LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-1-
Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces B. Voorham ‘Wie herinnert zich niet Hans en Grietje en Assepoester? Sprookjes in onze jeugd verteld, blijven ons hele leven bij ons. In dit artikel willen we proberen wat meer over de achtergrond van sprookjes te vertellen en welk nut ze kunnen hebben hij het opvoeden van kinderen. Tussen de gevleugelde woorden ‘Er was eens heel lang geleden...’ en ‘ze leefden nog lang en gelukkig’ bevindt zich een verhaal vol vreemde, fantastische gebeurtenissen, dat met onze dagelijkse werkelijkheid niet te maken schijnt te hebben. Het lijkt erop dat de tijdaanduiding in sprookjes opzettelijk zo vaag is, want als je het verhaal in een ver verleden plaatst, is het niet meer te controleren. De toehoorder gelooft dan eerder de fantasievolle vertelling. Sprookjes worden dan ook omschreven als verhalen waarin geen waarheid schuilgaat en die geen ander doel hebben dan mensen te vermaken. Maar wellicht duidt die vage tijdaanduiding veeleer erop, dat we hier met een duurzame waarheid te maken hebben, die in elke tijd opgeld doet. Er zit meer achter! In de literatuurwetenschap worden sprookjes gedefinieerd als verhalen zonder werkelijkheidszin. Dit in tegenstelling tot andere verhaalgenres, waar men een historische kern in herkent of die een religieus doel hebben (zie het kader hieronder). Sprookjes hebben dat niet. Maar als dat zo is, dan is het zeer opmerkelijk dat ze zo lang bekend blijven. Hoe kan het dat deze vertellingen op miljoenen mensen uit verschillende culturen, verspreid over vele landen en al gedurende tientallen generaties, een diepgaande indruk maken? Het is verbazingwekkend dat kinderen sprookjes inslurpen en zich elk detail kunnen blijven herinneren. Er zijn mensen van hoogbejaarde leeftijd, in wier herinneringen de gezichten van hun jeugdvrienden al lang vervaagd zijn, maar die zich zonder moeite haarscherp het gezicht van Assepoester kunnen herinneren als zij het glazen muiltje aantrekt. En zijn er vandaag de dag kinderen - en trouwens ook volwassenen - die sprookjes gedateerd vinden? ‘Hé mamma, vertel nou niet van Roodkapje, ik vind dat verhaal zo ouderwets.’ Ik heb nog nooit dergelijke geluiden gehoord en ik geloof niet dat enig gezond kind ooit moe wordt ernaar te ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-2-
luisteren hoe de wolf de geitjes opslokte of hoe Sneeuwwitje bij de dwergen verbleef. Mijn ervaring is dat kleine kinderen steeds weer opnieuw het sprookje willen horen, al kennen ze het al tot in de miniemste details. Nogmaals, dit is opmerkelijk. Leg kinderen bijvoorbeeld een kinderboek voor van een eeuw of wat geleden. Wat te denken van het destijds zo populaire versje ‘Jantje zag eens pruimen hangen’. Komt dat op ons allen niet ouderwets over, met een overdreven, ja, zelfs valse moralistische toon? Zelfs kinderboeken van enkele decennia geleden worden nu al zelden meer gelezen. Maar dat gaat niet op voor sprookjes! En daarbij storen kinderen zich er volstrekt niet aan dat het beroep van houthakker of smid al bijna is uitgestorven en dat prinsen zich niet meer per paard voortbewegen. Dat zijn bijzaken, schijnen ze intuitief te weten. Het gaat om het verhaal, of beter nog: om wat er achter zit. Er zit iets in sprookjes verborgen, iets mysterieus, iets wat ons een glimp toont van een andere werkelijkheid. Want als sprookjes de eeuwen getrotseerd hebben, generatie op generatie geboeid, dan moet er meer zitten in deze schijnbaar op willekeurige fantasie gebaseerde vertelsels. In de literatuurwetenschap wordt het volgende onderscheid gemaakt tussen fabel, mythe, sage, legende en sprookje. Fabel Mythe Sage Legende Sprookje
verhaal, meestal in poëzie, waarin dieren als mensen worden voorgesteld. Fabels zijn didactisch; er zit een moraal in. religieus verhaal, waarin de ‘primitieve’ mens een verklaring zoekt voor natuurverschijnselen. Mythen worden als voor-christelijk beschouwd. heldenverhaal. Ze heeft een (zwakke) historische kern. religieus verhaal over een heilige, waarin altijd een wonder gebeurt. naïeve vertelling die puur op de fantasie is gebaseerd. Sommigen evenwel zien in dat de willekeurige fantasie schijn is en er (onbewust) reële psychologische motieven aan het verhaal ten grondslag liggen.
