V
g7
t(Ïj
Technische Universiteit Eindhoven
m
h
g h
[jJ
te c u h ~
G
IJ
0
u u rl
$ cc LU
0
z 0
ONDERWIJSVERSLAG 1990 VAN DE TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN
Technische Universiteit ~ Eindhoven Eindhoven, mei 1991
Reacties op dit Onderwijsverslag kunnen schriftelijk worden gericht aan: Het College van bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven Den Dolech 2 Postbus 513 5600 MB EINDHOVEN Telefoon Telex Telefax
(040) 479111 51163 445187
@ TUE Eindhoven 1991
Algemeen deel
INHOUD ALGEMEEN DEEL
Doel en opzet
9
Hoofdstuk 1:
Onderwijsontwikkelingen op instellingsniveau Missie van de TUE 10 Visitaties 10 Verkenningseemmissies 11 Kwaliteitszorg 11 Vergroting uitstroom ingenieurs
Hoofdstuk 2:
14
Het initieel hoger onderwijs Het onderwijsaanbod 17 Aantallen eerstejaars 18 Aantal ingeschreven studenten 18 Numerieke rendementen 21 Afgelegde examens 37 Inzet wetenschappelijk personeel 38
Hoofdstuk 3:
Het post-initieel hoger onderwijs AIO opleidingen 40 AIO netwerken 41 Instituut Vervolgopleidingen 42 ontwerpersopleidingen 42 Korte onderzoekersopleidingen 43 Afstandsonderwijs 44 Postdoctorale beroepsopleidingen 45 Lerarenopleiding 45 Overig post-initieel hoger onderwijs
Hoofdstuk 4:
46
Internationalisering, algemene vorming en emancipatie Internationalisering 48 Ontwikkelingssamenwerking 51 Studium Generale 52 Vredescentrum 53 Bureau Studentenpsychologen 54 Stichting Inter Kommunikatie 54 Wetenschapswinkels SS Verenigingen van studenten, afgestudeerden en aio's 56 Emancipatie 56
ONDERWIJSVERSLAG TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN 1990
Doel
Het onderwijsverslag heeft een tweeledig doel. Enerzijds dient het verslag om aan te geven welke acties in het desbetreffende jaar zijn genomen ter uitvoering van het in het TUE Ontwikkelingsplan geformuleerde onderwijsbeleid. Als zodanig vormt het een onderdeel van de cyclus beleidsformulering, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie. Anderzijds heeft het verslag een duidelijke externe werking waar het wordt gebruikt om het door de universiteiten verzorgde onderwijs in kwantitatieve en kwalitatieve zin onderling te kunnen vergelijken. De actualiteit van de kwaliteit van het onderwijs noodzaakt tot een heldere en adequate beschrijving van hetgeen de TUE op dit gebied de samenleving te bieden heeft.
Opzet
De opzet van het onderwijsverslag 1990 is als volgt. Het verslag bestaat uit een Algemeen deel en een Bijzonder deel. In het Algemeen deel wordt in een viertal hoofdstukken verslag gedaan van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van onderwijs op instellingsniveau (Hoofdstuk 1), het initieel hoger onderwijs (Hoofdstuk 2), het post-initieel hoger onderwijs (Hoofdstuk 3) en van het gevoerde beleid op het gebied van internationale samenwerking, de meer algemene ontwikkeling van studenten (Studium Generale, Vredescentrum, Wetenschapswinkels, Bureau Studentenpsychologen, Stichting Inter Kommunicatie), verenigingen van studenten, afgestudeerden en aio's en het emancipatiebeleid (Hoofdstuk 4). Het Bijzonder deel omvat de onderwijsverslagen van de faculteiten, het Rekencentrum en het Instituut Vervolgopleidingen. ln de bijlagen zijn overzichten opgenomen van de gehanteerde definities en afkortingen.
9
Hoofdstuk 1
Missie van de TUE
Onderwijsontwikkelingen op instellingsniveau
In 1990 is de discussie voortgezet omtrent het uitdragen van het algemeen TUE-beleid en de profilering van de TUE in een missiedocument. Dit heeft geleid tot de in het Ontwikkelingsplan TUE 1991-1994 vermelde 'Missie van de Technische Universiteit Eindhoven'. Om op nationaal en internationaal niveau mede leiding te kunnen geven aan de maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zijn wetenschappelijk opgeleide personen van vitaal belang. Het opleiden van deze mensen rekent de TUE tot een van haar voornaamste doelstellingen: De onderwijs-kernactiviteiten van de TUE zijn: het opleiden tot academisch gevormd ingenieur; het opleiden tot wetenschappelijk onderzoeker; het opleiden tot technologisch ontwerper. Tevens hecht de TUE veel waarde aan het verzorgen van: 'continuing education' in de technische wetenschappen; eerstegraads lerarenopleidingen in wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Naast het bijbrengen van de door de samenleving gewenste kennis, kunde en sociale vaardigheden, rekent de TUE het tot haar taak studenten en assistenten-in-opleiding te stimuleren in het ontwikkelen van hun intellectuele bekwaamheden en in het bevorderen van een kritische houding en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Ook het scheppen van voorwaarden tot culturele vorming en het bieden van faciliteiten voor lichamelijke vorming en sport rekent de TUE tot haar taken. Het Europa van na 1992 vereist een internationale oriëntatie van de door de TUE opgeleide ingenieurs. Bij dit alles hoort een systeem van interne en externe, nationale en internationale, kwaliteitsbewaking. De interne kwaliteitszorg op facultair niveau komt aan bod in de paragrafen 2 (Het systeem van kwaliteitszorg) in het Bijzonder Deel. De interne kwaliteitszorg op TUE-niveau evenals de externe kwaliteitszorg door visitatie- en verkenningseemmissies wordt in dit hoofdstuk beschreven. Voor een goed voorbeeld van internationale kwaliteitsbewaking wordt verwezen naar het verslag van de faculteit Technische Bedrijfskunde.
Visitaties
10
In het kader van de externe kwaliteitszorg worden de studierichtingen periodiek doorgelicht door een visitatiecommissie van de VSNU. In april 1990 verscheen het eindrapport van de visitatiecommissie Wiskunde en Informatica. Ondanks enkele punten van kritiek zijn de bevindingen van de commissie die de faculteit in mei 1989 bezocht, overwegend positief. Voor de studierichting Technische Wiskunde is de commissie van oordeel dat het bestaande systeem voor kwaliteitszorg, waarin de studierichtingscommissies, de Commissie Lagerejaars Wiskunde Onderwijs, de Commissie Onderwijs, de P-coördinator,
de D-coördinator en de Studentenraad zich regelmatig buigen over vakinhoudelijke, onderwijskundige en curriculaire aspecten van het onderwijsprogramma, voldoet. De opleiding wordt duidelijk toepassingsgericht bevonden met daarnaast de mogelijkheid tot fundamenteel gerichte specialisatie. Voor de studierichting Technische Informatica kwam de commissie eveneens tot de conclusie dat het systeem van kwaliteitszorg voldoet, terwijl de opleiding wordt omschreven als fundamenteel met goede mogelijkheden voor toepassingagerichte specialisaties. De faculteit heeft de aanbevelingen van de commissie inzake het te gedetailleerde takenpakket van de studierichtingacommissies en een vroegtijdiger signalering van achterstand in de studievoortgang ter harte genomen. De commissie was er niet mee ingenomen dat de eerste herkansing na een tentamen pas weer in augustus kan plaatsvinden. Voor enkele vakken lopen thans experimenten om deze herkansing te vervroegen, bijvoorbeeld na het wintertrimester voor een vak uit het herfst trimester. Voor beide studierichtingen signaleert de commissie dat het beleid bij de opstelling van het onderwijsprogramma erop gericht is behoorlijk rekening te houden met de wensen van het afnemende veld, waarmee dan ook geregelde contacten bestaan. Het bezoek van de visitatiecommissie Elektrotechniek en Informatietechniek zal in januari 1991 plaatsvinden; ter voorbereiding daarvan bracht de faculteit in november 1990 een zelfstudie uit.
Verkenningscommissies
De Verkenningscommissie Biofysica bezocht de TUE in 1989. De discussie over de bevindingen van de commissie wordt in 1991 gevoerd op basis van het eindrapport 'Biofysica in Nederland' dat begin 1991 verscheen. De Verkenningscommissie Wiskunde sloot in 1990 de bezoeken aan de Nederlandse universiteiten af; de commissie had de TUE al in 1989 bezocht. Het eindrapport van de commissie wordt in de eerste helft van 1991 verwacht.
Kwaliteitszorg
Zowel in het Ontwikkelingsplan 1989-1992 als in het ontwikkelingsplan 1991-1994 worden concrete voornemens genoemd op het gebied van de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. In deze paragraaf wordt weergegeven welke acties in het kader van deze voornemens zijn ondernomen. Het betreft de volgende onderwerpen: Het tot stand brengen van een set van onderwijsindicatoren. Studie naar de hantering van de functies van de P-fase (oriënterend, selecterend, verwijzend). Studie naar de begeleiding van studenten in het tweede studiejaar die nog niet in het bezit zijn van het Pdiploma. Onderzoek naar de oorzaken van studiestaking.
11
Onderzoek naar de oorzaken van het overschrijden van de maximale inschrijvingsduur. De verdere perfectionering van het studievoortgangsregistratiesysteem. Het produceren van een overzicht van alternatieve onderwijsvormen. De implementatie bij de faculteiten van het aan de TUE ontwikkelde systeem van cursus- en docentevaluatie. Daarnaast zijn ook nog andere acties ondernomen die verband houden met de kwaliteitszorg van het TUE-onderwijs. Ook deze zullen hier besproken worden. In het Ontwikkelingsplan 1991-1994 wordt het tot stand brengen van een set van onderwijsindicatoren cruciaal genoemd voor de toetsing van de kwaliteit van het onderwijs als proces en als produkt. In november 1990 heeft de Universiteitsraad kennis genomen van het voornemen van het College van Bestuur om vanaf 1991 een compleet overzicht samen te stellen van alle voorhanden kwantitatieve gegevens (performance indicators/kengetallen) met betrekking tot het gerealiseerde beleid. Deze zullen zo mogelijk worden voorzien van historische informatie en toekomstverwachtingen. Deze performance indicators/kengetallen vormen de ingang van de belaidsevaluatie op instellingsniveau. Conclusies hieruit zullen aan de Universiteitsraad worden toegezonden. Zij zijn vertrekpunt voor de opstelling van het Ontwikkelingsplan 1993-1996. De discussie omtrent onderwijsindicatoren is tegen de achtergrond van dit voornemen voortgezet. Dit heeft inmiddels geresulteerd in een voorbeeld van een mogelijke set van performance indicators/kengetallen, waaraan een aantal mogelijke performance indicators/kengetallen die specifiek op het onderwijsproces betrekking hebben is toegevoegd. In mei 1990 heeft de Bestuurscommissie Onderwijs (COW) een studie naar de hantering van de functies van de P-fase (oriënterend, selecterend, verwijzend) en naar de begeleiding van tweedejaars studenten zonder P-diploma afgerond. De voornaamste informatiebronnen bij deze studie waren de reacties van de faculteiten op een door de COW opgestelde vragenlijst, de facultaire onderwijsverslagen 1989 en de bevindingen van de visitatiecommissie Wiskunde en Informatica. Gebleken is dat er vaak verwarring bestaat over de begrippen oriënterend, selecterend en verwijzend. Een belangrijk nevenresultaat van de cow-studie is dan ook dat overeenstemming is bereikt over een heldere definiëring van deze begrippen. De door het College van Bestuur onderschreven eindconclusie van de COW luidde dat zich geen voor verbetering in aanmerking komende probleemsituaties voordeden. De COW zag geen aanleiding voor een nadere studie op instellingsniveau en achtte het niet noodzakelijk om concrete aanbevelingen te doen. Door de Universiteitsraad werd het als omissie gezien dat, m.b.t. de selecterende functie van de P-fase en de begeleiding van tweedejaars studenten zonder P-diploma, niet naar de mening van studenten was gevraagd. 12
Het College van Bestuur stemde in met het voorstel om studenten hierover te enquêteren. De opdracht hiertoe werd verstrekt aan het Bureau Studentenpsychologen. Inmiddels zijn studenten van de instroomgeneraties 1987 en 1988 geënquêteerd. Naar verwachting zullen de eindresultaten in juni 1991 ter beschikking zijn. Door het Bureau Studentenpsychologen is aan de TUE een uitgebreid onderzoek verricht naar de oorzaken van studiestaking in de D-fase en naar de oorzaken van het overschrijden van de zesjarige inschrijvingsduur, in het onderzoek studievertraging genoemd. Onder andere zijn ten behoeve van dit onderzoek twee grote enquêtes gehouden. Bij de eerste enquête zijn de, in totaal 273, studiestakers en vertraagden van de generatie 1983 aangeschreven. Op deze aanschrijving hebben 94 studenten (34\) gereageerd. Er is met name geopteerd voor het uitvoerig bekijken van de generatie 1983 omdat deze groep studenten in september 1989 afgestudeerd had moeten zijn, zodat een volledig beeld van de studiestaking en studievertraging kan worden gegeven. Bovendien is deze generatie aan het begin van de studie door het BSP benaderd voor een onderzoek naar studeergedrag en studievoortgang, zodat van deze groep studenten reeds een groot aantal gegevens beschikbaar was. Bij de tweede enquête zijn van de generaties 1984 tjm 1988 alle studenten aangeschreven die zijn afgestudeerd of gestaakt in de D-fase. Van de generatie 1984 zijn ook de vertraagden benaderd. In totaal zijn 1211 vragenlijsten verzonden en hebben 543 studenten (45\) gereageerd. Van dit onderzoek zullen de eindresultaten in juni 1991 ter beschikking zijn. Op de TUE is men bezig met de invoering van het centrale onderwijsinformatiesysteem OWIS. De eerste fase van de invoering van OWIS is in 1990 voltooid. Met dit systeem, dat aan alle faculteiten ter beschikking staat, is het onder andere mogelijk om op ieder gewenst moment een overzicht te krijgen van de studievoortgang van iedere student. In de tweede fase van de invoering van OWIS zullen onder andere de grafische mogelijkheden van het systeem worden vergroot. Informatie over de studiebegeleiding en de studievoortgangsregistratie bij de faculteiten vindt u in het Bijzonder Deel van dit verslag. In opdracht van het College van Bestuur is bij de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen een onderzoek naar alternatieve onderwijsvormen verricht dat in mei 1990 heeft geresulteerd in het rapport 'Onderwijsvormen'. In dit rapport worden onder het begrip onderwijsvormen zowel didactische werkvormen als onderwijsorganisatievormen verstaan. van beide categorieën wordt een overzichtelijke inventarisatie gepresenteerd, waarin de essentie van de diverse onderwijsvormen uiteengezet wordt. Het rapport is door het College van Bestuur aan de faculteiten aangeboden met de aanbeveling om met de inhoud ervan hun voordeel te doen. Tevens is op verzoek van de 13
Universiteitsraad aan de faculteiten meegedeeld dat indien er bij de eventuele invoering van alternatieve onderwijsvormen financiële problemen rijzen, bezien kan worden of centrale ondersteuning wenselijk en mogelijk is. In 1989 is door de TUE een systeem voor cursus- en docentevaluatie (USE) ontwikkeld. Bij die ontwikkeling Z1Jn in het studiejaar 1989-1990 de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen en de studierichtingen Technische Natuurkunde en Scheikundige Technologie betrokken geweest. Met ingang van het studiejaar 1990-1991 is het systeem voor alle faculteiten beschikbaar en neemt het gebruik ervan snel toe. De inpassing in facultaire systemen van kwaliteitszorg wordt in de paragrafen 2.1.5. van het Bijzonder Deel toegelicht. De plannen van de minister van Onderwijs en Wetenschappen om het recht op studiefinanciering te beperken tot vijf jaar (voor het WO), vormen voor de universiteiten een aanleiding zich te bezinnen op de vraag hoe de studieduur beter in overeenstemming zou kunnen worden gebracht met de cursusduur. In het kader hiervan is aan de TUE de Bestuurscommissie Groepsonderwijs ingesteld die zich heeft beraden over de mogelijkheden van groepsonderwijs in de P-fase met als doelstelling bij te dragen tot verkorting van de studieduur. In december heeft deze commissie haar eindadvies uitgebracht. In deze rapportage wordt een totaal pakket van concrete maatregelen voorgesteld die moeten bijdragen aan optimalisatie van het P-rendement na 1 jaar. Een proefperiode waarin bijvoorbeeld twee faculteiten gedurende het eerste studiejaar experimenteren met de toepassing van deze aanbevelingen acht de commissie van cruciaal belang. Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat met ingang van het studiejaar 1991/1992 met een dergelijk experiment wordt gestart. In het kader van de richtlijn ex artikel 61, lid 1 WWO inzake bewaking van de studietermijnen, is de faculteiten gevraagd te melden hoe vaak er in 1990 een verzoek om verlenging stageduur/afstudeerperiode is ingediend. Dit blijkt alleen bij de faculteit Technische Natuurkunde in twee gevallen (stages) te zijn voorgekomen en bij de overige faculteiten niet.
Vergroting uitstroom ingenieurs
14
Naast alle activiteiten die op het gebied van kwaliteitszorg worden ondernomen en die kunnen leiden tot vergroting van de uitstroom, wordt veel aandacht besteed aan het bewerkstelligen van een toename van de uitstroom door middel van vergroting van de instroom. Voorlichting en werving Z1Jn daarbij belangrijke aspecten. Bij de dienst In- en Externe Betrekkingen (lEB) kregen studentenwerving en studievoorlichting gedurende 1990 de hoogste prioriteit. Om te beginnen organiseerde lEB een landelijke schooldekanendag met als thema 'Leven in een informatiemaatschappij; wat staat ons (nog) te wachten?' Zowel in het voorjaar als in het
najaar werden voorlichtingsdagen gehouden voor vwo-ers met belangstelling voor een studie aan de TUE. Achteraf werden de ervaringen in samenspraak met de studievoorlichters van de faculteiten en andere direct betrokkenen geëvalueerd. Dat leverde bruikbare informatie op voor de verdere verbetering van de opzet en uitvoering van de voorlichtingsdagen. Over het algemeen waren de ervaringen overigens positief. Voor HTO-ers met interesse in een studie aan de TUE organiseerde IEB een speciale informatiemiddag. Verder werden in september THEA-dagen (de voorlichtingsdagen voor meisjes) gehouden in samenspraak met de voorlichtingabureaus van 'Delft' en 'Twente'. De THEA-dagen werden uitgebreid geëvalueerd (onder meer via een enquête onder alle deelneemsters)1 bovendien werden de evaluatierapporten van TUE, UT en TUD uitgewisseld. De algemene conclusie is: doorgaan in goede onderlinge samenwerking en de opzet van de dagen waar mogelijk verder verbeteren. Bij deze THEA-dagen en bij de voorlichtingsdagen voor vwo-ers in het najaar werd gebruik gemaakt van de videofilm 'Greep op de toekomst'. De film heeft een wervend karakter en werd met veel enthousiasme ontvangen. Ook vanuit de faculteiten werd in 1990 aan de ontwikkeling van wervende of voorlichtende videoprogramma's gewerkt. Zo kwamen er programma's gereed over wiskunde, informatica en werktuigkundige medische technologie. In het najaar werd door het IEB onderzoek verricht naar zin en mogelijkheden van een speciaal videoprogramma om meisjes voor een studie aan de TUE te interesseren. Op basis van de resultaten werd geconcludeerd dat een op deze doelgroep afgestemde brochure een beter bruikbaar instrument zou zijn. Met de voorbereiding van deze brochure werd begonnen. De TUE zal geen propedeuse-opleiding in de Werktuigbouwkunde starten in Utrecht. Deze beslissing is genomen in nauw overleg met de Hogeschool Utrecht, waar deze opleiding zou worden ondergebracht. Het belangrijkste argument om niet met de plannen door te gaan, is het geringe aantal studenten dat zich tot nu toe voor Werktuigbouwkunde in Utrecht heeft aangemeld. Bij een aantal van 20 studenten in het eerste jaar zou de propedeusevestiging levensvatbaar zijn. Ondanks alle mogelijke inspanningen op het gebied van voorlichting en werving bleef het aantal aanmeldingen echter beperkt tot 12. Het is denkbaar dat bij veranderde omstandigheden, zoals het opengaan van de EG-grenzen in 1992 of de invoering van het vak techniek op middelbare scholen, er aanleiding is om een hernieuwde poging tot het oprichten van een P-vestiging in Utrecht te wagen. Zo mogelijk met meerdere studierichtingen tegelijk. Een positief punt bij dit alles is de goede relatie die door het leveren van een gezamenlijke krachtsinspanning met de Hogeschool Utrecht is ontstaan. De TUE en de Hogeschool Utrecht zijn een raamovereenkomst aangegaan waarbinnen ruimte is voor samenwerking op allerlei gebieden. De faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen biedt sinds 1983 een opleiding tot ingenieur Techniek en 15
Maatschappij aan, als een vrije studierichting bestaande uit een doctoraal fase met een driejarig programma. Sinds 1989 bestaat binnen de faculteit ook een doorstroomprogramma dat opleidt tot het doctoraal examen Techniek en Maatschappij. Dit programma is ingesteld door de Universiteitsraad op basis van artikel 17A van de WWO. Tot deze opleiding worden toegelaten bezitters van een diploma van een van de vierjarige studierichtingen in het Hoger Technisch Onderwijs. In 1989 bedroeg de instroom 40 studenten, in 1990 circa 100. Bovendien is in 1990 een propedeuse-fase aan het programma van de studierichting toegevoegd. Het stelt vwo-abituriënten in staat meteen aan de TEMA-opleiding te beginnen. De introom bij aanvang van dit P-programma in september bedroeg 55 studenten. In totaal nam het aantal eerstejaars studenten bij TEMA toe van 48 in het studiejaar 1989/1990 tot 176 in het studiejaar 1990/1991.
16
Hoofdstuk 2
Het onder-
wijsaanbod
Bet initieel hoger onderwijs
Het initieel hoger onderwijs is opgedeeld in een propedeutische (P-) fase en een doctorale (0-) fase, af te sluiten met respectievelijk een P- en een 0-examen. De TUE telde in 1990 acht faculteiten die tezamen elf voltijdse studierichtingen verzorgden. De TUE kent drie zogeheten vrije studierichtingen; instroom vindt direct plaats in de D-fase op basis van een binnen een andere studierichting verkregen P-examen. In 1990 is aan het programma van de studierichting Techniek en Maatschappij ook een eigen propedeuse fase toegevoegd. Bovendien kent de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen sinds 1989 een doorstroomprogramma conform art. 17A van de WWO dat opleidt tot het doctoraalexamen Techniek en Maatschappij. Tabel 2.1. geeft een overzicht van de studierichtingen die in 1990 door de TUE werden verzorgd. Voor een gedetailleerde beschrijving van de studierichtingen wordt verwezen naar de facultaire bijdrage in het Bijzonder deel van dit verslag. Voor de definities van de in dit hoofdstuk gehanteerde begrippen, zoals bijvoorbeeld 'eerstejaars student wostudierichting', wordt verwezen naar bijlage 1.
Tabel 2.1: Overzicht studierichtingen TUE Faculteit
Studierichting
Technische Bedrijfskunde Wiskunde en Informatica Wiskunde en Informatica Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Wijsbegeerte en Maatschappijwetensch.
Technische Bedrijfskunde Technische Wiskunde Technische Informatica Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Werktuigkundige Med. Technol. Elektrotechniek Informatietechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Techniek en Maatschappij
Regulier•
Vrije Ooorstr. studierichting prog. met P zonder P 17A, WWO
• • * * * *
•
*
* * *
•
* In het Academisch Statuut vastgelegde studierichtingen
17
Aantallen eerstejaars
In tabel 2.2. is het aantal eerstejaars studenten WO-studierichting vermeld. Tabel 2.2:
Aantallen eerstejaars studenten WO studierichting TUE Peildatum: 1 december 1990
Studierichting
Technische Bedrijfskunde Technische Wiskunde Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Technische lnfor.atica Techniek en Maatschappij Werkt. Medische Technolog. Informatietechniek Totaal
..
..
propedeutische fase man vr tot
doctorale fase man vr tot
man
vr
tot
324 33 122 283 189 163 146 115 33
7 0 0 1 0 1 1 2 109 6 47
2 0 2 0 0 1 0 0 12 1 0
9 0 2 1 0 2 1 2 121 7 47
331 33 122 284 189 164 147 117 142 6 47
61 10 14 21 5 29 69 10 34 1 0
392 43 136 305 194 193 216 127 176
174
18
192
1582
254
1836
1408
59 10 12 21 5 28 69 10 22
383 43 134
304 194 191 215 125 55
236 1644
Totaal
7
47
Het vermelde aantal studenten heeft alleen betrekking op diegenen die het P·diploma hebben behaald. Uiteraard zijn er studenten die al een begin maken met het D·fase onderwijs voordat zij het P·diploma hebben behaald. Met name bij de vrije studierichtingen speelt dit een rol en is het aantal studenten dat in 1990 is gestart groter dan het hier weergegeven aantal. Bij TEMA is de instroom in het doorstroomprogramma in het vermelde aantal inbegrepen.
Bij vergelijk van de gegevens in tabel 2.2. over 1990 met de gegevens over 1989 kan opgemerkt worden dat er voor wat betreft groei danwel afname van het aantal eerstejaars grote verschillen tussen de studierichtingen zijn. Veruit de grootste verandering doet zich voor bij TEMA waar het aantal eerstejaars is toegenomen van 48 naar 176. Het totaal aantal eerstejaars is toegenomen van 1725 tot 1836. Bemoedigend is ook de toename van het aandeel vrouwelijke eerstejaars van 12,4 naar 13,8 procent.
Aantal ingeschreven studenten
18
Tabel 2.3.1. geeft per studierichting het aantal ingeschrevenen aan de TUE voor de studiejaren 1986 t/m 1990 weer, waarbij onderscheid is gemaakt tussen studenten wo, extranei en toehoorders nieuwe stijl/auditoren.
Tabel 2.3.1:
Aantallen ingeschrevenen TUE Peildatum: 1 december 1990
extraneï vr tot
toeh. nw.stijl/ auditoren* man vr tot
studenten IJO vr tot
man
146 180 208 227 238
1246 1292 1324 1411 1464
40 63 77 97 86
5 2 4 6 7
45 65 81 103 93
14 15 8 29 44
3 2 0 0 1
294 288 223 166 161
53 55 45 48 50
347 343 268 214 211
0 0 2 1 2
0 1 0 0 1
0 1 2 1 3
2 1 3 5 9
1986 1987 1988 1989 1990
528 516 493 525 531
27 35 31 37 43
555 551 524 562 574
7 6 6 4 12
0 0 0 1 0
7 6 6 5 12
11
1986 1987 1988 1989 1990
1001 1064 1076 1115 1153
34 39 36 44 51
1035 1103 1112 1159 1204
10 12 11 16 22
0 0 1 0 1
E
1986 1987 1988 1989 1990
1068 1068 901 849 749
13 14 18 15 18
1081 1082 919 864 767
11 17 18 26 42
1986 1987 1988 1989 1990
599 579 545 523 574
89 109 110 113 114
688 688 655 636 688
1986 1987 1988 1989 1990
545 486 441 441 505
87 101 116 142 175
632 587 557 583 680
studie richting
studie jaar
Bdk
1986 1987 1988 1989 1990
1100 1112 1116 1184 1226
Wsk
1986 1987 1988 1989 1990
N
T
8
man
man
Totaal vr
tot
17 17 8 29 45
1154 1190 1201 1310 1356
154 184 212 233 246
1308 1374 1413 1543 1602
0 0 0 1 1
2 1 3 6 10
296 289 228 172 172
53 56 45 49 52
349 345 273 221 224
8 19 9 18 24
1 1 0 0 0
9 20 9 18 24
543 541 508 547 567
28 36 31 38 43
571 577 539 585 610
10 12 12 16 23
19 20 11 14 21
0 0 0 0 0
19 20 11 14 21
1030 1096 1098 1145 1196
34 39 37 44 52
1064 1135 1135 1189 1248
0 0 0 1 0
11 17 18 27 42
24 23 22 33 34
0 0 0 0 0
24 23 22 33 34
1103 1108 941 908 825
13
14 18 16 18
1116 1122 959 924 843
3 7 6 4 11
1 2 0 1 1
4 9 6 5 12
2 8 6 10
2 6 0 3 2
4 14 6 16 12
604 594 557 540 595
92 117 110 117 117
696 711 667 657 712
1 3 5 6 11
0 1 1 1 0
1 4 6 7 11
2 5 14 25 29
0 1 0 0 0
2 6 14 25 29
548 494 460 472 545
87 103 117 143 175
635 597 577 615 720
13
19
Tabel 2.3.1:
studie richting
Aantallen ingeschrevenen TUE (Vervolg)
studie jaar
man
1986 1987 1988 1989 1990
437 518 531 505 476
1986 1987 1988 1989 1990
61 68 70 92 223
Wmt
1986 1987 1988 1989 1990
!te
TeMa
TUE
*
20
studenten WO vr tot
man
extraneï vr tot
toeh. nw.stijl/ auditoren* man vr tot
man
Totaal vr
tot
40 34 48 37 36
477 552 579 542 512
12 13 10 16 16
2 1 1 3 3
14 14 11 19 19
14 13 4 13 19
1 2 1 5 3
15 15 5 18 22
463 544 545 534 511
43 37 50 45 42
506 581 595 579 553
13
1 3 2 3 9
0 0 0 0 0
1 3 2 3 9
3 2 0 5
3 2 0 5 9
73
13 17
7
0 0 0 0 2
65
23 25 54
74 85 93 117 277
72 100 239
23 25 56
78 90 95 125 295
2 3 10 15 23
0 0 4 5 6
2 3 14 20 29
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
2 3 10 15 23
0 0 4 5 6
2 3 14 20 29
1986 1987 1988 1989 1990
42 82 125 162 193
1 1 2 2 2
43 83 127 164 195
0 2 2 2 2
0 0 0 0 0
0 2 2 2 2
0 0 0 1
0 0 0 0 1
0 0 0 1 8
127 165 202
1 2 2 3
43 85 129 167 205
1986 1987 1988 1989 1990
5677 5784 5531 5577 5814
503 585 641 695 787
6180 6369 6172 6272 6601
85 126 139 175 213
8
93 133 146 188 226
88 106
7
95 118 78 165 214
5850 6016 5647 5908 6231
518 604 649 717 810
6368 6620 6296 6625 7041
17
7 7
13 13
7
77
156 204
12 1 9 10
42 84
M.i.v. het studiejaar 1988/1989 is de inschrijving als toehoorder nieuwe stijl niet meer mogelijk. In de plaats hiervoor is gekomen de inschrijving als auditor.
In tabel 2.3.2. z~Jn de ingeschreven studenten WO aan de TUE uitgesplitst naar Nederlandse nationaliteit en overige nationaliteiten. Het percentage buitenlandse studenten vertoont een dalende tendens. In 1988 was dit percentage 2,3%, in 1989 1,9%, en in 1990 1,7%.
Tabel 2.3.2:
Nationaliteit ingeschreven studenten TUE Peildatum: 1 december 1990
Studierichting ~n
Technische Bedrijfskunde Technische Wiskunde Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Technische Informatica Techniek en Maatschappij Werkt. Medische. Technolog. Infor~tietechniek
Totaal
Numerieke rendementen
Nederlands vr tot
overige vr
~n
1446 209 563 1194 742 681 663 498 274 29 190
16 1
1~
236 49 40 51 17 111 167 35 53 6 2
5722
767
6489
1210 160 523 1143 n5 570 496 463 221 23
tot
10 24 4 8 13 2 0 5
2 1 3 0 1 3 8 1 1 0 0
18 2 11 10 25
91
20
111
8
7
16 14 3 0 5
Om zicht te krijgen op de numerieke rendementen van de curriculum eerstejaars studenten-studierichting-TUE zijn tabellen opgenomen van het P-rendement van de generaties 1985 tot en met 1989 en van het D-rendement van de generaties 1982 tot en met 1986. Daarnaast zijn tabellen opgenomen van het D-rendement op basis van Pgeslaagden, van het D-rendement op basis van D-instroom en van de studieduur in de D-fase in relatie tot de studieduur in de P-fase. Bij iedere tabel wordt duidelijk omschreven wat er gemeten wordt. Zowel ter verkrijging van een goede onderlinge aansluiting van diverse tabellen binnen het TUE-onderwijsverslag, als voor het op eenvoudige wijze kunnen vergelijken van de tabellen uit het TUEonderwijsverslag met tabellen uit de onderwijsverslagen van andere instellingen van WO, is uniformiteit in de gehanteerde peildata gewenst. Aansluitend bij de VSNU-richtlijn betekent dit met betrekking tot tabellen over propedeuse- en doctoraal-rendementen dat de instroomcohortgroottes worden gepeild op 1 december en de rendementen op 31 augustus. In sommige gevallen is van deze peildata afgeweken. De argumentatie daarvoor wordt gegeven bij de betreffende tabellen. Bij alle tabellen zijn de vermelde rendementen cumulatief in procenten weergegeven.
21
Tabel 2.4. 1: Propedeuse rendement generaties 1985 t/m 1989 TUE Peildata: Voor cohortgrootte 31 mei t/m generatie 1988 en 1 december vanaf generatie 1989. Voor rendement na 1 jaar: 1 december; na 1,5 jaar: 1 mei; na 2 en 3 jaar: 31 augustus.
studie richt
gene rat ie
rendementen van instroom bij vermelde studierichting cohortgrootte na 1 jaar na 1,5 jaar na 2 jaar man man vr tot vr tot man man vr tot vr tot
1985 1986 1987 1988 1989
218 228 234 256 314
21 22 24 22 10
28 33 35 26 15
22 23 26 23 11
28 46 40 32
32 48 42 37
28 46 40 33
69 70 70 59
84
66
243 274 282 318 380
\lsk
1985 1986 1987 1988 1989
57 61 56 45 24
19 15 14 13 10
76 76 70 58 34
33 23 25 20 38
16 33 0 15 50
29 25 20 19 41
40 33 43 31
32 40 7 31
38 34 36 31
1985 1986 1987 1988 1989
108 5 103 10 111 10 124 7 152 13
113 113 121 131 165
31 30 35 26 27
0 20 20 29 38
29 29 34 26 28
60 61 60 50
60 50 30 57
60 60 58 50
N
1985 1986 1987 1988 1989
224 290 329 309 311
6 230 17 307 22 351 10 319 22 333
30 25 24 22 31
33 18 14 10 9
30 24 23 22 30
30 25 24 22
33 18 14 10
E
1985 1986 1987 1988 1989
236 263 284 232 237
5 241 4 267 5 289 6 238 5 242
25 28 23 21 34
40 0 20 17 0
25 27 22 21 33
36 36 32 34
T
1985 1986 1987 1988 1989
101 131 118 134 120
28 23 38 25 26
129 154 156 159 146
17 28 21 20 38
39 17 34 24 35
22 27 24 21 38
1985 1986 1987 1988 1989
63 75 86 124 129
20 19 36 44 53
83 94 122 168 182
37 27 23 10 12
35 21 22 20 11
36 26 23
1985 1986 1987 1988 1989
111 9 131 12 170 8 139 24 124 12
120 143 178 163 136
24 12 12 33 29
0 0 0 33 25
22 11 12 33 29
Bdk
\l
B
25 46 48 62
13
na 3 jaar man vr tot
onafhankelijk studierichting man vr tot
75
84
76
76
72
77
73
75 77
61
70 70 69 59
53 51 57 49
53 67 36 54
53 54 53 50
53 54 63
53 67 36
53 57 57
56 61 63 49 38
58
72
73 73
73 73
74
77
73
69 61
74
100 80 50
60
80 80 30 86
79 78 60 27
100 80 50 86 38
30 24 23 22
65 62 62 51
67 41 45 50
65 61 61 51
67 62 62
67 41 45
67 61 61
69 68 66 51 31
67 41 55 50 9
69 66
40 25 60 50
37 36 32 34
60 69 51 60
40 50 60 67
60 69 52 60
63 70 54
40 50 80
63 70 55
67
40 50 80 67 0
67 75 57 60 33
40 43 43 55
54 35 53 44
43 42 46 53
71 65 69 71
71 65 79 48
71 65 72 67
38 27 27 23
35 21 22 41
37 26 25 27
71 69 65 63
60 53 67
69 66 66
75
66
72 73
72 66
72
0 0 0 33
27 17 16 36
52 50 48 57
22 25 38 33
50 48 48 53
75
57 60 34
77
79
78
68
70
68
79 69
73
79
74
73
71 38 75
80 72
70 58 81
73
76 75
12 30 19 17 36
76 76 79 59 10
53 55 51
22 25 38
51 52 50
78 80 72 63 12 58 60 51 58 29
88 76 73
61 15 73
43 54 50
77
76 78 59 11 57 63 59 50 41 78 79
76 61 28
66
51 30
79
79
70 79 48 35
69 74 67 38
75
77
58 81
76 75
75
66
11
12
33 33 38 33 25
56 57 51 54 29
Toelichting bij tabel 2.4.1. De rendementen zijn berekend voor curriculum eerstejaars studenten-studierichting-TUE. Aangegeven is het percentage van de bij een studierichting vermelde instroom dat bij die studierichting het P-diploma heeft gehaald. In de laatste kolom is het percentage van de bij een studierichting vermelde instroom weergegeven dat het P·diploma heeft gehaald bij één van de TUE-studierichtingen. Om administratieve redenen is het niet mogelijk om voor de generaties t/m 1988 voor cohortgroottes de peildatum van 1 december te hanteren. Voor het volgen van de ontwikkelingen is dit niet bezwaarlijk omdat de per 31 mei bepaalde cohortgroottes slechts in geringe mate afwijken van de cohortgroottes per 1 december.
22
Omdat per 31 augustus nog niet alle examenresultaten uit de interimperiode zijn verwerkt is het hanteren van deze peildatum voor het propedeuse-rendement na 1 jaar ongewenst. Per 1 december zijn deze resultaten wet verwerkt en bovendien sluit deze datum aan bij de datum waarop de cohortgroottes voor het D-rendement worden bepaald. Als peildatum voor het propedeuse-rendement na 1 jaar wordt daarom 1 december gehanteerd. Omdat er per studiejaar 4 examenperiodes zijn, waarvan er per 1 mei twee zijn afgesloten met inbegrip van correcties en examenzitting, kan bij een peiling op 1 mei met recht gesproken worden van een rendement na 1~ jaar. (In een aantal gevallen is het P·rendement na 1,5 jaar gelijk aan het rendement na 1 jaar, omdat er in de tussenliggende periode geen P-examenzitting is geweest)
De tabel overziende valt op dat de dalende tendens van het percentage studenten dat binnen 1 jaar zijn P-examen behaalt bij de meeste studierichtingen doorbroken is. Bij de studierichting Bouwkunde is het rendement echter laag gebleven en bij Technische Bedrijfskunde juist gehalveerd. Met name de studierichtingen Technische Wiskunde en Scheikundige Technologie springen er in positieve zin uit met een toename van dit percentage van respectievelijk 22% en 17%. Het zou voorbarig zijn om deze toename bij Technische Wiskunde toe te schrijven aan het feit dat men bij deze studierichting in 1989 met een nieuw curriculum is gestart. De forse daling van de instroom kan ook een rol hebben gespeeld. De tabellen 2.4.2., 2.4.3. en 2.4.4. hebben betrekking op doctoraalrendementen. In tabel 2.4.2. wordt het doctoraalrendement op basis van P-instroom weergegeven.
23
Tabel 2.4.2:
studie richt.
Doctoraal rendement generaties 1982 t/m 1986 TUE Peildata: Voor cohortgrootte 31 mei; voor rendement 31 augustus
gene rat ie
cohortgrootte vr tot man
man
na 4 jaar vr tot
man
na 5 jaar vr tot
man
na 6 jaar meer dan 6 jaar vr tot man vr tot
192 245 202 218 228
13 31 28 25 46
205 276 230 243 274
1 2 2 1 5
0 0 3 8 5
1 2 3 2 5
22 22 21 17
23 16 21 32
22 21 21 18
56 45 47
69
65 53
57 47 48
71 57
77 77
71 59
Bdk
1982 1983 1984 1985 1986
55 43 58 57 61
8 7 9 19 15
63 50 67 76 76
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
16 23 9 14
17 0 11 5
16 20 9 12
35 56 33
88 14 22
41 50 31
45 65
100 14
52 58
Wsk
1982 1983 1984 1985 1986
93 100 92 108 103
8 101 6 106 7 99 5 113 10 113
0 4 1 3 0
0 0 0 0 0
0 4 1 3 0
17 16 11 11
18 17 29 0
17 16 12 11
41 40 39
63 17 43
43 39 39
60 S6
88 33
62 55
N
1982 1983 1984 1985 1986
16S 153 168 224 290
1 9 4 6 17
166 162 172 230 307
3 4 2 2 1
0 0 0 0 0
3 4 2 2 1
26 33 20 12
100 11 25 33
27 32 20 13
S5 51 44
100 44 25
ss
66
S1 44
60
100 44
w
1982 1983 1984 1985 1986
59
186 178 197 236 263
0 0 4 5 4
186 178 201 241 267
1 2 2 3 1
0 0 0 0 0
1 2 2 2 1
14
44 38 36
0 0 50
44 38 36
57 S2
0 0
57 S2
11 11
0 0 50 0
14
E
1982 1983 1984 1985 1986
130 113 100 101 131
12 24 11 28 23
142 137 111 129 154
7
s s
41 31 37 30
58 38 27 29
42 32 36 29
69 63 67
83 67 45
70
8 6 6 3
17 4 0 0 0
8
64
78 74
92 67
79 73
T
1982 1983 1984 1985 1986 1982 1983 1984 1985 1986
95 88 87 63
104 110 99 83 94
2 0 3 2 3
0 0 0 0 0
2 0 3 1 2
7
0 9 0 0
7 5 17
36 31 43
22 59
35 36 43
52 S1
44
5 20 10
73
51 5S
75
9 22 12 20 19
1982 1983 1984 1985 1986
117 132 133 111 131
12 12 13 9 12
129 144 146 120 143
1 0
0 8 0 0 0
1 1 4 0 0
27 22 20 20
25 25 8 0
27 22 18 18
33
43 48 42
ss
50
50 S8
S6
B
s 0 0
7
17
17
12 11
66
6S
3
so
7
44 48 44
so
23
so
Toelichting bij tabel 2.4.2. De rendementen zijn berekend voor curriculum eerstejaars studenten-studierichting-TUf. Aangegeven is het percentage van de bij een studierichting vermelde instroom dat bij één van de TUE-studierichtingen het D-diploma heeft behaald. Om administratieve redenen is het niet mogelijk om voor de generaties t/m 1988 voor cohortgroottes de peildatum van 1 december te hanteren. Daarom is hier de •oude' peildatum van 31 mei aangehouden. Voor het volgen van de ontwikkelingen is dit niet bezwaarlijk omdat de per 31 mei bepaalde cohortgroottes slechts in geringe mate afwijken van de cohortgroottes per 1 december.
24
Uit de tabel blijkt dat het percentage studenten dat binnen 4 jaar het D-examen aflegt erg laag is. Opmerkelijk is het grote verschil in de rendementen na 6 jaar en de rendementen na meer dan 6 jaar bij de diverse studierichtingen. M.b.t. het rendement na 6 jaar varieert dat van 31% (Wsk, generatie 1984) tot 70% (T, generatie 1982). Tabellen 2.4.3. en 2.4.4. hebben betrekking op relatieve Drendementen. Ze zijn van belang in het kader van het in het Ontwikkelingsplan 1991-1994 vermelde 'optimaal D-doorstroomstreven', het streven naar een zo hoog mogelijk D-rendement met behoud van kwaliteit. Het D-rendement van een cohort wordt in het ontwikkelingsplan omschreven als de verhouding van dat deel van het cohort dat binnen 6 jaar na aanvang van de studie het irdiploma heeft behaald, tot het deel van het cohort dat het Pdiploma heeft behaald. Bedacht moet worden dat bij een bepaalde studierichting de D-instroom niet gelijk is aan de P-uitstroom. Een gedeelte van de studenten verandert namelijk na het behalen van het P-examen van studierichting of van instelling. In tabel 2.4.3. wordt de P-uitstroom bij de diverse studierichtingen als uitgangspunt genomen en wordt vermeld welk percentage daarvan aan de TUE afstudeert.In tabel 2.4.4. wordt de D-instroom bij de diverse studierichtingen als uitgangspunt genomen en wordt vermeld welk percentage daarvan het D-diploma haalt.
25
Tabel 2.4.3:
studie richt
Doctoraalrendement van P·geslaagden TUE Peildata: Voor cohortgrootte 1 december; voor rendement 31 augustus.
cohort jaar
cohortgrootte man vr tot
31 aug jaar+3 man vr tot
31 aug jaar+4 man vr tot
31 aug jaar+5 man vr tot
31 aug jaar+6 man vr tot
152 161 147 143 194
15 13 26 24 42
167 174 173 167 236
2 13 14 10 11
0 0 8 21 12
2 13 13 11 11
38 54 50 55
60 54 54 54
40 54 50 54
80 81 75
93 92 85
81 82 76
89 88
93 100
90 89
Bdk
1983 1984 1985 1986 1987
30 43 26 35 26
7 1 1 5 12
37 44 27 40 38
0 2 4 3 0
0 0 0 0 0
0 2 4 3 0
17 37 38 37
0 0 0 20
14 36 37 35
53 70 73
100 100 100
62 70 74
70 79
100 100
76 80
Wsk
1983 1984 1985 1986 1987
35 70 62 72 77
3 4 6 1 6
38 74 68 73 83
0 9 3 7 6
0 25 17 0 0
0 9 4 7 6
29 44 29 26
0 75 50 0
26 46 31 26
69
80 87
100 100
82
77 66
67 75 67
68
N
1983 1984 1985 1986 1987
169 110 87 120 154
3 2 4 2 5
172 112 91 122 159
4 5 5
0 0 25 0 40
3 5 5 12 8
38 47 39 40
67 0 75 0
38 46 41 39
82 78 76
67 100 75
81 79 76
92 90
100 100
92 90
w
1983 1984 1985 1986 1987 1983 1984 1985 1986 1987
156 105 119 164 167
1 0 1 6 0
157 105 120 170 167
3 6 18
3 6 17 13 5
27 52 50 47
0 0 100 17
27 52 50 46
73 75 76
0 0 100
73 75 77
89 80
100 0
89 80
5
0 0 0 17 0
1983 1984 1985 1986 1987
100 85 76 59 93
10 13 11 15 15
110 98 87 74 108
18 9 9 27 22
20 15 9 7 27
18 10 9 23 22
60 53 66 85
60 69
87 82 87
90 100 73
87 85 85
96 89
90 100
95 91
53
60 55 66 78
1983 1984 1985 1986 1987
85 50 69 55 44
5 16 11 12 9
90
4 8 6 9 7
0 0 0 0 0
3 6 5 7 6
16 28 43 25
0 19 18 33
16 26 40 27
65 60 72
80 94
66
73
80
73
68
82
94
85
64
71
1983 1984 1985 1986 1987
71 85 85 61 57
6 9 8 3 3
77 94 93 64 60
13
0 11 0 0 0
12 5 5 5 10
52 42 49 52
33 56 50 0
51 44 49 50
82 75 79
50 56 75
79 73 78
85 81
83 67
84 80
E
T
B
66
80 67 53
13
7
13
5 6 5 11
64
77 66
88
Toelichting bij tabel 2.4.3. In deze tabel is de vermelde studierichting, de studierichting waarin het P·diploma is gehaald. De cohortgrootte wordt bepaald door het aantal ingeschrevenen dat in een bepaalde periode aan de TUE het P·diploma heeft gehaald bij de vermelde studierichting of daarvoor een vrijstelling heeft gekregen (studierichting=BDK; jaar=83, betekent: P·diploma gehaald bij studierichting BOK in de periode 01·12·1982 t/m 30·11·1983). In de tabel wordt weergegeven weLk percentage van een cohort op de genoemde peildatum in het bezit was van het D·diploma. De studierichting waarin dit D·diploma is gehaald, hoeft niet gelijk te zijn aan de studierichting waarin het P·diploma is gehaald.
26
Tabel 2.4.4: studie richt
Doctoraalrendement op basis vanD-instroom TUE Peildata: Voor cohortgrootte 1 december; voor rendement 31 augustus
cohort jaar
cohortgrootte man vr tot
10
0 4 3 6 3
14 17 17 19 13
1983 1984 1985 1986 1987
150 1S9 145 141 195
14 14 24 23 40
164 173 169 164 235
WSIC
1983 1984 1985 1986 1987
26 36 27 33 24
7 1 1 5 12
32 68
N
1983 1984 198S 1986 1987
3 3 5 1 5
1983 1984 198S 1986 1987
31 aug jaar+3 man vr tot
31 aug jaar+4 vr tot man
31 aug jaar+5 man vr tot
0 0 7 15 0
0 0 0 0 0
0 0 6 11 0
36 54 14 23
0 50 67 17
36 53 24 21
57
2
2 12 14 12 11
39 5S S1 S5
64 S7
14 10 11
0 0 8 22 10
33 37 28 38 36
0 3 4 3 0
0 0 0 0 0
0 3 4 3 0
35 71 60 69 81
0 9 4 7 7
0 33 20 0 0
167 103 83 116 148
3 170 1 104 4 87 2 118 5 153
4 6
E
1983 1984 198S 1986 1987
147 100 109 119 116
1 0 1 4 0
T
1983 1984 1985 1986 1987
95 81 74 56 93
1983 1984 1985 1986 1987
81 44 63 49 38
1983 1984 1985 1986 1987
85 85 S9 54
6 9 8 2 2
74 94 93 61
1984 1985 1986 1987
1 4 38 41
1984 1985 1986 1987
3 0 1 0
TM
BOIC
w
B
INF
!TE
WMT
1983 1984 1985 1986 1987
14 13 14 13
ss
68
76
68
31 aug jaar+6 man vr tot
57 82 53
71 77
0 100
71 82
43
0 100 100
81 82 78
100 93 79
82 83 78
91 89
100 100
92 90
57
41 S5 S1 5S
19 42 37 39
0 0 0 20
1S 41 36 37
62 78 70
100 100 100
70 78 71
77 86
100 100
82 86
0 10 5 7 6
31 46 33 26
0 67 60 0
29 46 35 26
75
67 67 80
74 77
84 88
100 100
86 89
4 6 6 13 8
37 50 41 41
67 0 75 0
38 50 43 40
81
92 94
100 100
92 94
7
0 0 25 0 40
148 100 110 123 116
3 6 18 15 4
0 0 0 25 0
3 6 18 1S 4
27 54 S1 5S
0 0 100 2S
10 12 11 13 14
105 93 85 69 107
19 10 9 29 22
20 17 9 8 29
19 11 9 25 22
62 53 66
4
85 57 71 58 46
4 9
0 0 0 0 13
56
5 5 5 11
0 0 1 0
1 4 39 41
1 0 0 0
4 0 1 0
13
8 9 8
13
so
77
78 73
73
82
67 100
80
75
81 82 79
27 54 52 54
75
0 0 100
74 77 79
91 82
100 0
91
62 S5
88 84
90 100
95 92
88
89 86 86
96 91
66
90 100 73
88
60 67 64 S4
4 7 4 7 9
15 25 44 27
0 15 25 44
14 23 42 29
64
100 92
74 86
100 92
75 88
88
66 68 75
0 11 0 0 0
12 5 4 5 11
54 41 49 54
33 56
85 73 76
50 56 75
82 71 76
88 80
83 67
88
so
0
53 43 49 S2
0 0 5 7
0 0 0 0
0 0 5 7
0 25 32
0 0 0
0 25 31
100 50
0 0
100 50
100
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
67 0
100 0
75 0
67
s
13
5
8 8 13
77
79
82
81
61 73
79
0 100
100
75
27
Toelichting bij tabel 2.4.4. In deze tabel is de vermelde studierichting, de studierichting waarin het D-diploma is gehaald, danwel de studierichting waarin men nu nog is ingeschreven of de studie aan de TUE in de D·fase heeft gestaakt. De cohortgrootte wordt bepaald door het aantal ingeschrevenen dat in een bepaalde periode aan de TUE het P·diploma heeft gehaald of daarvoor een vrijstelling heeft gekregen en vervolgens in de D-fase is ingestroomd. Een cohort kan dus studenten bevatten die hun Pdiploma in een andere dan de vermelde studierichting hebben behaal.d. (studierichting=Bdk; jaar=83, betekent: De laatste studierichting waar de betrokkenen in de D·fase ingeschreven hebben gestaan is Bdk, en betrokkenen hebben het P·diploma aan de TUE gehaald in de periode 01·12·1982 t/m 30-11·1983) In de tabel wordt weergegeven welk percentage van een cohort op de genoemde peildatum in het bezit was van het D·diploma.
Nieuw in het TUE-onderwijsverslag is tabel 2.4.5., waarin per studierichting voor de generaties 1982 tot en met 1986 een relatie wordt gelegd tussen de studieduur/rendementen in de P-fase en de studieduur/rendementen in de D-fase. In deze tabel bestaat de instroom alleen uit curriculum eerstejaars studentenstudierichting-TUE die in de loop van hun studie niet zijn omgezwaaid naar een andere TUE-studierichting. Het betreft dus studenten die aansluitend P- en D-onderwijs bij dezelfde TUEstudierichting hebben gevolgd (tenzij zij hun studie reeds voor instroom in de D-fase gestaakt hebben). Derhalve geeft deze tabel het meest zuivere beeld van de rendementen m.b.t. doorstroming binnen de eigen studierichting. Deze tabel is dan ook de meest geëigende tabel om het eerder aangehaalde optimaal D-doorstroomstreven aan te toetsen. Vanwege de omvang van tabel 2.4.5. wordt, ter bevordering van de overzichtelijkheid, de toelichting bij deze tabel vooraf gegeven.
Toelichting bij tabel 2.4.5. In deze tabel bestaat de instroom alteen uit curriculum eerstejaars studenten· studierichting·TUE die in de loop van hun studie niet zijn omgezwaaid naar een andere TUE· studierichting. Het betreft dus studenten die aanstuitend P- en D·onderwijs bij dezelfde TUE-studierichting hebben gevolgd (tenzij zij hun studie reeds voor instroom in de D·fase gestaakt hebben). De peildatum voor het bepalen van de cohortgrootte van de instroom in de P·fase is 1 december. Van de P·instroomcohorten worden subcohorten bepaald van studenten die het P·examen binnen respectievelijk 1 ,1~, 2, danwel na meer dan 2 jaar, hebben gehaald. Hiervoor gelden dezelfde peildata als bij tabel 2.4.1 .. Van zowel de totale P·instroomcohorten als van de subcohorten worden de percentages en aantallen studenten bepaald die binnen respectievetijk 4, 5, 6, danwel na meer dan 6 jaar, het D·diploma hebben behaald. De peildatum is 31 augustus.
28
Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P-fase en studieduur D-fase Studierichting: Technische Bedrijfskunde. Cohort 1982· 190 stud. P1 PROPEDEUSE n %1 86 45.3 DOCTORAAL
P1,S n %1 113 59.5
P2 n %1 148 n.9 %P
%P
%P
P>2 n %1 154 81.1 %P
%S
1.3 27.3 72.1 88.3
1.1 22.1 58.4 71.6
1.2 39.5 84.9 95.3
2 1.8 39 34.5 93 82.3 106 93.8
2 42 109 134
1.4 28.4 73.6 90.5
2 42 111 136
Cohort 1983- 247 stud. P1 PROPEDEUSE n %1 88 35.6 DOCTORAAL
P1,5 n %1 123 49.8
P2 n 172
%1 69.6
P>2 n %1 176 71.3
D4 D5 D6 D>6
1 34 73 82
%P
%P
%P
%P
5 5.7 42 47.7 75 85.2 82 93.2
4.1 5 50 40.7 103 83.7 113 91.9
5 55 125 153
2.9 32.0 72.7 89.0
5 2.8 55 31.3 125 71.0 153 86.9
Cohort 1984- 223 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 60 26.9 DOCTORAAL
P1,5 n %1 96 43.0
P2 n 140
%1 62.8
P>2 n 154
04 D5 D6 D>6
%P
%P
D4 D5 D6
5 8.3 26 43.3 50 83.3
Cohort 1985· 258 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 51 19.8 DOCTORAAL
5 34 80
P1 ,5 n %1 68 26.4
%P
D4 D5
4 7.8 33 64.7
Cohort 1986· 296 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 60 20.3 DOCTORAAL 10 16.7
5 39 103
5 38
7.4 55.9
P1,5 n %1 120 40.5
10.0
5 3.2 39 25.3 106 68.8
P>2 n 181
5 43
3.0 25.7
P2 n %1 186 62.8
5 43
6.5
%S
2.2 17.5 47.5
%1 70.2 %P
%S
2.8 23.8
1.9 16.7
P>2 n %1 199 67.2
%P
12
2.0 22.3 50.6 61.9
%1 69.1 %P
%P
%P
12
3.6 27.9 73.6
P2 n %1 167 64.7
%P
%P
D4
5.2 35.4 83.3
%P
%S
12
%P
%S
6.0
4.1
Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom
29
Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P·fase en studieduur D-fase Studierichting: Technische Wiskunde. Cohort 1982- 56 stud.
PROPEDEUSE
P1 n XI
P1 ,5 n XI
P2 n
%1
P>2 n
%1
23 41.1
23
38
67.9
38
67.9
41.1
DOCTORAAL %P
D4
0 4 17 20
os
06 D>6
0.0 17.4 73.9 87.0
Y.P
%P
0 4 17
20
0.0 17.4 73.9 87.0
%P
%S
0.0 8.9 44.6 55.4
25 31
0.0 13.2 65.8 81.6
0 5 25 31
0.0 13.2 65.8 81.6
0
s
Cohort 1983- 46 stud.
PROPEDEUSE
P1 n XI
P1,5 n %1
P2 n
%1
P>2 n
%1
23 50.0
23
30
65.2
30
65.2
50.0
DOCTORAAL %P
%P
D4 D5 D6 D>6
0 7 18 21
0.0 30.4 78.3 91.3
0 7 18 21
0.0 30.4 78.3 91.3
%P
%P
%S 0.0 17.4 52.2 58.7
0 8 24 27
0.0 26.7 80.0 90.0
0 8 24 27
0.0 26.7 80.0 90.0
Cohort 1984- 56 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1
P1,5 n %1
P2 n
%1
P>2 n
%1
20 35.7
20
34
60.7
35
62.5
35.7
DOCTORAAL D4 D5 D6
0 0.0 4 20.0 14 70.0
%P
%P
%P
0 4 14
o.o 20.0 70.0
%P
%S 0.0 8.9 33.9
0 5 19
0.0 14.7 55.9
0 5 19
0.0 14.3 54.3
P2 n
%1
P>2 n
%1
38
55.1
38
55.1
Cohort 1985- 69 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1
P1,5 n %1
22 31.9
29
42.0
DOCTORAAL %P
04
0 9
os
0.0 40.9
Y.P
%P
0 9
0.0 31.0
%P
%S 0.0 13.0
0 9
0.0 23.7
0 9
0.0 23.7
Cohort 1986- 64 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1
P1 ,5 %1 n
P2 n
%1
P>2 n
%1
19 29.7
26
40
62.5
42
65.6
40.6
DOCTORAAL %P
04
0
0.0
Y.P
%P
0
0.0
0
0.0
0
Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom 30
%P
%S
0.0
0.0
Tabel 2.4.S: Relatie tussen studieduur P·fase en studieduur D·fase Studierichting: Technische Natuurkunde. Cohort 1982- 87 stud. P1 PROPEDEUSE n %1 36 41.4 DOCTORAAL
P1,S %1 n 59.8 52 %P
XP
0 10 26 31
04
os 06 0>6
0.0 27.8 72.2 86.1
Cohort 1983· 9J stud. P1 PROPEDEUSE n %1 36 38.7 DOCTORAAL 2 12 28 34
os 06 D>6
S.6 33.3 77.8 94.4
Cohort 1984· 92 stud. P1 PROPEDEUSE n %1 34 37.0 DOCTORAAL
0 12 41 S4
P1,S n %1 52 55.9
P2 n
2.9 10 29.4 27 79.4 1
os 06
Cohort 1985- 100 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 32 32.0 DOCTORAAL 04
3 6
9.4 18.8
Cohort 1986· 98 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 33 33.7 DOCTORAAL 0
0.0
0.0 18.S 63.1 83.1
%1 68.8
0 12 41 S4
P>2 n 64
XP
%1 74.7 XP
%S
0.0 18.5 63.1 83.1
0.0 13.8 47.1 62.1
%1 68.8 %P
%S 2.2 1S.1 41.9 SS.9
2 14 39 S2
3.1 21.9 60.9 81.3
2 14 39 S2
3.1 21.9 60.9 81.3
Pi,S n %1 56 60.9
P2 n 70
%1 76.1
P>2 n 70
%1 76.1
%P 1 12 37
1.8 21.4 66.1
P1,S n %1
66
66.0
%P
3 11
1. 1 13.0 41.3
1 12 38
1.4 17.1 54.3
P2 n 80
%1 80.0
P>2 n 81
%1 81.0
%P
3 11
3.8 13.7
P1,5 n %1 66.3 6S
P2 n 77
%1 78.6
%P
0.0
%S
1.4 17.1 54.3
4.S 16.7
0
XP
1 12 38
%P
%P
04
74.7
P>2 n 6S
3.8 26.9 71.2 92.3
2 14 37 48
%P
os
64
%P
%P
04
%1 %P
0.0 23.1 73.1 90.4
0 12 38 47
XP
04
P2 n 65
3 11
P>2 n 78
%P
0
0.0
0
%P
%S
3.7 13.6
3.0 11.0
%1 79.6 %P
%S
0.0
0.0
Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom XP percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom
=
31
Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P-fase en studieduur D-fase Studierichting: Werktuigbouwkunde. Cohort 1982- 160 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 96 60.0
P1 ,5 n %1 97 60.6
P2 n 114
%1 71.2
DOCTORAAL %P
D4 D5 D6 D>6
4 38 80 91
4.2 39.6 83.3 94.8
%P
4 38 81 92
4.1 39.2 83.5 94.8
P>2 n 116
%P
%1 72.5 %P
4 3.5 40 35.1 91 79.8 107 93.9
3.4 4 34.5 40 91 78.4 107 92.2
P2 n 102
P>2 n 105
%S
2.5 25.0 56.9 66.9
Cohort 1983- 149 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 78 52.3
P1 ,5 %1 n 53.7 80
%1 68.5
%1 70.5
DOCTORAAL %P
D4 D5 D6 D>6
1 1.3 36 46.2 64 82.1 73 93.6
1 36 66 75
1.3 45.0 82.5 93.8
%P
%S
91
1.0 38.1 74.3 86.7
0.7 26.8 52.3 61.1
P>2 n 106
%1 66.7
%P
%P
1 40 78 91
1.0 39.2 76.5 89.2
P2 n 101
%1 63.5
1 40 78
Cohort 1984· 159 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 60 37.7
P1 ,5 n %1 60 37.7
DOCTORAAL %P
%P
D4 D5 D6
1 1.7 22 36.7 50 83.3
1 22 50
1. 7 36.7 83.3
%P
1 32 73
1.0 31.7 72.3
1 32 75
%P
%S
0.9 30.2 70.8
0.6 20.1 47.2
Cohort 1985- 207 stud.
PROPEDEUSE
P1 n
%1 68 32.9
P1,5 %1 n 32.9 68
P2 n %1 146 70.5
P>2 n %1 148 71.5
DOCTORAAL %P
D4 D5
2 2.9 19 27.9
%P
2 19
2.9 27.9
%P
%P
%S 1.9 14.0
4 29
2.7 19.9
4 29
2.7 19.6
P2 n 179
%1 65.1
P>2 n 180
%1 65.5
Cohort 1986- 275 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 73 26.5
P1 ,5 n %1 26.5 73
DOCTORAAL %P
D4
2
2.7
%P
2
2.7
%P
2
1. 1
2
Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom
32
%P
%S
1.1
0.7
Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P·fase en studieduur D-fase Studierichting: Elektrotechniek.
COhort 1982- 179 atud. P1 PROPEDEUSE n %1 50 27.9 DOCTORAAL
P1,S n %1 41.3 74 %P
%P
D4 D5 D6 D>6
2 20 43 48
4.0 40.0 86.0 96.0
COhort 1983- 163 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 24 14.7 DOCTORAAL 2 15 21 24
8.3 62.5 87.5 100.0
Cohort 1984- 158 stud. P1 PROPEDEUSE n %1 20 12.7 DOCTORAAL
1. 7 19.5 66.1 85.6
P1,5 %1 n 58 35.6
P2 n 105
%1 64.4
23
58 67
D4 D6
1 5.0 9 45.0 18 90.0
COhort 1985- 168 stud. PROPEDEUSE Pi n %1 39 23.2 DOCTORAAL
%P
3 7.7 14 35.9
Cohort 1986- 214 stud. PROPEDEUSE P1 n %1 62 29.0 DOCTORAAL D4
%1 68.2 %P
%S
102
1.6 18.9 64.8 83.6
1.1 12.8 44.1 57.0
P>2 n 109
%1 66.9
2 23 79
%P
r.P
%S 1.2 19.0 40.5 56.4
3.4 46.6 84.5 94.8
2 31 66 92
1.9 29.5 62.9 87.6
2 31 66 92
1.8 28.4 60.6 84.4
P1,S %1 n 41.1 65
P2 n 96
%1 60.8
P>2 n 96
%1 60.8
2 27 49 55
%P
%P
1 19 49
1.5 29.2 75.4
P1,5 n %1 59 35.1
%P
D4 D5
P>2 n 122
%P
2 23 78 101
%P
os
%1 65.9
2.7 31.1 78.4 90.5
2
%P
D4 D5 D6 0>6
PZ n 118
1 22
80
0.6 13.9 39.9
63
1 22 63
1.0 22.9 65.6
P2 n 92
%1 54.8
P>Z n 98
%1 58.3
%P
5.1 28.8
3 17
%1 37.4
n
P1,5 n
%S
1.0 22.9 65.6
%P
3 17
%P
3.3 18.5
P2 %1 147 68.7
%P
%S
3 17
3.1 17.3
1.8 10.1
P>2 n 150
%1 70.1
%P
%P
%P
%P
%S
1.6
1.3
0.7
0.7
o.s
Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom
33
Tabel 2.4.S: Relatie tussen studieduur P·fase en studieduur D-fase Studierichting: Scheikundige Technologie. Cohort 1982- 131 stoo. PROPEDEUSE P1 n %1 86 6S.6 DOCTORAAL
P1,S n %1 99 7S.6
%P
04
10 11.6 S4 62.8 78 90.7 84 97.7
os
06 0>6
Cohort 1983- 127 stoo. PROPEDEUSE P1 n %1 6S 51.2 DOCTORAAL
%P
10 S7 89 97
s 7.7 32 49.2 S8 89.2 63 96.9
os 06 0>6
Cohort 1984- 10S stoo. PROPEDEUSE P1 n %1 43 41.0 DOCTORAAL 3 7.0 29 67.4 39 90.7
os
06
Cohort 1985- 120 stoo. PROPEDEUSE P1 n %1 27 22.S DOCTORAAL 3 11.1 19 70.4
os
Cohort 1986- 146 stoo. PROPEDEUSE P1 n %1 40 27.4 DOCTORAAL 3
7.S
%P
11 9.7 S9 S2.2 96 8S.O 107 94.7
P1,S n %1 66.1 84
P2 n 10S
%1 82.7
P>2 n 106
%P
%P
6.3 29.1 6S.4 74.8
8 37 83 9S
7.S 34.9 78.3 89.6
P1,S n %1 S8 SS.2
P2 n 82
%1 78.1
P>2 n 83
%1 79.0 %P
%S 3.8 38.1 67.6
S.2 S8.6 91.4
4 40 71
4.9 48.8 86.6
4 40 71
4.8 48.2 8S.S
P1,S n %1 4S.O S4
P2 n 90
%1
P>2 n 99
%1 82.S
3 34 S3
roP
%P
s 27
9.3
so.o
P1,S n %1 63 43.2
s 37
S.6 41.1
P2 n 98
%1 67.1
%P
4
6.3
7S.O
%P
%S
s
s .1
37
37.4
4.2 30.8
P>2 n 103
%1 70.S
%P
4
4.1
4
Toelichting: %1 = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom 34
%S
7.6 3S.2 79.0 90.S
roP
8.4 4S.O 73.3 81.7
roP
8 37 83 9S
%P
%S
%1 83.S
9.S 42.9 86.9 92.9
8 36 73 78
%P
04
%P
%1 86.3
9.7 S2.2 8S.O 94.7
%P
04
P>2 n 113
11 S9 96 107
%P
04
%1 86.3
10.1 S7.6 89.9 98.0
%P
04
P2 n 113
%P
%S
3.9
2.7
Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P·fase en studieduur D-fase Studierichting: Bouwkunde.
Cohort 1982- 95 stud. P1 PROPEDEUSE n XI 40 42.1 DOCTORAAL XP
P1,s n XI 40 42.1
P2 n 60
XP
XI 63.2
P>2 n 62
XP
XI 65.3 XP
xs
o.o
0.0 4.2 33.7 49.5
0.0 5.0 60.0 77.5
0 4 32 47
0.0 6.7 53.3 78.3
0 4 32 47
Cohort 1983- 101 stud. P1 PROPEDEUSE n XI 3o 29.7 DOCTORAAL XP
P1,5 %1 n 39 38.6
P2 n
XI
P>2 n
XI
64
63.4
66
65.3
D4 D5 D6 D>6
0.0 6.7 63.3 93.3
0 3 25 35
0.0 7.7 64.1 89.7
0 4 37 57
0.0 6.3 57.8 89.1
XI
P1 ,5 n %1 36 40.4
P2 n 67
XI
D4 D5 D6 D>6
0 2 24 31
0 2 19 28
0.0 5.0 60.0 77.5
Cohort 1984- 89 stud. PROPEDEUSE P1 n
36 40.4
0 2 24 31
XP
xs
0 4 37 57
0.0 6.1 56.1 86.4
0.0 4.0 36.6 56.4
P>2 n 69
%1
XP
7J'
75.3
6.5 51.6 75.8
77.5
DOCTORAAL XP 1 2.8 11 30.6 25 69.4
D4 05 D6
Cohort 1985- 71 stud. PROPEDEUSE P1 n
XI
27 38.0
2.8 30.6 69.4
1 14 39
1.5 20.9 58.2
1 14 39
P1,5 %1 n 27 38.0
P2 n 50
%1 70.4
n
1 11 25
DOCTORAAL
rJ>
%P
04 os
1 2
3.7 7.4
cohort 1986- 82 stud. PROPEDEUSE P1
1 2
n
22
xs
1.4 20.3 56.5
1.1 15.7 43.8
P>2 55
XP
%1 77.5 %P
%S
1.4 7.0
1 4
2.0 8.0
1 5
1.8 9.1
%1 26.8
P2 n 55
%1 67.1
P>2 n 63
%1 76.8
DOCTORAAL D4
XP
3.7 7.4
P1,5
%1 22 26.8
n
XP
%P
XP
rJ>
4.5
4.5
r,p 2
3.6
2
XP
%S
3.2
2.4
Toelichting: %1 percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom XP = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE %S = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom
=
35
Tabel 2.4.5: Relatie tussen studieduur P·fase en studieduur D·fase Studierichting: Technische Informatica. Cohort 1982- 122 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 43 35.2
P1,S n %1 45 36.9
DOCTORAAL %P
D4 D5 D6 D>6
0 21 39 41
0.0 48.8 90.7 95.3
P2 n
73
%P
0 21 39 41
%1 59.8
P>2 n 76
%P
%I 62.3 %P
%S 0.0 21.3 45.1 50.0
0.0 46.7 86.7 91.1
0 26 55 61
0.0 35.6 75.3 83.6
0 26 55 61
0.0 34.2 72.4 80.3
P1,5 n %1 61 43.9
P2 n 94
%1 67.6
P>2 n 95
%1 68.3
Cohort 1983- 139 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 60 43.2
DOCTORAAL %P
0 o.o 24 40.0 47 78.3 53 88.3
D4 D5 D6 D>6
%P
%P
0 24 48 54
0.0 39.3 78.7 88.5
0 26 68 77
0.0 27.7 72.3 81.9
P1,5 n XI 54 38.6
P2 n 86
%1 61.4
%P
%S
n
0.0 27.4 71.6 81.1
0.0 18.7 48.9 55.4
P>2 n 95
%! 67.9
0 26 68
Cohort 1984- 140 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %I 54 38.6
DOCTORAAL %P
D4 D5 D6
2 3.7 24 44.4 45 83.3
%P
%P
%P
%S 1.4 19.3 43.6
3.7 44.4 83.3
2 27 60
2.3 31.4 69.8
2 27 61
2.1 28.4 64.2
P1,5 n %1 31.2 34
P2 n 61
%1 56.0
P>2 n 63
%1 57.8
2 24 45
Cohort 1985- 109 stud.
PROPEDEUSE
P1 n XI 28 25.7
DOCTORAAL %P
%P
D4 D5
0 0.0 17 60.7
0 18
o.o 52.9
0 22
P1,5 n %1 24 19.8
P2 n 66
""'0.0 36.1
0 22
%I 54.5
P>2 n 74
""'0.0 34.9
%S 0.0 20.2
Cohort 1986- 121 stud.
PROPEDEUSE
P1 n %1 15 12.4
%1 61.2
DOCTORAAL %P
D4
0
0.0
%P
0
0.0
%P
0
0.0
0
Toelichting: %I = percentage geslaagden voor PROPEDEUSE van totale instroom %P = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van geslaagden voor PROPEDEUSE XS = percentage geslaagden voor DOCTORAAL van totale instroom
36
%P
%S
0.0
0.0
Frappant is de grote toename van de doctoraalrendementen na meer dan 6 jaar in vergelijking tot de rendementen na 6 jaar. Bekijken we, in het kader van het optimaal D-doorstroom-streven,voor de generaties 1982, 1983 en 1984 de 06/Pl~- en de D6/P2 -rendementen dan zien we dat er tussen de diverse studierichtingen grote verschillen zijn. De rendementen bij de studierichting Scheikundige Technologie zijn veruit het hoogst en liggen hier rond respectievelijk 90% en 85%. (Ook in alle andere rendementstabellen springt deze faculteit er uit) Bij Bouwkunde liggen de rendementen aanzienlijk lager, namelijk rond respectievelijk 62% en 55%. Tevens valt bij de studierichtingen Technische Wiskunde en Natuurkunde op dat de rendementen voor de generatie 1984 beduidend lager liggen dan de rendementen voor de generaties 1982 en 1983.
Afgelegde examens
Het aantal met goed gevolg afgelegde propedeutische en doctorale examens in 1990 is vermeld in tabel 2.5. In vergelijk met 1989 nam het aantal afgelegde propedeutische examens met 89 toe, maar daalde het aantal afgelegde doctoraal examens fors, namelijk met 144. Uit de werkgelegenheidscijfers van het Ministerie van sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat de afgestudeerde ir's over het algemeen zonder moeite een betrekking kunnen vinden. Tabel 2.5: Aantal met goed gevolg afgelegde examens in de periode 1 sept '89 - 31 aug 1 90 Studierichting
Propedeuse un vr tot
Technische Bedrijfskunde Technische Wiskunde Technische Natuurkunde Yerktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Technische Informatica Techniek en Maatschappij Yerkt. Medische Technolog. Informatietechniek
1n 29 80 1M 169 121 85 100
42 7 8 5 5 20 38 9
191 1n 141 123 109
0 0
0 0
Totaal
947
1~
219 36
Doctoraal un vr tot
0 0
143 28 51 93 97 76 57 64 7 0 15
22 165 2 30 2 53 2 95 0 97 12 88 11 68 3 67 2 9 0 0 0 15
1081
631
56
M
~7
37
Inzet wetenschappelijk personeel
Tabel 2.6.1.:
In 1990 beschikte de TUE over 740 fte WP (exclusief WP-ers in dienst van het Rekencentrum en de Bibliotheek alsmede AI0-2). Tabel 2.6.1. geeft een verdeling van dit aantal over de verschillende faculteiten en wetenschappelijke rangen, opgesplitst naar man en vrouw.
Wetenschappelijk personeel TUE-faculteiten Aantal fte bezet per 31·12·1990 (1e geldstroom)
Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetensch Wiskunde en Informatica Technische Bedrijfskunde Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Totaal
Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetensch Wiskunde en Informatica Technische Bedrijfskunde Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Totaal
38
man 6.4 19.6 16.7 15.6 14.0 16.1 12.2 8.2 108.8
Hl vr
tot
man
0.5
6.4 19.6 16.7 15.6 14.0 16.1 12.2 8.7
0.5 109.3
AIO 4 jr. vr man 5.0 22.0 10.9 22.0 17.0 12.0 23.0 4.0
tot
3.0 8.0 2.0 24.0 3.0 13.9 22.0 2.0 19.0 12.0 7.0 30.0 2.0 6.0
115.9 19.0 134.9
UHD vr
tot
man
4.3 16.6 9.6 14.7 7.0 15.5 18.2 11.3
5.3 16.6 9.6 14.7 7.0 15.5 1.0 19.2 11.3
18.6 53.5 35.8 25.0 41.3 45.0 26.8 37.3
97.2
2.0 99.2
283.3
man
1.0
lTD vr
1.0 1.8
1.0
1.0
1.4 2.8 1.0 0.5
tot 20.0 56.3 36.8 25.5 41.3 45.0 26.8 37.3
5.7 289.0
Overig WP vr man
tot
4.2
13.2 14.0 15. 1 7.0 13.6 10.8 2.3 13.3
6.3 19.5 0.8 14.8 15.1 0.4 7.4 13.6 1.0 11.8 2.8 0.5 2.0 15.3
8.0
89.4
11.0 100.4
1.0
4.2 7.0
tot
. UD vr
2.8
Totaal WP vr man
tot
47.5 11.7 59.2 126.7 5.6 132.2 4.0 92.1 88.1 1.9 88.0 86.1 92.9 2.0 94.9 99.4 1.0 100.4 82.5 8.5 91.0 78.3 4.5 82.8 701.5
39.2 740.7
In tabel 2.6.2. is de inzet van het wetenschappelijk personeel ten behoeve van onderwijs aangegeven op basis van PMP-normfinanciering (exclusief bestuur en beheer en begeleiding van assistenten in opleiding). Onder andere door fluctuaties van de studentenaantallen kan de feitelijke onderwijslast afwijken van de genormeerde onderwijslast. Tabel 2.6.2:
Inzet wetenschappelijk personeel t.b.v. onderwijs, exclusief bestuur en beheer en begeleiding van assistenten in opleiding 1990 (in fte) (PMP·normfinanciering)
Faculteit
W&Mw
Technische Bedrijfskunde Wsk/1 (Wiskunde) Wsk/1 (Informatica) Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Technologie Bouwkunde Totaal
Inzet WP t.b.v. studierichtingen in de eigen faculteit
Inzet WP t.b.v. andere studie· richtingen
Totale inzet WP t.b.v. onderwijs
10.6 52.5 14.2 21.0 21.6 47.8 34.3 30.0 27.5
9.1 1.8 29.9 6.8 4.6 1.5 3.1 0.9 0.0
19.7 54.3 44.1 27.8 26.2 49.3 37.4 30.9 27.5
259.5
57.7
317.2
39
Hoofdstuk 3
Bet post-initieel hoger onderwijs
Het onderwijsaanbod
Het opleiden tot technologisch ontwerper en het opleiden tot wetenschappelijk onderzoeker zijn de kernactiviteiten van de TUE in het post-initieel hoger onderwijs. Daarnaast verzorgt de TUE postdoctorale beroepsopleidingen,lerarenopleidingen, PAOcursussen, postdoctorale cursussen, afstandsonderwijs en contractonderwijs. Met uitzondering van de lerarenopleidingen wordt in dit hoofdstuk volstaan met het vermelden van kwantitatieve gegevens. Voor een inhoudelijke beschrijving van de opleidingen en cursussen en voor een weergave van de ontwikkelingen in het post-initieel hoger onderwijs wordt naar de bijdrage van het IVO en de facultaire bijdragen in het Bijzonder Deel van dit verslag verwezen.
AIO opleidingen
De TUE onderscheidt twee categorieën assistenten-in-opleiding (AIO): de vierjarige AIO's die een onderzoekersopleiding doorlopen die wordt afgesloten met een promotie, en de tweejarige AIO's uit de korte onderzoekersopleidingen en ontwerpersopleidingen. In paragraaf 1.2. van het Algemeen Deel van het Wetenschappelijk Verslag 1990 van de TUE wordt een uitvoerig inhoudelijk overzicht gegeven van de in 1990 verstrekte doctoraten en diploma's voor de ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen. Hier wordt volstaan met het weergeven van een aantal relevante kwantitatieve gegevens.
4 jarige AIO's Het aantal promoties in 1990 bedroeg 69. In tabel 3.1. is te zien bij welke faculteit deze promoties hebben plaatsgevonden, vanuit welke geldstroom zij werden gefinancierd en of de begeleiding plaatsvond van binnen of buiten de TUE.
Tabel 3.1.: Promoties 1990 TUE Faculteit
Aantal promoties m V t
Intern - geldstroom 2e 3e t 1e
Technische bedrijfskunde WSK/1 (Wiskunde) Technische Natuurkunde Werktuigbouwkunde Elektrotechniek Scheikundige Techn. WSK/1 (Informatica) Bouwkunde Wijsb. en Maatsch.
3 3 13 7 13 16 2 4 2
0 0
2 3 7 1 11 5 1 4 2
0 0 4 3 0 4 0 0 0
0 0
0 1 3 0 0 1
3 3 14 7 14 19 2 4 3
Totaal
63
6
69
36
11
1
Toelichting: In deze tabel worden de TUE-promoties van Onder intern wordt verstaan: Promotie bij Onder extern wordt verstaan: Promotie bij Bij de interne promoties is de geldstroom gefinancierd.
40
Extern 1 0 2
2 0 6 0 0 1
2 3 12 6 11 15 1 4 3
10
57
12
1
1990 ·weergegeven. eigen instelling, intern voorbereid. eigen instelling, extern voorbereid. aangegeven waaruit de promoties zijn
1
3 4 1 0 0
AIO-netwerken
Alleen door de faculteiten Technische Bedrijfskunde, Elektrotechniek en Wiskunde & Informatica wordt deelgenomen aan landelijke AIO-netwerken. Hieronder wordt een overzicht gepresenteerd. De faculteit Technische Bedrijfskunde participeert formeel in het landelijke aio-netwerk van SION (Stichting Informatica Onderzoek in Nederland). Via NOBO (Nederlandse organisatie van Bedrijfskundig Onderzoekers) is een aantal cursussen ontwikkeld voor aio's van de vier BOK-faculteiten. Met deze gezamenlijke cursussen wordt de basis gelegd voor een eigen BOK-netwerk en - op langere termijn - een onderzoekschool. De aio-cursussen zijn toegankelijk voor aio's van andere faculteiten cq. netwerken. BOK-aio's nemen deel aan cursussen van andere netwerken. Door de faculteit Elektrotechniek wordt aan de volgende twee aionetwerken deelgenomen: aio-netwerk: Systeem- en Regeltheorie aantal deelnemende aio's uit faculteit E: 3 (m) aantal deelnemende aio's: ca. 30 (totaal) deelnemende instellingen: RUG, TUD, TUE, UT, VUA, KUB, CWI penvoerder: RUG aio-netwerk: PRORISC aantal deelnemende aio's uit faculteit E: 4 (m) aantal deelnemende aio's: ca. 50 (totaal) deelnemende instellingen: TUE, TUD, UT, KUN, NatLab, TNO, OCE penvoerder: STW Door de sector Wiskunde van de faculteit Wiskunde en Informatica wordt deelgenomen aan onderstaande aio-netwerken: I Systeem- en Regeltheorie: deelnemende instellingen: RUG, TUD, UT, VUA, TUE penvoerder: RUG II Mathematische Besliskunde: deelnemende instellingen: alle Nederlandse universiteiten m.u.v. Nijenrode en de Open Universiteit. penvoerder: RUG III Stochastiek: deelnemende instellingen: TUD, RUG, KUN, VUA, EUR, TUE penvoerder: TUD Aio-netwerken · faculteit Wiskunde en Informatica, sector Wiskunde Netwerk
Oeeln. aio's Oeeln. aio's Instroom Instroom Promoties Promoties totaal 1990 TUE 1990 totaal 1990 TUE 1990 totaal 1990 TUE 1990 m V tot m V tot m V tot m v tot m V tot m V tot
Systeem en regeltheorie Mathematische Besliskunde Stochastiek
45 5
50
3
48 7
55
5
20
2
?
