Toespraak in de Amsterdamse Studentenekklesia op 19 april 2009 door Franck Ploum Roeping als proces Lezing uit het evangelie van Lukas Lukas 9 vers 57-62; 10 vers 1-9 Zij trokken voort op de weg, iemand sprak tot hem: Ik zal jou volgen, waarheen je ook gaat. Tot hem sprak Jezus: De vossen hebben holen, de vogels van de hemel nesten, maar de mensenzoon heeft niets waar hij zijn hoofd op legt. Hij sprak tot een ander: Volg mij. Die sprak: Heer, vind het dan goed dat ik eerst mijn vader ga begraven. Hij sprak tot hem: Laat de doden hun doden begraven. Maar jij, ga en verkondig het koninkrijk van God. Een ander sprak tot hem: Ik zal jou volgen, heer, maar vind het dan goed dat ik afscheid neem van mijn huisgenoten. Tot hem sprak Jezus: Wie de hand aan de ploeg slaat en omkijkt naar wat achter hem ligt, is niet geschikt voor het koninkrijk van God. Na dit alles heeft de heer nog tweeënzeventig anderen aangewezen die hij zond voor zijn aangezicht uit, twee aan twee, naar alle steden en plaatsen waar hij zelf zou komen. Hij sprak tot hen: De oogst is overvloedig, werkers zijn er weinig. Daarom, smeek de heer van de oogst dat hij werkers uitstuurt om voor hem te oogsten. Gaat dan en weet wel, ik zend jullie uit als lammeren onder wolven. Draag geen beurs, geen plunjezak, geen sandalen en groet niemand langs de weg. Welk huis jullie ook binnengaan, zeg eerst: ‘Vrede aan dit huis.’ Als daar een ‘zoon van vrede’ is, zal jullie vrede op hem rusten, zo niet, dan keert zij naar jullie terug.
1
Blijf in dat huis, eet en drink wat zij je aanbieden want de werker is zijn loon waard. Ga niet van het ene huis naar het andere. En welke stad jullie ook binnengaan en je wordt daar ontvangen, eet wat zij voor jullie neerzetten, genees de zieken die daar zijn en zeg hen: ‘Het is vlak bij je gekomen, het koninkrijk van God.’
Toespraak Roeping en geroepen worden is een voortdurend proces, waarin veel mensen en situaties een rol spelen. Ik geloof niet in de bliksemschicht. Wel kan ik terugkijkend op mijn leven draden van roeping zien en kan ik zeggen: kijk zo ziet het eruit, dat was-is-blijft de opdracht waar ik voor sta. Sociale omstandigheden waarin ik opgroeide, mijn eigen levenservaringen, de mensen die ik ontmoet heb, ze kleuren mijn roepingsverhaal. Wanneer ik tegen mensen zeg dat ik uit Zuid Limburg kom, roept dit meestal het beeld op van prachtig heuvellandschap, kleine dorpjes en mooie natuur: een ideaalbeeld. Niets is minder waar. Kerkrade ligt in het hart van de oostelijke mijnstreek. Een arm en grauw gebied, getekend door de opkomst en ondergang van de mijnbouw, getekend ook door mislukte industriële projecten om mensen aan het werk te helpen en taalachterstanden. De stad prijkt al decennia in de top vijf van hoogste werkeloosheid. Dat is waar ik geboren ben en opgroeide. Dat de wijk waarin ik opgroeide een echte achterstandswijk was, ontdekte en realiseerde ik me gek genoeg pas twee jaar geleden, toen een aantal oud klasgenoten een reünie organiseerden van de toenmalige zesde klas. Van de 46 waren er 38 gekomen. Leuk weerzien. Maar tijdens het rondje over hoe ieders leven was gelopen, kwamen de ontluisterende cijfers op tafel. Het aantal dat een opleiding op HBO of WO niveau had genoten was op één hand te tellen. Voor het aantal gevangenisjaren dat onze jaargroep vertegenwoordigde daarentegen waren vijf handen niet voldoende. Mijn religieuze opvoeding is te kenschetsen als rooms-rood. Geloven en de handen uit de mouwen hoorden bij elkaar. Geen God zonder gerechtigheid. Al zijn dat meer mijn woorden die ik er nu op plak dan die van toen. Mijn eerste echt heldere herinnering aan de kerk is het moment dat ik op acht jarige leeftijd mijn eerste communie deed en vervolgens op pater Franciscaan Leo Noy afstapte en vroeg of ik misdienaar mocht worden. Ja dat mocht. Er volgde een gedegen voorbereiding, waarna ik kon beginnen met de ochtendmis van 8.00u. Er woedde een hevige strijd in katholiek Limburg, mede aangewakkerd door de komst van bisschop Gijssen. De Franciscanen en hun activiteiten waren hem een doorn in het oog. Leo Noy werd het eerste slachtoffer van de strijd. Hij startte het jongerenwerk in de wijk op, waarna orthodoxen een lastercampagne richting bisdom en pers startten. De druk werd hem te groot. Hij capituleerde, trad uit en werd later directeur van het maatschappelijk werk.
