Imagine the result
Toetsingskader voor het gewenste recreatieve medegebruik in bossen en natuurgebieden in functie van de ecologische draagkracht Agentschap voor Natuur en Bos
Eindrapport
2/78
INHOUDSOPGAVE 1
Inleiding tot het toetsingskader ................................................................................................................................ 3
2
Lees- en gebruikswijzer ........................................................................................................................................... 4
3
Het begrip ecologische draagkracht......................................................................................................................... 5
4
Ecologische effecten van recreatie .......................................................................................................................... 6 4.1 Kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes ....................................................................................... 6 4.2 Recreatietype .................................................................................................................................................. 9 4.3 Gebruikersfrequentie ..................................................................................................................................... 10 4.4 Omgevingscondities ...................................................................................................................................... 11 4.5 Periode van gebruik....................................................................................................................................... 11 4.6 Ruimtelijke spreiding ..................................................................................................................................... 11
5
Probleemdetectie en -prognose ............................................................................................................................. 14
6
Richtlijnen voor ecosysteemclusters ...................................................................................................................... 16 6.1 Strand en zeeduin ......................................................................................................................................... 18 6.2 Slikken en schorren ....................................................................................................................................... 26 6.3 Open landbouwlandschappen incl. polders ................................................................................................... 32 6.4 Heide ............................................................................................................................................................. 40 6.5 Bos ................................................................................................................................................................ 49 6.6 Kleinschalige halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)........................................................... 57 6.7 Moeras, open water en waterlopen ............................................................................................................... 65
3/78
1
Inleiding tot het toetsingskader Dit toetsingskader is opgemaakt als leidraad bij het beslissingsproces om het samengaan van recreatie en natuur in het buitengebied af te wegen. In het toetsingskader wordt niet expliciet aangegeven welke beslissing dient te worden genomen in een bepaalde situatie, er worden enkel richtlijnen aangereikt om deze beslissing te kunnen nemen. Het toetsingskader zal dus m.a.w. een houvast bieden om de juiste vragen te stellen om een onderbouwde beslissing te nemen. Doordat
momenteel
een
dergelijk
toetsingskader
ontbreekt,
bestaat
een
zekere
ongelijkwaardigheid in de benadering van afstemming tussen recreatieve en ecologische doelen. Het opstellen van richtlijnen die een houvast bieden om de recreatieve mogelijkheden van bossen en natuurgebieden te toetsen, drong zich daardoor op. Dit toetsingskader beoogt dienstig te zijn op drie niveaus: •
als beslissingsondersteuning, dus als hulpmiddel voor de beheerder bij de opmaak van de toegankelijkheidsregeling;
•
als legitimering en ruggensteun voor de beheerder wanneer hij het voorstel van toegankelijkheidsregeling wenst te bespreken met betrokken actoren;
•
als instrument om de administratie toe te laten eventuele problemen te detecteren tijdens de goedkeuringsprocedure.
Door de reikwijdte van de functie die dit toetsingskader moet vervullen, is de uitwerking pragmatisch en laagdrempelig opgevat. Het is opgevat als een handig werkinstrument, dat op het terrein en op bureau voor een breed publiek zijn dienst kan bewijzen. Dit werk tracht de beschikbare kennis over het samengaan van recreatie en natuur gebald en gestructureerd weer te geven en in een bruikbare vorm te gieten. Dit wil niet zeggen dat de vorm primeert op de inhoud. Hoewel er in deze uitgave niet uitgebreid gerefereerd wordt naar bestaande wetenschappelijke literatuur, ligt een wetenschappelijke onderbouwing - vanuit literatuur en expertenoordeel - aan de grondslag van het voorliggende instrument. Het is echter wel zo dat sommige nuances en details niet zijn meegenomen bij deze aanpak. Dit toetsingskader zal een hulp zijn om, door overleg met alle betrokkenen, te komen tot een weloverwogen oplossing die maatwerk biedt voor de complexiteit van deze materie. We onderstrepen dat sociaal-maatschappelijke en economische afwegingen geen deel uitmaken van dit toetsingskader zelf. Dit is als het ware het sausje dat tijdens het overleg tussen betrokken actoren bovenop dient te worden gegoten en dat de uiteindelijke beslissing in deze of gene richting kan sturen. Bedoeld overleg kan ten volle vertrekken vanuit de idee: “geef onze natuur de aandacht die het verdient, maar zorg ook dat er voldoende gegadigden zijn om die aandacht te blijven geven”. Ecologische draagkracht zal dus uiteindelijk niet de enige bepalende factor zijn binnen het beslissingsproces, maatschappelijke trends en evoluties maken hier ook deel van uit. Ook de historische en actuele toestand (recreatiedruk, inrichting, …) van elke te beschouwen situatie zal meespelen in de beoordeling. Ook de afstemming met beheerplanning is onvermijdelijk.
4/78
2
Lees- en gebruikswijzer Dit toetsingskader bestaat uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstukken 3 tot 5 geven duiding bij een aantal kernbegrippen en mechanismen die spelen bij het begrijpen van effecten van recreatie op natuur. In hoofdstuk 3 wordt specifiek stilgestaan bij de term ‘ecologische draagkracht’. Daarna wordt er in hoofdstuk 4 duiding gegeven bij de ecologische effecten van recreatie en de primaire
factoren
die
de verstoring
door recreatie beïnvloeden
(kwetsbaarheid
van
natuurwaarden, type recreatie, gebruikersfrequentie, omgevingscondities, periode van gebruik en ruimtelijke spreiding). Bij de beschouwingen aangaande de verschillende recreatievormen wordt er expliciet ingegaan op die recreatievormen die in het toegankelijkheidsbesluit en de richtlijn inzake risicovolle activiteiten zijn opgenomen, en waarvan het gebruik dus wettelijk kan worden geregeld. In
hoofdstuk
5
zullen
voorgaande
beschouwingen
zich
integreren
tot
een
aantal
probleemprognoses in het samengaan van recreatie en natuur. In hoofdstuk 6 zal vervolgens op niveau van afzonderlijke ecosysteemclusters (moerassen, bossen, slik en schor, …) een toetsingskader worden aangereikt. Als dusdanig vormen zij een verfijning van de algemene vuistregels die in de voorgaande paragrafen worden afgeleid. Hier komt dan ook vrij specifieke informatie aan bod. Afhankelijk van de situatie die u te gronde wenst te bekijken, grijpt u hierbij naar de betreffende ecosysteemfiche of –fiches.
Om dit toetsingskader in de praktijk te brengen, moet er omzichtig omgesprongen worden met het aangeboden instrument. Het is niet aangewezen om meteen de richtlijnen voor de aanwezige ecosysteemcluster ter hand te nemen en rigoureus toe te passen. De complexiteit van onze bos- en natuurgebieden, en het gecombineerd voorkomen van verschillende ecotopen en ecosystemen, verdient een gebiedsgerichte aanpak ‘op maat’. Naast het feit dat in de praktijk vaak een mozaïek van verschillende ecosysteemclusters zal voorkomen in eenzelfde gebied, zullen ook de oppervlakteverhouding, de compositie, en de aanwezige soorten case-afhankelijk zijn en de gebiedsspecifieke beslissing beïnvloeden. Verder moet er voorbehoud gemaakt worden om het toetsingskader te hanteren voor gebieden die intrinsiek niet toegankelijk zijn omwille van veiligheidsredenen, zoals militair domein, drijftillen, schorren, …
5/78
Om tot een aanpak ‘op maat’ te komen moet idealiter een stappenplan doorlopen worden.
Figuur 1: Stappenplan bij toetsing ecologische draagkracht
3
Het begrip ecologische draagkracht Reeds decennia lang hebben verscheidene methodologische denkkaders (in de internationale literatuur benoemd als de zogenaamde management frameworks) een oplossing proberen te bieden aan de problemen die zich binnen recreatiebeheer stellen, met name de planning van recreatief gebruik, de selectie van de criteria bij verstoringevaluatie, monitoring etc. Als dusdanig heeft het begrip van ecologische draagkracht pionierswerk verricht. Het begrip is gebaseerd op de vraagstelling of het aantal gebruikers van een gebied beperkt zou moeten worden (kwantitatieve component), in een poging om de draagkracht van een gebied niet te overschrijden en de natuurwaarde op peil te houden (kwalitatieve component). Het is echter gebleken dat de draagkracht niet inherent samenhangt met de ecologische waarden van een gebied, en tevens dat ze niet eenduidig gerelateerd is aan het aantal personen dat ergens recreëert. We kunnen met andere woorden niet eenduidig bepalen hoeveel recreatiedruk nu net té veel is voor een bepaald gebied! Door de contradictie tussen het begrip en zijn intuïtieve betekenis, is al langer geopperd de term ‘ecologische draagkracht’ te laten varen. Omdat de term echter sterk verweven zit in de (inter)nationale wetgeving en het beleid, wordt het duidelijk dat we beter met deze term, ondanks zijn gebreken, leren leven en voldoende nuancering brengen in waar dit begrip nu precies voor staat. In wat volgt, is er hoofdzakelijk aandacht voor het effect dat recreatie heeft op het niveau van bepaalde (aandacht)soorten en vegetatietypes die in het gebied ter bespreking (kunnen) voorkomen.
6/78
4
Ecologische effecten van recreatie De totale verstoring van recreanten op de natuurlijke omgeving is het resultaat van de intensiteit van de verstoring op een bepaalde plaats en de ruimtelijke omvang van verstoring binnen een gebied (zie Figuur 2). De primaire factoren die de intensiteit van de verstoring bepalen zijn de kwetsbaarheid van het habitat (en de voorkomende soorten), het recreatietype, de frequentie van het gebruik, de omgevingscondities en de periode van gebruik. De ruimtelijke omvang van verstoring is dan weer eenduidig gerelateerd aan de ruimtelijke spreiding van recreatie.
Kwetsbaarheid
Ruimtelijke spreiding gebruik
Recreatietype Gebruikersfrequentie
↓ →
Intensiteit verstoring
Omgevingscondities Periode gebruik
Ruimtelijke omvang verstoring ↓
Totale verstoring
Figuur 2: De primaire factoren die de totale hoeveelheid verstoring bepalen.
In de volgende paragrafen wordt er nader ingegaan op de primaire factoren, waarbij er bijzondere aandacht gaat naar de kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes, en de verstoring door verschillende recreatietypes, omdat beiden methodologisch strikt afgebakend zijn.
4.1
Kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes Kwetsbaarheid integreert eigenlijk de aspecten ecologische waarde van een soort of habitat en zijn gevoeligheid zodat: kwetsbaarheid = ecologische waarde x gevoeligheid In theorie kan hierbij een soort of een vegetatietype zeldzaam zijn, maar niet gevoelig en dus weinig kwetsbaar. En evenzeer kan een soort of vegetatietype gevoelig zijn maar algemeen en dus eveneens weinig kwetsbaar. Via een zogenaamde sleutelmatrix kan, op basis van het toekennen van een cijfer voor ecologische waarde/zeldzaamheid enerzijds en gevoeligheid anderzijds, de kwetsbaarheid van de beschouwde soort of vegetatietype worden bepaald (zie Tabel 1).
7/78
Tabel 1: Gehanteerde sleutelmatrix kwetsbaarheidsbepaling
Kwetsbaarheid
Gevoeligheid
Ecologische waardering
x
1
2
3
4
5
1
1
1
2
2
2
2
1
2
2
3
4
3
1
2
3
4
4
Als onderbouwing van dit toetsingskader werd – op hoger beschouwde wijze – de kwetsbaarheid van (vogel)soorten en habitats ten aanzien van recreatieve verstoring bepaald (de gehanteerde kleurcodes worden ook verder in dit toetsingskader gehanteerd). Deze gegevens worden als input voor de richtlijnen voor ecosysteemclusters (zie verder) gebruikt, maar ze bieden tevens de mogelijkheid om op basis van gebiedsspecifieke informatie (bvb. kennis over aanwezigheid van een aandachtsoort) beslissingen te onderbouwen, en richtlijnen te verfijnen. Voor
wat
betreft
soorten
hebben
we
binnen
het
kwetsbaarheidsbeoordeling beperkt tot vogelsoorten
voorliggende (zowel
toetsingskader
broedende,
trekkende
de en
overwinterende vogelsoorten) Het resultaat daarvan wordt weergegeven in bijlage 2. Voor andere groepen zoals zoogdieren, reptielen & amfibieën en vissen was de selectie van kwetsbare soorten een meer pragmatische inschatting. Hier werden op basis van expertenoordeel kwetsbare soorten geselecteerd. Zoals hoger weergegeven krijgen gewervelde dieren in dit toetsingskader het meeste aandacht. Hiermee wensen we niet te stellen dat ongewervelde dieren geen effecten van recreatie zouden ondervinden. Zo is het denkbaar dat bv. insektensoorten, die nauw verbonden zijn met tredgevoelige vegetatie, ook hinder kunnen ondervinden. Vanuit het pragmatisch en toegankelijk opzet van deze studie werd de focus echter gelegd op gewervelde diersoorten. Her en der in deze handreiking komen echter wel degelijk niet gewervelde diersoorten aanbod, wanneer de kwetsbaarheid ervan gekend is. Hieronder wordt verdere duiding en achtergrondinformatie gegeven over de wijze hoe deze analyse tot stand gekomen is.
Ecologische waarde De ecologische waarde is, zoals hoger aangegeven, één van de twee factoren die uiteindelijk de kwetsbaarheid
bepalen.
De
ecologische
waarde
wordt
vaak
met
de
zeldzaamheid
vereenzelvigd. Voor faunasoorten is dit alvast een courante praktijk. De zeldzaamheid van faunasoorten binnen de beschouwde groepen is voldoende bekend in Vlaanderen. Vanuit de verspreidingsgegevens en door vergelijking met het voorkomen in het verleden zijn rode lijstsoorten bepaald. Deze staan in rechtstreeks verband met de zeldzaamheid van soorten. Waar mogelijk werd de zeldzaamheid echter gebaseerd op basis van het kwantitatief voorkomen van soorten in Vlaanderen (aantallen, percentage van de hokken waarin een soort voorkomt, areaal leefgebied, …).
8/78
•
Broedvogels Voor broedvogels is hiervoor teruggegrepen naar de Atlas van de Vlaamse Broedvogels 2000-2002 (Vermeersch e.a., 2004) waarin per soort aantalschattingen
op
Vlaams
niveau
zijn
opgenomen.
Onderstaande
zeldzaamheidsklasses worden gehanteerd: Populatieschatting
Zeldzaamheid
Zeldzaamheidsklasse
(broedparen)
•
< 100
Uiterst zeldzaam
3
101-500
Zeldzaam
2
501-5000
Matig zeldzaam
5001-10.000
Vrij algemeen
> 10.000
Algemeen
1
Overwinterende vogels. Voor de zeldzaamheid van overwinterende vogels werd beroep gedaan op de rapportering van wintervogeltellingen door het INBO
•
Amfibieën & reptielen. Verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen (Bauwens & Claus, 1996)
•
Zoogdieren. Zoogdieren in Vlaanderen (Verkem e.a., 2003)
Voor vegetatietypes dient de ecologische waarde verschillende aspecten te integreren: (a) zeldzaamheid, (b) biodiversiteit, (c) natuurlijkheid en (d) biologische potenties. De biologische waarderingskaart maakt reeds impliciet de integratie van de vier hoger genoemde factoren.
Gevoeligheid De gevoeligheid is hierbij op te vatten als de combinatie van een maat voor de weerstand ten aanzien van verstoring (resistentie) én de capaciteit om te herstellen na verstoring (resiliëntie). De complete cyclus van verstoring en herstel beschouwen we als de tolerantie. De gevoeligheid van de faunasoorten kan beschouwd worden ten aanzien van verschillende types van verstoring. De klemtoon ligt hierbij op de vormen van directe verstoring. De directe verstoring van fauna kan in hoofdzaak teruggebracht worden tot visuele, geluid- en fysische verstoring (tred, nestdestructie, …). Door de reductie of vernietiging van het leefgebied, verstoring van de reproductie of van de kolonisatiemogelijkheden kunnen negatieve effecten aangetoond worden zoals een vermindering in het voorkomen van soorten en zelfs in hun overlevingskansen. Indirecte verstoring komt voornamelijk voort uit achtergelaten afval en voedsel, wat aanleiding kan geven tot een verhoging van sterftecijfers of opportuniteiten kan
9/78
bieden voor meer generalistische soorten, die tevens de competitiedruk op gevoelige soorten verhogen. De resultaten uit een recente publicatie van Bureau Waardenburg i.o.v. Vogelbescherming Nederland over de ‘Verstoringsgevoeligheid van vogels’ (Krijgsveld e.a. 2008) worden geïntegreerd in dit toetsingskader. Hierbij worden vogels gescoord op verschillende life-history parameters die in relatie zouden staan met hun verstoringsgevoeligheid. Parameters die aangenomen worden een invloed te hebben op die gevoeligheid zijn o.m.: •
Grootte: grote soorten zijn gevoeliger omdat ze sneller worden opgemerkt;
•
Dieet: carnivore soorten worden aangenomen meer gevoelig te zijn dan omnivore en herbivore soorten;
•
Leven in groepen of niet: sociale soorten worden aangenomen gevoeliger te zijn omdat het meest gevoelige individu de gevoeligheid van de groep beïnvloedt;
•
Beschikbaarheid van het biotoop: soorten die slechts gebonden zijn aan een beperkt aantal en/of zeldzame biotopen zijn gevoeliger. Ze hebben minder mogelijkheden om naar uit te wijken bij verstoring;
•
Openheid van het landschap: soorten die gebonden zijn aan open landschappen zijn meer gevoelig dan soorten die voorkomen in dichte vegetaties
Voor de beoordeling van de gevoeligheid van vegetatietypes ligt de focus op de gevoeligheid ten aanzien van fysische verstoring (tredverstoring) door recreatie. Het is al langer geweten dat hier ook langetermijnseffecten optreden, aangezien meer tolerante soorten de gevoelige soorten wegconcurreren,
zodat
typische
tredvegetaties
ontstaan.
Door
een
gebrek
aan
wetenschappelijke literatuur over de gevoeligheid van alle in Vlaanderen aanwezige vegetatietypes, vallen we hier terug op fragmentarisch onderzoek en expertenoordel.
4.2
Recreatietype Bij de beoordeling van recreatietypes wordt er een selectie van recreatietypes in beschouwing genomen, waarvoor het gebruik wettelijk geregeld is. Voor voetgangers (= wandelaars, joggers, fietsers jonger dan 9 jaar, rolstoelgebruikers, segways i.e. elektrische rolwagens voor personen met een beperkte mobiliteit) geldt een principiële toegang op alle wegen, tenzij de toegang wordt verboden. Voor gemotoriseerde recreatie (quad, motorcross, 4x4) geldt een algemeen verbod. Indien men andere vormen van recreatief medegebruik wil toestaan op regelmatige basis voor het
grote
publiek,
dan
kan
dit
enkel
via
de
opmaak
en
goedkeuring
van
een
toegankelijkheidsregeling. In de toegankelijkheidsregeling kan de toegankelijkheid op de wegen geregeld worden voor wandelaars, fietsers, ruiters en bestuurders van gespannen. Voor voetgangers kan ook de toegankelijkheid
buiten
de
wegen
toegestaan
worden.
Daartoe
bakent
de
toegankelijkheidsregeling één of meer van de volgende zones af: speelzone, hondenzone, bivakzone en vrij toegankelijke zone. De toegankelijkheidsregeling kan tevens de toegankelijkheid regelen op de stilstaande wateren en de niet-gecatalogeerde waterlopen en hun oevers voor vissers, zwemmers, schaatsers, duikers, kajakkers, zeilers, roeiers en surfers.