De Esoterische Wijsbegeerte echter beweert dat al deze genres voor een belangrijk deel gebaseerd zijn op wetenschappelijke, religieuze en filosofische feiten. Zij zijn alle didactisch. Dat wil zeggen: ze proberen de mens zich bepaalde waarheden te laten herinneren. De oorsprong van deze verhalen ligt in de aloude Mysteriescholen.
Figuurlijk Het woord ‘sprookje’,* een verkleinwoord van het Middelnederlandse ‘sproke’, is een afleiding van ‘spreken’. Een sprookje is een gesproken verhaal. Onder het eenvoudige volk werden deze verhalen verteld, veelal in verschillende varianten. ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-3-
Perrault (1628-1703) was de eerste die ze optekende. Na hem hebben in de 19e eeuw de gebroeders Grimm veel van deze gesproken verhalen verzameld. Maar door alle tijdkringen heen werden verhalen gesproken. In Griekenland werden mythen verteld. Het Griekse ‘mythos’ betekent traditie, in de zin dat de gebeurtenis, die lang geleden had plaatsgevonden, doorverteld was. Het Latijnse ‘fabula’ (fabel), dat letterlijk ‘gesproken’ betekent, had dezelfde betekenis. Deze verhalen werden dus niet opgevat als pure verbeelding, nee, er zit waarheid in, er zit een ‘boodschap’ in. Thans wordt ten aanzien van mythen vrij algemeen verondersteld, dat de ‘primitieve’ mens door middel van deze vertellingen poogde verklaringen te vinden voor natuurverschijnselen. Daarbij gaat men ervan uit, dat de oude Grieken deze mythen voor letterlijk waar namen. En dat is niet het geval. Mythen, fabels, sprookjes, alsmede sommige sagen en legenden, zijn allegorieën. Dat wil zeggen dat er in figuurlijke taal een waarheid wordt overgebracht. Laten we dat illustreren aan de hand van de fabel van de vos en de raaf, die La Fontaine van de Griek Esopus heeft overgenomen. Deze bekende fabel handelt over een vos die een raaf met een stuk kaas in zijn snavel vleit dat hij zo mooi kan zingen. De raaf, gevoelig voor het gevlei, opent zijn snavel, de kaas valt, en de slimme vos gaat ermee vandoor. Natuurlijk is dit verhaal niet letterlijk waar. Vossen spreken niet met raven! Maar is het pure fantasie? Nee, want het drukt een diepe waarheid uit: laat je niet vleien, daardoor kom je in de ellende. Welnu, wij beweren dat vele volksverhalen een figuurlijke uitdrukking zijn van een waarheid. En in welke vorm die waarheden gegoten zijn, is in feite onbelangrijk. Of het verhaal nu gaat over sprekende dieren, goden en halfgoden, of stiefmoeders en goede feeën, is veel minder interessant dan de achterliggende gedachte die we in deze verhalen kunnen vinden. Het maakt immers niet uit of de god Zeus of een toverfee door een magische ingreep de hoofdpersoon helpt of leidt. Hoewel de onderverdeling van de literatuurwetenschap op zich nuttig is, is het voor de zoeker naar waarheid van geen belang tot welk genre een verhaal behoort. Want eigenlijk zijn er maar twee soorten verhalen: ware en onware. Er bestaan goede en slechte sprookjes. En slechte sprookjes stellen een leugen als waarheid voor. Goede sprookjes zijn die vertellingen die een waarheid verkondigen en daardoor (jonge) mensen stimuleren volgens die waarheid te gaan leven. * In dit artikel gaan we uitsluitend in op volkssprookjes. De zogenaamde cultuursprookjes laten we buiten beschouwing. Deze verhalen, die gebaseerd zijn op het volkssprookje, zijn van een recente datum en ontsproten aan het brein van een en dezelfde auteur. Er zijn overigens bijzonder goede cultuursprookjes, zoals die van Andersen, die zeer geschikt zijn bij het opvoedingsproces. ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-4-