2
Ik was negen en had geen idee wat er allemaal aan de hand was. Ik vond alles prachtig, de liturgie, de wierook, de rituelen en het meelopen in de stoet misdienaars die langs de banken door het middenpad naar voren schreed. Geloven was meedoen in de kerk en zo netjes en goed mogelijk de taak uitvoeren die mij opgedragen was. Het idee dat dit ook iets te maken kon hebben met volgelingschap en met het verhaal van Jezus kwam toen ik kennis maakte met Judith, de plaatselijke missionaris. Als verloskundige vertrok ze naar Puapua Nieuw Guinea. Een ver land waar ik nog nooit van had gehoord. Na zes jaar kwam ze voor het eerst terug naar Nederland. Ik bezocht haar, ik was denk ik tien en zij eind twintig. Het was fascinerend. Iemand die alles opgaf, om hem te volgen. In 1991 bezocht ik haar, halverwege mijn theologiestudie. God moet gedaan worden! Wat dat in de praktijk betekende zag ik daar, weg van alle kerkpolitiek en discussie over niets. Als een vreemdeling van dorp tot dorp, met maar één boodschap: vrede aan jullie huis. Er groeide naast geestverwantschap een diepe vriendschap, die duurt tot op vandaag. Op de middelbare school was ik geen groot student. Ik hield niet van lezen, blonk niet uit in talen en exacte vakken zeiden me niets. Het enige dat ik leuk vond was opstellen schrijven. Het liefst over politiek, onrechtvaardigheden in de samenleving, vreedzame oplossingen voor conflicten waar ter wereld ook. Ik was 17 toen ik samen met twee stadsgenoten een afdeling van de Jonge Socialisten oprichtte. Ik had geen idee wat ik wilde gaan studeren. Ik begon aan een opleiding fysiotherapie. Ik hield het drie maanden vol. Tijdens een snuffelstage kwam ik in een praktijk in een achterstandswijk van Heerlen terecht. Bij binnenkomst zat de wachtkamer bomvol. Bij vertrek zat de wachtkamer nog steeds bomvol. Afgescheiden door gordijntjes lagen patiënten op bedden naast elkaar en er werden in spoedtempo elektroden aangesloten, pakkingen aangebracht en mensen kregen te horen hoe lang ze zo moesten blijven zitten en wanneer ze terug moesten komen. Op naar het volgende been of de zoveelste elleboog. Ik wist: dit nooit! Zo ga je niet met mensen om. Maar hoe dan wel? ´Ik wilde geen benen behandelen, ik wilde zieken genezen.´ De parochie was begin jaren tachtig overgegaan naar de paters van de Afrikaanse Missie, de SMA. De Franciscanen hadden hun uiterste best gedaan om de parochie uit handen van het bisdom te houden. Dat was gelukt. Er kwamen twee oud missionarissen, vrije vogels met nieuwe ideeën. Mijn takenpakket in de parochie werd groter en op een dag kreeg ik een folder in de hand gedrukt: open dag op de UTP in Heerlen. De Universiteit voor Theologie en Pastoraat, dacht ik bij mezelf. Dat is niets voor mij, acht jaar studeren, ik moest er niet aan denken. Maar ik ging toch en raakte geboeid. Ik begon er aan en zes jaar later studeerde ik af. In die jaren was er een heftige strijd tussen enerzijds de linkse UTP en het orthodoxe seminarie van Gijssen anderzijds. Studeren aan de UTP betekende Limburg verlaten, niemand van deze opleiding werd toegelaten tot het bisdom Roermond. In 1993 capituleerde de UTP en verdween in een zogenaamde fusie met Nijmegen. Tijdens mijn studie raakte ik gefascineerd door de Theologie van de Bevrijding. Erik Borgman kwam net met zijn proefschrift over de bevrijdende God, Metz lag naast mijn bed en theologen uit Latijns Amerika en Afrika werden verslonden. Het leek alsof ik ineens ging zien dat wat ik als kind had meegekregen vergroot werd op wereldschaal: geen God zonder gerechtigheid,