10/78
Daarnaast kunnen er ook occasionele en risicovolle activiteiten gecatalogeerd worden, waarvan de toegankelijkheid bij machtiging geregeld wordt. Occasionele activiteiten vinden in principe alleen uitzonderlijk plaats, dus beperkt in de tijd of activiteiten die voor een selecte groep worden toegestaan. Risicovolle activiteiten kunnen door hun aard of omvang schade teweegbrengen aan fauna, flora of
derden,
zoals
onder meer
wedstrijden en
activiteiten
waarvoor
toegangsgelden,
inschrijvingskosten of deelnamekosten worden aangerekend aan de deelnemers of aan het publiek. (BVR, artikel 1, 18°). De typering van de activiteit (met inbegrip van wedstrijden en activiteiten
waarvoor
toegangsgelden,
inschrijvingskosten
of
deelnamekosten
worden
aangerekend aan de deelnemers of aan het publiek) is hierbij gebaseerd op het gegeven of er al dan niet gebruik gemaakt wordt van reeds opengestelde wegen (hetzij principieel hetzij specifiek via de toegankelijkheidsregeling), zo ja, in combinatie met het vooropgesteld (geschatte) aantal deelnemers en toeschouwers. Een echte toetsing tot al dan niet machtigen van de risicovolle activiteit gebeurt op basis van de specifieke kenmerken van het gebied. De intensiteit van de verstoring wordt per recreatietype ingeschat op basis van de geluidsproductie, de onvoorspelbaarheid en verblijfsduur van de recreanten (zie bijlage 2). Er zijn verschillen tussen de impliciete verstoring van de verschillende types recreatief gebruik, maar logischerwijs houden deze verschillen ook verband met het gedrag van bepaalde gebruikers. De keuze van aangepaste infrastructuur, sensibilisering en handhaving kan in een aantal gevallen mogelijkheden bieden om de verstoring te reduceren.
4.3
Gebruikersfrequentie Hierna gaan we nader in op de resterende factoren, waarbij we starten met de invloed van de gebruikersfrequentie. Een belangrijke vraagstelling in de effectbeoordeling van recreatie is de beschrijving van de relatie tussen de gebruikersfrequentie en de hoeveelheid verstoring. Er bestaat algemene consensus over het feit dat een toename in gebruikersfrequentie ook leidt tot een toename in de hoeveelheid verstoring. Het is echter moeilijker die relatie exact te beschrijven. Het meeste onderzoek wijst op een niet-lineaire relatie tussen gebruikersfrequentie en verstoring, namelijk een curvilineaire relatie (Figuur 3), die afbuigt bij hogere gebruiksintensiteiten. Dit betekent dat een bepaalde toename in recreatiedruk niet steeds voor een evenredige toename aan verstoring zorgt. Het effect van een toename neemt dus af bij hogere gebruikersfrequentie. Het moet beklemtoond worden dat het effect van een nieuwe verstoring het grootste effect heeft. De relatie heeft ook tot gevolg dat acties met het oog op het reduceren van de gebruikersfrequentie (bvb. door het reduceren van parkeergelegenheid) contraproductief kan werken, omdat de recreanten zich simpelweg meer zullen verspreiden dan initieel het geval was en waardoor dus ook de totale verstoring zal toenemen. De moeilijkheid om deze relatie te doorgronden maakt dat het zo moeilijk is beslissingen inzake recreatief gebruik te nemen. Aangezien de toename aan verstoring het grootst is bij een initiële toename in gebruikersfrequentie, pleit deze relatie er wel eenduidig voor om zones te behouden of te voorzien die integraal gevrijwaard worden van recreatieve verstoring. Zeker als zeer verstoringsgevoelige soorten tot doel worden gesteld.
11/78
Figuur 3: Theoretische relatie tussen gebruikersfrequentie en de totale verstoring door recreatie.
4.4
Omgevingscondities De mogelijkheid van een habitat om recreatieve verstoring te weerstaan wordt grotendeels bepaald door de omgevingscondities. De relevante omgevingscondities zijn de bodem (compactiegevoeligheid), de vochttoestand en het reliëf (erosiegevoeligheid). De invloed van deze ecosysteemvariabelen op de gevoeligheid van een bepaalde site is echter zeer complex. Een locatie kan bijvoorbeeld gevoelig zijn voor een bepaald type gebruik en uiterst resistent tegen een andere vorm. Net zoals bij de evaluatie van de gevoeligheid van soorten moet een maat voor de weerstand ten aanzien van verstoring (resistentie) én de capaciteit om te herstellen na verstoring (resiliëntie) geïntegreerd worden. Hoewel bijvoorbeeld verschillende bodemtypes al bij lage bezoekersintensiteiten zichtbaar verstoord zijn (beperkte resistentie), kan hun vermogen om te herstellen drastisch verschillen (variatie in resiliëntie).
4.5
Periode van gebruik In relatie tot deze problematiek staat tevens de periode van gebruik. De temporele spreiding beïnvloedt aldus ook de intensiteit van verstoring. Sommige faunasoorten zijn immers gevoeliger voor verstoring in een bepaalde periode (bvb. broedperiode), bepaalde habitats zijn dan weer gevoeliger voor verstoring tijdens vochtige periodes.
4.6
Ruimtelijke spreiding Het dilemma tussen het spreiden of concentreren van recreatie is afhankelijk van de respons van gebruikersfrequentie en ruimtelijke spreiding op veranderingen in recreantenspreiding. In tegenstelling tot de relatie tussen gebruikersfrequentie en de verstoring (Figuur 3), verhoudt de relatie tussen ruimtelijke spreiding en verstoring zich wel lineair. Dit maakt het mogelijk enkele eenduidige principes naar voren te schuiven, in functie van de aanwezige ecologische waarden en het te verwachten of wenselijke recreatief gebruik.
12/78
Figuur 4: Theoretische relatie tussen ruimtelijke spreiding en de totale verstoring door recreatie.
Concentratie Omwille van de lineaire relatie tussen ruimtelijke spreiding en verstoring wordt recreatie sowieso preferentieel op paden geconcentreerd. Ook is het steeds aangewezen om gebieden toegankelijk te stellen via een beperkt aantal toegangspunten. Hierdoor zal het grootste deel van de recreatie zich ruimtelijk beperken tot de directe omgeving van deze recreatieve poorten. Werken met onthaalcentra is in dat kader steeds aan te bevelen. Concentreren is als principe zeker een aanrader in intensief bezochte gebieden maar wellicht ook in minder ontsloten gebieden. Immers, zoals reeds aangegeven in § 4.3. kunnen eerder beperkte aantallen bezoekers voor bepaalde natuurwaarden reeds in wezenlijke effecten resulteren. Struinnatuur is enkel te overwegen indien de kwetsbaarheid van het habitat en de soorten sowieso beperkt is. Ontoegankelijk stellen Het ontoegankelijk stellen van bestaande paden en/of gebieden, is een drastische maar noodzakelijke ingreep, waar verstoring niet verzoenbaar is met de ecologische doelstellingen en/of het daartoe ingestelde beheer. De aanwezigheid of het potentieel voorkomen van kwetsbare soorten kan reeds gehypothekeerd worden door zeer beperkte hoeveelheden aan verstoring. Verstoring in kleine gebieden, die sowieso al maar kleine populaties herbergen, kan dan ook leiden tot lokaal uitsterven. Anderzijds kunnen natuurstreefbeelden ook onverzoenbaar zijn met recreatie omdat de toegankelijkheid fysiek onmogelijk wordt vanuit veiligheidsoverwegingen: dood staand hout, overstromingsgebieden, slikken en schorren, wachtbekkens, … Zonering Zonering houdt in dat functies in zekere mate ruimtelijk gescheiden worden. Dit betekent niet dat de uitbouw van een recreatief aanbod sowieso impliceert dat er geen andere functies combineerbaar zijn. Het houdt wel in dat het uitrustingsniveau aangepast wordt aan de accenten die vanuit bewuste beheeropties plaatselijk gelegd worden. Zodoende worden er prioritaire ecologische zones afgebakend, waar het recreatief medegebruik preferentieel niet in plaatsvindt.
13/78
Inrichting recreatieve poorten Het betreft hier geen poort in de strikte zin van het woord. Een recreatieve poort is een publieke en vlot toegankelijke plaats waar een contact van de bezoeker met het gebied gerealiseerd wordt. Het doel van een recreatieve poort is het ontlasten van de recreatieve druk op de kwetsbare kernen van bos- of natuurgebieden. Hierbij moeten we wel beklemtonen dat de poort moet ingericht worden in relatie tot het gewenste gebruik, aangezien de inrichting ook tot bijkomende druk kan leiden. Een poort zorgt echter, onafhankelijk van de schaal en omvang van de infrastructuur, voor een geleiding en concentratie van de recreatieve activiteiten. Daarnaast vervult de poort ook een onthaalfunctie. Niet elke poort heeft echter dezelfde voorzieningen. De invulling van een recreatieve poort is afhankelijk van het type gebied, de bestaande situatie, de natuurwaarden in de omgeving en de mogelijkheden die het gebied biedt en is dus maatwerk per locatie. Afnemende geleiding Het voorzieningenniveau inzake recreatieve infrastructuur kan aan de recreatieve poorten en in de prioritair recreatieve zones uitgebreider aanwezig zijn. Hieronder verstaan we de aanwezigheid van parkings, informatieborden, zit- en picknickbanken en een kwalitatieve padenverharding.
Naarmate
je
verder
van
deze
zones
weg
beweegt,
zal
het
voorzieningenniveau dalen, waardoor ook een groot deel van de bezoekers minder geneigd is zich naar die locaties, die we wensen te vrijwaren van een intensieve recreatieve druk, te begeven. Recreatief netwerk De realisatie van een recreatief netwerk kan leiden tot een netto reductie van het aantal paden in een gebied, waardoor de totale verstoring afneemt. De uitbouw van een recreatief netwerk gaat tevens uit van een vraag vanuit de gebruikerszijde of een aanbod dat men wenst te ontwikkelen. De financiële middelen kunnen geconcentreerd worden op een meer beperkt en vooral kwalitatief netwerk, waarbij desgewenst een functionele scheiding van verschillende recreantentypes (wandelaars, fietsers, mountainbikers, ruiters/menners) kan gerealiseerd worden. Logischerwijs vormt een recreatieve poort een startplaats voor verschillende typen recreatieroutes, die binnen het recreatief netwerk ontwikkeld worden. Naast het permanente netwerk is het wenselijk ook een preferentieel te gebruiken netwerk of zones te ontwikkelen voor occasionele en/of risicovolle activiteiten, die bij machtiging kunnen plaatsvinden. Op kaart weergegeven bieden ze een duidelijke communicatie naar organisatoren waar zij hun routes kunnen uitstippelen of activiteiten organiseren.
14/78
Probleemdetectie en -prognose We moeten er ons voornamelijk van bewust zijn dat significante problemen resulteren uit het cumulatief effect van potentieel problematische situaties ten aanzien van de aangehaalde factoren
uit
voorgaande
paragraaf.
In
de
onderstaande
tabel
worden
een
aantal
voorbeeldsituaties aangehaald van beperkte en aanzienlijke verstoring met betrekking tot de aangehaalde factoren (Tabel 2). Dit zijn exemplarische voorbeelden en elk voorbeeld kan genuanceerd worden in bepaalde omstandigheden.
Tabel 2: Niet-limitatieve lijst van situaties die de verstoring op de natuurlijke omgeving beïnvloeden en de intensiteit aan verstoring.
Intensiteit verstoring
Primaire factoren
5
Beperkt
Aanzienlijk
Kwetsbaarheid
•
Grasgedomineerde vegetaties
• •
Zeldzame soorten Overwinterende watervogels
Recreatietype
• •
Wandelaars Fietsers
• •
Loslopende honden Quads
Gebruikersfrequentie
• •
Solitair gebruik Occasionele activiteiten
• •
Grote groepen recreanten Risicovolle activiteiten
Omgevingscondities
• •
Droge locaties Lichte bodems
• • •
Vochtige locaties Zware bodems Hellingen
Periode gebruik
•
Zomer
• •
Broedseizoen Winter in geval van overwinteringsgebied
Naast de verstoring van bezoekers, kunnen ook beheergerelateerde ingrepen met betrekking tot het recreatief gebruik verstoring op een gebied veroorzaken. Zo is het duidelijk dat de aanleg van infrastructuur een netto verstoring aanricht in de omgeving. Het aanleggen van voorzieningen (bvb. paden) dient steeds in verhouding te staan tot de grootteorde van het recreatief gebruik en het doel van de infrastructuur. Anders kunnen de ingrepen hun doel missen en negatieve invloed uitoefenen. De beheerder moet aandachtig blijven voor aanpassings- en herstelwerken, en het gebruik van duurzame materialen. Anderzijds zijn bepaalde verstoringen door recreatie niet verenigbaar met bepaalde natuurstreefbeelden en het hieraan gekoppelde beheer, denk maar aan de onverzoenbaarheid van loslopende honden en begrazingsbeheer of het (terug) laten meanderen van een waterloop door het laten omvallen van bomen en kanovaren. Hoewel er in deze context voornamelijk gefocust wordt op de negatieve effecten van recreatie, moeten we er ons bewust van zijn dat er soms ook positieve randeffecten kunnen optreden.
15/78
Paden en de bermen langs paden vormen bv. een eigen biotoop die de lokale variatie en biodiversiteit kan verrijken. Sommige soorten reageren ook positief op (lichte) betreding. Enige betreding in stuifduingebieden kan er toe bijdragen dat zo een gebied niet snel dichtgroeit en typische planten- en diersoorten er kunnen blijven voortbestaan. Toch blijft de grootste bezorgdheid van recreatiebeheer om de verstoring te minimaliseren, waarbij de verstoring op fauna, flora en bodem bijzondere aandacht verdienen.
16/78
6
Richtlijnen voor ecosysteemclusters In onderstaande paragrafen wordt er voor de volgende ecosysteemclusters richtlijnen opgebouwd:
Strand en zeeduin
Slikken en schorren
Open landbouwlandschappen
Heide
Bos
Kleinschalige halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)
Moeras en open water
De richtlijnen voor de verschillende ecosysteemclusters zijn steeds volgens een vast stramien opgebouwd. Ten eerste wordt het ecosysteem omschreven (definiëring). Vervolgens worden enkele algemene beschouwingen gemaakt van de gevoeligheid van het ecosysteem voor recreatie. Dan wordt in een overzichtelijke tabel de kwetsbaarheid van de onderliggende vegetatietypes geduid en worden ook de kwetsbare en zeer kwetsbare diersoorten binnen het ecosysteem opgesomd. Daarna wordt de vraag gesteld onder welke omstandigheden bijzondere aandacht besteed dient te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik Belangrijk onderdeel is vervolgens het oplijsten van zogenaamde ‘gouden regels’ die gehanteerd kunnen worden om natuur en recreatie binnen het beschouwde ecosysteem op elkaar af te stemmen. Ook worden karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem beschouwd. Voor sommige ecosystemen werden bovendien bijzonderheden gegeven over de kwetsbaarheid van specifieke soorten en vegetatietypes. Tot slot wordt de vraag gesteld hoe omgegaan kan worden met de situatie waarbij recreatie plaatsvindt op plaatsen waar verschillende ecosystemen op elkaar aansluiten of met elkaar verweven zijn.
Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem: aanpak Aan de verschillende vegetatietypes die behoren tot dit ecosysteem wordt een kleurcode toegekend. Deze kleurcode belichaamt de kwetsbaarheid van het vegetatietype. De kleurreferenties inzake de kwetsbaarheid van vegetatietypes verwijst naar de codering in Tabel 1. Er wordt gebruik gemaakt van de kleurcodes blauw (niet kwetsbaar), groen (weinig kwetsbaar), geel (kwetsbaar) en rood (zeer kwetsbaar). De soorten die opgenomen zijn in deze tabel zijn de soorten die ingeschat worden ‘kwetsbaar’ of ‘zeer kwetsbaar’ te zijn. Deze tabel lijst dus niet alle typische soorten die aangetroffen kunnen worden in het ecosysteem maar enkel de kwetsbare soorten. Het is denkbaar dat het ecosysteem slechts weinig kwetsbare of zeer kwetsbare soorten bevat, maar dat – op vlak van soorten – toch enige voorzichtigheid aan de dag moet worden gelegd in geval van recreatieve ontsluiting. Dit kan het geval zijn als het ecosysteem vele typische, maar minder gevoelige soorten bevat. In dit toetsingskader hebben we dit opgelost door aan de
17/78
kwetsbaarheid van (vogel)soorten een getal te koppelen (niet kwetsbaar = 1; weinig kwetsbaar 2; kwetsbaar = 3 en zeer kwetsbaar = 4). Er wordt voor elk ecosysteem een drempelwaarde gehanteerd. Als de optelsom van de verschillende voorkomende soorten boven de drempelwaarde ligt is alsnog – vanuit de soortenbenadering – voorzichtigheid geboden. We benadrukken dat het voorkomen van één of meerdere kwetsbare of zeer kwetsbare soorten niet noodzakelijk impliceert dat verstoring door recreatie zal optreden. Net zomin zal het overschrijden van de drempelwaarde door kwetsbaarheidsscores van voorkomende soorten op te tellen automatisch leiden tot verstoring. Dit vademecum moet dan ook duidelijk maken welke omstandigheden werkelijk aanleiding kunnen geven tot verstoring en hoe deze kunnen worden voorkomen.
18/78
6.1
Strand en zeeduin Definiëring Strand en zeeduin zijn in principe exclusief beperkt tot de kust. Meer naar het binnenland kunnen echter gelijkaardige ecotopen ontstaan door opspuitingen ten behoeve van havenontwikkeling (cfr. Haven van Antwerpen). Onder dit ecosysteem wordt een hele waaier aan ecotopen begrepen die we in de kuststreek kunnen aantreffen: zandplaten, het eigenlijke strand, het groene strand, het hoogstrand waar embryonale duinontwikkeling start, de schaars begroeide wandelende duinen, vastgelegde duinen, duinen met helm, duingraslanden, mosduinen, duinpannes, duinen met struwelen en duinbossen. Slikken en schorren sluiten hier als ecotopen vaak nauw bij aan, maar worden onder een aparte ecosysteemcluster behandeld. Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem Het strand is een uitgesproken open gebied waar - indien geen restricties worden voorzien enkel het spel van eb en vloed de toegang door de recreant stuurt. De aansluitende duinen worden door de mens vaak als struinnatuur ervaren. Zonder specifieke maatregelen zijn ook hier geen uitgesproken rustzones aanwezig. Natuurwaarden gebonden aan open duinlandschappen zijn de laatste decennia sterk 1
achteruitgegaan. Hiervoor zijn verschillende redenen , maar recreatie speelt een onmiskenbare rol. Toerisme - sterk toegenomen sinds midden de jaren ‘50 van de vorige eeuw - heeft aan de basis gelegen voor de bouw van appartementen en hotels en heeft zo het duinareaal – en dus het leefgebied voor talrijke soorten - verkleind. Ook heeft recreatie een effect op de kwaliteit van leefgebieden. Broedvogels van het hoogstrand en de open duinlandschappen – zoals sternen, plevieren en tapuiten - zijn bijvoorbeeld zeer verstoringsgevoelig. Dit is zeker een belangrijke reden waarom vele van deze typische soorten nog slechts op enkele plaatsen voorkomen langs de Vlaamse kustzone. Niet toevallig komen dergelijke soorten vaak wél nog tot broeden in de veel minder toegankelijke havenzones. Kennis over de effecten op andere diergroepen (bv. zoogdieren, amfibieën en reptielen, ongewervelden) als gevolg van recreatief gebruik in de Vlaamse kuststrook, is fragmentair (zie verder). Er zijn, als gevolg van recreatief gebruik, zeker ook effecten op vegetaties. Recreatie in duingebieden kan bv. de vegetatiesuccessie van mobiele duin (witte duin) naar vastgelegde duin (grijze duin) sterk remmen en zelfs voorkomen. Dit bemoeilijkt de vestiging van heel wat plantensoorten. Gezien de sterke afname van natuurlijke dynamische processen in het duinlandschap – met verstruweling en verbossing ten nadele van het open duinlandschap als
1
Enerzijds is de oppervlakte van het open duinlandschap sterk geslonken door direct ruimtebeslag bv. als
gevolg van bebouwingsprojecten en havenuitbreiding. De van nature aanwezige dynamiek in het landschap is verder afgenomen door het actief vastleggen van duinen en het realiseren van een zeewering. Ook begrazing in de duinen is geen klassiek gebruik meer en werkt verstruweling en verbossing in de hand.
