Nederlands op Maat, deel 2 Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Antwoorden
Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Hierna volgt een overzicht van de descriptoren van het referentiekader.
1
Nederlands op Maat, deel 2 Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Antwoorden
Opdracht 1 Werkwoorden of niet 1 Decubitus treedt vooral op in situaties waarin mensen langdurig in bed liggen. 2 De decubitus komt voor waar de huid over een naar buiten stekend deel van het bottenstelsel ligt. 3 Bij langdurig ‘mangelen’ van de huid tussen het bot en het bed ontstaat plaatselijk zuurstoftekort in de huid en het onderhuidse bindweefsel. 4 Als deze toestand langer bestaat, gaat het weefsel dood: dit noemt men necrose. 5 Het dode huidweefsel en onderliggende bindweefsel verdwijnt en een (vaak diepe) wond is het gevolg. 6 Een dergelijke wond wordt een ulcus (zweer) genoemd. 7 Bekende (en beruchte!) decubitusplekken zijn de stuit en de hielen van de voeten. Opdracht 2 Persoonsvormen onderstrepen 1 In Westerse landen worden de meeste kinderen tussen de 24 en 36 maanden overdag zindelijk. 2 Vervolgens duurt het nog 6 tot 12 maanden extra voordat een kind ook 's nachts zindelijk is. 3 Meisjes worden over het algemeen iets eerder zindelijk dan jongens. 4 Dat de meeste kinderen met 3 jaar zindelijk zijn, betekent dat er ook kinderen zijn die pas later zindelijk worden. 5 Dat zijn er zelfs behoorlijk veel. Maar liefst 25 à 30% is pas na het 4e jaar helemaal zindelijk. 6 Je mag van een kind verwachten dat het (overdag) zindelijk is met 5 jaar, omdat pas dan alle organen die een rol spelen bij de zindelijkheid volledig zijn uitgerijpt. 7 En bedplassen is pas een erkend probleem als het kind ouder is dan 6 jaar. 8 Overigens plast één op de zes 5-jarigen 's nachts nog wel eens in bed. Bij 6-jarigen is dit één op de tien. Opdracht 3 De juiste vorm 1 Iemand met astma (kan) soms moeilijk ademhalen: hij of zij (wordt) kortademig, (ademt) 'piepend' of moet hoesten. 2 De aanleg voor astma en voor allergieën (is) erfelijk: je (wordt) ermee geboren. 3 Kinderen met astma zijn niet allemaal voor dezelfde prikkels overgevoelig. Dat (verschilt) per persoon. 4 De één (wordt) benauwd van mist of parfum. Bij de ander (levert) sigarettenrook of huidschilfers van katten de meeste problemen op. 5 Niet iedereen met aanleg voor astma krijgt astmaklachten. Je ervaart last als je in contact komt met de prikkels waarvoor je gevoelig (bent). 6 Op heel hoge bergen - hoger dan 1600 meter - (vind) je geen huisstofmijt. 7 Als je daar (woont) en nooit met deze beestjes in aanraking (komt), (levert) dat natuurlijk ook geen allergische klachten op. 8 Het is belangrijk dat je prikkels (vermijdt). Dus iemand met astma (rookt) niet en (beweegt) voldoende. 9 Als je astma (behandelt), (doe) je dat met medicijnen: luchtwegverwijders en ontstekingsremmers.
2
Nederlands op Maat, deel 2 Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Antwoorden
10 Een luchtwegverwijder (verwijdt) je luchtwegen. Dat merk je direct: je (ademt) meteen gemakkelijker. 11 Een ontstekingsremmer (beschermt) je luchtwegen tegen ontstekingen. 12 Astmamedicijnen (hoef) je niet in te slikken, je (inhaleert) ze. 13 Dat wil zeggen dat je ze (inademt). 14 Daarvoor (wordt) een inhalatieapparaatje gebruikt. 15 Een medicijn (arriveert) daardoor meteen op de juiste plek terecht: in je luchtwegen. Opdracht 4 Verleden tijd 1 Een vrouw in een dorpje in Mexico (voerde) met een keukenmes een keizersnede bij zich zelf en (bracht) een levend kind ter wereld. 2 Dit (meldden) artsen, naar wie de vrouw later (werd) gebracht, dinsdag jl. 3 Men (vermoedde) dat dit het eerste geval (was) van een zelf toegepaste keizersnede waarbij zowel het kind als de moeder (bleven) leven. 4 De 40-jarige vrouw (wonen) in een dorp zonder elektriciteit en stromend water. 5 Het dichtstbijzijnde ziekenhuis, in de plaats San Pablo, (lag) op een afstand van acht uur autorijden. 6 Bij een vorige zwangerschap (verloor) zij haar kind omdat de baby er niet op een natuurlijke manier (uitkwam). 7 Toen ook dit nieuwe kind moeite (bleek) te hebben geboren te worden, (nam) de vrouw drie glazen sterke drank in en (sneed) vervolgens zelf haar buik open. 8 Het nieuwgeboren jongetje (ademde) direct en (zette) het op het huilen. 9 Vlak voordat de moeder het bewustzijn (verloor), (kon) zij nog aan een ouder kind vragen om een plaatselijke verpleegster te waarschuwen. 10 Deze (naaide) de wond met een katoenen draad dicht en (regelde) vervoer naar het ziekenhuis. Opdracht 5 Sterke werkwoorden hele werkwoord verleden tijd enkelvoud bergen borg bezwijken bezweek bidden bad blazen blies dringen drong druipen droop gelden gold hijsen hees kluiven kloof rijgen reeg schelden schold schenken schonk slijpen sleep smelten smolt smijten smeet snuiven snoof