3
niet alleen hier, maar ook daar, ver weg. Uiteindelijk studeerde ik dus in Nijmegen af en schreef ik een scriptie over de groeiende armoede in Nederland en theologische fundamenten voor diaconaal handelen. God moet gedaan worden. Dat ik na mijn studie zou gaan werken in de kerk was zo helder als maar kan. De parochie was voor mij de plek waar het gebeuren moest. De spoeling werd echter al dunner. Eigenlijk waren alleen Breda en Rotterdam een optie. Overal sloeg de verrechtsing toe. Najaar 1994 begon ik als pastoraal werker in een grote nieuwbouwwijk van de stad Breda. De wijk was het levende voorbeeld van de secularisatie: 30.000 inwoners, één kerkje met 300 zitplaatsen. Maar het was een bloeiende plek, geen ingesleten tradities, veel jong volk, oecumenisch georiënteerd en met een sterk diaconaal besef. Mijn godsbeeld werd meer en meer gekleurd door de strijd om gerechtigheid. De God van Jezus werd steeds meer de God van de uittocht, de God van de profeten. De partijdige God. En Jezus werd meer en meer de Jood, die als geen ander verstond om God in zichzelf te laten gebeuren. Alles wat ik in de 26 jaar daarvoor had gezien, bedacht, ervaren, vond nu een kanaal. Armoedegroepen, vredeswerkgroepen, maatjesprojecten met de gevangenis, eva-groepen. Daarin vond ik door de week mijn weg en op zondag sprak ik er over en verbond het met het Bijbelse visioen van hoop, vrede en gerechtigheid. Ik stond met één been in de kerk en één been erbuiten. God gebeurde. Ik voelde me een diaken, een runner-of-God, zoals Anton Houtepen het ooit omschreef: op en neer lopend tussen kerk en samenleving. In 2000 werd ik gewijd tot permanent diaken. Op de hoogte van alle haken en ogen die daar aan zaten, maar overtuigd dat dit mijn weg was. Toen niet wetende dat al die haken en ogen me na vijf jaar al fataal zouden worden. Behalve veel vrijwilligers had ik op die plek de eerste twee jaar ook een priestercollega. Een zeer spirituele man. Hij leerde me bidden. Dankzij hem maakte ik diepgaand kennis met de spirituele en mystieke kant van het Bijbelse verhaal. God is er, daar hoef je niets voor te doen. Ik Ben Die Ik Ben kreeg betekenis en er groeide evenwicht tussen Actie en Bezinning. Ik vond het wel een bevrijdende gedachte dat het niet alleen van mij af hing. God Is. Of ik me nu druk maak of niet. Het is al begonnen, zie je het niet? vraagt Jezus. Maar op het moment dat ik dat ervaar en aanvaard, komt ook direct de andere vraag, waar is God dan? In de mens naast me, de vreemdeling, de ontheemde, de bijstandsmoeder, de drugsverslaafde. Zij kijken me aan en roepen me op: heb me lief, doe mij recht, wees mijn naaste, in Gods Naam. God is – maar moet ook gebeuren. Vreemd genoeg leek de binding aan de kerk door de wijding, me tegelijkertijd steeds meer van de kerk te vervreemden. Hoe dichter ik er bij zat, hoe meer afstand ik ging voelen. Ik zocht de weg naar buiten en voelde dit als mijn ‘wijdings’-opdracht. Maar de kerk ging en gaat meer en meer naar binnen, trekt de muren op, verkerkt en sluit de deuren. Ze lijkt in niets meer op de volgeling die geen hol of nest heeft en de dagelijkse beslommeringen los kan laten. Integendeel ze kent alleen nog haar eigen gecreëerde nestgeur, kruipt steeds dieper in haar hol van zelfbevestiging en zelfgenoegzaamheid. De dagelijkse beslommeringen om alles precies volgens de regels van huis te doen vult haar volledige agenda. Het woord ‘vrede aan dit huis’ heeft alleen nog betrekking op de heilige rest.