19/78
gevolg – is dit effect misschien niet eens zo ernstig te noemen. Recreatie ‘helpt’ in zekere zin om de vegetatiesuccessie naar gesloten duinlandschap af te remmen. Duin- en strandgebieden zijn zeer rijk aan ongewervelde diersoorten waarvoor in regel wordt aangenomen dat recreatie geen probleem stelt. Een uitzondering hierop zijn ongewervelden die gebonden zijn aan ecotopen die over slechts een zeer beperkt areaal aanwezig zijn en die sterk beïnvloed worden door de mens. Dit is van toepassing voor het vloedmerk waar het strand machinaal wordt schoongemaakt. Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie
Kwetsbare soorten (fauna)
Zandplaten en stranden
•
Bij eb droogvallende zandplaten
Gewone zeehond, rustende vogels (steltlopers
zoals
strandlopers,
plevieren
meeuwen,
en
eenden,
sternen, …)
Van vloedmerk tot nog niet
•
Vloedmerk
vastgelegde duinen
•
Embryonaal wandelende duinen en
• Bepaalde dansvliegen3 2
groenstrand
• Dwergstern, Bontbekplevier, Visdief,
Strandplevier, Grote
stern,
Stormmeeuw,
Kleine
mantelmeeuw
Vastgelegde duinen
Struwelen
2
•
Wandelende duinen (‘witte duinen’).
•
Mosduinen (‘grijze duinen’)
•
Droge duingraslanden
•
Heischrale duingraslanden
•
Duindoornstruweel
•
Struwelen met Kruipwilg
• Tapuit, Velduil Tapuit, Velduil
Betreft duinen met nog een beperkte vegetatie van pioniersoorten zoals Biestarwegras en Helm. Boven de
gemiddelde hoogwaterlijn. 3
Het betreft langs de Vlaamse kust een 5-tal strandsoorten die predatoren zijn van vooral afvaleters die
leven ter hoogte van het vloedmerk (Provoost en Bonte, 2004).
20/78
Bossen
•
Vochtige duinvalleien
•
Duinbossen
Kleine zilverreiger, Kwak
Vochtige grassen- en
Bergeend, Kleine plevier
russenvegetaties zoals natte duinpannes •
Hogere riet- en zeggenvegetaties
•
Waterplantvegetaties
Woudaap, Wintertaling
In hoger staande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken): •
Broedvogels: Wielewaal (2), Boompieper (2), Roodborsttapuit (2), Nachtegaal (1).
•
Niet-broedende vogels: Bonte strandloper (2), Wulp (2), Tureluur (2), Scholekster (2).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 6 in het broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels) en 6 buiten de broedperiode (optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels). Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? In nagenoeg alle strand- en zeeduingebieden dient rekening te worden gehouden met de effecten van recreatie. Daarom is recreatie in feite altijd een aandachtspunt in de Vlaamse kuststreek. Bijzondere aandacht zou besteed kunnen worden aan gebieden die voldoen aan één of meer van onderstaande voorwaarden: 1.
Aan de grotere aaneengesloten duincomplexen langs de kust;
2.
Zones die in recente jaren nog regelmatig kwetsbare soorten herbergden;
3.
Gebieden waar natuurherstel- en natuurinrichting op grotere schaal is uitgevoerd of gepland waardoor nieuwe kansen ontstaan voor kwetsbare soorten.
De belangrijkste gebieden zijn dan (van west naar oost): •
De westkust (1, 2);
•
Cabour (2);
•
Doornpannen (1, 2) ;
•
Zeebermduinen – Ter Yde (1, 3);
•
Hannecartbos (1, 3);
•
Oostvoorduinen (1, 2);
•
IJzermonding (1, 2, 3);
•
Fonteintjes (2);
21/78
•
Het Sterneneiland en de Voorhaven van Zeebrugge (1, 2, 3);
•
Baai van Heist (2);
•
Blinkaertduinen – Oude Hazegraspolder (1);
•
Zwin en Zwinbosjes (1, 2);
•
Nieuwe Hazegraspolder - Willem-Leopoldpolder (1, 3).
22/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Verduidelijking principe
Zones waar gekozen wordt
Zones die ‘van nature’ reeds weinig toegankelijk
Bij een gelijkmatige spreiding van recreanten is er in het druk bezochte
voor broedende kust- en
zijn en/of waar recreatie zodanig kan worden
Vlaamse kustgebied geen ruimte voor kust- en koloniebroedvogels.
koloniebroeders:
gestuurd dat verstoring effectief kan worden
Enkel door bepaalde zones af te sluiten of – beter nog – ontoegankelijk
uitgesloten.
te maken, kunnen voor deze vogels kansen worden geboden .
ontoegankelijk
in
broedperiode
4
Voor zeemeeuwen, sternen en plevieren wordt een gebied best afgesloten van begin april tot en met juli. Dit betekent dus dat het in theorie mogelijk zou zijn om in een strand- & duinzone zeldzame broedvogels te beogen maar datzelfde gebied in bv. augustus nog open te stellen voor recreatie. Voor de meeste soorten volstaat een bufferzone van 150 m tot het broedgebied.
Recreatie sturen via een
In het bijzonder in embryonale duinen, het
Om verstoring in open duingebieden zoveel mogelijk te vermijden,
vaste padenstructuur
vloedmerk (kan temporeel wel in laagseizoen),
wordt
witte duinen en grijze duinen.
padenstructuur.
In geval van het voorkomen of nastreven van
Deze vegetaties zijn zeer zeldzaam en zeer soortenrijk. Er zijn
groenstrand, mosduinen, heischrale graslanden
verschillende manieren om de recreatiedruk hier te beperken: (a)
en vochtige graslandvegetaties in duinvalleien.
afsluiten bepaalde deelzones en (b) ontsluiting via (uitgekiende)
Recreatieve
ontsluiting
aanpassen
aan
ligging
van goed ontwikkelde en zeldzame vegetaties Afschermen ten
van
opzichte
omgeving
recreatie
best
geleid
over
een
vaste,
bewegwijzerde
padenstructuur (zonder effectief zones af te sluiten). paden van
In het bijzonder in witte duinen en grijze duinen.
Paden kunnen zo worden aangelegd dat de zichtbaarheid van mensen die er gebruik van maken beperkt wordt gehouden. Dit betekent o.m. dat duintoppen worden vermeden. Bovendien kunnen paden door duindoornstruweel worden aangelegd. Ook het beheer kan in die zin worden aangepast dat langs paden (of bepaalde delen ervan) houtige
4
Het optreden van gewenning van soorten als Strandplevier is niet gekend. Eilandsituaties zijn steeds de beste garantie om aan kust- en koloniebroeders de
nodige rust en veiligheid te bieden. Het beste voorbeeld is het gecreëerde vogeleiland in de Voorhaven van Zeebrugge.
23/78
vegetatie mag uitgroeien. Aanpassen ontsluiting kwetsbare verschijnt.
recreatieve waar
een soort
Wanneer territoriumhoudende zeer kwetsbare
Deze soorten zijn zeer zeldzaam langs de Belgische kust en bovendien
soorten
zijn het vaak soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn. Deze soorten
verschijnen
Nachtzwaluw,
zoals:
Velduil,
Bontbekplevier,
Dwergstern, Visdief en Grote stern
Tapuit,
Strandplevier,
genieten dus Europese bescherming. Hoe groot het gebied moet zijn dat dient te worden afgeschermd, moet bekeken worden naargelang de soort en de situatie.
24/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem Recreatievorm Zonnebaders
Specificatie Vlaanderen is dicht bevolkt zodat ruwweg vanaf mei tot september intensief strandbezoeken plaatsvinden. Vooral op kustbroeders van jonge duinen (sternen, plevieren) heeft dit ongetwijfeld een grote impact.
Wandelaars
Op stranden en in duinen zijn wandelaars nauwelijks beperkt in
hun
bewegingsruimte.
Daarom
is
het
essentieel
wandelaars te sturen en bepaalde (delen van) gebieden (tijdelijk) af te sluiten. Indien vrij wandelen wordt toegelaten houden mensen zich graag op in de buitenste duinenrij (tussen strand en duincomplex). Deze zone is vaak het belangrijkst voor broedende kustvogels. Wandelaars met honden
Loslopende honden hebben een zeer negatieve impact in gebieden die belangrijk zijn voor foeragerende en broedende kustvogels zoals sternen en steltlopers. Vogels zien honden als een bedreiging en bovendien zullen honden ook gericht de vogels najagen. Intensieve recreatie waarbij mensen hun honden
vrij
laten
rondlopen
is
onverenigbaar
met
begrazingsbeheer door schapen. Schapen kunnen door angst opgeschrikt geraken en zelfs sterven. Kitesurfers
Kitesurfing wordt vaak aan de kust beoefend waarbij wordt geland op het strand of in de duinen. Kitesurfing heeft een grote impact op foeragerende vogels zoals steltlopers en meeuwen.
Door
de
onvoorspelbare
en
soms
snelle
verplaatsingen door de lucht wordt het voor vogels als zeer bedreigend ervaren (‘roofvogel’). Windsurfers
Gebiedsgebruik, onvoorspelbaarheid en snelheid zijn in hoge mate vergelijkbaar met kitesurfing. De verstoringsimpact zou wel kleiner zijn, i.h.b. voor foeragerende vogels.
Sportvliegtuigen
Geluidsproductie,
onvoorspelbaarheid,
snelheid
en
verblijfsduur zorgen ervoor dat dit sterk verstorend werkt. De impact strekt zich bovendien vaak uit over een grote oppervlakte.
25/78
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen Er zijn o.m. overgangen te verwachten met ecosysteem ‘slikken en schorren’. Gezien dit eveneens erg open en kwetsbare gebieden betreft met tal van verstoringsgevoelige vogelsoorten biedt het verplaatsen van recreatieve ontsluiting naar dat ecosysteem niet dadelijk een oplossing. Duinen kunnen langs de landzijde grenzen aan de polders. Vaak zal de kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden daar veel lager zijn, maar het is duidelijk dat de belevingswaarde voor de recreant in de polders heel anders is.
26/78
6.2
Slikken en schorren Definiëring Onder het ecosysteem ‘slikken en schorren’ valt een waaier aan ecotopen die voorkomen langs grote rivieren die onder invloed staan van het getij. Vaak betreft het ecotopen met een zout of brak karakter, maar in Vlaanderen kennen we ook zoetwatergetijdegebieden bv. langs de Schelde, de Durme en de Rupel. Slikken bevinden zich tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en de gemiddelde laagwaterlijn. En komen bij elk getij dus onder water te staan. Bij laag water wordt de slik- of slijkvlakte zichtbaar. Vegetatie valt er nauwelijks te bespeuren. Schorren bevinden zich tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en de springwatervloedlijn. Uitzonderlijk komen de schorren dus onder water te staan. Zeker in zoute en brakke schorren komt een uitbundige, gevarieerde en vaak lage vegetatie voor met een aantal karakteristieke soorten zoals Zeeaster en Lamsoor. Zoetwaterschorren bestaan vaak uit monotone rietvegetaties en ook in brakke schorren kunnen vegetaties evolueren in de richting van rietvegetaties. Onder deze definitie wordt dan ook de “buitendijkse” natuur bedoeld langs grote rivieren onder getijdeninvloed. Ook binnendijks kunnen zich schorrenvegetaties ontwikkelen. Deze zullen we echter behandelen onder de ‘open landbouwlandschappen’. Rietvegetaties in getijdengebied vertonen – zeker qua avifauna – een grote overlap met de ecotoopcluster ‘moeras en open water’ die we elders in dit toetsingskader behandelen. Voor wat betreft deze rietvegetaties zullen we dan ook regelmatig verwijzen naar de ecotoopcluster ‘moeras en open water’. Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem Slikken en schorren zijn niet bijzonder gevoelig aan veranderingen van vegetaties en bodemstructuur als gevolg van (zachte) recreatie. Slikken worden in de regel van nature al niet vaak door mensen betreden. Schorren bevatten heel wat zeldzame plantensoorten maar komen van nature voor in een heel dynamisch milieu waarin soorten zijn aangepast aan verschillende vormen van ‘stress’. Variatie in vochtgehalte, zoutgehalte, temperatuur hebben er toe geleid dat planten die er voorkomen een zekere ‘weerbaarheid’ vertonen. Deze vegetaties gedijen goed onder een begrazingsbeheer (runderen, schapen) en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat ook een zekere betreding door (zachte) recreatie wordt verdragen. Alhoewel schorren door de recreant ervaren worden als struinnatuur zullen recreanten er vaak paden volgen omdat de typische plantensoorten vaak ruw of stekelig zijn wat het doorkruisen ervan bemoeilijkt. Ook al is de gevoeligheid van dergelijke vegetaties dus misschien niet meteen zo groot, door hun zeldzaamheid zijn ze toch te beschouwen als kwetsbaar. Slikken en schorren hebben overwegend een open karakter. Vogels zijn hier dus van ver zichtbaar. Ook het feit dat vogels hier vaak in grote groepen aanwezig zijn, verklaart de kwetsbaarheid van heel wat typische soorten hier. In rietvegetaties is er verhoudingsgewijs wel meer schuilmogelijkheid maar ook hier komen enkele zeer kwetsbare soorten voor (zie ook ecotoopcluster ‘moeras en open water’).
27/78
Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Ecotoop Slikken
Vegetaties •
geen
Kwetsbare soorten (fauna) In
Vlaanderen
voorkomende
foeragerende en rustende vogels: Weidevogels/steltlopers:
grote
groepen van soorten zoals: Kluut, Rosse
grutto,
Zilverplevier,
Steenloper, Bontbekplevier,
Drieteenstrandloper, Krombekstrandloper Watervogels (eenden, ganzen en zwanen):
Eidereend,
Bergeend,
Slobeend, Smient, Pijlstaart Kleine
Andere:
zilverreiger,
Lepelaar, Zwartkopmeeuw
Schorren met lage vegetatie •
Atlantische schorren
In
Vlaanderen
voorkomende
broedvogels: Weidevogels/steltlopers: Scholekster,
Kluut
Tureluur,
Bontbekplevier, Strandplevier Watervogels (eenden, ganzen en zwanen): Bergeend Andere: Visdief, Bruine kiekendief, Zwartkopmeeuw, Lepelaar In
Vlaanderen
voorkomende
foeragerende en rustende vogels:
•
Zeekraalvegetaties
•
Slijkgrasvegetaties
Weidevogels/steltlopers: Rosse
grutto,
Kluut, Steenloper,
Bontbekplevier, Drieteenstrandloper, Krombekstrandloper Watervogels (eenden, ganzen en zwanen):
Eidereend,
Bergeend,
Slobeend, Smient, Pijlstaart Andere:
Kleine
zilverreiger,
Lepelaar, Zwartkopmeeuw
28/78
Schorren met rietvegetatie
• Brakwaterschorren
In
• Zoetwaterschorren
Vlaanderen
voorkomende
broedvogels: Reigers en Lepelaars: Lepelaar Andere:
Bruine
kiekendief,
Slobeend, Zwartkopmeeuw In
Vlaanderen
voorkomende
foeragerende en rustende vogels: Watervogels (eenden, ganzen en zwanen): Bergeend
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare niet-broedende vogelsoorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken): •
Bonte strandloper (2), Wulp (2), Tureluur (2), Scholekster (2).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 6 buiten de broedperiode (optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels). Voorkomen van typische broedvogels leidt in feite automatisch tot het in acht nemen van voorzichtigheid. Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? Aangezien goed ontwikkelde slikken en schorren zeldzaam zijn is in feite altijd voorzichtigheid geboden. Bijzondere aandacht dient in elk geval gegeven te worden in het geval van grote aaneengesloten brakke of zoute schorren. Deze zijn betreedbaar voor de mens en kunnen uitnodigen om gebruikt te worden als ‘struinnatuur’. De meeste broedvogels van schorren zijn echter zeer kwetsbaar. Typische broedvogels kunnen onder omstandigheden van veelvuldige verstoring gedurende de dag volledig uit een gebied verdwijnen. Ook de vegetatie kan hieronder leiden wat vooral duidelijk zal zijn in de buurt van de poorten van een makkelijk bereikbaar en veelvuldig bezocht schorrenreservaat. Bij opkomend water kan de slikstrook langs bv. de Schelde erg smal worden en zijn foeragerende vogels aanwezig tot vlak bij de dijken. Op dergelijke plaatsen kan de avifauna snel verstoord
worden
alhoewel
in
geval
van
uitwijkmogelijkheden
naar
andere
grote,
aaneengesloten foerageergebieden de impact op de vogelpopulaties wellicht eerder klein is. M.a.w. zal ook de samenhang of configuratie van slik- en schorgebieden een belangrijke rol spelen bij de kwetsbaarheid van de aanwezige avifauna.
29/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Slikvegetaties
als
Verduidelijking principe
Steeds
Slikken komen elke dag tweemaal onder water. De snelheid waarmee
struinnatuur vermijden
het tij opkomt kan verrassen. Het betreden van buitendijkse slikgebieden houdt dan ook gevaren in en kan dan ook best worden vermeden.
Zones waar gekozen wordt
Zoveel mogelijk maar i.h.b. voor de grotere
Bij een gelijkmatige spreiding van recreanten is er in veelvuldig
voor
aaneengesloten schorrengebieden (>50 ha) waar
bezochte schorren nauwelijks ruimte voor typische broedvogels. Enkel
vaak
worden
door in bepaalde zones enkel een weinig intensieve, zachte recreatie
vooropgesteld en hoge broeddichtheden worden
toe te laten of – beter nog – bepaalde zones volledig af te sluiten
beoogd.
kunnen voor deze vogels kansen worden geboden.
typische
broedvogels schorren: of
(lage)
ontoegankelijk
weinig
zachte
van
intensieve,
recreatie
hoge
ecologische
doelen
in
Voor zeemeeuwen, sternen en plevieren wordt een gebied best
broedperiode
afgesloten van begin april tot en met juli. In geval dat een gebied wordt afgesloten met het oog op het creëren van een optimaal broedgebied is het aangewezen een bufferzone in te stellen van 150 m tot de broedplaatsen. Wanneer het schorrengebied is bedijkt en in principe niet wordt betreden dan valt ook de nood van een bufferzone weg. Bij de vogels treed dan gewenning op en de door recreatie beïnvloede randzone zal beperkt zijn.
Recreatieve
ontsluiting
In geval van het voorkomen van specifieke
Deze vegetaties zijn zeer zeldzaam. Er zijn verschillende manieren om
ligging
vegetaties van bv. Zeekraal en Slijkgras die
de recreatiedruk hier te beperken: (a) afsluiten bepaalde deelzones en
van goed ontwikkelde en
voorkomen op de overgang van slik en schor, vaak
(b) ontsluiting via (uitgekiende) padenstructuur (zonder effectief zones
zeldzame vegetaties
slechts over zeer kleine oppervlakken.
af te sluiten).
Recreatie sturen via een
Steeds aangewezen in schorgebieden.
Om verstoring in (lage) schorren zoveel mogelijk te vermijden, wordt
aanpassen
aan
vaste padenstructuur Rekening houden met de kwetsbare periode
recreatie best geleid over een vaste, bewegwijzerde padenstructuur. Zowel voor slikken als voor schorren
Het is wenselijk dat de intensiteit van de recreatieve ontsluiting afgestemd wordt op de periode in het jaar waarin aandachtssoorten voorkomen.
30/78
• Voor (lage) schorren is dat van bijzonder belang voor broedende vogels in (lage) schorren: 1 april – 31 juli; • Voor slikken is dit in feite jaarrond van belang omdat ze in de zomer foerageergebied vormen voor broedvogels op de schorren en omdat ze ook in lente, herfst en winter grote groepen trekkende en overwinterende vogels aantrekt. Beperkt zicht bieden op
Zoveel mogelijk maar i.h.b. voor de grotere
De bedoeling is om de recreant wel de mogelijkheid te bieden om het
slik en schorgebied
aaneengesloten schorrengebieden (>50 ha) waar
getijdenlandschap te bewonderen, maar tegelijk te zorgen dat
vaak
kwetsbare (vogel)soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via
hoge
ecologische
doelen
worden
vooropgesteld en hoge broeddichtheden worden
schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….
beoogd. Behoud of realisatie van
In grote slik- en schorrencomplexen waar in
Verschillende soorten van het schor broeden in dichte of losse kolonies.
eilandsituaties
principe
Zeker wanneer in de broedperiode eilanden aanwezig zijn, zullen
alle
typische
soorten
–
waaronder
koloniebroeders – kunnen worden beoogd.
soorten als Kluut, Bontbekplevier, Visdief, Zwartkopmeeuw en Lepelaar daar sterk van profiteren. De vogels weten dan dat ze onbereikbaar zijn en er treed gewenning op.
