Tandheelkunde Bouw en functie van het gebit
Anatomie en fysiologie van het gebit Inleiding Iedere diersoort wordt gekenmerkt door zijn gebit. Het aantal en de vorm van de tanden en kiezen zijn namelijk soortspecifiek. In deze reader komt de anatomie en de fysiologie van de tanden en kiezen aan bod. Als toekomstig paraveterinair kom je straks in aanraking met het uitvoeren van eenvoudige tandheelkundige handelingen bij dieren, dus kennis hebben over het gebit is dan ook heel belangrijk.
1.1
De bouw van een tand
Wanneer we een element bekijken kunnen we onderscheid maken tussen drie hoofdonderdelen (figuur 1.): a. De kroon (corona dentis), bedekt met glazuur. b. De tandhals (collum dentis), bevindt zich tussen de kroon en de wortel. De tandhals is ook de overgang van het glazuur naar het cement (glazuurcementgrens). c. Ieder element bestaat uit één of meer wortels (radix dentis). De wortels liggen in holtes van het kaakbeen.
Figuur 1: doorsnede van een tand 2
Nu we weten waaruit de buitenkant van een gebitselement opgebouwd is, gaan we kijken naar de binnenkant. De kroon is hol en binnen in de kroon bevindt zich de tandholte (cavum dentis), die ook wel pulpakamer genoemd wordt (pulpa). Ook de binnenkant van de wortel is hol en hier bevindt zich het wortelkanaal (pulpakanaal).
Verder is een tand opgebouwd uit drie harde onderdelen: 1. Glazuur (email); buitenste laag van de kroon en bestaat voor 98% uit anorganische stof. Ter hoogte van het tandvlees vormt het glazuur een verdikking, zodat het voedsel niet in de tandvleesspleet (sulcus gingivalis) terecht kan komen. Dit voorkomt infectiegevaar van het tandvlees. 2. Cement (substantia ossea); dit omgeeft de buitenkant van de tandwortel en lijkt op bot. Het is een dunne laag en biedt steun aan de tand. Het cement heeft het vermogen zich te herstellen en kan zo eventuele beschadigingen aan de wortel repareren. Het cement is zachter dan het glazuur. De cementglazuurgrens is de overgang op de tandhals van glazuur naar cement. 3. Tandbeen (dentine); dit is het hoofdbestanddeel van de tand en wordt ook wel het tandbeen genoemd. Dentine is lichtgeel van kleur en is aanwezig in de kroon en in de wortel. Vanuit de tandholte gaan zenuwen en bloedvaatjes naar het dentine. Het dentine wordt bedekt door glazuur en cement. Dentine is organisch materiaal en wordt gedurende het hele leven van een element gevormd. Dentine kan onder invloed van voedselkleurstoffen donker verkleuren. Dit komt voor bij het afbreken van een element of carïes waarbij het dentine aan de oppervlakte komt te liggen.
Daarnaast bevindt zich in de tandholte/wortelkanaal ook nog zacht weefsel in de vorm van het tandmerg (pulpa dentis). Dit is het levende gedeelte van de tand en bestaat uit botcellen, bloedvaten, lymfevaten en zenuwen.
Als laatste wordt het element op de plaats gehouden door het parodontium (vanuit de cement-glazuurgrens), het steunweefsel, bestaande uit het tandvlees (gingiva), het wortelvlies (parodontaal ligament), het cement (substantia ossea) en het kaakbeen (alveolair been). De afzonderlijke onderdelen worden in paragraaf 1.2 besproken.
3
1.2
Het parodontium
1.2.1 Gingiva (tandvlees) Het deel van het mondslijmvlies dat de kroon van een gebitselement omgeeft en als het ware een kraag rond de tandhals vormt
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen tandvlees: 1. Aangehechte of vaste gingiva; vast aan beenvlies en kaakbot 2. Marginale of vrije gingiva; los van beenvlies en beweegbaar
Rondom de vrije gingiva bevindt zich de tandvleesspleet (sulcus gingivalis). Bij de gezonde hond mag deze spleet niet dieper zijn dan 2 mm en bij katten slechts 0 à 1 mm.