Goede en slechte sprookjes Slechte sprookjes vergiftigen het jonge gemoed van een opnieuw geïncarneerde mens. Er wordt een verkeerde grondslag gelegd voor een zinvol, gelukkig leven in de gemeenschap. Waar gaan die slechte sprookjes dan over? Over het bestaan van een hemel en hel bijvoorbeeld. Zo’n verhaal wekt angst bij het kind. Of de idee dat God ons leven beheerst en bestuurt. Zo kwijnt het zelfvertrouwen weg. Een goed sprookje neemt juist angst weg en schenkt zelfvertrouwen. Wat is dan zo’n goed sprookje? Het verhaal van een onzelfzuchtige held, die trouw aan zijn opdracht is en daardoor alle beproevingen doorstaat. De gebroeders Grimm tekenden vele van dit soort sprookjes op, bijvoorbeeld De trouwe Johannes. Omdat goede sprookjes op waarheid gebaseerd zijn, geven ze als het ware levensregels - noem het inherente ethiek - die gegrondvest zijn in de werkingen van de natuur zelf. Neem het verhaal van de held of prins die zware beproevingen moet doorstaan om zijn doel te bereiken, zijn geliefde te bemachtigen. In feite wordt hier een inwijdingsproces beschreven. Daarover straks meer. Maar de heldhaftige prins kan alleen slagen als hij volledig op zichzelf vertrouwt en absoluut gelooft in het doel. Hij weet dat er krachten in hem zitten die de ‘draak met duizend koppen’ kunnen verslaan; of om een ander voorbeeld te geven, hem aardbeien kunnen doen vinden in de winter als de aarde bedekt is met sneeuw, zoals in het sprookje De drie mannetjes in het bos, door de Grimms genoteerd. Maar er zitten vele andere waarheden in sprookjes. H.P. Blavatsky zegt dat er maar weinig mythen zijn die niet een historische en wetenschappelijke grondslag hebben!(1) Zo zijn er volgens mij ook in sprookjes dergelijke feiten verborgen. Een sprookje is een wetenschappelijke en religieuze verhandeling in de vorm van een opgetooid verhaal. In een interessant artikel(2) toont W.Q. Judge aan dat in de Arabische sprookjes van 1001 nacht vele wetenschappelijke elementen zitten, zij het dat ze uit ver vervlogen tijden stammen en dat de huidige wetenschap ze niet als zodanig erkent (zie het kader verderop). Indien inderdaad in sprookjes – en daaronder verstaan we hier alle ‘gesproken verhalen’ – waarheden schuilgaan, dan doet zich de vraag voor: hoe komen die erin? Wie heeft die waarheden in die verhalen gestopt? Om daar een antwoord op te geven, moeten we afstand doen van het slechte ‘sprookje’ dat door de beschaafde wereld waart. Het sprookje dat zegt dat de moderne mens slechts enkele duizenden jaren oud is. De mens in prehistorische tijden zou nauwelijks ontstegen zijn aan het dierenrijk. Uit die primitieve mens zouden zich vervolgens de eerste prille ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-5-
beschavingen hebben getransformeerd, zoals die van Griekenland en Indië. Deze primitieve mensen zouden de sprookjes verzonnen hebben. Overigens is deze theorie zeer speculatief. Zo weet men niet of er eerst mythen dan wel sprookjes waren. Werden vroeger sprookjes opgevat als ‘verbleekte mythen’, voortgevloeid uit een heidens volksgeloof, tegenwoordig meent men dat sprookjes tot een oudere fase in de geestelijke ontwikkeling van de mens behoren. De Theosofie vertelt ons echter een heel ander sprookje. Een sprookje dat onzes inziens goed is, omdat het op waarheid berust. Maar natuurlijk laten we het aan de lezer over om zijn eigen conclusies te trekken. Het goede sprookje over het ontstaan van sprookjes Volgens de Theosofie zijn er gedurende de geschiedenis van de mensheid, die overigens veel langer is dan wordt aangenomen, veel hoogstaande beschavingen geweest. In die beschavingen hadden mensen, die qua wijsheid en begrip op een veel hoger peil stonden dan hun medemensen, zich georganiseerd. Die organisaties werden Mysteriescholen genoemd. Deze wijzen stelden zich tot doel de grote massa te leiden en te beschermen. Maar die grote massa kon niet direct de kennis verschaft worden, die nodig is voor het afleggen van het glibberige