?
0
0
3
13
2
15
0
6
?
?
?
3
2
?
?
14
2
0
9
10
0
4
0
0
0
0 0
0
2
?
?
?
0
0
0
41
Bij de sector Informatica maken de meeste aio's deel uit van informele netwerken, zoals onderzoekswerkgroepen en 2e en 3e geldstroomprojekten van grotere omvang. De sector Informatica nam in 1990 nog niet deel aan een officieel aio-netwerk.
Instituut Vervolgopleidingen
Het in 1987 opgerichte Instituut Vervolgopleidingen TUE (IVO-TUE) is belast met de zorg voor de 2-jarige AIO-opleidingen: de ontwerpersopleiding en de korte onderzoekersopleiding. Tevens wordt door het IVO in het kader van EuroPACE afstandsonderwijs verzorgd. Voor de coördinatie en organisatie van het overige postinitiële onderwijs heeft de TUE binnen het IVO-TUE de Stichting Vervolgopleidingen TUE in het leven geroepen. Het door de TUE aangeboden postdoctorale beroepsonderwijs en het contractonderwijs zijn bij deze stichting ondergebracht.
Ontwerpersopleidingen
De 2-jarige ontwerpersopleiding beoogt een verbreding van de oorspronkelijk genoten ingenieursopleiding door onder meer nadruk te leggen op het technologisch ontwerpen in multidisciplinaire context. Tabel 3.2. geeft een overzicht van de ontwerpersopleidingen met de instroom, het totaal aantal deelnemers en het aantal geslaagden in 1990.
Tabel 3.2.: Ontwerpersopleidingen IVO-TUE Naam Ontwerpersopleiding
Instroom 1990 man
vr
tot
Geslaagd 1990 Totaal aantal deelnemers 1990 man vr tot tot man vr
Computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten
4
0
4
10
Informatie· en communi· catietechniek
7
0
7
29
Logistieke besturings· systemen
10
11
Ontwerp·, plannings· en beheerstechnieken
5
Procestechnologie
9
Oeeln. facult/ instel lol,
0
11
3
0
3
Bdk, E
2
31
12
2
14
E, l.lsk/1
38
5
43
9
3
12
Bdk, lol l.lsk/1
6
10
4
14
2
9
25
26
3
3* 0
3
B, TUE B, TUO CT, TUO T, N, lol
Technische Informatica
8
Wiskunde voor de Industrie
8
Computational and Experimental Foundations of Engineering
2 53
Totaal Ontwerpersopleidingen
8
23
0
23
9
0
9
9
20
4
24
6
2
8
0
2
4
0
4
3
56
159
17
176
0
l.lsk/1 Bdk, ECMI
lol,
l.lsk/1, N, lol T, loi·UT(TUO)
0 45
8
* Opleiding i.s.m. TUO; alleen de aio's van de TUE zijn hier opgenomen.
42
E, l.lsk/1,1.1
53
Korte onderzoekersopleidingen
Het Instituut Vervolgopleidingen TUE kent drie tweejarige fulltime opleidingen tot zelfstandig onderzoeker met een grote mate van inzetbaarheid in onderzoekscentra en ontwikkelingsafdelingen. In tabel 3.3. wordt van deze opleidingen een overzicht gegeven van de instroom, het aantal deelnemers en het aantal geslaagden in 1990.
Tabel 3.3.: Korte onderzoekersopleidingen IVO-TUE Naam onderzoekersopleiding
Fundamentele Werktuigkunde Technische Natuurkunde Scheikundige Technologie Totaal korte onderzoekersopl.
Instroom 1990
Totaal aant. deeln. 1990
Geslaagd 1990
Dln. fac.
man
vr
tot
man
vr
tot
man
vr
tot
3 7 4
1 0 2
4 7 6
9 13 15
1 0 5
10 13 20
3 5 7
0 0 3
3 5 10
14
3
17
37
6
43
15
3
18
w N T
In tabel 3.4. wordt de herkomst van de tweejarige AIO's aan het Instituut Vervolgopleidingen vermeld. Van deze AIO's is 42% niet afkomstig van de TUE. Hieruit blijkt dat de ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen van het IVO ook duidelijk een nationale betekenis hebben.
43
Tabel 3.4.: Herkomst tweejarige AIO's IVO·TUE (Totaal in dienst 1990) Opleiding
Computational and experimental found. of engineering
TUE
TUD
RUL
RUU
LUII
KUN
KUB
UVA
VUA
Informatie- en Communicatietechn.
25
2
Logistieke besturingssystemen 22
6
Ontwerp·,planningen beheerstechn.
8
11
5
4
4
11
2
31
2
3
2
43 14
4
26
5 2
2
7
3
4
Techn. Informatica 15
8
2
23 24
2
Onderz. opleiding Scheik. Technologie 16 Onderz. opleiding Techn. Natuurkunde
EUR Buit HBO Tot land Univ 4
7
Wiskunde voor de industrie
RUG
4
Computergesteund ontwerpen en fabr.
Procestechnologie
UT
20
2
12
13
Onderz. opleiding Fund. llerktuigkunde 7
10
Totaal
Afstandsonderwijs
44
127
22
13
11
4
5
5
3
4
7
2
13
2
219
Het Instituut Vervolgopleidingen TUE neemt namens de TUE deel aan het EuroPACE-programma voor 'Distance Learning'. EuroPACE staat voor European Programme of Advanced Continuing Education. Doel is het op hoog niveau verzorgen van onderwijs ten behoeve van de Europese industrie en Universiteiten. Ook in 1990 werd weer een groot aantal cursussen en 'liveconferenties' op videoband vastgelegd en aan stafleden en aio's aangeboden. De zes hoofdthema's binnen EuroPACE zijn: - Artifical Intelligence en Expert systems - Telecommunications - Software Engineering - Advanced Manufacturing Technologies - Microelectranies - Technology Management Het afgelopen jaar is zowel het aantal gebruikers als deelnemende faculteiten aanmerkelijk toegenomen. Een aantal EuroFACEprogramma's of onderdelen daarvan zijn opgenomen in reguliere colleges.
Postdoctorale beroepsopleidingen
De Stichting IVO verzorgt namens de TUE twee zelfbekostigende postdoctorale (beroeps)opleidingen: 'Commercieel Technische opleiding voor ingenieurs' en 'Bescherming van micro-elektronica tegen elektromagnetische storingen'. In samenwerking met de Katholieke Universiteit Brabant heeft de Stichting IVO de opleiding Master of Business Administration verzorgd. In tabel 3.5. worden enkele relevante gegevens m.b.t. deze opleidingen in kaart gebracht.
Tabel 3.5.: Postdoctorale beroepsopleidingen Opleiding
Commercieel-technische opl. voor ingenieurs 1989·1990 idem 1990·1991 Bescherming micro-elektronica tegen elektromagnetische storingen Master of Business Administr.
De lerarenopleiding
cursisten m V tot
Duur cursus
Aantal cursusdagen
20 0 20 15 0 15
10 mnd 10 mnd
40 40
25 0 25
3 dagen
3
17 0 17
2 jaar
Cursusgeld
Penvoerende instelling
f 18000 f 18000
Stichting IVO-TUE Stichting IVO-TUE
1800
Stichting IVO-TUE
f
140
f 60000
Post Graduate School of Management TUE-KUB
De TUE kent lerarenopleidingen in Wiskunde, Natuurkunde en Scheikunde. De coördinerende rol van de Bestuurscommissie Eerstegraads Lerarenopleidingen begon in 1990 met het opstellen van een beschrijving van de stand van zaken van de opbouw van de vakdidaktische en algemeen onderwijskundige componenten van ieder van de drie lerarenopleidingen. Afspraken werden gemaakt om in het verslagjaar de opbouw te voltooien. Dit is inderdaad gebeurd. Door een gebrek aan cursisten bij sommige vakken kunnen echter niet alle componenten op hun juiste waarde worden geschat. De eerste onderwijservaringen daarna hebben geleid tot het besef dat enig bijschaven noodzakelijk is. Dit zal in 1991 geschieden. Het onderwijs in de lerarenopleiding, zowel in het tweemaande prédoctorale deel als in de tweede-fase-opleiding, werd ook in 1990 uitgevoerd door de faculteiten Wiskunde en Informatica, Technische Natuurkunde, Scheikundige Technologie en Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Waar de kleine aantallen studenten dit wenselijk maakten, werd overgegaan op onderwijsvormen die individualisering mogelijk maken. In tabel 3.6. worden enkele relevante gegevens m.b.t. deze opleidngen in kaart gebracht. Tabel 3.6.: Lerarenopleidingen Opleiding
Opleidingsplaatsen
Cursh;ten per 01-01·90 per 31-12-90
Bevoegdheden in 1990
Scheikunde Natuurkunde IJiskunde
3 19 18
1 3
3
1
2
3 1
Totaal
40
5
6
4
1
45
De universiteit heeft zijn akties om eerste-fase-studenten te interesseren voor de lerarenopleiding met kracht voortgezet. Zo werd het voorlichtingsmateriaal ruim verspreid, terwijl het huisorgaan van de TUE, de Cursor, een artikelenserie publiceerde, waarin het leraarsambt en het onderwijs aan VWO en HBO van vele zijden werd belicht. Ook in 1990 werd weer eens duidelijk, dat de kwalitatieve en kwantitatieve problemen die heden ten dage ontstaan in het eerstegraads onderwijs in de tekortvakken door het Ministerie niet worden onderkend. De TUE heeft zich opnieuw om vakinhoudelijke redenen verzet tegen de omscholingeregeling van bevoegde docenten in overschotvakken naar tekortvakken. De aankondiging van een veranderde bekostiging vanaf 1992, die vermoedelijk ernstige gevolgen voor de lerarenopleiding aan de TUE zal hebben, heeft bij de lerarenopleiders geleid tot een vorm van wantrouwen jegens de overheid. Het Centrum voor de Didaktiek van de Technische Vakken ging zijn operationele fase in. Samenwerking met de Hogeschool Eindhoven werd gezocht en verkregen.
Overig postinitieel hoger onderwijs
De paragraaf overig post-initieel hoger onderwijs bevat gegevens met betrekking tot de PAO-cursussen waaraan de verschillende TUE faculteiten hebben deelgenomen, en gegevens met betrekking tot de door enkele faculteiten gegeven postdoctorale cursussen en het in 1990 verzorgde contractonderwijs. Tot slot komt het Eindhoven International Institute aan de orde.
PAO cursussen
Ook in 1990 werden er door de verschillende faculteiten weer een groot aantal PAO-cursussen verzorgd, veelal binnen het samenwerkingsverband van de Stichting voor Postacademisch Onderwijs in de Technische Wetenschappen (Stichting PATO) of een ander PAO-orgaan. In tabel 3.7. worden per faculteit enkele samenvattende gegevens over de PAO-cursussen gepresenteerd. Voor detailinformatie wordt verwezen naar het Bijzonder Deel. Tabel 3.7.: PAO·cursussen in 1989/1990 Faculteit
46
Technische Bedrijfskunde Wiskunde en Informatica Elektrotechniek Scheikundige Technologie Werktuigbouwkunde Totaal
Aantal cursussen
Totaal cursisten
5 1
124
7 6
154 154
16
2M
35
712
16
Postdoctorale cursussen
Binnen de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen bereidde het werkverband 'Techniek en Linguïstiek' (T&L) twee post-doctorale opleidingen en dertien praktijkgerichte trainingen voor op het gebied van Internationale Communicatie. In 1990 zijn door T&L verscheidene cursussen verzorgd. De cursus Technica! Writing and Editing is verplicht gesteld voor alle aio's. Dat betekent dat ongeveer 75 aio's per jaar deze cursus volgen. Voor de faculteit Technische Bedrijfskunde werd deze cursus twee maal in-company verzorgd. Vanuit het bedrijfsleven zijn er 12 cursisten geweest. Het werkverband T&L en de faculteit Scheikundige Technologie verzorgden elk enkele cursussen (zie tabel 3.8). De faculteit Technische Bedrijfskunde leverde een belangrijke bijdrage aan de cursus Logistiek, Produktiebesturing en Voorraadbeheersing van het Instituut IPL/TNO. Voor detailinformatie wordt verwezen naar het Bijzonder Deel. Tabel 3.8.: Postdoctorale cursussen Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappij· wetenschappen · Technical Writing and Editing · overige cursussen Scheikundige Technologie Totaal
Contractonderwijs
Aantal cursussen
1
Totaal cursisten
87 61
3 9
2~
13
423
In het kader van de onderwijskundige dienstverlening ZLJn bij de faculteit Technische Bedrijfskunde door individuele docenten overeenkomsten gesloten met o.a. de Open Universiteit en met het Instituut voor Bedrijfswetenschappen. De faculteiten Wiskunde en Informatica en Elektrotechniek verzorgden elk enkele cursussen (zie tabel 3.9). Voor detailinformatie wordt verwezen naar het Bijzonder Deel. Tabel 3.9.: Contractonderwijs Faculteit Wiskunde en Informatica Elektrotechniek Totaal
EII
Aantal cursussen
Totaal cursisten
5
96
6
29
11
125
Het Eindhoven International Institute (EI!) is begin 1990 aan de TUE van start gegaan als voortzetting van het Philips International Institute. Het instituut biedt vervolgcursussen op het vakgebied van de elektrotechniek. Het docentencorps van het EI! bestaat uit researchmedewerkers afkomstig uit het bedrijfsleven en docenten van de TUE. Het EII heeft in december 1990 de eerste lichting afgestudeerden van de Master Course afgeleverd. Het betrof negentien studenten, tezamen goed voor dertien nationaliteiten, die in het begin van dit verslagjaar begonnen waren met hun cursus aan het EII. 47
Hoofdstuk 4
Internationalisering, algemene vorming en emancipatie
In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van enkele aktiviteiten die weliswaar niet tot het onderwijs(proces) als zodanig gerekend kunnen worden, maar die voor de vorming en algemene ontwikkeling van studenten wel bijzonder belangrijk zijn. Achtereenvolgens komen aan de orde: internationalisering, ontwikkelingssamenwerking, Studium Generale, het Vredescentrum, het Bureau Studentenpsychologen, de Stichting Interkommunikatie, de Wetenschapswinkels, verenigingen van studenten, afgestudeerden en aio's, en de vorderingen - in relatie tot het onderwijs - op het gebied van emancipatie binnen de TUE. Internationalisering
48
De verdere voorspoedige ontwikkeling van de internationalisering van het wetenschappelijk onderwijs in 1990 is de aanleiding geweest voor enkele maatregelen van bestuurlijk-organisatorische aard. Ingesteld is een bestuurscommissie Internationale Betrekkingen onder voorzitterschap van de Rector Magnificus. Deze commissie is bedoeld voor het geven van ondersteuning in de beleidsontwikkeling op het onderhavige terrein. Voorts is een Bureau Buitenland opgericht om vooral de dienstverlening bij de toegenomen internationaliseringsactiviteiten adequaat te kunnen verzorgen. In de afgelopen jaren is met name sprake van een kwalitatieve verbreding en verdieping van de internationale samenwerkingen. Dat houdt in dat niet alleen een groter aantal TUE-studenten participeert in de internationale- en met name de Europese studentenmobiliteit, maar ook dat de contacten tussen de docenten van de TUE en de buitenlandse instellingen voor wetenschappelijk onderwijs zijn geïntensiveerd. Dit verrijkt de studie en/of stage van de deelnemende studenten. Bovendien hebben enkele samenwerkingen op onderwijsterrein tot gevolg gehad dat nadere besprekingen over samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, in sommige gevallen ten behoeve van een voorstel in het kader van een programma van de Europese Commissie, zijn begonnen. Een erkenning van de goede ontwikkeling van de internationale activiteiten op onderwijsgebied is het ruimer beschikbaar stellen in 1990 van de stimuleringegelden voor de internationalisering van het wetenschappelijk onderwijs (STIR) door de minister van Onderwijs en Wetenschappen. Het beschikbaar gestelde bedrag is ruimschoots groter geweest dan hetgeen als budget vooreerst de instelling naar rato van het studentenaantal zou zijn toegekend. Met deze financiële steun is vooral aan de toename van de studentenmobiliteit ook buiten Europa een goede impuls gegeven. In totaal zijn voor 79 studenten beurzen toegekend. Ondanks de forse besnoeiing van het budget van het ERASMUS programma is toch het totale aantal erkende samenwerkingaprogramma's op onderwijsgebied tussen de TUE en
andere universiteiten uit de EG-lidstaten gestegen. In voorgaande jaren zijn deze aantallen geweest: drie interuniversitaire coöperatie programma's (ICP's) in 1987/88, zeven in 1988/89 en zestien in 1989/90. In 1990/91 is het aantal ICP's gestegen tot negentien. Gezien de feiten dat zowel het totaal aantal aanvragen enorm is aangewassen alsook dat de concurrentie in totaliteit en per vakgebied zeer zwaar is geworden en dat een verlenging van bestaande samenwerkingaprogramma's allerminst vanzelfsprekend is geweest, kan het totaal aantal erkende ERASMOS ICP's in het verslagjaar eveneens opmerkelijk worden genoemd. Zeer zeker geldt dit de stijging van het aantal toegekende beurzen voor een studieverblijf van TUE-studenten in het buitenland. In de voorgaande jaren zijn daarvan de aantallen geweest: 9 in 1987/88, 19 in 88/89 en 25 in 1989/90. In 1990/1991 zijn er ten behoeve van 81 TUE-studenten (voor totaal 398 maanden) beurzen toegekend en voor 62 buitenlandse studenten voor een studieverblijf aan de TUE. Met betrekking tot het COMETT-II programma heeft de TUE/IWB nadere inspanningen geleverd voor het tot stand komen van een regionaal samenwerkingsverband voor de internationale Techno1ogy Transfer in de Europese Gemeenschap (regionaal UETP) waarbij de samenwerking tussen de instellingen voor het hoger technisch of technologisch onderwijs en het bedrijfsleven centraal staat. Verheugend is zonder meer dat het European Consortium for Mathernaties in Industry (ECMI) wederom in COMETT-II is erkend als sectorieet UETP. Voorts participeert de TUE onder meer sinds 1990 in het Board of Management van COMNET, het overkoepelend UETP van de COMETT-UETP's. Het TEMPUS programma dat de Europese Gemeenschap heeft geinitieerd na het wegvallen van de ergste tegenstellingen tussen de West- en de Centraal-/Oost-Europese landen, heeft ook voor de TUE in het verslagjaar betekenis gehad. Weliswaar zijn vanwege de ontoereikende budgetten zonder meer, maar ook gemeten aan de aard en de omvang van de ontwikkelde plannen, geen aanvragen ingediend waarbij de instelling een coördinerende rol speelt. Toch heeft de participatie van de TUE in het geringe aantal gehonoreerde samenwerkingavoorstellen een belangrijke uitstraling gehad gezien de vele verzoeken aan de TUE om deel te nemen in de programma's die in de volgende ronde zijn voorgesteld. Van TUE zijde zijn met betrekking tot het Programma Samenwerking Oost-Europa (PSO) betreffende de hulp van de Nederlandse regering voor de economische herstructurering van de landen in Centraal-/Oost-Europa die daarvoor in aanmerking komen enkele zeer goede voorstellen ingediend. Ondanks de erkenning van de hoge kwalitieit van de meeste voorstellen die samenwerking danwel hulp boden op zowel onderzoeksterrein als onderwijskundig gebied - technische bedrijfskunde -, is uiteindelijk de interdepartementale commissie (O&W/EZ) niet tot honorering overgegaan.
49
De deelname van de TUE aan samenwerkingsverbanden van Europese universiteiten heeft zich in 1990 behalve kwantitatief vooral kwalitatief uitgebreid. In 1990 is formeel het netwerk van negen gerenommeerde Europese technologisch wetenschappelijke onderwijs- en onderzoeksinstellingen, CLUSTER geheten, opgericht. In dit verband hebben zich met de TUE aaneengesloten het Institut National Polytechnique de Grenoble (INPG), Imperial College Londen, Trinity College Dublin, de TU Darmstadt, de TU Karlsruhe, de Poli Torino, de Université Catholique de Louvain en de KTH Stockholm. Met de oprichting van het netwerk is meteen een aantal samenwerkingen tot stand gekomen, mede op onderwijsgebied. Met betrekking tot het ERASMUS programma is een aantal voorstellen uitgewerkt waaraan door het merendeel van de faculteiten wordt deelgenomen. In een van de voorstellen, die betreffende Industrial Engineering, is de TUE coördinator. Aan het netwerk CLUSTER is ook een COMETT-II UETP geliëerd waarvan het acroniem GREATT is en waarin de universiteiten van Grenoble de organisatie van de projekten behartigen. Maar ook buiten de Europese programma's is de samenwerking tussen de CLUSTER universiteiten manifest. Zo is er op onderwijsgebied een eerste gezamenlijke opzet geweest van een speciaal seminar voor gevorderde studenten in de vakgebieden waarin het werken met neutronen als methode of als onderzoeksgebied van belang is. In het komende jaar zal in de zomer de eerste cursus worden gegeven. De deelname van de TUE aan de SANTANDER-GROUP is eveneens kwalitatief toegenomen, zij het wel in selectievere zin, omdat de meeste universiteiten in dit netwerk niet gespecialiseerd zijn in technologisch wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Een uitzondering daarop vormt de participatie van de TUE aan het LINGUA-programma, een subprogramma van ERASMUS voor talenonderwijs in de Europese Gemeenschap, dat een samenwerking betreft met een aantal universiteiten van dit netwerk. Andere ontwikkelingen zijn de samenwerkingen op het gebied van Elektrotechniek en Technische Bedrijfskunde. Een uitbreiding van het netwerk met de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Aalborg Universitet uit Denemarken wordt begin 1991 formeel geconcretiseerd. De in het verslag van het voorgaande jaar genoemde deelname van de TUE aan de bijeenkomsten van het Leuven netwerk, dat van origine evenals het T.I.M.E. '92 netwerk (Top Industrial Managers for Europe 1992) een interuniversitair coöperatie programma (!CP) in het kader van ERASMUS is, heeft geleid tot het lidmaatschap van de TUE van CESAER. In dit verband zijn de eerste aanzetten gedaan tot een door de universiteiten zelf georganiseerd accrediteringssysteem. De volgende jaarlijkse bijeenkomst van het CESAER zal in Eindhoven worden gehouden.Van de diverse bilaterale samenwerkingen met universiteiten zowel binnen als buiten Europa die voornamelijk van facultair karakter zijn, is waar te nemen dat ook andere faculteiten ten gevolge van nadere coördinatie van de samenwerkingen deel gaan uitmaken. Genoemd kunnen 50
worden in dit verband de samenwerking met de TU Bratislava te Tsjechoslowakije of de Waterloo University te Canada. Het contact met de universiteit te Xi'an te China heeft gelijke tred gehouden met de lijn die daar ten departemente voor is uitgezet na de gebeurtenissen in 1989. Met de Université de Technologie de Compiègne (UTC) is in 1990 een officieel samenwerkingsverband gesloten. Inmiddels zijn er vanuit enkele faculteiten op hoogleraarsniveau contacten geweest om de verdere mogelijkheden voor samenwerking te bezien. Enkele van deze contacten hebben geresulteerd in concrete afspraken, vooralsnog voor het merendeel op wetenschappelijke onderzoeksterreinen, waarvan met name die op het gebied van de Scheikundige Technologie kunnen worden genoemd. De TUE verwacht het komende jaar, behalve de bestaande uitwisseling van studenten, ook tot vormen van samenwerking met de UTC op onderwijsgebieden te komen.
Ontwikkelingssamenwerking
Ontwikkelingssamenwerking vormt de inhoud van een van de onderwijsprogramma's van TEMA. Het wordt ook aangeboden als service-onderwijs. In 1988 werd besloten tot een integrale aanpak van het onderwijs, het onderzoek, de projekten en de dienstverlening op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. Dit werd vastgelegd in een beleidsplan voor de periode 1989-1992 en alle activiteiten werden onder een noemer gebracht in het Centre for International Cooperation Actlvities (CICA). De kwaliteit van het onderwijs in het onderwijsprogramma Technologische Ontwikkelingakunde (TOK) wordt in belangrijke mate bepaald door diverse vormen van onderwijsondersteunend onderzoek. Een deel van dit onderzoek is direct gerelateerd aan lopende projekten en opdrachten van derden. Ook het uitvoeren van een afstudeeronderzoek in een ontwikkelingsland is een essentieel onderdeel van de ontwikkelingsrelevante studie. De in 1990 afgesloten afstudeerprojekten zijn verricht in de Soedan, Costa Rica (2x), Brazilië en Sri Lanka. De lopende projekten vinden plaats in o.m. Costa Rica, Zambia, Indonesië, Thailand en Vietnam. In 1990 is het afstudeerplaatsennetwerk verder uitgebreid. In dit kader werden (verdere) bezoeken gebracht aan en overeenkomsten afgesloten met o.a.: de United Nations Industry Development Organisation (UNIDO) in Wenen het International Labour Office (ILO) in Genève de World Health Organisation (WHO) in Genève het United Nation Committee for Science Technology and Development (UNCSTD) en de Advanced Technology Alert System (ATAS) van de UNCSTD in Berlijn.
51
In 1990 liepen in het CICA-programma de volgende projekten: samenwerkingsverband Zambia, deelprojekt Technology Development and Advisory Unit (TDAU) samenwerkingsverband Zambia, deelprojekt Mechanical Engineering (MENG) samenwerkingsverband Tanzania, deelprojekt Electrical Engineering (ELENG) Tanzanian Mechanical Engineers Co-operative Society (TAMECO) samenwerkingsverband met Institut Teknologi Surabaya, Indonesië Verder zijn initiële contacten gelegd voor samenwerkingsverbanden in Sri Lanka, de Philippijnen, Vietnam en Tanzania. Daarnaast werden de contacten met het Nederlandse bedrijfsleven geintensiveerd. Ten behoeve van de acquisitie van projecten en opdrachtonderzoek is gewerkt aan het perfectioneren van het fondsenacquisitiesysteem. De aanwezige informatie m.b.t. potentiële financiers is opgeslagen in een speciaal databestand en is voor iedereen per computer toegankelijk. Bij de faculteit Elektrotechniek heeft een samenwerkingaprojekt tussen de faculteit en de University of Dar es Salaam, Tanzania, tot uitwisseling van docenten geleid. Er is een samenwerkingaprojekt met Institut Teknologi surabaya, Indonesië, op het gebied van de telecommunicatie dat gefinancierd wordt door NUFFIC. Bij de faculteiten Technische Natuurkunde en Bouwkunde vindt voor ontwikkelingslanden relevant onderwijs en onderzoek plaats. Voor een uitgebreidere beschrijving wordt verwezen naar de facultaire bijdragen in het Bijzonder Deel.
Studium Generale
52
In 1990 heeft de TUE zich in de missie ten doel gesteld ingenieurs op te leiden die niet alleen vakbekwaam, maar bovendien academisch gevormd zijn. Zij wil haar studenten intellectueel stimuleren, cultureel vormen en bij hen een kritische houding en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bevorderen. De student vormt zich in belangrijke mate zelf. Anderen kunnen deze vorming stimuleren door hetgeen zijn aanbieden: de faculteiten door de curricula, Studium Generale door zijn programma, de studentenverenigingen door hun diverse activiteiten, enzovoort. studium Generale (SG) vervult een aanvullende onderwijstaak door een programma voor de intellectuele, maatschappelijke en culturele vorming van studenten te verzorgen. Het bekendst zijn de lezingen en concerten 's woensdags op het vierde uur, dat sinds jaar en dag hiervoor wordt gereserveerd. Daarnaast kunnen studenten bijna iedere collegedag een lezing, film- of toneelvoorstelling, concert, discussie of spel bijwonen of er aan d~elnemen. Voorts zijn er tentoonstellingen, die gedurende een paar weken te bezichtigen zijn.
We vermelden de volgende ontwikkelingen in het verslagjaar: Tijdens het festival 'Afrika springlevend', waarmee SG het jaar begon, maakten de studenten kennis met een continent waarvan zij vooral de problemen kennen. Lezingen, discussies, films, concerten, een modeshow, een interview met een Nigeriaanse schrijfster, een Afrikaanse maaltijd, een Afrikaanse markt en een tentoonstelling van moderne schilderkunst uit Kenia gaven een boeiend beeld van de creativiteit en de levendigheid van Afrika. In 1990 werd voor het eerst tijdens een afstudeerzitting een getuigschrift voor een 'SC-projekt' uitgereikt. Actieve student-medewerkers van SG kunnen, wanneer hun werkzaamheden bij SG aan bepaalde voorwaarden voldoen, een dergelijk getuigschrift en een aantekening bij het diploma verkrijgen. Dit blijkt op prijs gesteld te worden en tijdens sollicitaties positief op te vallen. Vorig jaar ging ook een nieuw programma-onderdeel van start, namelijk 'Het laatste woord is aan ••. Brugman'. Hierin discussiëren studenten over een actuele stelling. Na korte tijd was dit evenement niet meer uit het programma van SG weg te denken. In de tweede helft van 1990 kon SG zich verheugen in een aanzienlijk grotere gemiddelde toeloop van studenten dan voorheen. Deze stijging is grotendeels te danken aan een beter op de studenten afgestemde keus van onderwerpen en een betere presentatie.
Vredescentrum
De Bestuurscommissie Vredescentrum TUE werd op 14 april 1988 ingesteld door het College van Bestuur om op die manier te waarborgen dat binnen de TUE op structurele wijze aandacht zou worden geschonken aan het vraagstuk van vrede en veiligheid. De officiële installatie vond plaats op 31 mei 1988. 1990 was derhalve het tweede volledige werkjaar van de commissie. De aktiviteiten van het Vredescentrum bestonden in 1990 o.a. uit het organiseren van: discussiebijeenkomst 'De rol van de techniek in de bewapeningswedloop' Universitaire Vredesdag 1990 'Wat doen we met OostEuropa - Perspectieven voor Gemeentelijk Vredesbeleid' Discussiebijeenkomst 'Het hoger onderwijs in Eindhoven, brug naar Oost-Europa?' Journalistenforum in het kader van de plaatselijke Vredesweek/Oost-Europa Festival 1990. Deze bijeenkomsten mochten zich verheugen in een goede belangstelling; de Universitaire Vredesdag 1990 werd door 100 geïnteresseerden bijgewoond. Ter gelegenheid van elke discussiebijeenkomst werd een programmaboekje samengesteld en uitgebracht, alsmede een verslag. Een andere aktiviteit van het Vredescentrum betreft het keuzecollege 'Techniek, Vrede en Veiligheid' dat in het collegejaar 1990-1991 voor de tweede maal werd gegeven en met 60 studenten zeer goed bezocht. In dit college wordt door
53
sprekers van diverse faculteiten en gastdocenten een aantal samenhangende thema's behandeld. Het Vredescentrum was betrokken bij de totstandkoming van de nota Vredesonderwijs van de Gemeente Eindhoven als uitvloeisel van het gemeentelijke vredes- en veiligheidsbeleid. In het najaar werden de eerste vier in een reeks van maandelijkse lezingen gehouden door externe sprekers van andere universiteiten, die daarin de doelstellingen en werkwijzen toelichten van hun instellingen t.a.v. onderwijs en onderzoek betreffende vrede en veiligheid.
Bureau Studentenpsychologen
De activiteiten die in 1990 door het Bureau Studentenpsychologen zijn uitgevoerd en die deel uitmaken van het reguliere takenpakket van het bureau omvatten de volgende vijf punten: 1. Het organiseren, verzorgen en begeleiden van cursussen in hoofdzaak op het gebied van studievaardigheden en sociale vaardigheden (in totaal 32 cursussen). 2. Het voeren van gesprekken met studenten. 3. Het afnemen van tests (in totaal hebben 108 studenten hieraan deelgenomen). 4. Het inhoudelijk overleg. 5. Algemene zaken zoals bij- en nascholing, stagiaires/vrijwilligers, rapportage/onderzoek, signalering onderwijs. Opmerkelijk is de wijziging in het aantal studenten dat zich in 1990 bij het bureau heeft aangemeld (503 in 1990 ten opzichte van 341 in 1989 en 441 in 1988). Niettemin bleek het haalbaar om met de huidige bezetting het werk rond te krijgen, zonder dat kwalitatief concessies gedaan behoefden te worden en zonder het ontstaan van lange wachttijden. Naast bovengenoemde activiteiten werd in 1990 het eerste deel van het onderzoek naar oorzaken van studiestaking en vertraging in de D-fase afgerond. Tevens werd een onderzoek gestart naar de mening van studenten over de selectieve waarde van de P-fase en de begeleiding van tweedejaars Pstudenten. Op beide onderzoeken wordt nader ingegaan in de paragraaf Kwaliteitszorg van Hoofdstuk 1. In februari 1990 vond de tiende Landelijke Dag Studievaardigheden plaats, die door ruim 300 personen werd bezocht; het bureau had een belangrijk aandeel in de organisatie van deze dag.
Stichting Inter Kommunikatie
54
De Stichting Inter Kommunikatie (StiK) verzorgt diverse cursussen waarin de deelnemende studenten de gelegenheid wordt geboden vaardigheden te ontwikkelen op het gebied van vergaderen, samenwerken in groepen, spreken in het openbaar en leidinggeven aan taakgroepen. De StiK is een organisatie
voor en door studenten bijgestaan door een vormingswerker in vaste dienst en meestentijds een stagair. In totaal werden in 1990 zes cursussen veertienmaal aangeboden: Werken met groepen (2x); Spreken in het openbaar (2x); Het recht van spreken (2x); Leidinggeven (2x); Vergadertechniek (3x) en Solliciteren (3x). Daaraan namen in totaal 248 studenten deel. voorts zijn zes 'bestuurstrainingen' op maat verzorgd voor verenigingsbesturen, commissies en werkgroepen; deze training betreft in de meeste gevallen de vergadertechniek. In augustus 1990 heeft de StiK de Intro'90 gecoördineerd en gedeeltelijk georganiseerd, in opdracht van de Beleids- en Projectgroep Voorlichting en Introductie. Op 23 oktober 1990 is een Open Dag georganiseerd om meer bekendheid aan het werk van de StiK te geven.
Wetenschapswinkels
Binnen de TUE functioneren acht Wetenschapswinkels, ondersteund door het Bureau Wetenschapswinkels. De Bestuurscommissie Wetenschapswinkels vormt het gemeenschappelijk overleg- en adviesorgaan. Jaarlijks krijgen de acht Wetenschapswinkels van de TUE enkele honderden aanvragen voorgelegd. De laatste tijd komen er meer aanvragen op het terrein van Informatica en Wiskunde. Aangezien de tijd nog niet rijp is voor een Informaticawinkel worden aanvragen op dit terrein voornamelijk in behandeling genomen door de Elektrowinkel. De activiteiten van de wetenschapswinkels worden primair gedragen door studenten. Voor een deel maakt de afhandeling van aanvragen deel uit van studieprogramma's op de verschillende faculteiten. Voor een deel echter worden aanvragen door studenten uitgevoerd zonder passende honorering. Door de grote tijdsdruk in de studie is de uitvoering van opdrachten in de afgelopen jaren onder druk komen te staan. Het kwalitatief en kwantitatief voldoende functioneren van de winkels is - nog steeds - voor een belangrijk deel afhankelijk van de inzet van vrijwilligers en dus van de mogelijkheden die zij hebben om buitencurriculaire activiteiten te verrichten. Naast andere vormen van honorering is vooral een uitbreiding van de mogelijkheden voor onderwijskundige integratie van winkelopdrachten van essentieel belang voor het functioneren van de winkels. De Bestuurscommissie denkt onder meer aan het instellen van een vrij keuzevak voor het onderbrengen van opdrachten die inhoudelijk niet inpasbaar zijn in een bestaand vak en aan de mogelijkheid van een aantekening bij het diploma zoals bij Studium Generale. Het is van belang dat de Wetenschapswinkels actief blijven op het gebied van publiciteit. Om de instroom van nieuwe studenten in de winkels veilig te stellen en ter versterking van de goodwill op de faculteiten ligt het accent daarbij sinds enkele jaren meer op interne dan op externe publiciteit. Daarnaast waren de winkels ook uitgebreid vertegenwoordigd bij diverse manifestaties, onder meer op de gezamenlijke 55
manifestatie van de Nederlandse Wetenschapswinkels Inzicht '90 te 's-Hertogenbosch en de drie-daagse Milieumanifestatie in de Evenementenhal te Eindhoven.
Verenigingen van studenten, afgestudeerden en aio's
Studieverenigingen. Bij alle studierichtingen aan de TUE zijn studieverenigingen: Intermate bij TEMA, GEWIS bij WSK/I, Industria bij BOK, Johannes Diederik van der Waals bij N, Sirnon Stevin bij W, Protagoras bij WMT, THOR bij E en ITE, Jan Pieter Minekelere (Japie) bij T en Cheops bij B. Zij zijn verenigd in de Federatie van Studieverenigingen, waarin Protagoras door Sirnon Stevin wordt vertegenwoordigd. De studieverenigingen hebben tot doel de belangenbehartiging van studenten onderling alsook tussen studenten en medewerkers. Daartoe organiseren ze binnen- en buitenlandse excursies, bedrijvendagen, symposia en borrels, geven ze periodieken en jaarboeken uit, bemiddelen ze in studieboeken en oude tentamens. Het overleg tussen de studentleden van raden en commissies op facultair niveau is veelal apart gestruktureerd, maar gelieerd aan de studievereniging. Verenigingen van afgestudeerden. Eind 1990 kende de TUE drie verenigingen van afgestudeerden: de Vereniging van Bedrijfskundige Ingenieurs (VBI), de Vereniging voor Informatica-ingenieurs Eindhoven (VIE) en de Vereniging Werktuigkundige Ingenieurs Eindhoven (WIE). Voorbereidingen voor de oprichting van de Wiskundig Ingenieurs Vereniging Eindhoven (WIRE) in januari 1991 werden getroffen. De verenigingen spelen een nuttige rol bij het contact van de faculteiten met de alumni. Zie voorts de paragrafen 2.3. van het Bijzonder Deel. Aio's. In september 1989 is het Aio-overleg Eindhoven (AIOOE) opgericht met als doel enerzijds het creëren van een platform dat ruimte biedt aan aio's en oio's om voor hen specifieke informatie onderling uit te wisselen, anderzijds het tot stand brengen van een gemeenschappelijke noemer van vertegenwoordiging binnen de universiteit. In 1990 hield het AIOOE twee enquêtes onder alle aio's en oio's op de TUE. Daarover werd in december 1990 gerapporteerd in 'Promoveren aan de TUE: een evaluatie na vier jaar aiostelsel' door de werkgroep AI0-4 en in 'De twee-jarige ontwerpersopleidingen: Ontwerpen in perspectief (een evaluatie na bijna 100 'afgestudeerde' ontwerpers)' door de werkgroep AI0-2. De discussie over de bevindingen zal in 1991 plaatsvinden.
Emancipatie
56
De hierboven genoemde wetenschapswinkels mogen zich verheugen in een grote belangstelling en medewerking van vrouwelijke studenten: ruim 40% van de actieve leden bestond in 1990 uit vrouwen. Dat is een opmerkelijk percentage als men bedenkt
dat er onder de totale TU-studentenbevolking maar 12% vrouwen aanwezig is. Dit ondersteunt de aanbeveling om bij studievoorlichtingsactiviteiten de maatschappelijk betrokken kanten van de TU-studies te laten zien; juist die zaken spreken meisjes aan. De TUE tracht vooral door middel van voorlichting meer meisjes te interesseren voor haar onderwijs. Van de manieren waarop dat gebeurt zijn de 'Thea-dagen' het meest in het oog springende voorbeeld. Alle faculteiten verlenen hieraan hun medewerking. Dergelijke inspanningen hebben ertoe geleid dat in 8 jaar tijd het percentage vrouwelijke eerstejaars in de P-fase is toegenomen van 9,2% tot 14,4% (van 97 in 1983, naar 236 in 1990). Om de vrouwelijke studenten een goede start te geven zijn het afgelopen jaar voor de tiende keer de pre-introductiedagen georganiseerd. Deze tweedaagse happening staat in het teken van de onderlinge kennismaking van de vrouwelijke studenten, opdat zij in hun verdere studie mentale steun bij elkaar kunnen vinden. In 1990 deden er 128 meisjes mee; de preintroductie werd door de deelneemsters positief beoordeeld. Uit de uitstroomcijfers van de generaties 1982 en 1983 kan geconcludeerd worden dat vrouwelijke studenten relatief succesvolle studenten zijn: na 6 jaar had 60% (1982) resp. 55% (1983) van de vrouwelijke studenten het ingenieursdiploma, tegen 50% (1982) resp. 46% (1983) van de mannelijke studenten (zie tabel 2.4.2 van dit verslag). Deze getallen zijn nog gestegen doordat een aantal studenten (bijv. ingeschreven als auditor) hun studie na meer dan 6 jaar afrondde. Van de generatie 1982 verwierf 75% vrouwen en 62% mannen de ingenieurstitel; van de generatie 1983 was dat 63% vrouwen en 58% mannen. Bij de generatie 1984 is er echter nauwelijks verschil in uitstroom tussen vrouwelijke en mannelijke studenten; na 6 jaar had 42% vrouwen en 44% mannen het ingenieursdiploma. In tegenstelling tot bij de aio-4 opleidingen en de korte onderzoekersopleidingen is de instroom van vrouwen bij de ontwerpersopleidingen teleurstellend laag. Daardoor heeft de relatief hoge uitstroom van vrouwen uit de eerste fase ook in 1990 geen relatief hoge instroom van vrouwen in de tweede fase als geheel tot gevolg. Het percentage vrouwen dat in 1990 met een aio-4 opleiding begon bedroeg 16% (15 vrouwen op een totaal van 93 voor de 1e, 2e en 3e geldstroom). Bij de ontwerpersopleidingen lag het percentage vrouwelijke instroom in 1990 op 5,4% (3 van de 56), en bij de korte onderzoekersopleidingen op 17,6% (3 van de 14). Toch geven de prestaties van de vrouwelijke studenten op enkele plaatsen aanleiding tot enige bezorgdheid. Uit tabel 2.4.1 blijkt dat tot nu toe van de afgelopen vijf cohorten eerstejaars vrouwelijke studenten bij de studierichtingen Werktuigbouwkunde en Informatica een kleiner percentage voor het P-examen geslaagd is dan van de vergelijkbare groepen mannelijke studenten. Hierbij moet worden aangetekend dat de aantallen te klein zijn om harde conclusies uit te trekken
57
(in totaal gaat het om 142 vrouwelijke studenten op een totaal van 2280). Opmerkelijk is dat dit twee faculteiten zijn waar weinig vrouwen aan een studie beginnen. Naast Werktuigbouwkunde en Informatica trekken ook de studierichtingen Technische Natuurkunde en Elektrotechniek weinig vrouwelijke studenten. De resultaten van de vrouwen bij Technische Natuurkunde zijn echter beter dan van hun mannelijke collega's; bij Elektrotechniek zijn de resultaten van mannelijke en vrouwelijke studenten ongeveer gelijk. Het is dus niet per definitie zo dat een gemis aan vrouwelijke studiegenoten het wennen aan de universitaire omgeving zodanig bemoeilijkt dat de resultaten achterblijven. De groep 'Vrouw en Techniek' (faculteit W&MW) doet momenteel onderzoek naar sociale factoren die studieprestaties kunnen beinvloeden. Uit dit onderzoek kunnen aanwijzingen volgen over de oorzaak van de hiervoor geschetste verschillen. In ieder geval blijft een op meisjes gericht wervingsbeleid zeker bij Technische Natuurkunde en, Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek en Informatica van groot belang.
58
Bijzonder deel (Bijdragen Faculteiten, Rekencentrum en Instituut Vervolgopleidingen)
INHOUD BIJZONDER DEEL (Bijdragen Faculteiten, Rekencentrum en Institiuut Vervolgopleidingen)
Hoofdstuk 1. Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk Hoofdstuk
Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen 5 2. Faculteit Bedrijfskunde 25 3. Faculteit Wiskunde en Informatica 53 4. Faculteit Technische Natuurkunde 85 5. Faculteit Werktuigbouwkunde 95 6. Faculteit Elektrotechniek 117 7. Faculteit Scheikundige Technologie 141 Faculteit Bouwkunde 8. 163 Rekencentrum 9. 181 10. Instituut Vervolgopleidingen 185
Bijlagen 1. Overzicht omschrijving van begrippen 2. overzicht van afkortingen
HOOFDSTUK 1
FACULTEIT WIJSBEGEERTE ER MAATSCHAPPIJWETENSCHAPPEN
1 .1.
Algemeen
De uitgangspunten voor het beleid van de Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen zijn niet anders dan die van de Technische Universiteit Eindhoven waartoe deze faculteit behoort. De kenmerken van de positie van de TUE, zoals deze bij de uitgangspunten in het Ontwikkelingsplan 1991-1994 zijn weergegeven, bevatten enkele belangrijke randvoorwaarden voor de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Het feit dat aan deze faculteit geen technisch-wetenschappelijk onderwijs wordt verzorgd noch technisch-wetenschappelijk onderzoek wordt uitgevoerd doet niets af aan de bijdragen die vanuit de faculteit worden en kunnen worden geleverd aan de opleiding van ingenieurs en aan de ontwikkeling van technologisch en toepassingsgericht onderzoek. Voor de doelstelling van de faculteit is dan ook relevant: 'techniek' en 'technologische ontwikkelingen' te bepalen als het voornaamste toepassingsgebied voor het onderwijs en onderzoek aan de faculteit; de overdracht van technische kennis binnen dat toepassingsgebied bijzondere aandacht te geven, zowel wat betreft communicatieve kant (hoe wordt kennis overgebracht), als wat betreft de kant van de maatschappelijke effecten (welke maatschappelijke effecten beperken en welke stimuleren groei van technologische kennis, wat zijn de economische en sociale gevolgen van kennisoverdracht); bij te dragen aan de opleiding van ingenieurs, zodat zij in de maatschappij kunnen functioneren zoals dat van technische academici kan worden verwacht. Bovengenoemde uitgangspunten bepalen de doelstelling voor het onderwijs en onderzoek van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Centraal daarin staan: de verwevenheid van technologische met maatschappelijke ontwikkelingen, een multidisciplinaire aanpak waarin het hoofdaccent ligt op de maatschappelijk-economische benadering van problemen en op de ontwikkeling van communicatieve en probleemoplossende vaardigheden van ingenieurs. Uit deze doelstelling volgt als taakstelling voor de faculteit W&M op het gebied van onderwijs: A. het verzorgen van een vrije studierichting Techniek en Maatschappij; B. het verzorgen van service-onderwijs in de studieprogramma's van studenten van alle faculteiten; c. bijdragen aan de doctorale en na-doctorale opleiding voor leraren in de wiskunde, natuurkunde en scheikunde;
5
D. het ontwikkelen en geven van post-doctorale cursussen en opleidingen op het gebied van Techniek en Maatschappij. Deze vier onderwijstaken worden hieronder nader beschreven. A. TEMA-onderwijs eerste fase Doel van de opleiding De studierichting TEMA geeft een opleiding tot ingenieur Techniek en Maatschappij. Een ingenieur analyseert, ontwerpt en maakt dingen en systemen; techniek ondersteunt het handelen van de ingenieur met als doel beheersing van de stoffelijke wereld zodat die ons ten dienste kan staan; techniek wordt door mensen gebruikt, staat midden in de maatschappij en is daarmee verweven. Ontwikkelingen in de techniek staan niet los van ontwikkelingen in de maatschappij: de maatschappij schept voorwaarden voor technologische ontwikkelingen èn ondergaat gevolgen van die ontwikkelingen. Een TEMA-ingenieur is een ingenieur die de verwevenheid van techniek en maatschappij begrijpt en ermee kan werken. Hij of zij kan dus analyserend, ontwerpend en construerend werken in dat veld waar techniek en maatschappij met elkaar verbonden zijn. Inrichting van de opleiding Het studieprogramma is opgebouwd uit twee componenten, een technische en een maatschappelijke. De technische component beslaat minstens 50 \ van de totale opleiding en bevat een samenhangend pakket van technische vakken. Deze technische component wordt in de TEMA-opleiding verbonden aan een maatschappij-wetenschappelijke component. Deze laatste wordt in drie richtingen uitgewerkt: een communicatieve, een sociaal-economische en een internationale oriëntatie. Deze drie richtingen vormen de drie hoofdstromen van de studierichting TEMA: Techniek, Communicatie en omgeving. Werkterrein: overdracht van technische kennis, technische instrumentatie van menselijke communicatie, taal en techniek, innovatieprocessen, ontwerpadvisering, programma's van eisen, haalbaarheidsstudies. Technische Wetenschappen, Innovatie en Maatschappij. Werkterrein: nationaal en internationaal technologiebeleid, wetenschapsdynamica, milieubeleid, techniek en arbeid: arbeidsverhoudingen, arbeidsomstandigheden, innoveren en gevolgen daarvan voor de arbeid. Technologische Ontwikkelingskunde. Werkterrein: internationale technologische ontwikkeling en meer specifiek technologische ontwikkeling van derdewereldlanden. Ontwikkeling van de opleiding M.i.v. september 1990 is de studierichting TEMA uitgebreid met een eigen propedeusefase. In de voorafgaande jaren konden studenten alleen toegelaten worden tot de doctoraal fase van 6
TEMA op grond van een P-examen van een technische studierichting van een Technische Universiteit. Nu kunnen studenten ook een TEMA P-examen behalen. De bedoeling van de uitbreiding van de studierichting met een eigen P is de oriënterende, selecterende en verwijzende functie van het eerstejaarprogramma onder verantwoordelijkheid van de eigen faculteit te kunnen uitvoeren: studenten krijgen op deze manier meteen in het eerste jaar de gelegenheid zich te oriënteren op het eigen karakter van deze studie, docenten hebben gelegenheid studenten van de aanvang af te adviseren over hun geschiktheid voor de multidisciplinaire opleiding tot TEMA-ingenieur en hen eventueel te verwijzen naar andere studiemogelijkheden. De uitbreiding met een verkorte opleiding voor HTOafgestudeerden, die in 1989 van start ging, heeft in 1990 geleid tot een sterke toename van het aantal TEMA studenten. Meer dan 100 HTO-afgestudeerden zijn in september 1990 begonnen met de verkorte opleiding TEMA. De faculteit ziet deze grote belangstelling als het bewijs dat er een markt is voor een opleiding techniek en maatschappij. Dit succes stemt tot tevredenheid. Anderzijds brengt de buitengewoon snelle toename van het aantal studenten problemen met zich mee. Deze ontwikkeling baart daarom tevens zorg. B. service-onderwijs Reeds bij de oprichting van de Technische Universiteit in 1956 zijn docenten uit de wijsbegeerte en maatschappijwetenschappen aangetrokken om bij te dragen aan het doel ingenieurs op te leiden die 'zelfstandig, kritisch, flexibel en gewetensvol, bewust zijn van hun rol en invloed in de maatschappij' (Ontwikkelingsplan TUE 1989-1992, p. 11). Het service-onderwijs dat door docenten van de faculteit W&M wordt gegeven aan studenten van andere faculteiten kan naar zijn aard worden onderscheiden in: basisonderwijs: bedoeld als inleiding voor alle studenten; verplicht onderwijs: specifieke vakken die verplicht zijn in het programma van minstens één faculteit; keuze onderwijs: vakken die studenten naar keuze in hun studieprogramma mogen opvoeren. Doelstellingen van het service-onderwijs zijn: bij te dragen aan kennisoverdracht in de beoefening der wetenschap verkregen ten behoeve van de maatschappij, waaronder kan worden verstaan zowel het bevorderen van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef bij studenten als inzicht in de samenhang der wetenschappen; beroepsvoorbereiding op het gebied van sociale, communicatieve en probleemoplossende vaardigheden en op het functioneren in een internationale context. Bij het service-onderwijs zijn altijd drie partijen betrokken: 1. de studenten die het onderwijs volgen; 2. de faculteit waartoe deze studenten behoren; 3. de faculteit waartoe de docenten behoren. 7
De faculteit waartoe de studenten behoren, stelt vast welke vakken van het service-onderwijs voor alle studenten verplicht zijn, welke vakken voor een specifieke groep afstudeerders verplicht zijn en welke vakken vrij gekozen mogen worden door de eigen studenten. Service-onderwijs dat door studenten verplicht moet worden gevolgd, wordt geävalueerd in het kader van de programmaevaluatie van de afnemende faculteit. Daarnaast kunnen docenten van WM het onderwijs per gegeven vak naar eigen behoefte evalueren. Het service-onderwijs: de onderwijsorganisatie De uitwerking van de organisatie van het service-onderwijs in het Faculteitsplan 1990-1995 bestaat uit een programma van basisvakken, die in eerste instantie in de behoefte van de afnemende faculteit moeten voorzien. Daarna moet in het programma van alle studenten van de TUE ruimte overblijven voor sociale en communicatieve vaardigheidstrainingen en voor verdiepende vakken op het gebied van techniek en maatschappij. De faculteit WM gaat ervan uit dat het streefcijfer van minimaal 8 trimester-uren door alle studenten te besteden aan WM-vakken nog steeds overeind staat. Op dit minimale percentage WH-service-onderwijs is de planning gebaseerd. Het plan gaat uit van de veronderstelling dat ingenieurs geleerd moeten hebben: te kunnen denken over maatschappelijke gevolgen van technologische ontwikkelingen; te kunnen communiceren over de resultaten van hun werk zowel met vakgenoten als met mensen uit andere disciplines enjof in andere posities in de maatschappij of het bedrijfsleven; te kunnen functioneren in hun woon- en werkomgeving, in de maatschappij waarin zij leven en in de wereld waarin zij leven.
c.
De Lerarenopleiding
Aan de TUE is een lerarenopleiding verbonden ter verkrijging van de eerstegraads onderwijsbevoegdheid natuurkunde, scheikunde of wiskunde. De beroepsopleiding tot eerstegraadsleraar bestaat uit een oriänterend pre-doctoraal gedeelte van twee maanden en een post-doctoraal gedeelte van één jaar met een beperkte toelating. van zowel het predoctorale als het post-doctorale gedeelte wordt de ene helft verzorgd door Algemene Didactiek bij de faculteit WM en de andere helft door de vakdidactiek bij de betreffende technische faculteit. Het pre-doctorale deel bestaat voor wat betreft Algemene Didaktiek uit twee hoorcolleges en twee werkcolleges. De helft van het post-doctorale jaar bestaat uit een schoolpracticum op een school voor voortgezet onderwijs. De inbreng van Algemene Didactiek in het post-doctorale deel 8
bestaat enerzijds uit het verzorgen van vier colleges en twee practica en anderzijds uit het begeleiden van de toekomstige docenten tijdens de schoolstage en bij het maken van een eindwerkstuk. De instroom van studenten voor de lerarenopleiding moet worden vergroot. Er is een grote behoefte aan leraren exacte vakken en de opleidingscapaciteit wordt tot op heden onvoldoende benut. D. Andere postdoctorale opleidingen onderzoekers- en ontwerpersopleiding Tot nu toe bestaat aan de faculteit WM nog geen algemeen geldig tweede fase onderwijsprogramma: geen twee-jarige ontwerpersopleiding en ook geen vierjarige onderzoekersopleiding die kan worden afgesloten met de doctorsgraad. Wel is inmiddels één onderzoeker-in-opleiding (OIO) met subsidie van NWO aangesteld en zijn er ook uit de eerste geldstroom vier assistenten-in-opleiding (AIO's) aan het werk. In aansluiting op deze ontwikkeling leeft aan de faculteit de wens te streven naar de totstandkoming van een eigen structuur voor een AIO-opleidingsprogramma. Zie hiervoor het hoofdstuk over Onderzoeksbeleid in het faculteitsplan 1990-1995. De wet op de structuur van het wetenschappelijk onderwijs biedt hiertoe de mogelijkheid. Door van de tweede fase gebruik te maken biedt de faculteit een volledig universitair programma aan. Marktgerichte opleidingen Marktgerichte opleidingen bestaan uit korte cursussen of langere deeltijdopleidingen waarvan de kosten door de afnemers worden gedragen. Aan de faculteit WM worden deze opleidingen vooral verzorgd vanuit de toegepaste taalkunde, maar ook aan andere opleidingen leveren docenten van WM een bijdrage. De beroepsopleiding Techniek en Linguïstiek Deze beroepsopleiding is begin 1987 gestart met als doel een postdoctorale opleiding tot •technisch vertaler en/of technisch commercieel onderhandelaar te ontwikkelen waarvan de afgestudeerden efficiënt kunnen vertalen en/of onderhandelen tussen diverse taal- en cultuurgebieden over technische onderwerpen•. Het aanvankelijke doel om één opleiding op te zetten is gewijzigd. Twee opleidingen zijn ontwikkeld, waarvan 'Technisch en Wetenschappelijk Schrijven en Vertalen' in oktober 1990 is gestart. De andere opleiding die ontwikkeld is, is 'Internationaal Onderhandelen•. Beide opleidingen zijn modulair opgezet; de modulen kunnen als zelfstandige cursus gevolgd worden. Technisch en Wetenschappelijk Schrijven en Vertalen is bestemd voor al diegenen die technische en wetenschappelijke teksten schrijven enfof vertalen, alsmede voor functionarissen die voor de produktie van dergelijke teksten de eindverantwoordelijkheid dragen: vertalers, copywriters,
9
exportmanagers, commerciële managers bij import- en exportbedrijven en hoofden van technische afdelingen. Internationaal Onderhandelen is bestemd voor hen die regelmatig zaken doen met het buitenland, en voor hen die zich daarop voorbereiden: directies, export managers, commerciële- en marketing & sales functionarissen, handelsattachés en andere onderhandelaars. 1.1.1.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt
De doelstellingen voor het TEMA-onderwijs en het serviceonderwijs geven aan dat het onderwijsaanbod voorbereidt op dat deel van de arbeidsmarkt waar techniek en maatschappij met elkaar verbonden zijn. De werkterreinen van TEMAingenieurs staan hiervoor genoemd in de paragraaf 'Inrichting van de opleiding•. De studierichting hecht groot belang aan de aansluiting van de opleiding op de behoeften van de arbeidsmarkt. Om hierover informatie te verzamelen heeft een organisatie-advies bureau in 1989 voor de faculteit een verkenning van de markt voor TEMA-ingenieurs uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek geven aan dat er een duidelijke markt voor TEMA-ingenieurs bestaat. Daarnaast onderhoudt de faculteit nauwe kontakten met de in 1990 opgerichte vereniging voor TEMA-ingenieurs, om zo uit de eerste hand gegevens te krijgen over de positie van de TEMAingenieurs op de arbeidsmarkt. 1.1.2.
Rol interne en externe stages
De doelstelling van de TEMA-opleiding brengt met zich mee dat externe stages van groot belang zijn in het TEMA-programma. Enerzijds biedt de tussentijdse stage (duur: ongeveer 2 maanden) aan de student de gelegenheid het in de opleiding geleerde toe te passen in een praktijksituatie. Anderzijds geeft de praktijksituatie aanwijzingen voor de keuze van vakken tijdens het laatste deel van de opleiding. De stagecoördinator is belast met de organisatie van de stages. Vrijwel alle TEMA-studenten doen in hun 3e of 4e studiejaar een externe stage. In het programma van Technologische Ontwikkelingakunde is een tussentijdse stage in een ontwikkelingsland niet mogelijk. Het aantal stages in het buitenland neemt toe. Als knelpunten worden ervaren: soms is het niet op korte termijn mogelijk een stageplaats te vinden die goed aansluit bij het vakkenpakket van de student; in toenemende mate eisen bedrijven en organisaties een minimum stage omvang van 3 maanden. In het studieprogramma is in principe 2 maanden gereserveerd voor de stage. 1.1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendement
Naarmate de studierichting zich verder ontwikkelt, wordt het moeilijker om het onderwijsprogramma zodanig vorm te geven dat het voor de student die in nominaal tempo studeert in 4 10
jaar kan worden afgerond. De problemen ontstaan omdat op verschillende manieren technische vakken en WK-vakken gecombineerd kunnen worden. De collegeroosters staan echter niet alle relevante combinaties toe. Daarnaast kiezen studenten soms op eigen initiatief voor een langere opleidingsduur door uitgebreider bezig te zijn met zelfstudievakken, de stage of het afstudeerproject. Deze keuze wordt door de faculteit niet in strijd geacht met het bestaan van een 4-jarige cursusduur. 1.2.
Bet systeem van kwaliteitszorg
1.2.1.
Studievoorlichting
Onderwijsinput
De in de afgelopen jaren ontwikkelde voorlichtingsaktiviteiten (brochures, video-programma, tentoonstellingsmateriaal) is in 1990 ingezet t.b.v. voorlichting op verschillende niveaus: voorlichting aan VWO-leerlingen: deelname aan de centraal georganiseerde TUE-voorlichting voor VWO-leerlingen, deelname aan regionale of plaatselijke voorlichtingsaktiviteiten van de scholen zelf; voorlichting aan TUE-studenten in hun P-fase; voorlichting aan HTO-afgestudeerde. Kwaliteit van de instroom De instroom in de Doctoraal-fase geschiedt op basis van een behaald P-diploma bij een van de technische studierichtingen van een Technische Universiteit, van een van de studierichtingen Wiskunde, Natuurkunde of Scheikunde van een universiteit en van enkele P-diploma•s van de Landbouw Universiteit Wageningen. Voor deze groep studenten worden de vwo-cijfers niet bij de toelating betrokken. In 1990 kende TEMA voor de tweede keer een instroom in de verkorte opleiding. Afgestudeerden in een van de 4-jarige studierichtingen van het HTO hebben toegang tot deze tweejarige TEMA-opleiding. De voorlopige evaluatie van de studieresultaten na afloop van het eerste jaar geeft aan dat deze instroom gemiddeld van goede kwaliteit is. De resultaten van de eerste generatie studenten die in september 1990 begonnen is met het programma van de TEMApropaedeuse, zal nauwkeurig geanalyseerd worden om eventuele relaties met VWO-cijfers te kunnen vaststellen. Van de eerste generatie P-studenten is de frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer vwo als volgt:
Gemiddelde vwoeindexamencijfers
Tabel 1.1.:
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer vwo.
Gemiddeld vwo cijfer 8.5 <= x < 10.0 8.0 <= x < 8.5 7.5 <= x< 8.0 7.0 <= x < 7.5 6.5 <= x < 7.0 0.0 <= x < 6.5 Totaal
Aantal Procent 0 0.0 3 5.8 13.5 7 11 21.2 15 28.8 16 30.8 52 100.0
11
Tabel 1.2: 10 Vak aant BIOLOGIE 0 ENGELS 0 ECONOMIE I RECHT 0 NATUURKUNDE 0 0 NEDERLANDS SCHEIKUNDE 0 WISKUNDE A 0 WISKUNDE 8 0 lUSKUNDE I 0 WISKUNDE 11 0
Knelpunten en oplossingen
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer per vak, in procenten, generatie 1990. pct 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
9 aant pct 2 9.1 4 7.8 3 9.1 1 2.0 1 1.9 1 2.3 5 26.3 3 6.0 0 0.0 0 0.0
8 aant 2 13
5 8 2 8 7 3 0 0
pct 9.1 25.5 15.2 15.7 3.8 18.2 36.8 6.0 0.0 0.0
7 aant 8 15 18 22 27 19 4
pct 36.4 29.4 54.5 43.1 51.9 43.2 21.1 13 26.0 1 50.0 0 0.0
6 aant 10 16 7 16 19 12 3 24 1 1
pct 45.5 31.4 21.2 31.4 36.5 27.3 15.8 48.0 50.0 100.0
5 aant pct 0 0.0 2 3.9 0 0.0 3 5.9 3 5.8 4 9.1 0 0.0 6 12.0 0 0.0 0 0.0
< 5 aant 0 1 0 1 0 0 0 1 0 0
Aantal pct 0.0 2.0 0.0 2.0 0.0 0.0 0.0 2.0 0.0 0.0
Toename van de instroom in 1990 met bijna 300% 1 (1989: 67 nieuwe studenten, 1990: 190 nieuwe studenten) heeft een aantal knelpunten met zich meegebracht op het gebied van personeel, ruimtes en apparatuur. T.a.v. het onderwijspersoneel ontstaan de problemen doordat toename van het aantal studenten slechts op termijn leidt tot toename van het personeel. In de verschillende hoofdstromen worden maatregelen getroffen om grotere groepen afstudeerders op te vangen door hen groepsgewijs een programma aan te bieden en door meer systematisch naar afstudeerplaatsen bij bedrijven op zoek te gaan. Ook zullen meer en meer afstudeerplaatsen bij lopend onderzoek van de vakgroep tot de mogelijkheden gaan behoren. T.a.v. de ruimtes ontstaan knelpunten omdat in deze nieuwe situatie grote collegezalen nodig zijn voor hoorcolleges en een groter aantal kleinere ruimtes voor werkgroepen en afstudeerders. T.a.v. de apparatuur ligt er een knelpunt bij de mogelijkheid tot aanschaffing van computers t.b.v. practica en tekstverwerking voor studenten die verslagen, scripties en afstudeerrapporten schrijven. Het totale !PO-onderwijs omvat, naar recente normen van W&M, op dit moment ca. 2,5 fte. In het Integraal Allocatie Model zal een oplossing gevonden moeten worden voor de financiering van dit !PO-onderwijs.
Personeel
12
In het verslagjaar werd de opgelegde SKG-bezuiniging voltooid. Juist in een periode waarin het aantal TEMAstudenten enorm toeneemt, werd de armslag van de faculteit door deze bezuinigingsmaatregel in hoge mate beperkt. Inventarisatie van knelpunten en prioriteitsstelling in de verschillende WM-taken, heeft geleid tot een meerjarenplan voor de verdeling van de beschikbare hoeveelheid formatie voor de wetenschappelijke staf. Dit meerjarenplan is onderdeel van het faculteitsplan 1990-1995 (zie Bijlage III van het Faculteitsplan).
22 51 33 51 52 44
19 50 2 1
Onderwijsmanagement
Het onderwijsprogramma van TEMA wordt vastgesteld door de faculteitsraad. De raad laat zich adviseren door de studierichtingscommissie, waarin docenten en studenten uit de verschillende onderwijsprogramma's van TEMA zitting hebben. De studierichtingscommissie stelt subcommissies in die taken uitvoeren t.a.v. deelaspecten van het onderwijs, zoals de Evaluatiecommissie TEMA. De struktuur waarin management-teams voor ieder van de drie stromen (TCO, TWIM en TOK) een belangrijke rol spelen, heeft in 1990 aan de verwachtingen voldaan. Onder verantwoordelijkheid van de betreffende vakgroepsbesturen, hebben de management-teams een belangrijke bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van de organisatie van het TEMAonderwijs. In 1990 is het overleg tussen de voorzitters van de management-teams en het hoofd van het bureau onderwijs ingesteld. In dit overleg (het BO/MT) worden alle aspecten van de TEMA-organisatie besproken. De sterke toename van het aantal studenten vereist bij voortduring een organisatorische aanpassing van het onderwijs. Dit brengt een steeds grotere werkbelasting van de management-teams en het bureau onderwijs met zich mee. De kwaliteitsbeheersing De studierichting TEMA heeft ook in dit verslagjaar activiteiten verricht op het gebied van evaluatie van het onderwijs. In het studiejaar 1990-1991 is de evaluatiecommissie opnieuw gestart met het evalueren van de belangrijkste vakken per trimester. Sinds het operationeel worden van het centrale evaluatiesysteem USE, maakt deze evaluatiecommissie gebruik van dit systeem. Daarnaast hebben de drie management-teams de verantwoordelijkheid op zich genomen voor programma-evaluatie per TEMA-stroom. In 1990 zijn de eerste aktiviteiten op dit gebied gestart. Studievoortgangsregistratie In de loop van 1990 heeft TEMA een eigen systeem voor directe studievoortgangsregistratie ontwikkeld. Dit systeem is inmiddels operationeel. Het biedt de mogelijkheid om het studietempo van iedere TEMA-student te bepalen, rekening houdend met het moment waarop de studie begonnen is, eventuele vrijstellingen en alle andere relevante factoren. Bij te lage studievoortgang wordt aangegeven in welk tempo het resterende deel van de studie gedaan dient te worden om binnen de beschikbare tijd het doctoraal examen te behalen. Reeds nu is duidelijk dat een knelpunt t.a.v. de studievoortgang gevormd wordt door de tijd die staat voor het afstuderen. De afstudeerperiode blijkt herhaaldelijk te worden verlengd (ook op initiatief van bedrijven) om tot een goed en multidisciplinair eindresultaat te komen. Dit probleem wordt veelal opgevangen door de stage-periode aan het afstuderen te koppelen. Dat is echter lang niet altijd mogelijk.
13
Curriculum aanpassingen In 1990 zijn de volgende veranderingen in het curriculum aangebracht: Toevoeging van een P-fase. Het programma ervan bestaat voor 40% uit maatschappijvakken en voor 60\ uit technische vakken. De technische component wordt afhankelijk van de keuze van de student, ingevuld met vakken van Bouwkunde, Scheikundige Technologie of Technische Natuurkunde. Met de betreffende faculteiten zijn hierover afspraken gemaakt. Voor de maatschappij-component werd een aantal vakken ontwikkeld c.q. aangepast: drie vakken op het gebied van maatschappij-ontwikkeling en drie projecten, die de functie hebben van praktisch werk in de P-fase en tevens van oriëntatie op de D-fase. Wijziging van de D-fase. In de D-fase is in 1990 een strakkere onderwijsprogrammering ingevoerd i.v.m. de sterk toegenomen instroom van studenten. Vooral voor het eerste doctoraaljaar betekent dit een grotere mate van uniformiteit binnen en tussen de programma's van de drie hoofdstromen. In aansluiting op het P-programma, is ook het D-programma op onderdelen ingrijpend gewijzigd. Er zijn enkele nieuw ontwikkelde vakken toegevoegd aan het programma, zoals 'Problemen van Ontwikkelingslanden' en vakken op het gebied van 'Technology Assessment'. Er heeft een herschikking van bestaande vakken over de drie doctoraaljaren plaatsgevonden. Bij twee van de drie TEMAstromen is nauwkeurig vastgelegd welke technische vakken studenten in hun programma dienen op te nemen. Wijziging van de verkorte TEMA-opleiding. De veranderingen in de D-fase van de 4-jarige opleiding zijn op overeenkomstige wijze ook doorgevoerd in de verkorte opleiding. 1.2.2.
Bet onderwijsproces
Het onderwijsprogramma van TEMA bestaat uit vier programmajaren. Ieder jaar-programma bestaat uit 420 studiepunten (sp), dit zijn 1680 klokuren. Het totaal aantal sp (1680) bestaat uit verpliéhte vakken, verplichte keuzevakken, vrije keuzevakken en stage en afstuderen. In de D-fase van de 4-jarige opleiding, stellen de studenten voor het begin van elk trimester een studieplan voor dat trimester op, waarin zij de vakken vermelden die zij in dat trimester willen afronden. Zij leggen dit studieplan via de studie-adviseur voor aan de examencommissie ter goedkeuring. De studenten kunnen slechts vakken afronden die zijn vermeld in een door de examencommissie goedgekeurd studieplan. Het studieplan voor het jaar, waarin de student met het afstudeerwerkstuk of -projekt zal beginnen, wordt vooraf besproken met de gekozen afstudeerdocent. De afstudeeropdracht heeft een omvang van 210 sp. De laatste vakken voordat studenten aan de afstudeeropdracht beginnen kiezen zij in overleg met afstudeerdocent.
14
Onderwijsorganisatie
Tijdens het cursusjaar 1990-1991 is het TEMA-onderwijs georganiseerd in drie hoofdstromen. Het zijn: Techniek Communicatie en Omgeving (TCO); Technische Wetenschappen, Innovatie en Maatschappij (TWIM); Technologische Ontwikkelingakunde (TOK). Binnen de hoofdstroom Techniek, Communicatie en Omgeving worden de volgende opmerkingen gemaakt over de onderwijsorganisatie: Keuzeonderwijs Het eerste doctoraaljaar ligt voor alle studenten TCO vast als gevolg van het verplichte pakket technische vakken en het gemeenschappelijke pakket WM-vakken. In het derde jaar worden verplichtingen per afstudeerrichting verschillend vastgelegd: om technisch communicator te worden, zijn, bijvoorbeeld, veel uren talenstudie verplicht. Voor de toekomstige communicatieingenieur zijn daarentegen veel elektrotechniek-, informatica- en psychologievakken verplicht. In de derde TCOstroom worden naar keuze vakkenpakketten aanbevolen die voorbereiden op de afstudeeropdracht. Relatie onderwijs en onderzoek Tot nu toe ligt het hoofdaccent van de afstudeeropdrachten op beleidsgericht onderzoek. De resultaten zijn inspirerend voor projecten in het VF-programma 'Overdracht van technische kennis en technische communicatie'. Het omgekeerde: afstudeeropdrachten die bijdragen aan de produktiviteit van het VF-programma vindt minder vaak plaats. In het nieuwe doctoraal-curriculum zal daarvoor beleidsmatig meer ruimte worden gevraagd. Knelpunten in de studiebegeleiding Typerend voor TCO is dat sommige studenten hun keuze voor een afstudeerbegeleider te lang uitstellen. Om dat te voorkomen worden jaarlijks contactbijeenkomsten georganiseerd tussen oudere-jaars en docenten. Binnen de hoofdstroom Technische Wetenschappen, Innovatie en Maatschappij wordt ernaar gestreefd om in de toekomst de band tussen afstudeeronderwerpen en het VF-onderzoek van de vakgroep te versterken. Het IPO wil door middel van zijn onderwijs: a. studenten laten profiteren van de !PO-expertise; b. studenten die over de juiste aanleg en voldoende affiniteit beschikken, aanmoedigen om aan het onderzoek deel te gaan nemen. Het onderwijs bestaat in de vorm van keuzecolleges, onderzoekstages, afstudeeronderzoek en promotie-onderzoek. De activiteiten van de projectgroep Stimulering Kennis Overdracht (SKO) zijn meestal ook op studenten gericht. Ongeveer 10 % van de TUE-studenten volgt minstens één !POcollege. Voor keuzecolleges is dat een zeer bevredigende situatie. Wellicht als gevolg van een ruimere bekendheid van de colleges is het aantal deelnemers in 1990 licht gestegen.
15
Per jaar doen ongeveer 30 TUE-studenten (met name N, E, I en TEMA} een onderzoekstage bij het IPO. Dit aantal zal niet veel toe kunnen nemen. Het jaarlijks aantal afstudeerders is ongeveer vijf. Dit zal nog wel iets toe kunnen nemen. verder doen jaarlijks ook nog een tiental HBO- en een zestal universitaire studenten van andere instellingen stage- of afstudeerwerk bij het IPO. Studiebegeleiding De studiebegeleiding vindt voor een groot deel plaats tijdens gesprekken tussen student en de studie-adviseur a.h.v. de ingediende studieplannen. De studie-adviseur voert aan het begin van ieder trimester gesprekken met studenten van wie het studieplan daartoe aanleiding geeft. Dit intensieve contact is noodzakelijk i.v.m. de betrekkelijk grote keuze vrijheid. Tijdens de gesprekken wordt tevens de studievoortgang van de student aan de orde gesteld. Daarnaast heeft iedere student de mogelijkheid contact op te nemen met de onderwijscoördinator van het TEMA-programma dat hij/zij volgt. In de managementteams van de hoofdstromen (zie 1.2.1.5.) is een van de leden belast met de begeleiding van studenten, die binnen de betreffende hoofdstroom studeren. Maatschappelijke vorming Het onderwijsprogramma van TEMA is in zijn geheel mede gericht op de niet-technische vorming van de student, op het ontwikkelen van sociale vaardigheden en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. (Zie par. 1.1) Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval Op basis van de gegevens van het studievoortgangsregistratiesysteem worden studenten, die dreigen vertraging op te lopen, uitgenodigd voor een gesprek met de studie-adviseur. In veel gevallen leidt dit tot nieuwe studie-initiatieven van de student. In enkele gevallen halen studenten het doctoraal-examen niet binnen de vastgestelde inschrijvingstermijn. Het aantal uitvallers is in het begin van TEMA vrij groot geweest. Het gebrek aan onvoldoende orientatiemogelijkheden (geen eigen P-fase) doet zich hier gelden. Bijdrage van studenten TEMA-studenten dragen bij aan de kwaliteiteverhoging van het onderwijs door het mede organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten en van onderwijsevaluatie door mee te werken verschillende werkgroepen. Door het managementteam van Techniek Communicatie en Omgevingis besloten twee studenten uit te nodigen voor de bijeenkomsten van het managementteam over de bijstelling van het onderwijsprogramma. Studenten zijn ook betrokken bij de organisatie van het Projectenbureau. In dit Bureau worden contracten afgesloten voor stage- en afstudeerwerk tegen vergoeding. Ook in het management-team TOK heeft een studentenvertegenwoordiger zitting.
16
1.2.3.
Output van bet onderwija - De afgeatudeerden
Tijdens het verslagjaar zijn 10 TEMA-studenten afgestudeerd. Het zal ongetwijfeld een van de laatste jaren zijn dat TEMA een zo beperkt aantal afgestudeerden heeft. Profiel van de afgestudeerde In het onderwijsprogramma van Techniek Communicatie en Omgeving staat het gedrag van mensen in een technische omgeving centraal. De aandacht ligt daarbij op het communicatieve aspect.De aandacht voor het ontwerpproces is fundamenteel. Het kan gaan om het ontwerpen van concrete gebruiksvoorwerpen, maar ook om het creëren van minder tastbare zaken als ideeën en programma's. De TCO-ingenieur kan in verschillende stadia bij het ontwerpproces betrokken worden, maar houdt altijd een beeld van het totale ontwerpproces. Daarnaast heeft de TCO-ingenieur specifieke kennis en vaardigheden ontwikkeld met betrekking tot de rol van de communicatie in de techniek, resp. de effecten van de omgeving op woon- en werkomstandigheden. Wat betreft de communicatie zien we dat communicatie en techniek op meer dan één manier met elkaar zijn verweven. Allereerst is er de communicatie over de techniek, en meer in het bijzonder over technische concepten, ontwerpprocessen en eindprodukten. Daarnaast is een belangrijk gedeelte van de techniek gewijd aan de produktie van instrumenten die tot doel hebben de communicatie te bevorderen, te verbeteren of nieuwe communicatiemethoden te creëren. Als we naar de rol van de technisch communicator kijken, dan kunnen we zien dat hij/zij letterlijk de taal van de techniek vertaalt in die van het grotere publiek, en zich voortdurend bewust is van de problemen die een rol spelen bij de vertaling. Vatten we het woord vertalen wat minder letterlijk op, meer in de zin van 'het ene systeem vertalen in het andere', dan zien we dat ook de overige afstudeerrichtingen van TCO met een dergelijke vertaalslag bezig zijn. De communicatieingenieur doet in zekere zin hetzelfde als de technisch communicator, maar in omgekeerde richting: hij/zij vertaalt de wetten van de communicatie in eigenschappen van een instrument. Naast de genoemde afstudeerrichtingen zijn er nog die van innovatie en communicatie in de techniek en die van de omgevingstechnologie. De innovatieingenieur is gespecialiseerd in het begeleiden van innovatieprocessen, vanaf het ontstaan van produktideeën tot de opname daarvan in de daarvoor in aanmerking komende gemeenschap. Onder innovatie wordt hier verstaan: elke ontdekking of uitvinding die in een bepaalde mate wordt geaccepteerd door maatschappelijke groeperingen. De omgevingstechnoloog stemt de eisen van de gebouwde en de sociale omgeving af op de eisen die aan een bouwkundig produkt worden gesteld. steeds is er sprake van tenminste twee tekensystemen, waarbij de gewenste vertaalslag zelden zonder meer pasklaar voor de hand ligt. De TCO-ingenieur onderkent de problemen van die vertaling, en beschikt over kennis en vaardigheden om ze te kunnen oplossen. 17
In het bijzonder is de TCO-ingenieur zich bewust van het feit dat juist tijdens het ontwerpproces de verschillende deelnemers verschillende talen spreken, en dit dikwijls zelf niet beseffen. Hij of zij ia degene die hier bij uitstek een integrerende rol vervult. Het onderwijsprogramma Technische Wetenschappen, Innovatie en Maatschappij heeft als uitgangspunt dat de technische ontwikkeling niet vanzelf, autonoom, tot stand komt, maar dat er een complexe wisselwerking bestaat tussen techniek en omgeving. Het onderwijs richt zich enerzijds op de voorwaarden onder welke technische ontwikkeling wordt gestimuleerd, geremd of geblokkeerd, en anderzijds op de gevolgen en de invloed van technische ontwikkeling op verschillende sectoren van de maatschappij. De bestudering van deze complexe wisselwerking vindt plaats vanuit verschillende perspectieven (historisch, actueel en comparatief) en op verschillende niveaus (macro, meao, micro). TWIM leidt zo ingenieurs op voor beleidsfunkties waarvoor een multidisciplinaire benadering van de techniek vereist ia. Bij de overheid kan gedacht worden aan functies op gebieden als technologiebeleid, volksgezondheid en milieu. In bedrijven, en instellingen gaat het om functionarissen die zich bezig houden met invoering van nieuwe machines, kantoorautomatisering en arbeidsomstandigheden. Het onderwijsprogramma Technologische Ontwikkelingakunde biedt afgestudeerden aan die praktisch zijn georiënteerd en die in ontwikkelingslanden willen gaan werken of bij bedrijven en organisaties die contacten hebben met ontwikkelingslanden. Bij de opzet van de studie werd daarbij ondermeer gedacht aan: de Nederlandse overheid; multinationale ondernemingen hier en in ontwikkelingslanden; bedrijven en adviesbureaus in Nederland die nauwe contacten onderhouden met ontwikkelingslanden; internationale organisaties; ontwikkelingsprojecten in derde wereld landen en lokale instellingen in derde wereld landen. Het aantal afgestudeerden is tot nu toe nog klein, per 01.01.1991 ongeveer 15. Het merendeel heeft een betrekking gevonden op een van de bovengenoemde werkterreinen. Contacten met werkgevers Zorgvuldig wordt nagegaan in welke functies de TEMAafgestudeerden terecht komen. Op basis van deze gegevens, bestaat er tevredenheid over de afstemming van de TEMAopleiding op de arbeidsmarkt. TCO meldt over deze contacten: Vrijwel alle (verplichte) stages en het merendeel van de afstudeerprojecten vinden plaats buiten de TUE. In dat kader zijn er regelmatig veel contacten met (potentiële) werkgevers. TCO beschikt over eigen voorlichtingsmateriaal ter werving van stage- en afstudeerplaatsen. Ook zijn er regelmatig gastdocenten uit het bedrijfsleven. Contacten 18
met afgestudeerden vinden meestal plaats tussen afgestudeerden en de vroegere afstudeerdocent. In alle gevallen is de conclusie dat de TCO afgestudeerden in een behoefte voorzien, al was die behoefte in veel gevallen door werkgevers nog niet zo duidelijk v66r kennismaking met Techniek Communicatie en omgeving. Bij omgevingstechnologie (één van de afstudeerrichtingen van TCO) onderhouden de afgestudeerden een intensief contact met de vaste medewerkers. Eénmaal per jaar treffen zij elkaar op de kontaktdag voor het bedrijfsleven van het TEMAprojectenbureau. De stroom Technische Wetenschappen, Innovatie en Maatschappij beschikt t.b.v. stage en afstudeermogelijkheden over een uitgebreid netwerk van bedrijven en instellingen. Functionariseen in de betreffende bedrijven koppelen regelmatig hun bevindingen over het functioneren van TWIMingenieure terug naar het TWIM-MT. Daarnaast onderhoudt TWIM nauwe kontakten met de vereniging van TEMA-afgestudeerden. Beide soorten kontakten zijn zeer nuttig t.b.v. informatie voor de evaluatie en eventuele bijstelling van het onderwijsprogramma en geven tevens zicht op de arbeidemarkt voor TWIM afgestudeerden. Ook bij Technologische Ontwikkelingakunde volgt men nauwlettend de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, o.a. door personeeladvertentie onderzoek en het organiseren van bedrijvendagen. Hierdoor krijgt de opleiding grotere bekendheid. Naar het zich laat aanzien ie de markt voor afgestudeerde 'ontwikkelingeingenieure' nog aan het groeien. De toekomst wordt wat dat betreft dan ook met vertrouwen tegemoet gezien. 1.3. Post-initieel hoger onderwijs 1.3.1.