31/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem Recreatievorm Wandelaars
Specificatie In schorrengebieden zijn wandelaars nauwelijks beperkt in hun bewegingsruimte. Daarom is het essentieel wandelaars te sturen en bepaalde (delen van) gebieden (tijdelijk) af te sluiten.
Wandelaars met honden
Loslopende honden hebben een zeer negatieve impact in gebieden die belangrijk zijn voor foeragerende en broedende vogels zoals Kluut, Bontbekplevier, Tureluur en Bergeend. Vogels zien honden als een bedreiging en bovendien zullen honden ook gericht de vogels najagen. Intensieve recreatie waarbij mensen hun honden vrij laten rondlopen is bovendien onverenigbaar
met
begrazingsbeheer
door
schapen.
Schapen kunnen door angst opgeschrikt geraken en zelfs sterven. Kitesurfers
Kitesurfing langs estuaria en gebieden onder invloed van het tij heeft een grote impact op foeragerende vogels zoals steltlopers en meeuwen. Door de onvoorspelbare en soms snelle verplaatsingen door de lucht wordt het voor vogels als zeer bedreigd ervaren (‘roofvogel’).
Windsurfers
Gebiedsgebruik, onvoorspelbaarheid en snelheid zijn in hoge mate vergelijkbaar met kitesurfing. De verstoringsimpact zou wel kleiner zijn, i.h.b. voor foeragerende vogels.
Sportvliegtuigen
Geluidsproductie,
onvoorspelbaarheid,
snelheid
en
verblijfsduur zorgen ervoor dat dit sterk verstorend werkt. De impact strekt zich bovendien vaak uit over een grote oppervlakte.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen Er zijn o.m. overgangen te verwachten met ecosysteem ‘strand en zeeduin’. Gezien dit eveneens erg open en kwetsbare gebieden betreft met tal van verstoringsgevoelige vogelsoorten biedt het verplaatsen van recreatieve ontsluiting hier geen oplossing. Schorren kunnen grenzen aan de polders. Vaak zal de kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden daar veel lager zijn maar het is duidelijk dat de belevingswaarde voor de recreant in de polders heel anders is.
32/78
6.3
Open landbouwlandschappen incl. polders Definiëring Hieronder wordt grootschalig open landschap met vooral akkers en weilanden verstaan. Vaak betreft het uitgestrekte akkerlanden (bv. op de plateaus in Haspengouw) waarnaar we kunnen verwijzen als het typische boerenland. Anderzijds zijn ook de grote aaneengesloten gebieden met graslanden of hooilanden, zoals we ze aantreffen in valleien of in de polders, onder deze noemer vervat. Wat betreft deze graslanden kan het gaan om oude, fijnmazige systemen. Het gaat hier vaak over reservaten of gebieden die ‘reservaatwaardig’ genoemd zouden kunnen worden. Kleine landschapselementen onder de vorm van bomenrijen, hagen en houtkanten komen hier slechts beperkt voor. In de valleien en in de poldergraslanden kan het landschap echter verweven voorkomen met allemaal waterelementen zoals sloten, poelen of kreken. Er zijn her en der in het Vlaamse landschap nog landbouwgebieden die kleinschalig zijn en waarin een dicht netwerk voorkomt van bomenrijen, hagen en houtkanten. Deze komen aan bod onder de ecosysteemcluster “Kleinschalige halfopen gebieden (met grazige vegetaties en KLE’s)” Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem Het betreft een open landschap zodat zowel zachte als harde recreatievormen door diersoorten snel worden opgemerkt. Binnen het open, agrarisch gebied komen enkele zeldzamere, verstoringsgevoelige vogelsoorten voor. Vooral een aantal watervogels (eenden, ganzen, zwanen), weidevogels en akkervogels verdienen bijzondere aandacht. Naast de directe effecten van verstoring voor weidevogels – zoals verlaten van nesten – betreft het ook indirecte effecten zoals de roof van nesten door predatoren die profiteren van de verstoring van een vogel. Binnen de open landbouwlandschappen leidt betreding doorgaans niet tot negatieve effecten op ecologisch waardevolle vegetaties. Er komen binnen het open landschap wel degelijk zeldzame 5
vegetaties voor, maar deze zijn in regel weinig betredingsgevoelig .
5
Zeldzamere zilverschoongraslanden, zilte graslanden (polders) en graslanden met biezen kennen
doorgaans een begrazingsbeheer zodat de meeste soorten er niet echt gevoelig zijn voor betreding.
33/78
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie Droge tot vochtige
Kwetsbare soorten (fauna) •
graslanden
Graasweiden op droge gronden
Broedvogels: Wulp, Scholekster
(raaigraslanden en kamgraslanden) •
Poldergraslanden
Broedvogels: Scholekster, Grutto, Tureluur Doortrekkende en overwinterende vogels: Smient, Rietgans, Kleine Rietgans,
Kolgans,
Brandgans,
Kleine zwaan
•
Meeste hooilanden en hooiweiden
Broedvogels: Wulp, Kwartelkoning,
(glanshaverhooiland, witbolgrasland)
Paapje Andere soorten: Das
Natte graslanden (vaak
•
grondwater beïnvloed of
Graasweiden op natte gronden
Broedvogels:
(zilverschoongraslanden)
Grutto, Zomertaling, Slobeend,
regelmatig overstromend)
Wulp,
Scholekster,
Doortrekkende en overwinterende vogels: Smient, Rietgans, Kolgans, Kleine zwaan, Wilde zwaan Andere soorten: Das
•
•
Meeste hooilanden en hooiweiden
Broedvogels:
(glanshaverhooiland,
Kwartelkoning, Paapje
vossenstaartgrasland)
Andere soorten: Das
Dotterhooilanden
Broedvogels:
Wulp,
Wulp,
Grutto,
Scholekster,
Grutto, Kwartelkoning, Zomertaling, Slobeend, Paapje Andere soorten: Das
•
Zilte weiden (polders)
Broedvogels: Scholekster, Grutto, Tureluur,
Zomertaling,
Slobeend,
Bergeend, Kluut Doortrekkende en overwinterende vogels: Smient, Kleine Rietgans, Rietgans, Kolgans, Brandgans
34/78
• Akkers op zandgrond en lemige
Akkerland
gronden
Broedvogels:
Wulp,
Scholekster,
Grauwe kiekendief Doortrekkende en overwinterende vogels: Kraanvogel Andere soorten: Hamster
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken): •
Broedvogels: Kwartel (2), Kievit (2), Grauwe gors (2), Patrijs (2), Gele kwikstaart (2), Graspieper (2), Veldleeuwerik (1).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in de broedperiode (optelsom scores voorkomende broedende vogels). Voorkomen van typische niet-broedende vogels leidt in feite automatisch tot het in acht nemen van voorzichtigheid. Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? De aangewezen voorzichtigheid is een afweging op basis van: 1) 2)
het voorkomen van kwetsbare aandachtssoorten; de (aaneensluitende) oppervlakte van het betreffend ecosysteem als een maat voor de potentie van het gebied.
Uiteraard is er een verband tussen beide bovenstaande factoren. Soorten die grote aaneengesloten open ruimtes behoeven zijn vaak ook relatief zeldzaam (cfr. de Wulp, Grauwe kiekendief). Als gidsende regel kan gesteld dat geïsoleerde agrarische gebieden met een oppervlakte kleiner 6
dan 100 ha doorgaans minder typische soorten bevatten. In poldergraslanden en zilte graslanden zijn altijd kwetsbare soorten te verwachten en dient steeds op een verstandige manier nagedacht worden over recreatieve ontsluiting. Dit geldt eens te meer omdat Vlaanderen hier voor bepaalde soorten een belangrijke rol speelt als overwinteringsgebied (Kleine rietgans, Kolgans, Kleine zwaan, Smient, …). De Oostkustpolders, de Uitkerkse polder, het Oost-Vlaams krekengebied en de IJzervallei verdienen onze bijzondere aandacht.
6
Deze oppervlakte is vrij groot gekozen omdat de meeste soorten zich niet ophouden in de perifere zones
van open gebieden waar zich overgangen voordoen naar woonwijken of bossen. Voor weidevogels geldt bovendien dat de minimale territoriumgrootte vrij groot is, zeker in suboptimale broedgebieden.
35/78
Ook langs de valleien van de grote rivieren (Schelde, Maas, …) kunnen grote concentraties voorkomen van kwetsbare soorten, zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende vogels. Toch mogen ook de grote plateaus niet vergeten worden waar zeldzame akkervogels kunnen voorkomen. Sommige daarvan zijn uitgesproken verstoringsgevoelig (Grauwe kiekendief).
36/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Verduidelijking principe
Recreatie via bestaande
In geval van het voorkomen of nastreven van
Door recreatie te beperken tot de bestaande wegen en veldwegen
wegen en veldwegen
(kwetsbare)
wordt de rust in tussenliggende gebieden gegarandeerd. Er kan dan
Waar
mogelijk
bundelen
van recreatievormen
weidevogels
of
overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
gewenning optreden bij vogels.
In geval van het voorkomen of nastreven van
Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar
(kwetsbare)
mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk
weidevogels
of
overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
deel van het agrarisch gebied.
Toepassen principe van
In geval van het voorkomen of nastreven van
Het is aangewezen dat voor bepaalde zones kwetsbare soorten
zonering
(kwetsbare)
maximaal kansen krijgen en recreatie hier in zekere zin rond wordt
weidevogels
of
overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
geleid. Waar de meest waardevolle gebieden gelegen zijn dient geval per geval bekeken te worden. De dichtheid van de weginfrastructuur is één van de bepalende factoren. Waar slechts een ijl netwerk van wegen voorkomt is er uiteraard meer rust en komen vaak de grootste vogelconcentraties voor. Voor open landschappen met een relatief beperkte omvang (bv. < 100 ha) zal het vooral zaak zijn het centrale gedeelte te vrijwaren en recreatie te sturen in de overgangszone van het open landschap met zijn omgeving (bv. bossen en dorpen). In een open landschap zal ook de (fijnmazige) afwisseling tussen droge en natte zones een grote rol spelen in het verklaren van het voorkomen van vogelconcentraties. De meest natte gebieden worden best gemeden voor recreatieve ontsluiting.
Beperkt zicht bieden op
Voor zones waar zeer grote vogelconcentraties
zones
voorkomen.
met
concentraties
grote
De bedoeling is om de bezoeker wel de mogelijkheid te bieden om de zones met grote vogelconcentraties te bewonderen, maar tegelijk te zorgen dat kwetsbare soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….
37/78
Rekening houden met de
In geval van het voorkomen of nastreven van
Het is wenselijk dat de intensiteit van de recreatieve ontsluiting
kwetsbare periode
(kwetsbare)
afgestemd wordt op de periode van het jaar waarin aandachtssoorten
weidevogels
of
overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
voorkomen. • Broedende weidevogels: maart – juni; • Foeragerende en overwinterende eenden, ganzen en zwanen: november – half maart. Voor wat betreft broedende weidevogels dient rekening gehouden te worden met het feit dat deze vaak vroeg in het voorjaar territoria gaan verdedigen
en
dat
de
vestigingskans
sterk
afhangt
van
de
verstoringsgraad in die periode. Daarom begint de kwetsbare periode in maart. Recreatie sturen langs de
Brede valleien met kwetsbare weidevogels of
In valleigebieden wordt recreatie best langs de valleirand gestuurd, dus
rand van de vallei en zo
overwinterende eenden, ganzen en zwanen.
parallel
min mogelijk dwarsen
met
de
vallei.
Op
die
manier
worden
de
leef- en
foerageergebieden voor kwetsbare soorten vermeden. Dwarsen van de vallei gebeurt dus best zo min mogelijk en laat men best samensporen met bestaande (veld)wegen.
38/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem Recreatievorm Wandelaars
Specificatie Wandeltochten hebben de grootste impact indien (a) ze plaatsvinden in een voor het gebied kwetsbare periode (zie hoger) en (b) het grote groepen betreft die verspreid over een langere periode in de dag (uren) het gebied aandoen. Toch dient ook het effect van een beperkt gebruik (a rato van enkele mensen per dag) niet onderschat. Voor broedende weidevogels kan dit effecten hebben tot 500m van het wandelpad. Wandelaars hebben in elk geval een sterk negatieve impact wanneer ze de paden verlaten.
Wandelaars met honden
Loslopende honden hebben in agrarische gebieden een aanzienlijke impact indien het belangrijke leefgebieden of foerageergebieden voor vogels betreft. Dat geldt in mindere mate ook voor wandelaars met een hond aan de leiband.
Fietsers
Relatief weinig impact in agrarisch gebied aangezien de toegang vaak beperkt is tot een ijl netwerk aan bereidbare paden. Gezien fietsen nauwelijks lawaaihinder met zich meebrengt en de bewegingsrichting voorspelbaar is, is fietsen sowieso weinig verstorend.
Mountainbikers
Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door het gebruik van onverharde paden. Plaatselijk neemt daardoor bodemerosie toe, wat op zijn beurt kan leiden tot wildrijden (vorming parallelle of nieuwe tracés). Wildrijden veroorzaakt
rechtstreekse
schade
aan
planten
en
boomwortels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk versterkt door de intensiteit. Ruiters
Zich snel verplaatsende ruiters in open gebieden kunnen aanleiding
geven
tot
verstoring
van
grote
groepen
foeragerende vogels. Kanovaren en vissen
Water gerelateerde sporten worden in eerste instantie behandeld binnen het ecosysteem ‘moeras en open water’. Gezien
kreken een
onlosmakelijk
onderdeel
zijn
van
bepaalde open landschappen in Vlaanderen (Oost-Vlaams Krekengebied) verdienen kanovaren en vissen bijzondere aandacht. Niet zozeer de effecten op natuurwaarden van de kreken zelf maar vooral de negatieve effecten op kwetsbare natuurwaarden in de omgeving (door auditieve en visuele verstoring) verdienen bijzondere aandacht. Vanuit de lucht
Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig,
39/78
luchtballon)
komen
regelmatig
voor
in
landbouwlandschappen.
De
zichtbaarheid
onvoorspelbaarheid
deze
recreatievormen
van
open en
de
kunnen
aangenomen worden te leiden tot een aanzienlijke impact. Ten aanzien van overwinterende vogels vindt opvliegen plaats tussen 500 en 1500 m afstand en van op 250 tot 500 m hoogte. Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden? Als broedende soort: Soort / soortgroep Broedende weidevogels
Aandachtpunt Wellicht is Wulp het meest gevoelig. In elk geval gaan opvliegafstanden van 300 tot 500 m. Soorten als Grutto en Tureluur kunnen benaderd worden tot op ca. 200m.
Akkervogels
Meeste soorten zijn weinig kwetsbaar. Uitzondering is Grauwe kiekendief. In geval dat een broedgeval van deze soort gekend is, respecteren georganiseerde tochten best een afstand van minstens 1 km tot de nestplaats.
Als overwinterende en foeragerende soort: Soort / soortgroep
Aandachtpunt
Overwinterende zwanen (Kleine zwaan
Op het land relatief weinig gevoelig en benaderbaar tot 150 à
en Wilde zwaan)
300 m.
Overwinterende ganzen
Verschillende soorten worden verstoord vanaf een afstand van 500 m
Goudplevier en Smient
Kunnen benaderd worden tot op 70 à 100m. Relatief weinig gevoelig.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen In de polders en in Haspengouw worden open agrarische gebieden nauwelijks onderbroken door andere ecosystemen zodat recreatie niet naar andere, minder kwetsbare ecosystemen kan worden afgeleid. In Kempense (open) agrarische gebieden kan recreatie maximaal via de randen van (naald)bossen worden geleid zodat het centrale gedeelte van een voor verstoringsgevoelige vogelsoorten interessant agrarisch gebied kan worden gevrijwaard.
40/78
6.4
Heide Definiëring Hier worden lage pioniersvegetaties en vegetaties met dwergstruiken bedoeld op voedselarme gronden. Het betreft een open tot halfopen landschap. Er kunnen zowel uitgesproken droge zones voorkomen (droge heide, stuifduinen) als natte tot zeer natte zones (natte heide en vennen). Het voorkomen is sterk gebonden aan het dagzomen van zandgronden in Vlaanderen. De grootste gebieden komen dan ook voor in de Antwerpse en de Limburgse Kempen. In mindere mate zijn bedoelde natuurwaarden te vinden in Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en WestVlaanderen. Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem Het betreft een open tot halfopen landschap zodat zowel zachte als harde recreatievormen door diersoorten snel worden opgemerkt. Vooral een aantal typische vogelsoorten binnen het heidesysteem vertonen een bijzondere kwetsbaarheid. Heidevegetaties zijn gevoelig (droge heide) tot zeer gevoelig (vochtige heide, vastgelegde stuifduinen) voor bodembetreding en een dicht padennetwerk en zware betredingsintensiteit kunnen leiden tot een verarming en zelfs het volledig wegvallen van heidevegetaties (dominantie van zandige paden). Nagenoeg alle ecotopen binnen dit ecosysteem betreffen Europese habitattypes waarin ook veel Europees beschermde soorten voorkomen. Daardoor dient bijzondere aandacht gegeven te worden aan effecten van verstoring door recreatie.
41/78
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie Begroeiingen van
Subvegetatie
Aandachtssoorten (fauna)
• Ijl begroeide duinvegetaties
vogels:
landduinen:
Tapuit,
Nachtzwaluw,
Duinpieper, Klapekster
• Min of meer vastgelegde duinen, vegetaties met korstmossen: • Droge heidevegetaties •
Droge heideterreinen
Bremstruwelen
vogels:
•
Droge heide met Struikhei
Klapekster,
•
Boomheiden
Tapuit,
Nachtzwaluw,
Wulp,
Kraanvogel,
Grauwe kiekendief, Velduil amfibieën
en
reptielen:
Gladde
slang, Adder
Heischrale graslanden
•
Droge type
vlinders:
•
Vochtige type
Aardbeivlinder
Gentiaanblauwtje,
paddestoelen:
Diverse
soorten
wasplaten
Natte heideterreinen venen
en
• Natte heide met Gewone dopheide
vogels: Wulp, Watersnip, Grauwe
• Hoogveen
kiekendief, Kraanvogel
• Overgangs- en trilveen
vlinders: Gentiaanblauwtje
• Slenkvegetaties
amfibieën
en
reptielen:
Gladde
slang, Adder
• Gagelstruweel Vennen & hun oevers
• Voedselarme
open
vennen • Slenkvegetaties
waters
en
vogels: Watersnip, Geoorde fuut diverse
libellen:
Gevlekte
witsnuitlibel, Noordse witsnuitlibel, Speerwaterjuffer
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken): •
Broedvogels: Blauwborst (2), Boomleeuwerik (2), Boompieper (2), Graspieper (2), Roodborsttapuit (2), Veldleeuwerik (1).
42/78
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 7 in de broedperiode (optelsom scores voorkomende broedende vogels). Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? De aangewezen voorzichtigheid is een afweging op basis van: a)
de variatie in natuurtypes in het ecosysteem;
b)
het voorkomen van bijzondere aandachtssoorten;
c)
de (aaneensluitende) oppervlakte van het betreffend ecosysteem als een maat voor de potentie van het gebied;
d)
De bestaande recreatiedruk
De eerste drie criteria zijn met elkaar gecorreleerd: hoe groter een heidegebied, des te meer natuurtypes er voorkomen, des te meer (verstoringsgevoelige) aandachtssoorten er aanwezig zijn. Dit neemt niet weg dat er kleine heidegebieden bestaan met een grote en fijnmazige variatie van vegetaties en subvegetaties. De grootte van een heidegebied, maar ook de geografische ligging bepalen vaak het al dan niet voorkomen van bijzondere aandachtssoorten. Dit zou tot de stelling kunnen leiden dat vooral omzichtig omgesprongen moet worden met recreatieve ontsluiting in grote, Kempense heidegebieden (>100ha) waar zeer verstoringsgevoelige soorten kunnen voorkomen zoals Wulp, Grauwe kiekendief en Tapuit. Anderzijds geldt ook dat voor bepaalde bijzondere aandachtssoorten juist in de grote heidegebieden grote, duurzame populaties voorkomen (e.g. Nachtzwaluw, Boomleeuwerik) waar recreatie niet dadelijk leidt tot locaal uitsterven, tenminste van genoemde soorten. Daarentegen herbergen kleinere, meer geïsoleerde heidegebieden (Oost- en West-Vlaanderen) slechts zeer kleine populaties van genoemde soorten en zijn de populaties hier in feite kwetsbaarder voor verstoring. Ook de actuele recreatiedruk kan worden meegenomen om de toegelaten recreatiedruk te bepalen. Er kan voor gekozen worden in de eerste plaats de momenteel nog rustige heidegebieden in die staat te bewaren. Dit om kansen te geven aan verstoringsgevoelige soorten die grote leefgebieden behoeven. Ook hier kan echter omgekeerd worden geredeneerd. Verstoring in kleine gebieden, die sowieso al maar kleine populaties herbergen kan leiden tot locaal uitsterven.