4
Ik wist dat ik een andere koers moest gaan varen. Ik zocht steeds meer in al die groepen die niet meer bij de club hoorden. Ik zocht in de kunst, de literatuur, de poëzie en in al die mensen die allang zijn afgehaakt. En ik vond steeds meer sporen van de God die Is en die moet gebeuren. Een pilotproject van het bisdom om een parochiekerk te verbouwen en om te vormen tot een centrum voor Geloof en Cultuur bood uitkomst. ER was ruimte om afstand te nemen van het typische parochiewerk met al haar mooie maar ook verstikkende ritmen. Ik kon weer ademhalen. Voor even. Eind 2006 viel het kerkelijke doek. Een echtscheiding, een nieuwe bisschop, een nieuwe relatie: u kunt gaan! Van iemand uit de hoogste kringen van het bisdom klonk: ja, eigen schuld, had hij ook maar zijn mond moeten houden over de nieuwe relatie. Dan was er niets aan de hand geweest. Hoe zou ik mijn liefde voor iemand geheim kunnen houden en mezelf en haar in de spiegel kunnen aankijken. Ik wilde mezelf recht in de ogen blijven kijken. De hypocrisie is misschien wel het meest vervreemdende element in de kerkelijke organisatie. Tot op vandaag heb ik de stap uit de kerk, hoewel niet zelf gezet, als bevrijdend ervaren. Nu ik er buiten sta ervaar ik pas hoe benauwend het instituut werkt. Hoe dodelijk het is voor de creativiteit en hoe verstikkend voor je talenten. Wat ik de afgelopen twee jaar in mezelf aan mogelijkheden, kansen en talenten op het spoor ben gekomen, is in twaalf jaar kerkelijk werk niet aan de oppervlakte gekomen. Ik vertelde aan protestantse vrienden hoe het verhaal van mijn ontslag in elkaar zat. En hun reactie was: je hebt je toch zeker laten uitschrijven! Waarop ik antwoordde: natuurlijk niet, ik ben katholiek en ik blijf katholiek, daar komt geen bisschop tussen. Het enige wat ze nog konden uitbrengen was: typisch katholiek. En ik dacht, maar sprak niet uit: inderdaad, ik geloof niet in steeds weer een nieuw kerkje omdat ik het ergens mee oneens ben. Er zijn weinig momenten geweest waarop ik me katholieker heb gevoeld dan toen. Ik hoor bij die katholica, die universele beweging, ik heb daar een plaats in, ik ben in die wereldwijde beweging geroepen om zichtbaar te maken, teken te zijn van wat Jezus noemt: het Koninkrijk van God. Niet door me in institutionele holen te begraven, maar om te bevrijden, tot opstanding te brengen. Niet om koste wat het kost het oude vast te houden, maar los te durven laten en nieuwe wegen te zoeken. Niet door gebonden te zijn aan één plek of één formulier of één stramien. Nee, altijd onderweg, niet vastroesten. Genezing is het teken van Gods aanwezigheid, niet verstening. De zeventig of tweeënzeventig die door Jezus worden uitgezonden verwijzen naar die universaliteit, naar Israel in haar volheid. Jezus trekt met zijn gevolg door Samaria, op naar Jeruzalem. Hij stuurt mensen voor zich uit. Ze hoeven alleen maar vrede te brengen en zieken te genezen. Dat zal allen teken voldoende zijn, dat het koninkrijk van God gevestigd is. Het vredesvisioen over Jeruzalem dat Jesaja ooit zag, zal werkelijkheid gaan worden. Een droom, een visioen, een opdracht. God Is reeds, maar moet ook nog gedaan worden. God Is-te doen. De vraag is niet of ik me laat uitzenden door de kerk, de vraag is of ik me laat uitzenden door God. Hoor ik waar het Stil Geschreeuw klinkt. Versta ik de Stem die roept en ben ik bereid om mijn leven zo in te richten dat ik los kan laten wat me tegenhoudt om die ene te bezoeken, die zoekt naar genezing, bevrijding, vrede, opstanding? Geroepen zijn is, jezelf steeds weer deze vragen te durven stellen en je klein gelovigheid hierin onder ogen zien.
5
Er zijn op dit moment veel vormen waarin ik me geroepen voel om inhoud te geven aan de opdracht die Jezus meegeeft aan zijn leerlingen. Ik ga huizen binnen van veel en verschillende aard. Ik eet en wens vrede en zie bloemen en onkruid. En tussen al die activiteiten door reis ik met regelmaat naar Steyl. Een klein kloosterdorp bij Venlo. Daar is ruim honderd jaar geleden, Arnold Jansen begonnen met het werken aan zijn roeping. In z’n eentje , geen cent op zak en een oude vervallen boerderij die leeg stond. Hij werd voor gek verklaard. Er ontstonden drie missionaire congregaties. Duizenden werden vanuit Steyl uitgezonden over de hele wereld. Tot op vandaag zijn er drie levende gemeenschappen woonachtig in Steyl. Maar er staat ook een klein kloostertje leeg. Ik mag het hebben als ik een goed plan heb. Dat plan is er inmiddels. Nu nog het geld, veel geld om het gebouw op te knappen. Een gevleugelde uitspraak van Arnold Jansen was: het geld is er al. Het zit in de zakken van de mensen, ik moet het er alleen nog uithalen. Zou het een van de tien plekken kunnen worden waarover Huub droomt en spreekt in zijn essay Jij die mij ik maakt? Wie volgeling is leeft van een visioen en weet tegelijk ten diepste dat hij het los moet laten, uit handen moet geven. Immers: Van U is de toekomst, kome wat komt.
6