4-jarige aio's
In 1989 werd aan de faculteit WM de eerste 4-jarige aio aangesteld met behulp van tweede geldstroom financiering. In het verslagjaar zijn vier aio's met een eerste geldstroomfinanciering aan het werk gegaan. Er vonden in 1990 3 promoties plaats. Het IPO wil zijn onderwijscomponent in het promotie-onderzoek versterken. Daartoe ie in september begonnen met de tweejarige cursus 'Perception and Technology'. Het aantal vaste !PO-aio's zal moeten groeien van twee in 1988 tot acht in 1991. Tot nu toe zijn de fondeen daarvoor slechts incidenteel toegekend. Dit zal structureel moeten worden. Naast de aio's heeft het IPO ook promovendi die uit andere bronnen in de eerste, tweede en derde geldstroom worden gefinancierd. Het doel van de tweejarige cursus voor aio's en oio's ie hen vertrouwd te maken met theoretische en methodologische
19
aspecten van het IPO-onderzoekterrein. De cursus moet gezien worden als aanloop tot een onderzoekschool. 1.3.2.
Korte onderzoekersopleidingen
De faculteit kent geen korte onderzoekersopleiding. 1.3.3.
Ontwerpersopleidingen
Het IPO wil een grotere bijdrage gaan verzorgen aan de ontwerpersopleiding van de faculteit E. Verder worden IVOopleidingen op het gebied van beeldbewerking en, in BMGTverband, informatie-ergonomie voorbereid. Geprobeerd zal worden hierbij landelijke samenwerking te zoeken. 1.3.4.
Aio-netwerken
De faculteit neemt niet deel aan aio-netwerken. 1.3.5.
Post-doctorale opleidingen en cursussen
Techniek en Linguistiek Binnen de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen bereidde het werkverband 'Techniek en Linguistiek' twee postdoctorale opleidingen en dertien praktijkgerichte trainingen voor op het gebied van Internationale Communicatie. In oktober 1990 is de opleiding 'Technisch en Wetenschappelijk Schrijven en Vertalen' gestart. De cursisten volgen de basismodulen en enkele keuzevakken. Zo stelt ieder zijn eigen programma samen. Naast het volgen van de modulen, literatuurstudie en het maken van opdrachten is men verplicht een 'bedrijfsopdracht' uit te voeren. Dit houdt in dat iedere cursist een individuele probleemstelling vanuit het werkgebied uitwerkt onder begeleiding van de docenten. Dit is het examenwerkstuk. Opleidingen De twee opleidingen z~Jn: Internationaal Onderhandelen Technisch en Wetenschappelijk Schrijven en Vertalen. De eerste opleiding en de daarmee samenhangende trainingen zijn bedoeld voor managers die regelmatig zaken doen met het buitenland, en voor hen die zich daarop voorbereiden: directies, export managers, commerciële en marketing & sales functionarissen, handelsattachés en andere onderhandelaars. De andere opleiding en daarvan afgeleide trainingen zijn bestemd voor al diegenen die technische en wetenschappelijke teksten schrijven enfof vertalen, alsmede voor functionarissen die voor de produktie van dergelijke teksten de eindverantwoordelijkheid dragen. Cursussen De opleidingen z~Jn modulair van opzet. Op deze wijze kan ook elk vak afzonderlijk als cursus gevolgd worden. De ontwikkelde cursussen zijn de volgende:
20
- Onderhandelen - Onderhandelen in Centraal- en Oost Europa - Onderhandelen in Latijns Europa - onderhandelen in de Noord-Atlantische Culturen - Onderhandelen in de Franse Cultuur - Technische en zakelijke Communicatie - Terminologie - Computerhulpmiddelen voor Vertalers - Vertaalwetenschap - Technica! Writing and Editing - Vertalen Engels, Frans, Duits Alle cursussen kunnen in-company verzorgd worden. In 1990 zijn verscheidene cursussen verzorgd. De cursus Technica! Writing and Editing is verplicht gesteld voor alle aio's. Dat betekent dat ongeveer 75 aio's per jaar deze cursus volgen. Voor de faculteit Bedrijfskunde werd deze cursus twee maal in-company verzorgd. Vanuit het bedrijfsleven zijn er 12 cursisten geweest. Naast deze cursus werden de volgende cursussen gegeven: onderhandelen in de Franse Cultuur, Technische en Zakelijke Communicatie, Terminologie en Computerhulpmiddelen voor Vertalers. In totaal heeft T&L 148 cursisten gehad en een omzet van f. 210.000,--
Overige aktiviteiten Techniek en Linguïstiek verzorgde in 1990 de colleges 'Mondelinge en Schriftelijke Communicatie' voor de Opleiding tot Commercieel Technicus, de colleges 'Onderhandelen' voor de ontwerpersopleiding Logistieke Besturingssystemen beide aan de TU Eindhoven. 1.3.6.
PAO-cursussen
De faculteit WM heeft in het verslagjaar geen PAO-cursussen verzorgd. Het IPO heeft één PAO-cursus verzorgd. 1.4.
Internationale contacten
Internationale aspecten
TEMA docenten hebben via internationale programma's contacten in internationaal verband. In het kader van het Brasmusprogramma hebben twee studenten van de universiteit van Triëst enkele maanden hun studie toegepaste taalkunde aan de TUE voortgezet. In het kader van het Comettprogramma lopen er contacten met de Universiteit van Antwerpen. TEMA-studenten wordt de mogelijkheid geboden in het buitenland stages te doen. De afstudeerprojecten van Technologische Ontwikkelingakunde worden in een ontwikkelingsland uitgevoerd. In 1990 zijn 6 afstudeerprojecten in ontwikkelingslanden afgerond, zijn er 9 gestart in een van de ontwikkelingslanden, terwijl 8 afstudeerprojecten in een initiële fase verkeren.
21
Ontwikkelingssamenwerking
22
Ontwikkelingssamenwerking vormt de inhoud van een van de onderwijsprogramma's van TEMA. Het wordt ook aangeboden als service-onderwijs. In 1988 werd besloten tot een integrale aanpak van het onderwijs, het onderzoek, de projekten en de dienstverlening op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking. Deze aanpak werd vastgelegd in een beleidsplan voor de periode 1989-1992 en alle activiteiten werden onder een noemer gebracht in het Centra for International co-operation (CICA), met prof. dr. Ch.J.L. Bertholet als voorzitter. De kwaliteit van het onderwijs in het onderwijsprogramma Technologische Ontwikkelingakunde wordt in belangrijke mate bepaald door diverse vormen van onderwijsondersteunend onderzoek. Een deel van dit onderzoek is direct gerelateerd aan lopende projecten en opdrachten van derden. OOk het uitvoeren van een afstudeeronderzoek in een ontwikkelingsland is een essentieel onderdeel van de ontwikkelingsrelevante studie. De in 1990 afgesloten afstudeerprojecten zijn verricht in de Soedan, Costa Rica (2x) Braziliä en Sri Lanka. De lopende projecten vinden plaats in o.m. Costa Rica, Zambia, Indonesiä, Thailand en Vietnam. In 1990 is het afstudeerplaatsennetwerk verder uitgebreid. In dit kader werden (verdere) bezoeken gebracht aan en overeenkomsten afgesloten met o.a.: de United Nations Industry Development Organisation (UNIDO) in Wenen; het International Labour Office (ILO) in Genève; de World Health Organisation (WHO) in Genève; het United Nation Committee for Science Technology and Development (UNCSTD) en de Advanced Technology Alert System (ATAS) van de UNCSTD in Berlijn. Daarnaast werden de contacten met het Nederlandse bedrijfsleven geïntensiveerd. In 1990 liepen in het CICA-programma de volgende projecten: samenwerkingsverband Zambia, deelprojekt Technology Development and Advisory Unit (TDAU); samenwerkingsverband Zambia, deelprojekt Machanical Engineering (MENG); samenwerkingsverband Tanzania, deelprojekt Electrical Engineering (ELENG); - Tanzanian Machanical Engineers Co-operative Society (TAMECO); samenwerkingsverband met Institut Technology Surabaja, Indones ia. Verder zijn initiële contacten gelegd voor samenwerkingsverbanden in Sri Lanka, de Philippijnen, Vietnam en Tanzania. Daarnaast werden de contacten met het Nederlandse bedrijfsleven geïntensiveerd. Ten behoeve van de acquisitie van projecten en opdrachtonderzoek is gewerkt aan het perfectioneren van het fondsenacquisitiesysteem. De aanwezige informatie m.b.t. potentiële financiers is opgeslagen in een speciaal databestand en is voor iedereen per computer toegankelijk.
Het IPO
Het IPO werkt al jarenlang samen met onderzoekgroepen in binnen- en buitenland. Daarbij wordt onder meer een beroep gedaan op Europese fondsen. De samenwerking met Oost-Europa wordt steeds belangrijker. Een aantal aio's en afstudeerders neemt deel aan onderzoek in het kader van een internationale samenwerking. Ook zijn geregeld buitenlandse adviseurs, research-fellows, stagiaires en afstudeerders werkzaam bij het IPO. Zo bezocht in 1990 onder meer prof.dr. W.L. Verplank, afkomstig van het Amerikaanse bedrijf ID-TWO in San Francisco, het IPO. Hij leidde een aantal seminars op het gebied van Informatieergonomie. 1.5.
Eaancipatie
Het aantal vrouwelijke studenten in de 4-jarige opleiding van TEMA bedraagt plusminus 25% en steekt daarmee gunstig af t.o.v. de andere studierichtingen. Er worden door de faculteit verschillende soorten activiteiten uitgevoerd om de instroom van het aantal vrouwelijke studenten te vergroten, deze studenten te begeleiden en hun intrede in de beroepspraktijk te vergemakkelijken. In de eerste plaats worden twee vakken verzorgd: 'Vrouw en Techniek' en 'Vrouwen in de gebouwde omgeving'. In de tweede plaats kunnen TEMA-studenten stage lopen en afstuderen op een onderwerp op het gebied van 'Vrouwen in de Techniek'. Ten derde draagt de faculteit bij aan de organisatie en uitvoering van de THEA-dagen en van de Pre-intro-dagen. Ten vierde worden bij de groep Vrouw en Techniek verschillende beleidsgerichte onderzoeksprojekten uitgevoerd op het gebied van beleving van de studieomgeving, studiekeuze, voorlichting en beroepsvoorbereiding. Ten slotte zijn verschillende personeelsleden van de faculteit lid van de Emancipatie Werk Groep: twee van hen zijn bestuurslid en hebben daardoor wekelijks overleg met de emancipatiemedewerkster van de TUE.
23
HOOFDSTUK 2 FACULTEIT TECHNISCHE BEDRIJFSKUNDE
2.1.
Algemeen
Initieel onderwijs Profilering Doctorale opleidingen bedrijfskunde worden in Nederland verzorgd door de faculteiten bedrijfskunde van de universiteiten Eindhoven, Twente, Rotterdam en Groningen. De twee eerstgenoemde faculteiten leiden op tot bedrijfskundig ingenieur, de twee laatstgenoemde tot bedrijfskundig doctorandus. De ingenieursopleidingen onderscheiden zich door hun technisch-bedrijfskundig karakter. Sinds 1990 is dit formeel vastgelegd in het Academisch Statuut; de studierichtingen in Eindhoven en Twente heten voortaan technische bedrijfskunde. Het verschil in profiel wordt ook in de naamgeving van de faculteit tot uitdrukking gebracht: op 16 november 1990 is van de minister van onderwijs en wetenschappen toestemming verkregen om de naam van de faculteit te wijzigen in technische bedrijfskunde. De inhoud van het onderwijsprogramma correspondeert met deze benaming: het curriculum kent een sterke inbreng van exacte en technische wetenschappen. Doelstelling De opleiding heeft ten doel academici op te leiden, die een bedrijf kunnen zien als een systeem van technische, economische en socio-psychologische factoren. Bedrijfskundige ingenieurs moeten in staat zijn maatschappelijke functies te vervullen, waarbinnen analyse, ontwerp en besturing van zulke systemen de meest essentiële elementen vormen. Daar het beroepspatroon van de bedrijfskundig ingenieur een grote variëteit vertoont, biedt de faculteit een brede basisopleiding in de propedeutische fase en het vaste deel van de doctorale fase. Een zekere mate van specialisatie wordt bereikt door het afstuderen op een afstudeerthema, met daaraan gekoppeld een pakket van keuzevakken, in de doctorale fase. Taakstelling De faculteit technische bedrijfskunde biedt sinds 1966 een voltijdse opleiding tot bedrijfskundig ingenieur aan. De eindtermen van het onderwijsprogramma zijn ontleend aan: de behoefte van het bedrijfsleven aan technischwetenschappelijk opgeleide academici; in het buitenland bestaande opleidingen voor Industrial Engineering en Management Science; de stand van zaken op de terreinen van wetenschap die samen de bedrijfskunde vormen; het oordeel en de adviezen van visiting commissies waaronder een visitatiecommissie van de EFMD (European 25
Foundation of Management Development) en de Amerikaanse accrediteringscommissie ABET. De faculteit is uitgegroeid tot de grootste van de TUE in aantallen studenten. Sinds september 1989 wordt een bijzonder vrijstellingenprogramma voor HTS-ingenieurs met bedrijfskundige vooropleiding aangeboden. Dit programma heeft een studieduur van 7 trimesters. In 1990 is een aanvullende opleiding 'civiele bouw' voor afgestudeerde BOK-ingenieurs ontwikkeld. Behalve het eigen studieprogramma verzorgt de faculteit service-onderwijs voor studenten van andere studierichtingen. Post-initieel onderwijs. De tweejarige ontwerpersopleiding Ontwerpen van Logistieke Besturingssystemen heeft ten doel afgestudeerden af te leveren die in staat zijn om (in samenwerking met anderen) een integraal (her)ontwerp te maken voor een complex logistiek besturingssysteem. Zij moeten kunnen adviseren bij het bouwen, verwerven, testen en invoeren van zo'n systeem. De uitvoering van deze opleiding ligt bij de faculteiten technische bedrijfskunde, wiskunde & informatica en werktuigbouwkunde. In september 1988 is de deeltijdse beroepsopleiding commercieel-technisch ingenieur (CTO) van start gegaan. Het initiatief voor deze opleiding is genomen in de faculteit technische bedrijfskunde. Daar berust ook de programmaleiding. De opleiding staat open voor afgestudeerde WO-ingenieurs die zich willen voorbereiden op een commercieel-technische functie. De opleiding wordt verzorgd door docenten van de faculteit technische bedrijfskunde en door gastdocenten. In 1990 is de beroepsopleiding Executive MBA van start gaan, t.b.v. managers op middenniveau en hoger. De opleiding wordt verzorgd door TUE/Stichting IVO en KUB/TIAS. Het programma leidt in 2 jaar op tot een technisch georiënteerd MBA. De voorbereiding van een Master's opleiding Kwaliteitszorg is in 1990 nog niet afgesloten. Het overleg over een dergelijke opleiding en over de organisatorische inbedding daarvan zal waarschijnlijk in 1991 worden afgerond. Voor de opleiding tot zelfstandig wetenschappelijk onderzoeker heeft de faculteit een geleidelijk groeiende aiobeleidsruimte voor vierjarige onderzoekers. Deze beleidsruimte had in 1990 een omvang van 20,0 fte-aio. 2.1.1.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsaarkt
Een belangrijke taak van de faculteit is het voorzien in de behoefte aan bedrijfskundige ingenieurs. De belangstelling 26
voor de studierichting der technische bedrijfskunde is groot en overtreft vooralsnog de plaatsingamogelijkheden van de faculteit. In 1990 is een inschrijvingsbeperking ingesteld van 400 eerstejaars. Voor 1991 is opnieuw een numerus fixus aangevraagd, van 440 eerstejaars. De faculteit kan een snellere groei niet verwerken, noch qua personeelsbezetting noch qua materiële voorzieningen en kiest daarom voor een geleidelijke verhoging van het aantal studenten. De Universiteitsraad heeft het voorstel van de faculteit niet overgenomen en besloten een numerus fixus aan te vragen van 400 eerstejaars studenten. De UR wil eerst zien dat de problemen als gevolg van de grote studentenaantallen daadwerkelijk zijn opgelost voordat het aantal eerstejaars opnieuw wordt verhoogd. De vooraanmeldingscijfers voor het studiejaar 1991/1992 zijn overigens zodanig dat geen grote problemen verwacht worden tengevolge van de numerus fixus. Het periodiek onderzoek door KIVI naar de beroepsmogelijkheden voor bedrijfskundige ingenieurs laat een groei in de vraag zien, met name bij de middelgrote en kleine industrie en dienstverlenende organisaties. De aanvullende component 'civiele bouw' is ontwikkeld naar aanleiding van signalen uit de (civiele) bouwwereld. De opleiding wordt grotendeels verzorgd door de faculteit bouwkunde van de TUE en zal vanaf 1991 worden aangeboden. De nadoetorale ontwerpersopleiding Logistiek voorziet in een duidelijk uitgesproken behoefte van het bedrijfsleven. Door tal van ontwikkelingen in de technologie, de economische politiek (Europese integratie), distributie en transport en door toenemende internationale concurrentie worden steeds hogere eisen gesteld aan de planning, de organisatie en beheersing van goederenstromen. Het cursusprogramma is in nauw overleg met ervaren logistieke managers uit het bedrijfsleven opgezet. Naar aanleiding van het geconstateerde tekort aan woingenieurs voor een commercieel-technische functie is in samenwerking met de Stichting Commercieel-Technische Opleidingen de beroepsopleiding CTO ontwikkeld. Reeds in het tweede cursusjaar werd het break-even point bereikt. De beroepsopleiding MBA is ontwikkeld op verzoek van en in overleg met het bedrijfsleven. Er is een ruime belangstelling voor deze opleiding. 2.1.2.
Rol interne en externe stages
Functie van stages in het onderwijsprogramma In de opleiding voor bedrijfskundig ingenieur gaan theorie en praktijk hand in hand. Ter voorbereiding op de beroepsuitoefening zijn daarom in de opleiding in verschillende stadia van de studie praktijkopdrachten voorgeschreven: 27
in het eerste studiejaar 'P-praktijk' waarin groepjes studenten een eenvoudig produktieproces ontwerpen in het derde studiejaar het 'Management Game', een bedrijfespel waarin de concurrentie van een aantal bedrijven op een oligopolistische markt wordt gesimuleerd. Deze opdrachten worden intern in de faculteit uitgevoerd. Elke student moet drie externe opdrachten uitvoeren; het doctoraal groepsproject. Dit project heeft tot doel studenten te leren bedrijfssituaties te onderzoeken en te analyseren. Van hen wordt verwacht dat zij daarbij komen tot het toepassen en toetsen van kennis en inzichten die zij in deze fase van hun studie hebben opgedaan en dat zij zich verdiepen in de samenhang van de stof. Kenmerkend voor het doctoraal groepsproject is het werken in groepsverband, alsmede het zelfstandig voorbereiden, uitvoeren en verwerken van een bedrijfskundig onderzoek en het rapporteren daarover. Het groepsproject vergt 240 uren per student. het doctoraal individueel project. Dit project duurt tenminste zes weken en is een oefening in bedrijfskundig werkzaam zijn als medewerker van een organisatie. De werkperiode wordt voorafgegaan door een oefening in opdrachtformulering en gevolgd door het uitbrengen van een rapport aan de organisatie. Aan dit project is ook het houden van een voordracht verbonden. In ca 30\ van de gevallen wordt dit project in het buitenland gedaan. het afstudeerproject neemt 8 maanden in beslag. Doel is het analyseren en oplossen van een werkelijk praktijkprobleem. De voorgestelde oplossing moet voldoen aan de eis van invoerbaarheid. De opdracht wordt afgerond met een eindvoordracht en een eindrapport. Afstudeerprojecten worden in toenemende mate uitgevoerd in het kader van lopend (VF)onderzoek. In het verslagjaar namen 45 groepen deel aan het groepsproject. De belangstelling van bedrijven voor groepsprojecten is enigszins problematisch. Over het algemeen hebben bedrijven voorkeur voor individuele stages en afstudeerprojecten. Deze ontwikkeling baart de faculteit zorgen, zeker gezien de nog steeds toenemende studentenaantallen. Getracht is de problemen met het doctoraal groepsproject op te lossen door verschuiving naar een periode die voor bedrijven gunstiger is en door strakkere eisen te stellen aan de doorlooptijd van deze projecten. Bovendien worden docenten en onderzoekers actiever ingezet bij het werven van projecten. Echt opgelost is het probleem in 1990 nog niet, o.a. omdat het niet mogelijk bleek om daarvoor ruimte in het curriculum vrij te maken. Sommige bedrijven bieden individuele D-projecten (stages) aan die langer duren dan de voorgeschreven duur van 6 weken. Knelpunten doen zich (nog) niet voor, omdat
28
studenten veelal zelf voorkeur hebben voor een langere stage, er ook voldoende stageplaatsen van 6 weken aangeboden worden. Alle stages, zowel individueel als groepsstages, worden meestal extern uitgevoerd. In het verslagjaar werden in totaal 193 individuele stages uitgevoerd; de duur varieerde van 6 tot 14 weken, met een gemiddelde van 9,5 weken. van deze stages werden er 137 in Nederland en 56 in het buitenland uitgevoerd. Het aanbod aan stageplaatsen in het binnenland is steeds groter dan het aanbod aan stagiairs; aan de vraag naar buitenlandse stages kan echter niet worden voldaan. Het streefgetal van de faculteit voor (individuele) stages in het buitenland is 35\; dit streefgetal is in 1990 niet gehaald. De onderwerpen voor afstudeerprojekten vloeien veelal voort uit onderzoekprojekten die in de faculteit worden uitgevoerd, en uit vragen van bedrijven. Ook het aanbod van afstudeerprojekten is steeds groter dan het aanbod aan afstudeerstudenten. De faculteit beschouwt dit mede als een maat voor de mate waarin de opleiding aansluit bij de wensen van de arbeidsmarkt. 2.1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendement
Het wordt vrijwel onmogelijk geacht om binnen een curriculum van 4 jaar en examenrendementen zoals de minister voorschrijft, ingenieurs af te leveren met een kwaliteit die voldoet aan de normen die de faculteit stelt en die in het bedrijfsleven noodzakelijk is. De faculteit tilt zwaar aan de kwaliteit van het onderwijs en geeft daaraan prioriteit boven het studierendement. Teneinde geen schade toe te brengen aan de kwaliteit van de opleiding en toch het examenrendement zo goed mogelijk te benaderen wordt bijzondere aandacht gegeven aan het onderwijsprogramma en aan begeleiding van studenten in de Pfase. De huidige generatie studenten voelt minder de noodzaak om in één jaar aan de P-examen-eis te voldoen. De faculteit wil hier verandering in brengen d.m.v. goede begeleiding en informatie tijdens het eerste studiejaar, zowel mondeling als schriftelijk, goede regelgeving die erop gericht is dat studenten zich concentreren op de propaedeuse voordat ze toestemming krijgen om aan (alle) onderdelen van de doctoraal-vastfase deel te nemen; andere roostering van herkansingsexamens, zodanig dat deze niet interfereren met de reguliere examens. Reeds in de voorlichting aan aspirant-studenten wordt het belang van goede eindexamenresultaten op het vwo benadrukt. Tijdens de studie worden instrumenten aangereikt die studenten in staat stellen snel inzicht te verkrijgen in hun 29
geschiktheid om de studie tot een goed einde te brengen. Teneinde de overgang naar met name het HBO te vergemakkelijken zijn afspraken gemaakt met het HBO voor overstapregelingen. Dit beleid, aangevuld met een actieve opstelling van de studie-adviseur, heeft ertoe geleid dat studenten die een verkeerde studiekeuze hadden gemaakt in 1990 eerder dan in vorige jaren besloten te kiezen voor een andere studie. Onderzoek naar de studieresultaten van studenten die zijn overgestapt naar HBO-opleidingen heeft uitgewezen dat deze positief zijn. Het studierendement in de P-fase over de laatste jaren was 70% na 2 jaar en 75% na 3 jaar. Het percentage geslaagden van de generatie-1988 is teruggelopen tot 59\. Mogelijke oorzaken zijn een daling van het gemiddelde niveau van de eerstejaarsstudenten als gevolg van de steeds toenemende aantallen. Nà de propaedeuse wordt een rendement nagestreefd van tenminste 90\ van de studenten die het P hebben behaald. Dit streefpercentage is voor de generaties 1983 en 1984 gehaald, de studievoortgang van de generaties 1985 en 1986 doet verwachten dat het streefpercentage eveneens gehaald zal worden. Een klein percentage (5\ van de generatie 1986) rondt de ingenieursopleiding in vier jaar af. Er is echter een stijgende lijn te constateren. BOK-studenten kiezen soms op eigen initiatief voor een langere studieduur, bijv. in de vorm van een langere stage of afstudeerproject. De faculteit heeft er geen behoefte aan om studenten, die aan kwaliteit van de opleiding een groter belang hechten dan aan de daarvoor gestelde studieduur, aan te zetten om zich aan de nominale studietijd te houden. 2.2.
Bet systeem van kwaliteitszorg
Op verzoek van de faculteiten bedrijfskunde heeft de EFMD (European Foundation for Management Development) in 1989 advies uitgebracht over onderwijs en onderzoek in de bedrijfskunde. De TUE-bedrijfskunde-opleiding kwam, in vergelijking met de andere BOK-opleidingen, als zeer goed uit de bus. In 1990 werd ook het advies van ABET (Accreditation Board for Engineering and Technology) afgerond. De kwaliteit en het niveau van de bedrijfskunde-opleiding TUE werd hoog gewaardeerd. Enkele afstudeerspecialisaties droegen naar het oordeel van ABET niet het karakter van een opleiding Industrial engineering. De EFMD- en ABET-aanbevelingen werden verwerkt in een overzicht van aandacht&- en aktiepunten, die grotendeels reeds uitgevoerd zijn.
30
2.2.1.
Onderwijsinput
Studievoorlichting
Per jaar worden ca. 20 studievoorlichtingsavonden op VWO scholen gehouden. Deze bijeenkomsten worden regionaal georganiseerd. In de TUE worden verder 2 maal per jaar studievoorlichtingsdagen voor 5/6 VWO georganiseerd; 1 maal per jaar voorlichting voor HTO en eenmaal per jaar voor meisjesstudenten (THEA-dagen). Uitgaande van het beroep van bedrijfskundig ingenieur wordt de opbouw van het onderwijsprogramma toegelicht en het voor de studie noodzakelijke studiegedrag. Gewezen wordt op de noodzaak van gemiddeld goede resultaten in de exacte vakken op het vwo. Ook wordt informatie verstrekt over examenregelingen en mogelijke overstap naar andere opleidingen tijdens of na de propaedeuse.
Gemiddelde vwoeindexamencijfers
Tabel 2 .1.:
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer vwo.
Gemiddeld vwo cijfer Aantal Procent 8.5 <= )( < 10.0 1.2 4 8.0 <= )( < 8.5 6.6 22 7.5 <= )( < 8.0 62 18.6 7.0 <= )( < 7.5 93 27.8 6.5 <= )( < 7.0 80 24.0 0.0 <= )( < 6.5 73 21.9 Totaal 334 100.0
Tabel 2.2.: Frequentieverdeling van de examencijfers van de vwo-vakken. 10 Vak aant BIOLOGIE 0 ENGELS 1 ECONOMIE I RECHT 2 NATUURKUNDE 1 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 0 WISKUNDE A 6 WISKUNDE B 0 WISKUNDE I 0 WISKUNDE II 0
pct 0.0 0.3 0.7 0.3 0.0 0.0 3.9 0.0 0.0 0.0
9 aant pct 1 1.2 28 8.4 15 5.6 10 3.0 0 0.0 8 3.2 47 30.3 18 5.8 3 11.5 0 0.0
8 aant pct 16 19.0 84 25.2 n 28.5 96 28.6 32 9.5 66 26.7 71 45.8 67 21.6 1 3.8 1 12.5
7 aant 37 112 110 139 141 101 29
97 12 2
pct 44.0 33.6 40.7 41.4 42.0 40.9 18.7 31.9 46.2 25.0
6 aant pct 28 33.3 72 21.6 60 22.2 84 25.0 141 42.0 63 25.5 2 1.3 99 31.9 8 30.8 5 62.5
5 aant pct 2 2.4 34 10.2 6 2.2 6 1.8 21 6.3 9 3.6 0 0.0 26 8.4 2 7.7 0 0.0
< 5 aant 0 2 0 0 1 0 0 3 0 0
Aantal pct
o.o
84
0.6 0.0 0.0 0.3 0.0 0.0 1.0 0.0 0.0
333 270 336 336 247 155 310 26 8
Aan de hand van systematische studieresultatenanalyse is de voorspellende waarde van VWO-studieresultaten voor de Bdkstudie aangetoond. In de studievoorlichting wordt de noodzaak van goede VWO-studieresultaten dan ook benadrukt. Bij de studierichting Bdk werden relatief veel studenten ingeschreven met gemiddeld VWO-cijfer <7.0. Dankzij de studievoorlichting stijgt het aantal studenten met een vwocijfer ~7,0. Knelpunten en oplossingen
Sinds 1985 gelden beperkende instroommaatregelen. Voor 1990 was de instroombeperking vastgesteld op 400 eerstejaarsstudenten. Het werkelijke aantal eerstejaars op 01.12.1990 was 383. 31
Voor het studiejaar 1991/1992 is opnieuw een instroombeperking aangevraagd. De faculteit kiest voor een geleidelijke groei om problemen die samenhangen met de grotere aantallen studenten te kunnen oplossen. Die problemen hebben voor een deel betrekking op personele en materiäle capaciteit, voor een deel op externe knelpunten, zoals werving van stages en groepsprojecten en begeleiding van afstudeeropdrachten. Door middel van verdubbeling van het collegeprogramma (double shift) is een oplossing gevonden voor het ontbreken van grote collegezalen. Voor studenten heeft double shift geleid tot veel ongemak, met als gevolg teruglopend collegebezoek. Naar aanleiding van het gerucht onder studenten dat de studieresultaten van studenten in de groep die v/m instructies en n/m hoorcolleges volgt slechter zouden zijn dan die van de groep die vfm colleges en n/m instructies volgt, is onderzoek gedaan naar de studieresultaten van beide groepen. Het onderzoek heeft uitgewezen dat het qua studieresultaat niet uitmaakt in welke groep men zit. Een vervolgonderzoek naar de beleving van het double shift systeem heeft als conclusie opgeleverd dat bij studenten geen behoefte bestaat aan verandering van shift. De begeleiding van afstudeerders legt een toenemende druk op de beschikbare onderwijscapaciteit. Enkele vakgroepen ondervangen dit probleem door aanstelling van tijdelijke medewerkers die speciaal worden belast met afstudeerbegeleiding. Het is niet mogelijk om alle studenten een afstudeerplaats te geven in de afstudeerrichting van hun eerste voorkeur. De faculteit beraadt zich op maatregelen ter vergroting van de flexibiliteit bij de toewijzing van afstudeerplaatsen. Door docenten zijn maatregelen getroffen ter vergroting van de doelmatigheid van hun onderwijs-/examenorganisatie. Een van de gevolgen van de grote studentenaantallen is dat examens meer en meer in de vorm van multiple choice examens worden afgenomen. Zowel studenten als docenten vinden dit een ongewenste ontwikkeling. Vooralsnog ziet de faculteit geen oplossing voor dit knelpunt. Een knelpunt bij de nadoetorale ontwerpersopleiding Logistieke Besturingssystemen zijn de nauwelijks toereikende financiän. De van centraal niveau ontvangen middelen voor deze opleiding zijn onvoldoende. Aanstelling van de cursuscoördinator (vast), de secretaresse (vast) en de inhoudelijk coördinator (tijdelijk) worden voor een deel bekostigd door de faculteit en voor een deel uit de opbrengsten van afgesloten contracten voor ontwerpopdrachten, uitgevoerd in het bedrijfsleven. Het voornemen om de ontwerpersopleiding ook in deeltijdvorm aan te bieden is in het verslagjaar niet gerealiseerd. Twee deeltijdcursisten hebben de opleiding voortijdig beäindigd, met name omdat het niet mogelijk bleek de homologatiefase bestaande uit colleges uit het normale curriculum van de
32
universiteit - te combineren met een werkkring buiten de TUE. In plaats van een volledige deeltijdopleiding worden cursuspakketten ontwikkeld over afgeronde onderwerpen uit het cursorisch deel van de ontwerpersopleiding. Deze zullen tegen betaling worden aangeboden aan cursisten buiten de TUE. Personeel
op grond van haar eigen normen heeft de faculteit de behoefte berekend op 58,7 fte wp; dit getal is inclusief de onderwijstaken in de post-initiële ontwerpers- en onderzoekersopleidingen (5,2 fte wp). Andere onderwijsvormen en/of andere vormen van examineren en examenverwerking moeten de onderwijslast verminderen. Het bedrijfsleven oefent een grote zuigkracht uit op de categorie bedrijfskundigen die bij de faculteit in dienst zijn of die de faculteit als medewerker zouden willen aantrekken. Het is moeilijk om afgestudeerde BOK-ingenieurs voor de faculteit te behouden. In de eigen faculteit opgeleide en gepromoveerde bedrijfskundigen hebben na afronding van hun promotie voorkeur voor een functie buiten de TUE. Slechts 44% van het aantal UHD-plaatsen kon worden bezet, daarvan 20% met bedrijfskundige ingenieurs. Via speciale wervingscampagnes wordt getracht het personeel aan te vullen met ervaren bedrijfskundigen. Daarmee is het deels gelukt het aantal personeelsleden met een bedrijfskundige achtergrond uit te breiden. De grote vraag naar bedrijfskundigen noodzaakt de faculteit soms tot vormen van aanstelling die anders niet zouden worden gekozen. Er worden veel deeltijdse en tijdelijke contracten afgesloten. Als gevolg daarvan ontstaan knelpunten m.b.t. coördinatie tussen docenten en m.b.t. de continuïteit van het onderwijs.
Onderwijsmanagement
- Raden en commissies. Voor het onderwijs kent de faculteit de volgende commissies: studierichtingscommissie (voorgeschreven in de WWO) die tot taak heeft te adviseren over de vaststelling, nadere regeling en uitvoering van het onderwijsprogramma. De commissie bestaat voor de helft uit studenten en voor de andere helft uit leden van het wetenschappelijk personeel. Onderwijsbestuur (ingesteld voor het Faculteitsbestuur) met als taken; algehele afstemming van de leerstof over de studiefasen en disciplines, stimuleren van vernieuwingen in het onderwijs, doen uitvoeren van een systeem van onderwijsevaluatie. Het Onderwijsbestuur wordt gevormd door de coördinatoren voor de verschillende studiefasen (P, Dvast, Dkeuze, stages/afstuderen). Als secretaris c.q. adviseur treden op de onderwijsevaluator en de studie-adviseur. Onderwijsgroep Propaedeuse
33
met als taak om de integratie in de P-fase te bevorderen. Daartoe wordt, in nauw overleg met de P-docenten de samenhang tussen alle onderdelen van het P-programma, de voorlichting daarover en de aansluiting tussen het programma in de P-fase en de doctorale fase bevorderd. De Onderwijsgroep-P bepaalt tevens de vorm en inhoud van het onderdeel P-praktijk. De Onderwijsgroep staat onder voorzitterschap van de hoogleraar met de leeropdracht Bedrijfskunde, in het bijzonder het ontwerpen van Produktiesystemen en bestaat verder uit drie leden van het P-docentencorps, de coördinator P-praktijk (tevens secretaris), de voorzitter van de Studierichtingscommissie en twee student-leden. Eenmaal per jaar wordt een Onderwijsdag Propaedeuse georganiseerd voor alle docenten (van de eigen en serviceverlenende faculteiten) waar informatie over (veranderingen in) het onderwijs worden uitgewisseld en waar een actueel thema wordt behandeld. Onderwijsevaluatiecommissie, onder voorzitterschap van de dekaan en verder bestaande uit enkele stafleden, voorzitter SRC, de studie-adviseur en de onderwijsevaluator. De onderwijsevaluatiecommissie heeft tot taak een zodanige mix van onderwijsvormen te ontwikkelen dat de onderwijsdoelen worden bereikt met onderwijsvormen die studenten en docenten niet overmatig belasten. - Staff development Bij de selectie van nieuwe medewerkers tilt de faculteit zwaar aan bewezen deskundigheid en ervaring, alsmede aan didactische vaardigheden en bestuurlijke en leidinggevende bekwaamheden. Voorzover deze eigenschappen in onvoldoende mate aanwezig zijn, worden stafleden opgeleid. Er wordt relatief weinig gebruik gemaakt van cursussen aangeboden door de Groep Onderwijsresearch. - De kwaliteitsbeheersing Initieel onderwijs. De faculteit acht het van groot belang om - mede in verband met de toenemende aantallen studenten - de kwaliteit van het Bdk-onderwijs te bewaken. Medio 1989 is een onderwijsevaluator benoemd. Systematische onderwijsevaluatie is op gang gekomen. In het wintertrimester 1990 zijn 6 P-vakken geëvalueerd, in het lentetrimester 7 vakken uit de P en D-vast-fase. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het geautomatiseerde systeem van onderwijsevaluatie, dat centraal op de TUE beschikbaar is. Evaluatieresultaten worden in eerste instantie teruggekoppeld naar de verantwoordelijke docenten. De bereidheid tot medewerking van studenten en docenten is groot; docenten blijken ook bereid hun onderwijs aan te passen als de evaluatieresultaten daar aanleiding toe geven (aanpassing collegedictaat, het anders vormgeven van hoorcolleges, het duidelijker aangeven wat hoofd- en bijzaken zijn, uitbreiding van instructies etc.).
34
Onderwijsvolggroepen, samengesteld uit studenten op initiatief van de studievereniging, geven mondeling commentaar aan docenten over de kwaliteit van het verzorgde onderwijs. De bestaande onderwijsvolggroepen zijn in het verslagjaar weer geactiveerd. Onderwijskundige aspecten, zoals keuze van onderwijsvormen, onderlinge samenhang, functie van de propaedeuse en zwaarte van de studie e.d. worden met name besproken in de eerdergenoemde commissies. Onderwijsgroep Propaedeuse. De commissie speelt een belangrijke rol in de beoordeling en handhaving van de kwaliteit van de propaedeuse. Zij richt haar aandacht zowel op studenten als op docenten. Ieder jaar wordt, zoals eerder opgemerkt, een onderwijsdag Propaedeuse georganiseerd, waar P-docenten elkaar informeren over veranderingen in het onderwijs, examenmethoden e.d. Tijdens de Onderwijsdag-1990 kwamen de volgende onderwerpen aan de orde: onderwijsontwikkelingen als gevolg van de aanbevelingen van de Strategienota Bedrijfskunde en de adviezen van de evaluatiecommissies EFMD en ABET; studieresultaten in de propaedeusevakken, gekoppeld aan het instroomniveau van de studenten; toelichting op de BOK-proefronde van cursusevaluatie met behulp van het geautomatiseerde universitaire systeem voor evaluatie (USE); verslag van een onderzoek naar binnen- en buitenlandse bronnen van bedrijfskundig audio-visueel materiaal; uitslag van de evaluatie over ervaringen met double-shift, orde-problemen en technische ondersteuning van het onderwijs. Een belangrijk deel van de dag was gewijd aan het thema: Het leren aanpakken van problemen. Dit gebeurde aan de hand van ervaringen met het vak Modelbouw en een studie van twee onderwijskundigen van de Universiteit Twente over het leren aanpakken van problemen in de technische vakken c.q. in de sociaal-wetenschappelijke vakken. Onderwijsevaluatiecommissie. De commissie onderzoekt in hoeverre blokonderwijs als onderwijsmethode kan worden uitgevoerd. In het herfsttrimester van 1990 is een experiment uitgevoerd met Dkeuzevakken. Het experiment is geëvalueerd. Oe evaluatieresultaten, die begin 1991 te verwachten zijn, zijn van belang voor de keuze of en zo ja in welke vorm ook in komende jaren blokonderwijs zal worden aangeboden. • Studierichtingscommissie. Voorstellen voor nieuwe vakken, opheffing of uitbreiding van bestaande vakken worden besproken. Bij de beoordeling dienen elementen als samenhang in het programma, zwaarte van het vak, wijze van examineren e.d. aan de orde te komen. De beoordelingscriteria zijn in het verslagjaar vastgelegd in 35
een procedure die bij het invoeren, sterk wijzigen of afvoeren van een vak uit het curriculum moet worden gevolgd. Onderwijsbestuur Het Onderwijsbestuur heeft in het verslagjaar onderzocht in welke mate het BOK-curriculum een meer technisch karakter kan krijgen. Daarvoor zijn alle BOK-vakken ingedeeld naar hoofdcomponenten volgens de ABET criteria. Op basis van de resultaten van dit zgn. hoofdcomponentenonderzoek zal een voorstel worden voorbereid voor uitbreiding van de technische component in de BOK-studie. Het OB-onderzoek is gestart naar aanleiding van de aanbevelingen van EFMD om de invulling van de technische component in het curriculum van de BOK-opleiding te versterken en de conclusie van ABET dat niet alle afstudeervarianten voldoen aan de ABET-criteria voor een opleiding Industrial Engineering. Studievoortgangsregistratie. Vanaf de generatie-1982 is per student geregistreerd; jaar van inschrijving, verbruikte studieduur en uiterste datum waarop de studie beëindigd moet zijn; de studiefase waarin de student zich bevindt. Vanaf de studentengeneratie-1987 wordt bovendien de studievoortgang per student, per vak en per trimester geregistreerd en systematisch bewaakt door Bureau Onderwijs. Het systeem van studievoortgangsbewaking heeft ook een preventieve functie. 'Probleemstudenten' zijn snel te signaleren. De studie-adviseur nodigt hen uit voor een gesprek over de (achterblijvende) studieresultaten en adviseert over studieplanning (studiecontract) c.q. overstap naar een andere studierichting of opleiding. De studieloopbanen van doctoraal studenten zijn geanalyseerd; op grond van de voortgang in de propaedeuse is aangegeven hoe de studievoortgang in de D-fase is verlopen. Aan de hand van een schematisch overzicht, dat op een centrale plaats in de faculteit is opgehangen, kunnen studenten zelf beoordelen of zij met hun studie 'op schema' zijn dan wel hun studieplanning en/of hun studeergedrag moeten aanpassen. De gegevens van de studievoortgangsregistratie worden ook gebruikt om goede studenten op te sporen, hen te begeleiden bij hun studie en keuze van afstudeerrichting. Eventueel worden aan hen ook andere uitdagingen voorgehouden, zoals complexere D-groepsprojecten, extra vakken, studentassistentschappen ter ondersteuning van Bdk-docenten, e.d. studieresultatenanalyse Na elke examenperiode worden de studieresultaten geanalyseerd; per categorie studenten (gerelateerd aan gemiddelde vwo-cijfers) wordt per vak het gemiddelde cijfer berekend. De analyses worden aan de docenten toegestuurd. Aan de hand van de studieresultatenanalyses worden evt. knelpunten in het onderwijs gesignaleerd. Naar aanleiding daarvan worden verbeteringen aangebracht, o.a. aanpassing van (onderwijs)vorm en inhoud van een vak, uitbreiding van een 36
hoorcollege met instructies, andere onderwijsvormen, beter zichtbaar maken van de samenhang tussen vakken en verwijzing naar verwante vakken. De studieresultatenanalyses worden ook gepubliceerd ten behoeve van studenten. Kwaliteit van het onderwijs Een commissie van hoogleraren van de faculteit heeft op verzoek van de dekaan een advies geformuleerd over onderwijs en onderzoek in de jaren negentig. Naar aanleiding van dit advies en rekening houdend met de adviezen van EFMD en ABET, zijn aanbevelingen en aandachtspunten voor verbetering van het onderwijs (en onderzoek) geformuleerd en voor een deel uitgevoerd. Voorbeelden van uitgevoerde aanbevelingen: opzetten van een onderwijsevaluatiesysteem met ondersteuning van de nieuw aangetrokken onderwijsevaluator; de onderwijsevaluatie is primair gericht op verhoging van de kwaliteit van het onderwijs; ontwikkeling van (keuze)colleges die qua onderwerp over de grenzen van vakgroepen heen gaan; aandacht voor de technische invulling van het curriculum; accentverschuiving in de studievoorlichting naar voorlichting en aantrekken van goede vwo-leerlingen; stimuleren van instroom van goede HTS-ers BDK en van goede studenten met een P-diploma van andere technische studierichtingen (zgn. multiple instromers); uitwerken schematisch overzicht van clusters van vakken ter verbetering van de onderlinge samenhang; het verzorgen van het D-keuzedeel in het herfsttrimester in blokvorm. over de kwaliteit van het onderwijs wordt verder overlegd met de Raad van Advies voor Bedrijfskunde, waarin vertegenwoordigers van een aantal grote (multi)nationale industrieën en andere belangrijke ondernemingen en instellingen zijn opgenomen; afgestudeerde Bdk-ingenieurs tijdens de zgn. terugkomdagen die de vakgroepen organiseren; BOK-afgestudeerden, door middel van een enquête die eenmaal in de vijf jaar wordt gehouden over het genoten onderwijs. Aan hen worden o.a. vragen gesteld over vakken die zij, in het licht van hun functie op de arbeidsmarkt, in de opleiding hebben gemist; of die vakken alsnog in het curriculum moeten worden opgenomen en zo ja, hoe. In 1990 zijn de volgende veranderingen in het onderwijs aangebracht: Heroverweging Doctoraal Groepsproject: concentratie in één trimester, vaststelling van de maximale doorlooptijd; Verandering inhoud P-vak Ontwikkelingen in de Organisatiekunde, als gevolg van bekorting Industriële Sociologie; Verzwaring keuzevak Internationale Distributielogistiek;
37
Aanpassing en modernisering serie P/D-vakken ProduktieOrganisatie, Ontwikkelingen in de organisatiekunde, strategie/Structuur/Organisatiestructuurtheorie; Nieuw Dv-vak Projectbeheer, verzorgd door docenten van de vakgroepen BISA/KBS/OK en ORS. Dit vak zal worden aangevuld met drie keuzevakken op het gebied van kwaliteitsmanagement, door 3 verschillende vakgroepen; Nieuw vak Kwaliteitebaheer dat vakgroepsoverschrijdend zal worden gedoceerd (door docenten uit de vakgroepen OK, ORS en T&A); Fysica van het Energiebeheer en Natuurkunde 2 zijn omgewisseld en vervangen door Natuurkunde 1 voor Bdk in de P-fase en Natuurkunde 2 voor Bdk in de Dvast-fase; Automatiseren van de Fabricage is vervangen door Mechaniseren en Automatiseren in de Produktie, met bijbehorend prakticurn MAP; Ontwerp van Technische Produktiesystemen is aangevuld met verplichte cases (waarvoor geen SP's worden gegeven); Als voorbereiding op de Bijzondere Opdracht (Dkeuze) is een cursus Methodisch Literatuuronderzoeken ingevoerd; Ergonomie van de Automatisering is vervangen door Human Factors in Safety and Reliability en wordt in principe in het Engels gegeven. Post initieel onderwijs. De Adviesraad-Logistiek, die bestaat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en enkele blokdocenten uit de deelnemende faculteiten, heeft tot taak toezicht te houden op de kwaliteit van de nadoetorale opleiding Ontwerpen van Logistieke Besturingssystemen. In de Adviesraad is in 1990 een afgestudeerde van de opleiding opgenomen die lid is van het bestuur van de alumni-vereniging, de Vereniging van Logistieke Ontwerpers (VLO). De ontwerpersopleiding is geëvalueerd en positief beoordeeld door de Bestuurscommissie ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen (BCO). Verschillende vormen van overleg hebben opnieuw geleid tot diverse veranderingen in het onderwijsprogramma: in overleg met de cursisten is bekeken of de omvang van de homologatiefase kan worden teruggebracht door bijstelling van de studiebelastingsuren van verschillende vakken; de inhoud van de vakken van het cursorisch deel wordt steeds aangepast aan actuele ontwikkelingen; de nadruk is sterker komen te liggen op de praktijkgeoriënteerde Quick-Scans. Hiervoor is een handleiding opgesteld. Bij bedrijven die afgestudeerde logistieke ontwerpers in dienst hebben genomen, wordt regelmatig geëvalueerd of zij voldoende theoretische kennis en praktische vaardigheden hebben meegekregen. Afgestudeerden zal worden gevraagd aan te geven of de opleiding is toegesneden op de beroepspraktijk. Daartoe wordt ook gebruik gemaakt van de alumni-vereniging van logistieke ontwerpers die in 1989 is opgericht.
38
2.2.2. Bet onderwijaproçea Onderwijsorganisatie
Algemeen Het onderwijsprogramma is beschreven in de Studiegids TUE. Par. 5.1.7. en 5.1.8. bevatten de inhoud van het programma. Per studiefase en per trimester zijn de vakken, het aantal college- of practicumuren, studiebelastingsuren en studiepunten vermeld. In paragraaf 6.1. is het programma nader uitgewerkt. Per vak zijn vermeld de doçenten, de studiefase, wijze van toetsing, studiemateriaal e.d., alsmede een korte beschrijving van de inhoud van het betreffende vak. De vakken worden verzorgd onder verantwoordelijkheid van vakgroepen; afstudeerspecialisaties en bijbehorende keuzepakketten zijn eveneens gerelateerd aan vakgroepen. Zoals uit voorgaande hoofdstukken blijkt worden colleges ontwikkeld die over de grenzen van vakgroepen heengaan en wordt in toenemende mate verwezen naar raakpunten met vakken van andere vakgroepen. Koppeling van afstudeerspecialisaties aan onderzoekthema's is in 1990 uitgewerkt. De invoering daarvan is vertraagd omdat de inhoudelijke beschrijving van de verschillende afstudeerthema's en de procedure voor toewijzing van afstudeerplaatsen onvoldoende waren uitgewerkt. Hierdoor was het voor studenten niet goed mogelijk een weloverwogen keuze voor een afstudeerspecialisatie te doen. De Toewijzingacommissie Afstudeerplaatsen en afstuderende studenten ondervonden daardoor grote problemen bij de verdeling van de afstudeerplaatsen. Besloten is een werkgroep in te stellen voor uitwerking van een nieuwe procedure en ontwikkeling van nieuwe keuzepakketten, gekoppeld aan afstudeerthema's in plaats van aan vakgroepen. Het ligt in de bedoeling in deze keuzepakketten aan de technische onderwerpen een sterker accent te geven. Verschillende vakken, zowel verplichte als keuzevakken, worden aangevuld met computeroefeningen. Voor computerondersteund onderwijs wordt in belangrijke mate gebruik gemaakt van de faciliteiten (personeel en materieel) van het Rekencentrum. De rechten en plichten van docenten en studenten zijn vastgelegd in de volgende examenregelingen: Nadere regeling van de inrichting en de omvang van de examens BDK; Regelen en richtlijnen voor de examens BDK; Regeling Afstudeerproject. Het overgrote deel van het onderwijs en de bijbehorende instructies en oefeningen worden in gestrekte vorm gegeven. Een uitzondering vormen het keuzevak ISPROV (Informatiesystemen voor Produktie- en Voorraadbeheersing), waarvoor al sinds enkele jaren een werkweek wordt georganiseerd en het eerste trimester van het keuzedeel van het curriculum, dat in 1990 bij wijze van experiment voor de eerste maal in blokvorm is aangeboden. 39
De invoering daarvan is niet geheel vlekkeloos verlopen: niet alle docenten waren in staat hun vak in blokvorm te geven, enkele colleges lenen zich meer voor aanbieding in gestrekte vorm, bijv. omdat er meer tijd nodig is om de stof te verwerken en de kennis te laten beklijven; het naast elkaar bestaan van geblokte en gestrekte colleges heeft geleid tot planningsproblemen bij studenten; de gang van zaken heeft geleid tot vragen in de universiteitsraad, die echter de invoering van het blokrooster niet hebben opgeschort. Oe ervaringen met het blokonderwijs worden geëvalueerd. Daarmee rekening houdend zal het blokrooster voor 1991 worden aangepast. Daarbij wordt ernaar gestreefd alle vakken in het herfsttrimester uitsluitend in blokvorm aan te bieden. Teneinde onderwijs in dit trimester ook aan studenten van buitenlandse universiteiten te kunnen aanbieden, zal een aantal colleges in het Engels worden gegeven. De voorbereiding daarvan is in 1990 weer opgepakt. - onderwijsbelasting. De faculteit hanteert voor de berekening van de onderwijslast eigen normen. In deze normen wordt geen onderscheid gemaakt tussen de P- en 0-fase. In de normen is ook geen ruimte opgenomen voor bestuurs- en beheerslast. Wel wordt na berekening van de onderwijslast een opslag vastgesteld voor bestuurs- en beheerslast. Deze opslag is afhankelijk van de beschikbare ruimte in personele/financiële zin. Doorgaans bedraagt deze opslag ±10\ van de onderwijslast. Dit percentage wordt in de faculteit als te laag beschouwd. - Relatie onderwijs/onderzoek Het onderzoek dient tevens als middel om het onderwijs op het vereiste kwaliteitsniveau te handhaven. Zowel keuzevakken als kernvakken worden regelmatig vernieuwd op grond van nieuwe onderzoekresultaten. ongeveer 43\ van de onderwijscapaciteit wordt ingezet voor afstudeerbegeleiding. Afstudeeronderzoek wordt meer dan voorheen ingepast in lopend (VF)-onderzoek. De relatie onderwijs/onderzoek wordt daardoor verder versterkt. - Studiebegeleiding Oe faculteit geeft een eigen cursus studievaardigheden, onder verantwoordelijkheid van het Bureau Studentenpsychologen en de BOK-studie-adviseur. Uitvoering berust bij twee ouderejaars BOK-studenten. Oe ervaring leert dat deelname aan de cursus studievaardigheden in het eerste of tweede trimester een positief effect heeft op het studeergedrag en studieresultaten. Deelname in een later stadium heeft nauwelijks effect. De bestuurscommissie Groepsonderwijs, ingesteld door het College van Bestuur, heeft vlak voor de afsluiting van dit 40
onderwijsverslag een advies uitgebracht waarin o.a. wordt voorgesteld om eerstejaars mentorgroepen in te stellen met een omvang van ca 25 studenten, onder leiding van een docent/mentor. In de groepen zou ook aandacht moeten worden besteed aan studieplanning, informatie over de organisatie van het onderwijs, regelgeving e.d. Verwacht wordt dat daarmee het studierendement na 1 jaar verhoogd kan worden. De besluitvorming over dit advies is nog niet afgerond. De Studierichtingscommissie heeft een werkgroep ingesteld die gaat bekijken welke aanbevelingen in de faculteit technische bedrijfskunde ingevoerd zouden kunnen worden. De studie-adviseur organiseert elk trimester 6-8 bijeenkomsten t.b.v. P-studenten, waarin voorlichting wordt gegeven over doelstellingen van de P-fase, examenregelingen, studieplanning en examenvoorbereiding. Eenzelfde voorlichting wordt gegeven aan studenten in de Dfase over mogelijke verbetering van de studievoortgang, keuze afstudeerrichting, nevenaktiviteiten naast de studie e.d. Doel van de voorlichtingsbijeenkomsten is om de belangrijkste knelpunten m.b.t. het studeergedrag weg te nemen en de betrokkenheid bij de studie te vergroten. Ze stellen studenten in staat zich beter voor te bereiden op een persoonlijk gesprek met de studie-adviseur. Daarbij kunnen zowel studieplannen en studievoortgang (zwakkere studenten) als extra activiteiten (van goed scorende studenten) aan de orde komen. De opkomst bij deze voorlichtingsbijeenkomsten is bijzonder groot (ca 80\). Dit is een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van vorige jaren toen juist studenten die het meeste gebaat zouden zijn met de verstrekte informatie, niet deelnamen aan de bijeenkomsten. Naast de mondelinge informatie-overdracht worden studenten ook schriftelijk geinformeerd d.m.v. regelmatige publikaties in het blad van de studievereniging Industria. Het Bureau Studentenpsychologen staat open voor studenten met studieproblemen en/of persoonlijke moeilijkheden. Voor die studenten verzorgt dit bureau cursussen Studievaardigheden, Tentamenvrees en Beter studeren. - Studie-advisering Aan het einde van het eerste studiejaar wordt aan alle studenten het wettelijk voorgeschreven studie-advies gegeven. De totstandkoming van zo'n advies wordt in de loop van het eerste jaar opgebouwd: aan het begin van het 2e trimester worden aan de hand van de studievoortgangsregistratie gegevens verstrekt over de normen voor het al dan niet behalen van de propaedeuse en wordt geadviseerd over mogelijkheden tot verbetering van behaalde resultaten; aan het begin van het 3e trimester wordt de informatie herhaald en aangevuld met persoonlijke adviezen aan studenten die de studie moeten gaan afbreken. Inzicht wordt gegeven in alternatieve studiemogelijkheden en
41
overstapregelingen, resp. vakken die gevolgd zouden kunnen worden met het oog op een vervolgopleiding. De werkwijze is erop gericht om studenten zoveel mogelijk instrumenten in handen te geven voor zelfselectie. Met HBO-instellingen in de regio zijn afspraken gemaakt over wederzijdse doorstroming. Hiermee wordt bereikt dat zo weinig mogelijk studenten, ook als zij niet geschikt blijken voor Bdk-TUE, de studie in het hoger onderwijs moeten staken. Overstapregelingen gaan tot nu toe uit van overstap aan het einde van een studiejaar. Nu blijkt dat studenten al op een eerder tijdstip tot de conclusie komen dat de BOK-studie niet geschikt is, bestaat behoefte aan nieuwe afspraken. Samen met de Hogeschool Eindhoven worden afspraken ontwikkeld die studenten in staat stellen hun resterende studietijd aan de TUE nuttig te gebruiken en zich voor te bereiden op de nieuwe studie. Voorlopig gaan de gedachten uit naar cursussen ter verbetering van de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid en presentatietechnieken, te verzorgen door docenten van de Hogeschool. Bilaterale contacten tussen docenten van de TUE en de Hogeschool Eindhoven bestaan over afstemming van de collegestof. Ook dit is een middel om de overstap van studenten te vergemakkelijken. De eerste resultaten van een onderzoek naar de studieresultaten van 'studiestakers' van de faculteit laten zien dat bijna 100\ een nieuwe studie met succes volgt. - Maatschappelijke vorming. Studenten worden aangemoedigd om talenonderwijs en andere buitencurriculaire colleges te volgen. In het onderwijsprogramma zijn vakken opgenomen die mede ten doel hebben de maatschappelijke vorming te stimuleren (bijv. WM-vakken). Bestuursfuncties in TUE-commissies, studie- en studentenverenigingen worden bewust gestimuleerd, soms ook door het toekennen van studiepunten. Verloop onderwijsproces
- Doorstroom en uitval Het onderwijsproces is zodanig opgezet dat met behoud van de kwaliteit van de opleiding zoveel mogelijk studenten het diploma bedrijfskundig ingenieur kunnen behalen; studenten zo snel mogelijk inzicht verkrijgen in hun geschiktheid voor de studie bedrijfskundig ingenieur; het studierendement na de propaedeuse tenminste 90\ bedraagt van het aantal studenten dat het P heeft behaald; goede studenten geen onnodige belemmeringen ondervinden in de voortgang van hun studie; excellente studenten extra stimulansen krijgen aangeboden. Bij het realiseren van deze doelen is het systeem van studievoortgangsbewaking een belangrijk hulpmiddel.
42
In het najaar is een onderzoek gestart naar de studievoortgang en studieresultaten van Bdk-studenten van de generaties 1986 en 1988 die zijn overgestapt naar andere studierichtingen of WO-opleidingen. Zoals ook reeds elders vermeld blijken de studieresultaten bij de nieuwe opleidingen uitstekend te zijn. - Selectie en advisering. Selectie en begeleiding tijdens de propaedeuse zijn erop gericht studenten snel inzicht te geven in hun geschiktheid voor de opleiding. van de studenten die het P-examen hebben behaald zou 90\ het doctoraal examen bedrijfskunde moeten kunnen halen. Deze doelstelling stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het onderwijsprogramma en van de examens in de propaedeuse. Een goede selectie in de propaedeuse is een van de voorwaarden. Selecterende vakken zijn o.a. Meten en Modelbouw. Voor deze vakken is, meer nog dan voor andere P-vakken, inzicht en begrip vereist. Wellicht zal ook het vak Natuurkunde 1 voor Bdk zich ontwikkelen tot een selecterend vak; dit vak wordt sinds 1 jaar gedoceerd en is driemaal geëxamineerd. Deze periode is te kort om reeds definitieve uitspraken te kunnen doen over het selecterend karakter. Samenwerking tussen de studie-adviseur en de onderwijsevaluator heeft geleid tot een aantal maatregelen ter verbetering van de selectieve functie van de propaedeuse. Teneinde studenten instrumenten in handen te geven voor zelfselectie is in 1990 een wijziging van het systeem van herkansingen ingevoerd, d.w.z. in het eerste studiejaar zijn de herkansingaexamens losgekoppeld van de periode waarin de reguliere examens worden afgenomen. Op die manier kunnen studenten die in eerste instantie nog niet gewend zijn aan het onderwijssysteem of tijdens het examen onverwacht vast komen te zitten, snel onvoldoende studieresultaten ophalen. Verwacht wordt dat de mogelijkheid van tussentijdse herkansing leidt tot betere studieresultaten, maar tevens tot bijstelling van het studeergedrag. Aan het einde van het studiejaar 1990/1991 zal worden geëvalueerd of het beoogde effect inderdaad is bereikt. In 1990 is het examenreglement aangepast in die zin dat studenten die langer dan 2 jaar zijn ingeschreven en het Pexamen nog niet hebben behaald niet mogen deelnemen aan het D-examen of onderdelen van het D-examen. studenten worden daardoor gedwongen zich te concentreren op de propaedeuse. Ook hiermee wordt studenten een middel aangereikt ter beoordeling van hun geschiktheid voor de studie technische bedrijfskunde. De studieresultatenanalyse laat zien dat van de Bdk-studenten met een gemiddeld VWO-cijfer s6,5 slechts 3\ het P-examen in één jaar behaalt, tegenover 72 \ met een gemiddelde >8. Uit deze cijfers blijkt dat studenten met een hoger vwogemiddelde een grotere kans hebben om het P-examen te behalen. Om die reden besteedt de faculteit bijzondere 43
aandacht aan de werving van goede studenten (gemiddeld cijfer ~7).
vwo-
Het prakticurn P-praktijk heeft een oriänterend karakter. Het heeft als doelstelling inzicht te verschaffen in de complexiteit van het ontwerpen van een produktiesysteem; communicatieve vaardigheden te ontwikkelen zoals schetsen, technisch tekenen, documenteren en presenteren van rapporten; te leren samenwerken in groepen op basis van taakstellingen en taakverdeling. Het prakticurn laat de onderlinge samenhang van de vakken in het onderwijsprogramma zien en draagt ertoe bij dat studenten kunnen beoordelen of de bedrijfskunde-studie voor hen geschikt is. - Studiebelasting. De opleiding voor bedrijfskundig ingenieur vraagt volgens de studiegids een studiebelasting van 6850 uren. De studiebelasting is berekend op grond van normen en is min of meer gelijkmatig over de verschillende jaren gespreid. Tijdschrijven door groepen studenten heeft uitgewezen dat studenten per jaar feitelijk gemiddeld slechts 1300 uren aan hun studie besteden. Dit getal komt overeen met wat landelijk gebruikelijk is. Gebleken is dat studenten in trimester 1.3. zelfs veel minder dan 1/3 van 1300 uur studeren. Een van de (neven) doelstellingen van het nieuwe systeem van herkansingen was de tijdsbesteding in positieve zin te beinvloeden. - Onderwijsinnovatie Sinds het studiejaar 1988/1989 zijn practica uitgebreid met computer-oefeningen. Verspreid over drie trimesters en gekoppeld aan verschillende vakken zijn ingevoerd: Tekstverwerking, MS-DOS en Spreadsheet, en Database. In 1989 is het initiatief genomen voor de ontwikkeling van een computerprogramma van een reële case, waarmee studenten d.m.v. een reäle bedrijfssimulatie problemen zouden moeten leren oplossen. Bij de uitvoering van dit initiatief zijn de voorbereiders op onverwachte moeilijkheden gestoten; het project is gestaakt. Veranderingen in het onderwijs cq -ondersteuning enjof vormen zijn reeds elders in dit Onderwijsverslag vermeld. Activiteiten van studenten t.b.v. bestuur, studieverenigingen e.d. Door middel van het organiseren van excursies en buitenlandse studiereizen draagt de studievereniging bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Door de studievereniging worden collegevolggroepen ingesteld die colleges volgen en daarover commentaar geven aan docenten. De bestaande collegevolggroepen zijn in 1990 gereactiveerd. 44
op initiatief van de studievereniging Industria functioneert al enkele jaren een studenten-overleg ingesteld, waarin student-vertegenwoordigers van verschillende (facultaire en universitaire) raden en commissies zitting hebben. Dit overleg heeft een klankbordfunctie voor BOK-studenten; standpunten worden daarin voorbereid over onderwerpen die in de verschillende commissies aan de orde zijn. 2.2.3. Output van het onderwijs - De afgestudeerden - Profiel van de afgestudeerde De faculteit richt zich traditioneel, maar niet uitsluitend, op industriële bedrijven. De opleiding blijkt breed genoeg om het zich snel inwerken in functies elders (bijv. in de zakelijke dienstverlening) mogelijk te maken. Het lage werkeloosheidepercentage onder Bdk-ingenieurs (minder dan 1\) en het carrièreverloop zijn eveneens maat voor de kwaliteit. Door middel van onderzoek onder afgestudeerde Bdk-ingenieurs wordt de afgestudeerden zelf gevraagd naar hun waardering voor de BOK-studie na enkele/meer jaren praktijkervaring. - Contacten van werkgevers en/of afgestudeerden Er is een actieve Vereniging van Bedrijfskundig Ingenieurs, die o.a. jaarlijks een congres organiseert en een tijdschrift uitgeeft. 2.3. Post-initieel hoger onderwijs 2.3.1. 4-jarige Aio's De faculteit hecht grote waarde aan de opleiding van wetenschappelijk geschoolde bedrijfskundige onderzoekers. Er is een facultaire beleidsruimte voor 20 aio's. Eind 1990 verrichtten 27 aio's promotieonderzoek bij de faculteit; ca. 65\ was afgestudeerd bij de eigen faculteit. Het wervingabeleid is daarop gericht: al tijdens de studie worden veelbelovende studenten geselecteerd voor de vierjarige onderzoekersopleiding. Het aantal aio's is groter dan het aantal formatieplaatsen, omdat bedrijven, waar een groot deel van het onderzoek worden uitgevoerd, vaak bereid blijken door middel van part-time aanstellingen bij te dragen aan het onderzoek. Medefinanciering door derden is een maat voor de waardering voor de BOK-promotie-opleiding. Het is anderzijds een mogelijkheid om een aanvulling te geven op het aio-salaris, waardoor de bereidheid van afgestudeerden om een aio-aanstelling te aanvaarden wordt vergroot. Op initiatief van de VCW z~Jn richtlijnen opgesteld voor de opleiding en begeleiding van aio's. o.a. zijn daarin regels opgenomen over de omvang van de onderwijscomponent (incl. voor alle jonge promovendi gemeenschappelijke cursussen). Onder auspiciën van NOBO (Nederlandse organisatie van Bedrijfskundige Onderzoekers) en met medewerking van docenten van de faculteiten bedrijfskunde zijn gezamenlijke cursussen 45
ontwikkeld en gegeven over resp. 'onderzoekmethodologie' en •case study als methode van onderzoek'. Deelname aan deze cursussen is voor alle Bdk-aio's verplicht gesteld. Twee nieuwe cursussen, over human resources management en logistiek, zijn in 1990 voorbereid en zullen in 1991 worden gegeven. Deelname door Bdk-aio's aan die cursussen is facultatief, maar wordt wel gestimuleerd. In het kader van de opleiding van jonge wetenschappelijke onderzoekers heeft de faculteit de cursus technica! writing and editing laten verzorgen. Aan deze cursus is in 1990 deelgenomen door 17 aio's/promovendi. De cursus zal ieder jaar worden herhaald. Aio's hebben al bij de start van hun aanstelling een onderwerp. Voordat een aio-plaats wordt toegekend wordt een aio-project ter goedkeuring voorgelegd aan de VCW. Bij de formulering en goedkeuring van een aio-project wordt erop toegezien dat de wetenschappelijke begeleiding gewaarborgd is. Voor ieder project wordt een verantwoordelijke begeleider aangewezen en een begeleidende werkgroep. Hieruit wordt in een later stadium de le promotor aangewezen. 2.3.2. Korte onderzoekersopleiding De faculteit heeft geen behoefte aan een korte onderzoekersopleiding, naast de vierjarige promotie-opleiding en de tweejarige ontwerpersopleiding. 2.3.3. Ontwerpersopleidingen Sinds september 1986 wordt de nadoetorale ontwerpersopleiding Ontwerpen van Logistieke Besturingssystemen verzorgd. Oe opleiding is ontwikkeld door de faculteiten technische bedrijfskunde, wiskunde/informatica en werktuigbouwkunde. Het aantal cursisten op 31.12.1990 was 31, 4 minder dan het begrote aantal van 35. De cursisten zijn afkomstig uit verschillende universiteiten en van verschillende disciplines. Een gemengde instroom wordt bewust nagestreefd. Het percentage BOK-ingenieurs wordt op ca 40% gehouden. In het verslagjaar was dit aantal hoger, t.w. 60%. In 1990 werden 12 gediplomeerde ontwerpers afgeleverd. Docenten van de faculteit BOK participeren verder in de ontwerpersopleidingen Computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten (W/Bdk/E), en Wiskunde voor de Industrie (W, Wsk/I, BOK, ECMI). 2.3.4. Aio-netwerken Zoals vermeld in par. 2.3.1. heeft het initiatief van de faculteiten bedrijfskunde geresulteerd in een een viertal gezamenlijke aio-cursussen. Oe cursussen zijn aanvankelijk ontwikkeld voor aio's en jonge promovendi van de BOK46
faculteiten; in het verslagjaar is er ook aan deelgenomen door aio's van andere faculteiten/universiteiten. Aio-cursussen worden opgenomen in de opleidingsplannen van de desbetreffende aio's. De cursussen worden begeleid door docenten van de RUG, TUE en UT. Door middel van toekenning van onderwijscapaciteit wordt de betrokkenheid van de vaste wetenschappelijke staf vergroot, zodat roulatie van de cursusbegeleiding over de stafleden wordt verkregen. Het is van meet af aan de bedoeling geweest om de aiocursussen te doen uitgroeien tot een geconcentreerde aioopleiding c.q. een aio-netwerk. Sinds eind 1990 wordt het aio-netwerk bedrijfskunde verder vorm gegeven onder auspiciën van het NOBO-bestuur. De coördinatie van het netwerk berust bij de faculteit Bdk van de UT; een lid van de wetenschappelijke staf is voor die taak vrijgesteld. De faculteit Bdk TUE heeft eveneens capaciteit toegezegd. De kosten verbonden aan de opleiding resp.deelname door aio's worden gedragen door de faculteiten/vakgroepen. Naast het hiervoor genoemde AIO-netwerk bestaat voor AIO-ers binnen het VF-Programma Informatiesystemen een tweede landelijk AIO-netwerk, gecoördineerd door SION (Stichting Informatie Onderzoek Nederland). Aktiviteiten in dit netwerk zijn o.a.: organisatie landelijke AIO-dagen organisatie van subnetwerken per promotie-onderwerp (bijv. in de vorm van disputen) deelname aan internationaal doctorsconsortium, met name consortium georganiseerd door ACM (Amerikaanse universiteiten). 2.3.5. Post-doctorale cursussen Onder verantwoordelijkheid van de Stichting IVO worden de postdoctorale beroepsopleidingen Commercieel-Technische Opleiding voor Ingenieurs (1 jaar) en de MBA-opleiding voor senior executives (2 jaar, samen met KUB) verzorgd. Deze opleidingen zijn kostendekkend. In 1990 werden 18 CTO-diploma's uitgereikt; het aantal deelnemers aan de cursus 1990/1991 is 15. Aan de MBA-opleiding wordt deelgenomen door 17 cursisten. Deze opleiding zal in 1992 de eerste diploma's uitreiken. Er zijn geen plannen voor verdere postdoctorale beroepsopleidingen. De faculteit heeft eveneens gepleit voor onderbrengen van PAO/PATO-cursussen bij de Stichting IVO. Hieraan is in het verslagjaar geen gevolg gegeven, omdat de capaciteit daarvoor ontbreekt en IVO geen expertise en geen adresbestand heeft voor de opzet en organisatie van cursussen en mailing naar potentiële deelnemers.
47
2.3.6. PAO-cursussen vanaf 1990 is de PATO-cursus Produktie- en Voorraadbeheersing uitgebreid en voortgezet onder de naam Logistiek, Produktiebesturing en Voorraadbeheersing. Oe cursus is ontwikkeld en wordt verzorgd door docenten van de faculteit BOK; de coördinatie en administratie berust bij het Instituut IPL/TNO. De Vereniging van Bedrijfskundige Ingenieurs VBI heeft op zich genomen de behoefte aan nascholingscursussen voor eigen afgestudeerden te onderzoeken. Dit heeft in 1990 nog niet geleid tot de aanbieding van cursussen c.q. summer-courses. Docenten van de faculteit leveren verder medewerking aan o.a. de opleidingen: Management en organisatie van Informatiesystemen, door PAO-BB Techniek en Marketing, door PATO Management Integrale Goederenstroombesturing (MIG), door NEVEM Logistiek Management, door CBBM Production Management and Logistics, door IVO/TIAS capaciteitsmanagement en DoorlooptijdBeheersing in Produktie-afdelingen, door ITP/TNO ProduktieBesturing, door ITP/TNO Stichting Kwaliteitsdienst KOI, Rotterdam Post-HBO cursus Energiebeheer, door Stichting PHOE Hoeveel onderhoud is genoeg?, door Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid en aan cursussen onder auspiciën van Instituut voor Bedrijfskundige Opleidingen IBO, Zeist Stichting Leergang Bedrijfskunde, Eindhoven Nederlands Instituut voor Marketing NIMA, Amsterdam Research Instituut voor Bedrijfskunde RvB, Maastricht Post-HBO opleiding Bedrijfskunde voor Technici Nederlandse Vereniging voor Personeelsbeleid, Breda De vakgroep BISA heeft in 1990 in het kader van PAOInformatica de volgende PAO-cursussen gegeven: Informatiearchitectuur (2 maal gegeven in 1990) Begroten en beheren van software-ontwikkeling. Voor beide PAO-cursussen bestaan wachtlijsten van geïnteresseerde cursisten. Verder werkt BISA nu aan de PAO-leergang Bestuurlijke Informatiekunde voor HBO-docenten informatica en informatiekunde.
48
Tabel 2. 3.: Opleiding
Cursisten m V tot
Inleiding logistiek van Produktie- en voorraadbeheersing Informatiearchitectuur 2x
25
Begroten en beheren van software-ontwikkeling
25
leergang Bestuurlijke Informatiekunde voor HBO-docenten
25 - 25
-
25
22 2 24
Duur cursus
Cursusgeld
Samenwerkingsverband
Penvoerende instelling
2 x 2 dagen
f 2.400,-
PATO-Bdk
Bdk-TUE
3 dagen
f 1.950,-
PAO- informatica Bdk-TUE
3 dagen
f 2.280,-
PAO-informatica
Bdk-TUE
23 dagen
f 4.250,-
PAO· BB
PAO· BB
22 3 25
-
25
2.4. Internationale aspecten Internationale contacten
Formele samenwerkingsovereenkomsten bestaan met Univarsity of Lancaster, U.K., School of Managementand organisational Sciences, Department of Operational Research. Onderwerp: Project-work in organisations. De samenwerking is gestart in 1985. Sindsdien hebben 10 Nederlandse studenten deelgenomen aan projecten georganiseerd door Lancaster en 9 Engelse studenten aan projecten georganiseerd door BDK-TUE. In 1990 zijn 1 Nederlandse en 1 Engelse student uitgewisseld. De projecten van beide universiteiten worden geaccepteerd als verplichte onderdelen van de studie; bij de TUE als doctoraal individueel project. Over de aanvragen voor subsidie in het kader van Erasmus is door de Europese Commissie zowel voor het academisch jaar 1989/1990 als voor 1990/1991 negatief beslist. BOKTUE heeft de uitwisseling 1989/1990 uit eigen middelen gesubsidieerd. Voor 1990/1991 is een subsidie-aanvrage ingediend waarbij uitgegaan is van een hoger aantal uit te wisselen studenten. Ook over deze aanvraag is negatief beslist. Xi'an Jiaotong University, Xi'an, China. De contacten met China zijn gedurende een groot deel van 1990 bevroren geweest. Als gevolg daarvan zijn in het verslagjaar geen stages uitgevoerd in Xi'an. Université Catholique de Louvain, België, Institut d'Administration et de Gestion. Inhoud van de samenwerking: uitwisseling van studenten. TUE-studenten volgen enkele maanden colleges in Louvain en leggen daar examens af; het omgekeerde geldt voor studenten van Louvain. Louvain bemiddelt voorts in het verkrijgen van stageplaatsen voor BDK-TUE studenten in België. 49
In 1990 studeerden 6 Belgische studenten aan de TUE en 6 BOK-studenten in Louvain. Voor het academisch jaar 1990/1991 is geen subsidie verkregen van de Europese Commissie in het kader van Erasmus. Voor 1991/1992 is een subsidie-aanvrage ingediend, waarbij, behalve U.C.L. en TUE, de volgende universiteiten zijn betrokken: Instituut National Polytechnique de Grenoble; Politeenice di Torino; Technische Hochschule Darmstadt; Universität Fredericiana Karlsruhe; Kunge Tekniska Högskolan Stockholm. Alle maken deel uit van het zgn 'Cluster'-netwerk. In totaal zullen 44 studenten kunnen deelnemen aan het uitwisselingsprogramma. In 1990 is een samenwerkingsovereenkomst afgesloten met de Hochschule für Verkehrswesen Friedrich List in Dresden. Inhoud van de samenwerking: uitwisseling van studenten (ook nadoetoraal cursisten); organisatie van studiereizen over en weer en uitwisseling van stagiairs. De samenwerkingsovereenkomst vloeit voort uit excursies die reeds enkele jaren naar en van de Friedrich List Hochschule zijn ondernomen en van gastcolleges van Prof. Krampe aan de faculteit technische bedrijfskunde. De faculteit participeert in het T.I.M.E. S2-programma (Top Industrial Managers for Europa), waarbij in totaal 17 universiteiten zijn betrokken. Het programma beoogt geselecteerde studenten van 'excellente' universiteiten in de gelegenheid te stellen een zgn. dubbel-diploma te behalen. In het verslagjaar hebben (nog) geen bedrijfskunde studenten deelgenomen aan dit programma. Met de volgende universiteiten zijn plannen ontwikkeld voor samenwerking en/of uitwisseling van studenten: - Universitê d'Aix-Marseille II, Facultê des Sciences Economiques: wederzijdse uitwisseling van 10 studenten voor het volgen van colleges en/of het uitvoeren van individuele projecten. Univarsity of Bradford, Department Industrial Technology: uitwisseling van 12 studenten wederzijds; volgen van colleges en/of uitvoeren individuele projecten. Univarsity of Bristol/Universitê Joseph Fourier, Grenoble/ Universidade de Porto/Universidad de Cantabria ('Santander'-groep). Samenwerking betr. de opbouw van studieprogramma's bedrijfskunde te cantabria en Porto. Uitwisseling van 4 bedrijfskundestudenten met 2 studenten van Cantabria en 2 studenten van Porto; volgen van colleges enfof uitvoeren van afstudeerprojecten. Dienovereenkomstige Erasmus-subsidie-aanvragen zijn door de faculteit ingediend bij de Europese Commissie; alleen de aanvraag betreffende de 'Santander'-groep is - voor een deel - gehonoreerd.
50
In het kader van het Programma voor Samenwerking met OostEuropa (PSIO) is een voorstel gedaan voor samenwerking met de twee universiteiten in Lodz (Polen). De subsidie is nog niet toegekend. Mogelijkheden worden verkend om te komen tot een mastersopleiding kwaliteitszorg. Deze opleiding zal internationaal van opzet zijn. In eerste instantie zijn contacten gelegd met de University of Bradford over toelevering aan de opleiding. De contacten met Bradford hebben geleid tot het een plan voor een blokcursus van één trimester (herfst 1990) voor studenten van 8 Engelse universiteiten en Bdk-TUE-studenten. De reacties op dit plan zijn zeer positief. Echter, door het afwijzen van de subsidie-aanvraag en rooster-technische problemen zijn (nog) geen verdere activiteiten ondernomen. Met enkele buitenlandse bedrijven zijn of worden min of meer vaste afspraken gemaakt betreffende het jaarlijks ter beschikking stellen van stage- en/of afstudeerplaatsen (o.a. Philips Australië, Philips USA, TOMOS Joegoslavië, CANON Japan). Gedurende het verslagjaar zijn stagiairs bij bovengenoemde bedrijven geplaatst. De samenwerking met TOMOS Joegoslavië heeft ook geresulteerd in contacten met de Universiteiten van Llubljana en Maribor en een tweetal bedrijven in Joegoslavië. Via AISEC, IAESTE, EVD, contacten van Bureau Stages Bdk en individuele contacten van docenten e.d. worden studenten in de gelegenheid gesteld stages of hun afstudeeropdracht in het buitenland uit te voeren. De stages verkregen via AISEC en IAESTE zijn gemiddeld matig van kwaliteit. De faculteit streeft ernaar directe contacten te leggen met buitenlandse aanbieders van stages. In het verslagjaar zijn o.a. bij universiteiten in WestDuitsland, Engeland en Frankrijk opdrachten uitgevoerd. De vraag naar buitenlandse opdrachten is groter dan het aanbod. In het kader van COMETT is subsidie verkregen voor een samenwerkingsproject tussen Lancashire Polytechnic, Leyland DAF, DAF NV en TUE-BOK, gecoördineerd door de UETP's Lancashire and Cumbria Training Consortium en Zuid-Nederland. Het programma betreft een milieu-project en richt zich op de bestudering van milieukundige aspecten in de vrachtwagenindustrie, in het bijzonder op kostenbesparende maatregelen en de ontwikkeling van hierop gerichte trainingsprogramma's. In 1990/1991 zullen 4 Engelse en 4 Nederlandse afstudeerders deelnemen aan het project. 2.5. Emancipatie
Bij de faculteit is een relatief groot aantal (lS,S\) vrouwelijke studenten ingeschreven. Medewerkers van de Sl
faculteit werken mee aan de organisatie en uitvoering van de pre-introduktiedagen voor vrouwelijke eerstejaars-studenten en aan de THEA-dagen. Deze worden centraal voor alle faculteiten georganiseerd. Gerichte akties om het aantal vrouwelijke studenten te vergroten worden niet ondernomen. Tot nu toe is er geen vraag geweest naar speciale begeleiding resp. opleiding voor herintredende vrouwelijke afgestudeerden. De faculteit heeft geen specifiek beleid gericht op het aantrekken van vrouwelijk personeel. Voor wat betreft de samenwerking met de emancipatiemedewerkster conformeert de faculteit zich aan het beleid van de TUE. Oe contacten zijn weinig intensief, maar goed.