43/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Natte
heiden,
veengebieden
en
stuifduinen
Indien
deze
Verduidelijking principe vegetaties
in
het
heidegebied
voorkomen.
maximaal
Bij het uitstippelen, aanpassen of toevoegen van recreatieve routes worden natte heidegebieden, (hoog)veengebieden en vastgelegde stuifduinen zoveel mogelijk gemeden. Deze natuurtypen zijn zeldzamer
vermijden
en in regel soortenrijker dan droge heiden en worden dus best zoveel mogelijk (uit)gespaard.
Recreatie
beperken
tot
Steeds.
vaste padenstructuur
Om verstoring in heidegebieden en achteruitgang van heidevegetaties te
vermijden,
wordt
best
gewerkt
met
vaste,
bewegwijzerde
7
padenstructuur . Het gebruik van heidegebieden als struinnatuur - met vrij toegang (los van paden) – dient te worden vermeden. Bundelen
van
Steeds.
recreatievormen
Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk deel van het heidegebied.
Rekening
houden
kwetsbaarheid heidegebied
in
met
Steeds na te streven, in het bijzonder in de
Recreatie in de winterperiode zorgt binnen het heide-ecosysteem in
van
grotere heidegebieden in de Kempen waar
regel
vogelrichtlijnsoorten voorkomen.
zomerperiode/broedperiode . Het afstemmen van de recreatieve
periode
maart - juli
voor
een
beduidend
kleinere
impact
dan
in
de
8
ontsluiting op de periode van het jaar is dus te verkiezen. Er dient rekening gehouden te worden dat broedvogels van heidegebieden vaak vroeg in het voorjaar territoria gaan verdedigen (leeuweriken, piepers, wulpen, roodborsttapuit) en dat de vestigingskans sterk afhangt van de verstoringsgraad in die periode. Zones waar hoge dichtheden van deze broedvogels wordt beoogd, worden reeds vanaf 1 maart afgesloten.
7
In geval van intensieve recreatie in een heidegebied is het ontstaan van een uitgebreid ‘illegaal’ padennetwerk soms niet te vermijden. Waar hiermee de
aantasting van (heide)vegetaties en de verstoring van vogelsoorten gevoelig vergroot, dient wel opgemerkt dat dit juist gunstig kan uitpakken ten aanzien van thermofiele ongewervelden (spinnen, loopkevers, …). 8
Uitzondering op deze stelregel kan zijn indien een heidegebied een gekende pleisterplaats is voor Kraanvogels, Regenwulpen, Goudplevieren en Visarend
die in het vroege voorjaar en het late najaar het heidegebied aandoen.
44/78
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met soorten die relatief laat – nog in juli - ouderzorg vertonen (Geoorde fuut, Nachtzwaluw en Tapuit). Centrale
deel
minimaal
Grote heidegebieden (>100 ha).
verstoord
Er wordt een zo volledig mogelijk ecosysteem tot doel gesteld (inclusief verstoringsgevoelige soorten). In die situatie dient er nagestreefd te worden dat een zo groot mogelijk gedeelte van het heidegebied niet verstoord wordt. Recreatie in de kern van het heidegebied of in de meest waardevolle delen is dan af te raden. Recreatie langs de randen van het heidegebied is dan het meest aangewezen. In dat geval wordt preferentieel de toegang beperkt over slechts een gedeelte van de overgang bos en heide.
Zo groot mogelijk deel van
de
Kleine heidegebieden (<30 ha).
bosrandzone
In de kleinere heidegebieden zijn de grootste natuurwaarden vaak te vinden in de overgang van heide naar bos. De bosrandzone is immers
vrijwaren
de
geprefereerde
zone
waar
soorten
als
Boomleeuwerik
en
Nachtzwaluw tot broeden komen. Bovendien is ook Gladde slang meestal hier aan te treffen Hier is het kruisen van het (kleine) heidegebied verkiesbaar boven recreatie in de overgang tussen bos en heide. Als stelregel kan bv. gehanteerd dat 3 van de 4 zijden van een klein heidegebied geen recreatie plaatsvindt op de overgang heide en bos. Toepassen van principe van zonering
Steeds
Zonering binnen heidegebieden is een vorm van concentratie van recreatie die gunstig kan uitpakken door het voorzien van niet toegankelijk gestelde zones. Hierdoor weten (broed)vogels dat ze steeds een uitwijkmogelijkheid hebben naar veilige gebieden. Hierbij dient echter rekening gehouden te worden met (a) randverstoring van de niet toegankelijke gebieden vanuit de toegankelijke gebieden en (b) het gegeven dat ‘niet toegankelijke gebieden’ in de praktijk uiteindelijk toch een zekere recreatiedruk vertonen Enkel
voor
grotere
gebieden
heeft
zonering
zin
(in
kleinere
heidegebieden is er onvoldoende ruimte om een zone als rustgebied te vrijwaren).
45/78
Aanpassen ontsluiting kwetsbare verschijnt.
recreatieve waar
een soort
Wanneer territoriumhoudende zeer kwetsbare
Deze soorten zijn zeer zeldzaam in heidegebieden in de Kempen zijn
soorten
het vaak soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn. Deze soorten
verschijnen
zoals:
Velduil,
Grauwe kiekendief, Watersnip, Klapekster
Tapuit,
genieten dus Europese bescherming. Hoe groot het gebied moet zijn dat dient te worden afgeschermd, moet bekeken worden naargelang de soort en de situatie.
46/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem Recreatievorm Wandelaars
Specificatie Wandeltochten, er vanuit gaand dat ze plaats vinden op wandelpaden, hebben de grootste impact indien (a) ze plaatsvinden in het broedseizoen en (b) het grote groepen betreft die verspreid over een langere periode in de dag (uren) het gebied aandoen.
Wandelaars met honden
Loslopende
honden
hebben
in
heidesystemen
een
aanzienlijke impact. Dat geldt in mindere mate ook voor wandelaars met een hond aan de leiband. Ten eerste komt dit door het talrijk voorkomen van verstoringsgevoelige grondbroeders. Anderzijds zijn ook reptielen (hagedissen en 9
slangen) gevoelig voor verstoring . Tot slot zorgen loslopende honden voor paniek in schaapskuddes wat zelfs tot het sterven van dieren kan leiden. Fietsers
Relatief weinig impact in heidegebieden aangezien typische bodem (mul zand) de toegang vaak beperkt tot voorziene paden.
Mountainbikers
Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door het gebruik van onverharde paden. Plaatselijk neemt daardoor bodemerosie toe, wat op zijn beurt kan leiden tot wildrijden (vorming parallelle of nieuwe tracés). Wildrijden veroorzaakt
rechtstreekse
boomwortels.
De
schade
onvoorspelbaarheid
aan van
planten het
en
gedrag
resulteert daarnaast in een verhoogde kans op verstoring van broedvogels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk versterkt door de intensiteit. Ruiters, gespannen
Ruiters en gespannen hebben slechts een beperkte impact. In georganiseerd verband kan langdurige verstoring wel tot effecten leiden.
Waterrecreatie
Hengelsport
en
(pootje)
baden
zijn
voorkomende
recreatievormen. Niet zozeer het hengelen op zich maar wel de indirecte effecten die gepaard gaan met hengelen (maaien van
oevers,
bepoten
met
atypische
vissoorten,
oeverbetreding, aanrijking door voederen en vergiftiging door loodjes) zijn bijzonder te vermijden. Pootje baden of zwemmen op zonnige zomerdagen is verstorend voor broedvogels en bepaalde planten in de
9
Slangen en hagedissen warmen zich vaak op langs zonnige paden in de bosrand. In een dergelijke situatie
hebben loslopende honden voor deze reptielen de grootste impact.
47/78
oeverzone. Toch is het gekend dat sommige plantensoorten juist profiteren van het ontstaan van zandige, slibvrije zones 10
als gevolg van waterbodemverstoring (bv. Waterlobelia) . Geocaching en oriëntatielopen
Binnen het broedseizoen (zie hoger) bijzonder verstorende activiteiten omdat soorten (vogels en reptielen) gedurende langere perioden niet naar nest of zonlocatie kunnen terugkeren en er in feite geen verstoringsvrije zone is.
Vanuit de lucht
Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig) komen
regelmatig
zichtbaarheid
en
voor de
nabij
heidegebieden.
onvoorspelbaarheid
van
De deze
recreatievormen kunnen aangenomen worden te leiden tot een aanzienlijke impact. Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?
BWKcodes
Vegetatie Begroeiing
van
Aandachtpunt
Dm
Stuifduinen variëren qua beeld van open zandig tot grotendeels bedekt
landduinen
met (korst)mossen en éénjarigen. Een zekere recreatie kan deze variatie bevorderen en de vegetatiesuccessie terug zetten. Een te intensieve recreatie resulteert in een “zandbak” en geeft slechts beperkte kansen aan plantensoorten, typische gravende ongewervelden (mierenleeuw,
zandloopkevers,
graafwespen,
graafbijen
driehoornmestkever) en grondbroedende vogelsoorten (nachtzwaluw, boomleeuwerik, …). Hier is het zoeken naar een subtiel evenwicht een permanente uitdaging. Droge heideterreinen
Cd,
cdm,
cg,
cgb, cm, cmb,
Hier is grotendeels het gestelde onder “begroeiing van landduinen” van toepassing.
cpb, cv, cvb Heischrale graslanden
hn
Het betreft vaak relictvegetaties in bermen. Heraanleg en verharden van paden (bv. met het oog op fietsen) kan negatieve effecten veroorzaken. Bijzondere aandacht dient gegeven te worden aan heischrale graslanden in de Noord-Vlaamse veldzone. Deze zijn hier vaak iets voedselrijker en soortenrijker dan deze in de Kempen. Hier komen zeer zeldzame soorten voor zoals Heidekartelblad, Liggende vleugeltjesbloem, Welriekende nachtorchis en Gelobde maanvaren.
10
Plantensoorten die typisch zijn voor “mineraalarme, oligotrofe wateren van zandvlakten” (habitattype
3110) worden gekenmerkt door soorten als Waterlobelia, Kleine biesvaren en Oeverkruid worden negatief beïnvloed door verruiging en accumulatie van organisch materiaal. Lichte recreatie kan hier een positieve invloed hebben.
48/78
Natte heideterreinen en
Ce,
venen
ces, ms
ceb,
sm,
Bijzondere aandacht geven aan zones waar doelvegetaties voorkomen met Klokjesgentiaan (waardplant Gentiaanblauwtje), Rode dophei, Tweenervige zegge, …. Aanleg knuppelpaden in deze gebieden werkt zeer geleidend voor recreanten en beperkt de impact gevoelig.
Vennen & hun oevers
Ao, am
Voedselarme wateren (oligotoof tot mesotroof) zijn belangrijk voor veel zeldzame libellensoorten. Betreding van oevers en oevervegetaties is te mijden omdat dit een bepalende factor is in de aantrekkelijkheid van vennen voor deze diergroep. Bovendien vormen oevers vaak de overgang met andere zeldzame ecotopen zoals natte heiden en slenkvegetaties.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen Heidegebieden worden zeer vaak omgeven door bossen. Vaak zijn dat naaldbossen. Wanneer de recreatieve ontsluiting deels (of grotendeels) binnen het bos kan worden gerealiseerd, zal dit de verstoring voor gevoelige soorten in heidegebieden gevoelig beperken. Zoals hoger aangegeven, is recreatie net op de rand van bos en heide wel nadelig voor heel wat verstoringsgevoelige soorten.
49/78
6.5
Bos Definiëring Het ecosysteem “bos” is eenduidig te definiëren. Alle hoogopgaande begroeiingen met bomen en struiken worden vervat, ook de meer productiegerichte bossen met niet-inheemse boomsoorten (naaldhout, populieren). 11
Het is belangrijk op te merken dat in het ecosysteem ‘bos’ ook open plekken zijn begrepen . Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem Gezien het gesloten karakter van bossen en gezien de vele schuilmogelijkheden die hiermee samenhangen, is de algemene regel een meer beperkte verstoringsgevoeligheid voor de in Vlaanderen voorkomende soorten. Roofvogels, grondbroeders en koloniebroeders vormen de belangrijkste uitzondering en staan gekend om hun verstoringsgevoeligheid. Bosecotopen die gekenmerkt worden door een groot aandeel inheemse soorten betreffen nagenoeg steeds Europese habitattypes waarin ook veel Europees beschermde soorten voorkomen. Daardoor dient bijzondere aandacht gegeven te worden aan effecten van verstoring door recreatie. Meerdere bostypes worden gekenmerkt door een rijke kruidlaag en een uitbundige voorjaarsflora. Overmatige betreding kan hier leiden tot een ernstig kwaliteitsverlies van het bostype. Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie
Subtypes
Natuurlijke bosvegetaties
•
Kwetsbare soorten (fauna) 12
Droge bossen: Beukenbossen
Vogels:
Kleine
Zilverreiger,
gekenmerkt door een
Wespendief, Rode Wouw, Havik en
gevarieerde en kwetsbare
diverse
kruidlaag
Houtsnip, Draaihals
andere
Amfibieën
en
roofvogels
reptielen:
Vuursalamander
11
Het voorkomen van open plekken zijn voor heel wat typische bossoorten uiterst belangrijk. Open plekken
maken ook deel uit van een bos (conform bosdecreet). In Vlaanderen rekenen we open plekken kleiner dan 3 ha tot het bos. 12
Onder beukenbossen is het zogenaamde “Parelgras-Beukenbos” en de beukenbossen gedomineerd door
Wilde hyacint vervat. Het betreft Europees habitattype 9130.
50/78
Zoogdieren: Boommarter, Das •
Vochtige bossen: Eiken-Haagbeukenbos13
Vogels:
Kleine
Zilverreiger,
Wespendief, Rode Wouw, Havik en diverse
andere
roofvogels
Houtsnip, Goudvink Zoogdieren: Boommarter, Das •
•
Vochtige
tot
natte
bossen:
Alluviale
Vogels: Kleine Zilverreiger, Kwak,
bossen, specifiek bronbossen, Vogelkers-
Wespendief, Rode Wouw, Havik en
Essenbos
diverse
andere
roofvogels
Houtsnip, Goudvink
Broekbossen
Zoogdieren: Boommarter, Das
Natuurlijke bosvegetaties met minder
gevarieerde
•
Droge
bossen:
Eiken-berkenbossen14,
Eiken-beukenbossen15
en
Vogels:
Kleine
Wespendief,
kwetsbare kruidlaag
Havik
Zilverreiger, en
diverse
andere roofvogels, Nachtzwaluw, Houtsnip, Draaihals Amfibieën en reptielen: Gladde slang Zoogdieren: Boommarter •
Vochtige
tot
bossen,
specifiek
natte
bossen:
Alluviale
Ruigt-Elzenbos
en
zachthoutooibos Bosaanplanten met exotische
Droge
soorten
naaldhout,
bossen:
Vogels: Kleine Zilverreiger, Kwak, Roofvogels, Houtsnip, Buidelmees Zoogdieren: Bever en Otter
Goede ondergroei
Diverse
soorten
roofvogels
waaronder Havik
Amerikaanse eik, …
Slechte ondergroei
Vochtige
Goede ondergroei
type:
Populierenaanplanten
Diverse
soorten
roofvogels
waaronder Havik en Wespendief, Slechte ondergroei
Kleine Zilverreiger Zoogdieren: Das
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende broedvogelsoorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
13
Zowel Eiken-Haagbeukenbossen op eerder voedselarme als op iets voedselrijkere bodemtypes worden
bedoeld. Het betreft Europees habitat 9160. 14
Het Eiken-berkenbos stemt overeen met Europees habitat 9190; “Oude zuurminnende eikenbossen op
zandvlakten” 15
Onder Eiken-beukenbossen vervatten we zowel het “Wintereiken-beukenbos”, het “Zomereiken-
beukenbos” als het “Gierstgras-beukenbos”, samen vervat onder Europees habitat 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen
51/78
•
Wielewaal (2), Middelste bonte specht (2), Zwarte specht (2), Boompieper (2), Gekraagde roodstaart (2), Boomleeuwerik (2), Fluiter (2), Bonte vliegenvanger (1), Nachtegaal (1), Matkop (1), Kleine barmsijs (1), Koekoek (1), Appelvink (1).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 9 in het broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels).
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? Voorzichtigheid is geboden op basis van: a)
het voorkomen van natuurlijke bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde en kwetsbare kruidlaag
b)
het voorkomen van bijzondere aandachtssoorten
We dienen ons bewust te zijn van het feit dat in Vlaanderen bosrelicten voorkomen met een kleine oppervlakte die een hoge natuurlijke ontwikkelingsgraad vertonen (rijke kruidlaag). Er kan dus niet zonder meer een minimale oppervlakte naar voren worden geschoven waaronder geen bijzondere kwetsbaarheid kan worden vermoed. Het voorkomen van kwetsbare en typische bossoorten is uiteraard wél gebonden aan de oppervlakte van het boshabitat. Veralgemenend kan gesteld dat vanaf een bosoppervlakte van 50 ha kwetsbare soorten kunnen voorkomen (bv. roofvogels) en bijzondere aandacht bij recreatieve ontsluiting is vereist. Let op: smalle boslinten langs waterlopen en grote rivieren kunnen echter wel volstaan voor het voorkomen van kwetsbare soorten.
52/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Verduidelijking principe
Recreatie zoveel mogelijk
In geval van het voorkomen van ‘natuurlijke
Om verstoring van kwetsbare vegetaties (in de kruidlaag) en soorten te
beperken
bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde
vermijden
en kwetsbare kruidlaag’ (zie hoger voor
padenstructuur .
tot
vaste
padenstructuur
wordt
gewerkt
met
een
vaste,
bewegwijzerde
16
definiëring)
Waar mogelijk bundelen
Steeds, in het bijzonder wanneer het bosgebied
Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar
van recreatievormen
verscheidene
mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk
recreatievormen
moet
accommoderen.
deel van het bosgebied.
Ruimtelijke zonering (met
a/ Wanneer geweten is dat het bosgebied
Bosgebieden zijn gekend als broedplaats voor heel wat roofvogels.
permanent ontoegankelijke
aantrekkelijk is voor roofvogels.
Deze zijn over het algemeen tamelijk verstoringsgevoelig. Het is dan
zones)
ook aangewezen dat delen van het bosgebied zeer rustig blijven. Dit principe hangt samen met het concentreren van recreatie in bepaalde delen van het bos. b/ In geval van het voorkomen van ‘natuurlijke
Bedoeld wordt dat zones die een grote soortenrijkdom kennen in de
bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde
kruidlaag van bossen waar mogelijk worden afgeschermd (eventueel
en kwetsbare kruidlaag’ (zie hoger voor
letterlijk,
definiëring)
‘voorjaarsvegetaties’. Het betreft zones waar meerdere van volgende
uitgerasterd).