3
voltooid deelwoord geborgen bezweken gebeden geblazen gedrongen gedropen gegolden gehesen gekloven geregen gescholden geschonken geslepen gesmolten gesmeten gesnoven
Nederlands op Maat, deel 2 Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Antwoorden
spijten verslinden verzinnen zwerven
speet verslond verzon zwierf
gespeten verslonden verzonnen gezworven
Opdracht 6 Voltooide tijd 1 Heb je het hele gedichtje (opgezegd)? 2 Van haar heb ik me nooit iets (aangetrokken). 3 Meral heeft alle plaatjes goed (bestuderen). 4 Je hebt (geboft)! 5 Ik had op een 10 (gerekend). 6 Hij heeft de informatie naar ons (gemaild). 7 Ik heb van deze les weinig (opgestoken). 8 Char heb ik nooit (geloofd). 9 Je hebt nu al veel (geoefend) met je presentatie. 10 We hebben gisteren lekker (gedart). 11 Kirsten is al drie keer (verhuisd). 12 Het pakje is veel te laat (bezorgd). 13 Had ik maar niet (geniesd)! 14 Ik had de kraan (dichtgedraaid). 15 Ik had, toen ik viel, mijn hand (geschaafd). 16 Na de vakantie was de hele school (verbouwd). 17 Mijn redbull was (bedorven). 18 Ik heb haar nooit (gemogen). 19 De dansclub is (opgeheven). 20 Het heeft gisteren 10 graden (gevroren). 21 Mehmet heeft weer door de school (gezworven). Opdracht 7 Bepaling 1 Vermoeid nam de verslagen bokser afscheid van de verzamelde pers. 2 Zijn bezwete voorhoofd veegde hij af met een door zijn vrouw gebreide sjaal. 3 Tollend op zijn benen bereikte hij de klaargezette brancard. 4 Hierop nam hij kreunend en steunend plaats. 5 Bewapend met pen en papier zaten de journalisten toch om hem heen. 6 Zij konden van de gekneusde vuistvechter geen mooi geformuleerde volzinnen verwachten. Opdracht 8 Nog meer bepalingen 1 landen het gelande vliegtuig 2 besmetten de besmette patiënt 3 bakken de gebakken vis 4 barsten de gebarsten vaas 5 verbranden de verbrande huizen 6 uitputten de uitgeputte zwerver 7 krabben de opengekrabde wond 8 kroezen het gekroesde haar
4
Nederlands op Maat, deel 2 Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Antwoorden
9 doden 10 weven 11 verstoten 12 schrobben 13 kloven 14 nieten
het gedode dier het geweven kleed het verstoten jong de geschrobde vloer de gekloofde diamant het geniete boekje
Opdracht 9 Alle vormen Agressie, moet het (afgeleerd) worden? 1 Niemand kijkt (verbaasd) op van een dreumes die een leeftijdgenootje op een klap (trakteert) wanneer deze zijn speelgoed (afneemt). 2 Het kindje dat de klap (uitdeelt), (wordt) (aangesproken) op zijn of haar gedrag, maar niemand die zich verder (opwindt) over het voorval. 3 Maar wanneer een negenjarige meteen een klap (uitdeelt) zodra een leeftijdgenoot iets van hem of haar afpakt, (besteedt) men meer aandacht aan het voorval. 4 De meeste jonge kinderen laten wel eens agressief gedrag zien. Bij het ouder worden (neemt) dit agressieve gedrag snel af. 5 Het gedrag (wordt) (afgeleerd). En dat is heel belangrijk. 6 Een kind kan namelijk blijven hangen in gedrag dat nog (wordt) (geaccepteerd) van een peuter, maar niet meer van een ouder kind. 7 Wanneer er bij een kind op driejarige leeftijd agressie (wordt) (waargenomen) en het kind niet (leert) omgaan met zijn of haar agressie en er controle over (leert) te krijgen, er een langzame toename van agressie en geweld (plaatsvindt) naar de volwassenheid toe. 8 Dat (leidt) niet zelden tot crimineel gedrag. 9 Ook (blijkt) dat, wanneer een kind agressief blijft, de kans op antisociaal gedrag sterk (toeneemt). 10 Zoals (gezegd), (wordt) slaan op de peuterleeftijd (geaccepteerd als normaal gedrag. 11 Maar het feit dat het als normaal gedrag (beschouwd) (wordt) (betekent) niet dat het gedrag niet (afgeleerd) moet worden. Opdracht 10 Juiste vormen invullen 1 Een pasgeboren baby kan zich enkel uiten door te huilen. Vier jaar later (voert) het kind een normaal gesprek. 2 In slechts vier jaar tijd (leert) het kind spreken: een ongelooflijke prestatie. 3 Over hoe dit leren praten in zijn werk gaat zijn verschillende theorieën (ontwikkeld). 4 Er is een tijd (gedacht dat het leren praten puur genetisch (bepaald) was. 5 Een kind had de aanleg om te praten en (begint) dit op een bepaalde leeftijd te doen, ongeacht zijn omgeving. 6 Maar dit (blijkt) al snel niet het geval, zonder stimulatie (ontwikkelt) de spraak zich niet of onvoldoende. 7 Maar ook de deskundigen die van mening (zijn) dat spraakontwikkeling enkel (optreedt) door stimulatie en leren (blijken) ongelijk te hebben. 8 Want hiervoor is de hoeveelheid informatie die het kind (dient) op te nemen veel te groot om in vier jaar onder de knie te krijgen.