pad naar zelfontplooiing en relatieve volmaaktheid. De mensen waren te onontwikkeld om rechtstreeks onderwezen te kunnen worden. Ze hadden nog zoveel bewustzijn braak liggen, dat we kunnen spreken over een kindmensheid. En wil je een kind of kleuter iets uitleggen over bijvoorbeeld de relativiteitstheorie, dan moet je dat doen door middel van situaties die in de belevingswereld van het kind passen. Je vertelt er als het ware een verhaaltje omheen. Zo werd vanuit aloude tijden de massa onderwezen op een manier die misbruik van de kennis, maar evenzeer misinterpretaties tot een minimum zou beperken. Bovendien werd door de suggestieve verhalen de intuïtie van de mens geprikkeld. In de oudheid begrepen mensen dat de mythen en legenden, de sagen en fabels de voertuigen waren van hogere waarheden. Zo bestonden in het oude Griekenland de zogenaamde kleine Mysteriën uit suggestief drama; op figuurlijke wijze werd de waarheid meegedeeld. Want, om de woorden van Jezus de Nazarener te parafraseren, de mensen zijn ziende blind en horende doof. Ze behoeven gelijkenissen, figuurlijke taal. In vele passages in de Bijbel wordt dan ook gezinspeeld op de symboliek achter de verhalen. De geïnteresseerde lezer leest maar eens de brief van Paulus aan de Galaten (4:21-31), waarin Paulus verkondigt dat het
©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-6-
verhaal – de mythe – van Abraham met zijn twee vrouwen figuurlijk moet worden uitgelegd. In het artikel ‘Are the “Arabian Rights” all fiction?(2) stelt William Quan Judge, dat sommige voorvallen uit deze sprookjes gestoeld zijn op werkelijke feiten. ‘Geesten’ die gevangen zitten in ijzeren potten, die hun meester dienen of mensen kwaad doen, zijn beschrijvingen van gebeurtenissen die in een ver vervlogen tijd werkelijk plaatsvonden. Ze zijn verre echo’s van de tijdperken van Lemurië en Atlantis. In deze evolutiefasen, waar de mensheid doorheen trok, zag de aarde er anders uit dan nu en beschikte de mens over andere vermogens. Grote geleerde – magiërs – hadden macht over deze ‘geesten’. Die ‘geesten’ – djinns – zijn elementalen. Dit zijn wezens die hoegenaamd geen zelf-bewustzijn hebben en derhalve slaafs en automatisch datgene doen, wat hun ‘opgedragen’ wordt, zoals het ijzer automatisch door de magneet wordt aangetrokken. Salomon, die in enkele van deze sprookjes voorkomt, is het symbool van de Witte Magiër. Hij begraaft enkele malen een kwade djinn in de Rode Zee. Alleen hieruit blijkt dat de verhalen niet letterlijk moeten worden opgevat. Immers, Salomon, levend in Palestina, verbleef vele kilometers van deze zee, terwijl in de verhalen van 1001 Nacht niet over een reis wordt gerept. De macht over de djinns kan ook uitgeoefend worden door Zwarte Magiërs. Zij gebruiken hun vermogens ter wille van zelfzuchtige doeleinden. Zonder in details te treden verklaart Judge dat er in India nog steeds mensen zijn die dergelijke vermogens bezitten en een ‘partnerschap’ zijn aangegaan met een elementaal, hetgeen zeer schadelijk is voor de mens. Het zijn vooral boze tovenaars die dergelijke partnerschappen aangaan, daarbij gebruik makend van talismans. Als zo’n uiterlijk hulpmiddel vernietigd wordt, gaat de tovenaar er zelf ook aan, zoals in het geval van de verschrikkelijke tovenaar Maugraphy. De Witte Adept heeft geen uiterlijke talisman. Hij stemt zich af op zijn Âtman, zijn Hoger Zelf, en dat kan nooit vernietigd worden. Judge trekt de conclusie dat deze wonderbaarlijke verhalen van 1001 Nacht beslist niet volledig voortspruiten uit de kracht der verbeelding, maar dat ze tot ons gekomen zijn uit het land – nu woest en leeg – waar eens mensen van het vierde ras [de Atlantiërs, (B.V.)] de scepter zwaaiden en zonder kennis van zaken zich inlieten met zowel ‘Witte als Zwarte Magie’.
