 3.689.408 3.689.408
0 0 579.953 579.953 646.582 646.582 618.073 618.073 607.502 607.502 602.710 602.710 634.588 634.588
109
0 0 579.953 579.953 646.582 646.582 618.073 618.073 607.502 607.502 602.710 602.710 634.588 634.588
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
9 1.670.534
10 645.606
11 0
12 1.373.268
13 0
0 0 262.599 262.599 292.768 292.768 279.858 279.858 275.071 275.071 272.903 272.903 287.335 287.335
0 0 101.485 101.485 113.145 113.145 108.156 108.156 106.307 106.307 105.467 105.467 111.046 111.046
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 215.869 215.869 240.669 240.669 230.059 230.059 226.124 226.124 224.340 224.340 236.207 236.207
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
''INTERREG MAAS-RIJN 2000-2006" EURO Prioriteit
Totaal generaal
Publiek Totaal publiek
1=2+13 2=3+8 105.411.708
TOTAAL
Totaal EFRO 2000 Totaal EFRO 2001 Totaal EFRO 2002 Totaal EFRO 2003 Totaal EFRO 2004 Totaal EFRO 2005 Totaal EFRO 2006 Totaal EFRO
Communautaire bijdrage Totaal EFRO
Totaal
Privaat Rijk
Nationaal publiek Prov.
Lokaal
Overige
97.506.157
3 52.705.854
4 8=9à12 52.705.854 44.800.303
9 23.927.236
10 6.311.252
11 6.049.310
12 8.512.505
13 7.905.551
105.411.708
97.506.157
52.705.854
52.705.854
44.800.303
23.927.236
6.311.252
6.049.310
8.512.505
7.905.551
0 0 16.570.112 16.570.112 18.473.788 18.473.788 17.659.226 17.659.226 17.357.214 17.357.214 17.220.272 17.220.272 18.131.096 18.131.096
0 0 15.327.406 15.327.406 17.088.309 17.088.309 16.334.838 16.334.838 16.055.476 16.055.476 15.928.807 15.928.807 16.771.321 16.771.321
0 0 8.285.056 8.285.056 9.236.894 9.236.894 8.829.613 8.829.613 8.678.607 8.678.607 8.610.136 8.610.136 9.065.548 9.065.548
0 0 8.285.056 8.285.056 9.236.894 9.236.894 8.829.613 8.829.613 8.678.607 8.678.607 8.610.136 8.610.136 9.065.548 9.065.548
0 0 7.042.350 7.042.350 7.851.415 7.851.415 7.505.225 7.505.225 7.376.869 7.376.869 7.318.671 7.318.671 7.705.773 7.705.773
0 0 3.761.224 3.761.224 4.193.336 4.193.336 4.008.438 4.008.438 3.939.885 3.939.885 3.908.804 3.908.804 4.115.549 4.115.549
0 0 992.093 992.093 1.106.070 1.106.070 1.057.301 1.057.301 1.039.219 1.039.219 1.031.018 1.031.018 1.085.551 1.085.551
0 0 950.916 950.916 1.060.164 1.060.164 1.013.417 1.013.417 996.086 996.086 988.228 988.228 1.040.499 1.040.499
0 0 1.338.117 1.338.117 1.491.845 1.491.845 1.426.069 1.426.069 1.401.679 1.401.679 1.390.621 1.390.621 1.464.174 1.464.174
0 0 1.242.706 1.242.706 1.385.479 1.385.479 1.324.388 1.324.388 1.301.738 1.301.738 1.291.465 1.291.465 1.359.775 1.359.775
110
Bijlage D
Staatssteuntabel
Maatregel Naam steunregeling 1.1
1.2
2.1
2.2
3.1
3.2
4.1
4.2
Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*)
111
Nummer regeling n.v.t.
Referentie goedkeuring n.v.t.
Duur regeling n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
5.1
5.2
5.3
5.4
6.1
6.2
(*)
n.v.t. n.v.t. n.v.t. Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de n.v.t. n.v.t. n.v.t. bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) n.v.t. n.v.t. n.v.t. Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de n.v.t. n.v.t. n.v.t. bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) n.v.t. n.v.t. n.v.t. Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) n.v.t. n.v.t. n.v.t. Staatssteun die onder deze maatregel zal worden verstrekt, dient in overeenstemming te zijn met de bepalingen van de Verordeningen van de Commissie inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling, de financiering van kleine en middelgrote bedrijven en de financiering van scholing(*) Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie d.d. 12 januari 2001 inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de de minimis-regeling (Publicatieblad 10, 13.1.2001, pag. 30) Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie d.d. 12 januari 2001 inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake overheidssteun aan kleine en middelgrote bedrijven (Publicatieblad 10, 13.1.2001, pag. 33) Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie d.d. 12 januari 2001 inzake de toepassing van de art. 87 en 88 van het EU-Verdrag inzake de financiering van scholing (Publicatieblad L 10, 13.1.2001, pag. 20)
Noot: In overeenstemming met de bepalingen van Artikel 34(1)(g) van de Verordening van de Raad No. 1260/1999, zal de Beheersautoriteit zich houden aan de in bovenstaande tabel aangegeven staatssteun. De Beheersautoriteit zal de tabel up-to-date houden en zal de Commissie informeren over aanpassingen van de tabel. Voor elke nieuwe steunmaatregel of ad-hoc steun is aanpassing van de steun vereist door een formeel besluit van de Commissie.
112
Bijlage E
Organogram van de Stichting Euregio Maas-Rijn
Euregioraad 81 leden e 1 kamer: 51 leden (politieke vertegenwoordigers) 2e kamer: 30 leden (maatschappelijke organisaties) Gemeenschappelijk Presidium: 12 leden
Stuurgroep en Comité van Toezicht Interreg
Bestuur van de Stichting EMR 20 leden (4 per partnerregio)
EMR-bureau Coördinatie Secretariaat - PR
5 regionale projektmanagers Interreg
Interreg Management
4 commissies (29 leden per commissie) 1 voorzitter + 10 vertegenwoordigers van de Stichting, 11 politieke vertegenwoordigers (1e kamer) 7 vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties (2e kamer)
Economie MKB/KMO Technologie Onderwijs Kwalificatie Arbeidsmarkt
Natuur Milieu Verkeer
Gezondheidszorg Sociaalmaatschappelijke kwesties Veiligheid
Netwerken en projectwerkgroepen 113
Jeugd Cultuur Euregionale identiteit