Hiernaar
wordt
vaak
verwezen
als
soorten voorkomen: Wilde hyacinth, Bosanemoon, Gele dovenetel, Grote muur, Bosbingelkruid, Slanke sleutelbloem, Daslook, Eenbes, Gevlekte aronskelk, Muskuskruid, Wilde narcis, Kleine maagdenpalm, Grote keverorchis, Ruig
klokje,
Verspreidbladig
Gewone en
salamonszegel,
Paarbladig
goudveil,
Schedegeelster, Dalkruid,
Witte
Spekwortel, klaverzuring,
Slangenwortel, Vingerhelmbloem, …
Tijdelijk afsluiten
16
Hiervoor kan worden geopteerd in boszones die
Er dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van
een gekende hoge aantrekkelijkheid hebben voor
(kwetsbare) broedvogels in bosgebieden. Voor roofvogels geldt dat
In feite zijn (openbare) bossen sowieso enkel toegankelijk via de paden
53/78
zeldzame en verstoringsgevoelige vogelsoorten.
sommigen reeds vanaf maart hun territoria bezetten en dat de vestigingskans sterk afhangt van de verstoringsgraad in die periode. Bepaalde zones worden bij voorkeur reeds vanaf 1 maart afgesloten. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met soorten die relatief laat starten met broeden (Wespendief, Nachtzwaluw) zodat het afgesloten periode t.e.m. augustus ontoegankelijk blijft.
Betreding hoogte
beperken
van
interne
ter
In geval dat waardevolle overgangen voorkomen
Bosranden zijn vaak erg belangrijk voor de biodiversiteitswaarde van
en
van bos naar meer open terrein.
het bos. Externe bosranden betreft vaak de overgang van bos naar
externe bosranden
agrarisch gebied. Interne bosranden komen voor langs brandwegen en bospaden en ter hoogte van open plekken in het bos. Op arme zandgronden kunnen hier kwetsbare soorten voorkomen zoals Gladde slang en Nachtzwaluw. Typische planten van bosranden zijn bvb. Hengel, Valse salie, Fraai hertshooi, Wilde kamperfoelie, Struikheide, …
Egaliseren en verharden
Zoveel mogelijk, maar rekening houdend met de
Het bospad zelf herbergt soms grote natuurwaarden. Op zandige
van bospaden beperken
echte behoefte voor het verharden en egaliseren
gronden kan er zich een rijke ongewerveldenfauna ontwikkelen (diverse
van paden en het maatschappelijk draagvlak om
graafwespen, zandloopkevers en driehoornmestkever, mierenleeuw). Plassen
dit (lokaal) niet te doen.
op bospaden zijn vaak zeer waardevol voor amfibieën (algemene tot zeldzame soorten). Het verdwijnen van deze plassen is voor deze soortgroep niet enkel een verlies als leefgebied maar ook als verbinding tussen grote leefgebiedkernen.
54/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem Recreatievorm Wandelaars
Specificatie Wandeltochten in bossen over de geëigende bospaden hebben wellicht slechts een kleine impact als de dichtheid van paden niet te groot is en als delen van het bosgebied afgesloten zijn (zonering). De impact is kleiner in dichte bossen dan in meer open bosgebieden.
Wandelaars met honden
Loslopende
honden
hebben
in
bossen
een
matige
ecologische impact. In bossen op droge zandbodems die gekenmerkt worden door open plekken en goed ontwikkelde interne bosranden dient rekening gehouden te worden met een
zwaardere
impact.
verstoringsgevoelige
Hier
grondbroeders
kunnen voorkomen
immers en dito
17
reptielen (hagedissen en slangen) . Fietsers
Relatief weinig impact in bosgebieden door gebruik van aangepaste (verharde) paden.
Mountainbikers
Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door het
maken
van
sporen.
Plaatselijk
neemt
daardoor
bodemerosie toe, wat vaak ook aanleiding geeft tot de vorming van parallelle tracés. Wildrijden doorheen het bos veroorzaakt
rechtstreekse
schade
aan
planten
en
boomwortels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk versterkt door de intensiteit. Geocaching en oriëntatielopen
Binnen het broedseizoen (zie hoger) bijzonder verstorende activiteiten,
vooral
voor
roofvogels,
grondbroeders
en
koloniebroeders die nergens over een verstoringsvrije zone kunnen beschikken. Ook voor plaatsen met een kwetsbare voorjaarsvegetatie is er een mogelijk negatieve impact. Paalkamperen en speelzones
Recreatievormen met hoge impact: er wordt afgeweken van de paden en bovendien is de impact langduriger dan in het geval van geocaching en oriëntatielopen.
Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden? Hieronder aandachtspunten voor specifieke diersoorten.
17
Slangen en hagedissen warmen zich vaak op langs zonnige paden in de bosrand. In een dergelijke
situatie hebben loslopende honden voor deze reptielen de grootste impact.
55/78
Soort / soortgroep
Aandachtpunt
Vleermuizen
Bossen zijn zeer belangrijk voor vleermuizen, vooral oudere bossen die in de omgeving liggen van waterpartijen. Voor vleermuizen is in eerste instantie het geluid dat gepaard gaat met recreatie relevant. Het echolocatiesysteem van vleermuizen wordt echter niet of nauwelijks beïnvloed door menselijk geluid omdat de frequentie verschilt (15 tot 50 kHz voor vleermuizen versus <10 kHz voor de mens). Daar komt bij dat vleermuizen nachtactief zijn zodat hun activiteit nauwelijks interfereert met dat van mensen. Vleermuizen ondervinden misschien nog het meest indirect effect van recreatie. De aanleg van fietspaden kan bv.gepaard gaan met het aanbrengen van verlichting. Sommige soorten, zoals Watervleermuis, staan bekend om hun lichtgevoeligheid en kunnen hinder ondervinden.
Boommarter
De soort wordt verondersteld verstoringsgevoelig te zijn alhoewel er eigenlijk weinig over geweten is. Zeker op plaatsen waar het voorkomen van de soort gekend is, dient er bij recreatieve ontsluiting rekening mee te worden gehouden.
Das
In de directe omgeving van burchten van verstoring door recreatie plaatsvinden. Een minimale afstand van 100 m tot belangrijke recreatieroutes wordt aanbevolen.
Roofvogels
Roofvogels zijn gevoelig voor verstoring. Er zijn echter soortspecifieke verschillen. In volgorde van toenemende verstoringsgevoeligheid: Wespendief, Buizerd, Havik. Havik ondervindt een negatief effect wanneer recreatie plaatsvindt binnen een straal van 200 m van een (potentiële) nestplaats. Voor Buizerd is dat 75 m. Voor suboptimale broedgebieden kan het daarom aangewezen zijn grote entiteiten van 50 ha als recreatieluw gebied af te bakenen. In een zeer nat, rijk gestructureerd en ontoegankelijk bos kan een zone van 5 tot 10 ha echter al volstaan om kansen te bieden aan de hoger genoemde roofvogels.
Nachtzwaluw
Dit is een bijzonder verstoringsgevoelige soort. Ook weinig intensieve recreatie kan leiden tot effecten. Loslopende honden hebben een sterke impact.
Zangvogels
In de literatuur wordt voor zangvogels aangegeven dat hinder optreedt tot een afstand van ca. 20 m van het bospad. Uiteraard
spelen
ook
de
interspecifieke
verschillen
in
gevoeligheid en zal ook de toegankelijkheid van de directe omgeving van een pad een grote rol spelen.
56/78
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen? Bosgebieden kunnen ingebed zijn in diverse andere ecosystemen waaronder open, agrarische gebieden, kleinschalige, halfopen gebieden, heidegebieden, moerassen en open waters. Zeker in geval het weinig natuurlijke bestanden betreft zal het bossysteem vaak minder gevoelig zijn voor recreatieve verstoring dan de aanpalende systemen in de open sfeer. Dit pleit ervoor om recreatieroutes te concentreren in de bosgebieden of in de bosranden, waar recreatief gebruik vanuit de meer open gebieden, minder opvalt. Dit lijkt in het bijzonder van toepassing bij de aansluiting van naaldbossen bij heidegebieden, zoals we dat kennen in de Kempen. Voor oude loofbossen die aansluiten bij minder ecologisch waardevol agrarisch gebied is het dan weer eerder aan te bevelen dat het bosgebied spaarzaam en wel overdacht wordt ontsloten voor recreatie. Dergelijke situaties doen zich voor in de Vlaamse Ardennen en in de Voerstreek.
57/78
6.6
Kleinschalig halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s) Definiëring Bij halfopen gebieden wordt in eerste instantie gedacht aan het kleinschalige, geperceleerde landschap waar in zijn typische vorm graslanden doorkruist worden door talrijke hagen of houtkanten. Ook veedrinkpoelen zijn vaak kenmerkende kleine landschapselementen. Het kan hierbij gaan om bepaalde typen van traditionele landschappen of landschappen die eeuwenlang gevormd werden in een agrarische samenleving. In die context kan bv. gesproken 18
worden over het “mozaïek- of compartimentenlandschap” 20
term “coulissenlandschap”
19
of het “bocagelandschap”
Ook de
wordt in deze context vaak gebruikt. Deze termen hebben alle een
licht verschillende betekenis (zie voetnoten). Een kleinschalig, halfopen landschap kan ook tot stand komen door gericht natuurbeheer, begrazingsbeheer met paarden of runderen. In vergelijking met hoger bedoelde traditionele landschappen gaat het hier om een niet georganiseerde afwisseling van grazige zones, ruigten en houtige vegetaties. Belangrijk is dat in zowel de traditionele landschappen als de halfopen landschappen die ontstaan zijn via natuurbeheer naast oude waardevolle houtkanten en hagen ook ecologisch waardevolle halfnatuurlijke graslanden kunnen voorkomen. Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem In het kleinschalig, halfopen landschap kunnen kwetsbare vegetaties voorkomen zoals heischrale graslanden en dottergraslanden. De meeste graslandvegetaties verdragen echter vrij goed betreding. Plantensoorten in de begraasde weiden zijn immers tredverstoring gewoon. Onder de kleine landschapselementen zijn oude houtwallen, holle wegen en taluds vaak een refugium voor heel wat soorten en ook de vegetatie kan er heel specifiek zijn. Ook hier kan overmatige betreding leiden tot negatieve effecten. Dit wordt mede in de hand gewerkt doordat vegetaties hier voorkomen op hellingen en tred kan leiden tot erosieverschijnselen. Typische diersoorten binnen het kleinschalige halfopen landschap zijn slechts zelden als echt kwetsbaar te beschouwen. De belangrijkste reden zijn de ruime schuilmogelijkheden die dit landschap biedt. Zeker het kleinschalige, geperceleerde landschap wordt bovendien gekenmerkt door een vaste padenstructuur, vaak veldwegen. Dit zorgt ervoor dat recreatie van bv. wandelaars en fietsers automatisch gestuurd wordt. Het kleinschalige landschap dat ontstaat door natuurbeheer kan verhoudingsgewijs wel kwetsbaarder zijn omdat het veel hogere natuurwaarden kan bevatten en de toegang minder makkelijk kan worden gestuurd.
18
Term gebruikt in Kempense context waar hagen en houtkanten kleine akkers met plaggenbodems
afzomen 19 20
Eerder gesloten landschap met kleine vierkantige perceeltjes omzoomd met hagen en houtkanten Landschap gekenmerkt door overwegend voorkomen van open ruimten, afgezoomd door hagen en
houtkanten, met lengte- en breedtedimensies kleiner dan 1500m. en groter dan 500m.
58/78
Waar directe effecten vanwege recreatie over het algemeen een eerder beperkte impact hebben, kunnen er er wel indirecte effecten optreden. De vereisten die de recreant stelt aan paden en aanlandende bermen en houtkanten bijvoorbeeld stroken niet altijd met de vereisten van hieraan gebonden soorten en vegetaties.
59/78
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
In onderstaande tabel maken we een onderverdeling naargelang de mineralen- en voedselrijkdom van de bodem enerzijds en het vochtgehalte anderzijds. We gaan dus niet de verschillende ‘onderdelen’ van het landschap uiteenrafelen (bv. hagen, houtkanten, graslanden, ruigten, …) omdat de typische soorten er vaak niet of aan het ene of aan het andere zijn gebonden maar voorkomen door de samenhang van de samengestelde elementen. Het maken van onderscheid op basis van de abiotische kenmerken laat de gebruiker toe om meteen rekening te houden met enkel die natuurwaarden en soorten die voor hem relevant kunnen zijn. Voedselrijkdom
en
Componenten
Vegetaties en soorten
Kwetsbare soorten (fauna)
• Hagen, houtkanten & bosjes
Eik, berk, Sporkenhout, braamsoorten…
Vogels: Grauwe Klauwier
•
Struisgrasland
Amfibieën en reptielen: Gladde
vochtgehalte Voedselarm en droog
Graasweiden
slang Heischraal grasland
•
Hooilanden
Struisgrasland Heischraal grasland
•
Poelen
Komen normaal niet voor, tenzij oude vennen
Voedselrijk en droog
•
Hagen, houtkanten & bosjes
Eik,
Meidoorn,
Sleedoorn,
Haagbeuk,
Zoogdieren: o.m. Hazelmuis,
Gewone es, Gelderse roos, …
•
Graasweiden
Raaigraslanden Kamgraslanden
Voedselarm en nat
•
Hooilanden
Witbolgraslanden, glanshavergraslanden
•
Poelen
Komen normaal niet voor
•
Hagen, houtkanten & bosjes
Wilgensoorten, Zwarte els, Gewone es, …
Zoogdieren: Das
60/78
•
Graasweiden
Graslanden gedomineerd door biezen
Vogels:
Watersnip,
Grauwe
klauwier, Paapje
•
Hooilanden
Dottergraslanden
(veldrusgrasland),
Blauwgrasland
Voedselrijk en nat
Amfibieën
en
reptielen:
Boomkikker
•
Poelen
Oligotrofe poelen, vennen
•
Hagen, houtkanten & bosjes
Wilgensoorten, Zwarte els, Gewone es, …
Zoogdieren: Das
•
Graasweiden
Raaigraslanden
Amfibieën
en
reptielen:
Boomkikker Zilverschoongraslanden
•
Hooilanden
Vossenstaartgraslanden, (Typische) dottergraslanden
• Poelen
Eutrofe poelen
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken): •
Broedvogels: Geelgors (2), Kramsvogel (2), Ortolaan (2), Roodborsttapuit (2), Boerenzwaluw (1), Ringmus (1), Kneu (1), Zomertortel (1), …
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in het broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels).
61/78
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? Bijzondere
aandacht
is
aangewezen
in
geval
van
het
voorkomen
van
zeldzame
graslandvegetaties zoals heischrale graslanden en dottergraslanden, holle wegen, houtwallen en taluds. Voor wat betreft soorten is bijzondere aandacht geboden bij het gekend voorkomen van specifieke kwetsbare soorten zoals de Das, of vogels zoals Grauwe klauwier, Paapje en Watersnip.
62/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Verduidelijking principe
Recreatie zoveel mogelijk
In het kleinschalige agrarische landschap is dit
Om verstoring van kwetsbare soorten en vegetaties te vermijden wordt
beperken
sowieso het geval. Dit principe is dan ook vooral
gewerkt met een vaste, bewegwijzerde padenstructuur.
tot
vaste
padenstructuur
van toepassing voor (begraasde) mozaïeklandschappen in natuurgebieden.
Organiseren
van
a/ In geval van het voorkomen van kwetsbare
Het organiseren van de padenstructuur in functie van het voorkomen
padenstructuur in functie
halfnatuurlijke
van kwetsbare vegetaties of leefgebieden van kwetsbare soorten valt in
van voorkomen kwetsbare
graslanden, dottergraslanden)
vegetaties en leefgebieden
b/ In geval van het voorkomen van leefgebieden
van kwetsbare soorten
van kwetsbare soorten (bv. burchten van Dassen, broedgebieden
graslandvegetaties
van
Watersnip,
(heischrale
feite samen met het principe van ruimtelijke zonering.
Paapje
en
Grauwe klauwier, leefgebieden van Boomkikker) Tijdelijk afsluiten
In geval van het voorkomen van leefgebieden van
Voor
kwetsbare soorten.
aangewezen.
zeer
zeldzame,
kwetsbare
soorten
is
deze
maatregel
Watersnip: half maart – half juli Paapje: half april – half juli Egaliseren en verharden
Zoveel mogelijk, maar rekening houdend met de
Veldwegen herbergen soms grote natuurwaarden. Op zandige gronden
van veldwegen beperken
echte behoefte voor het verharden en egaliseren
kan er zich een rijke ongewerveldenfauna ontwikkelen. Plassen op
van paden en het maatschappelijk draagvlak om
paden zijn soms waardevol voor amfibieën (algemene tot zeldzame
dit (lokaal) niet te doen.
soorten). Het verdwijnen van deze plassen is voor deze soortgroep niet enkel een verlies als leefgebied maar ook als verbinding tussen grote leefgebiedkernen.
Grote begrazingsblokken niet paden
doorsnijden
met
Wanneer deze voorkomen
In grote begrazingsblokken kennen we een natuurlijk kuddeverband. Het voorkomen van kalveren kan aanleiding geven tot het verdedigen van de kudde wanneer deze zich bedreigd voelt. Dit kan leiden tot gevaarlijke situaties voor de recreant.
63/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem Recreatievorm Wandelaars en fietsers
Specificatie Wandeltochten in halfopen gebieden over de geëigende paden hebben wellicht slechts een kleine impact als de dichtheid van paden niet te groot is.
Wandelaars met honden
Loslopende honden kunnen een zekere impact hebben vooral voor grondbroedende of op de grond foeragerende vogelsoorten en zoogdieren zoals Das.
Natuurexploratie
Natuurexploratie kan in kleinschalige gebieden tot negatieve effecten leiden aangezien zeldzame, kwetsbare soorten worden opgezocht en dito vegetaties kunnen worden betreden.
Mountainbikers
Mountainbiken kan voor een groter opschrikeffect zorgen bij bepaalde soorten maar effecten op populatieniveau zijn niet te verwachten.
Gemotoriseerde sporten
Motorrijders, quads en 4x4’s kunnen een grote impact hebben op veldwegen en hun bermen, zeker in een reliëfrijk landschap waar erosieverschijnselen kunnen optreden.
Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden? Hieronder aandachtspunten voor specifieke diersoorten.
Soort / soortgroep
Aandachtpunt
Vleermuizen
Halfopen landschappen zijn zeer belangrijk voor vleermuizen, vooral in de omgeving van oudere bossen en waterpartijen. Voor vleermuizen is in eerste instantie het geluid dat gepaard gaat met recreatie relevant. Het echolocatiesysteem van vleermuizen wordt echter niet of nauwelijks beïnvloed door menselijk geluid omdat de frequentie verschilt (15 tot 50 kHz voor vleermuizen versus <10 kHz voor de mens). Daar komt bij dat vleermuizen nachtactief zijn zodat hun activiteit nauwelijks interfereert met dat van mensen.
Das
In de directe omgeving van burchten van verstoring door recreatie plaatsvinden. Een minimale afstand van 100 m tot belangrijke recreatieroutes wordt aanbevolen. De soort zou bijzonder gevoelig zijn voor loslopende honden.
Insecten
Intensieve betreding van veldwegen en langs paadjes kan ernstige effecten hebben voor typische insectensoorten die voorkomen langs de steilkantjes, in taluds en in de bermen
64/78
zoals
graafwespen,
zandloopkevers,
driehoornmestkever,
mierenleeuw enz. Amfibieën en reptielen
Intensieve betreding van veldwegen en langs paadjes kan effecten hebben op populaties van Levendbarende hagedis.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen? Aangezien kleinschalige, halfopen gebieden – zoals hoger weergegeven – niet bijzonder veel verstoringsgevoelige soorten herbergt is het doorgaans niet nodig om recreatie langs andere ecotoopclusters om te leiden. Omgekeerd kan het wel aangewezen zijn om aanpalende moerasgebieden, heiden of open, agrarische gebieden met typische broed- of overwinterende vogels te mijden en recreatie eerder door het halfopen gebied te sturen.