Wie verzonnen de sprookjes? De volksverhalen, leringen gegoten in een geschiedenis, werden vanuit de Mysteriescholen aan de mensheid geschonken. Want omdat de wijzen het doel hadden de mensheid te stimuleren edel te leven, vloeide onder de mantel van symboliek en beeldspraak een stroom van kennis voort bestemd voor de massa. Het is die kennis die uiteindelijk de basis vormde voor de mythologieën en andere ‘fantastische’ volksverhalen. Let wel, we zeggen: de basis vormde. Want ook die kennis werd in de loop der eeuwen gewijzigd. Elk ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-7-
volk modelleerde de verhalen naar zijn eigen karakteristiek. Vergelijk bijvoorbeeld de mythologieën van India en Griekenland en zie hoe elk volk zijn typische karakteristieken in de verhalen legt. Zo zou een zeevarend volk de verhalen vermengen met de geheimzinnigheid van de zee. Een volk uit een bosrijke omgeving daarentegen gebruikt beelden van het woud. Vaak nam het ene volk de verhalen van het andere over. Soms is die lijn nog terug te vinden. Zo zijn de beroemde fabels van La Fontaine overgenomen van de Griek Esopus, die ze weer uit India haalde. In de Sanskrit-literatuur bestaan namelijk bundels dierenverhalen, de Panchatantra en de Kathâ-Sarit-Sâgara. Deze zelfde werken werden ook vertaald in het Perzisch, Arabisch en vele andere talen. Soms ook zijn de verhalen goeddeels binnen één cultuur bewaard, zoals de Mabinogion in Wales. Ook ‘onze’ sprookjes hebben een lange weg afgelegd. Zo lang zelfs, dat hun oorsprong niet meet te herleiden is. Het is alsof alle tekenen van hun reis, net als de broodkruimels in Hans en Grietje, verdwenen zijn. Ongetwijfeld zal de volksfantasie het een en ander veranderd hebben. Soms is de originele betekenis wellicht moeilijk te achterhalen. Toch zullen mensen met een open gemoed waarheden erin vinden. Vandaar dat kinderen, die nog niet misvormd zijn door theorieën en zogenaamde wetenschappelijke feiten, zoveel profijt kunnen hebben van een sprookje. Hun van nature onderzoekende geest probeert onmiddellijk de kern ervan te ontdekken. Krachten in de mens Wie onbevooroordeeld sprookjes uit verschillende culturen leest, ontdekt de eenheid van thematiek en de universele symbolen. Het is deze wijze van overdracht die bij sommigen, overheerst door breinverstandelijk denken, de idee heeft doen postvatten dat deze vertellingen pure fantasie zijn. Maar waarheden hoeven niet altijd in een logische vorm te worden meegedeeld. Vragen kunnen op velerlei manieren beantwoord worden. Op de vraag: ‘waar komt het leven vandaan?’ kun je antwoorden met een technisch betoog. Je kunt ook een geschiedenis vertellen. Die geschiedenissen van sprookjes gaan veelal over helden die na beproevingen de overwinning behalen; over de onzelfzuchtige (vaak stiefdochter) die door zichzelf trouw te blijven uiteindelijk het geluk (de prins) vindt. Het goede beloont zichzelf en het kwade roept verdriet op. Psychologen als Jung hebben gepoogd de vele symbolen uit sprookjes te vertalen naar het menselijke bewustzijn. We kunnen, gezien de beperkte ruimte, niet op deze theorieën ingaan. Wèl kunnen we opmerken dat de karakters van sprookjesfiguren niet of nauwelijks geschetst worden, zoals ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-8-