Beneden in de sulcus is een deel van het tandvlees verbonden met de tand, dit heet de epitheliale aanhechting. Iedere aandoening aan het gebit begint hier.
Afbeelding 2: vrije gingiva en aangehechte (vaste) gingiva 4
1.2.2 Wortelcement Het cement rondom de wortels zit over het dentine heen. In dit cement worden de vezels van het wortelvlies vastgezet. Bij de glazuur-cementgrens ligt het cement tegen het glazuur aan, de normale situatie.
1.2.3 Wortelvlies (parodontaal ligament) Het kaakbot herbergt tandkassen( alveoli) waarin de tanden en kiezen met hun wortels geplaatst zijn en bevestigd worden door het wortelvlies. Het wortelvlies dient als schokbreker en draagt krachten over op het kaakbot.
1.2.4 Kaakbot (alveolair bot) Het alveolaire bot wordt gevormd door dat deel van de maxilla en mandibula waarin zich de tandkassen bevinden.
1.3
De ontwikkeling van de gebitselementen
Reeds in de foetus begint de ontwikkeling van de tanden. Pas als het blijvende gebit volledig is doorgebroken (6-7 maanden), is de vorming van het gebit voltooid.
Honden en katten kennen twee fasen van gebitsvorming. Eerst de vorming van het melkgebit en vervolgens de vorming van het blijvende gebit. Dit blijvende gebit gaat zich verder vormen zodra er groei van de kaken heeft plaatsgevonden. De tanden en kiezen van het blijvende gebit hebben meer plaats nodig, omdat ze groter zijn dan de tanden en kiezen van het melkgebit.
Bij het wisselen worden de melktanden verdrongen door de elementen van het blijvende gebit. De wortel van het element van het melkgebit lost op, waardoor ze langzaam hun houvast verliezen.
1.3.1 Algemene richtlijn tandwisseling hond Een richtlijn voor het wisselen van de elementen bij de hond is in tabel 1.1. weergegeven. Tabel 1.1
Doorbraak en wisseltijdstippen bij de hond (Bron: “Tandheelkunde bij
Gezelschapsdieren”)
5
Melkgebit
Blijvend gebit
Tand
Doorbraaktijdstip
Wisseltijdstip
Incisiva
3 – 4 weken
3 – 5 maanden
Canini
3 – 5 weken
5 – 7 maanden
Premolaren
4 – 12 weken
4 – 6 maanden 4 – 7 maanden
Molaren
1.3.2 Vorm en positie van de gebitselementen van de hond Hoe kun je de vorm en positie van de gebitselementen onderscheiden?
De onderkaak is smaller en meestal korter dan de bovenkaak;
Snijtanden: -
worden groter van mediaal naar lateraal;
-
boventanden groter dan ondertanden, hebben centrale hoofdspits, twee kleine bijspitsen, lelievorm.
ondertanden hoofdspits en bijspits aan de laterale kant.
Hoektanden: sterk ontwikkeld, wortels naar caudaal gebogen, wortels reiken tot onder de tweede premolaar.
Kiezen: knobbel- en snijdendvormig
In tabel 1.2 is het aantal wortels van de verschillende gebitselementen van de hond weergegeven.
6
Tabel 1.2
Aantal wortels van de verschillende gebitselementen van de hond (Bron:
“Tandheelkunde bij Gezelschapsdieren”)
Aantal wortels
Gebitselement
Eén wortel
alle snij- en hoektanden alle eerste premolaren de derde molaar onderkaak
Drie wortels
de vierde premolaar boven alle overige molaren boven
Twee wortels
alle overige premolaren en molaren
De onderkaak heeft dus geen elementen met drie wortels!
1.4
De fysiologie van het gebit en directe omgeving
Eerder werd beschreven dat het gebit kenmerkend is voor iedere diersoort. Denk bijvoorbeeld aan herkauwers die hun voedsel moeten malen en daarom snijtanden en plooikiezen hebben. Het carnivorengebit dat als doel heeft om de prooi te kunnen vangen en te verscheuren en de omnivoren die kunnen scheuren/snijden en malen. Kortom: het gebit is aangepast aan de functie die het moet vervullen.
7