65/78
6.7
Moeras, open water en waterlopen Definiëring Met de term ‘moeras, open water en waterlopen’ is duidelijk dat een brede waaier aan waterrijke biotopen wordt bedoeld. Vegetaties gekenmerkt door ‘waterriet’ (BWK: mr) en biezenvegetaties (BWK: hj) vormen het grootste aandeel van de feitelijke moerasvegetaties. Ook in zoetwatergetijdegebied langs de Schelde vormen rietvegetaties een belangrijk ecotoop. Ook natte ruigten (BWK: hf, hfc), grote zeggenvegetaties (BWK: mc), trilvenen (BWK: ms) en de zeldzame natuurtypen drijftillen (BWK: md) en galigaanvegetaties (BWK: mm) worden tot deze ecosysteemcluster gerekend. Onder ‘open waters’ wordt een breed scala aan wateroppervlakken gerekend die variëren in grootte, diepte en oeverprofiel (BWK: ae, aer, aev, ap, apo, app; plassen en vijvers). Logischerwijs zijn er gradiënten vervat tussen wat als kunstmatige dan wel als natuurlijke wateroppervlakken beschouwd worden. We concentreren ons bij de beoordeling op het relatief voorkomen van natuurlijke kenmerken (glooiende oevers, voorkomen van oevervegetatie) onafhankelijk van de ontstaansgeschiedenis (natuurlijk dan wel gegraven). Kleine voedselarme vennen en aanpalende veen-, gagel- en slenkvegetaties (BWK: ao, aoo, aom, sm, ce, ces) zijn vervat onder de ecotoopcluster ‘heide’ en komen hier niet aan bod. Onder dit ecosysteem worden ook natuurlijke waterlopen begrepen, met name de onbevaarbare waterlopen, dus deze van 1ste, 2de en 3de categorie, als de bevaarbare waterlopen. Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het ecosysteem Langs ‘moerassen en open waters’ worden diersoorten snel opgemerkt. Wel is het zo dat 21
‘moerassen’ weinig toegankelijk zijn . Indien echter recreatie in de onmiddellijke omgeving van ‘moerassen’ wordt overwogen, is voorzichtigheid geboden, in eerste instantie omdat het broed-, rust- en foerageergebied betreft voor heel wat verstoringsgevoelige vogelsoorten. Betreding van moerasvegetaties leidt in het algemeen niet tot negatieve effecten op de vegetaties zelf. Voor zeer zeldzame vegetaties zoals trilvenen en drijftillen is betreding echter steeds te vermijden. Waterpartijen zijn uitgesproken open gebieden die in de winter een grote aantrekkingskracht kunnen hebben voor (grote) groepen watervogels. Het betreft intrinsiek gevoelige soorten maar wanneer recreatie op het water verboden is, voelen ze zich veilig en kunnen ze soms kort worden benaderd. Over de gevoeligheid van het onderwaterleven is weinig bekend. Op basis van hun ecologie kan vermoed worden dat bepaalde vissoorten een zekere gevoeligheid vertonen. Waterlopen zijn lintvormige landschapselementen en kunnen dus in principe langs overal kort worden benaderd. De verstoring kan bijgevolg groot zijn. Nautisch gebruik van waterlopen zorgt dat een waterloop nergens echt ongestoord is. Daar komt bij dat recreatie in een bepaalde zone van een waterloop een effect kan hebben in een andere zone. Zo kan gebruik van een
21
Hierbij dient wel opgemerkt dat moerassen in de zomer (gedeeltelijk) droog kunnen vallen wat tijdelijk wel
kan leiden tot een verhoogde toegankelijkheid.
66/78
lokvoeder in de hengelsport door de stroming verder stroomafwaarts een onnatuurlijke groei van waterplanten en algen veroorzaken.
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem. Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2. Moerassen en open waters
Vegetatie Open waterpartijen
Kwetsbare soorten (fauna) •
Kanalen
In
•
Kunstmatig wateroppervlak (steile
foeragerende en rustende vogels:
oevers, geen oevervegetatie)
Vlaanderen
voorkomende
Geoorde fuut, Kleine zwaan, Wilde zwaan, Kleine rietgans, Rietgans,
•
Natuurlijk wateroppervlak (zacht hellende oevers, oevervegetatie)
Kolgans,
Toppereend,
Smient,
Pijlstaart,
Slobeend, Witoogeend,
Brilduiker, Bergeend, Grote zaagbek, Nonnetje Vissen: Bittervoorn, Kleine modderkruiper
Moerassen
•
Waterrietvegetaties
In
Vlaanderen
voorkomende
broedvogels: Zangvogels:
Grote
karakiet,
Buidelmees Reigers en Lepelaars: Roerdomp, Woudaap, Lepelaar
•
Grote zeggenvegetaties
Andere: Bruine kiekendief, Geoorde fuut,
Zomertaling,
Slobeend,
Zwartkopmeeuw, Porseleinhoen In
Vlaanderen
voorkomende
foeragerende en rustende vogels: Roerdomp, Grote zilverreiger
•
Slikoevers en pioniersvegetaties
Diverse steltlopers (Zwarte ruiter, Groenpootruiter, Grutto, …) Vissen: Bittervoorn, Kleine modderkruiper
67/78
Natte
ruigten
biezenvegetaties
en
• Natte
strooiselruigten
moeraspirearuigten
of
Natte
ruigten
van
broedvogelsoorten
belang zoals
voor Bruine
kiekendief.
• Biezenvegetaties
Biezenvegetaties
voor
broedvogelsoorten zoals Watersnip.
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken): •
Broedvogels: Baardmannetje (2), Blauwborst (2), Rietgors (2), Rietzanger (2), Snor (2), Dodaars (2), Waterral (2), IJsvogel (2), Pijlstaart (1), …
•
Niet-broedende vogels: Dodaars (2), Aalscholver (2), Grauwe gans (2), Wintertaling (2), Krakeend (2), Wulp (2), Witgat (2), Bosruiter (2), Watersnip (2), Tureluur (2), Kleine plevier (2), Tafeleend (2), Kuifeend (2), …
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in het broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels) en 10 buiten de broedperiode (optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels).
68/78
Waterlopen
Type
22
Subtypes •
Beken
Bronbeek
Aandachtssoorten (fauna) Amfibieën
en
reptielen:
Vuursalamander23
• Kleine beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek) • Kleine Kempense beek
Vissen: Rivierdonderpad, Serpeling, Gestippelde alver en Sneep. Vissen:
Kleine
modderkruiper,
Rivierdonderpad, Beekprik
• Grote beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek)
Vissen (in de sneller stromende beken): Kopvoorn en Barbeel Zoogdieren: Bever
• Grote Kempense beek
Vissen: zie Kleine Kempense beek maar
verschuiving
naar
grotere
minder kwetsbare soorten.
Rivier
• Rivier (leem- zandleem- zandstreek)
Geen bijzonder kwetsbare soorten
• Grote rivier
Niet broedende vogels: Geoorde fuut, Smient,
22
Toppereend, Pijlstaart,
Slobeend, Witoogeend,
Definities
Bronbeek. Waar grondwaterlagen aan de oppervlakte dagzomen, kunnen bronnen ontstaan. Van hieruit ontstaat een bronbeek. Kleine beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek) Onder het type 'kleine beken' worden de kleine waterlopen gerekend die voorkomen in gans Vlaanderen, met uitzondering van de Antwerpse en Limburgse Kempen. Kleine Kempense beek. Onder het type 'kleine beken' worden de kleine waterlopen gerekend die voorkomen in de Antwerpse en Limburgse Kempen. Grote beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek). Deze beken vormen de overgang tussen het type 'kleine beek' en de rivieren. Het zijn waterlopen met een oeverbreedte kleiner dan 15m. Tot dit type worden de grotere zijlopen van de rivieren gerekend. Grote Kempense beek. Onder dit type worden de grotere waterlopen in de Antwerpse en Limburgse Kempen gerekend. Rivier (leem- zandleem- zandstreek). Onder het type 'rivier' worden enkele van de grotere waterlopen gerekend, zoals de Demer (vanaf Hasselt tot de monding), de Gete (na de samenvloeiing van Kleine en Grote Gete), de Dijle (vanaf de gewestgrens tot Mechelen) en de Zenne (vanaf de Gewestgrens tot Zemst). Grote rivier. Tot het type 'grote rivier' worden slechts enkele waterlopen gerekend. Het betreft de BovenSchelde, Leie, Dender en IJzer. Grindrivier . Een grindrivier wordt gekenmerkt door een brede bedding bestaande uit grind en de vorming van eilanden en zand- en grindbanken. Enig voorbeeld in Vlaanderen: de Grensmaas. Zoetwater- en brakwatergetijdenrivier. Door de invloed van de getijden ontstaan langs rivieren van dit type gebieden tussen hoog en laag water, de zogenaamde slikken en schorren. Samen met de aanwezigheid van een getijgeul en de uitgesproken erosie en sedimentatieprocessen, hebben deze rivieren een karakteristiek uitzicht, waardoor ze van alle andere waterlopen kunnen worden onderscheiden. Men maakt verder onderscheid op basis van het zoutgehalte. 23
Bronbeken komen in feite aan bod onder de bespreking van ecosysteem bossen (bronbossen)
69/78
Brilduiker,
Bergeend,
Grote
zaagbek, Nonnetje
• Grindrivier
Vissen:
Barbeel,
Kopvoorn
en
Sneep Vogels:
Kleine
plevier,
Visdief,
Kwak, Zoogdieren: Bever
Getijdenrivier
• Zoetwatergetijdenrivier
Broedvogels: Bruine kiekendief. Niet
broedende
steltlopers
vogels:
(waaronder
Diverse Kluut),
eenden (waaronder Bergeend),
• Brakwatergetijdenrivier
Niet
broedende
steltlopers
vogels:
(waaronder
Diverse Kluut),
eenden (waaronder Bergeend),
70/78
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik? Voor moerassen moet bijzondere aandacht gegeven worden in het broedseizoen (maart tot 24
augustus)
gezien dergelijke gebieden vaak van groot belang zijn voor broedende vogelsoorten.
Ook zonder het exact voorkomen van broedvogels in een moerasgebied te kennen kan er vanuit gegaan worden dat grotere moerasgebieden zeldzame en gevoelige soorten herbergen. Als 25
regel kan worden gehanteerd dat bij een aansluitende oppervlakte moeras
van meer dan 10
ha het voorkomen van één of meerdere van de genoemde soorten mogelijk is. Voor open waterpartijen is vooral de periode van november tot maart van belang gezien trekkende en overwinterende dan in grote aantallen aanwezig kunnen zijn. Smalle, kleine waterlopen (beken) zijn in regel meer onderhevig aan recreatieve verstoring dan grote waterlopen. Aanwezigheid op een van de oevers zal bij kleine waterlopen tot merkbare verstoring kunnen leiden over de gehele dwarsdoorsnede van de waterloop. Ook nautisch gebruik van waterlopen is vooral een probleem bij de kleinere en ondiepe waterlopen. Kanovaart bv. zal immers vooral hier kunnen leiden tot het opdwarrelen van bodemmateriaal met een negatief effect voor het uitkomen van het broed en de habitatvariatie als gevolg. Ook rivieren die gekenmerkt worden door een meergeulenstelsel verdienen bijzondere aandacht. Eilanden die voorkomen in de rivierbedding bieden hier vaak kansen voor bijzondere broedvogelsoorten en trekkende of pleisterende vogelsoorten. In dit verband kan de Grensmaas als voorbeeld dienen.
24
Tweede broedsels Woudaap vliegen vaak pas in tweede helft september uit. In gebieden waar deze
soort voorkomt dient hier rekening mee gehouden te worden. 25
Hier bedoelen we ook complexen van vijvers en hun oevervegetatie die weliswaar van elkaar kunnen
worden onderscheiden maar duidelijk een geheel vormen
71/78
Principes (‘gouden regels’) Principe
Wanneer?
Toegankelijkheid
langs
Moerassen & open waters
Verduidelijking principe Door recreatie slechts langs één zijde of langs één (of enkele)
één zijde of vanaf slechts
puntlocaties te beperken blijven er altijd rustige en veilige zones
één locatie
aanwezig voor kwetsbare natuurwaarden. Zeer waardevolle wetlands worden best enkel via vaste locaties ontsloten.
Beperkte toegankelijkheid voor
complexen
Moerassen & open waters
van
Waar
complexen
van
waterpartijen
voorkomen
(bv.
ontginningsgebieden) kan voor bepaalde waterpartijen expliciet voor
waterpartijen
recreatieve ontsluiting worden gekozen terwijl voor andere waterpartijen geen recreatie op het water wordt toegestaan (scheiden van functies). In moerasgebieden waar vele, kleinere moerassen voorkomen kunnen tussenliggende dijken worden afgesloten zodat bepaalde delen niet toegankelijk worden.
Rekening houden met de kwetsbare periode voor
Moerassen & open waters
In de periode van november tot maart worden maatregelen genomen
Grote rivieren & getijdenrivieren
met het oog op het behoud van deze gebieden als rust- en
niet-broedende vogels
foerageergebied. En dit zeker in het geval van het gekend voorkomen van zeldzame en gevoelige niet-broedende soorten zoals: Geoorde fuut, Kleine zwaan, Wilde zwaan, Kleine
rietgans,
Rietgans,
Kolgans,
Toppereend,
Slobeend, Smient, Pijlstaart, Witoogeend, Brilduiker, Bergeend, Grote zaagbek, Nonnetje Rekening houden met de
Moerassen & open waters
In de periode van maart tot augustus zijn ecologisch kwetsbare
kwetsbare periode voor
Grote rivieren & getijdenrivieren
moerasgebieden bij voorkeur ontoegankelijk. Zeker in het geval van het
broedvogels
gekend voorkomen van zeldzame en gevoelige broedende soorten zoals: Roerdomp, Woudaap, Lepelaar, Bruine kiekendief, Geoorde fuut, Zomertaling, Slobeend, Zwartkopmeeuw, Grote karekiet, Buidelmees en Porseleinhoen
en
in
geval
van
het
aaneengesloten moerasgebieden (>50 ha).
voorkomen
van
grote
72/78
In de periode van april tot juli kunnen waardevolle zones langs grote rivieren en getijdenrivieren ontoegankelijk gesteld worden. Dit geldt i.h.b. voor slikzones en eilandsituaties die een grote aantrekkingskracht hebben op bv. steltlopers en koloniebroeders. Recreatieve routes en waterrecreatie mijden deze locaties. Een afstand van minimaal 300 m wordt gehanteerd. Beperkt zicht bieden op ecologische waardevolle
Moerassen & open waters Grote rivieren & getijdenrivieren
zones
I.h.b. voor de grotere aaneengesloten moerassen (>50 ha) waar vaak kwetsbare broedende en niet-broedende vogels voorkomen.. De bedoeling is om de recreant wel de mogelijkheid te bieden om het gebied te bewonderen maar tegelijk te zorgen dat kwetsbare (vogel)soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….
Oeverzones permanent of
Moerassen & open waters
Voor moerassen kunnen bv. omwille van het voorkomen van
tijdelijk
Beken en rivieren
zeldzame
afsluiten
voor
waterrecreatie in verband met paai
soorten
als
Kleine
modderkruiper
waardevolle
oeverzones tijdelijk of permanent worden afgesloten voor waterrecreatie tijdens de paaiperiode. Voor kleine modderkruiper betreft het de maanden mei – juni. Voor waterlopen kan dit principe worden toegepast omwille van het 26
voorkomen van zeldzame stroomminnende beekvissen . Aangezien de paaiperiode voor heel wat soorten valt tussen mei en september en deze periode het meest interessant is voor recreatie op waterlopen is tijdelijk afsluiten geen oplossing. Het is aangewezen dat deze waterlopen permanent worden afgesloten tenzij specifieke argumenten 27
toch het nautisch gebruik wettigen
26
27
Voor het selecteren van kwetsbare delen van de rivier kunnen de soorten Rivierdonderpad en Beekprik als gidssoorten dienen. In diepere waterlopen kan aangenomen worden dat de peddelslag van kano’s en kayaks niet leidt tot het opdwarrelen van slib en dus het broed van
kwetsbare vissoorten niet in gevaar brengt.
73/78
Aanlegsteigers
en
platvormen overspannen
Moerassen & open waters Grote rivieren & getijdenrivieren
In geval van het voorkomen van zeldzame zoogdieren die zich langs de oever van het moeras of de waterloop verplaatsen of er 28
leefgebieden hebben .Het is van belang dat de oever ‘doorloopt’ en
de oever
niet onderbroken wordt door oeverconstructies die als een barrière fungeren. Door de aanlegsteigers over de oever heen aan te leggen, loopt de oever onder de steiger door.
28
Hierbij kan gedacht worden aan soorten zoals Bever en Waterspitsmuis.
74/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem: moeras & open water Recreatievorm – vanaf het land Wandelen
Specificatie Volgende factoren bepalen de verstoring: (a) zichtbaarheid, (b) ruimtelijke spreiding, (c) temporele spreiding en (d) intensiteit. Een vaste padenstructuur die zich beperkt tot delen van een moerasgebied en waar voorzien wordt in een zekere afscherming, beperkt sterk de verstoringsinvloed.
Wandelen met honden
Wandelen met honden – niet aan de leiband gehouden – leidt tot een grotere onvoorspelbaarheid en spreiding vergeleken met gewoon wandelen. Doordat honden zich ook vaak in het water begeven kan dit leiden tot ernstige verstoring.
Fietsen
Geen tot beperkte verstoring. Fietsers verplaatsen zich langs vaste paden en zijn snel weer weg.
Jagen
Jagen leidt in regel tot langdurige verstoring van waterwild. Dit is vooral problematisch als in de directe omgeving geen permanente rustgebieden aanwezig zijn.
Hengelen
Hengelsport vanaf de oever hoeft niet per se verstorend te zijn. Er dient echter sowieso rekening gehouden te worden met secundaire
effecten.
Zo
kunnen
lokvoeders
leiden
tot
eutrofiëring. Overgetrokken vislijnen, die in bomen of op oevers kunnen achterblijven zijn wél vaak fataal voor vogels
Recreatievorm – op het water
Specificatie
Speedboot, waterscooter, windsurfing,
Het snelle onvoorspelbare karakter van deze watersporten
kitesurfing
zorgt voor een grote impact. Kitesurfing genereert verstoring tot 500 en zelfs 1000 m.
Motorboot (o.m. plezierscheepvaart, en
Deze watersporten zijn trager en daarom minder verstorend
toervaart), zeilboot, visserboot
dan de hierboven genoemden. Vissersboten en zeilboten kunnen wel ondiepe waters bereiken, die anders moeilijk toegankelijk zijn. Verblijf gedurende langere periode op één plaats, bv. vanuit vissersbootjes, stelt vooral voor zeldzame moerasbroeders een probleem. Voor plezier- en toervaart dient rekening gehouden met onrechtstreekse effecten zoals het brandstofgebruik en de koperoxideverven die een effect kunnen hebben op het watersysteem. Onderwatertoiletten dragen bij tot organische en microbiële (faecale Colibacteriën) verontreiniging van het water.
Kano en roeiboot
Deze zijn minder verstorend dan beide hoger genoemde categorieën zeker indien dit recreatief gebruik beperkt kan worden tot een deel van het gebied, bv. via een boeienlijn. Op die manier kan vermeden worden dat de meest kwetsbare
75/78
ondiepe (riet)oevers worden bereikt . Zwemmen
Zwemmen kan leiden tot verstoring van broedvogels maar in grote waterpartijen kan middels bv. een boeienlijn de verstoring worden beperkt.
Schaatsen
In de winterperiode en nabij bevroren waterpartijen is het aantal vogels vaak beperkt, dus in principe ook de impact. Op overwinteringsplaatsen van een soort als Roerdomp (zeldzame reiger) is schaatsen echter te mijden. Nabij wakken kunnen watervogels samentroepen en ook hier is schaatsen te mijden. Bovendien houdt schaatsen nabij een wak ook gevaren in.
Duiksport
Duiken kan verstoring teweeg brengen op open waters met een grote aantrekkingskracht voor watervogels.
Recreatievorm – vanuit de lucht Zweefvliegtuigen, luchtballons
sportvliegtuigen,
Specificatie Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig, luchtballons) komen regelmatig voor boven moerasgebieden. De zichtbaarheid en de onvoorspelbaarheid van deze recreatievormen kunnen aangenomen worden te leiden tot een aanzienlijke impact. Ten aanzien van overwinterende vogels vindt opvliegen plaats tussen 500 en 1500 m afstand en van op 250 tot 500 m hoogte. Luchtballons zijn wellicht meest verstorend voor watervogels. Bij het overkomen van een luchtballon, gaan soms zelfs weinig verstoringsgevoelige soorten als Dodaars, Fuut en Meerkoet de lucht in. Verstoring door luchtballons die over reservaatgebieden vliegen is vooral problematisch in de periode dat er elders jacht op waterwild is, omdat de opvliegende vogels dan verderop neergeschoten kunnen worden.