dat thans in psychologische romans gebeurt. Je zou dit als een teken van een armoedige letterkunde kunnen opvatten of denken dat de vroegere mensen geen diepgang hadden. Het ontbreken van een psychologische gesteldheid van de personages evenwel heeft alles te maken met de functie die zij in het verhaal hebben. Ze stellen namelijk veelal de verschillende beginselen van het menselijke bewustzijn voor. De personages moeten opgevat worden als krachten in de mens. De held moet daarom niet tegen uiterlijke machten vechten, maar die van zijn eigen lager zelf overwinnen. De gebeurtenissen en lokaties van de vertelling zijn de symbolische weerspiegelingen van die innerlijke strijd. Die strijd vindt nog steeds plaats. Daarom boeten sprookjes niet in aan actualiteit. Elk nieuw gereïncarneerd kind is een Assepoester die haar Prins zoekt. Esoterische waarheden Als we vanuit de Theosofie over een verborgen symboliek spreken, doelen we op bepaalde esoterische waarheden van soms razend ingewikkelde leringen, die niettemin altijd rechtstreeks te maken hebben met de mens zelf. Laten we enkele voorbeelden geven. In veel sprookjes wordt gesproken over het bos, waar mensen ingestuurd worden. Het is duidelijk dat ‘bos’ staat voor het kwijtraken van de weg, de innerlijke weg. Denk aan de zegswijze: iemand het bos insturen. Iemand is aangekomen op een punt van zijn leven, waarin hij een keuze moet maken. Een tijd van beproeving is het ook. De sprookjes nu leren ons dat als men trouw is aan zichzelf, men uit het bos kan komen. Een ander bekend beeld is het vernieuwen van het leven. Regelmatig sterven mensen in sprookjes of worden ze in dieren (kikkers) veranderd. Maar ze kunnen door een magische spreuk weer tot (menselijk) leven worden gewekt. Dit gebeurt onder andere in Doornroosje, Sneeuwwitje, De kikkerkoning, De witte slang en De trouwe Johannes. In dit laatste sprookje offert een trouwe knecht zijn leven op om zijn meester te redden. Maar deze wekt hem weer tot leven door het meest dierbare (zijn kinderen) te offeren, die na dat offer zelf trouwens ook weer tot leven komen. Dood en leven blijken in sprookjes niets anders dan de keerzijden van één medaille. Het leven beweegt zich van de ene zijde naar de andere in een voortdurende kringloop. Maar het weer uit de dood herrijzen houdt ook verband met inwijdingen, waar de inwijdeling na met succes de beproevingen doorstaan te hebben, voor de tweede maal geboren wordt, iemand die uit de dood is opgestaan. Soms, zoals in Doornroosje en Sneeuwwitje, schenkt de schone prins het leven. Deze staat voor het Hogere Leven, het Hoger-Zelf-symbool, of
©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
-9-
soms nog wat anders. Want een beeld kan verschillende ideeën in zich verbergen. Je kunt dan ook verschillende sleutels hanteren om de verborgen betekenis te achterhalen. De ene interpretatie sluit de andere ook niet noodzakelijkerwijs uit, maar bekijkt het verhaal vanuit een ander perspectief of graaft nog dieper en vindt een meer verborgen betekenis. Enkele sprookjes besproken Het moge duidelijk zijn dat één artikel verre van voldoende ruimte biedt om de schatrijke symboliek uit sprookjes afdoende te verklaren. De beeldenrijkdom is zo groot, dat een boekwerk nog onvoldoende is. Bovendien moet ik bekennen dat veel beelden voor mij niet glashelder zijn. Toch wil ik hier enkele sprookjes kort bespreken en op de esoterische waarheden ervan wijzen. De bekende sprookjes waarin de stiefdochter of een ander sloofje uiteindelijk de prins huwt, zijn te herleiden naar het proces van eenwording met het goddelijk Zelf van de mens. We merkten al op dat de karakters van de personages nooit uitgewerkt zijn, omdat ze verschillende bewustzijnsaspecten voorstellen. Neem Assepoester. De goede fee – het symbool voor de Geheime Wijsheid, de essentie van het Leven – verandert het dagelijks bewustzijn van Assepoester in de Bruid van de Prins. Dat dagelijkse bewustzijn, druk bezig met allerlei klusjes, is het lager of persoonlijk zelf. Door de betovering van de fee verheft zich dat persoonlijk bewustzijn tot het bovenpersoonlijke en verenigt zich met de innerlijke Prins. In de variatie die de gebroeders Grimm aan dit prachtige sprookje geven, schenkt niet de fee de kleren waarmee Assepoester naar het bal trekt, maar twee vogels en de boom die op het graf van haar moeder groeit en