52
HOOFDSTUK 3 FACULTEIT WISKUNDE EN INFORMATICA De faculteit verzorgt twee reguliere studierichtingen, te weten Technische Wiskunde en Technische Informatica. Beide studierichtingen komen achtereenvolgens aan de orde. De paragrafen beginnend met 3.W hebben betrekking op Technische Wiskunde, die met 3.I op Technische Informatica. 3.W
Het onderwijs in de studierichting Technische Wiskunde
3.W.l.
Algemeen
De faculteit telt vier vakgroepen: -Discrete Wiskunde (OW); -Analyse (A); -Besliskunde en Stochastiek (B&S); -Informatica (I). voor de vormgeving en uitvoering van het onderwijs in de studierichting Technische Wiskunde zijn in de eerste plaats de vakgroepen DW, A en B&S verantwoordelijk, met daarnaast een substantiêle inbreng van vakgroep I. In het verslagjaar is het tweede jaar van het nieuwe studieprogramma ingevoerd. In het studiejaar 1990-1991 is de mogelijkheid gecreêerd voor goede studenten een gecombineerd programma Wiskunde en Informatica te volgen zodat de student een P-diploma in zowel de Technische Wiskunde als de Technische Informatica kan behalen. Drie studenten volgen thans het combinatie-programma. Uit de inmiddels lange ervaring weet men dat aan een afgestudeerde die direct na het ingenieursexamen de B&Spraktijk ingaat andere eisen worden gesteld dan aan een afgestudeerde die van plan is research te gaan doen dan wel een vervolgopleiding als ontwerper of als promovendus te volgen. Op basis van de noodzakelijke verbreding van de opleiding en de hierboven geformuleerde gedachte zijn in de nieuwe opzet van de wiskundestudie twee stromen ingesteld: een specialistische variant Besliskunde en Statistiek en een algemene wiskundig ingenieursopleiding. Afgestudeerden van de algemene wiskundig ingenieursopleiding zullen veelzijdig inzetbaar moeten zijn; de verwachting is dat een groot deel van deze afgestudeerden een (2- of 4-jarige) vervolgopleiding zullen gaan volgen. In zekere zin hierop vooruitlopend en verder in overeenstemming met de ook in HOOP 2 genoemde voorkeur voor onderzoekgebonden onderwijs zal het laatste jaar van de algemene opleiding bij voorkeur plaatsvinden binnen een van de sterke onderzoekgroepen. De wiskunde-vakgroepen leveren belangrijke bijdragen aan het onderwijs in de studierichtingen van andere faculteiten (service-onderwijs) en ook worden vanuit andere faculteiten bijdragen geleverd aan de studierichting wiskunde. Voor het wiskundeonderwijs in de eerste twee jaren voor de andere studierichtingen is een werkgroep, de Groep Basisonderwijs (GBO), ingesteld.
53
3.W.l.l.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt
De studierichting en de faculteit zijn er zich van bewust deel uit te maken van een technische universiteit, die zich uiteraard sterker richt op de wensen van het bedrijfsleven en op de ontwikkelingen in de techniek dan de algemene universiteiten dat plegen te doen. Voor de studierichting Technische Wiskunde houdt dit in dat toepasbare wiskunde centraal staat en dat de opleiding is gericht op het leveren van afgestudeerden in die specialismen waarin vele plaatsen in het bedrijfsleven bezet kunnen worden. 3.W.1.2.
Rol interne en externe stages
In het keuzepakket van de specialisatieperiode in het doctoraalprogramma en binnen het afstudeerwerk kunnen studenten een stage opnemen. Dit gebeurt slechts in weinige gevallen. Stages kunnen worden uitgevoerd binnen de universiteit, bij andere universiteiten en het bedrijfsleven in binnen- en buitenland. 3.W.1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendemant
De faculteit poogt deze drie onverenigbare taken zo goed mogelijk uit te voeren door de initiële opleiding het karakter te geven zoals hierboven reeds beschreven: een studie van voldoende breedte en gericht op het aankweken van een wetenschappelijke en kritische houding. De faculteit is er tot nu toe in geslaagd om een opleiding van voldoende diepgang te bieden, die blijkens de conclusies van de Visitatiecommissie de internationale vergelijking kan doorstaan. Wel staat de breedte van de opleiding voortdurend onder druk. Er is een opmerkelijk verschil tussen de cursusduur en de studieduur: een groot deel van de studenten rondt het P- of het D-examen pas af tegen het eind van de daarvoor beschikbare studieduur (vgl. Algemeen deel, tabellen 2.4.2. t/m 2.4.4.) • Het lijkt dat op dit punt van een compromis sprake is, zij het dat dit beeld niet wezenlijk anders was voor de invoering van de twee-fasenstructuur en de studieduurbeperking. Het hanteren van streefrendementen voor het propaedeutisch examen is niet erg zinvol zolang er sprake is van een vrije studenten instroom. 3.W.2.
Bet systeem van kwaliteitszorg
3.W.2.1. Onderwijsinput Studievoorlichting
54
Vanaf 1987 neemt het aantal eerstejaars studenten af. In het studiejaar 1989 zelfs drastisch. Het studiejaar 1990 toont een stijgende lijn, ter vergelijking: respectievelijk 60, 34 en 43 eerstejaars in de jaren 1988, 1989 en 1990. Landelijk gezien heeft zich bij de wiskundestudenten een daling ingezet. De in het algemeen dalende tendens valt overigens
niet te rijmen met de beroepsmogelijkheden voor wiskundig ingenieurs. om aan de vraag van de markt te voldoen zou een instroom van 60 l 70 wenselijk zijn. Door een gericht wervingebaleid hoopt de faculteit de instroom weer toe te laten nemen naar aantallen van rond 60 studenten. De inrichting van voorlichting moet niet alleen gericht zijn op de wiskundestudie maar dient ook duidelijk te maken welke mogelijkheden er voor een wiskundig ingenieur zijn weggelegd. Tevens is van belang dat wiskundedocenten aan een middelbare school op de hoogte zijn van de tegenwoordige beroepsmogelijkheden voor een wiskundig ingenieur. De faculteit heeft een voorlichtingsfilm en een nieuwe voorlichtingsbrochure voor middelbare scholieren gemaakt. De belangstelling voor een informatieve bijeenkomst voor wiskundedocenten uit de regio was dusdanig gering, dat besloten is deze bijeenkomst niet door te laten gaan. Tevens zal gezocht worden naar mogelijkheden om een rol te kunnen spelen in de reguliere voorlichtingaprogramma's van de scholen uit de regio Eindhoven. Uiteraard blijft de faculteit meedoen aan voorlichtingaactiviteiten op instellingsniveau georganiseerd. In 1985 nam het aantal vrouwelijke studenten in de instroom voor de wiskundig ingenieursopleiding significant toe. Sindsdien is het percentage vergeleken met de instroom van vrouwelijke studenten aan de TUE hoog. De faculteit draagt voor wat de specifieke voorlichting aan meisjes betreft alleen op instellingsniveau bij. Jaarlijks vinden er aan de TUE de zgn. THEA-dagen plaats, waaraan de faculteit actief deelneemt en zal blijven deelnemen. Tijdens de studie wordt er in de opleiding geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen ook niet met betrekking tot de beroepsvoorlichting. De praktijk wijst uit dat bijzondere maatregelen niet nodig zijn. Gemiddelde vwoeindexamencijfers
Tabel 3.W.l.: Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer VWO: WSK. Gemiddeld vwo cijfer 8.5 8.0 7.5 7.0
<=
x < 10.0
<= x < 8.5 <=x < 8.0 <=x < 7.5 x < 7.0
6.5 <= 0.0 <=
x<
6.5 Totaal
Aantal Procent 0 0.0 4 3 13 14 7 41
9.8 7.3 31.7 34.1 17.1 100.0
55
Tabel 3.W.2.: Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer per vak in procenten. 10 Vak aant BIOLOGIE 0 ENGELS 0 ECONOMIE I RECHT 0 NATUURKUNDE 0 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 0 'IJISKUNDE A 0 \JISKUNDE B 0 WISKUNDE I 0
pct 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
9 sant pct 0 0.0 0 0.0 1 3.7 1 2.4 0 0.0 1 2.9 19 55.9 10 24.4 0 0.0
8 aant 1 5 6 9 1 7 10 15 0
pct 9.1 12.8 22.2 22.0 2.4 20.6 29.4 36.6 0.0
7 aant 3 11 11 18 18 10 5 15 0
pct 27.3 28.2 40.7 43.9 43.9 29.4 14.7 36.6 0.0
6 aant 7 14 8 13 18 15 0 1 0
pct 63.6 35.9 29.6 31.7 43.9 44.1 0.0 2.4 0.0
5 aant pct 0 o.o 7 17.9 1 3.7 0 0.0 4 9.8 2.9 1 0 0.0 0 0.0 0 o.o
< 5 aant 0 2 0 0 0 0 0 0 0
Aantal pct 0.0 5.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
o.o 0.0
De faculteit onderzoekt jaarlijks de correlatie tussen vwocijfers en de studieresultaten van de P-fase. OOk in 1990 was deze correlatie aanzienlijk. Studenten met meer dan gemiddeld acht voor de exacte vakken slagen in het algemeen voor het Pexamen. Studenten met minder dan een acht gemiddeld en bovendien zeven of minder voor het gemiddelde van alle vakken, behoren tot de groep van studenten met een laag slaagpercentage (minder dan 20%) voor het P-examen. Knelpunten en oplossingen
Vanaf 1987 neemt het aantal eerstejaars studenten af. Het studiejaar 1990 toont een stijgende lijn. De afname is geen typische Eindhovense aangelegenheid. Ook landelijk gezien heeft zich bij de wiskundestudenten vanaf 1987 een daling ingezet. Een mogelijke oorzaak zou kunnen zijn het ontbreken van een duidelijk beroepsbeeld van de wiskundige bij abituriënten. Een andere mogelijke oorzaak zou gelegen kunnen zijn in de verandering van het wiskunde-onderwijs aan de middelbare school. De daling begint in het eerste jaar dat Wiskunde I en II vervangen zijn door Wiskunde A en B. De werkgelegenheid kan deze daling niet verklaren. De arbeidsmarkt kan het huidige aanbod van wiskundig ingenieurs gemakkelijk aan. De faculteit voert een actief voorlichtingsbeleid gericht op leerlingen en docenten van het vwo om speciale aandacht te schenken aan het beroepsbeeld van een wiskundig ingenieur. Verder heeft de hierboven genoemde verandering in het wiskundeleerplan van het vwo de aansluiting op het wiskundeonderwijs in het eerste jaar op het beginniveau van de studenten nadelig beïnvloed. Door het wegvallen van Wiskunde II op de middelbare school zijn de wiskundige vaardigheden bij de aankomende studenten verminderd. Een van de uitgangspunten voor het instellen van een nieuw curriculum is verbetering van die aansluiting.
Personeel
De personeelsopbouw van de faculteit is gebaseerd op de omvang en aard van de taakstelling van de faculteit. De onderzoekskernen met de daaraan gekoppelde afstudeerrichtingen vragen om specialisten van hoog niveau, zowel fundamenteel ingestelde als toepassingsgerichte. In enige gebieden is het bijna onmogelijk geworden om toegepast ingestelde medewerkers of medewerkers met industriële
56
11 39 27 41 41 34 34 41 0
ervaring van voldoende niveau aan te trekken vanwege de scheefgetrokken salarisverhoudingen tussen universiteiten en bedrijfsleven. Dit geldt voor medewerkers in een aantal wiskundedisciplines, met name numerieke wiskunde, statistiek en besliskunde. De faculteit heeft de afgelopen jaren derhalve een beleid gevoerd om potentieel geschikte aanwezige of daartoe aangetrokken medewerkers intern om te scholen in gewenste richtingen. Dit omscholingsproces is vaak succesvol maar niet altijd. Bovendien is het duur en tijdrovend. om de service-positie van de faculteit te behouden dient op een breed gebied voldoende expertise in de wiskunde en in de informatica aanwezig te zijn. In de faculteit zijn medewerkers aangesteld, buiten de onderzoekskernen, die beschikken over de gewenste specialistische know how. Deze medewerkers hebben in het algemeen hun hoofdtaak in onderwijs met een meer algemeen karakter. De omvang van de toewijzing van personeelsmiddelen en de huidige universitaire salarisstructuur bieden geen uitzicht op verbetering. Analyse van de omvang van de onderwijsinspanning in de studierichting Technische Wiskunde en in het wiskunde service-onderwijs enerzijds en van de daarvoor beschikbaar gestelde personele middelen anderzijds, wijst uit dat een rationalisatie van het onderwijs zal moeten plaatsvinden om deze twee in evenwicht te brengen: de inzet van personele middelen overtreft ruimschoots de TUE-toewijzing voor deze taakstelling. Deze rationalisatie dient ten goede te komen aan het wiskunde onderzoek. Bij de opzet van het nieuwe curriculum geldt deze rationalisatie als randvoorwaarde.
Onderwijsmanagement
- Raden en commissies. Conform het daaromtrent bepaalde in de wet is de studierichtingscommissie Technische Wiskunde (STUWI) ingesteld. Daarnaast functioneren een propaedeusecoördinator (Pcoördinator) en een doctoraalcoördinator (D-coördinator), die ieder een bijdrage aan de kwaliteitszorg geven. De faculteit kent een studentenraad (SR) die in dezen een belangrijke signaleringsfunctie heeft. De STUWI is samengesteld uit vertegenwoordigers van de vakgroepen (7 leden), 7 studentleden en twee adviseurs namelijk de P- en D-coördinator. - Staff Development. Bij het toewijzen van docenten voor de verschillende vakken zijn behalve de vaktechnische ook de vakdidactische bekwaamheden van belang. Colleges worden toegewezen in eerste instantie aan hoogleraren en universitaire hoofddocenten met behoorlijke doceerkwaliteiten. De faculteit beschikt over ervaren docenten die alleszins bereid zijn hun didactische verworvenheden over te dragen op de beginnende docenten. Er is in zekere zin sprake van een interne en informele docentenbegeleiding. Cursorische docententraining op de TUE wordt verzorgd door de faculteit Wijsbegeerte en Maat-
57
schappijwetenschappen. Deelname van docenten aan deze cursussen is vrijblijvend; dit gebeurt overigens zelden. - De kwaliteitsbeheersing. De faculteit maakt voor wat de kwaliteitszorg betreft in eerste instantie onderscheid in aspecten van vakinhoudelijke, onderwijskundige en curriculaire aard. Aspecten van curriculaire aard hebben betrekking op de onderwijskundige en vakinhoudelijke samenhang van de verschillende vakken en bovendien op de actuele waarde van het studieprogramma. Hieronder wordt verstaan de mate waarin het programma voldoet aan de pluriforme eisen die door onderzoeks- en bedrijfsinstellingen aan wiskundig ingenieurs worden gesteld en de mate waarin het programma aansluit op de kennis en vaardigheden van de beginnende student. Tenslotte dienen hier ook nog die onderdelen vermeld te worden die te maken hebben met de beheers- en belaidsondersteunende aspecten van de kwaliteitszorg. Vakinhoudelijke aspecten. De zorg voor de kwaliteit van de inhoud van de vakken wordt voor een belangrijk gedeelte door de vakgroepen gedragen. De STUW! verzorgt de coördinatie en de begeleiding; de vakinhoudelijke invulling wordt door de vakgroepen uitgevoerd. Uiteindelijk is daar voldoende deskundigheid aanwezig om de technische inhoud van de vakken te kunnen garanderen. Bovendien, vanwege de reeds lang bestaande traditie aan de faculteit van goed onderwijs is er in elke vakgroep ook in didactisch opzicht voldoende deskundigheid ontwikkeld en ervaring aanwezig om de invulling van de vakken te kunnen verantwoorden. Onderwijskundige aspecten. Onderwijskundige aspecten van de kwaliteitszorg zijn nadrukkelijk van belang in de basisperiode (de eerste twee jaar) van de opleiding. P- en D-coördinatoren hebben voor de in deze periode verkerende studenten de taak evaluatie van de gebruikte onderwijs- en examenmethoden en de studiebegeleiding te verzorgen. De evaluatie vindt plaats in bijeenkomsten van de STUW! en wordt voorbereid door de coördinatoren. De studierichting Technische Wiskunde is een opleiding met in de P-fase ongeveer 50 studenten en in de Dfase ongeveer 175 studenten. Bij deze aantallen is de behoefte aan een geautomatiseerd evaluatie- en studievoortgangssysteem niet zo sterk aanwezig. De ontwikkeling van elke student wordt door de coördinatoren nauwlettend gevolgd; de coördinatoren volgen daarbij een eigen systeem. Op instellingsniveau is er een werkgroep bezig met de ontwikkeling van een geautomatiseerde studievoortgangssysteem; de bedoeling is wel dat de studierichting Technische Wiskunde te zijner tijd van dit systeem gebruik zal maken. Een belangrijke taak voor de coördinatoren is ook weggelegd op het gebied van de signalering, niet alleen met betrekking 58
tot de ontwikkeling van een individuele student maar meer in het algemeen ten aanzien van de voortgang van het onderwijsproces. Problemen bij colleges, instructies of bij de examinering worden in overleg opgelost. De SR speelt hierbij eveneens een belangrijke rol. Curriculaire aspecten. De kwaliteitszorg met betrekking tot het curriculaire aspect is eveneens een taak van de STUWI en de P- en Dcoördinatoren. Deze zorg bestaat in eerste instantie uit het signaleren van knelpunten in het curriculum. Deze blijken echter van een zodanige inhoud te zijn dat incidenteel oplossen van knelpunten alleen maar symptoombestrijding zou betekenen. Het studieprogramma was te versnipperd en overladen en sloot in mindere mate aan op de geringer wordende wiskundige kundigheden van de beginnende student. In de tweede helft van de jaren 80 ontstond er in de faculteit een discussie die uiteindelijk resulteerde in een geheel nieuw wiskundecurriculum dat in september 1989 is gestart. - Voorzieningen en ondersteuning. Ter ondersteuning van het onderwijsproces kent de faculteit een bureau onderwijs en onderzoek, die naast de administratieve ondersteuning tevens de beleids- en beheersaspecten van het onderwijs verzorgt. Huisvesting. om een lang verhaal kort te maken: de huisvestingssituatie van de faculteit is abominabel. De situatie is nu zodanig dat de repercussies hiervan op het functioneren van de faculteit zichtbaar worden. Dubbele of drievoudige bewoning van kamers belemmert het geven van individueel onderwijs en verstoort het verrichten van onderzoek. Vanzelfsprekend blijft de faculteit streven naar een unilocatie. Apparatuur. op het gebied van apparatuurbeleid ligt een geweldig spanningsveld tussen hetgeen noodzakelijk wordt geacht voor kwaliteit van onderwijs, onderzoek en dienstverlening en de mogelijkheden begrensd door de omvang van de financiële middelen. In 1990 is een investeringsniveau bereikt waarop alle beschikbare middelen aan onderhoud en vervanging worden besteed. Ten behoeve van het onderwijs is het noodzakelijk dat de PC's van een aantal zalen in de komende twee jaar vervangen worden. Deze PC's worden vervangen door nieuwe PC's of door werkstations. De uiteindelijke keuze brengt, behalve financiële, ook organisatorische consequenties met zich mee. 3.W.2.2.
Onderwijsorganisatie
Bet onderwijsproces
Algemeen. Het curriculum telt 4 cursusjaren elk bestaande uit 3 trimesters. Aan het eind van elk trimester kunnen de bij het trimester behorende examenonderdelen schriftelijk worden 59
afgelegd. Herkansingsmogelijkheden worden geboden in de interimperiode in augustus. Propaedeutisch programma. In september 1989 is het nieuwe eerstejaarsprogramma gestart. van alle mogelijke afstudeerrichtingen zijn representatieve vakken aanwezig in het eerste jaar. In het eerste jaar is een toepassingsvak in de richting Natuurkunde opgenomen. De algemeen vormende vakken zijn uit de nieuwe propaedeuse weggelaten. Een plaats daarvoor is in latere jaren ingeruimd. In het nieuwe eerste jaar is wel het P-colloquium ingevoerd dat als doel heeft de student te informeren over en te oriënteren op het verdere verloop van de studie en de maatschappelijk situatie als wiskundig ingenieur. Doctoraal programma. Het huidige D-programma omvat drie cursusjaren met elk drie trimesters. Het Dl-programma bestrijkt het tweede jaar van de opleiding en wordt afgesloten met een wettelijk niet verplicht Dl-examen. In het algemeen wordt in deze fase de noodzakelijk geachte basiskennis verder ontwikkelt. Deze fase staat al in het teken van een oriëntatie op de afstudeerrichting. Naast een aantal verplichte vakken worden de studenten een aantal keuzevakken aangeboden. Het D2-programma bestrijkt het derde en vierde jaar van de opleiding. Deze periode betekent voor de student het begin van het studieprogramma in de gekozen afstudeerrichting. Het is nog sterk cursorisch van karakter. Deze periode is gericht op het verdiepen van kennis en het vergroten van vaardigheden met betrekking tot een specifieke groep van vakken in een van de volgende afstudeerrichtingen: Discrete wiskunde; Numerieke analyse; Toegepaste statistiek; Systeemtheorie en Besliskunde. De afstudeerperiode start met het tweede trimester in het vierde cursusjaar. Het cursorisch gedeelte van de opleiding is dan afgerond. In deze periode wordt de nadruk gelegd op het leren zelfstandig problemen op te lossen en de verkregen resultaten over te dragen. In de voorafgaande fasen is hiermee bij een aantal vakken reeds een begin gemaakt. Nieuw doctoraalprogramma. In het verslagjaar zijn plannen voor een nieuw doctoraalprogramma afgerond en is het tweede jaar van het nieuwe curriculum ingevoerd. Na de P-fase worden in de sector Wiskunde van de faculteit twee doctoraalvarianten aangeboden, de specialistische variant Besliskunde en Statistiek en de algemene wiskundig ingenieursopleiding. In de specialistische variant studeren 18 tweedejaars en 10 derdejaars studenten. In de algemene opleiding studeren 8 tweedejaars studenten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een aanvullend doctoraal examen en een vrij doctoraal examen af te leggen. Het bestaan van een specialistische variant Besliskunde en Statistiek geeft de mogelijkheid beter in te spelen op de specifieke behoefte van de arbeidsmarkt in dit gebied. De algemene opleiding is toegepast wiskundig van karakter en zal 60
tot in het derde jaar van de opleiding algemeen blijven. Het afstuderen in de algemene opleiding wordt ingebed in een van de onderzoekgroepen van de faculteit. De onderzoekgroep dient van voldoende omvang en van voldoende niveau te zijn om afstudeerders te begeleiden zonder cursorisch onderwijs aan te bieden. OOk bestaat de mogelijkheid af te studeren door middel van het uitvoeren van een service- of contractopdracht. Vanwege de krappe middelen wordt de faculteit gedwongen haar eigen onderwijsaanbod voor de wiskundestudenten te beperken en meer gebruik te maken van het onderwijsaanbod van en voor andere studierichtingen en bovendien meer nog dan voorheen te letten op het ingenieursaspect van de opleiding. onderwijsbelasting. In de voorgaande paragrafen is reeds aangegeven dat de faculteit zich niet meer de weelde van een ver doorgevoerde differentiatie in het wiskunde curriculum kan veroorloven. Om voldoende ruimte aan het onderzoek te kunnen bieden zou de onderwijslast omlaag moeten. Enerzijds zal de faculteit dan ook blijven pleiten voor een ophoging van de onderzoekscapaciteit. Anderzijds is zowel bij de uitvoering van het onderwijs, als bij het ontwerpen van het nieuwe curriculum voortdurend aandacht besteed aan een verantwoorde inperking van de onderwijsbelasting. Relatie onderwijs/onderzoek. Het onderwijsprofiel wordt mede bepaald door het onderzoekprofiel van de faculteit. De afstudeerrichtingen hangen nauw samen met de zwaartepunten in het onderzoek. Bij de uitvoering van de afstudeeropdracht komt een deel van de studenten al direct in contact met dat onderzoek, doordat zij betrokken worden bij de uitwerking van deelproblemen. Studiebegeleiding en studieadvisering. Uitgangspunt van de begeleiding in het eerste jaar is er voor te zorgen dat studenten op een gefundeerde wijze worden geïnformeerd of zij voldoende aanleg hebben om de wiskunde opleiding met succes te kunnen vervolgen. Behaalde examenresultaten vormen niet de enige bron van informatie. Studiehouding en studievaardigheden spelen ook een wezenlijke rol. De begeleiding in het eerste jaar is gericht op een individuele benadering van studenten. In het eerste jaar is gekozen voor een onderwijsvorm, het Wiskundepracticum genaamd waarbij studenten gedurende enkele middagen per week in groepen van circa 20 tot 25 studenten voor een aantal vakken tegelijk begeleid worden door eenzelfde instructiebegeleider. De instructiebegeleider leert op deze manier zijn studenten kennen en kan zonodig knelpunten in een vroeg stadium signaleren. De coördinatie van de taken van de instructiebegeleiders wordt verzorgd door de P-coördinator. De Pcoördinator, zelf een van de instructiebegeleiders, heeft een volledig overzicht van de vorderingen van alle eerstejaars studenten. Hij voert daarbij een eigen niet geautomatiseerd systeem. De studierichting Technische Wiskunde is geen 61
opleiding met grote aantallen studenten. Het is voor de Pcoördinator goed mogelijk om zijn systeem 'met de hand' uit te voeren. Regelmatig vinden er gespreksronden plaats met de studenten volgens een vastgelegd rooster. In het verslagjaar is het 'mentorenproject' van start gegaan. Tweedejaars studenten worden in groepen van 5 à 6 studenten begeleid door een mentor. Deze groepjes houden regelmatig bijeenkomsten waarbij over de wiskunde gesproken wordt, maar waar naast educatieve aspecten ook sociale vaardigheden en informele contacten een rol spelen. Indien de studievoortgang daartoe aanleiding geeft, worden studenten voor een extra gesprek opgeroepen. Na afloop van de eerste examenperiode en de tweede examenperiode in het eerste jaar wordt er op basis van de bereikte resultaten, de ervaring van de onderwijsgevers en eventueel gegevens van het bureau studentenpsychologen aan elke eerstejaars student een voorlopig oordeel gegeven. Aan eind van het eerste studiejaar wordt er een door de wet verplicht schriftelijk studieadvies aan elke student uitgebracht. Hier voor bestaan standaard papieren. Om het studieadvies uit te brengen is door de faculteitsraad een studieadviescommissie ingesteld. Het merendeel van de adviezen wordt voor de zomervakantie uitgebracht, doch in een aantal gevallen pas eind augustus omdat voor sommige het noodzakelijk is de resultaten van de interimperiode in augustus af te wachten om tot een verantwoord advies te kunnen komen. De betrokken instructeurs proberen zoveel mogelijk het studieadvies aan de student persoonlijk te overhandigen en met hem of haar te bespreken. Het proces van de beoordeling wordt uiteraard met de nodige zorg omgeven. In de D-fase komt geen analogon van het wiskundepracticum voor. Er zijn in het tweedejaarsprogramma nog voldoende contacturen in de vorm van instructies en practica, waarin eventueel aanwezige problemen van studenten door begeleiders tijdig gesignaleerd kunnen worden. De coördinatie van de studiebegeleiding wordt verzorgd door de D-coördinator. Zijn taken zijn verder het begeleiden van studenten bij de keuze van een afstudeerrichting en het signaleren van knelpunten in de studievoortgang, het studieprogramma en de examinering. Evenals de P-coördinator richt de D-coördinator zijn systeem naar eigen inzicht in. Voordat een student zijn afstudeerprogramma ter goedkeuring aan de STUW! aanbiedt wordt er overleg gevoerd met de D-coördinator. Bovendien worden studenten die ten opzichte van de nominale studieduur een achterstand dreigen op te lopen van 50% door de Dcoördinator voor een gesprek uitgenodigd. Voor deze studenten kan de wettelijke beperking van de studieduur een probleem worden. Maatschappelijke vorming. De bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef heeft in het studieprogramma een plaats door het opnemen van W&Mw-vakken in de D-fase van het studieprogramma. W&Mw-vakken in het eerste studiejaar blijken 62
bij studenten niet aan te slaan. Dit kan enerzijds verklaard worden uit het feit dat de geestelijke rijpheid van eerstejaars onvoldoende is om de waarde van dergelijke vakken te appreciëren. Anderzijds komt het directe nut van dergelijke vakken meer tot zijn recht tegen het einde van de studie, als het zicht op een baan in de maatschappij groter is. In het P- en D-colloquium komen geregeld sprekers van buiten die punten van algemeen belang aan de orde stellen. Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval. De visitatiecommissie Wiskunde en Informatica constateert dat de universitaire wiskunde studies in Nederland pittig tot zwaar zijn en een goede aanleg van studenten vereisen. De vaak gebruikte vuistregel van minstens 7,5 als gemiddeld cijfer voor de exacte vakken op het VWO-eindexamen om een redelijke kans op succes te hebben, wordt door cijfermateriaal van verschillende instellingen treffend onderbouwd. Aangezien veel beginnende studenten niet aan dit 7,5criterium voldoen moet men verwachten dat het studierendement geen maatstaf is voor de kwaliteit voor het onderwijs. Voorts betekent dit dat het hanteren van streefrendementen voor het propaedeutisch examen niet erg zinvol is daar er een vrije studenteninstroom is. Wel worden zekere verwachtingen gekoesterd ten aanzien van het relatieve doctoraalrendement. Dit impliceert dat studenten die eenmaal met een positief advies in de doctoraalfase zijn beland er normaliter vanuit kunnen gaan dat het doctoraal examen binnen zes jaar gehaald kan worden. Selectie en advisering. De selectie in het eerste jaar is tweeledig. Zowel van student naar de studie ('is wiskunde de juiste studie voor mij ?'), als van studie naar de student ('is dit de juiste student voor een wiskundestudie?'). De propaedeuse brengt beide selecties aan door de wiskundige aard van het programma en het inbouwen van een zekere moeilijkheidsgraad voor de verschillende vakken. Door deze wiskundige aard en het inbrengen van op toepassingen gerichte vakken biedt de propaedeuse ook een oriëntatie op de verdere wiskundig ingenieursstudie. Door middel van het al genoemde wiskundepracticum wordt aan het curriculum ook het verwijzende karakter meegegeven. Het wiskundepracticum fungeert in dit opzicht dan vooral als studievoortgangssignalering. Studiebelasting. In theorie is de studielast 1680 uur per jaar, oftewel 420 studiepunten. Het programma is ook in termen van studiepunten beschreven. De bestaande enquête (in het eerste jaar) levert onvoldoende gegevens op om een oordeel te geven over de studielast in gewerkte uren. Wel geeft de enquête een redelijke indicatie over de relatieve tijdsbesteding voor de versebillende vakken binnen een trimester.
63
Onderwijsinnovatie. De belangrijkste onderwijsvernieuwing is ongetwijfeld dat in september 1989 de invoering van een nieuw curriculum is begonnen. Deze vernieuwing zal ook de komende jaren nog de nodige inspanningen vergen. Activiteiten van studenten t.b.v. bestuur, studievereniging e.d. In de faculteitsraad en de studierichtingscommissie zijn studenten vertegenwoordigd. Op initiatief van de studenten functioneert een overlegstructuur om op een onafhankelijke manier het onderwijs kritisch te volgen en daarmee een bijdrage te leveren aan de interne kwaliteitszorg van het onderwijs in de faculteit. Een centrale rol spelen de Studentenraad en de Onderwijscommissaris. De faculteit beschouwt de Studentenraad als spreekbuis van de studenten. De Onderwijscommissaris voert informeel overleg met docenten, P- en D-coördinator over praktische aangelegenheden m.b.t. de uitvoering van het onderwijs, maar kan ook agendapunten aandragen voor de studierichtingscommissie. Ook de Visitatiecommissie zag een effectieve bijdrage van de Studentenraad bij het helpen signaleren van problemen. Daarnaast bestaat de studievereniging GEWIS, die naast activiteiten buiten de studie om zich ook bezig houdt met boekenverkoop, uitgave van oude tentamens en het bevorderen van informele contacten tussen studenten en staf. In het verslagjaar is begonnen met het uitreiken van een verklaring betreffende bestuursactiviteiten van studenten tijdens de openbare D-examenvergadering. 3.W.2.3.
output van het onderwijs - De afgestudeerden
Profiel van de afgestudeerde. In de zelfstudie wordt een beschrijving gegeven van een aantal beroepsprofielen en een beschrijving van de arbeidsmarkt. De beroepsprofielen zijn: 1. De docent/onderzoeker bij universitaire of semiuniversitaire instellingen. De betrokkenheid bij de praktijk is meestal gering of zelfs helemaal afwezig; 2. Onderzoeker in een grote research instelling. De pure wiskundige bekwaamheid speelt een centrale rol, maar ook essentieel is het vermogen tot samenwerken met nietwiskundige onderzoekers en het vermogen een verbinding te leggen tussen een natuurwetenschappelijk of technisch proces met de wiskunde; 3. Ingenieur betrokken bij de ontwikkeling van produkten of produktiemethoden. Er is weinig of geen gelegenheid voor onderzoek. Van de wiskundig ingenieur wordt een brede inzetbaarheid verwacht, een goede algoritmische scholing en een ruime kennis van de achtergronden in de betreffende bedrijfstak; 4. Ingenieur direct betrokken bij de concrete produktie. Meestal zal dit zijn in een adviesfunctie voor de beheersing, planning, aanpassing of verbetering van het 64
bedrijfsproces. Het vinden van werkbare oplossingen is hier belangrijker dan het verantwoorden daarvan. De arbeidsmarkt is ingedeeld naar wetenschappelijk- en hoger beroepsonderwijs, groot bedrijf en research laboratoria, klein- en middenbedrijf, computerfirma's en software houses. voorts zijn in de zelfstudie gegevens opgenomen over de afstudeerrichtingen en werkkringen van de afgestudeerden. De faculteit werkt de beschrijving van de markt en de verzameling van gegevens over afgestudeerden periodiek bij. Contacten met werkgevers en afgestudeerden. Met de afgestudeerden bestaan thans informele contacten. De voorbereidingen voor de oprichting van een vereniging voor Wiskunde ingenieurs zijn in december afgerond. De oprichting van deze vereniging zal een welkome aanvulling betekenen op de gegevens die personeelsleden in adviseursfuncties of bij de begeleiding van stages en afstudeerprojecten verzamelen. De ontwerpersopleiding Wiskunde voor de Industrie heeft een industriële adviesgroep. 3.W.3. 3.W.3.1.
Post initieel hoger onderwijs 4-jarige aio's
De aan de faculteit toegewezen gelden worden gesplitst in een min of meer vast deel ter financiering van structurele taken (kern) en een met de toewijzing fluctuerend deel (marge) te gebruiken voor de bekostiging van tijdelijke activiteiten. De marge wordt aangewend om o.a. de aanstelling van extra promotie-aio's te financieren. In het verslagjaar zijn twee extra promotie-aio's in de sector wiskunde aangewezen. 3.W.3.2.
Korte onderzoekers-opleidingen
n.v.t. 3.W.3.3.
Ontwerpersopleidingen
De uitvoering van de opleiding Wiskunde voor de Industrie wordt grotendeels geregeld vanuit de faculteit Wiskunde en Informatica. In de opleiding Logistieke Besturingssystemen en de opleiding Computational and experimental Foundations of Engineering vervult de faculteit een serviceverlenende rol. De opleiding Wiskunde voor de Industrie functioneert binnen een samenwerkingsverband van een groep gelijkgestemde universitaire instellingen in Europa. Deze hebben gezamenlijk het European Consortium for Mathernaties in Industry (ECMI) gevormd; de TUE is de Nederlandse participant in ECMI. Eén van de doelen is het gemeenschappelijk inrichten van een opleiding, waarbij de partners elkaar kunnen steunen bij de invulling en de uitvoering daarvan. De nadoetorale opleiding Wiskunde voor de Industrie is de Eindhovense variant van deze internationale opleiding. Tussen de bij ECMI aangesloten universiteiten vindt een intensieve uitwisseling plaats van docenten en cursisten. 65
Hierdoor kan men gebruik maken van elkaars kennis en ervaring, terwijl ook een zekere concentratie van het onderwijs bereikt wordt. Hierdoor ook zijn de eigen specialismen van een instelling beschikbaar voor het onderwijs aan cursisten van de overige instellingen, zodat een snelle verspreiding van nieuwe inzichten mogelijk is. Voor de opleiding Wiskunde voor de Industrie houdt de samenwerking binnen ECMI in, dat de cursisten regelmatig gastcolleges van buitenlandse docenten kunnen volgen. Ook zal iedere cursist een onderwijsperiode aan één van de partneruniversiteiten moeten doorbrengen, of het eindproject in het buitenland moeten doen (hetzij aan een partner-universiteit, hetzij bij een bedrijf waarmee zo'n partner samenwerkt). Iedere cursist bezoekt éénmaal tijdens de opleidingsperiade een internationale cursusweek, gewijd aan Mathematica! Modelling, en kan desgewenst aan een passende, elders gegeven cursus over een speciaal onderwerp deelnemen. De voertaal in het ECMI-systeem is Engels. Op dit moment wordt de tweejarige vervolgopleiding Mathernaties for Industry behalve aan de Technische Universiteit Eindhoven ook gegeven aan de Univarsity of Oxford (UK), de Universität Kaiserslautern (BRD), de Johannes Kepler Universität Linz (Oostenrijk) en aan SASlAM (Bari, Italië). Verder verzorgt de Strathclyde Univarsity (Glasgow, UK) al wel het merendeel van het onderwijs, zonder dat er van een volledige opleiding sprake is. De uitwisseling van cursisten tussen de hier genoemde instellingen is operationeel. Voor eindprojecten bestaan er tevens mogelijkheden met instellingen te Florence (Italië), Limerick (Ierland), Trondheim (Noorwegen) en Helsinki (Finland). Het internationale systeem wordt regelmatig uitgebreid. De faculteit hecht veel waarde aan deze opleiding. Er is een markt voor wiskundig ingenieurs op wat 'hoger niveau' met een grotere zelfstandigheid. Voor zulke wiskundigen is een verdieping in mathematische modelvorming noodzakelijk. Het functioneren van deze opleiding in ECMI-verband geeft de faculteit de kans zich te ontwikkelen tot een opleidingsinstituut op internationaal niveau. De opleiding staat open voor afgestudeerde academici in de wiskunde en voor degenen die een vergelijkbaar niveau hebben bereikt in de wiskunde en haar toepassingsmogelijkheden. Werving geschiedt door advertenties, reclame op het jaarlijks terugkerend symposium Wiskunde voor de Industrie en verder mondelinge reclame. De belangstelling mag redelijk genoemd worden. 3.W.3.4.
Aio-Hetwerken
De faculteit heeft de laatste jaren veel waarde gehecht aan het ontstaan van 'netwerken' voor promotie-aio's. Via deze netwerken immers, kan gespecialiseerd onderwijs op hoog niveau door landelijke concentratie nog voor een voldoend grote groep gegeven worden. Door spreiding over de 66
instellingen van de doceerlast zijn de inspanningen gemiddeld binnen redelijke grenzen te houden. Bovendien bevordert de regelmatige samenkomst van alle specialisten op êén gebied uit geheel Nederland de goede gang van zaken in onderzoeksactiviteiten. De faculteit neemt actief deel in twee aio-netwerken, waaraan door het ministerie een aanloopsubsidie is verstrekt en zal zich inzetten voor versterking van deze landelijke samenwerking. Voorts wordt deelgenomen aan een (ongesubsidieerde) aio-opleiding Stochastiek in de kansrekening en statistiek. 3.W.3.5.
Post-doctorale cursussen
De faculteit voert een stimulerend beleid ten aanzien van de uitbreiding van externe contacten. In de sector wiskunde bestaan er via het Instituut Wiskundige Dienstverlening Eindhoven (IWDE) veel contacten met het bedrijfsleven en (semi-)overheidsinstellingen. Het IWDE is belast met de acquisitie van contractonderzoek en contractonderwijs. 3.W.3.6.
PAO-cursussen
Zie 3.W.3.5. 3.W.4. Internationale contacten
Internationale aspecten
Participatie in EG-programma's. Wiskunde is bij uitstek een internationale discipline. Naast de vele vormen van internationale contacten kent de faculteit een aantal al dan niet geformaliseerde samenwerkingsverbanden met wiskundigen van buitenlandse instellingen. Op het gebied van onderwijs participeert de faculteit in drie EG-programma's: De ontwerpersopleiding Wiskunde voor de Industrie, medegefinancierd door COMETT en ERASMUS. Voor een beschrijving van deze opleiding wordt verwezen naar paragraaf 3.W.3.3. De samenwerking en uitwisseling met de Universiteit van Aarhus op het gebied van Algebra en Discrete wiskunde, gefinancierd door ERASMUS. In het verslagjaar is ook samengewerkt op het gebied van de Mathematische Besliskunde en op het gebied van Informatiesystemen. In het academisch jaar 1989-1990 hebben vier studenten gedurende drie maanden de Universiteit van Aarhus bezocht. Twee Deense studenten hebben een verblijf van drie maanden doorgebracht op de TUE. In het kader van het ERASMOS-programma is een voorstel van de Rijksuniversiteit Gent gehonoreerd. Dit betreft de uitwisseling van docenten en studenten. De deelnemende Universiteiten maken deel uit van het Galois-netwerk (Gent, Patras, Rome, Londen, Eindhoven en Napels). De uitwisseling is in het academisch jaar 1989-1990 van start gegaan en drie studenten van de RUG hebben gedurende drie maanden de TUE bezocht.
67
De programma's en studie-onderdelen van de samenwerkende universiteiten worden door de partners volledig erkend. In het programma van de opleiding Wiskunde voor de Industrie is een verplicht verblijf van een half jaar in het buitenland opgenomen. Voor wat betreft de uitwisseling met de Universiteit van Aarbus en in het kader van het Galaisnetwerk worden de bij de partner afgeronde studie-onderdelen opgenomen in het keuzepakket van het doctoraalprogramma.
ontwikkelingssamenwerking
n.v.t.
3.w.s.
z.ancipatie
De faculteit neemt actief deel aan de THEA-dagen, jaarlijks in oktober, die speciaal gericht zijn op meisjesleerlingen in het middelbaar onderwijs. In het voorlichtingsmateriaal wordt aandacht besteed aan de beeldvorming over de beroepspraktijk van de wiskundig ingenieur. Een voorlichtingsfilm is thans in de maak. Een vergroting van het aandeel vrouwelijke studenten is niet het eerste doel van de voorlichting. In het verslagjaar is het facultaire beleid ten aanzien van deeltijd geformuleerd. Door deeltijdarbeid kunnen wellicht meer mogelijkheden worden geboden aan herintredende vrouwen.
68
3.1.
Het onderwijs in de studierichting Technische Infor.atica
3.I.l.
Alga.een
Initiële opleiding tot informatica-ingenieur. Binnen de sector Informatica worden onderstaande opleidingen aangeboden: - de gewone 4-jarige opleiding tot informatica-ingenieur; een 2-jarige opleiding tot informatica-ingenieur voor afgestudeerden van een RIO-opleiding. In 1989 is met het nieuwe curriculum voor de informaticaopleiding begonnen, en in de planperiode zal het geheel vernieuwde programma worden ingevoerd. Het grote belang dat de maatschappij heeft bij hooggekwalificeerde informatica-ingenieurs rechtvaardigt ten volle de extra inspanningen die de faculteit zich getroost om de laatstgenoemde opleiding van de grond te krijgen. De aard van de 4-jarige opleiding. Het onderwijsproces binnen de opleiding onderscheidt zich van overeenkomstig onderwijs elders door de sterke nadruk die gelegd wordt op de beoefening van de informatica als wiskundige discipline. Er is een langdurige ervaring en traditie op dit gebied in Eindhoven, en het is verheugend dat de wiskundig georiënteerde benadering ook elders steeds meer veld wint. Waar de faculteit deel uitmaakt van een technische universiteit, is de kleur van onderwijs en onderzoek sterk ontwerpgericht. Informatica is voor de faculteit voluit een ingenieurswetenschap, waarin de vraag 'Hoe maken we het' van centraal belang is. De aard van de verkorte opleiding. Voor Rio-studenten die een volledige studie hebben voltooid is een aangepast programma opgezet waarmee sinds september 1989 ervaring wordt opgedaan. Het bestaat uit een speciaal programma van 1 trimester, waarna (bij voldoende resultaat) de deelnemers geacht worden te kunnen instromen in de fase na het Dl (dat na zeven trimesters valt). Afstuderen is dan mogelijk in de richtingen Informatiesystemen en Technische Toepassingen, aangezien hier de in het HIO opgedane kennis het meest tot zijn recht komt. Met ingang van het studiejaar 1991/92 wordt de overgang naar het nieuwe curriculum gemaakt. Als gevolg daarvan wordt het speciale programma bijgesteld en zullen voortaan alle afstudeermogelijkheden voor deze studenten openstaan. Ontwerpersopleiding Technische Informatica. Volgens een recent onderzoek van de Raad van Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO) is er jaarlijks plaats voor vele tientallen afgestudeerden van ontwerpersopleidingen van het type Technische Informatica. De nagestreefde instroom bedraagt 30 cursisten en is gebaseerd op de verwachting dat wat de financiering betreft alles bij het oude blijft.
69
3.1.1.1.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt
De vraag naar informatici is nog steeds groot. De instroom van eerstejaars loopt enigszins terug, echter het minst bij de technische universiteiten. Bij de manifestatie 'Ruim baan voor informatici' op 3 oktober 1990 heeft de faculteit nogmaals willen wijzen op het verschil tussen vraag en aanbod. In de initiële opleiding Technische Informatica wil de faculteit de studenten een studie aanbieden die voldoende breedte heeft en gericht is op het aankweken van een wetenschappelijke en kritische houding, waarbij de nadruk ligt op het onderwijzen van onderwerpen van blijvend belang. Dit komt tot uiting in het onderwijsaanbod waarin eerder de nadruk wordt gelegd op methodische kennis dan op feitenkennis, hoewel uiteraard dit laatste niet wordt vergeten. 3.1.1.2.
Rol interne en externe stages
Iedere student doet tijdens de studie een ontwerpstage van 120 uur. Het doel van deze stage is dat de student toont in staat te zijn zelfstandig een flink ontwerp te maken en hierover te rapporteren. In verband met de gewenste breedheid in de ontwikkeling van de student kan de stage niet bij de afstudeerdocent worden uitgevoerd. In het nieuwe curriculum komt de stage als verplicht onderdeel te vervallen. Daar staat tegenover dat twee stromen van het basiscurriculum (Programmeren en Computerarchitectuur en systeemprogrammering) in het zevende trimester met een grote opdracht worden afgesloten. Aan deze opdracht wordt in teams gewerkt en de studenten rapporteren mondeling en schriftelijk. In het nieuwe bovenbouwcurriculum is het mogelijk vakken af te ronden met een vorm van interne stage. Ook de afstudeeropdracht kan als een stage worden gezien; geregeld wordt deze opdracht extern uitgevoerd. 3.1.1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendement
In het Ontwikkelingsplan 1989-1992 (S 3.2.2.1) stelt de TUE dat de faculteiten zich voor de opgave gesteld zien drie onverenigbare taken uit te voeren: de duur van de aangeboden cursus mag niet langer zijn dan vier jaar; een ir-opleiding moet een zekere breedte en een zeker niveau hebben. Niet-technische vakken zijn noodzakelijk; de examenrendementen mogen niet onaanvaardbaar laag zijn. De faculteit poogt deze drie onverenigbare taken zo goed mogelijk uit te voeren door de initiële opleiding Technische Informatica het karakter te geven zoals hierboven reeds beschreven: een studie van voldoende breedte en gericht op het aankweken van een wetenschappelijke en kritische houding, waarbij de nadruk ligt op het onderwijzen van onderwerpen van blijvend belang.
70
De faculteit is er tot nu toe in geslaagd om een opleiding van voldoende diepgang te bieden, die blijkens de conclusies van de Visitatiecommissie de internationale vergelijking kan doorstaan. Wel staat de breedte van de opleiding voortdurend onder druk. Bij de voorbereidingen voor een nieuwe bovenbouw van het curriculum wordt zorgvuldig gewaakt voor een verantwoorde inbreng vanuit toepassingsgebieden van de informatica en van niet-technische vakken. Er is een opmerkelijk verschil tussen de cursusduur en de studieduur: een groot deel van de studenten rondt het P- of het D-examen pas af tegen het eind van de daarvoor beschikbare studieduur (vgl. Algemeen deel, tabellen 2.4.2. t/m 2.4.4.). Het lijkt dat op dit punt van een compromis sprake is, zij het dat dit beeld niet wezenlijk anders was voor de invoering van de twee-fasenstructuur en de studieduurbeperking. Het hanteren van streefrendementen voor het propaedeutisch examen is niet erg zinvol zolang er sprake is van een vrije studenteninstroom (zie ook S 3.!.2.1.2). 3.1.2.
Het systeem van kwaliteitszorg
De kwaliteitszorg heeft betrekking op drie hoofdelementen: -de onderwijsinput (S 3.!.2.1); -het onderwijsproces (§ 3.!.2.2); -de onderwijsoutput (§ 3.!.2.3). 3.1.2.1.
Studievoorlichting
Onderwijsinput
De vraag naar informatici is nog steeds groot. De instroom bedroeg in het huidige studiejaar 125 eerstejaars studenten. De faculteit streeft naar een instroom van lSO eerstejaars studenten door middel van een met kracht voortgezette voorlichting. De voorlichting dient wellicht meer dan tot nu toe ook op delen van Nederland buiten de regio te worden gericht. Het specifieke van het studeren aan een technische universiteit wordt in de voorlichting krachtiger benadrukt. Om een directere ingang in het vwo mogelijk te maken wordt gedacht aan: deelname aan organisatie van nationale voorrondes voor de Informatica Olympiade; het ontvangen van klassen 5-VWO om die een idee te geven wat een studie informatica aan de TUE inhoudt. Er wordt geprobeerd om het aantal vrouwelijke studenten in de opleiding te vergroten door deelname aan de THEA-dagen. De instroom in de verkorte opleiding van HIO-ers bedraagt thans ongeveer 20 studenten en de verwachting is dat deze instroom zich in de planperiode zal stabiliseren op 30. Er worden contacten onderhouden met de HIO's in den lande om de voorlichting optimaal te doen verlopen (en onze positie te consolideren).
71
Gemiddelde VWOeindexamencijfers
Tabel 3.I.1.: Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer VWO: INF. Gemiddeld vwo cijfer 8.5 <= x < 10.0 8.0 <= x < 8.5 7.5 <• x < 8.0 7.0 <= x < 7.5 6.5 <= x < 7.0 0.0 <= x < 6.5 Totaal
Tabel 3. I . 2 •
Aantal Procent 7 6.7 9 8.6 13 12.4 29 27.6 26 24.8 21 20.0 105 100.0
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer per vak in procenten.
10 Vak aant BIOLOGIE 0 ENGELS 0 ECONOMIE RECHT 0 NATWRKUNDE 0 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 1 IIISKUNDE A 4 IIISKUNDE B 3 lliSKUNDE I 0 \oiiSKUNDE 11 0
pct 0.0 0.0
o.o
0.0 0.0 1.2 7.7 3.0 0.0 0.0
9 aant 3 8 6 14 2 8 23 18 3 1
pct 8.1 7.6 8.2 13.3 1.9 9.3 44.2 18.2 50.0 33.3
8 aant 9 30 17 29 9 25 19 22 1 1
pct 24.3 28.6 23.3 27.6 8.6 29.1 36.5 22.2 16.7 33.3
7 aant 18 25 30 39 37 27 5 28 0 0
pct 48.6 23.8 41.1 37.1 35.2 31.4 9.6 28.3 0.0 0.0
6 aant 7 30 15 18 44 19 1 18 0 1
pct 18.9 28.6 20.5 17.1 41.9 22.1 1.9 18.2 0.0 33.3
5 aant 0 12 5 5 13 6 0 10 2 0
pct
o.o
11.4 6.8 4.8 12.4 7.0 0.0 10.1 33.3 0.0
< 5 aant 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Aantal pct 0.0 0.0
o.o 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0
37 105 73
105 105
De Technische Universiteiten waarschuwen de aspirantstudenten al jaren voor de geringe slaagkans bij een cijfer lager dan 7.0 voor de wiskunde en/of de exacte vakken. Uit de tabel blijkt dat in 1990 bijna 30\ van de eerstejaars minder dan een zeven voor wiskunde B heeft; en dat ruim 20\, resp. bijna 30\ van de eerstejaars minder dan een zeven voor natuurkunde resp. scheikunde heeft. Een niet onaanzienlijk percentage van de eerstejaars lijkt daarmee de waarschuwing te negeren. De Visitatiecommissie Wiskunde en Informatica beschrijft deze problematiek in de eindrapportage (april 1990) als volgt: De vaak gebruikte vuistregel van minstens 7.5 als gemiddeld cijfer voor de exacte vakken op het VWO-eindexamen om een redelijke kans op succes te hebben, wordt door cijfermateriaal van verschillende instellingen treffend onderbouwd. Aangezien veel beginnende studenten niet aan dit 7.5-criterium voldoen, moet men verwachten dat het studierendement geen maatstaf is voor de kwaliteit van het onderwijs. Voorts betekent dit dat het hanteren van streefrendementen voor het propaedeutisch examen niet erg zinvol is daar er een vrije studenteninstroom is. Knelpunten en oplossingen
Instroom. De instroom heeft zich eerst gestabiliseerd en lijkt nu terug te gaan lopen. Dit is overigens een landelijk verschijnsel. De instroom bij de technische universiteiten lijkt niet zo sterk af te nemen als de instroom bij de algemene universiteiten. Deficiënties. Studenten met een deficiënte vooropleiding komen niet of nauwelijks voor. Wel heeft de verandering van
72
86
52 99
6 3
het wiskundeleerplan van het VWO de aansluiting nadelig beïnvloed. Door het wegvallen van met name het vak Wiskunde II op de middelbare school is vooral de bewijsvaardigheid bij de aankomende studenten verminderd. In het (wiskunde)onderwijs in het nieuwe curriculum (met ingang van 1 september 1989) wordt hieraan bijzondere aandacht besteed. Op een enkeling na hebben alle studenten het vak Engels in hun pakket (waarvan 90\ met een voldoende), zodat hier geen belemmering voor de toegang tot de vakliteratuur ligt.
Personeel
In de gehele faculteit ligt de verhouding tussen toegewezen en beschikbare capaciteit scheef door de effecten van jarenlange plafond-financiering. In 1990 kon slechts 87\ van de modelmatige toekenningen daadwerkelijk gefinancierd worden. In de sector Informatica is de verdeling naar onderwijs en onderzoek wêl redelijk in overeenstemming met de toegewezen verdeling. Doordat de onderwijstaak is opgebouwd uit een groot aantal welomschreven activiteiten, vaak verroosterd, dringt zij zich steeds op de voorgrond. Zowel bij de uitvoering van het onderwijs, als bij het ontwerpen van het nieuwe curriculum wordt daarom voortdurend aandacht besteed aan het evenwicht tussen onderwijs en onderzoek. In 1989 werd het Ontwikkelingsplan 1990-1993 opgesteld; daaruit is in het voorjaar van 1990 een formatieplan afgeleid. Op dit moment worden geen knelpunten gesignaleerd zoals vergrijzing van de staf of een te groot of te klein personeelsverloop. Het blijft moeilijk om toegepast ingestelde medewerkers of medewerkers met industriële ervaring van voldoende niveau aan te trekken vanwege de scheefgetrokken salarisverhoudingen tussen universiteiten en bedrijfsleven.
Onderwijsmanagement
- Raden en commissies. Conform het daaromtrent bepaalde in de wet is de Studierichtingscommissie Technische Informatica (SI) ingesteld. Zij bestaat uit drie leden vanwege de vakgroep Informatica, een lid vanwege de vakgroep Discrete Wiskunde en vier studenten; de vergaderingen worden bijgewoond door twee adviseurs namens de faculteiten Technische Bedrijfskunde en Elektrotechniek en de P- en D-coördinatoren. Gedurende het gehele jaar is de Begeleidingscommissie Invoering Nieuwe Curriculum (BEGIN) actief geweest. De commissie vormt een forum voor overleg over de realisatie van het nieuwe curriculum, de studieadvisering en studiebegeleiding voor de laatste jaargangen in het oude en de eerste jaargangen in het nieuwe curriculum, en voor de evaluatie van het programma. - Staff Oevelopment. Incidenteel zijn cursussen (met name Presentatietechniek) gevolgd bij de vakgroep Onderwijsresearch van de faculteit W&MW. Professionalisering van de staf wordt verder bevorderd door het in enkele gevallen laten volgen van managementcursussen. 73
- De kwaliteitsbeheersing. Externe kwaliteitszorg. In april 1990 verscheen het eindrapport van de Visitatiecommissie Wiskunde en Informatica vanwege de VSNU. Het oordeel van de Visitatiecommissie was overwegend gunstig; aan de gedane aanbevelingen en de gestelde vragen heeft de faculteit al het nodige gehoor gegeven. Interne kwaliteitszorg. Ondanks het ontbreken van een geformaliseerd evaluatiesysteem beschikt de faculteit over diverse kanalen om knelpunten in de inhoud en de vorm van het onderwijs snel te signaleren. De commissies, de P- en Dcoördinatoren en de Studentenraad spelen hierin een belangrijke rol. De faculteit is voornemens het enquêteringssysteem dat voor het eerste studiejaar bestaat uit te breiden naar de hogere studiejaren en naar de ontwerpersopleiding. Er wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het centrale evaluatiesysteem1 zeker de enquêtes per vak worden met behulp van dit systeem afgenomen en verwerkt. over een vorm van curriculumevaluatie is overleg gaande. De faculteit is doende een ingrijpende wijziging in het curriculum te realiseren. De aard van deze wijziging en de noodzaak ervan werden uitvoerig beschreven in de Zelfstudie en in het Onderwijsverslag 1988. De intensieve begeleiding van de invoering van het nieuwe curriculum door een speciaal daartoe in het leven geroepen commissie Begin werpt duidelijk vruchten af. Naast schriftelijke enquêtes onder studenten neemt de commissie ook een enquête onder de docenten af en voert zij gesprekken met een vaste groep studenten uit de eerste twee studiejaren. Uit deze nieuwe evaluaties blijkt nu reeds nuttige informatie te verkrijgen over de samenhangen in het curriculum door signalering van afstemmingsproblemen tussen de inhoud van gelijktijdig of na elkaar gegeven vakken. Nadat het hele basiscurriculum is ingevoerd (na het zevende trimester in winter 1991/92) zal ook per stroom van vakken (zoals Programmeren 1 t/m 7) de opbouw van de stof geëvalueerd worden. Bewaking studietermijnen. Er z~Jn in 1990 geen aanvragen om verlenging van de stageduur of afstudeerperiode, op basis van de Richtlijn ex. art. 61 WWO Bewaking studietermijnen, gedaan. Voorzieningen en ondersteuning. Huisvesting. om een lang verhaal kort te maken: de huisvestingssituatie van de faculteit is abominabel. De situatie is nu zodanig dat de repercussies hiervan op het functioneren van de faculteit zichtbaar worden. Dubbele of drievoudige bewoning van kamers belemmert het geven van individueel onderwijs en verstoort het verrichten van onderzoek. De faculteit heeft dringend behoefte aan instructiezalen elders. Vanzelfsprekend blijft de faculteit krachtig streven naar een unilocatie. 74
Bibliotheek. De vakliteratuur op het gebied van de wiskunde en de theoretische informatica is voornamelijk ondergebracht bij de faculteitsbibliotheek; die op het gebied van de toegepaste informatica voornamelijk bij de bibliotheek van het Rekencentrum. Grotere aandacht voor de literatuur over toegepaste informatica is wenselijk. Met het Rekencentrum dienen afspraken over de verdeling van deze literatuur te worden gemaakt. Apparatuur. Op het gebied van apparatuurbeleid ligt er een geweldig spanningsveld tussen hetgeen noodzakelijk wordt geacht voor kwaliteit van onderwijs, onderzoek en dienstverlening en de mogelijkheden begrensd door de omvang van de financiële middelen. In 1990 is een investeringsniveau bereikt waarop alle beschikbare middelen aan onderhoud en vervanging moeten worden besteed. Ten behoeve van het onderwijs is het noodzakelijk de beschikbare PC-zalen uit te breiden en zalen met werkstations in te richten. of deze zalen centraal dan wel decentraal gelegen zullen zijn, en of ze centraal dan wel decentraal gefinancierd moeten worden, vereist veel studie en overleg in de komende tijd. 3.!.2.2.
Bet onderwijsproces
Het onderwijsproces wordt gekenmerkt door: - de onderwijsorganisatie; - het verloop van het onderwijsproces. Onderwijsorganisatie
Algemeen. In de initiële opleiding Technische Informatica wil de faculteit de studenten een studie aanbieden die voldoende breedte heeft en gericht is op het aankweken van een wetenschappelijke en kritische houding, waarbij de nadruk ligt op het onderwijzen van onderwerpen van blijvend belang. Geprobeerd wordt de zelfstandigheid van de student te bevorderen door de begeleiding in de vorm van instructies in de loop van de studie sterk te laten afnemen, en door de student zelfstandig of in kleine groepen opdrachten te laten uitvoeren. Vanaf september 1989 wordt een nieuw curriculum ingevoerd. Het beslaat zeven trimesters en is voor alle studenten gemeenschappelijk. Bij het ontwerp van het studieprogramma is bijzondere aandacht besteed aan de onderlinge samenhang in het aanbod van vakken. Bij de evaluatie, op basis van ervaringen van studenten èn docenten, wordt deze samenhang nadrukkelijk bewaakt. In het afrondende zevende trimester zijn twee grote opdrachten voorzien waarin de stromen Programmeren en Computerarchitectuur en systeemprogrammatuur door de student afgerond worden. Het nieuwe bovenbouwprogramma is in december 1990 door de faculteitsraad vastgesteld. Hierin wordt meer dan tot nu toe aandacht besteed aan de praktijkoriëntatie, in het bijzonder aan mondelinge en schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid, en aan de toepassing van informatica in andere disciplines.
75
Het begeleidend onderwijs heeft tijdens de propaedeuse vooral de vorm van instructies; in het vervolg van de studie komt er meer plaats voor practica, waarin grotere zelfwerkzaamheid van de student wordt verwacht. In het nieuwe bovenbouwprogramma zullen ook vakken in de vorm van seminaria of zelfstudie worden aangeboden; enerzijds vanwege een gewenste variatie in het aanbod van onderwijsvormen (de student is er in die studiefase ook rijp voor), anderzijds vanwege de geringe aantallen deelnemers bij sommige keuzevakken. Onderwijsbelasting. Zoals al in S 3.I.2.1. is aangegeven, is de verdeling over onderwijs en onderzoek wèl redelijk in overeenstemming met de toegewezen verdeling, maar staat die toewijzing op zich onder druk van de plafond-financiering van de universiteiten. Om voldoende ruimte aan het onderzoek te kunnen bieden zou de onderwijslast omlaag moeten, zo constateert ook de Visitatiecommissie. Enerzijds zal de faculteit dan ook blijven pleiten voor een ophoging van de onderzoekscapaciteit. Anderzijds zal zowel bij de uitvoering van het onderwijs, als bij het ontwerpen van het nieuwe curriculum voortdurend aandacht worden besteed aan een verantwoorde inperking van de onderwijsbelasting. Relatie onderwijs/onderzoek. Waar de faculteit deel uitmaakt van een technische universiteit, is de kleur van onderwijs en onderzoek sterk ontwerpgericht. Informatica is voor de faculteit voluit een ingenieurswetenschap, waarin de vraag 'Hoe maken we het• van centraal belang is. Het onderwijsprofiel wordt mede bepaald door het onderzoekprofiel van de faculteit. Zo hangen de afstudeerrichtingen nauw samen met de zwaartepunten in het onderzoek. Bij de uitvoering van de afstudeeropdracht komt een deel van de studenten ook al direct in contact met dat onderzoek doordat zij betrokken worden bij de uitwerking van deelproblemen. Studiebegeleiding. In de propaedeusefase. De studiebegeleiding in het eerste jaar is in handen van de studiebegeleiders en de P-coördinator. In het eerste jaar worden de studenten in groepen ingedeeld (grootte 25 à 30 studenten) die elk een studiebegeleider krijgen. Deze begeleider is tevens instructeur bij de vakken Programmeren 0, 1 en 2. In het studiejaar 1990/1991 verzorgen de studiebegeleiders tevens de instructie bij het vak Logica 1; het experiment in het voorgaande jaar bleek bij de studiebegeleiders en de studenten goed te zijn bevallen. Drie keer per jaar wordt na afloop van de tentamenperiode een vergadering gehouden om de stand van zaken voor de hele eerstejaarspopulatie te bespreken. Het P-colloquium is een goede gelegenheid gebleken om alle eerstejaars te informeren over zaken als het studieadvies en de overgang naar het nieuwe curriculum.
76
In de doctoraalfase. De studiebegeleiding in de hogere jaren valt onder de D-coördinator. Deze bekijkt van alle studenten in hun vierde jaar de resultaten en maakt aan de hand daarvan een tamelijk globale schatting van de voor de rest benodigde tijd. Studenten die de toegestane zes jaar dreigen te overschrijden worden opgeroepen voor een gesprek. In het vijfde en zesde studiejaar wordt dit herhaald. Studenten in de kritieke zone krijgen in het laatste jaar extra aandacht. Ondanks deze inspanningen laat de studiebegeleiding nog te wensen over: de begeleiding is weinig persoonlijk en incidenteel. Wellicht kan het nieuwe studievoortgangsregistratiesysteem enig soelaas bieden. Met het nieuwe basiscurriculum wordt een duidelijke cesuur aangebracht na zeven trimesters. Dit Dl-moment zal ook in de studiebegeleiding een belangrijker rol gaan spelen dan tot nu toe. Studieadvisering. Wettelijk verplichte studieadvies. Op grond van de resultaten in het eerste jaar wordt aan het begin van de zomervakantie het wettelijk verplichte studieadvies uitgebracht; in de loop van het jaar worden voorlopige adviezen gegeven. Een van de moeilijkste problemen is dat de student die de studie naar verwachting niet aan zal kunnen dat zo vroeg mogelijk moet weten, eigenlijk al halverwege het tweede trimester, om zich vroegtijdig voor een andere opleiding op te kunnen geven. Daarom worden al omstreeks januari gesprekken gehouden met studenten die tot de risicogroep behoren, maar het is duidelijk dat er op dat moment nog weinig harde gegevens zijn. In de zomer van 1990 is veel aandacht besteed aan de studieadvisering na de interimperiode vanwege de overgang naar het nieuwe basiscurriculum. Aan de studenten die het Dlexamen nog niet gehaald hadden is door de coördinatoren een individueel studieprogramma voorgelegd. Zij worden van trimester tot trimester begeleid. Samenwerking met HTO. Er is samenwerking met de Hogeschool Eindhoven op het gebied van 'routering' van studenten. Studenten die de ingenieursstudie niet aankunnen, worden in voorkomende gevallen naar het HIO verwezen. Van belang is in dit verband dat duidelijkheid bestaat over de vrijstellingen die ze op grond van hun prestaties aan de TUE kunnen verkrijgen. RIO-studenten kunnen in principe overstappen naar de ingenieursstudie. Praktisch komt dit een enkele keer voor na het eerste jaar, en in wat grotere mate nadat ze hun volledige studie aan het HIO hebben voltooid. Maatschappelijke vorming. De bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef heeft in het studieprogramma een plaats door het opnemen van een daartoe geschikt vak in het tweede studiejaar. Ook in het programma van de bovenbouw worden W&MW-vakken opgenomen. Voorts wordt studenten aanbevolen onderdelen van het Studium Generale-programma te volgen; begin 1990 is het eerste doctoraaldiploma uitgereikt 77
met een speciale aantekening voor studiepunten in het kader van Studium Generale. In het P-colloquium komen geregeld sprekers van buiten die punten van algemeen belang aan de orde stellen. Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval. Gestreefd wordt naar een P-rendement van ten minste 60%, en een D-rendement van ten minste 80%. Aangezien er in de opleiding geen duidelijke knelpunten te onderkennen zijn, is de enige mogelijkheid om te proberen de werkhouding van de studenten te verbeteren. Hiervoor zal het nodig zijn dat de studenten een goed inzicht krijgen in het niveau en de omvang van hun eigen prestaties (vergeleken met zekere gemiddelden) zodat ze bij te kort schietende prestaties zelf de passende maatregelen kunnen nemen. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij het centrale registratiesysteem van de TUE. Daarnaast zal de studie-advisering in de hogere studiejaren geintensiveerd moeten worden. Selectie en advisering. Met de invoering van het nieuwe basiscurriculum per 1 september 1989 hoopt de faculteit beter inhoud te kunnen geven aan de functies van de propaedeuse. zo wordt het aandeel van de informaticavakken, waaronder enkele meer theoretische, aanzienlijk verstrekt; dit zal zowel de selecterende als de oriënterende functie van de propaedeuse ondersteunen. De Visitatiecommissie Wiskunde en Informatica acht de selecterende werking van de propaedeuse overal in den lande bevredigend. De commissie adviseert in de propaedeuse een college of practicum 'encyclopedie' of 'kaleidoscoop' (bevattende een ruim aantal zeer gevarieerde onderwerpen die zicht geven op wiskunde en informatica, en hun gebruik) op te nemen. De faculteit meent dat het P-colloquium deze functie al kan vervullen. studiebelasting. In theorie is de studielast 1680 uur per jaar, oftewel 420 studiepunten. Het programma is ook in termen van studiepunten beschreven. De bestaande enquête (in het eerste jaar) levert onvoldoende gegevens op om een oordeel te geven over de studielast in gewerkte uren. Wel geeft de enquête een redelijke indicatie over de relatieve tijdsbesteding voor de verschillende vakken binnen een trimester. Onderwijsinnovatie. De belangrijkste onderwijsvernieuwing in het verslagjaar is ongetwijfeld de invoering van een nieuw curriculum (vanaf september 1989). Deze vernieuwing zal ook de komende jaren nog de nodige inspanningen vergen. Activiteiten van studenten t.b.v. bestuur, studievereniging e.d. In de faculteitsraad, de studierichtingscommissie en de commissie Begin zijn studenten vertegenwoordigd. Op initiatief van de studenten functioneert een overlegstructuur
78
om op een onafhankelijke manier het onderwijs kritisch te volgen en daarmee een bijdrage te leveren aan de interne kwaliteitszorg van het onderwijs in de faculteit. Een belangrijke rol spelen de Studentenraad en de Onderwijscommissaris. De faculteit beschouwt de Studentenraad als spreekbuis van de studenten. De Onderwijscommissaris voert informeel overleg met docenten, P- en D-coördinator over praktische aangelegenheden m.b.t. de uitvoering van het onderwijs, maar kan ook agendapunten aandragen voor de studierichtingscommissie. Ook de Visitatiecommissie ziet een effectieve bijdrage van de Studentenraad bij het helpen signaleren van problemen. Daarnaast bestaat de studievereniging GEWIS, die naast activiteiten buiten de studie om zich ook bezig houdt met boekenverkoop, uitgave van oude tentamens en het bevorderen van informele contacten tussen studenten en staf. 3.1.2.3.
Output van het onderwijs - De afgestudeerden
Profiel van de afgestudeerde. In de Zelfstudie (en het Onderwijsverslag 1988) wordt een beschrijving van de arbeidsmarkt en een beschrijving van enkele beroepsprofielen gegeven. De arbeidsmarkt is ingedeeld naar software industrie, systeemindustrie, bedrijfsinformatiesystemen, onderzoeksorganisaties en onderwijs. De beroepsprofielen zijn gereedschapsontwerper, applicatieontwerper gespecialiseerd in de ontwerpfasen van systemen, applicatieontwerper gespecialiseerd in de bouw van systemen, onderzoeker en docent. Voorts zijn in de Zelfstudie gegevens opgenomen over de afstudeerrichtingen en de werkkringen van de afgestudeerden. De faculteit is voornemens om de beschrijving van de markt en de verzameling van gegevens over afgestudeerden periodiek bij te werken, zo veel mogelijk in samenwerking met VIE. Contacten met werkgevers enjof afgestudeerden. Met de afgestudeerden wordt contact onderhouden in de Vereniging voor Informatica-ingenieurs Eindhoven (VIE), zodat een zekere terugkoppeling naar de initiële opleiding wordt verkregen. Zo zijn de voorstellen voor een nieuwe bovenbouw van het curriculum op een bijeenkomst van VIE uitvoerig besproken. Het plan is om samen met deze vereniging een onderzoek op te zetten naar de aard van het werk dat afgestudeerden van de opleiding verrichten, en naar hun loopbaanontwikkeling. Dit zal een welkome aanvulling betekenen op de meer incidentele gegevens die personeelsleden in adviseursfuncties of bij de begeleiding van stages en afstudeerprojecten kunnen verzamelen. De ontwerpersopleiding heeft een externe adviescommissie voor toetsing uit het bedrijfsleven. Hierbij zijn zowel grote als kleine bedrijven betrokken. Deze commissie komt twee keer per jaar bij elkaar.
79
3.1.3. 3.1.3.1.
Post initieel hoger onderwijs 4-jarige aio's
Het aantal promoties is in vergelijking met 1989 afgenomen (zie Algemeen deel; tabel 3.1.; voor 1991 wordt weer een stijging verwacht. Aan het eind van het verslagjaar waren 24 aio/oio-plaatsen binnen de sector Informatica vervuld, waarvan twaalf aioplaatsen uit de le geldstroom en de centrale beleidsruimte, drie oio-plaatsen uit het SOBU en negen oio-plaatsen uit de 2e en 3e geldstroom. De faculteit wil het aantal aio's opvoeren tot 24 à JO, zodat uit deze pool zes à zeven promoties per jaar tot stand komen. De sector Informatica ondervindt geen problemen om de beschikbare plaatsen te vervullen; grotendeels worden hiervoor afgestudeerden van de eigen studierichting Technische Informatica gevonden. Het onderzoek van de promovendi is in vrijwel alle gevallen ingebed in een van de VF-programma's van de faculteit. Het onderwijs aan de 4jarige aio's vindt gedecentraliseerd plaats in de groepen waarin ze zijn geplaatst. Deze begeleiding kan verschillende vormen hebben, zoals het doen volgen van colleges en seminaria, en geleide literatuurstudie. Mede op grond van de aanbevelingen van de Visitatiecommissie wil de faculteit de controle op de totstandkoming en uitvoering van opleidingsen begeleidingaprogramma's voor aio's intensiveren. 3.1.3.2.
Korte onderzoekersopleidingen
n.v.t. 3.1.3.3.
ontwerpersopleidingen
Technische Informatica. De ontwerpersopleiding Technische Informatica leidt op tot het ontwerpen van gegevensverwerkende systemen voor technische toepassingen. Uitgangspunt hierbij is het streven naar enerzijds een goede theoretische fundering in de vorm van specificatie- en ontwerpmethoden, en anderzijds praktische oefening door het werken aan een groot project. Het aantrekken van voldoende goede cursisten is geen enkel probleem gebleken. Er is een uitstekende samenwerking met het bedrijfsleven, waarbij ook cursussen vanuit het bedrijfsleven worden verzorgd. De gang van zaken stemt hier tot tevredenheid. 3.1.3.4.
Aio-Hetwerken
De meeste aio's maken deel uit van informele netwerken, zoals onderzoekswerkgroepen en 2e en Je geldstroom-projecten van grotere omvang. De sector Informatica nam in 1990 nog niet deel aan een officieel aio-netwerk.
80
3.I.3.5.
Post-doctorale cursussen
Er wordt gestreefd naar het beschikbaar stellen van delen van het onderwijsaanbod in de ontwerpersopleiding aan bedrijven of individuen buiten de TUE. Eventuele stappen in die richting zullen via het IVO worden gedaan. 3.I.3.6.
PAO-cursussen
De cursus Database Systemen is inhoudelijk herzien, maar wederom volgens het beproefde stramien gegeven. De capaciteit aan cursussen vanwege het PAO-orgaan Informatica lijkt de vraag ernaar te gaan overstijgen. Zo heeft het PAO-orgaan een door de TUE ontwikkelde cursus computergrafiek in een laat stadium laten vervallen en is overleg met de aanbieders van vergelijkbare cursussen op het gebied van databases nodig gebleken om onnodige concurrentie te voorkomen. Als uitvloeisel hiervan zal de cursus in 1991 in het bijzonder op Communicerende databases gericht zijn. Tabel 3.!.3.: Opleiding
Cursisten m v tot
Duur cursus
Aantal Cursusdagen geld
Database
-
1 week
5
16
f 2.970,-
Samenwerkings- Penvoerende verband instelt ing n.v.t.
TUE·I.Isk/1
3.I.4. Internationale aspecten Internationale contacten
Participatie in EG-programma's. (i) De vakgroep Informatica werkt samen met University of Manchester (Manchester, UK), Institute of computer ScienceFORTH (Heraklion, Kreta, Griekenland), Imperial College (Londen, UK), Swedish Institute of Computer Science (Kista, Zweden), Weizmann Institute (Rehovot, Israël), University of Oxford (Oxford, UK), IMAG Grenoble- INPG (Grenoble, Frankrijk), KUN (Nijmegen, Nederland) en Université de Liège (Liège, België) in het kader van ESPRIT aan het Basic Research project 3096, getiteld Formal methode and tools for the development of distributed and real time systems (SPEC). (ii) De vakgroep Informatica werkt samen met PRISMA Informatica (Perugia, Italië), SLIGOS (Paria La Défense, Frankrijk), Telesystèmes (Paria, Frankrijk), ITI-TNO (Delft, Nederland), IPL-TNO (Eindhoven, Nederland) enENTEL (Madrid, Spanje) in het kader van ESPRIT aan het project 5342, getiteld Promotion of formal methode in European software industry (PROOFS). (iii) De vakgroep neemt deel aan de ESPRIT Parallel Computing Action met het project DIPPER (4038). Uitwisseling van studenten. De uitwisseling van studenten is beperkt tot buitenlandse stages.
Internationale samenwerking
Het onderzoek in de vakgroep Informatica wordt gevoed vanuit diverse internationale samenwerkingsverbanden, zoals ESPRIT, MOPC (Mathematica of Program construction) en, in wat mindere 81
mate, JESSI. De faculteit acht het van belang om plaats te bieden aan buitenlandse gasten die het onderzoek kunnen inspireren. Bij een langer verblijf wordt bevorderd dat deze gasten samenwerken met afstudeerders en promovendi, en dat zij een seminarium geven. Fondsen als de Nationale Faciliteit Informatica ondersteunen dit streven.
Ontwikkelingssamenwerking
n.v.t. 3.I.S. Emancipatie De faculteit neemt actief deel aan de THEA-dagen, jaarlijks in oktober, die speciaal gericht zijn op meisjesleerlingen in het middelbaar onderwijs. In het voorlichtingsmateriaal wordt veel aandacht besteed aan de beeldvorming over de informatica. In de eerste videofilm 'Informatica ••• precies!' uit 1988 wordt een beeld gegeven van de studie en van de informaticastudent; in 1990 is de tweede videofilm 'Informatici aan het werk' in première gegaan, waarin een beeld wordt gegeven van de beroepspraktijk. Een vergroting van het aandeel van vrouwelijke studenten is niet het eerste doel van deze initiatieven, maar de faculteit neemt aan dat een betere beeldvorming wel irrationele bedenkingen ('informatica is voor computer-freaks') kan wegnemen. De extra inspanning bij de werving van vrouwelijke studenten dienen gevolgd te worden door een extra inspanning om belemmerende factoren tijdens de studie weg te nemen (zeker zolang de verhoudingen nog zo scheef liggen). Momenteel wordt gestreefd naar enige concentratie van de vrouwelijke studenten bij de indeling van groepen, op basis van het vaste vermoeden dat een minimum aantal vrouwelijke studenten per groep nodig is om de ongunstige effecten van een scheve verdeling zo veel mogelijk tegen te gaan. Kortom: de vrouwelijke studenten niet alleen in een groep zetten en niet concentreren in één groep. De groepsvorming wordt tijdens de introductie met zachte hand gestuurd. Vanzelfsprekend maakt een grotere deelname van vrouwelijke studenten zulke 'positieve actie' overbodig. De maandelijkse lunch van medewerksters en studentes (samen met Wiskunde) geniet grote belangstelling. Vaak worden spreeksters uitgenodigd; bijvoorbeeld vrouwelijke ingenieurs die over hun beroepservaringen vertellen. In 1989 is het facultaire beleid ten aanzien van deeltijdarbeid geformuleerd. Door deeltijdarbeid kunnen wellicht meer mogelijkheden worden geboden aan herintredende vrouwen. 3.I.6. Service-onderwijs Naast de opleiding tot informatica-ingenieur wordt serviceonderwijs in de informatica gegeven voor de andere opleidingen van de TUE. Dit beschouwt de faculteit als een uiterst belangrijk onderdeel van haar taak. De omvang van het service-onderwijs bedraagt thans 7 fte. Het service-onderwijs wordt uitgebouwd door waar mogelijk samenwerking met het
82
Rekencentrum te zoeken bij het inleidend programmeeronderwijs, en door uitbreiding van het voortgezet en specialistisch onderwijs. De tendens dat andere opleidingen hun eigen informaticaonderwijs verzorgen is zorgelijk. Intensief overleg hierover is noodzakelijk. In dit overleg zal de faculteit een open oog hebben voor de gerechtvaardigde verlangens van de andere opleidingen. Uiteraard zullen de uitvoerbaarheid en de stand van zaken in het vakgebied informatica mede bepalend zijn voor het uiteindelijke resultaat.
83
HOOFDSTUK 4 FACULTEIT TECHNISCHE NATUURKUNDE
4.1.
Algemeen
De faculteitsraad heeft bij de behandeling van het Onderwijsverslag 1989 nadrukkelijk aangegeven dat in het vervolg uitsluitend nieuwe ontwikkelingen binnen het facultaire onderwijsproces voor vermelding in het onderwijsverslag in aanmerking mogen komen. Omdat de wijze waarop de faculteit, met betrekking tot onderwijs, invulling geeft aan het beleid ten aanzien van profilering, doelstelling en taakstelling ongewijzigd gebleven is, wordt hiervoor verwezen naar de bijdrage aan het Onderwijsverslag 1989, hoofdstuk 4, paragraaf 1. Met betrekking tot de profilering is het volgende evenwel van belang. De in het verslag 1989 aangekondigde ontwerpersopleiding "Instrumentatie voor manipulatie van geladen en ongeladen deeltjes", zal naar verwachting in de loop van 1991 worden vastgesteld onder de naam "Fysische instrumentatie voor de beheersing van geladen en neutrale deeltjes". 4.1.1.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt
De beschrijving hiervan wijkt niet af van die uit het Onderwijsverslag 1989. Daaraan kan nog worden toegevoegd: In 1990 is de raad van advies, die de faculteit in 1989 instelde, operationeel geworden. Deze raad, bestaande uit gekwalificeerde personen uit sectoren van het bedrijfsleven en (semi-)overheid waarin natuurkundigen hun werkkring vinden, adviseert het faculteitsbestuur gevraagd of ongevraagd over o.a. vorm en inhoud van het onderwijs. Daarnaast past het hier ook de instelling van de post-doctorale opleiding Klinische Fysica te vermelden die in een vergevorderd stadium van voorbereiding verkeert. 4.1.2.