76/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem: waterlopen Recreatievorm Varen
Specificatie In het algemeen zal varen op beken een relatief ernstige mate van verstoring geven in natuurgebieden in vergelijking met andere vormen van (extensieve) recreatie, hiervoor zijn twee redenen: (a) Er is sprake van een lijnvormig element. Nautisch gebruik zal om deze reden verstoring veroorzaken op een relatief groot oppervlak; (b)
Veel
plekken
in
beekdalen
zijn
(met
name
in
natuurgebieden) vrij ontoegankelijk voor andere recreanten zoals wandelaars en fietsers. Deze plekken zijn om deze reden redelijk onverstoord. Het varen zal om deze reden een vrij grote impact hebben op de rust en stilte in deze 29
gebieden. Hengelen
Hengelsport vanaf de oever hoeft niet per se verstorend te zijn. Er dient echter sowieso rekening gehouden te worden met secundaire effecten zoals eutrofiëring, vergiftiging, 30
verstoring van evenwichten en faunavervalsing
29
Verstoring door intensief nautisch gebruik is met name mechanisch van aard. Zuiging, omwoelen,
opwervelen en golfslag door waterverplaatsing van boot en peddels hebben oa het volgende tot gevolg: • •
Directe fysieke schade aan water- en oeverplanten en waterbodem; Opwervelen van slib met de volgende effecten: o verhoogde slibafzetting op o.a. planten en larven en eieren van aquatische fauna; o verhoging van zuurstofverbruik met als gevolg lagere zuurstofgehalten; o een verminderd doorzicht; o door vermindering van het doorzicht is er sprake van een remming in groei van onderwaterplanten dit betekent een verminderde zuurstofproductie; o Bij het opwervelen van bodemmateriaal kunnen zware metalen, PAK’s en andere microverontreinigingen die aan slib gebonden en gesedimenteerd waren in oplossing komen; o Het opwervelen van bodemmateriaal heeft tevens een verhoogde nutriëntenconcentratie in het water tot gevolg doordat in de bodem vastgelegd fosfor en stikstof vrijkomt. Naast mechanische verstoring is er sprake van verstoring door geluidsoverlast. Dit soort verstoring zal met name negatieve invloed hebben op het voorkomen een gevoelige broedvogelsoorten van valleigebieden en een dito zoogdiersoorten. 30 Hengelen brengt verschillende effecten met zich mee: • Eutrofiëring. Hengelaars gebruiken vaak een lokmiddel. Het voeren van vissen met eiwit- en zetmeelhoudende eetbare preparaten draagt bij aan een nadelige beïnvloeding van de waterkwaliteit (eutrofiering). Dit kan effect hebben op de zuurstofconcentratie. In het algemeen wordt dit effect – zeker op waterlopen – als klein ingeschat (De Vocht, 2003); • Vergiftiging. Vissers gebruiken lood dat in het milieu terecht komt. Loodbolletjes kunnen geleidelijk oplossen en zo in de voedselketen terecht komen of rechtstreeks door vissen of (water) vogels worden opgepikt; • Verstoren van evenwichten. Overbevissing (van bijvoorbeeld de snoek) kan resulteren in een ernstige verstoring van het onderwater-ecosysteem. Dit kan leiden tot een explosieve groei van minder 'gewenste' soorten die zich, bij het ontbreken van hun natuurlijke vijand ongeremd kunnen voortplanten. Op hun beurt kunnen deze explosief groeiende soorten schade aan (de overige leden van) de onderwater gemeenschap toebrengen, wat tot verarming en eenzijdigheid binnen deze gemeenschap kan leiden; • Faunavervalsing. Ernstige verstoring treed ook op bij het ten behoeve van hengelaars (ter vergroting van de vangkans) opzettelijk uitzetten van uitheemse en/of gekweekte vissoorten als op plaatsen waar deze niet thuishoren;
77/78
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen Moerasgebieden & open waters kunnen gelegen zijn in valleigebieden, bosgebieden en/of in agrarisch gebied. Uiteraard bieden deze niet zonder meer een alternatief voor de vele recreatievormen die op of nabij water plaatsvinden. Recreatievormen als wandelen en fietsen kunnen wel worden omgeleid zodat ze ecologische waardevolle moerassen enigszins ontwijken. Waterlopen zijn logischerwijze gelegen in valleigebieden. Voor hengelsport en nautisch gebruik kan uiteraard geen alternatief worden geboden in aanpalende ecosystemen zoals bossen en agrarische gebieden.
Bijlage 1: Verstoring recreatietypes
1a. LAND Geluidsproductie
Onvoorspelbaarheid
Verblijfsduur
Integratie impact verstoring
Bodemverstoring
Recreatievorm Wandelaars Joggers Honden aan de leiband Loslopende honden Fietsers Mountainbikers Ruiters Gespannen honden Gespannen andere dieren (paarden)
• • •• •• • • •• •••• •••
• •• •• •••• •• ••• •• •• ••
•• •• •• •• • • •• • •
••• ••• •• ••
••• ••• • •
••• ••• •••• •••
•• •• •
• • ••••
••• ••• ••
•• •• •• • ••• ••• ••••
•• •••• ••• •••• •• •• •••
•••• ••• ••• • •••• •••• •
4 5 6 8 4 5 6 7 6
•• •• ••• •••• •• •• ••• ••• •••
• • •• •• • •• ••• •• •••
•••• •••• ••• •••
••• •• ••• ••
••• ••• •••
• • •
•••• •••• •••• ••• •••• •••• ••••
••• •• •• • ••• •••• ••••
Speciale zones Speelzone Hondenzone Bivakzone Picknickplaats
9 9 7 6
Vrij toegankelijke zone Ligweide Picknickweide Struinnatuur
6 6 7
Occasionele en/of risicovolle activiteiten Wandeltochten Oriëntatiesport Aventurentocht Geocaching Loopwedstrijd Wielerwedstrijd (mountainbike, cyclocross) Quad, motorcross, 4x4
•••• ••• •• • •••• ••• ••
8 9 8 6 9 9 8
Geluidsproductie
Onvoorspelbaarheid
Verblijfsduur
Verstoring
zeer hoog
zeer hoog
zeer lang
zeer hoog
hoog
hoog
lang
hoog
matig
matig
matig
matig
gering geen
gering nul
gering verwaarloosbaar
gering geen
Som
Verstoring
>= 8
zeer hoog
6, 7
hoog
4, 5
matig
1b. WATER (stilstaande wateren, niet-gecatalogeerde waterlopen en hun oevers)
Geluidsproductie
Onvoorspelbaarheid
Verblijfsduur
Integratie impact verstoring
Verstoring oever, waterbodem en vegetaties
Recreatievorm Vissers Zwemmers Schaatsers Duikers Kajakken, kanoën, roeien Zeilen, (wind)surfen Occasionele en/of risicovolle activiteiten Snelle gemotoriseerde voertuigen (speedboot, waterscooter, …) Trage gemotoriseerde voertuigen (pleziervaart, …)
•••• ••• •• • •••• ••• ••
• •• • •• •• ••
• •• ••• •• •• ••
••• •• • •• • •
5
•• ••• •• ••• •• ••
•• ••• •• ••• ••• ••
••••
••••
•
9
••••
••••
•••
••
••
7
•••
•••
5 6 5 6 5
Geluidsproductie
Onvoorspelbaarheid
Verblijfsduur
Verstoring
zeer hoog
zeer hoog
zeer lang
zeer hoog
hoog
hoog
lang
hoog
matig
matig
matig
matig
gering geen
gering nul
gering verwaarloosbaar
gering geen
Som
Verstoring
>= 8
zeer hoog
6, 7
hoog
4, 5
matig
1c. LUCHT Geluidsproductie
Onvoorspelbaarheid
Verblijfsduur
Integratie impact verstoring
Recreatievorm
•• ••• ••• •••
Zweefvliegtuigen Luchtballon (Model)Sportvliegtuig Helicopter
•••• ••• •• • •••• ••• ••
•• •• ••• •••
•• •• •• ••
6 7 8 8
Geluidsproductie
Onvoorspelbaarheid
Verblijfsduur
Bodemverstoring
zeer hoog
zeer hoog
zeer lang
zeer hoog
hoog
hoog
lang
hoog
matig
matig
matig
matig
gering geen
gering nul
gering verwaarloosbaar
gering geen
Som
Verstoring
>= 8
zeer hoog
6, 7
hoog
4, 5
matig
••• ••• •••• ••••
Bijlage 2: Kwetsbaarheid vogels 2a. BROEDVOGELS Heide Rode lijst Grauwe kiekendief Met uitsterven bedreigd Korhoen Uitgestorven Wulp Momenteel niet bedreigd Geoorde fuut / Velduil Zeldzaam Watersnip Met uitsterven bedreigd Duinpieper Uitgestorven Klapekster Met uitsterven bedreigd Tapuit Met uitsterven bedreigd Nachtzwaluw Kwetsbaar Grauwe klauwier Met uitsterven bedreigd Blauwborst Momenteel niet bedreigd Boomleeuwerik Kwetsbaar Boompieper Bedreigd Graspieper Bedreigd Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd Veldleeuwerik Kwetsbaar Kleinschalige, halfopen gebieden Rode lijst Watersnip Met uitsterven bedreigd Paapje Met uitsterven bedreigd Grauwe klauwier Met uitsterven bedreigd Geelgors Bedreigd Kramsvogel Bedreigd Ortolaan Uitgestorven Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd Boerenzwaluw Achteruitgaand Ringmus Achteruitgaand Kneu Achteruitgaand Zomertortel Bedreigd Moeras Rode lijst Bruine kiekendief Momenteel niet bedreigd Lepelaar Onregelmatige broedvogel Purperreiger Onregelmatige broedvogel Roerdomp Met uitsterven bedreigd Geoorde fuut / Zomertaling Bedreigd Zwartkopmeeuw Momenteel niet bedreigd Porseleinhoen Bedreigd Buidelmees Zeldzaam Grote karekiet Met uitsterven bedreigd Slobeend / Woudaap Met uitsterven bedreigd Baardmannetje Zeldzaam Blauwborst Momenteel niet bedreigd Rietgors Bedreigd Rietzanger Bedreigd Snor Met uitsterven bedreigd Dodaars / Waterral Momenteel niet bedreigd IJsvogel Momenteel niet bedreigd Pijlstaart Zeldzaam Open landschap Rode lijst Grauwe kiekendief Met uitsterven bedreigd Tureluur Kwetsbaar Wulp Momenteel niet bedreigd Zomertaling Bedreigd Bergeend / Kluut Kwetsbaar Scholekster Momenteel niet bedreigd Slobeend / Slechtvalk Onregelmatige broedvogel Kwartelkoning Met uitsterven bedreigd Grutto Momenteel niet bedreigd Paapje Met uitsterven bedreigd Kwartel Onvoldoende gekend Kievit Momenteel niet bedreigd Grauwe gors Bedreigd Patrijs Kwetsbaar Gele kwikstaart Achteruitgaand Graspieper Bedreigd Veldleeuwerik Kwetsbaar
VRL Bijlage I ja
ja
ja ja ja ja
VRL Bijlage I
ja
ja
VRL Bijlage I ja ja ja ja
ja ja
ja ja
ja VRL Bijlage I ja
ja
ja ja
zeldzaamheid 3 3 2 3 3 3 3 3 3 2 3 2 2 2 2 2 1 zeldzaamheid 3 3 3 2 3 3 2 1 1 1 2 zeldzaamheid 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 2 3 3 2 2 2 3 2 2 2 3 zeldzaamheid 3 3 2 3 2 3 2 2 3 3 2 3 2 1 2 2 1 2 1
gevoeligheid 5 5 5 4 5 3 3 3 3 4 3 2 3 2 2 3 2 gevoeligheid 3 3 3 2 2 2 3 2 2 2 1 gevoeligheid 5 5 5 4 4 4 4 4 2 3 4 3 2 2 2 2 2 2 2 3 3 gevoeligheid 5 4 5 4 5 5 4 4 4 3 4 3 3 4 3 3 3 2 2
kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 1 kwetsbaarheid 3 3 3 2 2 2 2 1 1 1 1 kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 2 2 1 kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 1
Strand- en zeeduin Bontbekplevier Dwergstern Grote stern Kleine zilverreiger Kwak Stormmeeuw Strandplevier Visdief Velduil Bergeend Kleine plevier Tapuit Kleine mantelmeeuw Wielewaal Boompieper Roodborsttapuit Nachtegaal Slik en schor Bergeend Kluut Tureluur Steltkluut Bontbekplevier Visdief Lepelaar Zwartkopmeeuw Bruine kiekendief Graszanger Waterlopen IJsvogel Oeverzwaluw Grote gele kwikstaart Vochtige tot natte bossen Rode wouw Wespendief Kwak Havik Houtsnip Buidelmees Goudvink Wielewaal Zwarte specht Middelste bonte specht Nachtegaal Matkop Kleine barmsijs Bonte vliegenvanger Koekoek Appelvink Droge bossen Wespendief Nachtzwaluw Havik Houtsnip Draaihals Zwarte specht Boompieper Gekraagde roodstaart Middelste bonte specht Boomleeuwerik Fluiter Bonte vliegenvanger
Rode lijst Zeldzaam Met uitsterven bedreigd Met uitsterven bedreigd Zeldzaam Zeldzaam Zeldzaam Met uitsterven bedreigd Kwetsbaar Zeldzaam / Momenteel niet bedreigd Met uitsterven bedreigd Kwetsbaar Bedreigd Bedreigd Momenteel niet bedreigd Kwetsbaar Rode lijst / Kwetsbaar Kwetsbaar Zeldzaam Zeldzaam Kwetsbaar Onregelmatige broedvogel Momenteel niet bedreigd Momenteel niet bedreigd Zeldzaam Rode lijst Momenteel niet bedreigd Achteruitgaand Momenteel niet bedreigd Rode lijst Zeldzaam Momenteel niet bedreigd Zeldzaam Momenteel niet bedreigd Momenteel niet bedreigd Zeldzaam Bedreigd Bedreigd Momenteel niet bedreigd Onregelmatige broedvogel Kwetsbaar Kwetsbaar Zeldzaam Momenteel niet bedreigd Achteruitgaand Momenteel niet bedreigd Rode lijst Momenteel niet bedreigd Kwetsbaar Momenteel niet bedreigd Momenteel niet bedreigd Met uitsterven bedreigd Momenteel niet bedreigd Bedreigd Kwetsbaar Onregelmatige broedvogel Kwetsbaar Momenteel niet bedreigd
VRL Bijlage I ja ja ja ja ja ja
ja
VRL Bijlage I ja ja ja ja ja ja VRL Bijlage I ja
VRL Bijlage I ja ja
ja ja
VRL Bijlage I ja ja
ja
X ja
zeldzaamheid 3 3 3 3 3 3 3 2 3 2 3 3 2 2 2 2 2 zeldzaamheid 2 3 3 3 3 2 3 3 3 3 zeldzaamheid 2 1 2 zeldzaamheid 3 3 3 3 3 3 3 2 2 3 2 2 3 2 1 3 zeldzaamheid 3 2 3 3 3 2 2 2 3 2 3 3
gevoeligheid 4 4 5 4 4 4 4 5 5 5 4 3 4 2 2 3 1 gevoeligheid 5 5 4 4 4 5 5 4 5 3 gevoeligheid 3 3 3 gevoeligheid 4 4 4 3 3 2 3 2 3 2 1 1 1 1 2 1 gevoeligheid 4 4 3 3 3 3 2 2 2 3 2 1
kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 3 2 2 2 1 kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 4 4 4 4 3 kwetsbaarheid 2 2 2 kwetsbaarheid 4 4 4 3 3 3 3 2 2 2 1 1 1 1 1 1 kwetsbaarheid 4 3 3 3 3 2 2 2 2 2 2 1
2b. OVERWINTERENDE VOGELS Waterpartijen en moerassen VRL Bijlage I Roerdomp ja Kleine zilverreiger ja Grote zilverreiger ja Kleine zwaan Wilde zwaan Kleine rietgans Toppereend
zeldzaamheid 3 3 2 3 3 3 3
gevoeligheid 4 4 5 5 5 4 5
kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 4 4
3 2
4 5
4 4
2 2 2 2 2 2
5 5 5 4 4 4
4 4 4 3 3 3
2 2
4 4
3 3
2 2 2 2 2 1 1 1
4 4 4 4 2 5 5 4
3 3 3 3 2 2 2 2
Wintertaling Krakeend Wulp Witgat Bosruiter Watersnip
1 1 1 1 2 1
4 3 5 3 3 3
2 2 2 2 2 2
Tureluur Kleine plevier
1 1
5 4
2 2
1 1 zeldzaamheid 3 3 3 3 3 2 2 2
4 4 gevoeligheid 4 5 5 5 5 4 4 4
2 2 kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 3 3 3
2 1
4 4
3 2
1
5
2
Witoogeend Grote zaagbek
ja
Groenpootruiter Zwarte ruiter Grutto Geoorde fuut Rietgans Kolgans Nonnetje Brilduiker Pijlstaart Slobeend Smient Bergeend Dodaars Aalscholver Knobbelzwaan Grauwe gans
Tafeleend Kuifeend Graslanden en akkers Kleine rietgans Kleine zwaan Wilde zwaan Kraanvogel Slechtvalk Smient Rietgans Kolgans Brandgans Grauwe gans Knobbelzwaan
ja
ja
VRL Bijlage I ja ja ja ja
ja
Kustvogels Roodkeelduiker Parelduiker Roodhalsfuut Kuifduiker Eidereend Grote zee-eend Ijseend
VRL Bijlage I ja ja ja
Rosse grutto Zwarte ruiter Groenpootruiter Steenloper Kluut Zilverplevier Lepelaar Rotgans Middelse zaagbek Zwarte zee-eend Drieteenstrandoper Krombekstrandloper
ja
Kemphaan Bontbekplevier Zwartkopmeeuw Bergeend Bonte strandloper
ja
Wulp Tureluur Scholekster Goudplevier Kievit
ja
ja
ja
zeldzaamheid 3 3 3 3 2 2 3
gevoeligheid 5 5 4 4 5 5 4
kwetsbaarheid 4 4 4 4 4 4 4
2 2 2 2 2 2 3 3 2 2 2 2
5 5 5 5 5 5 5 4 4 4 4 4
4 4 4 4 4 4 4 3 3 3 3 3
2 2 2 2 1
4 4 4 4 4
3 3 3 3 2
1 1 1 1 1
5 5 5 5 4
2 2 2 2 2
78/78
2008.P20448
Hoofdkantoren ARCADIS Belgium
Bijkantoren ARCADIS Belgium
www.arcadisbelgium.be
Deurne-Antwerpen
Berchem-Antwerpen
Kortrijk
Clara Snellingsstraat 27
Roderveldlaan 3
Sint-Jorisstraat 21
B-2100 Deurne-Antwerpen
B-2600 Berchem
B-8500 Kortrijk
T +32 3 360 83 00
T +32 3 328 62 86
T +32 56 24 99 20
F +32 3 360 83 01
F +32 3 328 62 87
F +32 56 24 99 21
Gent
Bastogne
Leuven
Kortrijksesteenweg 302
Rue Thier De Luzéry 6
Vaartkom 31/8
B-9000 Gent
B-6600 Bastogne
B-3000 Leuven
T +32 9 242 44 44
T +32 61 21 38 85
T +32 16 63 95 00
F +32 9 242 44 45
F +32 61 21 52 28
F + 32 16 63 95 01
Hasselt
Haaltert
Luik
Kempische steenweg 301
Bruulstraat 35
Rue des Guillemins 26, 2de verd.
B-3500 Hasselt
9450 Haaltert
4000 Luik
T +32 11 28 88 00
T. +32 53 83 04 80
T +32 4 349 56 00
F +32 11 28 88 01
F.+32 53 83 59 54
F +32 4 349 56 10
Charleroi
Oostende
119, Avenue de Philippeville
Archimedesstraat 7
6001 CHARLEROI
B-8400 Oostende
T.. +32 71 298 900
T +32 59 27 38 00
F. +32 71 298 901
F +32 59 27 39 00
Iso gecertificeerd voor Adviesverlening, studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening