De BVD Boviene virale diarree of BVD is een aandoening bij runderen die zwaar onderschat wordt.De besmetting brengt veel meer schade toe aan de veestapel dan men over het algemeen aanneemt, maar komt ook veel meer voor dan men denkt. In Nederland schat GD dat er op een vierde van de bedrijven waar er geen enkele maateregel genomen wordt ter bestrijding van BVD, een BVD-drager rondloopt. Door het ingewikkelde ziektebeeld zijn opsporing en controle bij BVD veel moeilijker dan bij de meeste andere besmettelijke ziekten. BVD wordt veroorzaakt door een virus dat verwant is met het varkenspestvirus en het Border disease virus bij schapen. Het BVD-virus onderscheidt zich van andere virussen, omdat het in staat is de runderfoetus te besmetten zonder een afweerreactie uit te lokken. Want wanneer een drachtige vaars of koe besmet wordt met het BVD-virus, dan wordt ook haar kalf in de baarmoeder besmet. Als dit gebeurt in de eerste 125 dagen van de dracht, dan is de foetus nog niet in staat om dat virus als lichaamsvreemd te herkennen en uit te stoten. Het kalf zal levenslang het virus in al zijn weefsels meedragen; het zal als BVD-drager geboren worden en levenslang drager blijven. Deze dragers zijn de hoofdrolspelers in BVD, want zij dragen niet alleen levenslang het virus in zich, maar scheiden het ook massaal en voortdurend uit via al hun excreties en gedurende heel hun leven. Dat leven is bij de meeste van die dragers maar kort: de overgrote meerderheid sterft vóór ze 2 jaar oud worden aan ‘mucosal disease’, de opvallendste van de vele verschijningsvormen van de ziekte. Omdat het BVD-virus een hele reeks van sterk uiteenlopende symptomen kan uitlokken bij runderen van alle leeftijden, lijden vele veehouders verlies door BVD zonder er zich van bewust te zijn. Deze ziektetekens kan men indelen in 4 groepen. Ten eerste een ziektebeeld dat door de dierenarts heel snel herkend kan worden, omdat het zo typisch is. Toen BVD voor het eerst werd ontdekt, zag men rundjes tussen de 6 en de 20 maanden met plots een erge, dodelijke diarree en letsels van het mondslijmvlies (de mondmucosa) en men gaf dit verschijnsel de naam ‘mucosal disease’. Het virus kreeg de naam ‘Boviene virusdiarree’, omdat men enkel de diarreevorm kende en nog niet wist wat een brede waaier van symptomen het gevolg kan zijn van deze ziekte. Nu weten we dat BVD veel meer kan veroorzaken dan alleen maar diarree. Een tweede groep bestaat uit ziektetekens die een sterk vermoeden van BVD oproepen zodra ze opgemerkt worden. Daarvan zijn de ‘achterblijvers’ zijn het best gekend: dieren die in groei achterblijven op hun leeftijdsgenoten. Deze dieren zijn dikwijls BVD-dragers, hoewel jonge runderen ook door andere ziekten kunnen achterblijven, denk maar aan salmonellose. Minder bekend als vorm van BVD zijn weinig levensvatbare kalveren. Ze worden vrij normaal geboren, maar sterven gedurende de eerste of tweede levensdag. Ook blindheid en evenwichtsstoornissen (‘sterrenkijkers’) bij jonge kalveren behoren tot de kenmerkende ziektetekens. Tenslotte kan het BVD-virus ook bloedingen over het hele lichaam veroorzaken. Maar dit laatste verschijnsel ziet men meer in de Verenigde Staten dan bij ons. De achterblijvers zijn BVD-dragers, de dieren met bloedingen niet en de andere symptomen uit deze tweede groep ziet men zowel bij dragers als bij niet-dragers. Vruchtbaarheidsproblemen vormen een derde symptomengroep. BVD kan aanleiding geven tot verwerpen en tot embryonale sterfte, die zich uit in slechte bevruchtingsresultaten met onregelmatige bronstintervallen. De vierde groep is de moeilijkste. Telkens een overigens gezond rund, dat voorheen nooit iets met BVD te maken had, besmet wordt met het BVD-virus, wordt zijn weerstand tegen allerlei andere besmettelijke ziekten onderdrukt. Dieren die licht besmet zijn met een of ander virus, bacterie of parasiet vertonen vaak geen symptomen; ze houden de besmetting in toom met hun weerstand. Wanneer zo’n dier ook nog met BVD besmet wordt, meestal door contact met een drager, dan vermindert die weerstand en kan de oorspronkelijke besmetting
toch ziektetekens opwekken. Anderzijds kunnen om dezelfde reden de symptomen van een ziekte erger worden dan ze zouden zijn zonder de bijkomende BVD-besmetting. Wanneer men bijvoorbeeld ziet dat kalveren steeds maar hervallen van een longontsteking, ondanks een aangepaste behandeling, dan kan men vermoeden dat de oorspronkelijke infectie verergerd is door tussenkomst van het BVD-virus. Vooral symptomen uit deze groep kunnen wel eens gedurende lange tijd schade berokkenen vooraleer de veehouder en de dierenarts beseffen dat ze met BVD geconfronteerd worden. Verder zijn er nog bepaalde types van het BVD-virus die op zich erge symptomen kunnen uitlokken, zonder medewerking van bacteriën of andere virussen. De longontstekingen en bloederige diarree met sterfte, veroorzaakt door deze virussen, zien we gelukkig maar zelden. Omdat BVD voor zoveel uiteenlopende symptomen verantwoordelijk kan zijn, is een diagnose op basis van die symptomen meestal heel moeilijk. Men kan wél BVD vermoeden en deze verdenking kan men bevestigen met onderzoek. Alle dieren van het bedrijf meteen testen zou de ideale oplossing zijn, maar dit is duur en arbeidsintensief. Daarom gebruikt de dierenarts steekproeven: een jongveevenster, eventueel gecombineerd met tankmelkonderzoek. In Nederland heet de combinatie ‘BVD QuickScan’: men combineert een jongveevenster met tankmelkonderzoek op virus en antistoffen. Met een jongveevenster spoort men geen virus op, maar antistoffen. Wanneer die aanwezig zijn in het bloed van het jongvee, is er recent een drager op het bedrijf geweest. Of misschien loopt die nog in de kudde, of zijn er wel meerdere dragers. Als deze beperkte testen positief uitvallen, dan gaat men over tot het opsporen van de drager(s) via bloed- en tankmelkmonsters. Elk dier van de kudde wordt dan getest. Wil men de schade aan de veestapel laten ophouden, dan is de enige mogelijkheid het uitroeien van de besmetting. Dat kan door enkel de dragers te verwijderen, want zij besmetten voortdurend koppelgenoten. Die kunnen daardoor lijden aan de hoger beschreven symptomen. Alleen maar de dragers verwijderen volstaat echter niet om het virus blijvend van het bedrijf weg te houden. Men kan pas zeggen dat men BVD goed onder controle heeft, wanneer men de principes van de controle alle vier rigoureus toepast. De basis van de controle is een goede bioveiligheid, of het toepassen van hygiënemaatregelen om insleep van het BVD-virus te voorkomen. Daartoe behoren het gebruik van bedrijfskledij, van wegwerpspuiten en –naalden door de dierenarts, quarantaine bij aankoop en zo meer. Deze maatregelen dragen vanzelfsprekend ook bij tot de preventie van allerlei andere besmettelijke ziekten. Zoals al voldoende werd benadrukt is ook het opsporen en verwijderen van dragers, de hoofdrolspelers in het BVD-verhaal, een belangrijke en onontbeerlijke schakel. De derde schakel is monitoren. Dat wil zeggen dat men na het verwijderen van de dragers voortdurend steekproeven blijft doen om na te gaan of er geen viruscirculatie meer is. Dat kan gebeuren met een jongveevenster om de zes maanden. Een QuickScan om het half jaar is nog beter. Door op die manier te monitoren wordt er tijdig alarm geslagen wanneer er een drager zou over het hoofd zou gezien zijn. Ook wanneer de bioveiligheid zou gefaald hebben en er virus opnieuw het bedrijf is binnengekomen wordt men door regelmatig te monitoren ook verwittigd vooraleer er ernstige schade is toegebracht aan de veestapel. Tenslotte moet men het monitoren ook volhouden op bedrijven waar er wordt gevaccineerd tegen BVD, omdat er wel eens fouten gemaakt worden vaccineren. Zo kan er wanneer men pech heeft toch een drager geboren worden uit een dier dat men vergat te vaccineren. Ook hier zal goede monitoring dan tijdig de alarmbel doen rinkelen. Vaccinatie is het sluitstuk van de BVD bestrijding. Vaccineren zonder verwijderen van dragers heeft weliswaar enig effect, maar de kosten die men in het vaccin geïnvesteerd heeft brengen veel meer op wanneer vaccineren wordt toegepast in combinatie met de drie andere
principes. Omdat het bioveiligheidsbeleid niet altijd slaagt in onze omgeving met zeer dichte veebezetting en veelvuldige transacties van dieren, is vacinatie zeker nodig om het BVD-virus van het bedrijf weg te houden. Bovendien zijn de bedrijven die al jaren vrij zijn van BVD juist het meest kwetsbaar voor herinfectie, omdat er dan nog weinig of geen dieren met beschermende antistoffen aanwezig zijn. Samen met de bioveiligheidsmaatregelen houdt een zorgvuldig uitgevoerd vaccinatieprogramma de infectie buiten deze kwetsbare veestapels. Omdat BVD zich niet openlijk toont en toch op heel veel bedrijven aanwezig is, zouden alle bedrijven regelmatig moeten testen. Voortdurend routinematig monitoren voor BVD hoort zonder meer thuis in de bedrijfbegeleiding. Wanneer er BVD op een bedrijf is aangetoond, dan bestaat een goede aanpak uit het en toepassen van de principes voor BVDcontrole, alle vier samen en elk ervan even nauwgezet.
Mucosal disease
De 4 principes van BVD controle moeten alle 4 tegelijk toegepast worden