Rol interne en externe stages
Stages zijn van groot belang om de doelstellingen van het onderwijs te bereiken. Dit werd reeds uitvoerig toegelicht in het Onderwijsverslag 1989. Volgens CSA gegevens bedroeg het aantal stages natuurkunde 125, waarvan 4 bij de binnenlandse industrie en 14 in het buitenland. De overschrijding van de nominale stageduur heeft zich ook nog in 1990 gemanifesteerd. Toch bestaat de indruk dat zich een kentering ten goede aftekent, mogelijk als gevolg van de maatregelen die in het verslag 1989 werden aangekondigd. De mogelijkheden voor de lichting 1987 en later om stages te doen, zijn als volgt geregeld: In het 2e, 3e en 4e cursusjaar kan men kiezen uit een prê-stage à 36 halve dagen plus één stage à 75 halve dagen inclusief het schrijven van het verslag, of twee stages à 75 halve dagen inclusief het
85
schrijven van het verslag, elke optie met een aangepast aantal keuzecolleges. 4.1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit en rendeaent van de ingenieursopleiding.
De spanning van deze relaties werd reeds in eerdere verslagen aangegeven. 4.2.
Bet systeea van kwaliteitszorg
4.2.1. Studie-
voorlichting
Gemiddeld vwoeindexamen-
Onderwijsinput
Jaarlijks organiseert de faculteit voorlichtingsdagen voor de hoogste klassen van het vwo. Ook leraren van het vwo worden uitgenodigd kennis te nemen van de mogelijkheden die de studie biedt. Daarnaast besteedt de faculteit veel aandacht aan de werving van (zeker ook vrouwelijke) studenten door voorlichting te geven op scholen voor v.w.o. Daarnaast zijn de kontakten van docenten van de vakgroep Didaktiek Natuurkunde met vwo-scholen (ter begeleiding van hospiteerstages van kandidaten voor de le graads-onderwijsbevoegdheid) in de sfeer van studievoorlichting eveneens van groot nut. Een speciale demonstratie-/ontvangstruimte biedt groepen vwo-leerlingen de gelegenheid gedurende een dag intensief kennis te maken met de natuurkunde. Verder verrichten studenten van diverse NLO's een stage in de faculteit. Tabel 4.1.:
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer vwo.
cijfers Gemiddeld 8.5 8.0 7.5 7.0 6.5
o.o
Tabel 4. 2.:
vwo cijfer x < 10.0 x < 8.5 <• x < 8.0 <= x < 7.5 <:r: x < 7.0 <= x < 6.5 Totaal <:r: <=
Aantal Procent 16 12.9 22 17.7 28 22.6 24 19.4 23 18.5 11 8.9 124 100.0
Verdeling van het gemiddelde eindexamencijfer per vak in procenten van de eerstejaars studenten, generatie 1990.
10 Vak aant pct BIOLOGIE 0 0.0 ENGELS 0 0.0 ECONOMIE I RECHT 1 1.1 NATUURKUNDE 4 3.2 NEDERLANDS 0 0.0 SCHEIKUNDE 2 1.7 WISKUNDE A 11 24.4 WISKUNDE B 7 5.8 WISKUNDE I 0 0.0 WISKUNDE 11 0 0.0
9 aant 3 16 14 36 0 28 25 22
pct 6.8 13.2 15.4 29.0
o.o
23.9 55.6 18.3 0 0.0 0 0.0
8 aant 16 38 31 48 24 38 9 33 2
pct 36.4 31.4 34.1 38.7 19.4 32.5 20.0 27.5 50.0 0 0.0
7 aant 17 33 28 31 52 32 0 29 1 2
6
pct 38.6 27.3 30.8 25.0 41.9 27.4 0.0 24.2 25.0 66.7
aant 8 25 15 5 43 16 0
21 1 1
pct 18.2 20.7 16.5 4.0 34.7 13.7 0.0 17.5 25.0 33.3
5 aant 0 9 2 0 5 1 0 6
0 0
pct 0.0 7.4 2.2 0.0 4.0 0.9
o.o
5.0 0.0 0.0
< 5 aant 0 0 0
0 0 0
0 2 0 0
Aantal pct 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.7 0.0 0.0
De correlatie tussen de VWO-cijfers en de studieresultaten van de P-fase wordt jaarlijks onderzocht. 86
44 121 91 124 124 117 45 120 4 3
De overtuiging dat studenten, die op het VWO-examen gemiddeld minder dan een 7 voor de exacte vakken behalen, er verstandig aan doen niet aan een universitaire studie technische natuurkunde te beginnen, wordt met de resultaten van deze onderzoeken gestaafd. Knelpunten en oplossingen
De toenemende druk op medewerkers om hun onderzoekstaak met verve uit te voeren, manifesteert zich duidelijk in de afnemende belangstelling van medewerkers om te voorzien in prakticum-begeleiding. De faculteit hanteert daarbij als richtlijn dat de begeleiding van het eerstejaars prakticurn verzorgd wordt door tijdelijk wetenschappelijk personeel (aio's) en van het ouderejaarsprakticum door wetenschappelijk medewerkers in vaste dienst. In verband hiermee is een commissie ingesteld die zich zal beraden over aspecten van taak, inhoud, organisatie e.d. van de praktica. Ook het ontbreken van een doelmatige presentatie- en onderwijsruimte vormt een knelpunt. Gekonstateerd is dat de faculteit op dit gebied achterligt bij hetgeen heden ten dage voor de ontvangst van contractpartners, voor representatieve bijeenkomstenm en voordrachten, incl. colleges en instrukties minimaal vereist is. Dit knelpunt brengt de faculteit onnodig in een ongunstige positie; met andere woorden: er is grote behoefte aan een gehoorzaal van enige omvang en kwaliteit.
Personeel
De in eerdere verslagen gemelde knelpunten op personeel gebied blijven aktueel: de onevenwichtige leeftijdsopbouw, de nog steeds toenemende spanning van het gelijktijdig op hoog niveau moeten voldoen aan de gestelde taken op onderwijs- en onderzoek-terrein.
Onderwijsmanagement
- Raden en commissies Op het gebied van het onderwijs kent de faculteit de instituties, zoals die in eerdere verslagen werden vermeld. - staff development Met betrekking tot dit aspect Z~Jn ten opzichte van het onderwijsverslag 1989 over 1990 geen nieuwe ontwikkelingen te melden. - De kwaliteitsbeheersing Via commissies en raden vindt een continu proces van evaluatie, toetsing en beoordeling plaats. Daarnaast biedt het benutten van centrale voorzieningen m.b.t. registratie van de studievoortgang, de faculteit onderbouwing in kwantitatieve zin bij de beheersing van de kwaliteit van het onderwijs.
87
De faculteit is verder betrokken bij de ontwikkeling van het centrale instellings-evaluatie-systeem, USE, dat eveneens kan bijdragen tot betere kwaliteitsbeheersing. In de afstudeerfase volgt nog een aparte, belangrijke vorm van kwaliteitsbewaking: het afstudeerwerk wordt beoordeeld door een ondervragingscommissie van vijf personen uit meerdere vakgroepen, eventueel aangevuld met deskundigen van buiten. Daardoor wordt het niveau van de afgestudeerde (en op termijn ook het niveau van de opleiding) getoetst; een aktiviteit die niet gemist kan worden als men een hoge kwaliteit wil handhaven. De resultaten van de onderwijsevaluatie hebben vooralsnog geen aanleiding gegeven tot specifieke curriculum aanpassingen. Eevenmin deden zich bij de gebuikelijke knelpunten in de studievoortgang opvallende ontwikkelingen voor die tot handelen zouden nopen. Dit houdt ook verband met het gegeven dat de faculteit geen mogelijkheden ziet het studierendement te verhogen zonder dat daarbij de kwaliteit van de opleiding in het geding komt. zoals eerder gemeld, vormt het te lang uitlopen van stages een belemmering voor een snelle studievoortgang. Het aantal aanvragen vooraf ter verkrijging van verlenging van de stageduur en/of van de afstudeerperiode, op grond van de richtlijn ex artikel 61 WWO (bewaking studietermijnen) bedroeg overigens 2, resp. 0. Voorzieningen en ondersteuning In dit kader zijn geen nieuwe ontwikkelingen te melden. 4.2.2. Onderwijsorganisatie
Bat onderwijsproces
Algemeen De inrichting van het onderwijs week in 1990 niet af van hetgeen daarover in vorige verslagen vermeld werd. De examenregelingen voor de studierichting Technische Natuurkunde liggen vast in de "Regelingen voor de examens van de afdeling der Technische Natuurkunde", welke zijn geformuleerd naar het model van de commissie 'Slagter'. De regelingen zijn onlangs herzien. Voor de gedoceerde natuurkundevakken van het curriculum wordt driemaal per jaar de gelegenheid geboden een examenonderdeel af te leggen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de vakken is gelegd bij de diverse vakgroepen. Het keuze-onderwijs wordt geheel zelfstandig door de vakgroepen verzorgd en omvat de préstages, de stages en het afstudeerwerk, alsmede gespecialiseerde keuzecolleges. Onderwijsbelasting. Volgens de richtlijnen is hierbij het uitgangspunt de volgens PGM/PMP-gegevens, bepaalde normatieve onderwijsbelasting. Deze is voor de medewerkers van de faculteit 21,6 fte, incl. 4,6 fte voor service-onderwijs.
88
Gerelateerd aan het aantal ingeschreven natuurkunde-studenten dat 610 bedraagt, is de ratio 1 : 28. Relatie onderwijs/onderzoek Reeds in het eerste jaar worden de studenten geconfronteerd met eenvoudige onderzoeksaspecten, namelijk bij het doen van practicumproeven. In de doctoraalfase wordt de student bij het vakgroepsonderzoek betrokken door er (een tweetal) onderzoeksstages uit te voeren. Het laatste jaar van zijn studie brengt hij geheel in een vakgroep door en verricht hij onderzoek in het kader van zijn afstudeeropdracht. Aansluitend op de ingenieursopleiding biedt de faculteit twee soorten onderzoekersopleiding. De 4-jarige opleiding is gericht op promotie en de vorming tot zelfstandig onderzoeker. De 2-jarige opleiding biedt verdere verdieping en verbreding van reeds bij de ingenieur aanwezige kennis en kunde. Het programma voor de aangekondigde ontwerpersopleiding "Fysische instrumentatie voor de beheersing van geladen en neutrale deeltjes" wordt thans voor operationalisering uitgewerkt. Ook de opzet van de 4-jarige post-doctorale opleiding "Klinische Fysica" is een goede uitwerking van de relatie onderzoek en onderwijs. Voor de aanstaande eerstegraads-natuurkunde leraar is er via de vakdidaktische onderzoeks- en onderwijscomponent een mogelijkheid zich te bekwamen in het doceren van de fysica. Studiebegeleiding Hiervoor geldt wat ook in vorige verslagen gemeld werd: Een P-studiebegeleider en voor elke generatie een eigen D-studiebegeleider, verlenen gevraagd of ongevraagd advies waar het de studie betreft. Eerstejaarsmentoren begeleiden studenten reeds vanaf de introductiedagen. D-mentoren helpen studenten o.a. met de samenstelling van hun keuzeprogramma. studieadvisering Ook ten aanzien van studie-advisering ZLJn in vergelijking met 1989 geen nieuwe ontwikkelingen te melden. De Studiebegeleidingscommissie meldt in haar jongste jaarverslag dat van een oorspronkelijke populatie van 112 reguliere studenten in 1988 76 studenten een positief advies gekregen hebben. Daarvan hebben 74 het P-diploma behaald; 27 hebben een negatief advies ontvangen, van wie 4 toch het P-diploma behaald hebben. In totaal hebben 78 (70%) de P-fase met succes afgerond, waarvan 15 met vertraging. 9 Studenten hadden de studie reeds vóór de studie-advisering afgebroken. Maatschappelijke vorming Voor wat betreft de meer algemeen georiënteerde vorming van de student zijn er specifieke colleges, colloquia, stages en andere programma onderdelen, zoals in vorige onderwijsverslagen gemeld.
89
Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval Door middel van studiebegeleiding en studievoortgangsbewaking via enquêtes, wordt getracht inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de studenten het onderwijs verwerken. Daarbij ontstaat ook een beeld van de mate van doorstroom en uitval. Voor de evaluatie van colleges maakt de faculteit gebruik van USE (Universitair Systeem voor Evaluatie). Dit systeem wordt beheerd door de sectie Onderwijsresearch van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Een centraal geleid, geautomatiseerd systeem voor bewaking van de studievoortgang (OWIS) kwam gereed en is in bedrijf genomen. De faculteit maakt zich op om dit systeem eveneens te gaan gebruiken. Selectie en advisering De wijze waarop selectie en advisering plaatsvindt, werd in het onderwijsverslag 1989 uitvoerig beschreven. Nieuwe ontwikkelingen hebben zich daarin niet voorgedaan. studiebelasting Voor de normatieve studielast wordt verwezen naar de overzichten in de facultaire bijlage. Deze overzichten geven eveneens een beeld van de geplande studietijd per studiejaar. Voor de gerealiseerde studietijd (=studieduur) wordt verwezen naar de getallen m.b.t. het studierendement. De indruk bestaat dat de student zijn tijd hard nodig heeft. Knelpunten treden op daar waar 'op eigen kracht' gewerkt moet worden, zoals bij het schrijven van verslagen. De N-praktica in het 1e en 2e jaar worden als 'zwaar' ervaren. Onderwijsinnovatie Voor wat betreft 1990 zijn er geen nieuwe ontwikkelingen op het gebied van innovatie van het onderwijs te melden. Aktiviteiten van studenten; de studievereniging De studenten participeren met vertegenwoordigers uit de eigen geleding in verschillende bestuursorganen en colleges van advies, waarvan de belangrijkste zijn: de faculteitsraad, de studierichtingscommissie, de keuzeprogrammacommissie en de commissie voor de wetenschapsbeoefening. Zie ook onder 'Management van het onderwijs'. De studievereniging 'J.D.van der Waals' levert indirect een stimulerende bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs. Met name de organisatie van binnenlandse en buitenlandse excursies (in afgelopen jaren naar de USA en Japan) en van landelijke symposia over aktuele onderwerpen, verdient in dit verband vermelding. Ook bevordert de studievereniging de deelname aan disputen. 4.2.3.
Output van het onderwijs - De afgestudeerden
Profiel van de afgestudeerde De omschrijving van het profiel waaraan een natuurkundig ingenieur naar de opvatting van de faculteit moet voldoen, is 90
geformuleerd in de eindtermen van de faculteit. Deze werden als bijlage 1 toegevoegd aan de facultaire bijdrage aan het Onderwijsverslag 1989. Contacten met werkgevers enjof afgestudeerden Zoals onder 4.1.1. is aangegeven worden er relaties onderhouden met het bedrijfsleven en met de afgestudeerden. Met name is de inbreng van de Raad van Advies van de faculteit hierbij van wezenlijk belang. Ook via de bestaande contacten, hoewel deze niet struktureel zijn, ontvangt de faculteit geregeld signalen die waar nodig ook tot bijstelling van het onderwijsprogramma aanleiding kunnen geven. Participatie in EG-programma's Op onderwijsgebied onderhield de faculteit in 1990 via de vakgroep Fysische Informatica (prof.dr.A.J.van der Wal) en de vakgroep Deeltjesfysica (prof.dr.ir.D.C.Schram) met het EG-project Erasmus relaties met respectievelijk de universiteiten van Cork en Brunell en de Université de Paris-sud (docenten/studenten-uitwisseling). Uitwisseling van studenten Voor zover er van uitwisseling sprake is geschiedt dat op ad-hoc-basis. Incidenteel vertoeven in de faculteit studenten van elders, waaronder ook uit het buitenland. Van de eigen studenten maken per jaar 30 a 40 personen gebruik van de mogelijkheid tijdelijk elders te studeren of onderzoek te doen; daarin veelal gestimuleerd door hun afstudeerbegeleider. 4.3.
Post-initieel hoger onderwijs
4.3.1.
4-jarige aio's
De vierjarige onderzoekersopleiding gericht op de academische promotie. Het promotie-onderzoek biedt een volwaardige vorming tot zelfstandig onderzoeker. De promotietraditie is inherent aan het vakgebied en gebonden aan het onderzoeksklimaat van de faculteit. 4.3.2.
korte onderzoekersopleidingen
De faculteit heeft voor de 2-jarige onderzoekersopleiding een eigen programma beschikbaar. Dit programma is algemeen van opzet; d.w.z. het dient als kader waarin en leidraad waarmee in overleg met betrokkenen een specifiek programma wordt opgesteld dat dus een sterk individueel karkter heeft. De deelnemers behoren tot de TUE-populatie; in 1989 was één afkomstig van de rijksuniversiteit Limburg.
91
4.3.3.
Ontwerperaopleidingen
Het programma voor de facultaire onderwerpersopleiding 'Fysische instrumentatie tot beheersing van geladen en neutrale deeltjes' zal naar verwachting in de loop van 1991 worden vastgesteld. 4.3.4.
AIO-netwerken
De faculteit participeert niet in landelijke aio-netwerken. 4.3.5.
Post-doctorale cursussen
In samenwerking met twee ziekenhuizen en de Rijksuniversiteit Limburg wordt een post-doctorale opleiding Klinische Fysica voorbereid. De opzet daarvan verkeert in een vergevorderd stadium; een spoedige presentatie van het programma wordt voorzien. Nascholingscurussen. Binnen de vakgroep Didaktiek Natuurkunde Z1Jn nascholingspakketten ontwikkeld voor de biofysica-onderwerpen "Het oog" en "De bloedsomloop". In het kader van het PRINTprojekt zijn twee nascholingscursussen over Fysische Informatica verzorgd voor eerstegraads natuurkundeleraren. Voorts is nascholing verzorgd over "Ruimtevaart in Nederland", "Stromingsleer en bloedsomloop", "De eindexamens", "De nieuwe eindexamenprogramma's", "Het projekt bovenbouw Natuurkunde", "De rol van het prakticum" en nog enkele andere onderwerpen. Scholing en nascholing van HBO-docenten. oe vakgroep Didaktiek Natuurkunde is in 1990 in het Centrum voor Didaktiek van de Technische Vakken (CDTV;, een samenwerkingsverband tussen de TUE en de PTH gestart, waarbij ook de HE betrokken is. Er is scholing en nascholingsmateriaal ontwikkeld op het gebied van de Didaktiek van de techniek en de Didaktiek van de Technische Natuurkunde. Voorts is met het ontwikkelde materiaal een nascholingscursus gestart voor HBO-docenten. Aanvullend examen. Een beperkte uitbreiding van het curriculum van de eerste fase kan gerealiseerd worden door middel van een aanvullend examen. De faculteit had hiertoe reeds eerder in samenwerking met andere faculteiten, een aantal model-pakketten ontwikkeld die voor natuurkundig ingenieurs een aanvulling geven met elementen uit het eigen of een ander vakgebied. De zwaarte van het aanvullend examen komt overeen met 3 à 4 maanden studie. In 1991 is van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
92
4.4.
Internationale aspecten
Internationale samenwerking
De internationale samenwerking manifesteert zich duidelijker op het gebied van onderzoek dan op onderwijsgebied. Zie daartoe het Wetenschappelijk Verslag. Verdere informatie biedt het onderwijsverslag 1989.
Ontwikkelingssamenwerking
In vergelijking met het verslag 1989 zijn hierover geen nieuwe ontwikkelingen te melden. 4.5.
Emancipatie
Zoals onder 4.2.1., studievoorlichting, opgemerkt tracht de faculteit ook nadrukkelijk meisjes te interesseren voor de studie natuurkunde. In 1990 hebben zich 8 meisjes ingeschreven, in 1989 13, in voorgaande jaren varieerde het aantal inschrijvingen van meisjes tussen 5 en 11. Met betrekking tot het personeelsbeleid zij medegedeeld dat de faculteit graag meer vrouwen betrokken zag bij de uitvoering van de processen onderwijs en onderzoek. Geconstateerd moet echter worden dat sollicitaties van vrouwen weinig voorkomen. Overigens heeft de faculteit geen beleid ontwikkeld dat mannen en/of vrouwen buiten de normale competitie houdt en op grond van andere dan wetenschappelijke of functionele merites op posities plaatst. Vanuit dit gegeven is er geen grond voor specifieke vormen van samenwerking met de emancipatiemedewerkster van de TUE.
93
HOOFDSTUK 5 FACULTEIT WERKTUIGBOUWKUNDE
5.1. Algemeen
5.1.1. Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt Reeds bij de invoering van de TFS-programmering is in belangrijke mate aandacht geschonken aan de inzichten en opvattingen die bij "afnemers" van werktuigkundig afgestudeerden t.a.v. de studieprogrammering aanwezig bleken. De faculteit prijst zich gelukkig dat in de contacten van velerlei aard met de industrie dit klankbord van maatschappelijke behoefte nog steeds goed functioneert. Mede hierdoor is de faculteit in staat een opgeleide af te leveren, die kwalitatief aan hoge eisen voldoet en - daarbij door zijn directe en brede inzetbaarheid - goed aan de maatschappelijke vraag beantwoordt. Ook bij komende curriculum-aanpassingen zal rekening worden gehouden met de behoefte van de markt op langere termijn. 5.1.2. Rol interne en externe stages Bij de concretisering van het le fase studieprogramma heeft de faculteit bewust gekozen voor het uitgangspunt dat rol en betekenis van stages des te effectiever is, naarmate de student zich een groter pakket technisch-wetenschappelijke vaardigheden heeft eigen gemaakt. Dit uitgangspunt heeft er toe geleid dat in de D2-fase, wanneer de student zich tot een vakgroepagericht eindstudieprogramma verbindt, vrijwel steeds een of meer stages, intern of extern, worden verricht. Kenmerk van deze stages is dat de student, binnen het kader van de reeds afgebakende eindstudie-fase, noodzakelijkerwijs ook te maken krijgt met andere dan werktuigkundige aspecten. Een dergelijke stage, waarvan ook de vakgerichte wetenschappelijke inhoud op niveau moet zijn, brengt als vanzelfsprekend een uitermate betekenisvolle scholing in sociale vaardigheden met zich mee. In het algemeen heeft een stage een omvang van tenminste 8 weken. omdat stages veelal gerelateerd zijn aan vraagstelling vanuit de industrie of onderzoekcentra ondervindt de faculteit geen plaatsingsproblemen. In een aantal gevallen wordt de eindstudie-opdracht volledig extern verricht. In die gevallen vindt soms geen afzonderlijke stage plaats.
95
5.1.3. Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendemant Het onderwijsbeleid van de faculteit wordt primair gekenmerkt door de maatschappelijke vraag naar goed opgeleide ingenieurs,die ook de vergelijking met het niveau van academisch geschoolde werktuigkundigen in de ons omringende landen kunnen doorstaan. Deze zorg voor kwaliteit uit zich in een curriculum waarin ondanks de wettelijke beperkingen aan de studieduur - geen concessies ten aanzien van niveau worden gedaan en waarin het breedte-aspect zo goed mogelijk is gegarandeerd. De faculteit is van mening dat, hoewel een beperking in oefengebieden, alsmede de versmalling van de oriäntatie, een vergroting van de nominale studieduur zou rechtvaardigen, het huidige curriculum goede mogelijkheden biedt aan de maatschappelijke taakstelling te voldoen. De faculteit is evenwel van oordeel dat zolang de instroom niet kwalitatief kan worden beinvloed, slechts aan door de centrale overheid in rendementscijfer uitgedrukte verplichtingen kan worden voldaan, nadat de selectieve functie van de propaedeuse tot gelding is gekomen. 5.2. Bet systeem van kwaliteitszorg 5.2.1. Onderwijsinput Studievoorlichting
vanuit de onderkenning dat VWO-decanen,aan wie in het proces van studievoorlichting een belangrijke rol moet worden toegekend, in het algemeen vanwege hun vak-inhoudelijke afkomst weinig of geen binding met studies zoals die in de werktuigbouwkunde hebben, ontstaat de noodzaak tot accentuering van de eigen voorlichtingaactiviteiten van de faculteit. De door de regionale VWO-scholen ( gemeenschappen ) georganiseerde bijeenkomsten ten behoeve van studie- en daarmee samenhangende pakket-keuze, worden door de faculteit aangegrepen om de vwo-er, wellicht voor het eerst, duidelijk te maken wat werktuigbouwkunde is. Zowel in voorjaar als in najaar levert de faculteit haar bijdrage aan de voorlichtingsdagen voor 5 en 6 vwo. Tijdens deze dagen, waarvoor samen met studenten, door de faculteit een dia-serie is ontwikkeld, worden door de portefeuillehouder Onderwijs van het DBW en veelal eerstejaars-docenten inleidingen gehouden en wordt een groot aantal demonstraties door onderzoekers verzorgd. Tot de voorlichtingaactiviteiten van de faculteit behoort voorts de op vrouwelijke studenten georiänteerde studievoorlichting "Thea studeert techniek". Opvallend hierbij is de grote belangstelling voor de vrije studierichting Werktuigkundige Medische Technologie en voor CAD-CAM-toepassingen in de werktuigbouwkunde. In de schriftelijke studievoorlichting beperkt de faculteit zich tot bijdragen aan brochures van de TUE en van de overheid.
96
De inhoud van het studieprogramma voor het eerste jaar is zo goed mogelijk afgestemd op het niveau van kennis en vaardigheden dat verwacht mag worden van studenten met een VWO-opleiding. De problemen met de vooropleiding hebben maar ten dele betrekking op het ontbreken van aanwezig veronderstelde kennis. Wezenlijk zijn echter de problemen die samenhangen met de vaardigheden van de aankomende student. In de vooropleiding ligt de nadruk te zeer op ad hoc en met veel trucs oplossen van problemen, terwijl voor de werktuigbouwkundige een meer gestructureerde, abstractere, werkwijze van probleem oplossen essentieel is. In dit verband mag niet onvermeld blijven dat in het vwo sprake is van een uitermate zwakke koppeling van het wiskunde- en het natuurkunde onderwijs. De hieruit voor de de abituriënt in zijn werktuigkundige vervolgstudie voortkomende problemen kunnen aanzienlijk zijn. Gemiddelde VWOeindexamencijfers
Tabel 5 .1.: Gemiddeld 8.5 8.0 7.5 7.0 6.5 0.0
Tabel 5.2.:
10 sant Vale BIOLOGIE 0 ENGElS 0 ECONOMIE I RECHT 0 NATWRKUNDE 0 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 0 WISKUNDE A 4 WISKUNDE B 3 WISKUNDE I 0 WISKUNDE 11 0
Knelpunten en oplossingen
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer vwo.
vwo cijfer Aantal Procent <= x < 10.0 4 1.5 <= x < 8.5 27 10.2 <= x < 8.0 41 15.4 <=x < 7.5 69 25.9 <= x < 7.0 67 25.2 <= x < 6.5 58 21.8 Totaal 266 100.0
Frequentieverdeling van de eindexamencijfers van de VWO-vakken in 1990 van de W-instroom
pct 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3.3 1.1 0.0 0.0
9 aant pct 5 4.9 17 6.5 11 6.2 30 11.2 3 1.1 14 6.0 53 43.1 19 7.3 1 16.7 0 0.0
8 aant pct 29 28.4 60 22.8 42 23.7 88 33.0 18 6.7 69 29.4 49 39.8 53 20.3 2 33.3 0 0.0
7 aant pct 36 35.3 93 35.4 68 38.4 102 38.2 113 42.3 94 40.0 13 10.6 81 31.0 3 50.0 3 100.0
6 sant 29 69 50 46 109 52 4
pct 28.4 26.2 28.2 17.2 40.8 22.1 3.3 78 29.9 0 0.0 0 0.0
5 unt 3 20 6 1
24 6 0 25 0 0
pct 2.9 7.6 3.4 0.4 9.0 2.6 0.0 9.6 0.0 0.0
< 5 sant 0 4 0 0 0 0 0 2 0 0
Aantal pct 0.0 1.5 0.0 0.0 0.0 0.0
o.o
0.8 0.0 0.0
102 263 1n 267 267 235 123 261 6 3
Ten aanzien van de eerstejaars-instroom dient te worden opgemerkt dat deze zich reeds enige jaren met een dusdanige omvang manifesteert, dat de capaciteitsgrenzen van de faculteit, in het bijzonder ten aanzien van de practica, zijn bereikt. Capaciteitsproblemen doen zich eveneens voor met betrekking tot de instructies Fundamentele Werktuigkunde. Op personele gronden worden deze instructies reeds gedurende enige jaren niet meer in kleine groepen van studenten gegeven en wordt de 97
uitbreiding van PC-gebruik in deze onderwijsstroom dientengevolge ernstig belemmerd. In de WSK-stroom, waar zich eveneens capaciteitsproblemen voordoen, mag op grond van een door de Faculteit-w genomen besluit, aan op PC-gebruik gebaseerde instructies voortaan slechts eenmaal tijdens de P-fase worden deelgenomen. Hoewel de in de eerstejaars-practica in te zetten apparatuur - zij het in een scherp afgepaste verroostering in kwantitatief opzicht toereikend is, zal de vervangingsnoodzaak de komende jaren binnen de faculteit toenemen. Voor wat betreft de investeringen in computer-hardware beschikt de faculteit thans over drie PC-tuinen met een voldoende technische capaciteit om het reeds bestaande - en op termijn te realiseren - basisonderwijs dat op PC-gebruik is gebaseerd, te huisvesten.
Personeel
onderwijsmanagement
De explosieve groei in de le jaarsinstroom dia zich na 1984 aandiende en zich sedert dien op zeer hoog niveau heeft gehandhaafd, trekt een uitermate zware wissel op de onderwijstaak van de faculteit. De verdelingsmodellen die ook t.a.v. de personele middelen door het topbestuur van de TUE worden gehanteerd, spelen slecht - en met een aanzienlijke vertraging - in op de gespannen situatie. De snelle technologische ontwikkelingen impliceren de noodzaak van een continu-proces van bijscholing van de met onderwijstaken belaste medewerkers. De toegenomen werkdruk als gevolg van een meer dan verdubbeling van het aantal eerstejaarsstudenten binnen vijf jaar, maakt het evenwel bijzonder moeilijk de voor bijscholing noodzakelijke tijd vrij te maken. De eisen die worden gesteld t.a.v. het promoveren sluiten niet aan op de heersende cultuur in de werktuigbouwkunde,met name in de op applicatie gerichte groepen. Dit heeft nadelige gevolgen voor de carrière-ontwikkeling van wetenschappelijke medewerkers. Raden en commissies De faculteit beschikt in de StudieRichtingsCommissie over het orgaan dat, - zowel met betrekking tot het werktuigkundig studieprogramma als de vrije studierichting WMT - als adviescommissie van de Faculteitsraad, belast is met de zorg voor de structurele aspecten van het studieprogramma, zoals evaluatie, bijstelling, herziening en examinering. De SRC is vakgroepsgewijs samengesteld, zowel ten aanzien van de vaste staf-leden als ten aanzien van de studentenafvaardiging. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de vrije studierichting WMT, die apart d.m.v. een medewerker en een student is vertegenwoordigd. Daarenboven nemen ook de studie-adviseur en de onderwijscommissaris van de werktuigkundige studievereniging aan de vergaderingen deel. De tot de Vaste Commissie voor de Examens behorende SRC-leden vormen voorts de Dagelijkse Commissie voor de Examens.
98
Staff Development Een belangrijk aandeel in de personeelsontwikkeling speelt zich op informele wijze binnen de faculteit af en betreft: het verkrijgen van nieuwe kennis en inzichten door voortdurende vaktechnische oriëntatie en onderzoek; de vele vormen van zelfstudie; de onderlinge wisselwerking met leden van andere vakgroepen, vaak via gezamenlijke begeleiding van eindstudenten; uitwisseling bij externe contacten. Tot een meer formele vorm van personeelsontwikkeling behoort niet alleen de accentuering van een promotie- c.q. publicatie-cultuur voor de zittende staf; ook een groot aantal opleidingen en cursussen dat door het personeel wordt gevolgd, dient hiertoe te worden gerekend. Een belangrijk deel van het personeelsbestand maakt gebruik van de mogelijkheid om aan een zeer uiteenlopend, door de dienst Personele Zaken gefinancierd, pakket van zelfstudiemogelijkheden deel te nemen. Ten behoeve van onderwijsprojecten en contractresearch volgden 25 personeelsleden de externe cursus projectmanagement. Een aantal personeelsleden heeft deelgenomen aan door de sectie Onderwijsresearch van de faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen aangeboden cursussen over het geven van hoorcolleges. Een schatting is dat aan het geheel van opleidings- en scholingsmogelijkheden bij elkaar door het OBP ongeveer 5\ van de werktijd wordt besteed. Overeenkomstig het belang dat de faculteit hecht aan scholing van het personeel, zal er naar gestreefd worden de inspanningen op het huidige niveau te handhaven. Op de jaarlijkse begroting wordt tenminste fl.76.000 hiertoe uitgetrokken. De kwaliteitsbeheersing De door de faculteit sinds een reeks van jaren gevolgde werkwijze ten aanzien van de kwaliteitsbeheersing van het onderwijsproces bleef in het verslagjaar ongewijzigd. Door middel van zijn van een geformaliseerd evaluatiesysteem beschikt de faculteit thans over goede mogelijkheden om, naast de inhoudelijke aspecten, aandacht te geven aan de verzorging en zwaarte van de onderscheiden delen van het studieprogramma. Deze informatie wordt in belangrijke mate ontleend aan de vaksgewijze enquetering van deelnemende studenten en aan de rapportages die onder auspiciën van de werktuigkundige studievereniging Sirnon Stevin aan de SRC-W worden uitgebracht. In dit kader wordt een belangrijke plaats ingenomen door de informatie die via het zgn. P-mentoraat wordt verkregen. Dit mentoraat dat bij wijze van experiment partieel voor de generatie 1988 van start ging en sedert dien werd gecontinueerd,omvat thans de volledige eerstejaars-instroom. 99
Op basis van dergelijke, elkaar veelal aanvullende, rapportages vindt, in onderling docentenoverleg, het noodzakelijke aanpassingsproces plaats en worden docententeams geattendeerd op niet-optimale koppeling met andere vakken. In de examenresultaten kan de SRC aanleiding vinden de onderwijsgevenden tot een herbezinning op het proces van kennisoverdracht aan te zetten, dan wel, in meer extreme situaties, om maatregelen van dwingende aard te nemen. Hoewel er geen formele wisselwerking met de industrie is met betrekking tot het basisprogramma, wordt een ander belangrijk element in het proces van kwaliteitsbeheersing gevonden in het oordeel van de industrie over een kwantitatief grote groep van studenten (globaal 30\),die de eindstudie-opdracht extern verricht. Ten aanzien van de studievoortgangsregistratie geldt dat de faculteit met belangstelling een verdere uitbouw van het eind 1989 in gebruik genomen centraal ontwikkelde onderwijsinformatiesysteem tegemoet ziet. Met name hoopt de faculteit in het kader van studiebegeleiding vanuit een geautomatiseerde studievoortgangsregistratie via zgn. "direct mailing" de student na elke examenperiode met zijn positie t.o.v. de nominale studieduur te confronteren. Ten aanzien van studenten in de eindfase beperkt de faculteit de studiebegeleidingsactiviteiten vooralsnog tot een gedetailleerde informatie aan de eindstudie-docent op het moment waarop zijn afstudeerder over nog één jaar formele inschrijftijd beschikt. De herstructurering van de faculteit, heeft ook na de bereikte overeenstemming in het voorgaande verslagjaar zowel op bestuursniveau als in de onderwijsgroepen nog veel tijd en energie gevergd. Als gevolg daarvan en van het expliciete voornemen de faculteit niet gelijktijdig met twee parallel lopende veranderingsprocessen te confronteren, is de voorgenomen curriculum-herziening ook in het huidige verslagjaar bewust tot - slechts enkele - ad-hoc wijzigingen beperkt gehouden. De randvoorwaarden waarbinnen de voorgenomen herinrichting van het studie-programma gestalte dient te krijgen, zijn globaal afgebakend. Verondersteld wordt dat het herziene studie-programma, te beginnen met de propaedeuse, met ingang van het cursusjaar 1992-1993 van kracht kan worden. Logistieke problemen, die de studievoortgang zouden kunnen hinderen, hebben zich in het verslagjaar niet voorgedaan. Voor studenten die de nominale studievoortgang niet hebben kunnen handhaven, geldt dat externe, buiten het onderwijsproces liggende factoren, tot de studievertraging aanleiding hebben gegeven. De aan externe stages en afstudeeropdrachten verbonden genormeerde studiebelasting blijkt in de praktijk reëel te zijn. In het verslagjaar zijn geen aanvragen tot verlenging
100
van de aan stages enfof aan afstudeeropdrachten verbonden periode ingediend. De rendementsproblematiek werd reeds bij 5.2.1. "de onderwijsinput" aan de orde gesteld. Aanvullend hierop dient te worden gesteld dat, hoewel de selectieve werking van de propaedeuse een temperende invloed op de studenten-aantallen in de hogere jaren heeft, de hausse in eerstejaarsinschrijvingen, zoals die zich de laatste jaren heeft voorgedaan, ontegenzeggelijk een grote druk op de eindstudierichtingen van de faculteit heeft veroorzaakt. Als consequentie van de vrije keuze van eindstudierichting moest in een beperkt aantal gevallen - op grond van overschrijding van de begeleidingscapaciteit- verwijzing naar een andere eindstudiespecialisme plaats vinden. 5.2.2.
Bet onderwijsproces
Het onderwijsproces wordt gekenmerkt door: - de onderwijsorganisatie - het verloop van het onderwijsproces Onderwijsorganisatie
Algemeen. Het trimestergewijze ingerichte werktuigkundig curriculum onderscheidt -de propaedeuse -de Dl-fase -de D2-fase
3 trimesters 4 trimesters 5 trimesters
1.1 t/m 1.3 2.1 t/m 3.1 3.2 tfm 4.3
Zowel de propaedeuse als de Dl-fase betreft een voor alle studenten geldend standaard-studieprogramma, waarin geen differentiatie op grond van keuzemogelijkheden bestaat. Dit basisprogramma, met een totale omvang van 7 trimesters, is gebaseerd op de onderwijsstromen Wiskunde, Fundamentele Werktuigkunde, Ontwerpkunde en Vervaardigingskunde. Vanaf trimester 2.2 vindt een uitbreiding met de onderwijsstroom van de Maatschappijwetenschappen plaats. Voor het basisprogramma, met het P- en het Dl-examen als meetpunten ten behoeve van de studievoortgang, wordt de verantwoordelijkheid als geheel door de faculteit gedragen. Het tweede gedeelte van de doctoraal-fase wordt gekenmerkt door een toenemende mate van differentiatie, waarvoor de feitelijke verantwoordelijkheid naar de onderscheiden vakgroepen is verschoven. Hoewel de D2-fase vakgroep-afhankelijk wordt ingevuld, z~Jn er in deze fase toch globaal-gemeenschappelijke kenmerken: een programma van de in de trimesters 3.2, 3.3 en 4.1 te volgen keuzevakken, waarin ook niet-vakgroep gebonden keuze-onderwijs kan worden opgenomen; een of meer stages, hetzij in de industrie, hetzij aan de TUE, waarbij een toenemende belangstelling voor stages in het buitenland wordt geconstateerd;
101
de eindstudie-opdracht tot een omvang van 2 à 3 trimesters. Deze eindstudie-opdracht hangt veelal samen met êên van de onderzoekgebieden van de gekozen vakgroep. samenwerking met het bedrijfaleven vindt hierbij regelmatig plaats. In de P- en Dl-fase vindt de kennisoverdracht plaats in hoorcolleges, instructies en practica. In de ontwerpoefeningen van het basisprogramma wordt kennisverwerking beoogd. Bij het keuzevak-onderwijs in de D2fase wordt ten behoeve van specifieke keuzecolleges soma gekozen voor het zgn. werkcollege, waarin de collegestof projectmatig aan de orde komt. Keuze-onderwijs wordt eveneens in de vorm van discussie-colleges gegeven. Voorwaarde hiertoe is dat de deelnemers zich bijvoorbeeld door middel van een aan het college voorafgaande literatuurstudie reeds aanmerkelijk in de te behandelen stof hebben verdiept. Als implicatie van een uit onderwijsstromen opgebouwd curriculum geldt dat in colleges vrijwel steeds op eerder behandelde onderwerpen wordt voortgebouwd. Van de deelnemers wordt verondersteld dat zij zich deze stof in voldoende mate eigen hebben gemaakt. Bij de ontwerpoefeningen dienen de deelnemers op inhoudelijke gronden aan vooraf bekendgemaakte toelatingsvoorwaarden te voldoen. Een aantal practica kan slechts met vrucht worden doorlopen als de student zich door studie vooraf op de opdrachten heeft voorbereid. De oorspronkelijk aan de studie-programmering gekoppelde examenregelingen kenmerkten zich door een zeer ruime compensatie-regeling binnen, op de vier onderwijsstromen gebaseerde, groepen van vakken. Gaandeweg zijn deze regelingen aangescherpt tot de huidige situatie waarin, ongeacht de in het geding zijnde examenonderdelen, slechts een zeer beperkt aantal nietvoldoende resultaten met aangegeven ondergrens door de examencommissie geaccepteerd zullen worden. Ook heeft zich in de tijdstippen waarop examenonderdelen schriftelijk geëxamineerd worden, een wijziging voorgedaan. Het oorspronkelijke uitgangspunt -geen tussentijdse examinering, maar alle herkansingen in de interimperiode- is vervangen door de regeling dat, met uitzondering van Wiskunde, een examenonderdeel alleen in twee opeenvolgende examenperiodes wordt geëxamineerd. Voor de Wiskunde-vakken vindt de herkansing nog steeds in de Interimperiode plaats. Zowel in de propaedeuse als in de Dl-fase vindt uitsluitend een schriftelijke examinaring plaats, bijna steeds als open vraagstelling en in een enkel geval via multiple choicetoetsing. In het verslagjaar ia door toevoeging van een tweetal zaterdagen aan de examenperiode een gelijkmatiger verdeling van de examendruk mogelijk gebleken. Eerst in de D2-fase vindt voor een aantal elementen uit het keuzevak-onderwijs een andere dan schriftelijke examinering plaats. 102
Integratie van onderwijs en examinering speelt zich met name af in de sfeer van eindstudie-opdrachten, doch kan evenzeer betrekking hebben op deelneming aan werk- of discussiecolleges of op keuzevakken waarvoor - middels een begeleidingaproces - één of meer (deel-) opdrachten worden uitgevoerd. Op initiatief van door de vaste Commissie voor de Examens ingestelde examencommissies is een regeling tot stand gekomen, waarbij op grond van vooraf vastgestelde criteria de judicia met lof, met grote waardering en met waardering voor het P- en Dl-examen kunnen worden toegekend. Ten aanzien van de voorgenomen curriculum-herziening, waarvan in het verslagjaar in eniger mate de uitgangspunten onderwerpen van discussie waren experimenten in de diverse onderwijsstromen gecontinueerd. Niettemin zal op termijn van een structurele herprogrammering sprake zijn, waarbij in het licht van moderne ontwikkelingen informatica-aspecten sterk in het programma verweven zullen worden. In het aldus beoogde computergesteund onderwijs vindt in de wiskunde-stroom een verschuiving naar numerieke methoden plaats, waarbij het gebruik van procedures en de concepten daarachter, doch niet de programmatische inhoud, centraal zullen staan. Het wiskunde-onderwijs in het eerste studiejaar is thans volledig op deze visie ingericht. Ook in het onderwijs in de werktuigkundige vakken zullen informatica-aspecten in toenemende mate worden geïntegreerd, waarbij het computergesteund onderwijs zich in elk van de onderwijsstromen Fundamentele Werktuigkunde, ontwerpkunde en Produktie zal manifesteren. In het verslagjaar zijn de experimenten in de Ontwerpstroom met werkstations voortgezet,terwijl de experimentele oefeningen op PC's en werkstations in de Fundamentele Werktuigkunde een verdere uitbreiding hebben ondergaan. De verwachting is dat door het toenemende gebruik van de computer als hulpmiddel in het onderwijs de studenten, uitgaande van de fysische realiteit, meer aandacht aan modelvorming kunnen besteden. In de ontwerpoefeningen zal het accent verschuiven naar creativiteit, het maken van verantwoorde keuzen en optimaliseren van een ontwerp. Een voortgaande toepassing van de mogelijkheden van de informatica-technologie zal een toenemende verschuiving van tekenplank naar beeldscherm impliceren. In het licht van deze onderwijskundige argumenten is de faculteit, uiteraard mede gelet op de eigen financiële beperkingen, van mening dat ieder aanstaand werktuigkundig ingenieur in de nabije toekomst in zijn opleiding over een PC moet beschikken. De faculteit moet door software beschikbaar te stellen (dan wel te subsidiëren) de student in staat stellen om via deze apparatuur met de leerstof te oefenen en om daadwerkelijk analyses en simulaties uit te voeren. Gepoogd wordt dit uitgangspunt bij de beoogde curriculumherziening te effectueren.
103
Onderwijsbelasting Het bemanningsprobleem bij instructies, als gevolg van een zeer hoge eerstejaars-inschrijving in de achtereenvolgende jaren, deed zich ook in het verslagjaar onverminderd gelden. Ook met betrekking tot de practica - wezenlijke elementen in de basisprogrammering - en de ontwerpoefeningen geldt dat de faculteit de grenzen van zijn mogelijkheden is genaderd. Het steeds weer terugkerende effect van de drastische toename in eerstejaarsstudenten,manifesteert zich uiteraard ook in een grote druk op de eindstudierichtingen van de vakgroepen.Ook in het verslagjaar werden de vakgroepen op dit punt tot een maximale inspanning genoodzaakt. Studiebegeleiding Met betrekking tot het centraal opgezette studenteninformatiesysteem, waarover thans kan worden beschikt, heeft de faculteit vastgesteld dat dit systeem het begeleidingaproces kan ondersteunen. Met gebruikmaking van dit systeem beoogt de faculteit de eerstejaarsstudent na elke examenperiode via zgn. "direct mailing" met zijn positie t.o.v. de nominale studievoortgang te confronteren. De studievoortgangsregistratie dient het tevens mogelijk te maken het zgn. geschiktheideadvies met betrekking tot de gekozen studierichting naar een dusdanig tijdstip te vervroegen, dat door de student tijdig tot een vervolgstudie aan een andere instelling kan worden besloten. In feite beperkt de studiebegeleiding, waarvoor de faculteit in het herstructureringsplan zowel voor de propaedeuse als voor de doctoraal-fase over een halve formatieplaats beschikt, zich tot de signalering van die studenten die achterblijven ten opzichte van een als een minimum gestelde score. In een persoonlijk gesprek tracht de studiebegeleider de oorzaken ervan op te sporen, waarna mogelijke verwijzing naar deskundigen binnen de TUE plaatsvindt. In het verslagjaar is het als experiment opgezette Pmentoraat tot de gehele eerstejaars-instroom uitgebreid. Dit gezamenlijke initiatief van de werktuigkundige studievereniging en de SRC beoogt de eerstejaars een persoonlijke begeleiding te bieden, waarbij het leren studeren voorop staat. Het mentoraat geeft voorts aanvullende informatie ten behoeve van het hiervoor genoemde studiegeschikheidsadvies en dient tevens als evaluatie-instrument m.b.t. het eerstejaars-onderwijs. Studie-advisering In de huidige situatie beschikt de faculteit niet over de vereiste deskundigheid om studenten op verantwoorde wijze tot een van de werktuigbouwkunde afwijkende studierichting te kunnen adviseren, zodat de verwijzende functie van de propaedeuse slechts ten dele ten uitvoer wordt gebracht. In gevallen waar van een daadwerkelijke verwijzing sprake is, betreft dit het advies om de werktuigkundige studie aan een instelling van HBO voort te zetten. In twijfelgevallen wordt de student voor een studiekeuzetest verwezen naar het Bureau studentenpsychologen.
104
Maatschappelijke vorming Als één van de eindtermen van de geboden opleiding stelt de faculteit dat de afgestudeerde inzicht dient te hebben verworven in de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen en dat hij/zij in staat moet zijn om de persoonlijke verantwoordelijkheid voor de resultaten van het werk te dragen. Het aankweken van deze hoedanigheden, die moeten leiden tot het onderkennen van de wisselwerking tussen techniek en samenleving en van de maatschappelijke gevolgen van technische ontwikkelingen, wordt door de faculteit als een impliciete onderwijstaak opgevat. Vormgeving hiervan vindt in de W&MW-colleges in het gemeenschappelijke basiscurriculum plaats, terwijl ook in de D2-fase geëigende keuzecolleges beschikbaar zijn. Voorts participeren studenten in WenS en Wetenschapswinkel, terwijl ook intensieve participatie in activiteiten van Sirnon Stevin mogelijkheid tot ontplooiing in deze richting biedt. Ook de activiteiten in het kader van het Studium Generale dienen in het licht van maatschappelijke vorming niet onvermeld te blijven. Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval In het voorgaande is er reeds met nadruk op gewezen dat in tegenstelling tot studierichtingen als wiskunde, natuurkunde, scheikunde enz., de werktuigkundige studie op geen enkele herkenbare wijze in het vwo wordt geintroduceerd. Mede daarom en gezien de kwaliteit van de instroom accepteert de faculteit het gegeven dat, na de oriënterende werking van de propaedeuse,globaal gesteld, omstreeks 40 \ van de instroom de werktuigkundige TU-studie afbreekt. Het lijkt de faculteit daarom reëel om doorstroom- en uitvalcijfers te betrekken op de instroom in de D-fase. Analyse hiervan toont aan dat ongeveer 10% van de P-geslaagden de studie in de faculteit niet binnen zes inschrijfjaren afrondt. In dit cijfer zijn begrepen de studenten, die op basis van de in de faculteit voltooide propaedeuse hun studie in een andere richting voortzetten (o.a. Bedrijfskunde, Techniek en Maatschappij, doch ook in de vrije studierichting Werktuigkundige Medische Technologie). Inzicht in de instroom verwerft de faculteit, naast informatie vanuit de studiebegeleiding, uit de deelneming aan het Dl-examen. Vanaf de invoering van de TFS-programmering heeft de faculteit het noodzakelijk geacht halverwege de Dfase een meetpunt in te bouwen. In de D2-fase wordt elke student één jaar voor het verstrijken van de beschikbare inschrijftijd op zijn "doorloopsnelheid" gescreend en vindt, door tussenkomst van de eindstudie-docent, een inventarisatie van eventuele knelpunten plaats. Gebleken is dat aanwe~ige knelpunten nimmer in de door de faculteit geboden organisatie van het onderwijsproces gelegen zijn, doch voortvloeien uit de individuele situatie van de student.
lOS
Selectie en advisering De door de faculteit gekozen opzet van de propaedeuse beoogt het leggen van een eerste basis in de Wiskunde/Informatica, in de Fundamenten van de Werktuigbouwkunde, alsmede in het Vervaardigen en in het Ontwerpen. Het is daarom vanzelfsprekend dat in deze op onderwijsstromen gebaseerde visie de oriënterende en selecterende taakstelling van de propaedeuse niet aan één stroom en daarbinnen niet aan één of meer vakken bij uitstek is toebedacht. Studie-advisering - in de zin van het advies tot studiebeëindiging -vindt getrapt plaats. In de beginfase van de propaedeuse wordt de student als geschiktheidecriterium een in één jaar te realiseren minimum-score gepresenteerd; na afloop van het derde trimester vindt een toetsing aan de gestelde eisen plaats en wordt namens de faculteit het geschikheidaadviea formeel uitgebracht. Zoals hiervoor reeds werd aangegeven streeft de faculteit er naar op korte termijn tot een advisering op een eerder tijdstip te komen. In verband met onvoldoende deskundigheid binnen de faculteit beperkt de verwijzende studie-advisering zich tot de werktuigkundige HBO-opleiding. Behoudens enige uitzondering wordt het besluit tot studiebeëindiging c.q. wijziging van studierichting niet aan de faculteit medegedeeld. Inzicht in de nieuwe bestemming van de studiestaker is hierdoor niet aanwezig. Hieronder is niet begrepen de vertrouwelijke informatie die in het kader van "exit interviews" door het niet-faculteit gebonden bureau Studentenpsychologen wordt verkregen. Studiebelasting Bij de opzet van de TFS-programmering heeft de faculteit zich gebaseerd op een normbelasting van 42 onderwijsweken à 40 StudieBelastingsUren (SBU) volgens een norm, die destijds voor alle TUE-studierichtingen werd overeengekomen. In geen der programmajaren wordt de jaarnorm van 1680 SBU - en als een afgeleide daarvan de trimesternorm van 560 SBU overschreden, zodat van piekbelasting binnen enig cursusjaar geen sprake is. Onderwijsinnovatie Reeds meerdere malen is in dit verslag vanuit van elkaar verschillende invalshoeken het proces van onderwijsvernieuwing benaderd. Als samenvatting daarvan geldt dat in het verslagjaar de opzet van het studieprogramma in grote lijnen ongewijzigd is gebleven en voorts dat vooruitlopend op en ten behoeve van een integrale en, structureel gezien, een meer ingrijpende programma-wijziging in de te onderkennen onderwijsstromen, onderwijskundige experimenten hebben plaatsgevonden, dan wel werden gecontinueerd. Studievereniging Bij de beschrijving van de op onderwijsevaluatie gerichte activiteiten van de faculteit is de rol die de werktuigkundige studievereniging via het P-mentoraat en D-raad in dit opzicht inneemt, belicht. 106
Voorts leveren de door de studievereniging georganiseerde excursies en lezingen een aanvulling op het studieprogramma. In de D2-fase van de studie spelen de vakgroepsdisputen een steeds belangrijker rol. 5.2.3.
Output van het onderwijs - De afgastudaarden
Profiel van de afgestudeerde Aan het eind van de doctoraal fase dient de werktuigkundige student/afgestudeerde a. door analyse en synthese innoverende activiteiten te kunnen verrichten op een deelgebied van de werktuigbouwkunde; b. een zeker inzicht te hebben verworven in de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen en in staat te zijn persoonlijke verantwoordelijkheid te dragen voor de resultaten van zijn werk; c. over de vereiste attituden en vaardigheden te beschikken om het voorgaande operationeel te krijgen. Met name dient aanwezig te zijn het gevoel voor een onderkennen van de grenzen van eigen kennis en vaardigheden en de bereidheid om buiten die grenzen andere deskundigen te raadplegen. Contacten met werkgevers en/of afgestudeerden In 5.3.5. Post-doctorale curussen en 5.3.7. Continuing Engineering Education is de afstemming van het onderwijs op de arbeidsmarkt, -in belangrijke mate geïnspireerd op ervaringsgegevens van afgestudeerden en hun "afnemers" -aan de orde gesteld. De faculteit acht ook de vereniging Werktuigkundige Ingenieurs Eindhoven (WIE) in staat tot een structurele stroom van informatie over de in de praktijk ten aanzien van de opleiding levende wensen.
5.3.
Post-initiaal hoger onderwijs
De gegevens in de tabellen 5.3., 5.4., 5.5. en 5.6. kunnen afwijken van de overeenkomstige tabellen 3.1., 3.2., 3.3. en 3.4. in het Algemeen Deel door verschillen in de opzet van de facultaire administratie enerzijds en de centrale administratie anderzijds. 5.3.1.
De vierjarige onderzoekarsopleiding leidend tot promotie
Tabel 5.3.: Promoties 1990 Aantal promoties M V Tot
8
0
8
1e geldstroom
1
Intern 2e geldstroom
3
Extern 3e geldstroom
3
Totaal
6
1
107
Tengevolge van het afbouwen van de via het IVO gefinancierde korte onderzoekersopleidingen en in het verlengde daarvan de omzetting van de 2-jarige onderzoekersopleiding Fundamentele Werktuigbouwkunde naar een korte ontwerpersopleiding Computational and Experimental Foundations of Engineering, is evenals in het voorgaande verslagjaar - mede in verband met de overige ontwikkelingen in het post-initiële onderwijs - te weinig sprake geweest van een uitgebalanceerde relatie tussen het le fase onderwijs en het 2e fase onderwijs. Niettemin onderkent de faculteit ten volle de cruciale rol die aan de onderzoekersopleidingen en met name aan het 4jarige promotie-onderzoek moet worden toegekend. Teneinde het risicodragend grensverleggend onderzoek voor de komende tijd veilig te stellen acht de faculteit het van wezenlijk belang het aantal la-geldstroom promotieplaatsen tot ongeveer 20 te laten toenemen. Naast de financiële aspecten - immers zeer veel 2e fase onderzoekswerk vindt in de 2e en Je geldstroom plaats - is een weloverwogen onderzoekebaleid van essentieel belang voor handhaving van het predikaat "wetenschappelijk", waarop het le fase onderwijs aanspraak moet maken. De faculteit kan in deze opzet slechts slagen indien de vaste wetenschappelijke staf intensief bij dit onderzoek betrokken is, alsmede bij de uitstraling van dit onderzoek op het le fase onderwijs. Deze tweezijdige betrokkenheid wordt door de faculteit van groot gewicht geacht. De ontoereikende financiële middelen voor het financieren van de toegewezen richtformatie belemmeren niet alleen een volledige benutten van in principe beschikbare le geldstroomplaatsen, doch zullen op langere termijn negatieve uitwerkingen hebben op de hierboven aangegeven overdrachtsfunctie naar het le fase onderwijs. 5.3.2.
De tweejarige korte onderzoekersopleiding zonder proactie
Tabel 5.4.: Korte onderzoekersopleidingen IVo-TUE Faculteit W Instroom 1990 M
V
Tot
Fundamentele Werktuigkunde 0
0
0
Totaal aantal deelnemers 1990 Tot M V
4
0
4
Geslaagd 1990 M
V
Tot
3
0
3
Gelet op het karakter van deze opleiding heeft de faculteit reeds in een eerder stadium voorbereidingen getroffen tot een ombouw van onderzoekers- naar ontwerpersopleiding, waarbij een gewijzigde naamgeving "Computational and Experimental Foundation of Engineering" de inhoudelijke aspecten zal typeren. 108
Nu de via het IVO gefinancierde onderzoekersopleidingen op korte termijn zullen worden afgebouwd,wordt voor het verslagjaar 1990 m.b.t. de onderzoekersopleiding "Fundamentele Werktuigkunde" volstaan met de hierboven aangegeven cijfermatige verantwoording. 5.3.3.
ontwerpersopleidingen
Tabel 5.5.: Ontwerpersopleidingen IVO-TUE Naam
Instroom 1990 M V Tot
computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten 4 computational and Experimental Foundations of Engineering
Totaal aantal deelnemers 1990 M V Tot
Geslaagd 1990
Andere deeln. facult.
M V Tot
Bdk. E 0
4
12 1
13
3
0
3 WSK/I N T
5
1
6
10 1
11
1
0
1
computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten. De multi-disciplinaire na-doctorale ontwerpersopleiding "Computer gesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten", waarvoor een belangrijk samenwerkingsverband met de faculteit Bedrijfskunde en de faculteit Elektrotechniek onontbeerlijk is, richt zich op de verschuiving die zich in toenemende mate in de metaal- en elektrotechnische industrie met betrekking tot het ontwerpen en vervaardigen van discrete produkten zal voltrekken. Deze verschuiving wordt veroorzaakt door toenemend computergebruik in het voortbrengingsproces, waardoor het traditionele onderscheid tussen de ontwerp- en vervaardigingsfase steeds meer zal vervagen. Het eerste jaar van deze individueel gerichte 2-jarige Nadoopleiding bevat veelal een aantal cursorische elementen van korte inleidende colleges met een uitgebreid oefeningenpakket. In een aantal gevallen treedt een met een scriptie af te sluiten opdracht in de plaats van een bepaald collegeblok. Het studie-programma, dat onder mentoraat van een hoogleraar uit de begeleidingagroep wordt opgesteld en uitgevoerd, vindt in het tweede jaar zijn afsluiting in een ontwerpopdracht,welke onder auspiciën van een vaste begeleidingagroep veelal op een projectmatige wijze in de industrie wordt uitgevoerd.
109
Computational and Experimental Foundation of Engineering. De in 5.3.2. vermelde ombouw van de verkorte onderzoekersopleiding "Fundamentele Werktuigkunde" naar de tweejarige ontwerpersopleiding "Computational and Experimental Foundation of Engineering" (CEFE) heeft in het voorgaande verslagjaar zijn beslag gekregen. Met de definiäring van "Computational and Experimental Foundations of Engineering" als het geheel van multidisciplinaire grondslagen van de ingenieurswetenschappen ten behoeve van ontwerp, constructie en produktie van technologische systemen, bestaat zowel in de Nederlandse industrie als in de ontwikkeling- en onderzoekcentra een toenemende behoefte aan ontwerpingenieurs, die deskundigheden op het gebied van deze CEFE hebben verworven. Oorzaak van deze groeiende behoefte ligt in de steeds verdergaande ontwikkeling naar kennis-intensieve industriële activiteiten, waarbij "informatisering" een sterk accentverschuivende rol speelt. De toenemende complexiteit van technologische systemen vereist academici die in een wisselwerking tussen numerieke en experimentele technieken, geavanceerde en in het bijzonder o.a op het gebied van mecha-fysica, meeha-chemica als mechatronica, multi-disciplinaire modellen gebruiken, zowel t.a.v. dimensionering, besturing, automatisering als optimalisering. Oe ontwerpersopleiding CEFE beoogt aan deze strategisch uiterst belangrijke maatschappelijke vraag te voldoen. Het multi-disciplinaire karakter van de opleiding maakt ook instroom op basis van de le fase opleiding in de faculteiten Technische Natuurkunde, Scheikundige Technologie, Wiskunde en Informatica, alsmede Elektrotechniek mogelijk. Hoewel een zekere mate van homologatie onvermijdelijk is,wordt in deze opleiding niet naar voor alle deelnemers identieke eindtermen gestreefd. Oe faculteit Werktuigbouwkunde participeert voorts in de nadoctorale ontwerpersopleiding "Procestechnologie", voor welke opleiding docenten van de faculteit Scheikundige Technologie de hoofdverantwoordelijkheid dragen en in de 2e- fase opleiding Logistieke Besturingssystemen, waarvoor de hoofdverantwoordelijkheid bij de faculteit Technische Bedrijfskunde berust.
110
Tabel 5.6.: Herkomst tweejarige aio's TUE
TUD
Computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete producten
9
1
Computational and Experimental Foundations of Engineering
9
Fundamentele Werktuigbouwkunde
3
Opleiding
5.3.4.
UT
Buitenlandse Universiteit
HBO
Totaal
13
3
1
1
1
11
4
AIO-netwerken
Op basis van het rapport van de commissie-vossers zou de faculteit moeten participeren in een AIO-netwerk over computational Mechanics. Ook in dit verslagjaar zijn echter nog geen landelijke activiteiten in het kader van dit netwerk waargenomen. 5.3.5.
Post-doctorale opleidingen
Via post-doctorale beroepsopleidingen wordt ingespeeld op de noodzakelijke bijscholing van in de praktijk werkzame ingenieurs, waarbij een dusdanige verbreding van en verdieping in de ontwikkelingen van het vakgebied beoogd wordt, die niet via de beperkte cursusomvang van het Pato gerealiseerd kan worden. Oe faculteit heeft de hoofdverantwoordelijkheid van de oorspronkelijk op deze overwegingen gebaseerde parttime vervolgopleiding Computational and Experimental Meebanles (CEM). Deze vervolgopleiding is met ingang van het verslagjaar ondergebracht in de stichting PATO en opgebouwd uit een 15-tal PATO-cursusssen. Hierover wordt onder 5.3.6 gerapporteerd. 5.3.6.
PATO-cursussen
In het verslagjaar werden binnen de sectie Werktuigbouwkunde en Industrieel Ontwerpen van het Orgaan voor PATO door de TUE 16 PATO-cursussen georganiseerd. Vergeleken met het vorige verslagjaar betekent dit een aanzienlijke groei in het aantal cursussen. Deze groei is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de reeds in het vorige jaarverslag aangekondigde CEMcursussen (CEM = Computational and Experimental 111
Mechanics),die in het verslagjaar inderdaad van start zijn gegaan.van de zestien georganiseerde cursussen vonden er 8 in CEM-verband plaats. Het gemiddeld aantal deelnemers aan de CEM-cursussen bedroeg 15.4, het aantal cursusdagen was voor deze cursussen steeds 5, terwijl het gemiddelde cursusgeld fl. 2240,- bedroeg. voor de overige cursussen waren deze getallen als volgt: gemiddeld aantal deelnemers 17.6, gemiddeld aantal cursusdagen 4.1 en gemiddeld cursusgeld fl 1815,-. In de loop van het verslagjaar werd overeenstemming bereikt over de overgang van het Orgaan voor PATO naar de stichtingsvorm. Deze overgang was nodig in verband met het op korte termijn buiten werking stellen van de AMvB, op grond waarvan indertijd de verschillende PAO-organen zijn ingesteld. Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs bleek bereid een stichting op te richten, waarin de secties Werktuigbouwkunde en Industrieel Ontwerpen, Elektrotechniek en Bedrijfskunde van het Orgaan voor PAT samen met de vroegere stichting voor Meet- en Regeltechniek worden ondergebracht. De oprichting van deze stichting heeft inmiddels plaatsgevonden. Tot onafhankelijk voorzitter van deze stichting is benoemd ir. N. van Omme, voormalig voorzitter van de sectie Werktuigbouwkunde en Industrieel Ontwerpen van het Orgaan voor PATO. Namens de sectie Werktuigbouwkunde en Industrieel Ontwerpen namen ir. H. de Koek en ing. M. Verduin zitting in het bestuur van de stichting. Evenals gedurende het vorige verslagjaar werd de faculteit in het bestuur vertegenwoordigd door ing. M. Verduin als lid en prof.dr.ir. D.H.van Campen als plaatsvervangend lid. Na de overgang naar de stichtingavorm zijn beiden lid van het bestuur van de sectie. Tot december 1990 was ing. Verduin tevens vice-voorzitter van de sectie. In verband met het vertrek van ir. H. de Cock is hij begin december 1990 benoemd tot voorzitter. In 1990 verzorgde cursussen: Basis van de Dynamica (CEM-01) cursusleider prof.dr.ir. D.H. van Campen aantal deelnemers : 13 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2040,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Toepassing van de eindige elementenmethode voor lineaire problemen cursusleider prof.dr.ir. J.D. Janasen aantal deelnemers 28 aantal cursusdagen: 4 cursusgeld f 1600,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Continuümsmechanica (CEM-04) cursusleider dr.ir. P.J.G. schreurs aantal deelnemers : 19 112
aantal cursusdagen: 5 f 2210,cursusgeld organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Onderhoudsbewust Ontwerpen prof.dr.ir. A.L. van der Mooren cursusleider aantal deelnemers : 13 aantal cursusdagen: 4 cursusgeld f 1740,organisatie vakgroep Werktuigkundig Ontwerpen en Construeren Random trillingen en niet-lineaire dynamica (CEM-02) cursusleider prof.dr.ir. D.H. van campen aantal deelnemers 13 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2035,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Multivariabele en stochastische regelsystemen (CEM-09) cursusleider prof.dr.ir. J.J. Kok aantal deelnemers 26 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2240,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Plaatsnauwkeurigheid in constructies en mechanismen cursusleider prof.dr.ir. M.P. Koster aantal deelnemers : 30 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2135,organisatie vakgroep Werktuigkundig Ontwerpen en Construeren Constitutieve modellen (CEM-05) cursusleider dr.ir. P.J.G. Schreurs aantal deelnemers : 14 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2235,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Documentaire informatie cursusleider M.P. van Buijtenen aantal deelnemers : 8 aantal cursusdagen: 2 cursusgeld f 1120,organisatie Universiteitsbibliotheek Hybride numeriek experimentele methoden (CEM-12) cursusleider prof.dr.ir. J.D. Janasen aantal deelnemers : 16 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2390,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde Computer aided optimal design of structures 113
cursusleider aantal deelnemers aantal cursusdagen: cursusgeld organisatie
dr.ir. A.J.G. Schoofs 14 5 f 1180,vakgroep Fundamentele Werktuigkunde
ontwerp en analyse van experimenten cursusleider dr. J.B. Dijkstra aantal deelnemers : 11 aantal cursusdagen: 4 cursusgeld f 1795,organisatie Faculteit Informatica i.s.m. het Rekencentrum Stabiliteit van het cursusleider aantal deelnemers : aantal cursusdagen: cursusgeld organisatie
elastisch evenwicht (CEM-06) dr.ir. C.M. Menken 6 5 f 2390,vakgroep Fundamentele Werktuigkunde
Omvormen van metalen cursusleider dr.ir. J.A.H. Ramaakers aantal deelnemers : 14 aantal cursusdagen: 4 cursusgeld f 2395 organisatie vakgroep Produktietechnologie en Automatisering Vermoeiing van constructies cursusleider prof.ir. J.L. overbeeke aantal deelnemers : 23 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2550,organisatie vakgroep Werktuigkundig ontwerpen en Construeren Bezwijkanalyse (CEM-07) cursusleider prof.dr.ir. J.D. Janssen aantal deelnemers : 16 aantal cursusdagen: 5 cursusgeld f 2390,organisatie vakgroep Fundamentele Werktuigkunde
5.3.7.
Continuing Engineering Bducation
Zowel in de periodieke bijeenkomsten met afgestudeerden als, binnen het kader van bedrijfsstages, afstudeer-opdrachten en promotie-onderzoeken, in contacten met de industrie, wordt de faculteit geïnformeerd ten aanzien van meningen over en wensen met betrekking tot het curriculum. Als uitvloeisel van deze gedachtenwisselingen kan de behoefte aan bijscholing nader worden vastgesteld en vindt een inhoudelijke definiëring plaats van de onder 5.3.6. genoemde PATO-
114
cursussen, alsmede van de onder 5.3.5. genoemde postdoctorale opleidingen. 5.4. Internationale contacten
Internationale aspecten
Participatie in EG-programma's De faculteit der Werktuigbouwkunde heeft zich aangesloten bij een initiatief van de TUE in het kader van Erasmus. De faculteit participeert voorts in de zogeheten Santander-groep. Uitwisseling van studenten Op incidentele basis vindt uitwisseling van studenten plaats.
Internationale samenwerking
Er bestaat samenwerking met de universiteit van Strathclyde. Ontwikkelingssamenwerking De TUE heeft een samenwerkingsovereenkomst met de Xi'an Jiaotong Universiteit in China. Hierin participeert ook de faculteit.
s.s. Emancipatie Bij de verantwoording van de door de faculteit verzorgde studievoorlichting is reeds melding gemaakt van het streven om de instroom van vrouwelijke eerstejaars aanmerkelijk te vergroten. Met betrekking tot het op emancipatorische gronden aantrekken van vrouwelijke leden van het technisch personeel, zowel WP als OBP, geldt dat de faculteit hierbij geconfronteerd wordt met een zeer beperkt personeels-aanbod. Voor het overige gelden geen bijzondere opmerkingen.
115
HOOFDSTUK 6
FACULTEIT ELEKTROTECHNIEK
6.1.
Algemeen
6.1.1. Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt De studierichting Elektrotechniek is gericht op de opleiding van elektrotechnische ingenieurs voor het vakgebied elektrotechniek in de volle breedte. De indeling van het D-programma heeft geleid tot een zodanige specialisatie van de afstudeerders dat bepaalde delen van de arbeidsmarkt voor elektrotechnische ingenieurs slechts karig worden voorzien van afgestudeerden. Door de koppeling tussen programma-indeling en vakgroepen te verminderen probeert de faculteit die ongewenste kanaalvorming op te heffen en de breedte van de opleiding ook in de D-fase te accentueren. Met de instelling van de vrije studierichting Informatietechniek is ingespeeld op de behoefte van de arbeidsmarkt aan elektrotechnische ingenieurs die op het gebied van de informatieverwerkende elektrotechnische systemen zowel de hardware- als software-aspecten kunnen beheersen. In samenwerking met de zusterfaculteit is er niet-periodiek overleg met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven op het terrein van de elektronica, energietechniek resp. telecommunicatie. Een regelmatige vernieuwing in het aanbod van keuzevakken is mede een antwoord op wensen vanuit de kring van elektrotechnische ingenieurs. Het aantal lG deeltijdhoogleraren binnen de faculteit wordt gecontinueerd, ook bij de reductie van de gehele hooglerarenformatie. Het aantal deeltijdhoogleraren dat niet door de faculteit wordt gefinancierd neemt aanmerkelijk toe. Deze leerstoelen gaan een niet-onbelangrijke rol spelen in het onderwijs, omdat 1G-financiering van de huidige hooglerarenformatie niet langer mogelijk is. Deeltijd- en bijzondere hoogleraren zorgen voor een belangrijk contact tussen de faculteit enerzijds en industrie en dienstverlening anderzijds. De studievereniging THOR verzorgt in de loop van elk cursusjaar vele bedrijfsexcursies. De contacten die de begeleidende docenten daardoor met het bedrijfsleven kunnen leggen en onderhouden zijn belangrijk voor de oriäntatie van het onderwijs op de arbeidsmarkt. In dit verband moet ook het THOR Symposium 'Betrouwbaarheid en ontwerp van elektriciteitsnetten' worden genoemd, waarin externe sprekers een voor de faculteit nuttige terugkoppeling verzorgden.
117
6.1.2. Rol interne en externe stages De a. b. c.
faculteit E kent: de interne TU-stage, de interne projectstage, de externe bedrijfsstage.
Ad a. Interne TU-stage zowel in het E- als in het !TE-programma zijn twee TU-stages opgenomen. Deze stages bieden een oriëntatie op het vakgebied en dienen ter voorbereiding op het afstudeerproject. Een TU-stage heeft een omvang van 200 uur en wordt in principe binnen de instelling uitgevoerd. Voor het E-programma hoofdzakelijk binnen de faculteit E, voor het !TE-programma hoofdzakelijk binnen de faculteiten E en Wak/I. Voor !TE-studenten bestaat de mogelijkheid een TU-stage in het bedrijfsleven uit te voeren, omdat deze studierichting geen bedrijfsstage kent. In het kader van het ERASMOS-programma wordt een enkele TU-stage op een buitenlandse universiteit uitgevoerd. In 1990 zijn ca. 240 TU-stages door E- en !TE-studenten uitgevoerd. Evaluatie van de TU-stage binnen de faculteit E heeft aangetoond dat de stage-opdrachten in 200 uur goed kunnen worden uitgevoerd. In al die gevallen waarin de stage langer duurde, gebeurde dit op uitdrukkelijk verzoek van de student zelf. Ad b. Interne projectstage De projectstage maakt deel uit van het E- en !TE-programma. Het doel van deze stage is het leiden van taakgroepen. De functie van de projectstage is het voorbereiden op leidinggevende functies. De stage wordt uitgevoerd binnen de faculteit in het kader van het eerste- en tweedejaars faculteitsprakticum. De projectstage heeft een omvang van 100 uur en is in 1990 door ca. 140 studenten uitgevoerd. Ad c. Externe bedrijfsstage De bedrijfsstage maakt deel uit van het E-programma. Deze stage biedt een oriëntatie op het vakgebied, laat studenten kennisnemen van de bedrijfspraktijk van de elektrotechnisch ingenieur en ze kan mede bepalend zijn voor de keuze van de afstudeerrichting. De stage wordt buiten de universiteit, in binnen- of buitenland uitgevoerd. Dankzij de inspanning van de stagecoördinator kan nog steeds voldaan worden aan de vraag naar stageplaatsen, zij het dat de voorkeur van de studenten niet altijd kan worden gehonoreerd. De omvang van de stage bedraagt 8 weken plus 1 week voor de verslaglegging. Een student die nominaal studeert kan desgevraagd deze stage beperken tot 6 weken. Op verzoek van studenten kunnen ook bedrijfsstages langer dan 8 weken in het individuele onderwijsprogramma worden opgenomen. In 1990 is door ca. 100 studenten een bedrijfsstage uitgevoerd.
118
6.• 1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendement
Oe eis van een vierjarige cursusduur heeft in het E-programma o.a. geleid tot een stroomindeling in de D-fase. Hierdoor krijgt de student in zijn opleiding een minder brede kijk op het vakgebied. Als buitenstaanders hun mening geven over het programma blijkt dat het vaktechnische deel toch als goed wordt beoordeeld. Er worden vooral wensen geformuleerd t.a.v. de sociale vaardigheden van de afgestudeerden. Tot nu toe heeft de faculteit hierin geen aanleiding gezien tot een verschuiving in het programma omdat: a. de omvang van het programmadeel dat betrekking heeft op sociale vaardigheden reeds aanzienlijk is; b. zo'n verschuiving op zijn beurt weer aanleiding zou kunnen zijn tot wensen t.a.v. het vaktechnische deel. Een steeds groter probleem wordt de beperking van de studieduur. Het aantal studenten die nog maar net een half jaar overhouden voor het afstudeerproject neemt toe. De faculteit kan geen garantie geven dat deze termijn voldoende is voor iedere student die al 1~ jaar studievertraging heeft opgelopen. De faculteit brengt hiertoe de volgende maatregelen in praktijk: de studenten vroegtijdig op dit probleem wijzen; intensivering van de studie-advisering; opvoeren van de voorlichting over de gewenste studievoortgang; invoering van een 'Dl-moment' ter structurering van de studie. Het gevaar dreigt dat terwille van het studierendement maatregelen worden getroffen die strijdig zijn met de aard van een universitaire opleiding of dat een sluipend proces van niveauverlaging in gang wordt gezet. 6.2. Bet systeem van kwaliteitszorg 6.2.1. Onderwijsinput Studievoorlichting
De faculteit verzorgt voorlichting over de studierichtingen E en ITE aan aspirant-studenten: op voorlichtingsmiddagen en -avonden van VWO-scholen; hiermee wordt een groot aantal VWO-scholen in Zuid-Nederland bereikt; tijdens de VWO-voorlichtingsdagen in voor- en najaar op de TUE; tijdens de voorlichtingsdagen voor meisjes, Thea studeert techniek, in het najaar op de TUE; naar aanleiding van individuele verzoeken. Bij de VWO- en Thea-dagen worden ook studenten ingeschakeld en demonstraties verzorgd door medewerkers van de faculteit. Bovengenoemde voorlichting speelt vooral een rol bij de keuze van een studierichting binnen een technische universiteit. Hieraan voorafgaand zou in de eerste jaren van het VWO een algemene voorlichting over techniek moeten plaatsvinden. Uit studies is gebleken dat ook dit laatste niet afdoende is. Om 119
effect te hebben moeten de scholieren rond de tienjarige leeftijd met techniek in aanraking komen. In verband met de sterke daling van het aantal eerstejaars met alleen een VWO-diploma zijn door de faculteit twee extra voorlichtingaprojecten opgezet. In samenwerking met de zusterfaculteiten uit Delft en Twente wordt gewerkt aan schriftelijk voorlichtingsmateriaal gericht op leerlingen in 4-VWO. Hiermee wordt beoogd de vele facetten van het vakgebied elektrotechniek in een voor de doelgroep begrijpelijke taal te beschrijven, ter voorbereiding op de fase waarin een keuze voor een vervolgstudie wordt gemaakt. Het faculteitsbestuur heeft een werkgroep Werving ingesteld die een voorlichtingaproject voor VWO-klassen voorbereidt. In het kader van dit project zullen VWO-klassen worden uitgenodigd voor een bezoek aan de faculteit. De leerlingen zullen kennis kunnen maken met de elektrotechniek door het uitvoeren van experimenten in de vakgroepen van de faculteit. Gemiddelde VWOeindexamencijfers
Tabel 6 .1.:
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer vwo.
Gemiddeld vwo cijfer 8.5 <= x < 10.0 8.0 <= x < 8.5 7.5<=X< 8.0 7.0 <= x < 7.5 6.5 <= x < 7.0 0.0 <= x < 6.5 Totaal
Aantal Procent 3 2.6 7 6.1 14 12.2 37 32.2 25.2 29 25 21.7 115 100.0
Tabel 6. 2.: Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer per vak in procenten. 10 Vak aant BIOLOGIE 0 ENGELS 0 ECONOMIE I RECHT 1 NATOORKUNDE 1 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 1 \iiSKUNDE A 2 WISKUNDE S 3 WISKUNDE I 0 \iiSKUNDE 11 0
pct 0.0 0.0 1.4 0.9 0.0 1.0 3.4 2.8 0.0 0.0
9 aant pct 1 2.5 4 3.5 3 4.1 9 7.8 2 1.7 5 5.2 21 36.2 8 7.5 0 0.0 0 0.0
8 aant 11 24 14 39 6 25 25 21 1 1
7
pct 27.5 20.9 18.9 33.9 5.2 25.8 43.1 19.6 12.5 33.3
aant pct 18 45.0 39 33.9 32 43.2 46 40.0 41 35.7 39 40.2 9 15.5 33 30.8 5 62.5 1 33.3
6 aant 10 43 20 18 58 22 1 31 1 0
pct 25.0 37.4 27.0 15.7 50.4 22.7 1.7 29.0 12.5 0.0
5 aant pct 0 o.o 5 4.3 3 4.1 2 1.7 8 7.0 5 5.2 0 0.0 10 9.3 1 12.5 1 33.3
<5 aant 0 0 1 0 0 0 0 1 0 0
Aantal pct 0.0 0.0 1.4 0.0 0.0
o.o 0.0 0.9 0.0 0.0
Nadere bestudering van de correlatie tussen VWO-eindexamencijfers en studieresultaten in de P-fase elektrotechniek tonen aan dat er weliswaar statistisch gezien een grotere slagingakans is voor het P-examen naarmate de VWO-cijfers hoger zijn, maar dat VWO-eindexamencijfers geen ondubbelzinnige selectiecriteria vormen. Daar vwo-cijfers dus geen voorspelling (althans zeker geen betrouwbare) geven van het te verwachten studieverloop kan de faculteit die cijfers niet gebruiken voor een selectie vooraf. Een uitzondering moet gemaakt worden voor de zeer lage cijfers (<6) in de verplichte examenvakken Wiskunde B en Natuurkunde. De kwaliteit van de student wordt niet alleen bepaald door vaardigheden t.a.v. de exacte vakken maar ook door motivatie 120
40 115 74 115 115 97 58 107 8 3
t.a.v. de gekozen studierichting, zelfstandigheid, doorzettingsvermogen, stressbestendigheid, goede planning van de tijdsbesteding. De afname van het percentage eerstejaars met hoge cijfers voor Wsk-B en Natuurkunde is echter wel zorgwekkend. Knelpunten en oplossingen
De afname van de VWO-instroom wordt niet meer gecompenseerd door de HBO-instroom in de verkorte opleidingen. De geringere belangstelling van studenten voor de elektrotechniek, die zich ook in Delft en Twente voordoet, is zorgwekkend omdat gelet op de grote maatschappelijke vraag naar elektrotechnische ingenieurs juist een groei nodig is. Bovendien heeft dit tot gevolg dat de personeelsformatie van de faculteit moet inkrimpen, hetgeen een bedreiging vormt voor de kwaliteit van het onderwijs. Zoals hierboven aangegeven is de studievoorlichting geYntensiveerd. Uitbreiding en vervanging van prakticurn-apparatuur vraagt jaarlijks grote investeringen, i.v.m. het grote aantal deelnemers aan de praktica en doordat de computer-apparatuur in een relatief korte tijd moet worden afgeschreven. Vele jaren stelde de faculteit een prakticurn-budget van ca kf 300 beschikbaar, maar sinds 19a9 is hiervoor slechts kf 200 beschikbaar. De faculteit ontkomt daardoor niet aan het stellen van prioriteiten.
Personeel
De onderwijslast van de faculteit is groter dan de beschikbare wp-onderwijscapaciteit. De gevolgen van deze discrepantie zijn: geringere aandacht voor de afzonderlijke onderwijsonderdelen; het gebruik van onderzoekcapaciteit voor onderwijs; het overdragen van onderwijstaken aan het bedrijfsleven (extern afstuderen). Desondanks is ook in 1990 de regelgeving voor het extern afstuderen gehandhaafd, ter bescherming van de kwaliteit van dit onderdeel van het onderwijsprogramma. Hierdoor is het extern afstuderen sterk aan banden gelegd. De faculteit heeft weinig middelen om deze knelpunten op te heffen. Een bijstelling van de normen voor de onderwijslast is in 1990 doorgevoerd teneinde een betere verdeling van de schaarse middelen te verkrijgen. De opbouw van de wetenschappelijke staf en het natuurlijke verloop leveren geen knelpunten op voor het onderwijs. Er is tevens gekwalificeerd obp beschikbaar voor onderwijs ondersteunende activiteiten.
Onderwijsmanagement
- Raden en Commissies De faculteit heeft twee wettelijk voorgeschreven studierichtingscommissies. De studierichtingscommissie Elektrotechniek heeft a leden; 4 leden die worden aangewezen door de vakgroepen van de faculteit en 4 studentleden. De studierichtingscommissie Informatietechniek heeft a leden; 3 leden die worden aangewezen door de vakgroepen van de faculteit, 1 lid dat wordt aangewezen door de faculteit Wsk/I en 4 studentleden. Deze commissies adviseren de 121
faculteitsraad en het faculteitsbestuur, gevraagd en ongevraagd, over alle zaken het onderwijs betreffende. De studierichtingscommissies vergaderen zoveel mogelijk gemeenschappelijk. - Staff Development Om de professionalisering van de staf met betrekking tot het
onderwijs te bevorderen stimuleert de faculteit de deelneming van docenten aan de didactische cursussen van de groep Onderwijsresearch. Alle nieuw aangestelde docenten zijn in 1990 op deze cursussen geattendeerd en hen werd medegedeeld dat hun namen waren doorgegeven aan onderwijsresearch. In het cursusjaar 1991/92 zal een herstructurering van de eerste twee cursusjaren worden doorgevoerd, waardoor een groot aantal colleges voor het eerst gecombineerd zal worden met oefeningen in vraagstukken. Op verzoek van de faculteit zal de groep Onderwijsresearch van de TUE een speciale cursus Ontwerpen van studiemateriaal voor de desbetreffende docenten gaan verzorgen. Bij de aanstelling van docenten wordt door de faculteit bedongen dat zij zullen deelnemen aan de didactische cursussen. Op instellingsniveau bestaat niet de bereidheid deze verplichting standaard in de wervingsadvertenties op te nemen. - De kwaliteitsbeheersing De kwaliteitsbewaking van het onderwijs d.m.v. een systematische evaluatie loopt voor de studierichting E en de vrije studierichting ITE langs dezelfde lijnen. De studierichtingscommissies E en ITE vervullen een centrale rol bij de evaluatie van de onderwijsprogramma's d.m.v. schriftelijke enquêtes per college- of prakticumgroep en naar aanleiding van de examenuitslagen per vak. De studie-adviseurs dragen bij tot de kwaliteitsbeheersing naar aanleiding van de studieresultaten van individuele studenten. Aan het begin van elk studiejaar maken de studierichtingscommissies (SRC's) een planning voor het afnemen van schriftelijke enquêtes over programma-onderdelen. Criteria voor de keuze van deze onderdelen zijn: -afspraken over een herhaling bij de vorige enquête; -belangrijke wijzigingen in de vakinhoud; -docentenwisseling; -verschuiving van vakken in het programma; -conclusies van besprekingen van examenuitslagen; -veel gehoorde individuele klachten van studenten; De enquêtes worden afgenomen direct aansluitend op de schriftelijke examens resp. tijdens één van de laatste prakticummiddagen. De resultaten worden naar de desbetreffende docent gestuurd en in eerste ronde besproken in de SRC's. Vervolgens bespreekt een delegatie van de SRC's de enquêteresultaten met de docent. Het schriftelijke verslag 122
van dit gesprek wordt in de SRC's aan de orde gesteld waarbij conclusies worden getrokken voor evt. nadere actie of afspraken. Na afloop van elke examenperiode worden de statistische resultaten van de examens besproken in de SRC's. Dan wordt bepaald of nader overleg met een docent gewenst is. Hieruit kunnen afspraken volgen over aanpassing van de collegestof of het afnemen van een enquête. De examen-overzichten geven ook indicaties van het studiegedrag van een generatie, bv. op grote schaal onvoorbereid deelnemen aan examens of het beperkt gebruik maken van herkansingaexamens in de interimperiode. Deze signalen worden opgepakt bij het voorbereiden van programmawijzigingen die gericht zijn op een verbetering van het studierendement. Voor de uitvoering van een goede studie-advisering is een adequaat studievoortgangsregistratiesysteem onmisbaar (zie 6.2.2. studie-advisering). Met dit systeem kunnen niet alleen individuele studieloopbanen worden verkregen, maar ook overzichten van de studieprestatie per generatie. Laatstgenoemde informatie kan een rol spelen bij de evaluatie van het onderwijsprogramma. Het centrale onderwijs informatiesysteem (OWIS) functioneert goed. Elke uitbreiding die hieraan nog wordt gegeven zal de waarde van dit systeem vergroten. Zoals al genoemd vindt regelmatig overleg plaats van de SRC's met docenten en prakticumleiders n.a.v. enquêtes en examenuitslagen. Het studentoordeel staat centraal in de schriftelijke enquêtes. Daarnaast is het overkoepelend studentenoverleg in de faculteit een uitstekend intermediair voor het doorleiden van commentaar van (individuele) studenten naar SRC's, faculteitsbestuur en -raad. In 1990 zijn de volgende curriculumaanpassingen doorgevoerd. A. Studierichting Elektrotechniek. Er zijn slechts enkele roostertechnische maatregelen genomen, omdat in 1991 een ingrijpende herprogrammering zal worden doorgevoerd. B. Studierichting Informatietechniek De faculteitsraad heeft besloten ook voor de studierichting ITE een propedeuse in te richten. Hiervoor werd de instemming van de Universiteitsraad verkregen en medio november 1990 kwam hiervoor het groene licht van het ministerie. Met een extra voorlichtingscampagne wordt deze nieuwe propedeuse, die in het cursusjaar 1991/92 van start gaat, onder de aandacht van VWO-leerlingen en -schooldekanen gebracht. In het huidige (doctorale) !TE-programma komen de basis-informatievakken pas in het Dl-programma aan de orde. Een evenwichtige opbouw van daarop aansluitende vakken wordt daardoor sterk bemoeilijkt. In de nieuwe propedeuse kunnen
123
zowel de elektrotechniek als de informatica worden geïntroduceerd. c. studierichtingen Elektrotechniek en Informatietechniek Een nadere invulling is vastgesteld voor het nieuwe programma voor E en IT dat met ingang van het cursusjaar 1991/92 voor de P- en Dl-fase zal worden ingevoerd. De redenen voor deze ingrijpende herprogrammering zijn in het verslag over 1989 reeds uiteengezet. In de nieuwe onderwijsprogramma's komt duidelijk tot uiting dat het programma Elektrotechniek zich richt op de combinatie van elektrotechniek en natuurkunde en het programma Informatietechniek op de combinatie elektrotechniek en informatica. Beide programma's hebben een uitgebreid wiskunde compartiment. Omdat het programma gelijktijdig voor de P- en Dl-fase wordt ingevoerd, is voor de generatie 1990 een overgangsregeling getroffen. In het onderwijsprogramma van trimester 3.2 zijn in 1990 12 elektrotechnische keuzevakken opgenomen. Hiermee wordt bereikt dat studenten in 3 trimesters (3.2, 3.3 en 4.1) keuzevakken kunnen volgen. Tevens zullen daardoor voortaan minder keuzevakken parallel moeten worden verroosterd. De selectiecriteria voor de verkorte opleidingen E en ITE zijn zodanig gewijzigd dat voor één van de geoormerkte wiskundevakken uit de selectieregeling een herexamen mogelijk is. Voor deze verkorte programma's werd tevens nog een aantal keuzevakken aangewezen. Voor de generaties HBO-E91 en HBO-IT91 zijn verkorte programma's vastgesteld die aansluiten bij de nieuwe vierjarige curricula. De studievoortgang van de E- en !TE-studenten is een grote zorg voor de faculteit. In de P-fase richten te veel studenten zich op de maximaal toegestane studieduur van 2 jaar, waardoor er voor hen vaak te weinig tijd overblijft voor de D-fase. De studievertraging in de D-fase is bij veel studenten te groot. Eén en ander geeft voldoende aanleiding voor het continueren van de uitgebreide en gerichte acties van de studie-adviseur (zie 6.2.2.). Het studievoortgangsregistratiesysteem is hierbij onmisbaar voor het uitvoeren van de juiste analyses. Het P- en D-rendement is te laag. Het P-rendement van cohort 1988 is echter iets hoger (60%) dan dat van cohort 1987 (57%). Opvallend is de sterke toename van het aantal studenten dat in één jaar het P-diploma behaalde: van cohort 1988 realiseerde slechts 21% deze opgave (een absoluut dieptepunt), voor cohort 1989 liep dit op tot 33%. Zowel het experiment met de spreiding van de examenlast als de campagne 'geen P, geen D' hebben hun positieve uitwerking dus niet gemist. Ook in de D-fase is een positieve ontwikkeling te zien. Het percentage studenten dat binnen 6 jaar is afgestudeerd, is 124
iets gestegen. Ook de studieresultaten in de eerste twee studiejaren zijn verbeterd. Opvallend is echter dat een aantal studenten er een wisselvallig studietempo op na lijkt te houden. Vooral voor de zwakkere student is deze ontwikkeling zorgelijk. De faculteit streeft ernaar dat de studenten de P-fase afronden in het eerste studiejaar of in die periode beslissen over een overstap naar een andere studie. Hiervoor vindt een intensieve studie-advisering plaats. Teveel studenten die met een P-diploma Elektrotechniek aan de D-fase van de E- of !TE-opleiding beginnen, komen in problemen door de beperkte studieduur. De toelating tot de D-praktica van studenten die nog geen P-diploma bezitten gaat gepaard met een extra begeleiding van de studie-adviseur voor het maken van een realistische studieplanning. D-studenten met een grote studie-achterstand krijgen een tussentijds studie-advies. 6.2.2. Bet onderwijsproces Onderwijsorganisatie
Algemeen Studierichting Elektrotechniek Propaedeutisch programma Het P-programma omvat het eerste cursusjaar. Het college- en het prakticumprogramma zijn in drie trimesters ondergebracht. In de TUE-gids is de gedetailleerde invulling aangegeven. Examens worden afgenomen in de examenperiode van elk trimester en in de eerste interimperiode. In elk cursusjaar wordt driemaal de gelegenheid gegeven voor het afleggen van schriftelijke examens in de collegevakken, met uitzondering van de door Wak/I verzorgde vakken waarvoor dit aantal beperkt is tot twee. Een aantal vakken is samengevoegd tot zgn. clusters. De trimesterdelen van een clustervak worden afzonderlijk geëxamineerd, de beoordelingen van de trimesterdelen worden verwerkt tot één examencijfer. Maximaal één trimesterdeel dat met een vijf is beoordeeld, kan worden gecompenseerd door de voldoendes voor de overige trimesterdelen. Het vak Digitale systemen 1 (trimester 1.1) wordt afgerekend met een opdracht die ook de afsluiting vormt van het bijbehorende prakticum. Het vak Arbeid, bedrijf en techniek wordt bewerkt in kleine groepen onder leiding van ouderejaars studenten. Beoordeling vindt plaats aan de hand van de verslagen van de werkgroepen en een kort afsluitend schriftelijk examen. Deze twee afwijkende onderwijsvormen geven een gunstige spreiding van de studielast in het eerste trimester. Het vak Elektromagnetisme 1 (trimester 1.3) wordt door de natuurkunde docent volgens het Audience Paced Feedback systeem gegeven. Via tussentijdse toetsen. kan een vrijstelling voor het afsluitende examen worden verkregen. Het faculteitsprakticum (trimester 1.1, 1.2 en 1.3) wordt uitgevoerd in projectgroepen van 6 à 8 studenten onder 125
leiding van een ouderejaars student. Naast het uitvoeren van technische opdrachten wordt aandacht geschonken aan de oriäntatie op het vakgebied elektrotechniek en aan studie-overleg. Doctoraal programma Het D-programma omvat drie cursusjaren met elk drie trimesters en een interimperiode. In de TUE-gids ia de gedetailleerde invulling van het onderwijsprogramma aangegeven. Het Dl-programma bestaat uit voor alle E-studenten verplichte programma-onderdelen. De colleges worden in de drie trimesters gegeven, één prakticumcursus is in de tweede interimperiode geprogrammeerd. De schriftelijke examens worden driemaal (enkele wiskundevakken tweemaal) per jaar afgenomen in de examenperiode van elk trimester en in de tweede interimperiode. Ook in het Dl-programma zijn enkele vakken samengevoegd tot clusters. Het faculteitsprakticum wordt ook in trimester 2.1, 2.2 en 2.3 als projectonderwijs verzorgd. Het D2-programma is opgesplitst in drie onderwijsstromen met elk een eigen programma. De student moet één van de drie onderwijsstromen kiezen. Binnen elke hoofdstroom is veel ruimte gereserveerd voor kernkeuzevakken (vrije keus voor de student uit combinaties van twee vakken) en keuzevakken. Ook in de prakticumsfeer neemt de keuzevrijheid toe, met name t.g.v. de stages waarvan een viertal in het D-programma is opgenomen. Dit betreft: a. De projectbegeleiding, waarbij ouderejaars studenten eerste- en tweedejaars studenten begeleiden die aan projectonderwijs deelnemen. Een cursus Sociale vaardigheden in het Dl-programma geeft een voorbereiding op deze projectbegeleiding. De student wordt, in beperkte mate, de keus gegeven van het te begeleiden project. b. Twee interne TUE-stages in de D2- en Dl-fase, waarbij stageplaats en -onderwerp bepaald worden door de keus van de student. c. Een bedrijfsstage in de D2- en Dl-fase, naar keuze in binnen- of buitenland. In het Dl-programma zijn, naast de al eerdergenoemde TUE- en bedrijfsstage, een viertal keuzevakken en het afstudeerproject ondergebracht. In 1990 ia voor het eerst een student afgestudeerd op een vrij doctoraal examen. Zo een examen zal echter een grote uitzondering blijven, omdat de keuze-onderdelen van het studieprogramma voldoende mogelijkheden bieden voor de individuele wensen van studenten. Studierichting Informatietechniek Deze vrije studierichting heeft tot september 1991 alleen een doctoraal programma. Een propaedeutisch diploma E, I, Wak of 126
N geeft toelating tot dit doctoraal programma. Het onderwijsprogramma heeft twee varianten, één volgend op de E-propaedeuse en één volgend op de I-propaedeuse. Een kleine modificatie van de tweede variant maakt deze geschikt voor instroom na de WSK- en N-propaedeuse. In de TUE-gids is de gedetailleerde invulling van deze programma's aangegeven. Het D-1 programma bestaat uit voor alle studenten verplichte programma-onderdelen. De colleges worden in de drie trimesters gegeven, één prakticumcursus is in de tweede interimperiode geprogrammeerd. De schriftelijke examens worden driemaal (enkele wiskunde vakken tweemaal) per jaar afgenomen in de examenperiode van elk trimester en in de tweede interimperiode. Een aantal vakken is samengevoegd tot clusters. Het faculteitsprakticum wordt in de vorm van projectonderwijs gegeven. Het D-2 en D-3 programma bestaan overwegend uit keuze-elementen. Bij de colleges betreft dit keuzecolleges verdeeld over enkele hoofdgroepen en bij de praktica de projectstage en de twee TUE-stages. Onderwijsbelasting De faculteit had in 1989 de beschikking over 37,4 fte w.p. t.b.v. onderwijs, waarvan 3,1 fte voor het service-onderwijs. Door de faculteitsnormen voor de onderwijslast te reduceren komt de onderwijslast, bepaald volgens deze normen, dichter bij de beschikbare onderwijscapaciteit te liggen. De spanning tussen onderwijslast en -capaciteit blijft aanwezig omdat de extensivering van het onderwijs die met de reductie van de normen gepaard moet gaan, (nog) niet wordt gerealiseerd; updating van het onderwijs, die in 1990 slechts op beperkte schaal plaats vond, bij de herprogrammering voor veel vakken noodzakelijk is. Omdat gedetailleerde gegevens over het ontvangen service-onderwijs niet bij de faculteit bekend zijn, kan geen indicatie worden gegeven van de student/staf ratio in P- en D-fase. Relatie onderwijsfenderzoek Opdrachten voor de TUE-stages en de afstudeerprojecten worden veelal ontleend aan de onderzoekprojecten die in de faculteit worden uitgevoerd. Bij de afstudeerprojecten kan dikwijls ook van participatie in onderzoekprojecten worden gesproken, hoewel dit door de verkorting van de duur van het afstudeerproject wel moeilijker is geworden. studiebegeleiding De faculteit kent een intra-curriculaire studiebegeleiding in de vorm van studie-overleg in het faculteitsprakticum 1, 2 en 3. De doelstelling van dit studie-overleg is studenten aan te leren hoe ze met behulp van systematische analyse studieproblemen op tijd kunnen onderkennen en oplossen. De student wordt gestimuleerd voor zichzelf na te gaan hoe goed zijn studiekeuze en -gedrag is en of die voor verbetering in 127
aanmerking komen. Het plannen van de studie krijgt daarbij veel aandacht. De studie-adviseur levert in de P-fase een belangrijke bijdrage voor de begeleiding van het studie-overleg. De studenten kunnen, o.a. op advies van de studie-adviseur, gebruik maken van de studievaardigheidscursussen van het bureau studentenpsychologen. Studie-advisering Voor de studie-advisering is een goed inzicht in de studieprestaties nodig. Een studievoortgangsregistratiesysteem is daarbij een onmisbaar hulpmiddel. In 1990 is dit systeem, dat nog steeds uitgebreid wordt, gebruikt voor: het genereren van een kwalitatief historisch overzicht van de studieresultaten in de P-fase van elke student (P-loopbanen); het genereren van bovengenoemd overzicht voor de gehele studie van elke student (D-loopbanen); het produceren van een overzicht van de studieprestatie per generatie. Op een publicatiebord wordt per kwartaal een overzicht gegeven van de studieprestaties van allen die als student bij de faculteit E staan ingeschreven. Op dit 'scorebord' worden ook de aantallen eerstejaars, geslaagden voor het P-diploma en geslaagden voor het D-diploma per generatie weergegeven. Dit bord confronteert de studenten permanent met de eigen studievoortgang. Direct al na het eerste trimester worden 'op maat gesneden' tussentijdse schriftelijke adviezen aan studenten in de P-fase uitgebracht, vergezeld van een uitnodiging tot gesprek. De studenten worden in groepen verdeeld, afhankelijk van de studieprestatie, elke groep krijgt een specifiek studie-advies. Eenzelfde handelwijze wordt gevolgd na het tweede trimester. Deze actie heeft geleid tot een zeer groot aantal gesprekken van P-studenten met de studie-adviseur. Aan de hand van de studieresultaten zijn wederom de studieloopbanen van drie generaties studenten in de P-fase geanalyseerd. Met behulp van deze analyse is een plan opgesteld om met toepasselijke brieven eerstejaars een gericht tussentijds schriftelijk studie-advies te geven zodra de resultaten van de examenperioden 1.1 resp. 1.2 bekend zijn. Na het derde trimester wordt het verplichte WWO-advies schriftelijk uitgebracht. De studenten worden afhankelijk van de studieresultaten in vier groepen ingedeeld, elke groep krijgt een specifiek studie-advies met zonodig een uitnodiging voor een gesprek. Studenten die na een jaar nog niet zijn geslaagd voor het P-examen kunnen worden uitgesloten van deelneming aan de D1-praktica. De criteria die hierbij gehanteerd worden, zijn 128
aangescherpt. Studenten die in juli in nog 9 of meer P-vakken examen moeten afleggen, worden bij voorbaat uitgesloten. Studenten die na de interimperiode nog hooguit 2 vakken moeten halen om te voldoen aan de exameneisen voor de propaedeuse worden toegelaten. De overigen worden uitgenodigd om een verzoek tot toelating in te dienen, vergezeld van een eigen studieplanning, als zij in de interimperiode voor minstens 2 herexamens een vijf of meer hebben behaald. Zij die hieraan niet voldoen worden alsnog uitgesloten. De studie-adviseur begeleidt deze studenten bij de opstelling van deze planning. D-studenten met een grote studie-achterstand krijgen een schriftelijk tussentijds studie-advies van de studie-adviseur. Bij een hierop volgend studiegesprek wordt gebruik gemaakt van de loopbaan-grafiek en het studievoortgangshistogram van de desbetreffende student die door het studievoortgangsregistratiesysteem worden geproduceerd. Deze grafieken geven in één oogslag te zien waar de studievertraging is opgetreden en welke studieprestatie moet worden geleverd om de studie weer in goede banen te leiden. In 1990 zijn 274 studiegesprekken gevoerd, als volgt verdeeld over de studentengeneratie: gen. aantal
< 84
84
85
86
87
88
89
2
11
9
16
16
42
132 24
90
HTS
div.
tot.
7
15
274
In 1990 is een begin gemaakt met het geven van groepsmatige preventieve adviezen aan het begin van elk trimester in het eerste jaar. De studenten die aan de verkorte opleiding beginnen moeten ook voor de studie-advisering als afzonderlijke groep worden behandeld. Ook voor hen is een bijeenkomst georganiseerd voor preventieve adviezen en zowel de studiegesprekken als studieloopbaanindicatoren vereisen andere aandachtspunten. De inhaalslag voor de studie-advisering in de D-fase is voltooid. De D-adviseur heeft haar werkzaamheden beëindigd. Alle werkzaamheden worden nu uitgevoerd door één studie-adviseur. Maatschappelijke vorming De faculteit heeft verdeeld over de vier cursusjaren verscheidene onderdelen in het onderwijsprogramma opgenomen die niet (alleen) gericht zijn op de technische vorming maar (ook) op het ontwikkelen van sociale vaardigheden en maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. In onderstaand overzicht worden deze onderdelen vermeld, waarbij tevens is aangegeven in welk studieprogramma zij zijn ondergebracht. Werkcollege Arbeid, bedrijf en techniek; tr. 1.1; E-programma. Niet alleen vanwege de inhoud van dit college
129
maar ook vanwege de uitvoering in werkgroepen hoort dit onderdeel in deze opsomming thuis. Faculteitsprakticum 1, 2 en 3; tr. 1.1, 1.2 en 1.3; E-programma. Naast het uitvoeren van technische opdrachten staat het werken in groepen in dit prakticurn centraal. Faculteitsprakticum 4 en 5; tr. 2.1 en 2.2; E- en !TE-programma. Het werken in groepen is een belangrijk niet-technisch aspect. Faculteitsprakticum 6; tr. 2.3; E- en !TE-programma. Uitvoering van het project 'Elektrotechniek en maatschappelijke verandering' d.m.v. werkgroepen. Cursus Sociale vaardigheden; interimperiode 2.3 i; E- en !TE-programma. Een cursus o.l.v. twee agogen met als doel de start als leider van een taakgroep mogelijk te maken. De onderdelen zijn het leiden van een taakgroep, voordrachtbeoordeling en verslagbeoordeling. De cursus heeft een speciale variant voor de E- en !TE-studenten die bestuurs- en adviesfuncties binnen TUE-verband vervullen. Projectstage, D2-programma E en ITE. Het begeleiden van een groep eerste- of tweedejaars studenten in het kader van een werkcollege of faculteits-prakticum, na het volgen van de cursus Sociale vaardigheden. Een door Studium Generale verzorgd vak kan als keuzevak (E en ITE) worden opgevoerd. !TE-studenten zijn verplicht enkele niet-technische keuzevakken in de D-fase te kiezen en hebben daarnaast, evenals de E-studenten, de mogelijkheid een deel van de vrije keuzeruimte in de D-fase met niet-technische vakken in te vullen. Opdrachten die door de E-winkel zijn geaccepteerd, kunnen als stage worden uitgevoerd mits niveau en omvang hiervoor geschikt zijn. Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval Het studievoortgangsregistratiesysteem stelt de faculteit reeds in staat voor alle studenten de studieloopbaan te construeren in zowel de P-fase als de D-fase. De volgende gegevens worden daarbij betrokken: -het aantal voldoendes per examenperiode; -het gemiddelde VWO-cijfer voor wiskunde en natuurkunde; -het WWO-advies; -het aantal gevoerde studiegesprekken; -de datum waarop het P-diploma is behaald; -toegekende verlenging van studieduur; -inschrijving anders dan als student. Per generatie worden verscheidene overzichten opgesteld: De relatie tussen enerzijds het aantal P-studenten als functie van de studievoortgang in het tweede trimester en anderzijds de prestatie na het eerste trimester. De relatie tussen enerzijds het aantal P-studenten als functie van de studievoortgang in het derde trimester en anderzijds de prestatie na het tweede trimester.
130
De relatie tussen enerzijds het aantal P-studenten als functie van de studievoortgang in de interimperiode en anderzijds de prestatie na het derde trimester. Deze overzichten worden gebruikt voor zowel tussentijdse studie-adviezen als het WWO-advies in juli. Het P-rendement na 2 jaar is voor generatie 1988 60 \; een stijging t.o.v. het rendement voor de generatie 1987 dat 52 \ bedroeg. Een tweede positieve ontwikkeling betreft het percentage van generatie 1989 dat na 1 jaar al aan de P-exameneisen voldoet: 33 %. Dit percentage heeft in de tachtiger jaren nooit boven de dertig gelegen. Hogere percentages zijn echter in dit verband wel gewenst, zeker gelet op de toenemende druk die vanuit de regelingen voor studieduurbeperking en studiefinanciering op studenten wordt en zal worden uitgeoefend. Er zijn daarom structurele wijzigingen in het onderwijsaanbod nodig om het P-rendement te verhogen. Het experiment spreiding studielast heeft in 1990 de eerste positieve resultaten opgeleverd. Een algehele herziening van het curriculum m.i.v. 1 september 1991 is in voorbereiding. Ook voor de gewenste verbetering van het D-rendement zijn deze structurele wijzigingen in het onderwijsaanbod dringend gewenst. Verwacht wordt dat door het beschikbaar stellen van informatie over de studieprestaties van de studenten een positieve terugkoppeling ontstaat voor zowel studenten als docenten. Daarom wordt deze informatie regelmatig openbaar gemaakt, o.a. via een permanente presentatie van de studieprestatie per generatie op een publicatiebord. De studenten worden ook via het interne mededelingenblad Elektro-Informatie door de studie-adviseur benaderd. De studenten worden gestimuleerd een grafische voorstelling van de studieloopbaan te gebruiken. In deze grafiek kan de student zijn behaalde studiepunten als functie van de studieduur in jaren uitzetten. Deze grafiek is reeds voorzien van de lijn voor de nominale studieloopbaan (in 4 jaar D-diploma) en de lijn voor de minimale studieloopbaan (in 6 jaar D-diploma). Selectie en advisering De clusters wiskunde, netwerken en digitale systemen z~Jn selectieve vakken binnen het P-programma elektrotechniek. Hierin komen aan de orde de vaardigheid met het wiskundige hulpgereedschap van de elektrotechnicus evenals de beheersing van enkele basisvakken van de elektrotechniek. De oriënterende functie van de propaedeuse komt tot uiting in de elektrotechnische clusters netwerken en digitale systemen. Omdat hierin echter niet het gehele vakgebied elektrotechniek kan worden geëtaleerd, is in het faculteitsprakticum plaats ingeruimd voor oriëntatie op de elektrotechniek. Het ontvangen van schriftelijke informatie, het bezoeken van
131
vakgroepen alsmede de bespreking van de verkregen informatie maken hier deel van uit. De studie-advisering is reeds beschreven in paragraaf 6.2.2. Het belangrijkste probleem bij de selectie en oriëntatie is dat slechts een beperkt aantal hiervoor geschikte vakken in het P-programrna kan worden ondergebracht. De gegeven omvang van de P-fase en de voorkennisrelaties tussen opeenvolgende vakken hebben als gevolg dat er voor dit probleem geen oplossing is. Studiebelasting In de TUE-gids is de normatieve studielast van elk programma-onderdeel in studiepunten aangegeven. Eén studiepunt komt overeen met een studielast van 4 uur. Per studiefase is de geplande studielast: P-fase elektrotechniek 1632 uur 5052 uur D-fase elektrotechniek D-fase informatietechniek: 4728 uur Studenten hebben in het algemeen de neiging de voorbereiding voor examens te concentreren in een korte periode direct voorafgaande aan de examens. Door dit studiegedrag ontstaat een piekbelasting in de laatste 4 weken van elk trimester. Het experiment spreiding studielast beoogt hierin verbetering aan te brengen. Bij de evaluatie van het onderwijsprogramma komt ook regelmatig de studiebelasting per cursusjaar aan de orde. De algehele herziening van de curricula voor E en ITE zal een gunstig effect hebben op de studiebelasting. Onderwijsinnovatie In 1989 is een belangrijk onderwijs-experiment gestart. Dit experiment, dat gericht is op verbetering van het onderwijsrendement van het eerste en tweede cursusjaar, omvat de spreiding van de studielast. Daartoe zijn de volgende maatregelen genomen: De inhaalweek wordt aangemerkt als examenweek en is derhalve vrij van onderwijs. Totaal zijn er dus vier examenweken per trimester. Per examenweek wordt examen afgenomen in slechts één vak. Totaal dus vier examenvakken per trimester. Bij een trimester met vijf vakken worden er vier in de examenperiode geëxamineerd en het vijfde, al naar gelang het trimester, kort na de kerst- of de paasvakantie, resp. in de interimperiode. De toename van het aantal studenten dat na l jaar aan de P-exameneisen voldoet is voor een belangrijk deel een gevolg van dit experiment. Deze examenstructuur zal dan ook in de herziene curricula worden opgenomen. studentenorganisaties en -verenigingen De faculteit heeft een studentenbureau dat bemand wordt door drie studentassistenten. Van hieruit wordt ondersteuning gegeven aan studenten die zich in raden, commissies en 132
verenigingen inzetten voor de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. De studievereniging THOR levert een onmisbare aanvulling op het onderwijsprogramma door o.a. het organiseren van excursies, het verzorgen van filmvoorstellingen met technische films, het uitgeven van examenvraagstukkenverzamelingen, de activiteiten van disputen die zich richten op bepaalde gebieden van de elektrotechniek. Studenten actief in faculteitsraad, studierichtingscommissies, studentenbureau en de studievereniging THOR ontmoeten elkaar in het Overkoepelend Studenten Overlegorgaan (OSO). In het OSO kunnen studentenvertegenwoordigers hun achterban raadplegen, daarnaast worden zij geconfronteerd met reacties van studenten op het lopende onderwijsprogramma, zowel organisatorisch als inhoudelijk. Daardoor vervult het oso een belangrijke rol bij de kwaliteitsbewaking van het onderwijs. De E-winkel, de wetenschapswinkel elektrotechniek, biedt in het kader van het onderwijsprogramma en aanvullend daarop studenten de gelegenheid voor maatschappelijke dienstverlening op het vakgebied elektrotechniek. Het mededelingenblad Elektro-informatie, waarvoor de eindverantwoordelijkheid bij het Studentenbureau ligt, is een belangrijke informatiebron voor studenten over de activiteiten van studenten. Een knelpunt voor deze studentenactiviteiten is het verdwijnen van de verlenging van studiefinanciering op grond van activiteiten in raden, commissies en verenigingen. Honorering van deze activiteiten in de vorm van studiepunten is noodzakelijk om deze belangrijke studentenbijdragen te behouden. Het budget Bevordering studiezin wordt sinds 1989 besteed voor studenten die projecten uitvoeren (buiten de stage-sfeer) in de E-winkel. 6.2.3. Output van bet onderwijs - De afgestudeerden Profiel van de afgestudeerde De eindterm voor de studie van de elektrotechnische ingenieur is: De elektrotechnische ingenieur dient de bekwaamheid te bezitten technische wetenschappelijke problemen op het gebied van de elektrotechniek op professioneel niveau te onderkennen, formuleren en op te lossen. De opleidingen E en ITE richten zich op technisch wetenschappelijke problemen die een maatschappelijk gemotiveerde probleemoplossing of een technisch gemotiveerde probleemoplossing vragen. In het eerste geval ontstaat het technische probleem in de maatschappij. In het tweede geval doet zich op grond van reeds verricht onderzoek een nieuw vaktechnisch probleem voor dat een oplossing vraagt ter vergroting van de vakkennis, terwijl de maatschappelijke bruikbaarheid pas in een later stadium aan de orde komt.
133
Het vakgebied dat de elektrotechnische ingenieur kan bestrijken is breed, omdat in het verplichte deel van het onderwijsprogramma het brede scala van de deelgebieden van de elektrotechniek aan de orde wordt gesteld. Het professioneel niveau van de afgestudeerde is getoetst door de wetenschappelijke staf van de faculteit, die zijn bevoegdheid in deze ontleent aan zijn actieve deelneming in technisch-wetenschappelijk onderzoek. De kwaliteit van dit onderzoek wordt weer getoetst door middel van publicaties en discussie voor het internationale wetenschappelijke forum. In het afstudeerproject toont de elektrotechnische ingenieur aan dat hij/zij aan de eindterm van de opleiding voldoet. Contacten met werkgevers enjof afgestudeerden Er is geen structureel overleg van de faculteit met werkgevers en afgestudeerden. Langs verschillende wegen worden individuele medewerkers van de faculteit wel geïnformeerd over oordelen van werkgevers en afgestudeerden t.a.v. de door de faculteit verzorgde opleidingen. Deze informatie wordt ingebracht bij het werk in raden en commissies. We noemen de volgende informatiebronnen als voorbeelden: contacten bij extern afstuderen; samenwerkingsprojecten op het gebied van onderzoek (waaraan ook afgestudeerden kunnen deelnemen; afnemers van PATO; bijeenkomsten van leden van de wetenschappelijke staf met vakgenoten uit de industrie; contacten in het kader van de beroepsverenigingen (Kivi, NERG, IEEE); deelneming in stichtingen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs; deelneming in Erasmus-projecten; uitwisseling van docenten en studenten. De faculteit neemt altijd met veel belangstelling kennis van externe rapporten die over het onderwijs in de elektrotechniek worden uitgebracht. 6.3. Post-initieel hoger onderwijs 6.3.1. 4-jarige aio's Van de 28 formatieplaatsen die in principe beschikbaar zijn voor 4-jarige a.i.o.'s waren er op 31 december 1989, 15 bezet. De personeelsstop is in 1990 opgeheven voor het vervullen van a.i.o.-vacatures. De a.i.o.-promovendi hebben geen onderwijstaak anders dan het in beperkte mate verzorgen van stage- en afstudeerbegeleiding. Op 31 december 1990 waren in de faculteit ook promovendi werkzaam die niet uit de 1e geldstroom werden gefinancierd, te weten 7 promovendi met 2e geldstroom financiering en 14 promovendi met 3e geldstroom financiering. Tenslotte kan 134
gemeld worden dat enkele leden van de vaste staf een promotie voorbereiden en dat een dertiental promoties van niet-TUEmedewerkers vanuit de faculteit wordt begeleid. Op grond van deze numerieke gegevens mag worden verwacht dat in de komende jaren het aantal promoties vanuit de faculteit E op het niveau van 1989 zal blijven, tenzij voortijdig vertrek van a.i.o.'s als gevolg van de lage honorering toeneemt. 6.3.2. Korte onderzoekersopleiding De faculteit kent deze opleiding niet en acht deze voor het vakgebied electratechniek ook niet gewenst. 6.3.3. Ontwerpersopleidingen De faculteit vervult een leidende rol in de ontwerpersopleiding 'Informatie- en communicatietechniek, i.h.b. signaalbehandeling', en participeert ook in de ontwerpersopleidingen 'Computer gesteund ontwerpen en fabriceren van discreteproduktenen 'Technische informatica'. De faculteit werkt mee aan de voorbereiding van de ontwerpers-opleiding 'Optomechatronica' en zal bij de uitvoering daarvan een belangrijke rol spelen. De a.i.o.-salarislasten en een financiële vergoeding voor de begeleiding door het w.p. (lG) wordt via het IVO geregeld ten koste van alle faculteiten. De noodzakelijke middelen voor apparatuur e.d. moeten aan de 1-, 2- en 3-G financiën van de faculteit worden onttrokken, hoewel deze daar niet voor bestemd zijn. 6.3.4. A.i.o.-netwerken Vanuit de faculteit wordt deelgenomen aan twee a.i.o.netwerken. Tabel III.1.2.: AIO-netwerken. A.i.o.-netwerk: Systeem- en Regeltheorie Aantal deelnemende aio's uit faculteit E: 3 (m) Aantal deelnemende aio's: ca 30 (totaal) Deelnemende instellingen: RUG, TUD, TUE, UT, VUA, KUB, CWI Penvoerder: RUG A.i.o.-netwerk: PRORISC Aantal deelnemende aio's uit faculteit E: 4 (m) Aantal deelnemende aio's: ca 50 (totaal) Deelnemende instellingen: TUE, TUD, UT, KUN, NatLab, TNO, OCE Penvoerder: STW 6.3.5. Post-doctorale cursussen In het kader van de Stichting Vervolgopleidingen (IVO) is vanuit de faculteit E één postdoctorale opleiding verzorgd.
135
Tabel 6.3.: Post-doctorale cursussen 1989/90 Opleiding
Cursisten tot
Berekening van micro-elektronica tegen elektromagnetische storingen
Duur Aantal Cursus- Penvoerende cursus cursus- geld instelling dagen l dagen l
25
I 1.800,=
IVO
6.3.6. PAO-curausaan Tabel 6.4.: PAO-cursussen 1989/1990 Opleiding
Cursisten Duur Aantal cursustotaal cursus dagen geld
Elektromagnetische 71 compatibiliteit Digitale signaal· bewerking 26 Mini-vermogenselektronica 7 Vermogenselektronica 1 8 Vermogenselektronica 2 11 16 Regressie-analyse Industriële netten en instal Lat i es 15
Samenwerkings- Penvoerend verband instelt ing
6 dagen 6
f 1.875,·
PATO
TUE, fac. E
6 dagen 6
f 1.995,-
PATO
TUE, fac. E
9 9 9 4
f 895,f 925,f 895,f 1.515,-
PATO PATO PATO PATO
TUE, TUE, TUE, TUE,
9
f
950,-
PATO
TUE, fac. E
27 27 27 4
uur uur uur dagen
27 uur
fac. fac. fac. fac.
E E E E
De faculteit neemt deel aan het PATO dat georganiseerd wordt door de sectie Elektrotechniek van het Orgaan voor Postacademisch Onderwijs in de Technische Wetenschap. In tabel III.4.1. zijn de PATD-eursussen vermeld die in 1990 in Eindhoven zijn gegeven en die geheel of voor een zeer belangrijk deel zijn verzorgd door docenten uit onze faculteit. De belangstelling is zo groot dat ook dit jaar weer enkele eerder verzorgde cursussen zijn herhaald. De faculteit heeft tot nu toe de voorkeur gegeven aan PATO in het kader van het PATO-orgaan. Aangezien de Minister van O&W heeft besloten de PATO-organen op het heffen heeft nader overleg over de continuering van het PATO-Elektrotechniek plaatsgevonden. Voortzetting van dit postdoctoraal onderwijs, een breed aanbod -waar mogelijk in combinatie met eerste fase onderwijs- en een verantwoorde inzet van docenten van de faculteit zijn hierbij belangrijke uitgangspunten voor de faculteit. 6.3.7. Postdoctorale beroepsopleidingen De faculteit E participeert in één beroepsopleiding, Elektrische Energietechniek, waarvoor de faculteit E van de TUE penvoerder is. De belangstelling voor deze opleiding beperkt zich tot nu toe tot vier kandidaten. Er bestaan geen financiële belemmeringen t.a.v. het cursusgeld en wel door de startsubsidie van het Ministerie van O&W en de bijdrage van de van Staveren Stichting. Voor kandidaten zonder baan blijven de kosten van levensonderhoud en de militaire dienstplicht een probleem. Voor potentiële kandidaten met een baan is de onmisbaarheid op de werkplek de belangrijkste belemmering. De ervaring met deze beroepsopleiding maakt de
136
faculteit huiverig energie te stoppen in de voorbereiding van andere beroepsopleidingen. 6.3.8. Contract-onderwijs Tabel 6.5.: Contract-onderwijs Opleiding
1. EFFIC·cursus Procestechnologie
Aantal cursussen 5
2. EMC·cursus in industrie
Cursisten m v tot
Duur cursus
13 2 15
80 uur
14
Aantal cursusdagen
2 dagen
50
2
Cursusgeld
wordt via afzonder ti jk:e contracten geregeld f 4.500,- per dag
De eerste opleiding maakt gebruik van de in de EFFIC aanwezige voorzieningen. De cursusdeelnemers zijn afkomstig uit de industrie en de TUE. De cursussen worden verzorgd door het EFFIF-personeel en zijn volledig toegespitst op de wensen van de klant. De EMC-cursus levert maatwerk naar aanleiding van een vraag uit de industrie. Dit soort korte cursussen moeten door het eigen personeel van de faculteit worden verzorgd, naast de normale onderwijs- en onderzoekaktiviteiten, hetgeen een beperking is voor het aantal cursussen dat kan worden gegeven. 6.4. Internationale aapecten Internationale contacten
Participatie in EG-programma's De faculteit participeert in de Erasmus-programma's 1. Micro-electronics; 2. Ruis in halfgeleider bouwstenen; 3. Medica! Physics and Biomedical Engineering. Sinds 1983 neemt de faculteit deel aan een ESPRIT-programma op het gebied van VLSI-ontwerp. Uitwisseling van studenten/docenten Drie TUE-studenten hebben bij de Universiteit van Mantpellier een stage uitgevoerd. Twee studenten van de Universiteit van Mantpellier hebben in de faculteit hun afstudeerproject uitgevoerd. Eén student van de Université Catholique de Louvain heeft in de faculteit zijn afstudeerproject uitgevoerd. Twee docenten uit de vakgroep EME hebben een bijdrage geleverd aan een cursus in het kader an het Erasmusprogramma Biomedical Engineering and Medica! Physics. Twee docenten uit de vakgroep EV hebben totaal drie maanden gedoceerd aan de Universiteit van Montpellier. Er is een regelmatige docentenuitwisseling tussen de vakgroep EC en het Institut Teknologi surabaya.
137
Internationale samenwerking
De faculteit kent een groot aantal internationale samenwerkingsprojecten die, omdat het zwaartepunt bij het onderzoekaspect ligt, vermeld worden in het wetenschappelijk verslag 1990. (par. 2.6.1.7.). Bijna altijd is het onderzoek dat in het kader van die projecten in de eigen laboratoria wordt verricht ook geschikt voor participatie van studenten d.m.v. stage- en afstudeeropdrachten. Een enkele keer wordt een afstudeerproject bij de buitenlandse partner uitgevoerd. In het kader van de eerdergenoemde uitwisseling van Eraemua-studenten wordt het in het buitenland gevolgde onderwijs gehonoreerd met studiepunten voor het E- of !TE-programma, volgens vooraf gemaakte afspraken tussen faculteit en student. In andere gevallen kan op grond van in het buitenland gevolgd universitair onderwijs vrijstelling worden aangevraagd voor examenonderdelen van het E- of !TE-programma. Dit wordt vooral toegepast voor studenten die met een buitenlandse vooropleiding toelating vragen tot een studierichting van de faculteit. Naast de vergelijking van de leerstofomschrijvingen speelt een advies van NUFFIC een belangrijke rol bij de besluitvorming t.a.v. te verlenen vrijstellingen op basis van een buitenlands diploma. Desgevraagd verstrekt de faculteit aan oud-studenten in het Engels gestelde verklaringen over het gevolgde onderwijs. Zo'n verklaring kan noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van toelating tot een vervolg-opleiding. Ontwikkelingssamenwerking In het kader van de samenwerkingsovereenkomst met de Xi'an Jiaotong University in China nemen Chinese studenten deel aan de doctorale opleiding E en aan de vierjarige aio-opleiding. Regelmatig geven docenten van de faculteit E gastcolleges in Xi'an. Een samenwerkingsproject tussen de faculteit en de University of Dar es Salaam, Tanzania, heeft tot uitwisseling van docenten geleid. Een deel van het promotiewerk van een docent uit Tanzania wordt uitgevoerd in de vakgroep EMV. Er is een samenwerkingsproject tussen de TUE en het Institut Tehnologi Surabaya op het gebied van de telecommunicatie dat gefinancierd wordt door NUFFIC. 6.5. Emancipatie
Het aantal vrouwelijke studenten bij de faculteit is zeer laag, maar vertoont een stijgende lijn. Door een actieve deelname aan de voorlichtingsdagen voor meisjes (Thea studeert techniek) probeert de faculteit de belangstelling te vergroten.
138
Na overleg met de emancipatiemedewerkster van de TUE is besloten een jaarlijkse bijeenkomst voor alle vrouwelijke E-studenten te organiseren. Voor het overige zijn zij aangewezen op de normale studiebegeleiding van bv. de studie-advisauren in het faculteitsprakticum. Het aantal vrouwelijke afgestudeerden is in de elektrotechniek miniem. Met êên vrouwelijke lid van de wetenschappelijke staf en drie vrouwelijke promovendi scoort de faculteit niet slecht. Extra inspanningen voor het aantrekken van meer vrouwelijke wp heeft echter niet veel zin door de geringe beschikbaarheid op de arbeidsmarkt. De emancipatiemedewerkster van de TUE neemt deel aan de bijeenkomsten van de Commissie Voorlichting en Introductie waarin ook de faculteit E is vertegenwoordigd. Een samenwerking op faculteitsniveau met de emancipatiemedewerkster kent de faculteit niet.
139
HOOFDSTUK 7 FACULTEIT SCBBIKDHDIGB TBCBNOLOGIB
7.1. Algemeen De Faculteit Scheikundige Technologie geeft invulling aan het beleid ten aanzien van profilering doelstelling en taakstelling door onderwijs te verzorgen dat gericht is op het opleiden van ingenieurs, promovendi, onderzoekers en ontwerpers die zelfstandig en professioneel kunnen werken aan het oplossen van technisch-scheikundige problemen. Voor het opleiden van ingenieurs in de eerste fase (i.h.o.), is een curriculum ontwikkeld dat zich kenmerkt door een breed verplicht gedeelte met een cursusduur van ongeveer 2~ jaar in de vakgebieden chemie, proceskunde en materiaalkunde. Het niet verplichte deel van het curriculum met een cursusduur van ongeveer 1~ jaar bestaat uit (kern)keuzevakken en een gekozen afstudeerproject, die de studenten, binnen randvoorwaarden, in staat stellen meer op een vakgebied gerichte kennis en vaardigheden te verwerven, doch die ook de mogelijkheid bieden zich verder breed te ontplooien. In de tweede fase (p.i.h.o.) verzorgt de Faculteit verschillende opleidingen te weten: voorbereiding op de promotie (aio-4); ontwerpersopleiding Proces- en Produktontwikkeling (aio-2) (in samenwerking met de Faculteiten Technische Natuurkunde en Werktuigbouwkunde; onderzoekersopleiding Scheikundige Technologie (aio-2); lerarenopleiding; diverse opleidingen in het kader van om-, her- en bijscholing. Dit scala van opleidingen voldoet kwalitatief aan de wensen van het bedrijfsleven, maar voorziet in kwantitatieve zin maar ten dele in de grote behoefte aan scheikundige ingenieurs van de chemische industrie. De Faculteit hecht aan het onderhouden van intensieve contacten met de industrie, niet alleen om als kenniscentrum te functioneren of om toepassinga-gericht contractonderzoek te verrichten, maar ook om wensen ten aanzien van het doel en de inhoud van het curriculum te bespreken. De langdurige wisselwerking met de chemische industrie blijkt ondermeer uit het feit dat de helft van de full-time hoogleraren industriële ervaring heeft. Voorts uit de aanwezigheid van deeltijdse hoogleraren, uit het verrichten van contractonderzoek voor de industrie, uit het verzorgen van contract-onderwijs en uit het plaatsen van studenten in bedrijven voor het volgen van verplichte bedrijfsstages en soms uit het afstuderen in de industrie onder verantwoordelijkheid van een afstudeerhoogleraar.
141
De zorg voor de kwaliteit van de geleverde 'produkten' ia de verantwoordelijkheid van de Faculteit. 7.1.1.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt
Het huidige studieprogramma van de eerste fase ia tot stand gekomen in overleg met leidinggevende functionarissen uit de industrie. Dit geldt in nog veel sterkere mate voor het programma van de ontwerpera-opleiding Proces- en Produktontwikkeling. Zoals reeds aangegeven in de inleiding kent de Faculteit veel mogelijkheden om de studenten voor te bereiden op R & D- en produktiefuncties in de chemische industrie. In samenwerking met medewerkera van grote induatriäle laboratoria worden soma onderwerpen voor werkcolleges ontwikkeld en uitgevoerd. Het uitnodigen van gaat-docenten uit de industrie komt meer en meer in zwang. De Faculteit staat open voor de organisatie van contract-onderwijs op verzoek van en in samenwerking met de industrie. Veel ervaring ia de laatste jaren in dit opzicht opgedaan met de cursus Top Opleiding Polymeren, waaraan ook externe deskundigen meewerkten. Regelmatige contacten tussen universitaire en industriële academici enerzijds en vergevorderde studenten, 2e fase cursisten en promovendi van de Faculteit anderzijds, culminerend in een internationaal congres, stimuleren de oriëntatie op de arbeidsmarkt. De verdere uitbreiding van dergelijke activiteiten wordt nagestreefd, doch de mogelijkheden zijn beperkt in verband met onderbezetting en andere prioriteitstellingen in onderzoek en onderwijs. De Faculteit stimuleert het eigen initiatief van de studievereniging J.P. Minekelere in het organiseren van (internationale) excursies en het houden van symposia over actuele ontwikkelingen in de chemische industrie. 7.1.2.
Rol interne en externe stages
De functie van de bedrijfaatage (6Z029) ia de studenten: kennis te laten maken met de werkzaamheden van een scheikundig ingenieur in de praktijk; in staat te stellen op aankomend ingenieursniveau probleemoplossend bezig te zijn en zodoende kennis, vaardigheden, technisch inzicht, kritisch vermogen en inventiviteit te leren integreren en deze verder te vergroten; ervaring op te laten doen met het werken in teamverband; te laten oefenen in het voeren van gesprekken en het mondeling en schriftelijk presenteren van de resultaten. Kenmerken van de stage De bedrijfaatage heeft als kenmerk de confrontatie met de praktijksituatie van alledag. Hierdoor doet de student nieuwe ervaring op die de Faculteit zelf niet kan bieden. Daarnaast ervaart de student dat het resultaat van zijn handelen in de 142
vorm van het stageverslag door de stagegever in veel gevallen direct wordt gebruikt en dat zijn/haar conclusies en aanbevelingen in acties worden vertaald. Dit houdt in dat de verslaggeving een zeer belangrijk onderdeel van de stage is. stageopdrachten kunnen worden vervuld in bedrijven van zeer verschillende aard en omvang: industriële bedrijven, dienstverlenende bedrijven, overheidsinstellingen en ingenieursburo's etc. Voorwaarde is dat er een opdracht geformuleerd en uitgevoerd kan worden van voldoende niveau. Behalve in Nederland bestaat ook de mogelijkheid om de bedrijfsstage in het buitenland uit te voeren. De betekenis van "bedrijf" in "bedrijfsstage" moet ruim geï.nterpreteerd worden. Bij de toewijzing van de bedrijfsstage wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de opgegeven voorkeur voor een bepaald bedrijf en type werkzaamheden. Soms valt deze voorkeur samen met die voor een bepaald deelgebied van de scheikunde waarin hij/zij later wil afstuderen en/of werken. Soms biedt de bedrijfsstage echter juist de gelegenheid om kennis te maken met een ander type bezigheid van de scheikundig ingenieur. Aantal en duur bedrijfsstages Het aantal stages dat in 1990 afgerond werd bedroeg 84, waarvan 16 in het buitenland. De duur van de stages varieerde tussen de 8 en 13 weken. Knelpunten Gezien de grote belangstelling bij de studenten voor stageplaatsen in het buitenland (50) bestaat hieraan een groot tekort. De bijdrage van IAESTE bij de werving van internationale stages is uiterst mager (6). De meeste stageverlenende bedrijven stellen als eis stageperiode van minimaal 3 maanden. Gezien de aard opdrachten en de daarmee verband houdende omvang is redelijke eis. Het curriculum rekent met een studiebelasting van 8 7.1.3.
een van de dit een weken.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendement
De Faculteit heeft in 1989 een aanvang gemaakt met het invoeren van een nieuw curriculum. Uitgangspunten daarbij waren: - handhaving van het niveau en de breedte van de opleiding; - onveranderde studieduur. De Faculteit heeft het afgelopen jaar overgangsmaatregelen getroffen voor de wijziging van het curriculum, zoals aangegeven in het Raamplan 1987 en de onderwijsverslagen van 1988 en 1989. Het nieuwe curriculum zal vanaf september 1992 door alle studenten doorlopen moeten worden. Kort samengevat is de keuzemogelijkheid van studenten vergroot in de vorm van kernkeuzevakken en een onderzoekspraktikum ten koste van verplichte onderdelen. De indruk bestaat dat er een verzwaring van het programma is opgetreden in de propaedeuse. Dit kwam tot uiting in daling 143
van de tentamenresultaten in het eerste trimester van het cursusjaar 1990-1991. In de loop van 1991 zullen de totale resultaten geövalueerd worden en indien nodig zal overleg op gang gebracht worden om tot een rendementeverbetering te komen. Aangetekend dient te worden, dat de gemiddelde VWO-resultaten van de ingeschreven eerste-jaars studenten ook bij deze Faculteit een dalende lijn vertonen en dat bovendien het aantal ingeschrevenen sterk gestegen is. Hierdoor zal het niet meevallen het rendement van de propaedeuse op hetzelfde peil te houden. Alle wijzigingen hadden tot doel de opleiding en toerusting van studenten voor het beroep van scheikundig ingenieur verantwoord te verbeteren. De Faculteit had er bovendien voor te zorgen dat in combinatie met de eerder genoemde twee uitgangspunten het examenrendement niet mag dalen. De Faculteit heeft bij de beleidsontwikkeling op onderwijsgebied prioriteit gegeven aan handhaving van het niveau van de eerste-fase opleiding. 7.2. Bet systeem van kwaliteitszorg 7.2.1. Studievoorlichting
onderwijsinput
De Faculteit verricht de volgende voorlichtingaactiviteiten teneinde studenten te werven: voorlichtingsdagen, elk jaar in oktober, gedurende twee gehele dagen aan voornamelijk 6-VWO-scholieren en hun ouders. Het programma bestaat uit voordrachten over 1) studie en beroep 2) begeleiding in het eerste jaar 3) het student zijn. Vervolgens brengen de aspirant-studenten en hun ouders een bezoek aan een vakgroep en aan het eerstejaars practicum. Ze worden begeleid door studenten van de Faculteit. Er is volop gelegenheid voor het stellen van vragen. De Faculteit ontvangt twee grote groepen per dag. Er is aansluitend een centraal georganiseerde voorlichting in het Auditorium. Voorlichtingsdagen, elk jaar in de voorjaars- of paasvakantie, gedurende twee gehele dagen aan voornamelijk 5-VWO-scholieren en ouders. In dit programma dat globaal dezelfde indeling heeft als het programma in oktober wordt vooral aandacht besteed aan het schetsen van het beroepsbeeld van de scheikundig ingenieur. 'Thea studeert techniek', elk jaar in september of oktober, gedurende één dag op de Faculteit. De nadruk van deze kennismaking van meisjesscholieren met de technische universiteit ligt op het doen van enkele instructieve proeven in groepsverband aan de hand van een centraal thema zoals milieu, gezondheid, beperkte grondstofvoorraad, etc. om zodoende kennis te maken met de techniek. Daarnaast verzorgt de Faculteit voorlichting
144
over de studie, het beroep en de beroepsmogelijkheden van vrouwelijke scheikundig ingenieurs. Deze voorlichting is speciaal bedoeld voor meisjes van 4, 5 en 6 VWO. vwo-werkweek, elk jaar in augustus, gedurende 6 dagen op de Faculteit. In goed overleg met de scheikunde-docenten van een groeiend aantal VWO-scholen worden 25 l 30 leerlingen uit 6-vwo uitgenodigd. Gedurende enkele dagen wordt in kleine groepen op de laboratoria van de vakgroepen aan goed voorbereide projecten gewerkt onder leiding van een student-assistent. Tevens maken de leerlingen uitgebreid kennis met de Faculteit. De werkweek wordt afgesloten met een presentatie van het project. De docenten worden voor deze presentatie uitgenodigd. Regionale voorlichting op VWO-scholen. Een team van medewerkers en studenten neemt deel aan de voorlichting op scholen in de drie zuidelijke provincies. Incidenteel wordt deze voorlichting ook in andere provincies gegeven. De voorlichting bestaat uit een korte presentatie over het beroep van en de studie voor scheikundig ingenieur. Voorlichting aan studenten met andere vooropleidingen. Deze voorlichting is sterk gericht op HBO-scholen. Met name de studenten Chemische Technologie worden gewezen op de mogelijkheid een verkorte opleiding tot scheikundig ingenieur te volgen op basis van een vrijstellingenprogramma. De volgende specifieke knelpunten kunnen worden vermeld: De opeenhoping van verschillende voorlichtingaactiviteiten in de maand oktober schept problemen op het gebied van capaciteit, de organisatie en de coördinatie. De Faculteit is echter overtuigd van het grote belang van voorlichting en zet zich in voor deelname aan de diverse activiteiten. De doelgroep vwo-scholen in de regio Eindhoven komt nog onvoldoende aan bod. In februari 1991 wordt voor het eerst een regionale voorlichtingsbijeenkomst in Eindhoven georganiseerd. Het blijkt dat steeds minder vwo-scholieren scheikunde in hun eindexamenpakket opnemen. Hierdoor bestaat het gevaar van een dalende instroom landelijk en op deze Faculteit. Oplossingen voor de knelpunten: Op initiatief van de Faculteit werd samen met de UT en de TUD gewerkt aan de voorbereiding van een project om het beroep van sçheikundig ingenieur meer bekendheid te geven bij vwo-scholieren in de klassen 4, 5 en 6 met een natuur-, schei- en wiskundepakket. Bij de chemische industrie bestaat veel belangstelling om te participeren in het project. Met de beroepsverenigingen van docenten (NVON) werd overleg gevoerd, alsmede met de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) en de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie
145
(VNCI). Het extern adviesbureau voor Educatieve Communicatie DST B.V., Den Haag heeft de Faculteit van advies gediend. Een ander adviesbureau, Research en Marketing B.V., Heerlen, heeft in 1990 advies uitgebracht over een verbetering c.q. aanpassing van de voorlichtingsactiviteiten. Mede op basis van deze adviezen is een aanvang gemaakt met de opzet van een communicatieplan van de Faculteit.
Gemiddelde VWOeindexamencijfers
Tabel 7 .1.:
Frequentieverdeling van het gemiddelde eindexamencijfer VWO.
Gemiddeld vwo cijfer 8.S <= x < 10.0 8.0 <= x < 8.S 7.S <= x < 8.0 7.0 <= x < 7.S 6.S <= x < 7.0 0.0 <= x < 6.S Totaal
Aantal Procent 8 S.1 14 8.9 27 17.2 4S 28.7 34 21.7 29 18.S 1S7 100.0
Tabel 7.2.: Verdeling van het gemiddelde eindexamencijfer per vak in procenten. 10 Vak aant BIOLOGIE 0 ENGELS 0 ECONOMIE I RECHT 1 NATUURKUNDE 0 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 0 liJSKUNDE A 3 liJSKUNDE B 2 liJSKUNDE I 0 liJSKUNDE 11 0
pct 0.0 0.0 1.2 0.0 0.0 0.0 4.2 1.3 0.0 0.0
9 aant pct 4 S.3 13 8.4 8 9.9 18 11.S 3 1.9 19 12.2 21 29.2 9 S.8 0 o.o 0 0.0
8 aant 27 S3 14 43 20
ss
33 27 0 0
pct 36.0 34.2 17.3 27.4 12.7 3S.3 4S.8 17.3 0.0 0.0
7 aant 23 40 33 S4 63 60 12 S6 1 0
pct 30.7 2S.8 40.7 34.4 40.1 38.S 16.7 3S.9 100.0 0.0
6 aant 20 36 22 38 66
18 3 39 0 0
s pct 26.7 23.2 27.2 24.2 42.0 11.S 4.2 2S.O 0.0 0.0
aant 1 10 3 4
s
4 0 22 0 0
<
pct 1.3 6.S 3.7 2.S 3.2 2.6 0.0 14.1 0.0 0.0
s
aant 0 3 0 0 0 0 0 1 0 0
Aantal pct 0.0 1.9 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.6 0.0 0.0
De in tabel 7.2 gepresenteerde gemiddelde VWO cijfers geven aan dat 31\ van de studenten van de generatie 1990 een gemiddeld cijfer van 7.5 of hoger heeft. 60\ van de studenten heeft een gemiddeld VWO cijfer van 7 of hoger. Voor studenten van de generatie 1989 waren deze percentages 35\ respectievelijk 60,5\. De faculteit volgt met grote belangstelling de trends in de frequentieverdelingen, met name de ontwikkeling van de verdelingen van de examencijfers voor de verschillende vakken. De hierboven aangegeven daling van het instroomniveau komt overeen met de slechte resultaten van de tentamens in november 1990. De faculteit constateert een duidelijk verband tussen de VWO-cijfers en de studieresultaten van de P-fase. Aspirantstudenten worden gewaarschuwd voor het zware studieprogramma. Zeker studenten die een gemiddeld VWO cijfer hebben dat lager is dan een 7.0 hebben een vergrote kans op studieproblemen tijdens de P-en de D-fase. Knelpunten en oplossingen
146
De Faculteit signaleert met betrekking tot de onderwijsinput de volgende knelpunten: onvoldoende instroom, ondanks een toename van het aantal eerste-jaars studenten in 1990 en een waarschijnlijke stabilisatie van dit aantal in 1991, gegeven de
75
1SS 81 157 157 1S6 72 156 1 0
vooraanmeldingscijfers. Hierbij is gelet op de vraag naar afgestudeerden 1e fase, 2e fase ontwerpers en gepromoveerden door de chemische industrie. De Faculteit tracht door gerichte voorlichting het aantal meisjesstudenten aanzienlijk te verhogen. De demografische ontwikkeling en de ontwikkeling in de studie- en beroepskeuze van de hedendaagse jeugd zijn echter zaken die ver uitreiken boven de invloed van de Faculteit. de toenemende onderwijslast van het wetenschappelijk personeel, is een groeiend probleem.
Personeel
De Faculteit doet wat in haar vermogen ligt om de beschikbare onderwijscapaciteit zo goed mogelijk te verdelen. De Faculteit constateert met genoegen een toename van de belangstelling van jonge gekwalificeerde scheikundigen om deel te nemen aan het onderzoek en het onderwijs van de Faculteit. De mogelijkheden tot aanstelling zijn echter wegens gebrek aan personele 1e geldstroom-middelen zeer beperkt.
Onderwijsmanagement
- Raden en Commissies Studierichtingscommissie (SRCT) Samenstelling: Omvang: 14 (WWO, art. 80.2; FRgT, art. 34.a). Categoriale verdeling: 1 per Vakgroep, 7 studenten. Taak: Het gevraagd adviseren van respectievelijk FBT/FRT, en besturen van vakgroepen en werkgroepen, binnen het onderstaand aangegeven takengebied, in ieder geval met betrekking tot: - opstelling Facultair Begrotingsplan ex art. 78 WWO (analoog FRgT, art. 38, cie. gehoord door FBT) vaststelling Facultair Ontwikkelingsplan (analoog FRgT, art. 38, cie gehoord door FBT). Het takengebied betreft: vaststellen onderwijsprogramma (WWO, art. 76.2): advies aan FBT/FRT; nadere regeling en uitvoering van het onderwijsprogramma en de studierichting (WWO, art. 88 en FRgT, art. 36.1): ten minste 6 maal per jaar overleg met vakgroeps- en werkgroepsbesturen; regelmatige beoordeling onderwijsprogramma (WWO, art. 76.3): hooradvies aan FBT/FRT; opstelling Facultair Begrotingsplan ex art. 78 WWO: hooradvies aan FBT/FRT; vaststelling Facultair Ontwikkelingsplan (analoog FRgT, art. 38): hooradvies aan FRT/FBT. Bevoegdheden: het uitbrengen van ongevraagd advies aan FBT/FRT of Vakgroep- en Werkgroepbesturen (WWO, art. 80.1); het onderhouden van de voor de werkzaamheden nodige contacten; het overleg plegen met andere cie's; het instellen van uit haar midden gekozen subcie's.
147
Studie-advies en Begeleidingscie T (SABT) Samenstelling Omvang: 5 Categoriale verdeling: 2 WP-staf (in ieder geval 1 uit eerste- jaarsonderwijs), Begeleider aangepaste opleiding, 2 studenten (1 uit studentenvertegenwoordiging, 1 uit studentassistenten belast met begeleiding eerste jaars). Taak: Het -met inachtneming van de wettelijke voorschriften zoals WWO art. 17.4 en Privacywet- gevraagd adviseren van respectievelijk Studieadviseur, FBT, FRT of VCET, binnen het onderstaand aangegeven takengebied, in ieder geval met betrekking tot: - opstelling Facultair Begrotingsplan ex art. 78 WWO (analoog FRgT, art. 38, cie gehoord door FBT); - vaststelling Facultair Ontwikkelingsplan (analoog FRgT, art. 38, cie gehoord door FBT). Het takengebied betreft: - Overleg met de Studieadviseur; - Organisatie en informatie ter zake van studieadvisering en -begeleiding; - Ontwikkelen van normen, c.q. criteria, voor studieadvisering en -begeleiding, in het bijzonder voor het eerste studiejaar. Bevoegdheden: het uitbrengen van ongevraagd advies aan Studieadviseur, FBT, FRT en VCET; het onderhouden van de voor de werkzaamheden nodige contacten; het overleg plegen met andere cie's; - het instellen van uit haar midden gekozen subcie's. Kerncommissie voor de Examens (KECT) Samenstelling: wp-lid (voorzitter), medewerker onderwijszaken (secretaris), 8 wp-leden, waaronder 3 leden van de service verlenende Faculteiten en de studieadviseur als adviserend lid.
Taakstelling: De kerncommissie voor de examens fungeert als een werkcommissie/dagelijks bestuur van de vaste commissie voor de examens van de Faculteit, die uit alle docenten van de Faculteit bestaat. De taakstelling is omschreven in het examenreglement van de Faculteit. - Staff Development De staf neemt waar mogelijk deel aan cursussen, seminars, trainingen, symposia en congressen, die hetzij door de Faculteit zelf, door de instelling of door externe organisaties worden opgezet. Door de veelheid aan benutte mogelijkheden op de gebieden onderwijs, onderzoek, beatuur en beheer is van de inbreng van de vakgroep Onderwijsresearch (fac. WM) in 1990 een bescheiden gebruik gemaakt. In 1990 organiseerde de vakgroep TAK voor 10 deelnemers een korte cursus apreekvaardigheid (8 uur) met de titel: "Hoe houd ik een goede voordracht?".
148
- De kwaliteitsbeheersing In 1990 zijn ten aanzien van het huidige systeem van kwaliteitszorg, zoals in een voorgaand onderwijsverslag beschreven, geen grote wijzigingen aangebracht. De activiteiten ten aanzien van de kwaliteitszorg zijn echter zelf in beweging. Mede naar aanleiding van de visitatie in 1993 van de visitatiecommissie van de VSNU, is besloten de kwaliteitszorg in de Faculteit te professionaliseren. Daartoe is een beleidsmedewerker onderwijs aangesteld, die een plan voor de kwaliteitszorg heeft opgesteld. Dit plan voorziet in een kwaliteitszorgsysteem onder bestuurlijke verantwoordelijkheid, dat de informatie voor de zelfstudie ten behoeve van de visitatie in 1993 moet opleveren. In 1990 is de kwaliteitszorg door een projectgroep bestaande uit een hoogleraar(voorzitter), de coördinator 0&0 en de beleidsmedewerker onderwijs(secretaris), projectmatig uitgewerkt. De oordelen van docenten, studenten, afnemers van studenten spelen een belangrijke rol bij het verzamelen van informatie over de kwaliteit van het onderwijs. De systematische evaluatie van de curriculum-onderdelen, zoals in de afgelopen jaren door middel van enquêtes onder de studenten uitgevoerd, werd in 1990 incidenteel herhaald voor die onderdelen die een wijziging hadden ondergaan. Opgemerkt moet worden, dat de evaluatie door studenten, hoe belangrijk ook, op zichzelf niet voldoende is, omdat deze zich te veel beperkt tot de vorm van het onderwijs. Evaluatie van de inhoud van het onderwijs kan het beste geschieden door externe deskundigen. Het in 1988 door de subcommissie theorie van de studierichtingscommissie gestarte overleg in clusterverband, is in 1990 voortgezet. De clusters chemie, proceskunde en materiaalkunde hebben zich beraden over inhoud, aansluiting/overlap en vorm. De herziening van het onderwijsprogramma is inmiddels op sommige punten aangepast en met de invoering ervan is in het cursusjaar 1990-1991 voortgegaan. Het nieuwe wiskunde-programma voor studenten van de Faculteit T is met ingang van het cursusjaar 1990-1991 ingevoerd. De ontwikkeling van een studievoortgangsregistratiesysteem is in 1990 op centraal niveau voltooid. Er is een project "Automatisering enquêteringssysteem voor onderwijsevaluatie" opgezet in samenwerking met de groep onderwijsresearch van de Faculteit WM, TUE. In het verslagjaar was dit systeem operationeel. De eerste examenonderdelen zijn met het nieuwe systeem geëvalueerd. Bij de opzet van het nieuwe curriculum is getracht een optimum te vinden tussen de uitgangspunten die zijn genoemd in paragraaf 7.1.3. Studenten die vanaf september 1989 met de studie zijn begonnen, volgen het nieuwe curriculum. Vanaf het 2e studiejaar worden ingrijpende veranderingen doorgevoerd. Zowel de theoretische onderdelen van het curriculum, als de praktische onderdelen hebben in het cursusjaar 1990/1991 149
omvangrijke veranderingen ondergaan. Sommige vakken kwamen te vervallen, terwijl andere vakken werden vervangen door nieuwe. Met name het 2e-jaars practicum heeft wijziging ondergaan. Zoals uit tabel 2.4.1. (Algemeen Deel) blijkt, varieert het P-rendement na 2 jaar rond de 70\ met een neiging tot een geringe toename. OOk het D-rendement van P-geslaagden -het hoogste D-rendement van de TUE-vertoont een opgaande lijn (zie tabel 2.4.3.). De faculteit tracht steeds eventuele knelpunten in het curriculum op te heffen. De integrale curriculumherziening die in 1989 is ingevoerd, is de belangrijkste ondernomen actie die met behoud van diepgang en breedte kan leiden tot verdere rendementsverbetering.
1.2.2. Onderwijsorganisatie
Bet onderwij•proce•
Algemeen Het curriculum telt 4 cursusjaren elk bestaande uit 3 trimesters. Aan het eind van elk trimester kunnen de bij het trimester behorende examenonderdelen schriftelijk worden afgelegd. Herkansingsmogelijkheden worden geboden in het navolgende trimester en in de interimperiode in augustus. Het propaedeutisch examen kan per jaar hoogstens driemaal worden afgelegd. Het doctoraal examen wordt vijf maal per jaar afgenomen. De tijdstippen zijn gelijkmatig over het academisch jaar gespreid. Alle examenregelingen zijn opgenomen in het examenreglement, Model A van de Faculteit. De longitudinale cursusvorm overheerst, hoewel sommige onderdelen in overleg met de studenten in blokvorm worden behandeld. Vooral in het derde en vierde cursusjaar bij het volgen van keuzevakken vindt dit plaats. De integratie van gegeven onderwijs en de inhoud van de afgelegde examenonderdelen is goed. Aan het computer-ondersteund onderwijs wordt door een facultaire commissie aandacht besteed, opdat uitbreiding van deze onderwijsvorm kan worden bereikt. Relatie onderwijs/onderzoek Nadat gedurende het derde jaar in bepaalde stages kennis wordt gemaakt met het wetenschappelijk onderzoek, is de afstudeerfase (7,5 maand) een goede gelegenheid om in een team van medewerkers een deelonderzoek uit te voeren. De noodzakelijke coaching gebeurt door een U(H)D of promovendus. Studiebegeleiding De studiebegeleiding is in de P-fase van de studie het sterkst. Direct na de inschrijving worden de eerstejaarsstudenten in groepen van 8 personen ingedeeld. Onder leiding van een oudere-jaars student(e) als studiebegeleider werkt de groep regelmatig aan een 'Chemie-en-Samenleving'-project. Het vak Basischemie wordt eveneens in kleine werkgroepen behandeld en bestudeerd. Op deze wijze wordt getracht de overgang van het VWO naar het
150
wetenschappelijk onderwijs zo probleemloos mogelijk te laten verlopen. Op centraal niveau (Bureau Studenten Psychologen) worden studievaardigheidscursussen gegeven. In 1990 is de samenwerking hierin met de studieadviseur geintensiveerd. Studiebegeleiding zowel in de P- als de D-fase vindt plaats op initiatief van de student(e) met medewerking van de studieadviseur. Met hem worden studieplannen en studievoortgang besproken. Niet zelden wordt daarbij een beroep gedaan op een wp-lid van de Faculteit of op een externe deskundige (bureau studenten psychologen en bureau studentendecanen). Iedere student die een mondeling tentamen aanvraagt moet dit doen via de studieadviseur. Tegelijkertijd wordt dan de studievoortgang besproken. Problemen bij de aanvang van het afstuderen worden op dezelfde wijze behandeld. Studieadvisering Aan het einde van het eerste studiejaar krijgen alle studenten het wettelijk voorgeschreven studie-advies (WWO, art. 17, lid 4). De totstandkoming van dit advies wordt in de loop van het eerste studiejaar zorgvuldig voorbereid door de studievoortgang na elk trimester vast te stellen op basis van de behaalde studieresultaten. De studieadviseur treedt in alle gevallen bemiddelend op. Hij maakt daarbij gebruik van het inzicht en de adviezen van de Studieadvies- en Begeleidingscommissie van de Faculteit (SABT), die vooral let op de normering en op de evaluatie van de begeleiding. Maatschappelijke vorming Aan de niet-technische vorming besteedt de Faculteit aandacht door in het curriculum enkele colleges van de Faculteiten Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen en Bedrijfskunde op te nemen. De vakgroep Chemische Proceskunde (TCP) heeft van het W&MW-college Techniek, Vrede en Veiligheid het onderdeel Chemische Wapens verzorgd. Reeds in het eerste studiejaar worden alle studenten ingedeeld bij Chemie- en -samenlevingsprojekten. De deelname aan deze projekten bezit een grote vormende waarde, terwijl het maatschappelijk aspect van de studie voor scheikundig ingenieur daardoor wordt onderstreept. De Chemiewinkel verheugt zich in de enthousiaste medewerking van studenten. Op Open-Dagen is de winkel steeds present. Het Studium Generale met talloze culturele activiteiten en lezingencycli activeert het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. De studievereniging Jan Pieter Minekelere en het chemisch-technologisch dispuut 'Kêkulé' leveren beide een zeer belangrijke bijdrage aan de sociale ontwikkeling van de student. De deelname aan het werk van de Faculteit in commissies biedt de studenten een interessante ervaring.
151
Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval De doorstroom van de studenten wordt na de tentamenperiode van elk trimester gevolgd aan de hand van het cumulatief behaalde aantal studiepunten in vergelijking met het maximaal haalbare aantal studiepunten. De automatisering van deze gegevensverwerking is voltooid. De uitval tijdens de propaedeuse is een rechtstreeks gevolg van het selectieve karakter van het eerste programmajaar en van het opvolgen van een negatief advies door de studieadviseur. De doorstroom in de doctoraalfase krijgt meer en meer aandacht. Aangezien een stokkende doorstroom vrijwel altijd incidenteel of individueel van aard is kunnen ad-hoc maatregelen meestal verbetering opleveren. Selectie en advisering Selectief binnen de propaedeuse zijn de vakken Proceskunde 1 en Thermodynamica I. De oriänterende functie van de propaedeuse komt tot uiting in de vakken Basischemie en Inleiding Chemische Industrie. Bij de vaststelling van het wettelijk voorgeschreven studie-advies, wordt rekening gehouden met de resultaten van de studenten op deze selecterende vakken. De totstandkoming van dit advies wordt in de loop van het eerste studiejaar zorgvuldig voorbereid door de studievoortgang na elk trimester vast te stellen op basis van de behaalde studieresultaten. Aan het begin van het tweede en het derde trimester wordt bij studenten met onvoldoende resultaten in persoonlijke gesprekken op verbetering aangedrongen c.q. wordt hen soms geadviseerd met een andere studie te beginnen. Inzicht wordt gegeven in overstapmogelijkheden naar andere studierichtingen of naar het hoger beroepsonderwijs. In 1990 zijn de tentamenresultaten van het le trimester 1990/91 snel met de studenten in individuele gesprekken doorgenomen. Het aantal uitgebrachte adviezen in bedroeg 123, waarvan 69 positief; 30 negatief en 24 twijfel. 10 studenten ontvingen geen advies, omdat zij zich reeds voor juni hadden laten uitschrijven als student. De uitgebrachte adviezen hadden tot resultaat dat 120 studenten van het cohort 1989/90 zich opnieuw lieten inschrijven. Studiebelasting De studiebelasting is zoveel mogelijk gelijkelijk verdeeld over de programmajaren en de trimesters op basis van de ervaring van docenten en studenten door middel van enquêtes. Piekbelastingen treden op aan het eind van elk trimester als gevolg van een nog niet ontwikkelde studie-attitude. Specifieke knelpunten in het programma zijn niet aanwezig. Onderwijsinnovatie Ten behoeve van een verbetering van het le fase onderwijs heeft een curriculum-herziening plaatsgevonden. De
152
belangrijkste kenmerken van deze herziening zijn reeds vermeld in hoofdstuk 7.1.3. De eerste fase van het 1e-jaars Ge-practicum nieuwe stijl is nu ingevoerd. Het essentiële verschil met de oorspronkelijke opzet is de modulaire opbouw van het theoretische gedeelte. In verband met de gewijzigde opzet wordt het practicum dit studiejaar geënquêteerd, evenals de cursus Infrarood spectrometrie. De voor tekst- en resultaatverwerking gebruikte PC's op de praktikumzalen zijn op enkele plaatsen samengebracht in nieuw ingerichte PC-zaaltjes. De invoering van de computer in het onderwijsproces begint steeds meer vorm te krijgen. De vakgroep Chemische Proceskunde (TCP) werkt met de Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen samen in het kader van Computer Ondersteund Onderwijs op het gebied van Processimulatie. In het kader van het keuzecollege Toepassingen van de computer in de procestechnologie wordt samengewerkt met de Faculteit Technische Natuurkunde van de Technische Universiteit te Delft. Er ia in samenwerking met het Rekencentrum in januari 1990 een cursus 'Werken met het SAS pakket' verzorgd. Aan deze cursus heeft een groot aantal medewerkers en studenten van de vakgroep TCP deelgenomen. De ontwikkeling van het onderwijs op het gebied van processimulatie wordt krachtig voortgezet. Hierdoor worden de mogelijkheden van het beschikbare computerprogramma ChemCad steeds effectiever benut. In dit kader is deelgenomen aan een cursus over het veel uitgebreidere en in de industrie veelvuldig toegepaste dynamische processimulatiepakket 'Speedup' (Cambridge, mei 1990). In het kader van het coo-samenwerkingproject met de Faculteit W&MW hebben drie groepen van elk 10 studenten aan een experiment met het programma 4SEE meegedaan. Dit programma is voortgekomen uit het programma SIGMA en heeft tot doel de student vertrouwd te maken met begrippen uit de nauwkeurigheidaanalyse. De vakgroep Polymeerchemie en Kunststoftechnologie heeft in het verslagjaar een start gemaakt met de toepassing van de computer in het onderwijs bij het ontwerp van het practicum materiaalkunde, dat in 1991 met het nieuwe curriculum zal worden ingevoerd. Ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe Je-jaars practicum Proceskunde onderhoudt de vakgroep Chemische Proceskunde (TCP) contacten met de vakgroep Technische Scheikunde van de Rijksuniversiteit te Groningen en met de Faculteit der Scheikundige Technologie en Materiaalkunde van de Technische Universiteit Delft. Samenwerking op onderwijsgebied De Faculteit onderhoudt diverse contacten op initieel-hogeronderwijsgebied met andere Faculteiten binnen de instelling, maar ook met andere instellingen in Nederland en het buitenland en met het Nederlandse bedrijfsleven. Deze 153
contacten bestaan uit het verzorgen van onderwijs voor die instellingen, het ontvangen van onderwijs dat door die instellingen verzorgd is en de uitwisseling van stagiaires en afstudeerders. De volgende vakgroepen leverden een bijdrage: Vakgroep Anorganische Chemie (TAK): Begeleiding Hogeschool Eindhoven afstudeerders en stagiaires; Afstudeerprojecten met of bij de volgende bedrijven: Koninklijke Shell Laboratorium Amsterdam, Centraal Laboratorium DSM, Renewable Energy Systems, Eindhoven. Vakgroep Chemische Proceskunde (TCP): Met de Hogeschool Breda, de Hogeschool Eindhoven, de Hogeschool Enschede, en de Hogeschool Heerlen, afdeling Hoger Laboratoriumonderwijs van de sector Techniek worden contacten onderhouden. Afstudeerprojecten met of bij de volgende bedrijven en instellingen: DSM Research B.V., Geleen; Grenco Process Technology, B.V., 's-Hertogenbosch; TNO-TPD/Grofkeramiek, Eindhoven; Fluor/Daniël, Haarlem; Unilever Research, Vlaardingen; Rijkswaterstaat Dienst Binnenwateren, Lelystad; Koninklijke/Shell Laboratorium, Amsterdam. Ontwerpprojecten met of bij de volgende bedrijven: Philips, Maarheeze; DSM Research B.V., Geleen; Grenco Process Technology, 's-Hertogenbosch; Unilever Research, Vlaardingen; Koninklijke/Shell Laboratorium, Amsterdam; Akzo, Arnhem. Werkcollege 'Toepassingen van de Thermodynamica in de Chemische Technologie', i.s.m. Norit s.v., Amersfoort. Vakgroep Colloidchemie en Thermodynamica (TCT): Afstudeerproject i.s.m. Unilever Research, Vlaardingen. Werkcollege 'Toepassingen van de Thermodynamica in de Chemische Technologie', i.s.m. Norit B.V., Amersfoort. Vakgroep Instrumentele Analyse (TIA): Stichting Voortgezette Opleiding en vorming van laboratoriummedewerkers, VOVOL, meerdere cursussen op het gebied van de vloeistofchromatografie. Vrije Universiteit Amsterdam, NaBoNT-cursus 'Nieuwe technologieën in de scheidingsmethoden'. American Chemical Society, meerdere cursussen op het gebied van Gaschromatografie. Hogeschool Eindhoven en Hogeschool 's-Hertogenbosch, begeleiding afstudeerders. Contacten worden onderhouden met de volgende bedrijven: Pharmacia LKB, Biotechnologie, Woerden; Hewlett Packard, Amstelveen; Interscience, Breda; Chrompack, Middelburg; Perkin Elmer, Gouda. Vakgroep Organische Chemie (TOC): Voor studenten van de Faculteit W met de afstudeerrichting WMT is een gedeelte van het college Inleiding Chemie en Chemische Technologie (6Z240) en het practicum Inleiding Chemie en Chemische Technologie (6Z243) verzorgd. Universiteit Madrid, Spanje, IAESTE-stage. Hogeschool Interstudie, Nijmegen, begeleiding afstudeerder. 154
Vakgroep Polymeerchemie en Kunststoftechnologie (TPK): In samenwerking met faculteit W, vakgroep WFW heeft de vakgroep TPK het onderwijsprogramma verder uitgewerkt. Docenten van faculteit T verzorgen colleges bij W (Inleiding tot de kunststoftechnologie, Polymeerverwerking voor W) en docenten van faculteit w, vakgroep WFW verzorgen colleges bij faculteit T (Mechanische Eigenschappen Materialen A). - Voor de faculteit w, afstudeerrichting WMT, wordt het onderwijs van polymeer georiënteerde vakken verzorgd. - In het project 'Ontwikkeling van hartklepprothese met vezelversterkte kunststofvliezen', werden afstudeerders begeleid. - Met verschillende andere Nederlandse instituten worden onderwijscontacten onderhouden. In Nederland neemt de vakgroep intensief deel aan het overleg dat wordt gevoerd binnen het samenwerkingsorgaan PTN (Polymeer Technologie Nederland) tussen de drie TU's, het KRITNO en de RU Groningen. In overleg met het bedrijfsleven, EZ en OW worden onderling de onderwijs- en onderzoeksprogramma's op elkaar afgesteld. Universiteit Nijmegen, uitwisseling studenten voor afstuderen in polymere katalyse. Voor de Hogeschool Eindhoven en de Katholieke Industriële Hogeschool 'de Nayer' te Mechelen, B, zijn afstudeerprojecten verzorgd. Studieverenigingen De studievereniging Jan Pieter Minekelere draagt, door middel van het organiseren van binnen- en buitenlandse excursies en van symposia, bij aan de kwaliteiteverhoging van het onderwijs. In sommige gevallen worden onder leiding van docenten voorstudies verricht van industriële processen en produkten. In 1990 organiseerde de Studievereniging een studiereis naar Japan en Zuid-Korea. In opdracht van het bedrijfsleven werden case-studies verricht, die met medewerking van de wetenschappelijke staf werden voorbereid. De excursie werd door twee hoogleraren begeleid. Oudere-jaars studenten treden op als begeleiders van "Chemieen Samenleving" projectgroepen tijdens het eerste studiejaar. De studievereniging heeft een actief aandeel op het gebied van voorlichting aan VWO-scholieren, informatie over practica, over onderwijs en onderzoek (het afstuderen) in de vakgroepen, over het post-initieel hoger onderwijs. De studievereniging organiseert zogenaamde 'bedrijvendagen', waardoor studenten al in een vroeg stadium in contact treden met potentiële werkgevers en afgestudeerden van de Faculteit (zie ook hoofdstuk 7.2.3). De studenten dragen bij aan de ontwikkelingen op onderwijsen onderzoekgebied door hun lidmaatschap van de studierichtingscommissie (SRCT), de studie-advies en -begeleidingscommissie (SABT), de commissie voor Wetenschapsbeoefening (VCWT) en de Faculteitsraad (FRT).