die gegroeid is dank zij de bittere tranen die zij weende. Ze is gelouterd door het leed. De Natuur zelve, het Leven zelf, waarover Assepoester meester wordt, transformeert haar en doet haar de Prins vinden. Hoe die eenwording met het goddelijke bewerkstelligd wordt, vinden we in de talloze sprookjes waarin de held de beproevingen doorstaat. Deze verhalen zijn regelrechte verwijzingen naar inwijdingen in de Mysteriescholen, waarin de neofiet, doordat hij in aanraking was gekomen met diepere wijsheden, tot in elke vezel beproefd wordt. Hij moet in de praktijk van het leven bewijzen dat hij volgens een hogere ethiek kan leven. Aldus moet de held in sprookjes, bijvoorbeeld als hij hoort hoe hij de koningsdochter kan huwen, zijn keuze waarmaken in zware beproevingen. ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
- 10 -
Maar ook andere esoterische waarheden vindt men in sprookjes. Neem Vrouw Holle. Het goede meisje - stiefdochter - dat haar spinspoel in de waterput laat vallen, komt in een merkwaardige wereld die zich in de put blijkt te bevinden. Ze vervult daar trouw haar plichten. Ze haalt brood uit de oven, plukt appels en dient Vrouw Holle, die in de ‘putwereld’ leeft, voortreffelijk. Op een gegeven moment verlangt ze terug te keren ‘naar boven’. Vrouw Holle beloont haar dan met goud. Haar stiefzus, het slechte meisje, wil ook zo’n beloning. Opzettelijk laat ze de spinspoel in de put vallen. Zij echter verzaakt alle plichten en Vrouw Holle overlaadt haar met pek, dat aan haar blijft kleven zolang zij leeft. Hier worden twee juwelen van wijsheid afgebeeld: reïncarnatie en karman. Ons huidige leven is een voortzetting van het vorige en ons toekomstig leven vloeit uit het huidige voort. Alles wat we in dit leven doen, heeft zijn gevolgen in het volgende. Het goede meisje wordt daarom overladen met geluk. Dat geluk vloeit uit haarzelf voort. Het slechte meisje daarentegen ondervindt, nadat ze uit de put komt, tegenspoed, die evenwel ook uit haarzelf is voortgekomen. Een ander sprookje dat nog veel grotere waarheid in zich verbergt, is Doornroosje, die gedoemd was honderd jaar te slapen. Ook in dit poëtische verhaal herkennen we de cirkelgang van het leven. Maar hier is sprake van een veel grotere cyclus. G. de Purucker(3) merkt op dat dit sprookje verbeeldt hoe na een lange rustperiode, zeg maar: een ‘nacht’ in het leven van de planeet aarde, de symbolische honderd jaar, de levensgolf weer terugkeert en ieder zijn evolutietocht precies daar aanvangt, waar hij opgehouden was. De prins die Doornroosje wakker kust, is het symbool voor die levensgolf die het rustende bewustzijn weer tot leven prikkelt, waarna een nieuwe ‘dag’ aanbreekt. Deze zeer gecompliceerde esoterische leer wordt majestueus verbeeld in het sprookje. Elk onbevangen kind voelt dan ook een trilling van herkenning en luistert ademloos toe als het hoort dat de koksbediende na honderd jaar de oorvijg krijgt, die zijn meester hem voor ‘het grote slapen’ had willen geven. Natuurlijk weet het kind niets van dagen en nachten van het planetaire leven, maar iets wordt in zijn ziel gewekt, wat voor de rest van zijn leven van groot belang kan zijn. En daarmee zijn we dan beland bij het laatste deel van dit artikel: de invloed van sprookjes op kinderen. Sprookjes als opvoedmiddel(4)
©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
- 11 -