5
Nederlands op Maat, deel 2 Training 8 Taalverzorging: Spelling werkwoorden Antwoorden
9 En onderzoek heeft (uitgewezen) dat kinderen in alle culturen een vaste volgorde hebben in de taal- en spraakverwerving 10 Dat (duidt) op een algemeen menselijk systeem. 11 De huidige ideeën over spraakontwikkeling zijn dan ook (gebaseerd) op dit idee. 12 Met andere woorden, het kind (wordt) geboren met de aanleg om te leren praten. 13 Maar het (ontwikkelt) het praten alleen goed wanneer hij/zij voldoende (gestimuleerd) (wordt). 14 Ook moet het kind voldoende voorbeelden (voorgeschoteld) krijgen om na te doen. 15 Om te kunnen praten, (dient) een baby eerst de principes van communicatie te ontdekken. 16 Het moet leren begrijpen wat er tegen hem (gezegd) (wordt). 17 Ook moet het leren welk met doel er (gecommuniceerd) (wordt). 18 Een baby (reageert) sterk op de geluiden om hem heen. 19 Een kind van twee maanden (wordt) al (gerustgesteld) door geluiden van een ouder die (nadert) om te troosten. 20 En na zes maanden (herkent) een baby al geluiden uit de keuken als een signaal dat er eten (aankomt). 21 (Vermoed) (wordt) dat een baby al na een dag of drie de taal (herkent) waarin zijn omgeving (communiceert). Opdracht 11 Wat kan wel, wat kan niet? 1 waren, leverd, verbaast, gekelderd, verdraaid, verdraait, wild, gezeeft 2 judoot, poste, paste, geschrobt, vindt, peuterd, vierde, mistte, gezegd 3 parkeert, savede, zeefde, zweefte, benadeeldt, wachtte, getypt, roeid 4 miste, vergiste, besliste, belandde, geruikt, gewassen, geprijsd, geprezen 5 breekte, gebabbeld, babbeld, slaagde, sloeg, vroegt, wildt, behandeldt Opdracht 12 Snappen met een code 1 De laatste keer dat ik hem (ontmoette) 2, is al weer tien jaar geleden. 2 We hebben voor de bewoners een kerstmaaltijd (bereid) 3 3 Zij heeft (bekend) 3 dat ze de tas heeft (gestolen). 3 4 Het (gebeurt) 1 regelmatig dat er (gecollecteerd) 3 (wordt) 1 ter bestrijding van enge ziekten. 5 Het plein voor het stadion (ligt) 1 vol met (verbrande) 4 kranten. 6 (Vind) 1 je het erg dat het pas (gebouwde) 4 clubgebouw is (uitgebrand) 3? 7 Er werd een verkeerd signalement (verspreid) 3 van de (gezochte) 4 crimineel. 8 De (verbouwde) 4 recreatiezaal (wordt) 1 vandaag (heropend) 2. 9 De weerman (voorspelt) 1 harde wind en (verspreide) 4 buien in de kustgebieden. 10 Ik heb in het boek (gebladerd) 3, maar ik (vind) 1 het driekeer niks. 11 Het houten huis (brandde) 2 als een fakkel toen de brandweer (arriveerde) 2. 12 Deze cliënt wil zijn eten het liefst (geprakt) 4 hebben. 13 De doorligplek heb ik met speciale zalf (ingesmeerd) 3. 14 De oudere dame werd met de tillift van bed (gehaald) 3. 15 Het vlees (wordt) 1 samen met de groente (gepureerd) 3 en (opgediend) 3.
6