155
De wekelijkse ontmoeting van studenten, stafleden en andere faculteitsmedewerkers in de facultaire ontmoetingsruimte 'Pie Debije' is een uitstekende gelegenheid tot informele uitwisseling van gedachten over de studie. 7.2.3.
Output van bet onderwija
De afgestudeerden
Profiel van de afgestudeerde De afgestudeerde scheikundig ingenieur van de Faculteit Scheikundige Technologie TUE heeft een brede chemische, proceskundige en materiaalkundige-opleiding genoten. Op basis van het bereikte eindniveau op technisch-wetenschappelijk en maatschappelijk gebied profileert en ontwikkelt de Eindhovense scheikundig ingenieur zich in de breed-georiänteerde chemische industrie als een kundig en flexibel academicus.
om de kwaliteit van de afgestudeerde blijvend te bewaken is in het verslagjaar de discussie over de eindtermen van de eerste fase opleiding voortgezet. Deze discussie is in 1990 vrijwel afgerond. Contacten met werkgevers en/of afgestudeerden De Faculteit onderhoudt, zowel op vakgroeps- als op centraal niveau, uitstekende contacten met het bedrijfsleven als belangrijkste werkgever van de afgestudeerden en als voornaamste gebruiker van de technisch wetenschappelijke output. Regelmatig brengen personeelsfunctionarissen van chemische bedrijven bezoeken aan de Faculteit om van gedachten te wisselen over de studie. Op bedrijvendagen geven zij, samen met pas afgestudeerde alumni van de Faculteit, die bij hun bedrijf in dienst zijn getreden, voorlichting aan afstudeerders en docenten over functies in hun bedrijf en zij informeren naar de gang van zaken in het onderwijsproces. De Faculteit hecht veel waarde aan de mening van haar alumni over het genoten onderwijs in relatie tot de uitoefening van het beroep als scheikundig ingenieur. Door middel van de verplichte bedrijfsstage voor de student in het derde of vierde studiejaar maakt de Faculteit kennis met ontwikkelingen in de chemische industrie en vormt het bedrijf zich een oordeel over de bereikte kennis en vaardigheid van de student. 7.3. 7.3.1.
Post-initieel hoger onderwija 4-jarige aio's
De Faculteit blijft de hoogste prioriteit geven aan de 4jarige voorbereiding op de promotie, vanwege de essentiäle bijdrage aan het wetenschappelijk onderzoek. Dit blijkt uit het grote aantal promovendi in de le, de 2e en de 3e geldstroom. Het beleid van de Faculteit is er evenzeer op gericht om het post-initieel hoger onderwijs te optimaliseren en zoveel
156
mogelijk te laten delen in de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek. Per 1 januari 1990 bedroeg het aantal promovendi 92 personen. In 1990 promoveerden 19 personen, per 31 december 1990 waren 85 promotieplaatsen bezet, terwijl een tiental plaatsen vacant was. 7.3.2. Korte onderzoekersopleidingen Scheikundige Technologie De Faculteit levert in het kader van het Instituut Vervolgopleiding (IVO) een bijdrage aan de landelijke behoefte aan kort-opgeleide onderzoekers, die door de KNCV is vastgesteld op ongeveer 70 à 80 afgestudeerden per jaar. De opleiding is gericht op het verkrijgen van onderzoekerservaring in één van de deelgebieden van de chemische technologie, met de bedoeling om scheikundig ingenieurs en chemische doctorandi voor te bereiden op onderzoekfunkties in industriële R & D-laboratoria. De directe contacten met de industrie in het kader van de opleiding en de verwijzing van afgestudeerden uit de eerste fase naar deze opleiding door anderen wijzen op waardering voor de kwaliteit. De Faculteit werkte in 1990 in landelijk verband mee aan de certificering van de onderzoeker-opleiding Scheikunde/Scheikundige Technologie naar analogie met de certificering van de ontwerperopleidingen. Op dit gebied werd in 1990 vooruitgang geboekt. De opleidingagroep heeft de discussie over de inhoud van het curriculum voortgezet. Getracht wordt om de cursisten aan enkele grote cursussen te laten deelnemen, zonder een individuele opleidingscomponent, gerelateerd aan het onderzoeksproject, te verwaarlozen. Voor de kwantitatieve ontwikkelingen in 1990 wordt verwezen naar de betreffende tabellen in het Algemeen Deel, hoofdstuk 3.
7.3.3. Ontwerpersopleiding Procestechnologie De Faculteit hecht grote waarde aan de verdere uitbouw (zowel kwalitatief als kwantitatief) van de ontwerperopleiding Procestechnologie. Deze opleiding beoogt pas afgestudeerde scheikundig, natuurkundig en werktuigbouwkundig ingenieurs en chemische doctorandi met afstudeerrichting chemische technologie een aanvullende, verbredende en verdiepende scholing te geven in de proces- en produktontwikkeling. De opleiding is gericht op de procesindustrie en bereidt voor op richtinggevende functies in proces- en produktontwikkeling. De directe contacten met de chemische industrie in het kader van deze opleiding zijn intensief. Bij twee van de drie projecten die in 1990 werden voltooid was de chemische industrie betrokken. Er bestond in 1990 wederom een grote vraag naar ontwerpers, waaraan de Eindhovense opleiding kwantitatief lang niet kon voldoen. In 1990 vond in het verband van de Bestuurscommissie Ontwerpers- en Onderzoekersopleidingen een bespreking plaats over de kwaliteit van deze gecertificeerde opleiding. 157
De belangstelling voor de opleiding is in 1990 toegenomen, mede dankzij het feit dat de overheid zich bereid heeft verklaard de waardering van de industrie te vertalen in een financiële ondersteuning. De Eindhovense opleiding heeft in landelijk verband voorlichting gegeven over de kenmerken van de 2-jarige cursus. De opleidingagroep heeft de discussie over de kwaliteit van het curriculum en de samenhang daarvan met de aard van het onderzoeksproject in 1990 voortgezet. Voor de kwantitatieve ontwikkelingen in 1990 wordt verwezen naar de betreffende tabellen in het Algemeen Deel, hoofdstuk 3. 7.3.4. AIO-netwerken n.v.t.
7.3.5. Post-doctorale cursussen De Faculteit heeft gedurende het cursusjaar 1989/1990 weer een bijdrage geleverd aan de organisatie van post-doctorale cursussen. Tabel 7.3.: Post-doctorale cursussen 1989/1990 - faculteit Scheikundige Technologie Opleiding Cursisten Duur Aantal Cursus Samen(totaal) cursus cursus- geld werkingsp.p. verband dagen
Pen· voerende instelling
3 dg
1 1.950
TUE/KNCV
TUE
3 dg
I 1.950
TUE/KNCV
TUE
36
7·9 mrt 1990 12·14 juni 1990 april 1990
5 dg
I 1. 750
TUE
60
nov. 1990
5 dg
1 1. 750
TUE
23
sept. 1990
5 dg
I 4.000
TUE
14
dec. 1990
5 dg
1 4.000
TUE
C~tertoe·
47
n.v.t.
TUE
15
15 febr. 2 jul i 17 dec 1990 4 apr. 27 apr. 1990 21 nov 1990
3 av.
passing in het scheikunde· onderwijs Blokatalyse
n.v.t.
TUE
n.v.t.
TUE
Industrieel drogen I Industrieel drogen 11 Basiscursus Gaschromato· grafie Basiscursus Hogedruk Vloeistof· chromatografie Cursus Gaschro· matografie/massa spectrometrie Cursus Cap i l· laire Gaschro· matografie
30
Milieutechno· nologie
30
20
mi,+ av. 1 mi.
veel docenten verleenden weer hun medewerking aan een cursus in binnen- en/of buitenland: Prof.dr. R.A. van Santen, vakgroep TAK, heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de postgraduate NATOcourse 'Fundamental aspects of heterogensous catalysis 158
studied by partiele beams' (2-4 september 1990, Alicante, Spanje), waarvan prof. H.H. Brongersma, Faculteit N hoofdorganisator was. Prof.dr. R.A. van Santen, vakgroep TAK, verleende medewerking aan de postgraduate course 'Electronic structure of surfaces' (24-26 september 1990, Cambridge, UK) waarvan prof.dr. D. King van de Univarsity of Cambridge hoofdorganisator was. Stichting Katalyse Nederland (TUE, TUD, UT, RUL, RUU, UvA, RUN). Voorbereiding Postgraduate Course in Catalysis 1991. Wetenschappelijke leiding: Prof.dr. R.A. van santen (TUE), Prof.dr. P.W.N.M. van Leeuwen (UvA), Prof.dr. J.A. Moulijn (TUD). Coördinatie: Prof.dr.ir. J.H.C. van Hooff (TUE). Ir. M.A.G. Vorstman, vakgroep TCP, droeg bij aan de Post HBO-cursus 'Milieutechnologie' met deelonderwerp: Scheiding van vaste afvalstoffen. Dr.ir. A. Diks, vakgroep TCP, werkte mee aan de cursus 'Milieuchemie' aan de 1e graads lerarenopleiding (deeltijdsopleiding), Hogeschool Katholieke Leergangen, Tilburg. 7.3.6. PAO-cursussen
Als gevolg van het feit dan het Ministerie van 0 & W het post-academisch onderwijs niet meer tot zijn verantwoordelijkheid wil rekenen, maar deze bij de universitaire instellingen legt, is de relatie tussen het PAON-orgaan en de TUE zich aan het wijzigen. In afwachting van een definitieve regeling is per 1 februari 1990 de Stichting Postacademisch Onderwijs Natuurwetenschappen (PAON) opgericht, die zich evenals het orgaan PAON de bevordering, de organisatie en de coördinatie van postacademisch onderwijs op het gebied van de natuurwetenschappen en aanverwante gebieden ten doel stelt. De betrokkenheid van de instellingen vindt nu plaats door middel van een vertegenwoordiger à titre persennel in een programmaraad, die adviseert over de activiteiten van de Stichting. De medewerking van de Faculteit aan de cursussen vond in 1990 wederom plaats door deelname van een aantal docenten in de cursusleiding. Dr.ir. S.P. Lankhuijzen heeft zitting in het Algemeen Bestuur van het PAON-orgaan en is lid van de programmaraad. Enkele docenten verleenden hun medewerking aan een cursus: Prof.ir. S.P.P. Ottengraf en dr.ir. A. Diks, vakgroep TCP, verleenden tweemaal medewerking aan de PAON-cursus 'Milieubiotechnologie' met deelonderwerp: Ontwikkeling en toepassingen van afgasbioreactoren, Zeist. Prof.dr.ir. D. Thoenes, vakgroep TCP, verleende medewerking aan de PAON-cursus 'Chemische Reactorkunde'. Prof.dr. H.N. Stein leidde enkele malen de PAON-cursus 'Industriële Colloidchemie'.
159
Tabel 7.4: Opleiding
Cursisten Dwr (totaal) cursus
Industriële Colloïdchemie
25
Mil ieubio· technologie
21
Chemische Reactorkunde
21
20·22 sept. 1989 26-27 sept. 1989 15·16/ 29·30
Aantal cursus cursus· geld dagen p.p.
Samenwerkings· verband
Penvoerende instelt ing
3dg
I 1.915
PAON
2dg
1 1.n5
PAON
4dg
I 2.900
PAON
3dg
I 2.475
PAON
2dg
I 1.825
PAON
2dg
I
t.ooo
PATO
jan.
Industriële Colloidchemie
24
Milieubiotechnologie
26
Dioxinen en verwante verbindingen
37
7.4. Internationale contacten
1990 2·4 mei 1990 25-26 sept.
1990 12·13 dec. 1990
Internationale aspecten
In paragraaf 7.3.5. is reeds de bijdrage van prof.dr. R.A. van Santen, vakgroep Anorganische chemie en Katalyse (TAK) aan internationale cursussen vermeld. De vakgroep Anorganische Chemie en Katalyse (TAK) neemt deel aan het Europese programma ETAP (European Thesis Abroad Program). Met de Technische Hogeschool Bratislava, CSFR heeft de vakgroep Chemische Proceskunde (TCP) de eerste contacten gelegd om te komen tot uitwisseling en samenwerking op het gebied van onderwijs in de chemische reaktorkunde binnen het EG-TEMPUS programma. Dr. J. Bajus bezocht in dit kader de vakgroep TCP. De vakgroep Instrumentele Analyse (TIA) neemt deel in de volgende projecten: TEMPUS project 'High Resolution Chromatography' (TUE vakgroep TIA, RU Gent, België~ RIC Wevelgem, België~ TU Boedapest, Hongarije; UMCS Lublin, Polen; Politechnika Gdansk, Polen~ Karelsuniversiteit Praag, CSFR; Slovak Techn. Universiteit Bratislava, CSFR). EG PROJECT 'Determination of the disperaal of Rhine water in the North Sea and the North Eastern Atlantic by measurement of fluorescent xenobiotic river substances' (TUE vakgroep TIA; Rijkswaterstaat; Deutsches Hydrographisches Inst., Hamburg, BRD~ Inst. of Marine Research, Bergen, Noorwegen; NIOZ, Den Burg~ Universiteit Hamburg, BRD) • De vakgroep Polymeerchemie en Kunststoftechnologie (TPK) heeft in 1990 met de Vrije Universiteit Brussel (B) in het kader van het ERASMUS-project samengewerkt.
160
De vakgroep onderhoudt met diverse andere buitenlandse universiteiten contacten op onderwijsgebied. Genoemd worden: Katholieke Universiteit Leuven (B), The University of Massachusetts, USA (UMASS), Amherst (USA), Case Western University, Cleveland (Ohio)(USA), University of santa Barbara, California (USA) (gasthoogleraar: Dr. E. Nies). De vakgroep Vaste Stof Chemie en Materialen (TVM) onderhoudt contact met de universiteit van Perpignan (F) (gasthoogleraar: dr. F.J.J. van Loo). Zes vakgroepen ontvingen in 1990 gedurende drie maanden zeven buitenlandse IAESTE-stagiaires en droegen daardoor bij aan de internationale uitwisseling van doctoraal-studenten. 7.5. Eaancipatie De Faculteit heeft zich ook in 1990 ingespannen om het aantal vrouwelijke studenten te vergroten, door deel te nemen aan de manifestatie 'Thea studeert techniek'. Op voorlichtingsdagen en regionale voorlichtingen werden meisjes-scholieren geattendeerd op de kansen die er voor hen bestaan in de uitoefening van het beroep van scheikundig ingenieur. De laatste vijf jaar is het percentage ingeschreven vrouwelijke studenten gestegen van ruim 13\ tot 17\. Het percentage ingeschreven vrouwelijke eerstejaars studentes fluctueerde in deze periode tussen 14 en 25\. De Faculteit stelt op personeelsgebied waar mogelijk vrouwelijke medewerkers aan. In de categorie assistent-in-opleiding, 2-jarige en 4-jarige contracten, is sprake van een groei van het percentage vrouwelijke academici. Van de afgestudeerden in de ontwerpersopleiding Procestechnologie en in de Onderzoekeropleiding scheikundige Technologie in 1990 was 23\ van het vrouwelijk geslacht. Van de gepromoveerden was dit percentage 16\.0p deze wijze bevordert de Faculteit de deelname van vrouwen aan de uitvoering van de processen onderwijs en onderzoek en bereidt hen voor op toekomstige functies in de chemische industrie en bij de overheid.
161
HOOFDSTUK 8 FACULTEIT BOUWKUNDE
8.1.
Algemeen
De faculteit Bouwkunde kent één studierichting. Na een gemeenschappelijk propaedeuse (alle examenonderdelen verplicht) en de gemeenschappelijke Dl-fase van trimester 4 tot en met 7 (alle onderdelen verplicht, uitgezonderd een aantal keuzevakken in het 7e trimester) differentieerde de ene studierichting bouwkunde zich in het verslagjaar naar de volgende afstudeerdifferentiaties: konstruktief ontwerpen (vakgroep Konstruktief Ontwerpen); bouwfysica (vakgroep Fysische Aspecten Gebouwde Omgeving); bouwproductietechnologie (vakgroep Realisatie en Beheer); uitvoeringstechniek (vakgroep Realisatie en Beheer); stadsvernieuwing (vakgroep Realisatie en Beheer); architectuur en urbanistiek (vakgroep Architectuur en Urbanistiek). De Eindhovense faculteit Bouwkunde profileert zich op grond van haar onderwijsprogramma door te kiezen voor een brede opleiding tot bouwkundig ingenieur. Deze ingenieur zelf dient de kennis en vaardigheden in huis te hebben om te kunnen functioneren onder nieuwe en veranderende omstandigheden. Dit betekent, aldus het facultair ontwikkelingsplan 1989-1992, dat een student bestaande kennis wordt bijgebracht, maar tevens wordt opgeleid om door middel van onderzoek zelf kennis te verwerven. Dit laatste enerzijds door experimenteel onderzoek en toepassing van empirisch-analytische methoden van wetenschap, anderzijds -onder nauwkeurig gespecificeerde condities- door het bouwkundig ontwerpen zelf ('inquiry by design'). In mei 1990 werd het D2-gedeelte van het onderwijsprogramma herzien en werden door de FRB nieuwe afstudeerdifferentiaties ingesteld. Tevens werd de faculteit geherstructureerd door het instellen van nieuwe vakgroepen. Deze herstructurering was een direct gevolg van de aanbevelingen van de verkenningscommissie. De volgende vakgroepen werden ingesteld: - Konstruktief Ontwerpen (BKO) - Fysische Aspecten van de Gebouwde Omgeving (BFA) - Bouwuitvoering en -Productie (BPU) - Architectuur, Urbanistiek en Beheer (BAUB) De volgende differentiaties werden vastgesteld: Konstruktief ontwerpen (vakgroep BKO) Bouwfysisch ontwerpen (vakgroep BFA) Bouwproductietechniek (vakgroep BPU) Uitvoeringstechniek (vakgroep BPU) Architectonisch ontwerpen (vakgroep BAUB) Ruimtelijke planning (vakgroep BAUB) 163
- Stadsvernieuwing/Stedelijk beheer (vakgroep BAUB) - Beheer (vakgroep BAUB) - Bouwinformatica (vakgroep BAUB, met ingang van 1-9-91). Elke differentiatie werd omschreven naar: 1. Verplichte programmaonderdelen differentiatiepakket (80100 SP) 2. Projectwerk T8-T9 (100 SP). 3. Kernkeuzevakken (80-100 SP). 4. Keuzevakken (100 SP). 5. Kaders t.b.v. het afstudeerproject (320 SP). 6. Voor begeleiding competente docenten per kader. 8.1.1.
Relatie onderwijsaanbod/oriëntatie arbeidsmarkt
De spreiding van afgestudeerden over de arbeidsmarkt is groot, afgestudeerden blijken door hun brede opleiding op vele plaatsen inzetbaar. Desalniettemin wil de faculteit de spreiding van doctoraal-studenten over de afstudeerdifferentiaties verbeteren. Hiervoor werd de aanzet gegeven tot een 'indringende interne voorlichtingscampagne'. De uitstroom van studenten verdeeld over de taakprofielen van de verkenningseemmissie in augustus 1990 was als volgt. aantal
Taakprofiel en differentie Technisch specialist -Konstruktief Ontwerpen -Bouwfysisch Ontwerpen -Bouwproduktietechnologie - Bouwvoorbereiding en Uitvoering
Project/Procesmanager - Bouwproduktietechnologie -Bouwuitvoering
10 4
7
3
(50 %)
5
(
9)
7
(50 %)
6
(13)
9
(15 - 25 %) (50 %) (50 %)
Vormgever (35 - 45 %) -Architectonisch Ontwerpen Beheer -stadsvernieuwing
(15 - 25 %)
Ruimtelijk Planner -Ruimtelijke Planning
(15 - 25 %)
Totaal
'
(15 - 25 %)
21
30
5 6
9
11
16
32
46
4
6
1
2
69
100
7
Om de profilering van de faculteit te bewaken, niet te laten
verstarren en zo nodig aan te passen aan nieuwe
164
ontwikkelingen in de bouw werd in 1989 een 'Quo Vadis'commissie geformeerd, die in het verslagjaar bijeen kwam. 8.1.2.
Rol interne en externe stages
De studierichting bouwkunde Eindhoven kent geen stageverplichting. Wel vormt de stage een zelfstandig onderdeel van het onderwijsprogramma, zij is als studieresultaat benoembaar. De afstudeerdifferentiaties gaan op verschillende wijze met de stage als onderwijsvorm om. De vormgeving varieert van een aantal maanden werkzaamheid in een bedrijf of bureau, tot afstuderen in de praktijk. De studievereniging CHEOPS werd ingeschakeld om de mogelijkheden van een stagebank te gaan onderzoeken en als aanspreekpunt voor studenten die een stagemogelijkheid zoeken te fungeren. 8.1.3.
Relatie opleidingsduur, kwaliteit ingenieursopleiding en rendement
Een vierjarige cursus biedt niet de mogelijkheid tot een verplichte stage van redelijke omvang. In Europees verband wordt in het algemeen de vraag gesteld of een vierjarige cursusduur voldoende is om universitaire bouwkundigen op te leiden. De faculteit staat met haar vierjarige opleiding onder internationale druk, in het bijzonder wat de opleiding van architecten betreft. De thans geldende EG-richtlijn betreffende inschrijving in het Architecten-register vereist van studenten tenminste vier jaar full time-studie. Voorlopig blijft de faculteit wat dit betreft nochtans onder grote internationale druk staan. In het verslagjaar werd de aanzet gegeven tot een campagne om tot een vijf-jarige opleiding te komen.
8.2.
Bet systeem van kwaliteitszorg
8.2.1. Studievoorlichting
Onderwijsinput
Het bestaande systeem van externe studievoorlichting werd voortgezet. Het richt zich op: - voorlichting voor VWO studenten - voorlichtingsdagen op de TUE - voorlichting met betrekking tot de verkorte opleiding, HTO Het voorlichtingateam werd uitgebreid. De VWO-decanen in den lande ontvingen najaar 1990 een exemplaar van het faculteitsblad Bouwjaar. De noodzaak werd gevoeld aan een brochure die informatie biedt die diepgaander is dan de brochure 'Studeer Bouwkunde' en minder specifiek en redundant dan de TUE-gids.
165
Gemiddelde vwoeindexamencijfers
Tabel 8 .1.:
Frequentieverdeling van het gemiddelde examencijfer vwo.
Gemiddeld vwo cijfer 8.5 <= x < 10.0 8.0 <= x < 8.5 7.5 <= x < 8.0 7.0 <= x < 7.5 6.5 <= x < 7.0 0.0 <= x < 6.5 Totaal
Aantal Procent 0 0.0 5 2.9 15 8.6 46 26.3 59 33.7 50 28.6 175 100.0
Tabel 8. 2.: Verdeling van de eindexamencijfers per vak in procenten. 10 Vak. aant BIOLOGIE 0 ENGELS 0 ECONOMIE I RECHT 0 NATUURKUNDE 0 NEDERLANDS 0 SCHEIKUNDE 0 WISKUNDE A 1 WISKUNDE B 0 WISKUNDE I 0 WISKUNDE 11 0
pct 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 1.3 0.0 0.0 0.0
9 aant pct 0 0.0 8 4.6 3 2.8 2 1.1 0 0.0 0 0.0 19 24.4 3 1.8 0 0.0 0 o.o
8 aant 10 41 12 23 21 16 34 17 2 0
pct 16.0 23.7 11.2 13.1 11.9 13.7 43.6 10.1 28.6
o.o
7 aant 34 56 44 74 81 46 23 60 4 1
pct 54.8 32.4 41.1 42.3 46.0 39.3 29.5 35.7 57.1 100.0
6 aant 16 53 44 65 65 48 1
pct 25.8 30.6 41.1 37.1 36.9
41.0 1.3 64 38.1 1 14.3 0 0.0
5 aant pct 2 3.2 15 8.7 4 3.7 11 6.3 9 5.1 7 6.0 0 0.0 20 11.9 0 0.0 0 0.0
< 5 aant 0 0 0 0 0 0 0 4 0 0
Aantal pct 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 2.4 0.0 0.0
62 173 107 175 176 117 78 168 7 1
De faculteit oefent aantrekkingskracht uit op studenten met een gedifferentieerde aanleg. De geldigheid van de vertrouwde vuistregel dat hoge cijfers voor wis- en natuurkunde een noodzakelijke voorwaarde vormen om aan een TU te kunnen slagen, moet voor een studierichting zoals bouwkunde worden gerelativeerd. De faculteit zal daarom in haar voorlichting blijven beklemtonen, dat de studie bouwkunde geschikt is voor studenten met een onderling verschillende aanleg. In de loop van hun studie kunnen zij een afstudeermogelijkheid kiezen die in overeenstemming is met hun specifieke aanleg. Knelpunten en oplossingen
De instroom aan studenten bleef constant. Doordat in het rooster de tijdstippen van P en D-projectwerk samenvallen ontstaan knelpunten in personele capaciteit (beperkingen m.b.t. zowel de kwaliteit, als de kwantiteit) betreffende de begeleiding t.b.v. atelier- en projectwerk, de begeleiding van de practica, de begeleiding van de specifieke en grote oefeningen, de totale onderwijslast van P-atelierwerk en de onderwijslast als gevolg van het vrije keuze- en kernkeuzeaanbod van vakgroepen ten behoeve van de D2-studie.
Personeel
De tijdsbesteding aan onderwijs neemt door de reeds enige jaren durende stijging van het aantal le jaarsstudenten toe. In het cursusjaar 1990-1991 wordt 7000 uur meer aan het onderwijs besteed dan in het cursusjaar 1989-1990. Deze toename vindt voornamelijk plaatst bij het atelier-, projecten afstudeerwerk. Omdat de formatie van de faculteit niet stijgt wordt het steeds moeilijker de begeleidingstaken onder het personeel te verdelen. Vooral bij de begeleiding van de projecten in het tweede en derde cursusjaar worden de problemen steeds groter. De faculteit zal structurele maatregelen nemen om dit probleem op te lossen. Met ingang
166
van het cursusjaar 1991-1992 wordt in verband daarmee een ingrijpende wijziging van het onderwijsrooster doorgevoerd. De leeftijd van het wetenschappelijk personeel in vaste dienat is vrijwel geheel geconcentreerd tussen de 43 en 57 jaar. Bij aanname van nieuw vaat personeel zal in beginsel verjonging van de groep, waarbinnen een vacature moet worden opgevuld, worden nagestreefd. Op een uitzondering na heeft de faculteit geen vrouwelijk wetenschappelijk personeel in vaste dienst. Het voorkeurbeleid van de TUE wordt door de faculteit onderschreven. Bij het tijdelijke personeel, de AIO's en de student-assistenten is hoofdzakelijk jong personeel in dienst en is het aantal vrouwelijke personeelsleden aanzienlijk hoger. Het grote aantal vrouwelijke studentenassistenten dat in de propaedeuse werkzaam ia, is belangrijk in verband met het groeiend aantal vrouwelijke 1e jaarsstudenten.
Onderwijsmanagement
- Raden en commissies Het management van het onderwijs krijgt gestalte vanuit een netwerk van onderwijs-, vak- en begeleidingsgroepen, raden, commissies en het Bureau Onderwijs als professionele en continue factor. Dit Bureau neemt tevens de beleidsvoorbereidingen ten behoeve van het faculteitsbestuur (FBB) voor haar rekening, waarbij een werkwijze wordt gevolgd die stoelt op een intensieve samenwerking met de portefeuillehouder onderwijs van het FBB. Tevens voert dit bureau het secretariaat van de Studierichtingscommissie. De Studierichtingscommisie adviseerde de faculteitsraad (FRB) in verband met de vaststelling van het onderwijsprogramma 19901991. De Onderwijscommissie van de studievereniging 'Cheops• startte in het laatste trimester van het collegejaar '89/'90 met het organiseren van regelmatige bijeenkomsten van een aantal P-studenten. Deze activiteit werd in het verslagjaar voortgezet. Deze zogenaamde •collegevolggroep' houdt zich bezig met het volgen en beoordelen van alle colleges/oefeningen en practica die in het eerste jaar gegeven worden. Doel van deze groep is het signaleren van problemen/vragen die bij studenten leven en het snel oplossen/beantwoorden daarvan, liefst door direct contact met de desbetreffende docenten. Hoewel dit initiatief nog in een beginstadium verkeert, heeft de collegevolggroep toch al enkele positieve resultaten geboekt. Met enkele docenten zijn gesprekken gevoerd, waarin de door hen gegeven colleges/instructies geëvalueerd zijn. Deze gesprekken werden zowel door studenten als door docenten als een positieve bijdrage aan het onderwijs ervaren. In het collegejaar '90/'91 zal dit experiment dan ook gecontinueerd worden, niet alleen meer met een collegevolggroep voor het eerste jaar, maar ook met een dergelijke groep voor het tweede jaar.
167
Om de onderwijsevaluatietaak beter gestalte te kunnen geven,
vond binnen Bureau Onderwijs en Onderzoek een herschikking van taken plaats, waarbij de functie van secretaris onderwijs werd ontlast van voorlichtingstaken en werd omgezet in de functie 'beleidsmedewerker onderwijs'. De vacature die hierdoor ontstond, betekende een uitbreiding van het bureau met 0.5 fte. Naast de reguliere activiteiten, waaronder de voorbereiding van de vaststelling van het onderwijsprogramma en het examenreglement, kunnen als belangrijke aandachtspunten van het Bureau in het verslagjaar worden genoemd: Nota Eindhovens (onderwijs-)model; Evaluatie onderzoek •studeerbaarheid en studeergedrag• onderwijsprogramma Tl-T7; Evaluatie studielast geëxtensiveerde vakken I oefeningen; Onderzoek studielast; Productie 'Onderwijswandboek'; Regeling registratie afstudeerders. De P- en Dl-onderwijsgroep fungeren in het netwerk van het onderwijsmanagement als werkgroepen. Vanuit het FBB werden de volgende onderwerpen binnen de Ponderwijsgroep aan de orde gesteld en met de leden besproken: regeling oefeningen handtekenen als onderdeel van het atelierwerk alleen binnen bestaande onderwijslast mogelijk en niet als apart programmaonderdeel; vermindering onderwijslast voor het atelierwerk (of halvering aantal student-assistenten, of vermindering begeleidingatijd wetenschappelijke staf, te effectueren met ingang van september 1991) aansluiting P-rooster op algemene rooster, met name situering tijd voor zelfstudie; verroostering binnen ateliertijd van basisvaardigheden, excursies, cursus studievaardigheden, enz. Binnen het atelier werd in het verslagjaar voor het eerst een cursus studievaardigheden door Bureau Studentenpsychologen verzorgd. Uit het nadien opgestelde evaluatierapport blijkt dat het verplichte karakter niet overwegend positief werd ervaren. De cursus zal in het cursusjaar '90-'91 in een andere vorm worden herhaald. Deelname wordt dan echter niet meer verplicht gesteld. In de Dl-onderwijsgroep werden de begeleidingsgroepen Gebouwdeel, Gebouw en Stad geïnstitutionaliseerd. De verdeling van de projectkaders over deze groepen werd als volgt bepaald: Gebouwdeel: kader 3, 4 en 5 Gebouw: kader 1, 2 en 8 Stad: kader 6 en 7 Met alle groepen werden evaluatiegesprekken gehouden over het functioneren van het projectwerk T4-T7, met name over de projectweek en de begeleidingsgroepen. Besloten werd de projectweek voortaan te houden ongeveer halverwege het
168
trimester. Alle cursorische onderdelen zouden dan door moeten schuiven naar de inhaalweek. Aan het einde van de projectweek vindt een evaluatie plaats waarbij alle hoogleraren en UHD's van de faculteit acte de présence geven volgens een door het FBB opgesteld rooster. Wat het functioneren van de begeleidingsgroepen betreft, werd het wenselijk geacht dat deze door een universitair (hoofd-) docent zouden worden voorgezeten. Deze zou zijn belast met de inhoudelijke coördinatie. Het FBB nam deze suggestie over en bracht haar tot uitvoer. Tevens werd naar voren gebracht dat projectbegeleiding, vergeleken met andere werkzaamheden op het gebied van onderwijs, alsmede ten opzichte van onderzoeksactiviteiten, te weinig status heeft op de faculteit. De onderwijsgroep gaf als nadrukkelijke wens te kennen het T7-trimester zowel om inhoudelijke als organisatorische redenen als project onder verantwoordelijkheid van de vakgroepen mogelijk te maken. Het FBB nam deze suggestie als aandachtspunt voor het programma 1991-1992 over. - Staff development Door de voortdurende ontwikkeling van het wetenschappelijk personeel via onderzoek en de op grote schaal doorgevoerde bijscholing op het gebied van automatisering is het personeel in het algemeen goed uitgerust voor de opgedragen taken. De interne mobiliteit in de faculteit is de laatste jaren bevorderd; veel middelen zijn ingezet voor bijscholing. De faculteit acht een voortdurende bijscholing van het personeel van cruciaal belang en zal de ingezette koers vervolgen. De kwaliteitsbeheersing Met ingang van het cursusjaar 1986-1987 is de faculteit Bouwkunde gestart met een systematische benadering van de kwaliteitsbeheersing van het onderwijs. Aanleiding tot de invoering van dit 'OKB-systeem' was de drastische herstructurering van het onderwijs in het kader van het uitvoeringsplan TVC. Het primaire doel was de kwaliteit van het onderwijs te optimaliseren. Afgeleide doelen waren de jaarlijkse bijstelling van het onderwijsprogramma te baseren op duidelijke evaluatiegegevens en het rendement van de opleiding gunstig te beinvloeden. Als randvoorwaarde werd gegeven dat het OKB-systeem de kwaliteit van het onderwijs bespreekbaar zou maken voor docenten en studenten. Deze randvoorwaarde werd gegeven met de verwachting dat indien problemen goed te bespreken zijn zich ook goede oplossingsmogelijkheden voordoen die geëffectueerd kunnen worden. Het systeem werd uitgewerkt naar drie parallel lopende acties: 1. Eindtermen-onderzoek c.q. een onderzoek in de bouwbedrijfstak naar gevraagde deskundigheid van bi's.
169
2. Opzetten van probleemsignalering en probleemverwerkingsaktiviteiten. 3. Begeleidingsonderzoek; het ontwikkelen en toepassen van meetinstrumenten. Het eindtermenonderzoek steunde in hoge mate op het zogenaamde 'Loopbaanontwikkelingsonderzoek' onder auspiciën van KIVI-NIRIA. In het verslagjaar werd de noodzaak gevoeld de thans geldende eindtermen te bediscussiëren en zo nodig te actualiseren. Het FBB wil in 1991 tot deze actie overgaan in samenwerking met de SRC. De probleemsignalering en -verwerking gebeurde in het jaar 1990 met name via het bureau klachten en wensen. In de periode september 1989 t/m september 1990 zijn er bij bureau Klachten en Wensen een twintigtal klachten/wensen ingediend. Het overgrote deel van de klachten betrof dictaten: dictaten waren verouderd, slecht samengesteld of niet tijdig voor het tentamen aanwezig. Een andere vaker gehoorde klacht was de slechte aansluiting tussen de op het college behandelde stof bij sommige vakken en het tentamen. Verder betrof een aantal klachten het gebruik van bepaalde faciliteiten door studenten. Zo kwam er o.a. een klacht over het gebrek aan terminals om het programma Autocad op te oefenen. Het merendeel van de klachten kon naar tevredenheid van de klagers worden afgehandeld. Behalve klachten kwamen er ook een tweetal wensen bij bureau Klachten en Wensen binnen. De eerste wens betrof de instructies van Mechanica in het eerste jaar. De eerstejaars vonden de instructiegroepen te groot en kregen daardoor te weinig gelegenheid om vragen te stellen. Aan deze wens is tegemoetgekomen door het geven van extra instructies, waarop meer aandacht aan vragen van studenten kan worden besteed. De eerstejaars waren goed te spreken over deze extra instructies. Een tweede wens betrof het inleveren van werkstukken. Studenten opperden het idee om een reçu te drukken, zodat zowel student als docent een bewijs heeft dat een werkstuk is ingeleverd. Deze 'bewijzen van inlevering' wordt momenteel door Bureau Onderwijs verstrekt. Bij de invoering van het OKB-systeem is het uitgangspunt gehandhaafd, dat de organisatie van het onderwijs vanwege de onderwijsgroepen en belangrijke motor is van de onderwijskwaliteitsbeheersing. De praktijk laat echter zien, dat de onderwijsgroepen focusseren op het niet-cursorisch deel van het onderwijsprogramma. Daarmee zien zij zich al voor een omvangrijke taak gesteld. Instrumenten en initiatieven om het onderwijsprogramma in zijn totaliteit te evalueren en optimaliseren zullen vooral vanuit het FBB en het faculteitsbureau moeten komen. De SRC kan hierbij een actieve rol spelen. Ook de jaarlijks door de 170
Faculteitsraad vast te stellen 'Beoordeling' van het onderwijsprogramma moet in dit verband worden genoemd. voorwaarde voor betrouwbare uitspraken over het onderwijsprogramma is de aanwezigheid van evaluatiemateriaal. Het in het OKB-systeem onderscheiden 'begeleidingsonderzoek' moet de gegevens leveren op grond waarvan kan worden geëvalueerd en geoptimaliseerd. Daartoe moeten meetinstrumenten worden ontwikkeld. Tot het meetinstrumentarium dat de faculteit in het verslagjaar hiervoor ontwikkeld c.q. in ontwikkeling heeft genomen behoren het facultair onderwijsverslag, de onderwijswand, de onderwijsreeksen, de onderwijspakketten. Het onderwijsverslag zal met name de gegevens voortkomende uit het begeleidingaonderzoek moeten bevatten. De achtergrond van het instellen van dit jaarverslag is als volgt: Jaarlijks wordt van de faculteit verwacht dat zij haar bijdrage levert aan het onderwijsverslag van de instelling. Dit moet samengesteld worden volgens een door de instelling vastgestelde richtlijn. Deze richtlijn is niet altijd zodanig dat wordt ingespeeld op voor een faculteit interessante gegevens. Een probleem is bovendien de gekozen verslagperiode: per kalenderjaar. De faculteit heeft daarom zelf een onderwijsverslag gemaakt. Als verslagperiode is gekozen: september tot en met augustus. Het onderwijsverslag moet het belangrijkste documentatieinstrument worden in het proces van bewaking en bijstelling van het onderwijsprogramma. In 1990 verscheen dit verslag voor het eerst. Als een ander belangrijk onderdeel van de onderwijskwaliteitsbeheersing beschouwt de faculteit voorts het onderling overleg tussen docenten over de inhoud van programmaonderdelen. Wezenlijk voor de kwaliteit van het onderwijs van de faculteit bouwkunde is immers de inhoudelijk relatie tussen het cursorisch deel van het programma en het atelier- en projectwerk. Als hulpmiddel voor de onderlinge afstemming van vakken, alsmede van vakken en projectwerk, hanteert de faculteit inmiddels het in 1988 ontwikkelde instrument van de 'onderwijsreeksen', bedoeld om de verschillende programmaonderdelen vakinhoudelijk te rangschikken. Onderlinge afstemming van de inhoud van de onderwijsreeksen en de inhoud van atelier- en projectwerk vraagt, naast het werkoverleg binnen de onderwijsgroepen en het overleg van vakgenoten binnen de vakgroepen en secties, die immers vaak een onderwijsreeks representeren, een op faculteitsniveau gecoördineerd overleg. Als hulpmiddel is de zogenaamde 'Onderwijswand' ontworpen. Op deze wand komt -op A3-formaat en in onderwijsroosterverband- een synopsis van de inhoud van elk programmaonderdeel. Als stadium voorafgaande aan de realisatie van deze wand is een overzicht samengesteld van de inhoud van alle P- en Dl-programma-onderdelen, met behulp van trefwoorden voor de inhoud per trimesterweek, in gedrukte vorm, het zogenaamde 'onderwijswandboek'. 171
Als onderdeel van de verdere invoering van het zogenaamde Eindhovens (onderwijs-)model (zie 'Bouwjaar• 1990) en met het oog op een verdere structurering van het hiervoor bedoelde overleg, worden 'onderwijspakketten' onderscheiden. Dit zijn onderling, inhoudelijk aan elkaar te relateren onderdelen uit het onderwijsprogramma, met als centrale vraag de afstemming van cursorisch en projectonderwijs op elkaar. De onderwijspakketten expliceren met name de toepassingsrelatie tussen collegestof en projectwerk volgens het principe van disciplinaire schering en thematische inslag. De verschillende evaluatie-onderdelen, als mede de portee van het Eindhovens model werden in notities vastgelegd die door de Faculteitsraad met veel waardering werden vastgelegd. De faculteit heeft over het cursusjaar 1989-1990 steekproefsgewijs onder de studenten een onderzoek gehouden naar het onderwijsprogramma T1-T7. Het heeft betrekking op de onderdelen uit het cursorisch onderwijs en Detailleren 1 en 2. Na elk trimester is aan groepen van ongeveer 30 studenten een set vragenlijsten voorgelegd. Deze sets bevatte vragenlijsten betreffende 3 programma-onderdelen. Alle onderdelen zijn op twee onderwerpen onderzocht, te weten Studeergedrag en Studeerbaarheid. Deze onderwerpen zijn naar een aantal variabelen gespecificeerd, waarna aan deze variabelen weer een aantal klassen zijn onderscheiden. Tenslotte is aan elke klasse een ORB-normering gekoppeld, die kan bestaan uit: +, 0, - of --. Als eerste bewerking van het steekproefmateriaal is per onderdeel per klasse de frequentie bepaald, de modale klasse is vervolgens als bepalend voor de OBK-normering beschouwd. Vervolgens is een overzicht gemaakt van de resultaten met betrekking tot de 'Studeerbaarheid per vak per reeks en per trimester volgens de ORB-normering', en het 'Studeergedrag per vak per reeks en per trimester volgens de ORB-normering'. Uit het onderzoek kwam naar voren dat in het algemeen de feitelijke studielast door de studenten lager werd ervaren dan de geprogrammeerde/genormeerde studielast in termen van SP (1 SP= 4 SLU). Tevens werd de output in termen van aantal en verdeling waarderingascores per reeks onderzocht. Hieruit bleek: Uit de scoreverdeling per trimester per vak blijkt dat de studenten de tentamens niet in de tentamenperiode van het desbetreffende trimester afleggen. Een groot aantal studenten stelt het tentamen zelfs één jaar uit. Hieruit blijkt dat slechts weinig studenten er in slagen om nominaal te studeren. Een groot aantal vakken die met een werkstuk worden getentamineerd worden veelal niet in de tentamenperiode van het trimester, waarin het vak gegeven wordt afgerond. De afronding loopt veelal één tot enkele trimesters uit. Uit de enquête blijkt dat dit niet zo zeer afhangt van de 172
moeilijkheidsgraad van het vak, maar voortkomt uit het studeergedrag van de student. Het collegerooster werd verder gesystematiseerd. Volgens het principe van de 'onderwijswand' programmaonderdelen uit dezelfde reeks door de trimesters heen op eenzelfde roosteruur en -dag. De instructie van Calculus werd verplaatst naar de donderdagmiddag, zodat een betere aansluiting werd verkregen op het college (dinsdag). Het 3-uurscollege Calculus 2 en 3 werd gesplitst in 2 uur op dinsdag en 1 uur op vrijdag. Dit om tegemoet te komen aan de klacht van studenten dat een 3uurscollege weinig effectief is. Naar aanleiding van vragen in de FRB, alsmede opmerkingen van de studieadviseur werd aandacht geschonken aan het moment van herkansen van de onderdelen Calculus 1 en Mechanica 1 binnen het examenrooster. Een vroegtijdiger herkansing, op een moment eerder dan de interimperiode, zou een belemmering in de studievoortgang van studenten aangaande deze vakken kunnen wegnemen. Wat Mechanica 1 betreft werd een extra herkansing ingelast in de tentamenperiode volgend op het wintertrimester. Met de basisgroep wiskunde werd uitvoerig van gedachten gewisseld over een nieuwe wijze van herkansen waarin de beginstof eerder zou kunnen worden herkanst, overigens bij gelijkblijvende onderwijs- c.q. correctielast. Met ingang van het cursusjaar 1990-1991 werd gestart met een nieuwe wijze van herkansen. Voorzieningen en ondersteuning Doordat in het rooster de tijdstippen van het P-atelierwerk en D-projectwerk samenvallen ontstaan knelpunten in ruimtegebruik (inclusief de speciale inrichtingen van de ruimten). Deze betreffen de maquettewerkplaats, de atelieren projectwerkruimten, de practicaruimten, de ruimten ten behoeve van specifieke of grote oefeningen, zoals: handtekenen, detailleren 1 en 2, presentatietechnieken en computeroefeningen (BIT). 8.2.2. Onderwijsorganisatie
Bet Onderwijsproces
Algemeen Het curriculum van de faculteit is ingedeeld in 12 trimesters, 3 in de propaedeuse- en 9 in de doctoraalfase. De doctoraalfase is onderverdeeld naar een gemeenschappelijk deel in de trimesters 4 t/m 7, de Dl-fase, en een per differentiatie verschillend deel in de trimesters 8 t/m 12, de D2-fase. In de D2-fase kiest de student voor een vakgroep en volgt daarmee een programma dat verschilt p~r afstudeerdifferentiatie. De organisatie van het onderwijs kreeg verder gestalte volgens de lijnen van het Eindhovens model, en het netwerk van onderwijsmanagement, zoals eerder beschreven. 173
Onderwijsbelasting De inzet van het wetenschappelijk personeel wordt geregeld volgens de procedure voor de opstelling van de takenplannen van de vakgroepen. In deze takenplannen die jaarlijks door middel van vakgroepbestuursbesluiten worden vastgesteld, zijn voor alle leden van het wetenschappelijk personeel, alle taken van het betreffend cursusjaar in uren vastgelegd. Relatie onderwijs-onderzoek Er is een relatie tussen onderwijs en onderzoek aan te W1Jzen in de kennisoverdracht die in het onderwijs plaatsvindt. Onderzoekswerk van docenten wordt opgenomen in het onderwijsaanbod. Daarnaast is er ook een andere relatie onderwijs/onderzoek aan te wijzen, namelijk in die zin, dat met name afstudeerwerk van studenten opgenomen kan zijn in het onderzoeksprogramma van de vakgroepen. Sinds de vakgroep explicieter is aangewezen als het afstudeermilieu van de student en het onderzoeksprogramma van de vakgroep duidelijker omschreven is, wordt aan deze laatste relatie onderwijsfenderzoek steeds beter vormgegeven. Verbetering is echter zeker nog mogelijk. Een aantal vakgroepen heeft afstudeerkaders omschreven waarin het accent op onderzoek ligt. Studiebegeleiding studiebegeleiding vindt intensief plaats in de P-fase, waar het atelierwerk een verwijsfunctie vervult. Niet alleen de begeleider van een atelier zorgt voor een intensieve studiebegeleiding - de student kan altijd op hem terugvallen -, dit geldt ook voor de ouderejaarsstudenten die in de ateliers als aanspreekpunt fungeren. Desnoods wil het FBB, om het studieverloop van de student in de P-fase beter te begeleiden, aan alle eerstejaarsstudenten bij binnenkomst een jaar lang een mentor toewijzen. De mentor is de vertrouwenspersoon en raadgever voor zijn pupillen inzake studieplanningen studievoortgang: hindernissen en knelpunten daarbij, studeergedrag: studiehouding, tijdsindeling, volgen instructies en oefeningen, ziekte- en verhindering inhalen, regelmatig tegenover "per piek" studeren, etc. In de Doctoraal-fase wordt deze functie van studiebegeleiding ook nog enigszins uitgeoefend door de projectbegeleiders, maar veel minder dan in het eerste jaar. Om het keuzeproces in de richting van het afstuderen te verbeteren, zullen de begeleiders van het Dl-projectwerk meer dan voorheen een adviserende rol moeten gaan vervullen. In de D2-fase wordt de taak van studiebegeleiding, voor zover niet door de studieadviseurs uitgeoefend, door de vakgroepen overgenomen. De vakgroepen hebben hiervoor afstudeercoördinatoren benoemd. Gedurende het verslagjaar werden maatregelen genomen om de (individuele) studievoortgang van de studenten, met name in de D2-periode, beter te kunnen registreren en bewaken, te weten: afronding gehele Dl-programma is noodzakelijk om aan het afstudeerproject te mogen beginnen; 174
registratie aanvang van het afstudeerproject door middel van formulier A; melding na tussencolloquium door middel van formulier B, ambtshalve toekenning van halve hoeveelheid SP afstudeerproject naar aanleiding van deze melding. Deze maatregelen werden vastgelegd in het D-examenreglement. Om de begeleiding tijdens de studie onderwijs- en
vakinhoudelijk beter gestalte te geven heeft de faculteit een Info-systeem geïntroduceerd. Studieadvisering Bij aanvang van het studiejaar is in de P-ateliers de Pwijzer uitgereikt aan de eerstejaars studenten. Er is een begin gemaakt met de samenstelling van afzonderlijke informatieboekjes voor de Dl- en D2-fase en voor HTO-afgestudeerden. In samenwerking met de Studievereniging Cheops wordt voor studenten in de doctoraalfase een beroepsvoorlichting in de vorm van lezingen en films opgezet. Per afstudeerdifferentiatie wordt een folder samengesteld. Deze zal in het herfsttrimester van 1991 aan de T4-T7 studenten worden uitgedeeld. Na het 2e trimester werd door de P-studieadviseur aan alle Pstudenten een mondeling studieadvies uitgebracht, in juni gevolgd door het wettelijk verplichte schriftelijk advies. Daarbij werd onderscheid gemaakt naar vier categorieën van advies. De HTO-studenten van de generatie 1989 met een vrijstellingsprogramma ontvingen van de D-studieadviseur na trimester 1 een mondeling studieadvies, dit vooruitlopend op het wettelijk advies na 1 jaar. Het ligt in de bedoeling het betreffende tussentijdse advies in het navolgende cursusjaar schriftelijk uit te brengen. Ten behoeve van de individuele studievoortgangscontrole werd voor de desbetreffende categorieën van studenten, per studiefase, de zogenaamde "Student-self-control-chart' ontwikkeld. De introductie van deze kaart past in het streven de student zelf alerter te maken op zijn studievoortgang en studeergedrag. De studieadviseurs hebben het FBB geadviseerd op bepaalde aspecten van de studievoortgang, met name met betrekking tot de overgang van studenten van Dl- naar D2-fase. Hier zou nadrukkelijker een moment van studievoortgang ingepast moeten worden. De overgang van het oude ISTD-systeem naar het nieuwe OWISsysteem heeft moeilijkheden ondervonden, waardoor informatie ten behoeve van de studievoortgangsregistratie niet adequaat beschikbaar was. Binnen de (TUE-)commissie studievoortgang is herhaaldelijk aangedrongen op spoedige effectuering van de door de a-studieadviseurs geuite wensen in deze.
175
De studieadviseurs hebben een concept-notitie samengesteld waarin de verschillende taakaspecten van het Bureau Studieadviseurs zijn geanalyseerd, dit mede met het oog op het bevorderen van een adequate studievoortgangscontrolesystematiek. Maatschappelijke vorming Maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef leert de student vooral in atelier- en projectwerk, waar de opgaven veelal zijn ontleend aan praktijksituaties. Dit atelier- en projectwerk is ook de aangewezen plaats om de sociale vaardigheid van de student te ontwikkelen. Niet alleen in de omgang met mede-studenten en begeleiders, ook in de contacten die vanuit dit atelier- en projectwerk worden opgedaan met derden. In de eerste fase van het doctoraal bestaat bovendien de mogelijkheid in T7 (evt. T6) een project te doen bij de wetenschapswinkel. Natuurlijk spelen in dit proces van maatschappelijke vorming ook de stages een cruciale rol. Het onderwijsprogramma van de faculteit Bouwkunde kent van oudsher een aantal vakken waarin maatschappelijke aspecten sterk op de voorgrond treden. Verloop onderwijsproces
Doorstroom en uitval Het P-rendement is te laag. Studenten blijken in de Dl-fase (tweede studiejaar) hun projectwerk met name in het lentetrimester te onderbreken om zich te richten op afronding van resterende P-vakken. Tweedejaars-vakken die in kennis voortbouwen op deze nog niet afgeronde vakken worden doorgeschoven naar het derde jaar. Het beeld ontstaat van een afwijking van het nominaal studiepatroon als gevolg van enkele zware vakken. De faculteit probeert in de eerste plaats door het aanbieden van specifieke herkansingsmogelijkheden (calculus) en extra instructiemogelijkheden (mechanica) het gesignaleerde studiepatroon te verbeteren en een vlottere doorstroom naar de 02-fase te bereiken. Selectie en advisering Selecterende P-onderdelen zijn in het bijzonder de wiskunde en mechanica-vakken, alsmede het atelierwerk. Oe selecterende functie van het atelierwerk gaat hand in hand met de oriënterende functie ervan. Het atelierwerk geeft de student een beeld van het gehele bouwkundige werkveld. Het is tevens een eerste kennismaking met de beginselen van het bouwkundig ontwerpen. Het is voor de student een van de belangrijke (zelf-)selectie-criteria. Oe atelierbegeleider moet hierbij een essentiële en adviserende rol spelen. Hij beoordeelt immers niet alleen het resultaat, maar ook het werkproces dat een student heeft gevolgd. Uitgangspunt voor het onderwijsprogramma dat door het faculteitsbestuur jaarlijks aan de faculteitsraad wordt aangeboden ten behoeve van de vaststelling conform het
176
desbetreffende artikel in de WWO, is een studielast van 6720 (bruto)uur. De evenredige verdeling van deze totale studielast over 3 x 4 trimesters levert een norm op van 560 studielastuur per trimester. Deze studielast wordt eveneens uitgedrukt in studiepunten, waarbij 1 studiepunt (SP) gelijk is aan 4 studielasturen (SLU). De aan de faculteit bouwkunde gehanteerde studiepunten verhouden zich dus tot de in het Academisch Statuut gehanteerde studiepunt als 10 : 1. Bij de vaststelling van het onderwijsprogramma wordt uitgegaan van 140 SP per trimester. Een overschrijding tot 145 SP in een enkel trimester wordt aanvaardbaar geacht Het eerder in dit verslag genoemde onderzoek naar het programmadeel T4-T7 leverde als resultaat op, dat de reële studielast van het programma de genormeerde studielast niet overschrijdt. conclusie c.q. maatregelen aangaande het verloop van het onderwijsproces die de faculteit naar aanleiding van dit onderzoek heeft geformuleerd: In het studeergedrag van de student ontbreekt een regelmatige voorbereiding. De Faculteit is voornemens om en 'Aktie Studeergedrag' te starten, waarin de student gewezen wordt op de 'valkuil' van de uitgestelde voorbereiding: de studielastuurpiek aan het einde van het trimester. De aktie heeft eveneens tot doel er op te wijzen dat het uitsluitend bijwonen van de contacturen onvoldoende is. De studielast is zodanig dat studie in de avonduren en/of weekends is vereist (gemiddeld ca. 45 studielasturen in elke trimesterweek). Uit het onderzoek blijken er problemen bij het merendeel van de gecombineerde colleges + oefeningen. Het college blijkt veelal géén adequate informatiebron voor het resultaatgericht werken in de instructie. In sommige gevallen wordt de problematiek nog versterkt door een aanzienlijke overschrijding van de studielastuurnorm (1 SP = 4 SLU) door een te omvangrijk dictaat zonder onderscheid in hoofd- en bijzaken enjof een te zware afrondingseis (werkstuk, scriptie, tekeningen, maquette, programma, etc.). Onderwijsinnovatie Acties van de categorie 'onderwijsinnovatie' vonden in het verslagjaar 1990 niet plaats. Activiteiten van studenten t.b.v. bestuur, studieverenigingen, e.d. Studenten participeren in de besturen van de onderwijsgroepen. De rol van de studievereniging 'Cheops' is reeds belicht. De studievereniging kreeg student-assistent-eenheden toegekend om een meeromvattende rol te spelen in het informeren over de structuur en samenhang van het onderwijsprogramma, alsmede de interne voorlichting aan studenten gericht op de afstudeerkeuze. De studentenleden in SRC en Faculteitsraad hebben belangrijke initiatieven genomen om met name de uitvoering van het 177
onderwijsprogramma te verbeteren (herkansingsregeling, onderzoek kosten-aspecten in het programma, enz.). 8.2.3. Output van het onderwijs -De afgestudeerden
Profiel van de afgestudeerde Het bedrijfsleven is nog steeds de grootste afnemer van de bouwkundig ingenieurs (b.i.) van de TUE. Daarnaast vormen de overheid en de zelfstandige ondernemer belangrijke categorieën voor de arbeidspositie, De beroepscategorieën 'architecten- of stedebouwkundig bureau' blijven een belangrijke plaats innemen. Van deze categorie is ongeveer 45% van de afgestudeerden werkzaam in loondienst bij een particulier bedrijf, terwijl een even groot percentage een eigen bureau boert. Van de beroepscategorie 'bestuur en beheer' is bijna 90% werkzaam bij de overheid. het beroep van bouwkundig adviseur in de verschillende deelgebieden van de bouwkunde is voor de b.i.'s van de TUE een belangrijke arbeidsingang. Verder is er sprake van een evenwichtige verdeling over de verschillende beroepsgroepen in de bouwbranche. Dit vormt de bevestiging van het streven naar een brede inzetbaarheid van de Eindhovense b.i. Daar de opleiding hier sterk de nadruk op legt, mag worden verwacht dat de beroepscategorieën 'wetenschappelijk/technisch onderzoek', 'bouwindustrie', 'uitvoering' en 'woningbouwcorporaties' toe zullen nemen ten koste van het beroep 'architect, stedebouwkundige'. Contacten met werkgevers enjof afgestudeerden Het tweede nummer van het blad 'Bouwjaar' verscheen. Dit jaarlijks te verschijnen periodiek wil niet alleen de bouwpraktijk informeren over ontwikkelingen op het gebied van onderwijs en onderzoek aan de faculteit Bouwkunde, maar ook de band met afgestudeerden verstevigen.
8.3.
Post initieel hoger onderwijs
8.3.1.
4-jarige aio's
8.3.2.
Korte Onderzoekersopleidingen
8.3.3
Ontwerpersopleidingen
Doel van de opleiding ontwerp-, plannings- en beheerstechnieken (OPB) is bouwkundig en civiel ingenieurs in staat te stellen inhoudelijk leiding te geven aan het oplossen van zeer complexe bouwkundige vraagstukken. In april heeft de curriculumcommissie samen met de aio's en betrokken docenten de inhoud van de onderwijsmodulen van het eerste halve jaar geëvalueerd. Dit heeft wel geleid tot enige inhoudelijke aanpassingen, maar niet tot verandering van de structuur van de opleiding. Deze werd door alle betrokkenen positief gewaardeerd. In 1990 hebben 3 aio's de opleiding met succes afgesloten. Twee aio's hebben onbezoldigd uitstel gekregen om hun werk binnen hun huidige beroepspraktijk af te ronden. Van de 13 in 178
1990 geselecteerde aio's heeft er één de opleiding vrijwillig opgegeven. Van 4 aio's werden de resultaten van het eerste jaar door de examencommissie onvoldoende geacht om tot het tweede jaar toegelaten te worden. Hun contracten werden hierdoor beëindigd; 7 aio's werden wel tot het tweede jaar toegelaten. In september 1990 werden 13 aio's geselecteerd. op dat moment namen in totaal 21 aio's deel aan de opleiding, waarvan 10 aio's aangesteld waren bij het IVO~ Een van deze aio's werd voor haar werk gedetacheerd naar de faculteit bouwkunde TUD. Van de 11 aio's die aangesteld waren bij de faculteit bouwkunde TUD werden 3 aio's voor hun werk gedetacheerd naar de faculteit Bouwkunde TUE. 8.3.4.
AIO-netwerken
8.3.5,
Post-doctorale cursussen
8.3.6.
PAO-cursussen
8.4.
Internationale contacten
Internationale Aspecten
De continuiteit van het Eraemua-programma bleek niet gegarandeerd. Dit was voor de faculteit aanleiding een notitie samen te stellen om student-uitwisselingen een gegarandeerd draagvlak te kunnen geven. Onder deze paragraaf kan ook worden genoemd de samenwerking met de Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA). Voor afgestudeerden van de technische faculteit, afdeling bouwkunde en civiele techniek, van de (UNA) werd een opstapregeling ontworpen, zodat zij hun studie in Eindhoven voort kunnen zetten. Het initiatief werd vanwege de TUE overgenomen.
Ontwikkelingssamenwerking
De faculteit wijdt nog steeds een deel van haar onderzoek aan de problematiek van het bouwen en wonen in ontwikkelingslanden. Daaraan gekoppeld worden zowel in de Dlals in de D2-fase door studenten projecten uitgevoerd die op deze problematiek betrekking hebben. Tevens kent het onderwijsprogramma colleges die op het bouwen in ontwikkelingslanden betrekking hebben. 8.5
Emancipatie
Het aandeel vrouwelijke studenten van de faculteit nam opnieuw toe.
179
HOOFDSTUK 9 REKENCENTRUM
9.1.
Algemeen
Voor de volgende faculteiten en instituten werd onderwijs verzorgd: Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen. Verzorgen van de cursus Inleiding PC gebruik voor TEMA studenten. Verzorgen van de cursus SAS voor W&MW. Faculteit Scheikundige Technologie. Verzorgen van het eerstejaars college Inleiding Computergebruik in de chemie met bijbehorend practicum. Verzorgen van de cursus SAS voor Scheikunde. Faculteit Technische Natuurkunde. Medewerking aan het practicum Inleiding PC-gebruik. Deelname aan afstudeercornrnissie. Faculteit Wiskunde en Informatica. Medewerking verleend aan het practicum Methoden uit de Numerieke Analyse. Verzorgen van het college Methoden uit de Numerieke Analyse. Verzorgen van een deel van het college en het practicum Multivariate Analyse met SAS. Verzorgen van de instructie Regressie Analyse met GLIM. Verzorgen van de instructie Gegeneraliseerde Modellen met GLIM. Verzorgen van het college Gegeneraliseerde Lineaire Modellen. Faculteit Technische Bedrijfskunde. Verzorgen van de instructie Statistiek 2. Verzorgen van een cursus dBASE III+. Verzorgen van de cursus Inleiding PC-gebruik. Faculteit Bouwkunde. Begeleiding bij projecten en oefeningen.
9.2.
Begeleiding stagiair(e)s
De volgende stagiair(e)s van de Faculteit Wiskunde en Informatica werden begeleid (met het bijbehorende onderwijs): Ooms en Pouwels "Constraints in OWIS". Uittenboogaard "Vervolg Constraints in OWIS". Smeets "Het vertalen van ppm-bitmaps naar Calcomp voor de 5835 electrostaat". Kersec en Voeten "Een filter voor de Calcomp electrostatische plotter". Jansen en Begemann "Onderzoek naar de mogelijkheden en toepasbaarheid van Xgen". Heldene en Slakhorst "Plotterbesturing". Daarnaast werden een aantal HBO-stagiair(e)s en afstudeerders begeleid.
181
9.3.
Externe cursussen
Via het Instituut voor Wiskundige Dienstverlening Eindhoven werden de volgende cursussen verzorgd: 5, 12 en 19 maart: Design of Experiments met SAS voor General Electric Plastics. 18 mei: Mixture Designs met SAS voor General Electric Plastics. 5 en 6 juni: Elementaire Statistiek voor Industriële Toepassingen met SAS voor DOW Chemical in Terneuzen. Elementary Statietics for 7 en 8 juni: Industrial Applications met SAS voor DOW Chemical in Terneuzen. Via PATO werd de volgende cursus gegeven: 2, 9, 16 en 23 november: Ontwerp en Analyse van Experimenten met SAS in samenwerking met Fac. WSK&I. Het Rekencentrum verzorgt jaarlijks een groot aantal cursussen op het gebied van de toegepaste informatica. De cursussen zijn bestemd voor studenten en medewerkers van de TUE. Ze zijn echter, tegen betaling, ook toegankelijk voor externen. Een beschrijving van de cursussen is te vinden in de cursusbrochure van het Rekencentrum. Na afloop van iedere cursus vindt een evaluatie plaats. In tabel 9.1. is per cursus aangegeven: naam van de cursus aantal gegeven cursussen totaal aantal halve lesdagen totaal aantal cursisten.
182
Tabel 9.1.: Cursus
Aantal cursussen
1 VM/CMS (IBM) 3 VMS 2 UNIX Programma-ontwikkeling onder UNIX1 MS-Dos (administratief) 2 4 MS-Dos MS-Dos (gevorderden) 5 1 Gebruik netwerken 4 SAS 2 SPSS 1 SAS/GRAPH 1 Statgraphics 2 Gebruik GICS 2 Tekenen op de pc Grafische routine 1 4 AUTOCAD Afbeeldingen in \lP 1 \lP 5.0 5 2 T3 Kolommen, sorteren en rekenen in \lP 5.0 \lP 5.0 in een admin. omg. (Basis)5 LaTeX 3 \lP 5.0 in een admin. omg. (Vervolg) 4 Pagemaker 4 3 Tabellen en formules in\IP5.1 Verschillen tussen \lP 5.0 en \lP 4.2 2 dBase 111+ (Basis) 5 SQL 2 5 Lotus 123 (Basis) 2 Lotus 123 (Vervolg) dB ase 111+ (Vervolg) 1 Laboratorium-automatisering 2 ASYST 3 Al, expert- en kennissystemen 1 Brush up your programming 1 Computer algebra 1 PASCAL 2 FORTRAN 2 c 2 Modul a 11 1 Lisp 1 ADA 1 Object-oriented programming in C++ AMBI; inl. programmatuurontwerp (HP.1) AMBI; Programmatuurontwerp 1 (HP.2) Totaal
101
Aantal halve lesdagen
Inschrijvingen stud. lll!dew. extern
3 18 12 6 10 8 20 4 16 12 2 2 8 8 2 24 1 30 8
8 16 22 1 3 41 32 9 33 3 21 2 7 2 36 5 39 8
6 1 13 15 47 2
1 30 15
4 6 12
119 11
20 24 3
2 9 6
50 25 37
53 35 43
4 20 16 20 8 4 8 18 6 6 5 16 16 16 8 10 10
8 62 6 63 7 1 10 15
24 26 13 41 12 6 10 18 5 8 2 9 4 11
32 88 19 105 20 9 20 42 20 25 2 29 17 46 6 7 1
6
11
5
618
736
13
13
16 19 12 25 5 2 1
2 15 21 10 30 44 49 5 14 8
1 3 1 1 3 2 2
Totaal
35 5 3
13
3 1 2 2
3 52 21 88 12
3 7
17 128 30
13
4
11 34 44 12 36 87 83 14 82 26 3 25 2
1 1 2 9 2 1 1 1 10 1 1
16
30 30 544
106
1460
183
HOOFDSTUK 10 INSTITUUT VERVOLGOPLEIDINGEN
10 • 1 • Algemeen 10.1.1. DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN IN 1990 Honderdste IVO-diploma uitgereikt In 1990 studeerden 71 aio's af in een van de tweejarige ontwerpers- of onderzoekers-opleidingen van het IVO-TUE. Op 31 december 1990 bedroeg het totale aantal uitgereikte diploma's 109. Tijdens een feestelijke zitting werd op 6 december onder grote publieke belangstelling het honderdste diploma uitgereikt. "Hiermee is bewezen dat de tweede-fase-opleidingen van de TUE volwassen zijn", zei Prof. Ackermans, directeur van IVO-TUE, in zijn feestrede: "De Eindhovense Universiteit levert de door het bedrijfsleven bestelde super-ingenieurs nu in een heel snel tempo af en heeft daarin een ruime voorsprong op de andere technische universiteiten." Landelijke overeenstemming over ontwerpersopleidingen Op 15 februari werden door de landelijke Commissie Ontwerpersopleidingen, waarin de drie TU's en de RCO zitting hebben, nieuwe onderlinge afspraken gemaakt over aard en lokatie van de ontwerpersopleidingen in Nederland. Ook het Instituut Vervolgopleidingen-TUE participeert in deze commissie. De gemaakte afspraken zijn een actualisering van de "Vossers-afspraken" uit 1985. Er werd van afgezien ontwerpersopleidingen te formuleren voor gebieden waarin reeds postdoctorale beroepsopleidingen bestaan of bestaan hebben. Uit ramingen bleek dat er een landelijke behoefte is aan minimaal 1000 opleidingsplaatsen voor ontwerpers, d.w.z. een instroom van 500 per jaar. De Nederlandse Certificatie Commissie voor Opleidingen tot Technologisch Ontwerper (CCTO) is voornemens alle ontwerpersopleidingen die onder het afsprakenstelsel van de Commissie Ontwerpersopleidingen vallen, voorwaardelijk te certificeren (voor een periode van twee jaar). Nieuwe ontwerpersopleidingen Binnen het raamwerk van de bovengenoemde afspraken werd in het verslagjaar gestart met de ontwerpersopleiding "Computational and Experimental Foundations of Engineering", waaraan de BCO op 12 mei 1989 reeds zijn goedkeuring had gehecht. De opleiding zal deel uitmaken van de landelijke opleiding Computational Mechanica. In totaal volgden in 1990 elf aio's de opleiding. Conform eerder gemaakte afspraken werden tot de korte onderzoekersopleiding Fundamentele Werktuigkunde geen aio's meer toegelaten. Deze opleiding zal t.z.t. worden opgeheven. De eerder gestarte voorbereidingen voor de ontwerpersopleiding "Optomechatronica" zijn in het verslagjaar voortgezet. 185
Optomechatronica zal deel uitmaken van de opleiding Mechatronisch ontwerper, waarvoor de Universiteit Twente als penvoerder optreedt. De voorbereidingen voor de ontwerpersopleiding "Fysische instrumentatie voor beheersing van geladen en neutrale deeltjesbundels" zijn in een gevorderd stadium. Het ligt in de bedoeling het uitgewerkte plan voor deze opleiding begin 1991 aan de BCO ter beoordeling voor te leggen. Minister stelt structurele financiering in het vooruitzicht De drie TU's hebben de tweejarige tweede-fase-opleidingen sinds de totstandkoming van het Herenakkoord op 15 mei 1985 zelf gefinancierd door middelen aan het eerste-fase-onderwijs en het onderzoek te onttrekken. Daardoor zijn ondanks het ontbreken van structurele overheidefinanciering de opleidingen weliswaar tot stand gekomen, maar de groei van de tweejarige tweede fase is sterk achtergebleven bij de maatschappelijke vraag. De TU's hebben er de minister van O&W dan ook van meet af aan op gewezen dat deze situatie op den duur onhoudbaar en onverantwoord is en herhaaldelijk met klem aangedrongen op structurele financiering van de ontwerpersopleidingen. Op 30 juli 1990 liet de minister de drie TU's weten de ontwerpersopleidingen te willen financieren, maar dan zouden in ruil daarvoor 500 promotieplaatsen (aio-4) moeten worden omgezet in 650 aio-2 plaatsen. De TU's wezen dit voorstel verontwaardigd af. Ze lieten de minister weten dat dit zou betekenen, dat aan het met zorg opgebouwde onderzoekpotentieel op onaanvaardbare wijze afbreuk zou worden gedaan en dat de positie van het Nederlands technisch-wetenschappelijk onderwijs hierdoor ernstig zou worden geschaad. Op 15 november vond overleg plaats tussen de ministeries van O&W en EZ en de colleges van bestuur van de drie technische universiteiten. De resultaten daarvan waren: De ministers van O&W en EZ zegden toe zeer intensief te zoeken naar een structurele oplossing, waarbij het eerder gedane voorstel werd gehandhaafd om voor elke afgestudeerde ontwerper van een gecertificeerde opleiding de helft te vergoeden van het bedrag voor een vierjarige promotie; Totdat die structurele oplossing is gerealiseerd, worden maatregelen getroffen ter overbrugging. Voor de jaren 1991 tot en met 1993 zijn voor de ontwerpersopleidingen nader te verdelen bedragen beschikbaar van resp. 7,5 miljoen, 5 miljoen en 5 miljoen. Verder is de minister van plan om voor 1990 nog een extra bedrag van 5 miljoen voor de ontwerpersopleidingen te reserveren. Definitieve beslissingen waren echter aan het eind van het verslagjaar nog niet genomen. IVO-TUE op weg naar een Eindhovense Ontwerpschool In het najaar van 1990 begon het nationale tromgeroffel rond de onderzoekscholen duidelijk hoorbaar te worden. Dat was het eerste resultaat van de aankondiging in het regeerakkoord van het kabinet Lubbers III om de tweede fase WO een meer 186
definitieve vorm te geven. Tweede-fase-opleidingen zouden moeten worden ondergebracht in zgn. onderzoekscholen, centra waarin de opleiding tot onderzoeker gekoppeld is aan hoogwaardig onderzoek. In zijn advies aan de minister deed de commissie Rinnooy Kan uit de doeken hoe een en ander zou moeten worden opgezet. De positie die de tweede-faseontwerpersopleidingen kregen toebedeeld, was nogal onduidelijk. Er werd weliswaar een prachtige paragraaf gewijd aan het vitale belang van deze opleidingen voor de industriële ontwikkeling van ons land, maar kennelijk wist de commissie er toch niet goed raad mee. Op de ene plaats in het advies werd voorgesteld dat onderzoekscholen geassocieerd zouden kunnen zijn met ontwerpersopleidingen, terwijl elders in het rapport de opleidingen bijna letterlijk de rol van het ondergeschoven kindje kregen toebedeeld: de opleidingen zouden deel zouden kunnen uitmaken van een onderzoekschool. Het Instituut Vervolgopleidingen zag zich hierdoor gedwongen zelf zijn positie en koers te bepalen. Uit de ervaringen met de ontwerpersopleidingen van de afgelopen vijf jaar, is het duidelijk dat goede ontwerpersopleidingen, zoals het Nederlandse bedrijfsleven die wenst, breed van opzet en oriëntatie zijn en multidisciplinair van karakter. Voor een gespecialiseerde, subdisciplinaire onderzoekschool zijn dat in het algemeen eerder bedreigende factoren dan kwaliteitskenmerken. ontwerpersopleidingen kunnen daarom niet in een onderzoekschool worden ondergebracht. Wel wordt een relatie noodzakelijk geacht van ontwerpersopleidingen met onderzoekscholen waarin hoogwaardig technisch-, natuur- en sociaal-wetenschappelijk onderzoek is ondergebracht, en wel om dezelfde reden als waarom IVO nu een zo innig mogelijk relatie met het grensverleggend onderzoek van de hele TUE nastreeft: Om nu adequaat te kunnen worden opgeleid en later hun werk goed te kunnen blijven doen, moeten technologische ontwerpers steeds kunnen beschikken over moderne kennis en inzichten. Na een uitvoerige en diepgaande discussie in november besloot de BCO daarom in december om op weg te gaan naar de opzet van een Eindhovense Ontwerpschool. De structuur, de globale taken van de school en de weg er naar toe, werden in twee notities geschetst. De opzet voldoet nagenoeg aan alle criteria van de Commissie Rinnooy Kan voor de onderzoekscholen. Relaties van de ontwerpschool met onderzoekscholen, met de industrie, met postdoctorale beroeps-opleidingen en met eventuele andere ontwerpscholen werden ook in eerste opzet aangegeven. Begin 1991 zal een uitgewerkt plan aan het College van Bestuur worden aangeboden. 10.1.2. STRUCTUUR EN TAKEN VAN BET INSTITUUT
VERVOLGOPLEIDINGEN-TUE Het Instituut Vervolgopleidingen-TOE werd opgericht op 16 juli 1987 voor het verzorgen van de tweejarige tweede-faseopleidingen en postdoctorale beroepsopleidingen. De voornaamste overwegingen van het College van Bestuur daarbij waren:
187
het is van essentieel belang aan de TUE duidelijk herkenbare mogelijkheden voor vervolgopleidingen op de eerste fase te bieden; het belang van vervolgopleidingen, met name in de technische wetenschappen, is en wordt in toenemende mate door het bedrijfsleven onderstreept; de ontwerpersopleidingen zijn per definitie multidisciplinair van karakter en verschillen daarmee op essentiële punten van de reguliere eerste-fase-opleidingen; er is naast de reguliere aio-opleidingen behoefte aan meer flexibele opleidingsvormen. Het Instituut Vervolgopleidingen-TUE is opgebouwd uit een extern en een intern deel. Het interne deel bestaat uit een Bestuurscommissie Ontwerpers- en Korte Onderzoekersopleidingen TUE (BCO) en een beheerseenheid Instituut Vervolgopleidingen-TUE binnen het Bureau van de Universiteit. Het externe deel is de Stichting Vervolgopleidingen-TUE. Bestuurscommissie Ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen TUE (BCO) De Bestuurscommissie BCO heeft tot taak: het voorbereiden van en mede uitvoering geven aan het beleid inzake de tweejarige aio-opleidingen TUE (ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen); het opstellen van het jaarlijkse begrotingsplan voor de tweejarige aio-opleidingen; het voorbereiden van de programma's in hoofdlijnen van de tweejarige aio-opleidingen; de bewaking van het pakket opleidingen; de supervisie van de selectie van aio's (de selectie zelf geschiedt door facultaire selectiecommissies); het doen van voorstellen aan het College van Bestuur tot benoeming van aio's; het detacheren van benoemde aio's naar de vakgroep van hun begeleider; het bestuur van de Stichting Vervolgopleidingen TUE gevraagd en ongevraagd te adviseren. de vertegenwoordiging binnen en buiten de TUE; het stimuleren van en het voorlichten over de tweejarige aio-opleidingen; De onderwijskundige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de tweejarige aio-opleidingen is belegd bij de faculteiten, te realiseren d.m.v. {inter)facultaire opleidingsgroepen. Het Instituut Vervolgopleidingen-TUE heeft geen taken op het gebied van de lerarenopleidingen en de promoties. De Beheerseenheid Instituut Vervolgopleidingen-TUE De Beheerseenheid Instituut Vervolgopleidingen-TUE heeft tot taak: de voorbereiding van het jaarlijkse begrotingsplan, dat door de BCO wordt opgesteld, als onderdeel van de totstandkoming van de TUE-begroting;
188
het beheer van de door de BCO nader bestemde budgetten van het Instituut Vervolgopleidingen-TOE; de zorg voor het personeel en de materiële middelen van de beheerseenheid Instituut Vervolgopleidingen-TOE; de voortgangsbewaking en fiattering van de bestedingen; de verslaglegging van de aanwending van de middelen. De Stichting Vervolgopleidingen-TUE De Stichting Vervolgopleidingen-TOE verzorgt namens de TUE zelfbekostigende postdoctorale opleidingen. De Stichting kan docenten aantrekken van binnen de TUE of van daarbuiten.
10.1.3. BET OPLEIDINGSAANBOD IN 1990 In 1990 verzorgde het Instituut Vervolgopleidingen-TOE acht ontwerpersopleidingen, drie korte onderzoekersopleidingen, twee postdoctorale beroepsopleidingen en een korte postdoctorale cursus. De ontwerpersopleidingen: Computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten, Procestechnologie (Proces- en Produktontwikkeling), Logistieke Besturingssystemen, Informatie- en Communicatietechniek, Wiskunde voor de Industrie, Technische Informatica, Ontwerp-, Plannings- en Beheerstechnieken van het bouwen en de gebouwde omgeving(samen met de TUD), Computational and Experimental Foundations of Engineering. De korte onderzoekersopleidingen: Technische Natuurkunde/Klinische Fysica, Scheikundige Technologie, Fundamentele Werktuigkunde. De postdoctorale beroepsopleidingen: commercieel Technische Opleiding voor Ingenieurs MBA (Postgraduate School of Management, samenwerkingsverband met KUB) De postdoctorale cursus: Bescherming van micro-elektronica tegen elektromagnetische storingen. Het aantal aio's dat een tweejarige tweede-fase-opleiding bij het Instituut Vervolgopleidingen-TOE volgde, bedroeg op 31 december 1990 145. In het verslagjaar werden diplomazittingen gehouden op 11 april, 21 juni, 27 september en 6 december. In totaal werden in 1990 71 diploma's uitgereikt: 53 aan technologische ontwerpers en 18 aan kort opgeleide onderzoekers. Het totale aantal door IVO-TUE aan afgestudeerden van tweejarige aio-opleidingen uitgereikte diploma's kwam daarmee op 109. 189
10.1.4. ALGEMEEN BELEID EN PROFILERING Het Instituut Vervolgopleidingen-TUE beschouwt het als zijn eerste taak om 2-jarige aio-opleidingen aan te bieden: als bedoeld in het Herenakkoord van 1985, die voldoen aan de landelijke afspraken van de Commissie Ontwerpersopleidingen, die in kwalitatieve zowel als kwantitatieve zin in overeenstemming zijn met de o.m. door de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties (RCO) geformuleerde behoefte, die voldoen aan de voorwaarden van de Nederlandse Certificatie Commissie voor Opleidingen tot Technologisch Ontwerper (CCTO). De ontwerpersopleidingen zijn een antwoord op de uitgesproken behoeften van de industrie. Het doel van deze opleidingen is vooral het verleggen van het accent van ervaring naar scholing bij het verwerven van ontwerpvaardigheden. Algemene kenmerken en doelen van de ontwerpersopleidingen zijn: 1. Verbreding van de oorspronkelijke opleiding met elementen uit verwante deelgebieden. 2. Verbreding door nadruk te leggen op het technologisch ontwerpen in multidisciplinaire samenhang. 3. Verbreding door toevoeging van industriële bedrijfswetenschappen. 4. Verbreding door integratie van kennis en vaardigheden uit andere wetenschapsgebieden dan de ingenieurs- en natuurwetenschappen. De nadruk in deze opleidingen ligt op het verwerven van vaardigheden in het vinden van technologische oplossingen bij: a. het ontwerpen van produkt en en constructies; b. het ontwerpen van processen tot vervaardiging van deze produkten; c. het ontwerpen van systemen voor transport van personen, informatie en goederen; d. het ontwerpen van beheersingssystemen. Van bedrijfszijde wordt meermaals gesteld dat men de aan de TU's opgeleide ontwerpers prefereert boven hen die als eerste-fase-ingenieurs een even lange ervaring en scholing in het eigen bedrijf hebben doorgemaakt. Met name het multidisciplinaire karakter van de opleidingen wordt in dit verband van groot belang geacht. De landelijke positie van elk van de opleidingen is, als gevolg van de oorspronkelijk door de Commissie Vossers geïntroduceerde en recentelijk door de Commissie Ontwerpersopleidingen geactualiseerde taakverdeling, uniek. Dat het Instituut VervolgopleidingenTUE een groot belang hecht aan het in stand houden van de unieke positie van zijn opleidingen, blijkt bij de totstandkoming van nieuwe ontwerpersopleidingen, waarbij peiling van de behoefte en verkenning van het bestaande
190
onderwijsaanbod op het betreffende gebied een absoluut vereiste is. 10.1.5. BELEIDSVOORBEREIDING EN -UITVOERING
op 2 februari 1990 stelde de BCO het Ontwikkelingsplan IVOTUE 1991-1994 vast. In grote lijnen werd hierin het beleid, zoals uitgezet in het vorige ontwikkelingsplan (1988) gecontinueerd. De voornaamste punten worden hierna kort uiteengezet. Kwaliteit van de opleidingen Het streven van Instituut Vervolgopleidingen-TUE is in de eerste plaats gericht op het bereiken en het behoud van hoge kwaliteit van de opleidingen. Om steeds de nieuwste kennis, inzichten en technieken te kunnen inbrengen, dient een zo innig mogelijke relatie met het grensverleggend onderzoek van de TUE te zijn verzekerd. Ter bevordering van een optimale aansluiting van het opleidingaaanbod op de industriële scholingavraag is een voortdurende en intensieve interactie met het bedrijfsleven vereist. Voorzover nog niet tot stand gekomen, streeft IVOTUE ernaar voor elke opleiding een externe adviesraad te formeren.
De in 1989 gestarte cyclus, waarin eens in de vijf jaar alle ontwerpersopleidingen worden geëvalueerd, werd in het verslagjaar voortgezet. Op 22 juni stelde de BCO het evaluatierapport van de Ontwerpersopleiding Informatie- en Communicatietechniek vast. Alle ontwerpersopleidingen van het IVO-TUE z~Jn voorwaardelijk gecertificeerd door de Nederlandse Certificatie commissie voor Opleidingen tot Technologisch Ontwerper (CCTO). Voor de korte onderzoekersopleidingen werd in het verslagjaar door de VSNU een soortgelijke certificatiecommissie ingesteld. Met het oog op behoud van hoge kwaliteit, zal de tot nu toe gehanteerde strenge ingangsselectie van deelnemers aan de opleidingen worden gehandhaafd. Zwaarder dan formele kwalificaties tellen hierbij relevante kennis, vaardigheden, inzicht, creativiteit, synthetisch vermogen, motivatie, doorzettingsvermogen, communicatieve vaardigheden en het vermogen om in teamverband te werken. In de nota Marketingbeleid Instituut Vervolgopleidingen-TUE van de BCO is benadrukt dat bij de werving van aio's alleen de kwaliteit van de kandidaat de doorslaggevende factor mag zijn. Kwantitatieve overwegingen mogen nimmer leiden tot het aannemen van minder goede kandidaten. In de voorlichting, mondeling en schriftelijk, zal dit punt sterk benadrukt worden. De belangrijkste graadmeter voor de kwaliteit van de opleidingen zijn de gerealiseerde ontwerpen en uitgevoerde 191
onderzoeken. Het Instituut Vervolgopleidingen-TOE vindt het daarom van belang dat de rapportages hierover in de vorm van bibliografisch naspeurbare publicaties verschijnen. om dit te bevorderen, verzorgt IVO-TUE als uitgever de opname van deze rapporten in het ISBN-register en verschaft aan de Koninklijke Bibliotheek gegevens voor CIP-registratie t.b.v. bibliotheken, boekhandels en andere geïnteresseerden. In het verslagjaar heeft de BCO hiervoor een uniforme procedure vastgesteld. De regeling voorziet ook in een gedragslijn in geval van een met de industrie overeengekomen geheimhoudingsperiode. Kwantitatieve ontwikkeling
In het Herenakkoord werd een gewenste jaarlijkse instroom van 500 ontwerpers aagegeven. De in 1989 gehouden behoefteramingen bij het Nederlandse bedrijfsleven bevestigden deze verwachting. Onder de vigerende financieringastructuur kan de TUE niet meer dan 75 ontwerpers per jaar opleiden. Wat de ontwerpgebieden betreft en de aanwezige expertise zou dit aantal 175 à 200 kunnen bedragen. Er van uitgaande dat in de komende jaren de problemen rond de financiering zullen worden opgelost, heeft de BCO in het Ontwikkelingsplan een kwantitatief Meerjarenperspectief geschetst, waarbij in 1990 werd gestreefd naar een bezetting van 230 aio-2-plaatsen, in 1991 naar 300, en in 1992 en volgende jaren naar een aantal van 375. Door het niet tijdig tot stand komen van structurele financiering, kon het streefcijfer voor 1990 niet worden gehaald. Met het door de TUE uit eigen middelen vrijgemaakte budget van in totaal Mf 7,3 kon het bestaande aantal van 150 aio-2-plaatsen worden gecontinueerd. Naast voldoende financiële middelen, is een belangrijke voorwaarde voor het kunnen ontvangen van de nagestreefde grote aantallen aio's, dat de TUE moet kunnen beschikken over adequate huisvestingsfaciliteiten. Centrale cursussen
Ter versterking van de specifieke kenmerken en onderwijskundige verbetering van de ontwerpersopleidingen heeft de BCO in 1989 besloten tot de opzet van een aantal centraal te verzorgen cursussen voor aio's uit alle opleidingen. Deze cursuusen zijn vooral gericht op het ontwikkelen van algemene, niet specifiek vakgebonden vaardigheden en attitudes, zoals die door het bedrijfsleven verwacht worden van afgestudeerden uit tweejarige vervolgopleidingen. De geplande cursus Ontwerpmethodologie is nog in ontwikkeling en zal vermoedelijk in de loop van 1991 van start gaan. In het verslagjaar werden de volgende centrale cursussen aangeboden: Technica! Writing and Editing (verplicht voor alle tweejarige aio's). Deze cursus werd wederom verzorgd door het Instituut voor Techniek en Linguïstiek; Projectmatig werken. voor het verzorgen hiervan werd een contract aangegaan met Projekt Konsult. De cursus werd in 1990 tweemaal gegeven (totaal 30 deelnemers); 192
Leiding geven. Deze speciaal voor tweejarige aio's georganiseerde STiK-cursus werd in het verslagjaar driemaal aangeboden; Overige STiK-cursussen. Alle IVO-aio's werden in de gelegenheid gesteld alle overige, door STiK aangeboden cursussen te volgen. Vooral de cursus Vergadertechniek werd sterk aanbevolen; EuroPACE. Door deelname van IVO-TUE aan dit Europese afstandsonderwijsprogramma werd ook in dit verslagjaar weer een groot aantal cursussen en "live-conferenties" op videoband vastgelegd en aan stafleden en aio's aangeboden. De zes hoofdthema's binnen EuroPACE zijn: Artificial Intelligence/Expert Systems; Telecommunications; Software Engineering; Advanced Manufacturing Technologies; Micro-electronics; Technology Management. Het afgelopen jaar is zowel het aantal gebruikers als deelnemende faculteiten aanmerkelijk toegenomen. Een aantal EuroPACE-programma's of onderdelen daarvan zijn opgenomen in reguliere colleges. Een en ander lijkt enerzijds het gevolg van de toenemende kwaliteit van de aangeboden cursussen en anderzijds van het interessante up-ta-date aanbod van programma's, zoals: Neurale Netwerken, Open Forum on MAP, Applications of Metallic and Ceramic Superconductivity, Object Oriented Design, etc. Al deze cursussen, VHS-banden en hand-outs zijn voor bovenstaande doelgroepen beschikbaar. Ook voor geinteresseerden buiten de TUE is dit materiaal al of niet met begeleiding van een TUE-docent tegen betaling beschikbaar. Begrotingsplan voor de tweejarige aio-opleidingen Op basis van het eind 1989 opgestelde begrotingsplan IVO-TUE stelde de TUE voor het jaar 1990 t.b.v. de 2-jarige aioopleidingen een totaalbudget van Mf 7,3 (incl. de aiosalarislasten) beschikbaar (ter vergelijking: het budget 1989 bedroeg Mf 7,2). Hiermee kon het bestaande het opleidingenpakket, met soortgelijke beperkingen als in voorgaande jaren, worden gecontinueerd. In het begrotingsjaar 1990 werd voor het eerst een gewijzigde toewijzingsmethodiek betreffende overige lasten toegepast, waarbij voor de aanschaf van voor de opleidingen noodzakelijk geachte apparatuur door de BCO een beroep worden gedaan op het vernieuwingafonds TUE in competitie met andere aanvragen. Ten behoeve van de activiteiten van het bureau van het Instituut Vervolgopleidingen-TUE wordt vanuit diverse beheerseenheden personeel beschikbaar gesteld. De betreffende salarislasten worden op de voor de TUE gebruik~lijke wijze doorberekend. Hiertoe behoort ook het deel (0,2 fte) waarmee de leerstoel W 31 tbv het Instituut Vervolgopleidingen-TUE sinds 1987 is uitgebreid. De in 1989 door het CvB beschikbaar gestelde tijdelijke personele versterking van het bureau t.b.v. onder meer de 193
voorbereiding van postdoctorale beroepsopleidingen van de Stichting Vervolgopleidingen-TUE, werd in het verslagjaar gecontinueerd. Bij het opstellen van het begrotingsplan 1991 in het najaar van 1990 kon het uitzicht op een eventuele toekomstige structurele overheidefinanciering nog geen rol spelen. Het Instituut Vervolgopleidingen-TUE heeft dan ook getracht dezelfde uitgangspunten te hanteren als voor 1990. De maximale aio-2-formatieruimte van 150 plaatsen vormde daarbij, hopelijk voor het laatst, een ernstige belemmering voor de verdere ontwikkeling van de lopende opleidingen, voor verbeteringen en vernieuwingen in de curricula en vooral voor initiatieven voor nieuwe opleidingen. 10.1.6. EXTERNE CONTACTEN, WERVING EN DIENSTVERLENING Publicaties en voordrachten In het kader van de ontwikkeling, stimulering en voorlichting over de opleidingen van het Instituut Vervolgopleidingen-TUE werden in het verslagjaar enkele voordrachten gehouden. Ook werden papers gepresenteerd op de BEFI-Conferentie over "Design in Engineering Education" te Dublin en werd een voordracht gehouden op het SEFI-seminar "Continuing Engineering Education during the 1990's" te Noordwijkerhout (zie hoofdstuk 3). Diploma-uitreikingen De IVO-traditie om bij diploma-uitreikingen brochures met een korte beschrijving van de projecten van de gediplomeerden te verspreiden onder een groot aantal (bedrijfs)relaties van het Instituut en van de gediplomeerden, oogst zowel extern als intern grote waardering. Op deze wijze wordt de bekendheid van het Instituut, de opleidingen en de inhoud ervan bij een grote groep bedrijfsfunctionarissen vergroot. Ook voor de gediplomeerden is het een eenvoudig en snel middel om voor toekomstige werkgevers een globaal beeld van de opleidingen te schetsen. Werving De ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen hebben als doelgroep afstuderende eerste-fase-ingenieurs en andere universitair opgeleiden. Voor deze groep opleidingen is conform het in januari 1988 opgestelde marketing-beleidsplan voor het Instituut Vervolgopleidingen-TUE vooral geworven door een directe benadering van afstudeerders. Dit is i.v.m. de relatief kleine doelgroepen van groot belang. Daarnaast is een reeks advertenties geplaatst in verscheidene, voor de opleidingen relevante, universiteitsbladen. (Van de aangestelde aio's kwam ±40% niet van de TUE). Gezien het teruglopend aantal sollicitaties, besloot de BCO in september tot intensivering van de werving. Vanwege het gunstige verloop van het overleg tussen de drie TU's en de minister van O&W betreffende structurele financiering van de ontwerpersopleiding, besloot de BCO in december, ter voorbereiding van de eventueel daaruit 194
voortvloeiende inspanningsverplichting om in 1991 250 aio-2plaatsen te bezetten, tot het opstellen van een plan voor een intensieve wervingscampagne. Het ligt in de bedoeling dit plan begin 1991 vast te stellen en onmiddellijk nadat duidelijkheid over de financiering is verkregen, tot uitvoering daarvan over te gaan. Vertegenwoordiging buiten de TUE; Het Instituut Vervolgopleidingen-TUE was in het verslagjaar vertegenwoordigd (incidenteel of vast) in : De commissie Ontwerpersopleidingen. Deze commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de drie Technische Universiteiten en de RCO is op 15 november 1989 ingesteld met als opdracht tot een planning te komen voor de ontwerpersopleidingen in de komende jaren. Internationale organisaties voor Continuing Engineering Education als SEFI, EuroPACE, IACEE. IVO-TUE is academisch lid van het consortium JUPITER {Joint Universities and Polytechnics Industrial Technology and Research), dat gevestigd is in Engeland. Thans wordt bezien of deelname van in aanmerking komende vakgroepen aan de werkgroepen "Software Engineering" en "Technology Management" nuttig is. IVO-TUE neemt deel aan scheMa: een grensoverschrijdend samenwerkingsverband in het Zuid-Nederlandse en Vlaamse Schelde-Maas gebied, waarin universiteiten en {inter)nationale ondernemingen samenwerken om vraag en aanbod van het postdoctoraal onderwijs beter op elkaar af te stemmen. Overige deelnemers zijn: Katholieke Universiteit Brabant, Katholieke Universiteit Leuven, Rijksuniversiteit Gent, Universitaire Faculteiten St. Ignatius, Universiteit Antwerpen, Vrije Universiteit Brussel, Philips Bedrijven Nederland, Philips Brussel, Rabobank, Océ van der Grinten, DAF, Stichting IndustrieUniversiteit/Brussel, Vlaams Ekonomisch Verbond. Deelname aan COMETT-programma's: Eurascope, Europro, Mediatek, Quality of complex integrated systems. Sinds 1988 neemt het Instituut Vervolgopleidingen-TUE op uitnodiging deel aan het EuroPACE-programma. EuroPACE staat voor European Programme of Advanced Continuing Education. Het doel van deze organisatie is het op hoog niveau verzorgen van onderwijs ten behoeve van de Europese industrie en universiteiten. Daartoe maakt de organisatie, gesteund door twaalf industriële en twee academische sponsors gebruik van moderne media zoals videomateriaal en interactieve computerconferenties via satelliettransmissie. Deelnemers aan EuroPACE wordt de mogelijkheid geboden geavanceerd technisch wetenschappelijk onderwijs te ontvangen en te geven op hoog Europees niveau. In het verslagjaar nam het Instituut Vervolgopleidingen-TUE, vertegenwoordigd door de coördinator wederkerend onderwijs, wederom deel aan een EuroFACE-bijeenkomst in Parijs. Daar werden de tot dan toe uitgezonden cursussen geëvalueerd en werd het programma voor het komende jaar gepresenteerd.
195
Dienstverlening Instituut Vervolgopleidingen-centraal De taak van het bureau van het Instituut is de organisatorische en administratieve ondersteuning van de opleidingen. Daartoe worden gerekend: a) Dagelijkse gang van zaken; consolidatie van het instituut, b) Centrale ondersteuning bij de concretisering van doelstellingen van de ontwerpersopleidingen met name ontwerptechnieken en methodisch ontwerpen. Dit is het deel van de leeropdracht van prof. van Bragt t.b.v. het Instituut Vervolgopleidingen-TOE. c) Stimulering van wederkerend onderwijs binnen de TUE. d) Het stimuleren van activiteiten van de Stichting Vervolgopleidingen-TOE op het gebied van wederkerend onderwijs. e) Uitbouw van het netwerk van externe en internationale relaties betreffende IVO-taken. Personele bezetting bureau van het Instituut in 1990 (personeel gedetacheerd vanuit andere beheerseenheden van de TUE): prof.dr. S.T.M. Ackermans, directeur, voorzitter BCO, (Wsk&I) p.t. 1) ir. J.A.F. v.d. Eijnde, marketing, (BKE) p.t. mevr. K. Jacobs, secretariaat, (DBZ) f.t. P.A.M. Lamers, coördinator wederkerend onderwijs, (N) f.t. drs. B.J.M. Morselt, medewerker Stichtingsactiviteiten, (RC) p.t. dr.ir. H.M.G.J. Trum, secretaris, plv. voorz. BCO, (B) f.t. A.P.G. Vlemmings, beheerder beheerseenheid IVO-TUE, (DFA) p.t. drs. A. Slaats, medewerker beheerseenheid IVO-TUE, (DFA) p.t. mevr. L. Coolen, medewerkster Stichtingsactiviteiten, (DFA) p.t. Voor de samenstelling van de Bestuurscommissie Ontwerpers- en Korte Onderzoekersopleidingen en van de opleidingagroepen wordt verwezen naar de bijlage.
1 )
196
p.t.
=
part-time; f.t.
fulltime
10.1.1. KWANTITATIEVE GEGEVENS
Tabel 1 Aantal deelnemers per opleiding op 31 dec. '89 en '90 (aio·2 t.L.v. beheerseenheid IVO·TUE) 31-12·89 Ontwerpersopleidingen Computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten Informatie· en Communicatietechniek Logistieke Besturingssystemen Ontwerp·, Plannings· en Beheerstechnieken van het bouwen en de gebouwde omgeving Procestechnologie (Proces· en Produktontwikkeling) Technische informatica ~iskunde voor de Industrie Computational and Experimental Foundations of Engineering Korte onderzoekersopleidingen Fundamentele ~erktuigkunde Technische Natuurkunde/Kt inische Fysica Scheikundige Technologie Totaal aantal tweejarige aio's
Postdoctorale beroepsopleidingen Comm.·Techn. Opl. v. Ingenieurs Master of Business Administration Bescherming van micro-elektronica tegen elektromagnetische storingen Computational and Experimental Mechanics Totaal aantal cursisten
2 )
1
6 26 32 7
19 15 15
31·12·90
8 18 31 9 2) 23 14 15 3
8 7
7 7
16
10
151
145
20
15 17
23
57
opleiding i.s.m. TUD; alleen de aio'• van de TUE zijn hier opgenomen.
1 een de cursus nemen ook 7 tweejarige aio'• deel.
") de.t:e opleiding wordt thans aangeboden via PATO.
197
Tabel 2
Deelnemende faculteiten 5 ) per opleiding: Bdk Wsk N lnf
Ontwerpersopleidingen Computergesteund ontwerpen en fabriceren
0
+
Informatie- en Communicatietechniek
E
+
Logistieke Besturingssystemen
0
T
+
Comp. and Exp. Found. of Engineering
+
0
+
0
+
+
+
Korte onderzoekersopleidineen Fundamentele Werktuigkunde
0 +
ECMJ
0
Scheikundige Technologie
Tabel 3
0
0
0
n.v.t.(docenten op individ. basis)
KUB PATO
0
Totaal aantal deelnemers per opleiding in 1990
Ontwerpersopleidingen Computergesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten Informatie· en Communicatietechniek Logistieke Besturingssystemen Ontwerp-, Plannings- en Beheerstechnieken Procestechnologie Technische informatica Wiskunde voor de Industrie Comp. and Exp. Foundations of Engineering
mannen
Totaal ontwerpersopleidingen
147
19
166
Korte onderzoekersopleidingen Fundamentele Werktuigkunde Techn. Natuurkunde/Klinische Fysica Scheikundige Technologie
9 13 15
1 0 5
10 13 20
Totaal korte onderzoekersopleidingen
37
6
43
184
25
209
10 19 36 10 25 23 20 4
vrouwen 1 2 7 4 1 0 4 0
totaal 11 21 43 14 26 23 24 4
•-••-•w-•••-••-••••••••
Totaal aantal tweejarige aio's
•} 0: penvoerende faculteit + : deelnemende faculteit ') opleîdino î.t.m. TUD; atleen de ato•a van de TUE zijn hier opgenomen.
198
UT/TUD/RUG
+
0
0
Technische Natuurkunde/Klinische Fysica
Postdoctorale beroepsopleidingen Commercieel-Technische Opleiding voor Ingenieurs Bescherming Micro-elektronica Master of Business Administration Computational and Experimental Mechanics
B-CT /TUD
+
+
Wiskunde v.d. Industrie
0
+
Ontwerp-,Plannings- en Beheerstechnieken
Technische informatica
Div
0
+
Procestechnologie
B
6)
Tabel 4
Herkomst 2-jarige aio's Instituut Vervolgopleidingen-TUE (per 31-12-1990) Buitenl. KUB KUN
OntW.O(;!l. CGO ICT LBS OPB PCT TEl
LUII
RUG
RUL
RUU
2 1
3
3
3
TUD
TUE
1 1 3 5 5
5 15 17
3
VUA
EUR
HBO
2
2
9 8 5
2
1 1 3
5 1
7
6
3
CEFE tot.ontw.
UVA
1
2
IN!
UT
6
4
2
4
6
3
2
15
63
2
Tot 8 18 31 9 23 14 15 3 121
K.oz.o(;!l. 2
5 7 8
7 7 10
tot.oz.
2
20
24
totaal
8
Tabel 5
Postdoctorale beroepsopleidingen
"'TN
4
2
4
6
3
2
15
83
8
6
2
Cursisten m vr tot
Duur Aantal Cursus- Penvoerende cursus cursus· geld instelling dagen
20 0 20 15 0 15
10 mnd 10 mnd
40 40
Bescherming micro-elektronica tegen elektromagnetische storingen 25 0 25
3 dagen
3
Master of Business Administr. 17 0 17
2 jaar
Opleiding
Commercieel-technische opl. voor ingenieurs 1989·1990 idem 1990-1991
140
145
f 18000 Stichting IVO· TUE f 18000 Stichting IVO· TUE
f
1800 Stichting IVO-TUE
f 60000 Post Graduate School of Management TUE-KUB
De in deze paragraaf vermelde kwantitatieve gegevens zijn ontleend aan de aio-administratie van de Beheerseenheid IVO. Sommige van de kwantitatieve gegevens in Deel 2 van dit verslag wijken hiervan af als gevolg van nog niet volledig op elkaar afgestemde administratieve systemen.
199
10.2. VERSLAG PER OPLEIDING 10.2.1. DE ONTWERPERSOPLEIDINGEN 10. 2 .1.1. COMPUTER-GESTEUND ONTWERPEN EN FABRICEREN VAN DISCRETE PRODOKTEN
In deze opleiding worden ontwerpingenieurs opgeleid die in staat zijn het totaal van activiteiten in de stuksgewijze produktie te overzien en te automatiseren. Het betreft hier voornamelijk de metaal- en elektrotechnische industrie waar de integratie van het ontwerpen, de werkvoorbereiding en de fabricage door middel van de computer thans in een hoog tempo plaatsvindt. De kennis van het fabriceren, alsook van procesbeheersing, goederenstroombesturing en optimalisering bij serie- en massafabricage kan met behulp van de computer steeds beter worden geformaliseerd en gemakkelijk toegankelijk worden opgeslagen in data-bestanden. Tevens wordt het mogelijk deze kennis te integreren met het ontwerpproces van produkt en produktiemiddel. Ook het ontwerpproces zelf wordt beïnvloed door de mogelijkheden van computerondersteuning. Het onderwijsprogramma strekt zich uit over twee jaar. Het eerste jaar bevat een aantal cursorische elementen van korte inleidende colleges met bijbehorende uitgebreide oefeningen. Bij een individueel studieprogramma, dat onder mentoraat van een hoogleraar wordt opgesteld en uitgevoerd, wordt een bepaald collegeblok soms vervangen door een opdracht met scriptie. Tijdens het tweede jaar wordt een ontwerpopdracht onder auspiciën van een vaste begeleidingagroep uitgevoerd. In het verslagjaar hebben alle tweedejaars opdrachten op een projectmatige wijze in of met de industrie plaatsgevonden. Tijdens het verslagjaar is in samenwerking met het IVO een folder samengesteld waarin zowel het doel en het onderwijsprogramma van de opleiding worden behandeld, alsook wie aan de opleiding kunnen deelnemen. Deze folder is toegestuurd aan alle afstudeerders van de faculteiten Bdk, E, N en W van de lichting 1985. Er is ook een nieuw vak "ontwerpmethodologie" opgevoerd, waarin de strategie van het multidisciplinair ontwerpen wordt behandeld en de verbinding wordt aangegeven tussen de verschillende disciplines om zodoende versnippering van het cursorisch gedeelte tegen te gaan. Om de contacten met de industrie verder aan te halen is tijdens een bezoek van de BM-kern van Philips aan de TUE deze ontwerpersopleiding gepresenteerd door middel van het houden van een voordracht en het uitdelen van de folder. Voor soortgelijke acties zullen in de nabije toekomst ook andere grote industrieën worden benaderd. De leden van de opleidingagroep - samengesteld uit de meest betrokken hoogleraren van de Faculteiten Bedrijfskunde, Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde - kwamen in het verslagjaar regelmatig bijeen. Naast vakinhoudelijke 200
onderwerpen werd hier ook de selectie van aangemelde sollicitanten besproken. Na positieve beoordeling door de opleidingagroep volgde steeds een gesprek van de sollicitant met een van de leden van de opleidingagroep alvorens tot aanstelling werd overgegaan. Daarnaast werden studieprogramma's van het cursorisch gedeelte van de opleiding ter goedkeuring aan de leden van de opleidingagroep voorgelegd. In het verslagjaar ontvingen drie cursisten het diploma van technologisch ontwerper. Aan het einde van het jaar volgden zeven cursisten de opleiding en waren er vijf sollicitanten van wie er minstens drie ook daadwerkelijk met de opleiding kunnen aanvangen. Er is besloten om de instroom van buitenlanders te beperken tot een minimum tenzij men overtuigd is van de kwaliteiten van de sollicitant. 10.2.1.2. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNIEK Aan het begin van het verslagjaar 1990 was het aantal ontwerpers in opleiding in de informatie- en communicatietechniek 26. Er zijn in 1990 14 ontwerpers afgestudeerd en er zijn 6 nieuwe ontwerpers aangenomen. Het totale aantal is daarmee op 18 gekomen. De kwaliteit van de instroom is vrij hoog. De gekozen formule van een vakkenpakket met een studielast van circa een half jaar en een technisch project van anderhalf jaar wordt door zowel de begeleiders als ontwerpers goed ondervonden. Het vakkenpakket wordt voor iedere student afzonderlijk vastgesteld. Zo worden tekorten, die voortkomen uit de vooropleiding, weggewerkt en de gewenste verbreding aangebracht. Door de ontwerpers in opleiding te betrekken in de lopende projecten van de diverse vakgroepen is een sterke integratie met de faculteit ontstaan. In de projecten van de ontwerpers wordt de nadruk gelegd op het ontwerpen van (sub-)systemen en methodologieën t.b.v. de informatietechnologie, computerarchitectuur, besturingssystemen, communicatiecentrales en -netwerken, VLSI-bouwstenen en telecommunicatiesystemen. In de projecten wordt in groepen samengewerkt, waarbij de nadruk ligt op de integratie van diverse technologieën tot systemen. Bij de projecten is de nadruk gelegd op strategisch en toegepast onderzoek. De werkomgeving komt sterk overeen met de situatie in de industrie waarin de ontwerpers later werkzaam zullen zijn. Dit wil zeggen dat in de projecten het traject van idee tot product doorlopen moet worden. Dit houdt in: systeemanalyse, specificatie, architectuurkeuze, synthese, simulatie, implementatie en verificatie. Vaak wordt in discussiegroepen gewerkt naar een optimale oplossing (kosten en techniek) van het probleem. In de meeste gevallen wordt gewerkt in een computerondersteunde ontwerpomgeving, waarbij vaak extra programma's ontwikkeld moesten worden om nieuwe methodieken te kunnen realiseren. De ontwerpers zijn voor wat hun project betreft werkzaam in de volgende vakgebieden: 201
Digitale Systemen (Ontwerpmethodologieän, Protocollen, IC-ontwikkeling, Object oriented design van systemen) Telecommunicatie (Optische systemen, Radio-communicatie, Propagatie) Automatisch Systeemontwerp (CAD-gereedschappen en -methodieken) Medische Elektrotechniek (Expert systemen). Volledigheidshalve kan nog vermeld worden dat Prof.dr.ir. G. Brussaard (van de vakgroep Telecommunicatie) tevens lid is geworden van de opleidingagroep ICT. De wetenschappelijke output in verband met de opleiding bestond uit verslagen van de eindprojecten en verder uit drie overige wetenschappelijke publicaties (Zie hoofdstuk 3). 10.2.1.3. ORTWERPEN VAN LOGISTIEKE BESTURINGSSYSTEMEN
De opleiding heeft ten doel afgestudeerden af te leveren die in staat zijn om in samenwerking met anderen een integraal (her)ontwerp te maken voor een complex logistiek besturingssysteem. Zij moeten kunnen adviseren bij het bouwen resp. verwerven, testen en invoeren van zo'n systeem. De opleiding voorziet in een duidelijk uitgesproken behoefte van het bedrijfsleven. Voor tal van ontwikkelingen in de technologie, de bedrijfsinformatica, de economische politiek (Europese integratie), de distributie, het transport en door toenemende internationale concurrentie worden namelijk steeds hogere eisen gesteld aan de planning, de organisatie en beheersing van goederenstromen. De logistieke besturing omvat deze planning, organisatie en beheersing van goederenstromen, zowel in de industrie als in distributie en transport. Het cursusprogramma is in nauw overleg met ervaren logistieke managers uit het bedrijfsleven opgezet. De opleiding duurt twee jaar en bestaat uit een zgn. homologatiefase van ca 10 maanden, die erop gericht is om de deelnemers vanuit verschillende studierichtingen de noodzakelijke aanvullende basiskennis te verschaffen, een cursorisch deel van ca 8 maanden, dat voor iedereen gelijk en verplicht is, een ontwerpproject van ca 6 maanden. Dit laatste onderdeel van de opleiding bestaat uit het ontwerpen van een logistiek besturingssysteem in een bestaande situatie. De ontwaropdracht wordt uitgevoerd in de praktijk, onder leiding van twee docenten van de TUE en 1 à 2 bedrijfsbegeleiders. De omvang van de homologatiefase kan var~eren, maar bedraagt minimaal 1100 en maximaal 1700 uren. Door cursisten met een homologatiefase van 1100 uren kan de opleiding in 20 maanden worden afgerond.
202
De uitvoering van het onderwijsprogramma ligt bij de faculteiten Bedrijfskunde, Wiskunde & Informatica en Werktuigbouwkunde. Selectie van kandidaten vindt plaats door een selectiecommissie, bestaande uit: prof.ir.C.H.Botter, voorzitter (Bdk); ir.D.T.Wijnands, programma-manager en prof.dr.J.Wessels, lid (Wsk/I). Alleen jonge ingenieurs en doctorandi in de exacte wetenschappen komen in aanmerking. Bij de selectie gelden criteria zoals motivatie, leidinggevende capaciteiten, uitdrukkingsvaardigheid en het vermogen om in teamverband te werken. Bij toelating wordt bewust gestreefd naar een mix van vooropleidingen; het percentage Bdk-ingenieurs wordt op ca 40% gehouden. Aan het eind van dit verslagjaar waren in totaal 60 cursisten toegelaten tot de opleiding. Op 31-12-1990 hadden 29 aio's de ontwerpersopleiding succesvol beëindigd. Twee cursisten hebben de vooropleiding voortijdig beëindigd. Qua vooropleiding waren de cursisten afkomstig van de volgende studierichtingen: Bedrijfskunde (21), Wiskunde (8), Werktuigbouwkunde (2), Economie (6), Landbouwtechniek (6), Natuurkunde (7), Informatica (5), andere richtingen (3). In de loop van 1989 ontvingen 12 cursisten een diploma. De Adviesraad-Logistiek, die bestaat uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en enkele blokdocenten uit de drie deelnemende faculteiten, heeft tot taak toezicht te houden op de kwaliteit van de ontwerpersopleiding en als contactorgaan te fungeren tussen het bedrijfsleven en de TUE. De Adviesraad brengt zijn adviezen uit aan de DocentenraadLogistiek, waarin alle verantwoordelijke blokdocenten zitting hebben. Zowel de Adviesraad als de Docentenraad komen regelmatig bijeen voor overleg over het onderwijsprogramma, noodzakelijke veranderingen, verbetering en afstemming op de behoefte van het bedrijfsleven e.d. Daarnaast vindt ook periodiek overleg plaats tussen de voorzitter van de Docentenraad, de programma-manager en alle nadoetorale cursisten over eventuele knelpunten in de ontwerpersopleiding. De ontwerpersopleiding is geëvalueerd door de Bestuurscommissie Ontwerpers- en korte onderzoekersopleidingen (BCO). In overleg met groepen van de logistieke managers en met individuele logistieke deskundigen in verschillende bedrijven is het hele kennisgebied in kaart gebracht dat voor een logistiek ontwerper van belang is. Bij bedrijven die afgestudeerde logistieke ontwerpers in dienst hebben genomen, zal regelmatig worden geëvalueerd of deze voldoende theoretische kennis en praktische vaardigheden hebben meegekregen. Ook afgestudeerden zal worden gevraagd 203
aan te geven of de opleiding is toegesneden op de beroepspraktijk. Daartoe kan ook gebruik worden gemaakt van de alumnivereniging van logistieke ontwerpers die in 1989 is opgericht. De verschillende vormen van overleg hebben in het verslagjaar geleid tot veranderingen in het onderwijsprogramma: Het vak "Bestuurlijke Informatiekunde t.b.v. logistiek" (C) is geheel opnieuw gestructureerd. De totale studiebelasting is daardoor iets verminderd; de omvang van het cursorisch gedeelte, dus het deel dat specifiek voor de NADO-cursisten wordt gegeven is echter gestegen. In het homologatiegedeelte zijn enkele vakken vervallen. Prof.ir. P.W. Sanders is Prof.dr.ir. J. Rooda opgevolgd als blokdocent van "Produktietechniek" (8). De omvang van B is verhoogd van 30 naar 80 studieuren; dit was een wens van de adviesraad, docentenraad en cursisten. Het vak "Marketing en Inkoop" is uitgebreid met enkele colleges over de economische aspecten van logistieke besturingssystemen. Knelpunten. De naamsbekendheid van de opleiding is nog steeds onvoldoende ontwikkeld, zowel bij afstudeerders/potentiële cursisten als bij werkgevers. Vooral dit laatste is van belang voor het aantrekken van ontwerpopdrachten. In verband daarmee geeft de programma-manager prioriteit aan marketing van de opleiding {in samenwerking met IVO) en werving van opdrachten voor quick-scans en ontwerpopdrachten. De inkomsten uit (betaalde) quick-scans en ontwerpopdrachten worden ingezet ter verbetering van de kwaliteit van de opleiding. om de ontwerpersopleiding economisch verantwoord aan te bieden ie een minimale instroom van 20 cursisten per jaar gewenst. De middelen uit de TUE-begroting zijn daarvoor nauwelijks toereikend. Door de opleiding in deeltijdvorm en tegen betaling aan te bieden aan logistieke medewerkers uit het bedrijfsleven, die aan de eisen van vooropleiding en bedrijfservaring voldoen, kan het aantal cursisten worden vergroot. Verwacht wordt dat het gezamenlijk volgen van onderdelen van het programma door cursisten met en zonder ervaring zal leiden tot vergroting van de motivatie van de cursisten en actualisering van het cursuspakket. En dus ook tot verbetering van de kwaliteit van de opleiding. Een parallel lopende activiteit is het overleg met enkele potentiële opdrachtgevers over de mogelijkheid om aan een groep personen uit een bedrijf een gerichte cursus te geven. Zo'n cursus zou bestanddelen van de bestaande cursus bevatten, maar op de betrokken groep worden toegesneden; de cursus zou in deeltijdvorm en uiteraard tegen betaling gegeven worden.
204
Het ontbreken van een wettelijk erkend diploma en van een (academische) titel voor de afgestudeerden wordt als een gemis beschouwd. 10.2.1.4. PROCESTECHNOLOGIE Doel en inhoud De opleiding beoogt pas afgestudeerde scheikundige, natuurkundige en werktuigbouwkundige ingenieurs en chemische doctorandi met afstudeerrchting chemische technologie een aanvullende scholing te geven in de proces- en produkttechnologie. De opleiding is gericht op de procesindustrie en bereidt voor op richtinggevende functies in de proces- en produktontwikkeling. Deze opleiding voorziet niet alleen in de mogelijkheid om kennis te nemen van de laatste ontwikkelingen op procestechnologisch terrein en onderzoek te verrichten op het gebied van procesontwikkeling, maar beoogt tevens produktkundige aspecten te integreren in de procestechnologie. In de procesindustrie is een duidelijke tendens waarneembaar om ontwikkelings-, ontwerp- en procesoptimalisatiewerk betreffende hoogwaardige produkten met speciale eigenschappen uit te voeren. Deze werkzaamheden stellen hogere eisen aan de procestechnoloog dan voor kort het geval was. Vanwege de complexiteit van deze ontwikkeling in de procestechnologie bestaat de opleiding voor een aanzienlijk deel (50\) uit cursorische elementen. Behalve een homologatie-periode voor alle cursisten, elk naar gelang van hun voltooide eerste fase opleiding, wordt de kennis verdiept en verbreed. Dit kan worden bereikt door het volgen van êén of enkele verplichte grotere cursussen en door het afleggen van tentamens en het schrijven van scripties op voortgezet niveau. Vooral van belang zijn die colleges en cursussen, waarin de relatie tussen proces- en produktkunde wordt gelegd. Tevens wordt de cursus "Technical Writing and Editing" verplicht gesteld, in verband met het feit dat de resultaten van het onderzoeksproject als regel in een Engelstalig rapport en/of wetenschappelijke publicatie worden vastgelegd. Het behoort tot de kenmerken van de cursus om de cursisten regelmatig te laten rapporteren. Contacten met de industrie, kwaliteit van de opleiding De directe contacten met de chemische industrie in het kader van de opleiding Procestechnologie zijn intensief. Bij twee van de drie projecten die in 1990 werden voltooid was de chemische industrie betrokken. De chemische industrie wijst eerste-fase-afgestudeerden van andere instellingen dikwijls op deze opleidingsmogelijkheid. Dit is in overeenstemming met de grote vraag naar ontwerpers, die door de KNCV werd getaxeerd op ongeveer 130 per jaar.
205
In 1990 vond in BCO-verband een bespreking plaats over de kwaliteit van de opleiding. Op 7 december 1990 werkte de opleiding mee aan de landelijke voorlichtingsdag Procestechnologie, georganiseerd door de Universiteit Twente. De chemische industrie en de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) gaven hun v~s~e op de behoefte aan en de gewenste kwaliteit van toekomstige ontwerpers. De instellingen (TUE, TUD, UT, RUG) gaven een overzicht van de kenmerken van hun opleidingen. De belangstelling van studentzijde uit het hele land was verheugend groot. De Eindhovense opleidingsgroep, bestaande uit een aantal hoogleraren van de faculteiten T, W en N heeft de discussie over een tweede-fase-curriculum en de samenhang daarvan met de aard van het onderzoekproject voortgezet en geïntensiveerd. Getracht wordt om de cursisten aan enkele grote cursussen te laten deelnemen, zonder een individuele opleidingscomponent, gerelateerd aan het onderzoeksproject, te verwaarlozen. Ingangsselectie aio's, begeleiding, beoordeling Een selectiecommissie bestaande uit vier personen waakt over het ingangsniveau. Elke cursist wordt ingedeeld bij een vakgroep waar het onderzoekproject wordt uitgevoerd. Vanwege het mogelijke multidisciplinair karakter van het onderzoek wordt een tweede (vak)groep, een instituut of een industrieel researchlaboratorium bij het project betrokken. De directe begeleiding vindt plaats door een U(H)D. De beoordeling van het cursorische gedeelte vindt plaats door de betreffende docent(en) op basis van de geleverde prestatie. Na één jaar wordt een tussenbalans opgemaakt. Aan het eind wordt over het verrichte onderzoek schriftelijk en mondeling gerapporteerd, waarna een examencommissie, bestaande uit de begeleidende hooglera(a)r(en), de coach en twee leden van de opleidingsgroep, eventueel aangevuld met externe deskundigen als adviseurs, een eindoordeel geeft. Kwantitatieve ontwikkelingen Aan het begin van het verslagjaar 1990 waren 19 ontwerpers in opleiding. In de loop van het jaar begonnen 10 nieuwe cursisten met de opleiding, terwijl het dienstverband van 6 ontwerpers in 1990 werd beëindigd. Daarnaast werd één cursist van de ontwerpersopleiding overgeschreven naar de onderzoekersopleiding Scheikundige Technologie. Het aantal ontwerpers met een dienstverband per 31-12-1990 bedroeg 22. In 1990 studeerden 3 ontwerpers af. Ondanks de grote behoefte aan ontwerpers in de chemische industrie blijkt uit deze aantallen dat de belangstelling voor de opleiding in 1990 weliswaar groeide, maar nog steeds is achtergbleven bij de industriële vraag. 1990 kan daarom beschouwd worden als het jaar waarin een geleidelijke kwantitatieve uitbouw van de ontwerpersopleiding Procestechnologie plaatsvond.
206
10.2.1.5. TECHNISCHE INFORMATICA Doel en inhoud. Het doel van de opleiding is ontwerpers op te leiden van software systemen voor technische toepassingen. Om dat doel te bereiken wordt in de opleiding zowel aandacht besteed aan de theorie van ontwerp- en specificatiemethoden, als aan de practische toepassing hiervan in de vorm van technische keuzemodulen en een groot project. Op 1 september 1990 bestond de opleiding twee jaar, en was dus precies één cyclus doorlopen. Dit moment werd aangegrepen om het oude programma te evalueren, en een nieuw, verbeterd programma in te voeren. De verbeteringen betreffen zowel inhoudelijke als organisatorische aspecten. De belangrijkste worden hieronder genoemd: Enkele problemen van het oude programma waren dat het te vol was, te veel versnipperd, en geen ruimte bood voor IVO-vakken. Een en ander is opgelost door de vakken te clusteren naar inhoud, en per cluster de afronding van vakken te combineren. Ook worden de vakken binnen een cluster nu in één trimester gegeven, en moet het cluster binnen het betreffende trimester afgerond worden. Ook zijn er wat vakken geschrapt uit het programma, om zo ruimte te creëren voor het nieuwe blok Algemeen Vormend Onderwijs. Dit blok bevat o.a. het voor ieder verplichte IVO-vak Technical writing and editing; de rest van dit blok wordt voor ieder naar behoefte ingevuld. Een ander probleem was dat de AIO's te weinig oefening kregen in het construeren van niet-triviale systemen. Dit is nu opgelost door aan de cluster Software Engineering een workshop toe te voegen waarbij in teamverband een grote ontwerpopdracht uitgevoerd moet worden. Deze workshop dient als afrekening voor het hele cluster. Het werk aan het grote project wordt niet meer uitgesmeerd over twee jaar, maar geconcentreerd in het tweede jaar. De nieuwe indeling van het programma in belastingauren (totaal: 3400) is nu als volgt: homologatiefase cursorisch deel - formele specificatiemethoden - software engineering - systeemtechniek - techn. toepassingen (keuzeblok) - algemeen vormend onderwijs groot project
440 uren 1760 uren 300 460 360 440 200 1200 uren
Deze veranderingen Z1Jn in overleg met de Opleidingsgroep, de Externe Adviescommissie, de docenten en de AIO's tot stand gekomen.
207
Externe contacten. De Externe Adviescommissie is in 1990 een maal bij elkaar gekomen; ook (een deel van) de Opleidingagroep was hier bij aanwezig. Op deze bijeenkomst werd het nieuwe programmavoorstel besproken. De samenstelling per 1 juni 1990 is als volgt: ir. J.J. van Amstel, CST, Ned. Philips Bedrijven b.v., Eindhoven; ir. M.J. Jordaan, Philips Telecommunicatie en Data Systemen Nederland b.v., Hilversum; ir. M.C. Koning, Océ Nederland b.v., Venlo; drs. L.L.A.M. van Meer, Bakkenist Spits en Co, Amsterdam; ir. H.F. Menschaar, independent consultant, Knegsel; ir. B. Veldstra, ARCOBEL, Oss; dr. T.M.M. Verheggen, Koninklijke/Shell Laboratorium Amsterdam (KSLA); E. Vermeire, BSO/Eindhoven b.v. Ingangsselectie, begeleiding en beoordeling. Bij de selectie van AIO's wordt gekeken of de sollicitant voldoende informaticakennis bezit om via de homologatiefase het gewenste ingangsniveau te bereiken. Ook moeten de resultaten die behaald zijn bij de eerste-fase opleiding boven het gemiddelde zitten. Verder wordt gelet op inzet, motivatie, en persoonlijkheid van de sollicitant. Zo mogelijk wordt hierover informatie ingewonnen bij de afstudeerbegeleiding. Voor de inhoudelijke begeleiding zorgt de begeleidingscommissie; de coördinator fungeert als aanlooppunt bij voorkomende problemen, en waakt over het overig welbevinden van de AIO's. Zij houdt regelmatig voortgangsgesprekken. Beoordelings- en functioneringsgesprekken vinden plaats ongeveer 1 jaar na indiensttreding. Kwantitatieve ontwikkeling. Op 1 januari 1990 waren 16 AIO's in dienst. In de loop van het jaar zijn 7 nieuwe mensen begonnen. Zij hebben allen informatica gestudeerd, 3 aan de Technische Universiteit Eindhoven, 2 aan de Rijksuniversiteit Groningen, 1 aan de Universiteit van Amsterdam en 1 aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Op 22 september zijn de eerste zes certificaten van Technische Informatica uitgereikt, gevolgd door nog eens drie in december. In de loop van het jaar hebben dus 9 personen hun opleiding afgerond. Het aantal AIO's per 31 december 1990 stond dan ook op 14. Organisatie. De Opleidingagroep is in 1990 uitgebreid met dr.ir. K. Kopinga (N) en dr. H.J. Pels (Bdk). De overige leden zijn de hoogleraren Rem (voorzitter), Hammer, v. Hee, Kruseman Aretz, Stevens (E) en v.d. Wolf (W). Vanwege zijn vertrek naar elders heeft prof. de Roever zich teruggetrokken.
208
In 1990 z~Jn twee bijeenkomsten geweest, plus een bijeenkomst van de Opleidingagroep en Externe Adviescommissie samen. Rem en Hamroer vormen de begeleidingscommissie (ook wel selectiecommissie genoemd); deze is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en de selectie van cursisten. Zij wordt hierbij ondersteund door de coördinator, mw. van Lierop. Sinds 1 augustus 1990 berust het secretariaat van de opleiding bij Mw. Munter, HG 8.93, tel. 4124. Diversen. De vereniging XOOTIC , bedoeld voor de afgestudeerde ontwerpers van Technische Informatica, is in oprichting.
10.2.1.6. WISKUNDE VOOR DB INDUSTRIE De opleiding is gericht op het leveren van een wiskundige bijdrage aan het ontwerpen van industriële producten en/of bedrijfsprocessen. Aandacht wordt besteed aan een verscheidenheid van wiskundige technieken, aan het ontwikkelen, gebruiken en analyseren van mathematische modellen, aan de aansluiting met natuurwetenschappen, techniek en bedrijfswetenschappen en aan werken in interdisciplinaire teams. Iedere cursist doet tevens buitenlandse ervaring op. De opleiding is opgezet en wordt verzorgd door de Faculteit Wiskunde en Informatica in samenwerking met in principe alle andere faculteiten. De opleiding is er één van een groep soortgelijke opleidingen in West-Europa, waarbinnen onder de auspiciën van het European Consortium for Mathernaties in Industry (ECMI) uitwisseling en verdere samenwerking plaats vindt. Het verslagjaar stond in het teken van consolidatie en uitbreiding van de ervaring met eindprojecten. Het onderwijs in mathematische modelvorming lijkt nu een stabiele vorm bereikt te hebben. Dit onderwijs bestaat nu uit een cyclus die de volgende delen omvat: een korte inleidende cursus over de algemene principes een periode van ongeveer een half jaar waarin ervaring in de breedte met kleinere problemen wordt opgedaan de bewerking van twee grotere problemen, meer in projectvorm, waarbij één van beide problemen voortkomt uit de internationale modelleringscursus zoals door ECMI jaarlijks wordt georganiseerd. Deze modelleringscyclus wordt grotendeels in het eerste opleidingajaar doorlopen. Bij de uitvoering wordt tevens nadruk gelegd op teamwork en verslaggeving. De totale studiebelasting bedraagt ongeveer 600 uur. Het wiskundeonderwijs in de faculteit wordt vrij drastisch geherstructureerd; voor de opleiding "Wiskunde voor de Industrie" houdt dit in dat meer cursussen specifiek voor de opleiding zullen kunnen worden verzorgd. Ter voorbereiding zijn in het verslagjaar enige experimenten met onderwijsvormen begonnen; deze experimenten zijn nog niet afgerond.
209
In ECMI-verband is de beschrijving van de gehele opleiding herzien, gebruik makend van de ervaringen van de eerste jaren. De nadruk is daarbij meer dan voorheen komen te liggen bij attitudes en vaardigheden, dit ten koste van wiskundige vakkennis. Wegens vertrek van dr. c. Praagman is de begeleiding van de cursisten tijdens de pré-project-fase in handen van ir. W.L.M.M. Senden overgegaan. Verder heeft ir. I.J.M. Neervoort de verzorging op zich genomen van de afwikkeling aan het einde van de opleiding; dit betreft voor iedere cursist de verklaring waarin zijn of haar activiteiten in de opleiding worden opgesomd, de verzorging van het verslag over het eindproject en de aanvraag van een ECMI-certificaat. In het verslagjaar werden twee cursussen door buitenlandse gastdocenten verzorgd: dr. W.G. Eschmann (Kaiserslautern): Cases in Mathematical Modelling, 20 t/m 28 augustus dr. A.D. Fitt (Southampton): Advanced Mathematical Modelling, 17 t/m 21 december. Zes cursisten begonnen aan hun buitenlandse verblijf, een verplicht onderdeel van de opleiding. Eén van deze zes besteedde de buitenlandse periode aan het eindproject, de overigen volgden cursussen aan partner-instellingen. Twee in Eindhoven al aanwezige buitenlandse studenten verlengden hun verblijf met een trimester, drie begonnen hun buitenlandse periode hier en één student uit het ECMI-circuit werd om vakinhoudelijke redenen aan de RUG ondergebracht. Van een buitenlandse studente werd de industriële stageperiode met een half jaar in 1990 verlengd. Tenslotte was de opleiding gastheer voor een student uit Aarhus (Denemarken) die namens zijn universiteit nader kwam kennismaken met het Instituut Wiskundige Dienstverlening (IWDE), met ECMI en met "Wiskunde voor de Industrie". De cursussen Leiding geven, Vergadertechniek en Planmatig werken werden aan het vaste cursuspakket toegevoegd. Zij zullen doorlopen worden door alle cursisten, behoudens vrijstelling op grond van eerdere ervaring of persoonli~ke kwaliteit. Acht cursisten begonnen met een eindproject in Nederland, steeds bij of in nauw contact met een bedrijf of (semi)overheidsinstelling. Het merendeel van deze eindprojecten werd via het IWDE verkregen; zoals reeds gemeld, werd hiernaast met één eindproject in het buitenland een aanvang gemaakt. Aan acht cursisten kon het diploma van de ontwerpersopleiding worden uitgereikt. Het aantal cursisten daalde in eerste instantie van 15 per 1 januari tot 10 in augustus, om daarna weer toe te nemen tot 15 aan het einde van het jaar. In het begin van het jaar waren er weinig aanmeldingen van sollicitanten; later was het aantal geïnteresseerden bevredigend. Voor het eerst in het bestaan van de opleiding was de kwaliteit van de sollicitanten zo hoog, dat het merendeel kon worden 210
aangenomen. Waarschijnlijk komt dit mede door de voorlichting rond de opleiding, die dit jaar aan de hand van een nieuw samengestelde informatiebrochure kon worden gehouden. In de voorlichting speelde ook het jaarlijkse symposium "Wiskunde voor de Industrie" een rol; in 1990 vond dit plaats op 23 november. De opleidingagroep van "Wiskunde voor de industrie" onderging geen verandering. Hij bestond dit jaar uit prof.dr. P.L. cijsouw (tevens coördinator), prof.dr. J.H. van Lint, prof.dr. R.M.M. Mattheij, prof.dr. J. Wessels, prof.dr. M. Rem (Informatica), prof.dr.ir. D.H. van campen (Werktuigbouwkunde) en prof.dr. P.C. Sander (Bedrijfskunde). De eerstgenoemde vier vormden tevens de selectiecommissie. De wetenschappelijke output in verband met de opleiding bestond uit verslagen van eindprojecten en verder uit vijftien rapporten en acht voordrachten (Zie Wetenschappelijke Output, hoofdstuk 3). 10.2.1.1. ONTWERP-PLANNINGS-EN BEHEERSTECHNIEKEN (OPB) Doel van de opleiding is bouwkundig en civiel ingenieurs in staat te stellen inhoudelijk leiding te geven aan het oplossen van zeer complexe bouwkundige vraagstukken. In april heeft de curriculumcommissie samen met de aio's en betrokken docenten de inhoud van de onderwijsmodulen van het eerste halve jaar geëvalueerd. Dit heeft wel geleid tot enige inhoudelijke aanpassingen, maar niet tot verandering van de structuur van de opleiding. Deze werd door alle betrokkenen positief gewaardeerd. Het curriculum heeft de volgende structuur: Het cursorisch gedeelte heeft de vorm van 6 aaneensluitende maandmodulen waarin d.m.v. colleges en zelfstudie thematische vraagstukken worden uitgediept. Elke module wordt individueel afgesloten met een monografie. Het tweede half jaar bestaat uit een wetenschappelijke verdieping van een specifiek themagebied van een vakgroep. In een groepje van 3 à 4 aio's wordt gewerkt aan de voorbereiding van individuele onderzoeks- cq. ontwerpprojecten voor het tweede jaar. Aan het eind van het eerste jaar vindt een beoordeling plaats door een examencommissie. Het tweede jaar wordt bij een vakgroep of via de vakgroep in een bedrijf gewerkt aan onderzoek- en ontwerpwerk. In dat jaar vindt tweemaal een beoordeling plaats door een examencommissie. In 1990 hebben 3 aio's de opleiding met succes afgesloten. 2 aio's hebben onbezoldigd uitstel gekregen om hun werk binnen hun huidige beroepspraktijk af te ronden. Van de 13 in 1990 geselecteerde aio's heeft er één de opleiding vrijwillig opgegeven. Van 4 aio's werden de resultaten van het eerste jaar door de examencommissie onvoldoende geacht om tot het tweede jaar toegelaten te worden. Hun contracten werden hierdoor beëindigd; 7 aio's werden wel tot het tweede jaar toegelaten. In september 1990 werden 13 aio's geselecteerd. 211
Op dat moment namen in totaal 21 aio's deel aan de opleiding, waarvan 10 aio's aangesteld waren bij het IVO. Een van deze aio's werd voor haar werk gedetacheerd naar de faculteit Bouwkunde TUD. Van de 11 aio's die aangesteld waren bij de faculteit Bouwkunde TUD werden 3 aio's voor hun werk gedetacheerd naar de faculteit Bouwkunde TUE. In 1990 heeft de curriculumcommissie, bestaande uit de dekanen en leden van de wetenschappelijke staf van de drie betrokken faculteiten, 6x vergaderd waarbij de voortgang van de aio's en de ontwikkeling van de opleiding diepgaand werd besproken. Bij de selectie van de kandidaten wordt scherp gelet op de motivatie. Gesteld is dat het beter is minder kandidaten te selecteren dan in te boeten aan kwaliteit en motivatie. Geconstateerd is ook dat de bijdrage van de faculteit Bouwkunde TUE aan de opleiding evenredig is aan die van de faculteit Bouwkunde TUD. De bijdrage van Civiele Techniek was in 1990 geringer. Hoewel de opleiding in de zin van de curriculumstructuur, examenregelingen, aanwezigbeideregistratie etc. sterk is geformaliseerd doet dit geen afbreuk aan de dagelijkse organisatie. Deze is vrij informeel. Er wordt een sterk beroep gedaan op de individuele motivatie van de cursist en deze kan binnen de formele regels de eigen affiniteit met het ontwerpvak goed tot uitdrukking brengen. Bij deze affiniteit wordt telkens opnieuw zorgvuldig gezocht naar de juiste wetenschappelijke begeleiding. Op deze wijze wordt het meest effectief gebruik gemaakt van de expertise binnen de vakgroepen van de drie betrokken faculteiten. 10.2.1.8. COMPUTATIONAL AND EXPERtMENTAL FOUNDATIONS OF ENGINEERING
"Computational and Experimental Foundations of Engineering" heeft betrekking op de ontwikkeling en het gebruik van de multidisciplinaire grondslagen van de ingenieurswetenschappen ten behoeve van activiteiten in de sfeer van ontwerp, constructie en productie van technologische systemen. Doelstelling vormt de vergroting van het inzicht in het gedrag van technologische systemen en het op basis daarvan leveren van bijdragen tot ontwerp, besturing, automatisering, optimaliserng, etc. van dergelijke systemen. Het onderwijsprogramma strekt zich uit over twee jaar en bevat een ontwerpopdracht van ongeveer een jaar en cursorische elementen. Voor veel van de a.i.o.'s van deze opleiding kan het overzicht op het gebied "Computational and Experimental Foundations of Engineering" in belangrijke mate worden verkregen via de part-time vervolgopleiding "Computational and Experimental Mechanica" die sinds september 1988 onder auspiciën van het IVO aan de TUE wordt verzorgd. Het studie-programma is een individueel programma, dat wordt goedgekeurd door de opleidingsgroep. Oe ontwerpopdracht wordt onder auspiciën van een vaste begeleidingagroep uitgevoerd. Alle opdrachten vinden op 212
projectmatige wijze in samenwerking met het bedrijfsleven of niet-industriële centra zoals TNO plaats. De opleiding is gestart per 1 september 1989. Per 1 januari 1990 volgden 5 assistenten het programma van deze opleiding. In 1990 zijn nog eens 8 assistenten tot de opleiding toegelaten. Selectie van deze assistenten, volgens hoge kwaliteitsnormen, evenals vaststelling van het opleidings- en begeleidingaplan vond plaats door minimaal twee hoogleraren uit de opleidingsgroep. In het verslagjaar ontving één cursist het diploma van deze ontwerpersopleiding. Tijdens het verslagjaar is op landelijk niveau besloten om deze ontwerpersopleiding onder te brengen in de landelijke ontwerpersopleiding computational Mechanica. De besprekingen hierover zijn momenteel in een gevorderd stadium.
213
10.2.2. DE KORTE ONDERZOEKERSOPLEIDINGEN 10.2.2.1. TECHNISCHE NATUURKUNDE.
De 2-jarige opleiding heeft tot doel de assistenten te vormen tot zelfstandige natuurkundige onderzoekers met een grote mate van inzetbaarheid, met name in de kleinere laboratoria en bedrijven. Het belangrijkste doel van de opleiding is het leren onderzoeken aan de hand van het uitvoeren van een onderzoekopdracht passend in het kader van het totale onderzoekprogramma van een vakgroep. Daarnaast bevat de opleiding een programmatisch deel ter verdere ontwikkeling en verbreding van de natuurkundige kennis en vaardigheid en een enigszins gestructureerde bijdrage in de onderwijstaak van de faculteit. Het totale programma wordt in overleg met de betrokken hoogleraar vastgesteld met inachtneming van de door de faculteit gestelde regels. In het kader van deze regels heeft de aio-2-commissie een evaluatie opgezet waarbij elke assistent na het eerste jaar van zijn opleiding grondig beoordeeld wordt. De werving van assistenten is met kracht voortgezet. De aktiviteiten worden gecoördineerd door door de aio-2commissie van de faculteit. In 1990 is het totale aantal assistenten gekomen op 10. Bij voldoende middelen van het IVO heeft de faculteit geen moeite dit aantal te handhaven of zelfs te laten groeien. Uit contacten met de industrie is gebleken dat behoefte bestaat aan ontwerpen op het gebied van grootschalige fysische instrumentatie. De faculteit heeft vergaande plannen ontwikkeld om samen met andere faculteiten te komen tot het opzetten van de ontwerpersopleiding "Fysische Instrumentatie voor beheersing van geladen en neutrale deeltjesbundels." Klinische Fysica
De faculteit heeft in nauwe samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica de onderzoekersopleiding uitgebouwd tot een volwaardige opleiding tot klinisch fysicus. In 1990 zijn de eerste samenwerkingsprojekten met ziekenhuizen in de regio Eindhoven tot stand gekomen. Deze samenwerkingen hebben geleid tot een intensieve uitwisseling van studenten.
10.2.2.2. SCHEIKUNDIGE TECHNOLOGIE
De opleiding is gericht op het verkrijgen van onderzoekservaring in één van de deelgebieden van de chemische technologie, met de bedoeling om scheikundig ingenieurs en chemisch doctorandi voor te bereiden op onderzoekfuncties in industriële R&D-laboratoria. De opleiding bestaat voor een aanzienlijk deel (75%) uit een onderzoek met een mono- of multidisciplinair karakter. De opleiding betekent een aanvulling voor die scheikundige ingenieurs en doctorandi, die op basis van een verbrede kennis en een verder ontwikkeld probleemoplossend vermogen 214
multidisciplinair R&D-werk gaan uitvoeren in een industriële omgeving. Daarnaast wordt 25\ van de tijd besteed aan de studie van vakken of vakgebieden, die nauw samenhangen met het onderzoekproject, waardoor dit in breder perspectief wordt geplaatst. Bij de invulling van het studie-onderdeel wordt het volgen van één of enkele grote geïntegreerde cursussen, zoals de cursus Top-opleiding Polymeren of de Advanced Course in catalysis aanbevolen. Daarnaast zijn er diverse mogelijkheden in de Faculteit Scheikundige Technologie, in andere faculteiten en op andere universiteiten om de kennis te verdiepen en te verbreden. Vooral van belang zijn die colleges waarin de relatie tussen de moleculaire structuur en macroscopische eigenschappen behandeld wordt. Tevens wordt de cursus "Technica! Writing and Editing" verplicht gesteld, in verband met het feit dat de resultaten van het onderzoekproject als regel in één of meer wetenschappelijke publicaties worden vastgelegd. Het behoort tot de kenmerken van de opleiding om de cursisten vertrouwd te maken met het publiceren over het verricht onderzoek. Contacten met de industrie, kwaliteit van de opleiding De behoefte aan tweejarig opgeleide onderzoekers Scheikunde/Scheikundige Technologie in het bedrijfsleven is door de KNCV geënqueteerd en wordt getaxeerd op ongeveer 70 afgestudeerden per jaar. De directe contacten met de industrie in het kader van de opleiding en de verwijzing door anderen van afgestudeerden uit de eerste fase naar deze opleiding wijzen op waardering voor de kwaliteit. De Faculteit werkte in 1990 in landelijk verband mee aan de certificering van de onderzoekersopleidngen Scheikunde/Scheikundige Technologie naar analogie met de certificering van de ontwerpersopleidingen. Op dit gebied werd in 1990 vooruitgang geboekt. De opleidingsgroep, bestaande uit een aantal hoogleraren van de Faculteit, heeft de discussie over een tweede-fasecurriculum voortgezet. Getracht wordt om de cursisten aan enkele grote cursussen te laten deelnemen, zonder een individuele opleidingscomponent, gerelateerd aan het grote onderzoekproject, te verwaarlozen. Ingangsselectie aio's, begeleiding, beoordeling. Een selectiecommissie bestaande uit vier personen waakt over het ingangsniveau. Elke cursist wordt ingedeeld bij een vakgroep waar het onderzoekproject wordt uitgevoerd. Indien het mogelijke multidisciplinair karakter van het onderzoek dit gewenst maakt, wordt een tweede (vak)groep, een instituut of een industrieel research-laboratorium bij het project betrokken. De directe begeleiding vindt plaats door een U(H)D.
215
De beoordeling van het cursorische gedeelte vindt plaats door de betreffende docent(en) op basis van de geleverde prestatie. Na één jaar wordt een tussenbalans opgemaakt. Aan het eind wordt over het verrichte onderzoek schriftelijk en mondeling gerapporteerd, waarna een examencommissie, bestaande uit de begeleidende hooglera(a)r(en), de coach en twee leden van de opleidingsgroep, eventueel aangevuld met externe deskundigen als adviseurs, een eindoordeel geeft. Kwantitatieve ontwikkelingen Aan het begin van het verslagjaar 1990 waren 20 onderzoekers in opleiding. In de loop van het jaar begonnen 2 nieuwe cursisten met de opleiding, terwijl het dienstverband van 12 onderzoekers in 1990 werd beëindigd. Daarnaast werd één cursist van de ontwerpersopleiding Procestechnologie overgeschreven naar de onderzoekersopleiding Scheikundige Technologie. Het aantal onderzoekers met een dienstverband per 31-12-1990 bedroeg 11. In 1990 studeerden 10 onderzoekers af. Het verlopend aantal cursisten was vooral het gevolg van de beperking in de toelating, die gold voor een deel van het jaar 1990. 10.2.2.3. FUNDAMENTELE WERKTUIGKUNDE
Deze opleiding heeft betrekking op modelvorming en analyse van technologische systemen ten behoeve van activiteiten in de sfeer van constructie en produktie ("engineering"),·Via computersimulaties wordt het inzicht in het gedrag van technologische systemen vergroot en worden bijdragen geleverd tot ontwerp, besturing, automatisering, optimalisering, etc. De onderbouwing en verificatie van de ontwikkelde modellen vraagt een intensieve wisselwerking met experimenteel onderzoek. Een belangrijk aspect van deze opleiding is de integratie tussen verschillende gebieden van de "foundations of engineering". Het onderwijsprogramma strekt zich uit over twee jaar en bevat cursorische elementen en een grote opdracht van minimaal één jaar. Standaardonderdeel van het cursorische programma voor alle assistenten is de gedurende ongeveer 1 jaar lopende deeltijdscursus "Computational and Experimental Mechanics" die tevens door in het bedrijfsleven en andere onderwijsinstellingen werkzame afgestudeerden wordt gevolgd. Het studieprogramma is een individueel programma, dat onder mentoraat van een hoogleraar uit de opleidingagroep wordt opgesteld en uitgevoerd. De grote opdracht wordt onder auspiciën van een vaste begeleidingagroep uitgevoerd. Alle opdrachten vinden op projectmatige wijze in samenwerking met het bedrijfsleven of andere niet-industriële centra zoals TNO plaats. De opleiding is gestart per 1 april 1988. Tot 1 januari 1989 zijn 6 assistenten tot de opleiding toegelaten. Selectie van deze assistenten, volgens hoge kwaliteitsnormen, evenals vaststelling van het opleidings- en begeleidingsplan, vond 216
steeds plaats door minimaal twee hoogleraren uit de opleidingsgroep. In het laatste kwartaal van 1988 werd door het IVO besloten om de onderzoekersopleidingen aan de TUE af te bouwen. In verband hiermee werden in 1990 geen nieuwe assistenten tot deze onderzoekersopleiding toegelaten. De voorbereidingen zijn gestart en inmiddels afgerond voor een ontwerpersopleiding "Computational and Experimental Foundations of Engineering". Deze ontwerpersopleidlng, waarover apart wordt gerapporteerd, is in september 1989 gestart. Eén van de assistenten van de onderzoekersopleiding "Fundamentele Werktuigkunde" is met een cursorische programma-uitbreiding overgeplaatst naar deze ontwerpersopleiding. In het verslagjaar ontvingen drie cursisten het diploma van de onderzoekersopleiding "Fundamentele Werktuigkunde". Een vierde cursist zal dit diploma begin 1991 uitgereikt krijgen.
217
10.2.3. DE POSTDOCTORALE BEROEPSOPLEIDINGEN van de Stichting Vervolgopleidingen-TUE
10.2.3.1. COMMERCIEEL-TECHNISCHE OPLEIDING VOOR INGENIEURS
De stichting Vervolgopleidingen-TUE besloot in januari 1988 tot de start van een part-time beroepsopleiding tot commercieel-technisch ingenieur per september 1988. Hiermee werd tevens gehoor gegeven aan het verzoek van de Minister van Onderwijs en Wetenschappen, gedaan in het concept-HOOP, om te reageren op de voorstellen van de Stichting Commercieel Technische Opleidingen (CTO). De Faculteit Bedrijfskunde heeft i.s.m. deze stichting het voorstel voor deze beroepsopleiding ontwikkeld. Een onderzoek ingesteld onder 767 bedrijven toonde aan dat er de komende jaren in Nederland jaarlijks ongeveer 400 ingenieurs nodig zullen zijn voor commercieel-technische functies in het bedrijfsleven. Het gaat vooral om de grotere industriële ondernemingen. Dit onderzoek toonde voorts aan, dat het bedrijfsleven vooral geinteresseerd is in aanbod van opleidingen die direct aansluiten op het technisch universitair onderwijs. Het doel van de opleiding is om jaarlijks enkele tientallen afgestudeerden van de technische faculteiten van technische universiteiten voor te bereiden op commercieel-technische functies in het bedrijfsleven. Er bestaat bij het bedrijfsleven grote behoefte aan commercieel-technische medewerkers. Dat geldt in het bijzonder voor industriële produkten en diensten die van technische complexe aard zijn en waarbij het functioneren van bijvoorbeeld werktuigbouwkundige, elektrotechnische, scheikundige en/of bouwkundige ingenieurs in het proces van marketing en verkoop noodzakelijk is. Ook voor de commerciële beleidsvorming zijn commercieel-technische ingenieurs nodig. De opleiding leidt op tot het beroep van commercieeltechnisch ingenieur, waarvoor aan kandidaten na toetsing met gunstig resultaat een certificaat van het Instituut Vervolgopleidingen-TUE wordt uitgereikt. Het ligt in het voornemen om een organisatie die het werkveld representeert, bijv het Kivi en de Stichting CTO, te vragen een register van Commercieel-Technisch Ingenieurs aan te leggen en het certificaat van het Instituut Vervolgopleidingen-TUE te erkennen als entree tot dit register. De cursus werd gegeven in blokken van drie dagen per maand. Een cursusblok omvat 23 cursus-uren, verdeeld over drie dagen en twee avonden. In 1989-1990 bestond de cursus uit tien blokken. Het aantal deelnemers was twintig. Het aantal deelnemers aan de cursus 1990-1991 bedraagt 16. Cursusleider: Prof.dr. H.W.C. van der Hart
218
10.2.3.2. MBA-OPLEIDING TUE/KUB - POST GRADUATE SCHOOL OF MANAGEMENT
De MBA-opleiding is een twee jaar durende part-time cursus voor in de praktijk op academisch niveau werkzame cursisten. Het doel is hun de economische en bedrijfskundige kennis en vaardigheden bij te brengen, die noodzakelijk zijn voor het vervullen van (internationale) managementfuncties op hoger niveau. In het programma is gestreefd naar een evenwichtige opbouw tussen theorie en praktijk o.a. door middel van cases. Het cursorische gedeelte dat 1,5 jaar duurt, is opgedeeld in zes hoofdthema's, te weten: Marketing, Production Management and Logistics, Information Techno1ogy Management, Organisation and Human Resources en Business in Society. Het onderwijs wordt gegeven in 30 blokken van elk 2,5 dag. Na het cursorische gedeelte wordt de MBA-opleiding afgerond met een afstudeerthesis op twee of meer combinaties van genoemde hoofdthema's. Het is de bedoeling dat het onderwerp van de thesis samenvalt een actueel probleem binnen de organisatie waar de cursist werkzaam is. De studiebelasting voor dit onderdeel bedraagt zo'n 500 uur. De MBA-opleiding leidt op tot de titel "Master of Business Administration". Het te verstrekken getuigschrift wordt namens de Technische Universiteit Eindhoven en de Katholieke Universiteit Brabant afgegeven. Van deelnemers aan de MBA-opleiding wordt verwacht dat ze reeds een aantal jaren op academisch niveau in een industrieel bedrijf of andere organisatie ervaring hebben opgedaan. Verder dienen ze over goede contactuele vaardigheden in woord en geschrift te beschikken, en kennis van wiskunde en statistiek te bezitten tenminste overeenkomend met de omvang van een huidig VWO-bêta pakket. Met elke potentiële cursist vindt een "intakegesprek" plaats. Begin maart 1990 is de eerste leergang van de MBA-cursus gestart. Het aantal cursisten dat aan de eerste cursus deelneemt bedraagt 17. Ze zijn afkomstig uit een drietal grote industriële ondernemingen: AKZO-Pharma, Philips en Océvan der Grinten. De cursus wordt gehouden in het congrescentrum "Koningshof" te Veldhoven. Gedurende de cursusdagen (30 blokken van elk 2,5 dag) verblijven de cursisten en veelal ook de themacoördinatoren (dag en nacht) in dit centrum. Het cursorische gedeelte wordt medio 1991 met een eindtoets afgesloten, waarna het werk aan de afstudeerthesis kan beginnen. De diploma-uitreiking is gepland in april 1992. De tweede leergang zal in september 1991 starten. De cursusleiding is in handen van een tweehoofdige directie: Prof.dr. L.F.W. de Klerk en P.A.M. Lamers. Voor de invulling van het programma is voor elk thema een themacoördinator, afkomstig uit een van beide universiteiten,
219
verantwoordelijk. Bij de opleiding zijn ongeveer 150 docenten betrokken uit binnen- en buitenland. 10.2.3.3. BESCHERMING VAN MICRO-ELEKTRONICA TEGEN ELEKTROMAGNETSCBB STORINGEN
Het gebruik van computer- en communicatieapparatuur in het dagelijks leven en de bewakings- en besturingstaken die de micro-elektronica vervult in industriële processen en in de medische wereld, nemen sterk toe. Deze micro-elektronica met daarin chips of IC's is zeer gevoelig voor storingen en moet daarom adequaat beschermd worden. Door de vakgroep Hoogspanningstechniek van de TUE zijn een aantal nieuwe methodes ontwikkeld voor de bescherming van de microelektronica zelf en van de signalen die van en naar de elektronica lopen. Deze beschermingamethodes zijn universeel en daarmee bruikbaar in velerlei toepassingen in analoge en digitale elektronica. Daarbij kan worden gedacht aan bliksembescherming van allerlei apparatuur (zenders, computers, gecomputeriseerde besturingen, e.d.) maar ook aan bescherming tegen schakelverschijnselen wanneer systemen voor hoog vermogen gecombineerd worden met micro-elektronica. Op kleinere schaal zijn dezelfde methodes te gebruiken voor beschermingamaatregelen rond een enkel apparaat, op een printplaat of zelfs rondom een enkel IC. In de cursus komen basisbegrippen aan de orde als aarding, afscherming en inkoppelingswegen voor storingen. Daarnaast wordt aandacht besteed aan praktische voorbeelden waarbij de betreffende beschermingamethodes werden toegepast. Ook worden enkele details van bijvoorbeeld montage van apparatuur en kabels besproken, evenals enkele manieren om extra veiligheid in te bouwen, zodat een systeem niet van elk detail afzonderlijk afhangt. Ook wordt ingegaan op door cursisten aangegeven problemen. Daarnaast zijn er mogelijkheden om, buiten de cursus om, dieper in te gaan op concrete stoorproblemen. Voor grotere bedrijven kunnen speciale cursussen worden georganiseerd, eventueel ook in het Engels. Deze driedaagse postdoctorale cursus is gericht op ontwerpers, bouwers en gebruikers in een technische of meetfysische omgeving van apparatuur en systemen op basis van micro-elektronica. Docenten zijn prof.dr.ir. P.C.T. van der Laan en dr. A.P.J. van Deursen. De cursus werd in het verslagjaar voor het eerst gegeven op 27, 28 en 29 augustus. Het aantal deelnemers bedroeg 25. De volgende cursus is gepland op 14, 15 en 16 januari 1991.
220
BIJfagen
'...'j')V, ,.• ,'
.···"-'';<~ ;olj',.~ ~:-, ..,:".j<·""''?-.f<~:.
>·./
~~~r...··:;· :_;...,..... ~·:.····;·~\.-'.;~;:;<~~:~.;-,
....".._......~"""'~
BIJLAGE 1 overzicht oasebrijving van begrippen
1. Instellingen van wo
De universiteiten genoemd in art. 8
w.w.o. 2.
Ingeschrevenen
Zij, die aan hun financiële verplichtingen hebben voldaan en van wie de inschrijvingsprocedure is voltooid. Degenen die binnen een instelling zijn ingeschreven in meer dan één studierichting mogen slechts eenmaal worden opgegeven. Buiten beschouwing dienen te worden gelaten zij die volledig zijn vrijgesteld van betaling van het collegegeld vanwege een eerdere inschrijving aan een andere instelling van wo.
3a.Studenten
Zij, die aan een instelling van wo zijn ingeschreven als bedoeld in art. 33 w.w.o.
3b. Studenten wo
Zij, die aan een instelling van wo zijn ingeschreven als student, doch niet ter voorbereiding van een examen voor een mo-akte, af te nemen door een universitaire commissie.
4. Extraneï
Zij, die aan een instelling van wo zijn ingeschreven als bedoeld in art. 40 w.w.o.
5. Auditoren
Zij, die aan een instelling van wo zijn ingeschreven als bedoeld in art. 37 w.w.o.
6. Toehoorder nieuwe stijl
Zij die anders dan als student, met name als toehoorder nieuwe stijl, zijn ingeschreven aan een instelling voor wo. Inschrijving als toehoorder nieuwe stijl staat open voor degenen die voor de eerste fase zowel aan het onderwijs willen deelnemen als een examen willen afleggen. Hierbij is de toestemming van het college van bestuur vereist. M.i.v. het studiejaar 1988/1989 is de 223
7. Eerstejaarsstudenten wo-N ederland 8. Eerstejaarsstudenten wo-TUE
inschrijving als toehoorder nieuwe stijl niet meer mogelijk. In de plaats hiervoor is gekomen de inschrijving als auditor. Studenten wo, die niet eerder als zodanig aan een instelling van wo ingeschreven zijn geweest. Studenten wo, die niet eerder als zodanig aan de TUE ingeschreven zijn geweest.
9. Eerstejaars studenten Studenten wo, die niet eerder als wo-studierichting zodanig voor de desbetreffende studierichting aan de TUE ingeschreven zijn geweest. lO.Curriculum eerstejaarsStudenten wo, die niet eerder als studenten-studierich- zodanig aan de desbetreffende ting-TUE studierichting aan de TUE ingeschreven zijn geweest en voor de desbetreffende studierichting zijn ingeschreven in de P-fase.
BIJLAGE 2
OVERZICHT VAN AFKORTINGEN
Afkorting
.ABET aio APF B BCO BDK BMGT CBS CEFE CEM CGO CICA COMETT
cow CSG CTO D
E ECMI EFMD EG ERASMOS
EUR fte HBO HL HOAK HOOP HTO HTS I
IAESTE ICT IPO ITE IVO Kivi KUB KUN
Betekenis
Accreditation Board for Engineering and Technology assistent in opleiding Audience Paced Feedback Faculteit/Studierichting Bouwkunde Bestuurscommissie Ontwerpers- en Korte Onderzoekersopleidingen TUE Faculteit/Studierichting Technische Bedrijfskunde Biomedische en Gezondheidetechnologie Centraal Bureau voor de Statistiek Ontwerpersopleiding Computational and Experimental Foundations of Engineering Computational and Experimental Mechanica Ontwerpersopleiding Computer gesteund ontwerpen en fabriceren van discrete produkten Centre for International Cooperation Activities Community Action Program for Education and Training for Technology Bestuurscommissie Onderwijs Centrale Stafgroep Stichting Commercieel Technische Opleidingen Doctoraal Faculteit/Studierichting Elektrotechniek European Consortium for Mathernaties in Industry European Federation of Management Development Europese Gemeenschap European Action Scheme for the Mobility of University Studente Erasmus Universiteit Rotterdam full time equivalent Hoger Beroepsonderwijs hoogleraar Hoger Onderwijs Autonomie en Kwaliteit Hoger Onderwijs en Onderzoekplan Hoger Technisch Onderwijs Hogere Technische School Studierichting Technische Informatica International Association for the Exchange of Studente for Technica! Experience Ontwerpersopleiding Informatie- en Communicatietechniek Instituut voor Perceptie Onderzoek Vrije studierichting Informatietechniek Instituut vervolgopleidingen TUE Koninklijk Instituut van Ingenieurs Katholieke Universiteit Brabant Katholieke Universiteit Nijmegen 225
LBS ltd L~
N NGOLB NLO NUFFIC OBK obp oio OPB OU OWIS p
PAO PATO PC PCT PMP PTHN RC RCO RL RUG RUU SKG SRC StiK STOOR T TEI TEMA THEA TUD TUE UD UETP UHD USE UT UvA V~
VF VSNU VUA
wo w W&M WMT
226
Ontwerpersopleiding Logistieke Besturingssystemen langdurig tijdelijke dienst Landbouwuniversiteit Wageningen Faculteit/Studierichting Technische Natuurkunde Nederlands Genootschap voor de Opleiding van Leraren voor het Beroepsonderwijs Nieuwe Leraren Opleiding Netherlands Universities Foundation for International Cooperation Onderwijskwaliteitsbeheersingssysteem ondersteunend en beheerspersoneel ontwerper in opleiding Ontwerpersopleiding Ontwerp-, Plannings- en Beheerstechnieken van het bouwen en de gebouwde omgeving Open Universiteit Onderwijs Informatiesysteem Propaedeuse Post Academisch Onderwijs Post Academisch Technisch Onderwijs Personal computer Ontwerpersopleiding Procestechnologie Personele Middelen Planning Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland Rekencentrum Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties Rijksuniversiteit Limburg Rijksuniversiteit Groningen Rijksuniversiteit Utrecht Selectieve Krimp en Groei Studierichtingscommissie Stichting Interkommunikatie Studentenonderwijsorganisatie Faculteit/Studierichting Scheikundige Technologie Ontwerpersopleiding Technische Informatica Studierichting Techniek en Maatschappij Studievoorlichting voor meisjes Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven universitair docent Univarsity Enterprise Training Partnership universitair hoofddocent Universitair Systeem voor Evaluatie Universiteit Twente Universiteit van Amsterdam Vaste commissie voor de wetenschapsbeoefening Voorwaardelijke Financiering Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten Vrije Universiteit van Amsterdam Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Faculteit/Studierichting Werktuigbouwkunde Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen Vrije studierichting Werktuigkundige Medische Technologie
wo wp
WSK WSK/I WI ~0
wetenschappelijk onderwijs wetenschappelijk personeel studierichting Technische Wiskunde Faculteit Wiskunde en Informatica Ontwerpersopleiding Wiskunde voor de Industrie Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs
227