Ik heb sterk de indruk dat in opvoedkundige kring het sprookje – het beeldende verhaal – als leermiddel onderschat wordt. Ons huidige onderwijsstelsel is er vooral op gericht leerlingen iets bij te brengen. Bedoeld wordt dan: bepaalde gegevens, feiten, meningen van buitenaf erin pompen. De Theosofie echter gaat van een ander principe uit. De (jonge) mens heeft alles in zich. Tijdens het opvoedingsproces moet alles wat hij zich ooit - in vorige levens - verworven had, weer naar buiten gebracht worden. Juist bij dat ‘van-binnen-naar-buiten-brengen’ zijn sprookjes een uitstekend hulpmiddel. Immers, een sprookje deelt geen uiterlijke feiten mee, poneert geen theorie die aanvaard moet worden, maar het suggereert een bepaalde waarheid. Het kind zelf echter moet die waarheid ontdekken; het moet er zelf iets voor doen. Daardoor brengt het zijn creativiteit in stelling. De jonge mens wordt gestimuleerd na te denken. Hij zal zijn gedachten laten gaan over de wonderbaarlijke voorvallen, over de goede feeën, de boze heksen, de prinsen die kikkers geworden zijn, de trouwe knechten, de dappere helden en de betoverde kastelen. Onbewust gaat hij naar een diepere betekenis zoeken. Funest is het dan ook als ouders gemakshalve volstaan met het voorschotelen van videofilms van sprookjes. Hoe kunstig deze tekenfilms ook vervaardigd mogen zijn, de kinderen krijgen de beelden zonder zelfwerkzaamheid gepresenteerd. En het is juist het zich voorstellen van het verhaal, dat de creativiteit en het beeldend vermogen oefent, waardoor het kind tevens naar de ‘bedoeling’ van het sprookje gaat zoeken. Gottfried de Purucker zegt dat ouders gerust hun kinderen kunnen vertellen dat in het sprookje een diepere waarheid verborgen is en dat ze die moeten proberen te achterhalen.(5) Misschien kunnen ze hun kinderen enkele aanwijzingen geven. Maar laten ze vooral oppassen dat ze niet hun interpretatie het kind opdringen. Zoiets gebeurt eerder dan men vermoedt. En indien dat plaatsvindt, schiet men het doel voorbij; het gaat er immers om het kind zelfstandig bepaalde waarheden te laten ontdekken. Natuurlijk kunnen ouders en kinderen met elkaar van gedachten wisselen over hun interpretaties. Het zou mij niets verbazen als de ouders dan meer van hun kind leren dan andersom. Want omdat kinderen niet van vooropgezette gedachten uitgaan, zijn ze soms zeer wijs en kunnen ze met die wijsheid ouderen zelfs choqueren. Overigens hebben ouders – of andere opvoeders – wel de plicht een selectie te maken uit de vele sprookjes, want zoals gezegd: er zijn goede en slechte. Bovendien moeten zij de tijd nemen hun kinderen deze verhalen te vertellen. Vaak zal hun kind hen onderbreken, omdat het nadere uitleg wil. Een ©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org
LUCIFER DE LICHTBRENGER. Jrg. 16 • nummer 6 • (1994) • blz. 191-198 Barend Voorham: Sprookjes en hun functie in het opvoedingsproces
- 12 -
kleine opmerking of een wedervraag kan al voldoende licht werpen op het probleem. Sprookjes zijn een uitstekend hulpmiddel bij het ontwikkelen van inzicht en begripsvermogen. Elke opvoeder die deze fantastische verhalen vertelt, zal dat merken. Niet alleen de kinderen, maar ook hijzelf zal er ruimer van begrip door worden. REFERENTIES 1. H.P. Blavatsky, Isis Ontsluierd. 2 delen, J. Couvreur, Den Haag z.j., deel 2, blz. 517 (blz. 431 orig. Engelse editie). 2. W.Q. Judge, ‘Are the ‘ Arabian Nights’ all Fiction?’. Artikel in The Theosophist, Vol. VI, oktober 1884, blz. 8-9. Opgenomen in Echoes of the Orient. 3 delen, Point Loma Publications, San Diego 1980, deel 2, blz. 85-88. 3. G. de Purucker, Questions we all ask. Deel 1, Theosophical University Press, Point Loma Covina, California 1929-1930, blz. 4. Zie ook: G. de Purucker, Grondslagen der Esoterische Wijsbegeerte. 2 delen, Stichting I.S.I.S., Den Haag 1983, deel 2, blz. 586. 4. Men leze ook: A.L. van Lonkhuyzen, ‘Inspelen op kleine kinderen’. Artikel in Lucifer, jaargang 16, oktober 1994, nummer 5, blz. 147-152. 5. G. de Purucker, Questions we all ask. Deel 1, Theosophical University Press, Point Loma Covina, California 1929-1930, blz. 27.
©Uitgeverij: STICHTING I.S.I.S., Blavatskyhuis, De Ruyterstraat 72-74, 2518 AV Den Haag, tel. 070-346 15 45, fax 070-345 24 67 / internet: www.stichtingisis.org