Tijdschrift van de FFF | nummer 1 | Jaargang 25 | juni 2015
Weidevogels | Golfbaan | Schelpen | Kokmeeuw | Grote zilverreiger Waterteunisbloem | Spreeuw
Van de redactie Beste lezer, COLOFON ISN 1381 - 7558 Juni 2015 Periodiek verschijnend tijdschrift voor natuurstudie, natuurbescherming, natuurvoorlichting en natuurbeleid in Fryslân. Uitgave van de Fryske Feriening foar Fjildbiology (FFF). Platform voor alle meldingen met betrekking tot natuur in Fryslân. Redactie Twirre: Klaas Koopman (hoofdredacteur en redacteur vogels), Merel Zweemer (adjuncthoofdredacteur en redacteur van Wad tot Woud), Henk Jansen (redacteur flora en landschapsecologie en redacteur exoten), Teddy Dolstra (redacteur gewervelden, excl. vogels), Klaas Ybema (eindredacteur). Vacant (redacteur ongewervelden en beeldredacteur) Hoofdredactie en redactieadres: Diligencelaan 11, 9351 PR Leek
[email protected] Samenstelling bestuur FFF: Voorzitter: Nico Minnema
[email protected] Secretaris: Foppe Hoff
[email protected] Penningmeester: Mark Hilboezen h.m.hilboezen@ hotmail.com Overige bestuursleden: Jaap Feddema Vormgeving: MangerEco, Assen Papier en druk: Scholma, Bedum Twirre wordt gedrukt op FSC papier Richtlijnen voor auteurs: Aangeboden artikelen per e-mail in Microsoft Word waarbij grafieken (inclusief waarden) apart in Microsoft Excel, digitale foto’s, voorzien van bijschrift, apart in JPG, TIFF of Bitmap met een minimale afmeting van 3000 x 2000 en een resolutie van 300 dpi. Overname artikelen alleen in overleg met auteurs. Verschijningsdata en aanleveren kopij: Twirre verschijnt rond 1 juni en 1 december. Kopij tenminste twee maanden daarvoor naar:
[email protected]. Sponsoren: Twirre neemt geen advertenties op. Bedrijven kunnen echter wel sponsor worden met vermelding daarvan met logo in het colofon. U kunt hierover contact opnemen met de penningmeester of de hoofdredacteur. Abonnement: Een lidmaatschap van de FFF kost € 17,50 per jaar. Een abonnement op Twirre kost € 20,00 per jaar. Foto omslag: Smaragdlibel (Cordulia aenea), Weerribben 5 mei 2004 (foto Peter de Boer).
Begin 2015 draaide het in Fryslân om Veldmuizen, ganzen en Kieviten. Veldmuizen maakten grasland tot bouwland, ganzen vraten het gras en omdat er steeds minder Kieviten komen, besloot de Raad van State op 14 januari dat in 2015 binnen de bestaande ontheffingen geen kievitseieren meer mogen worden geraapt. De provincie geeft zich echter nog niet gewonnen en is voornemens voor 2016 toch weer een aangepaste ontheffing te verlenen die dan uiteraard wederom door Faunabescherming zal worden aangevochten. De Friese vogelwachten besloten in 2015 wel aan nazorg te gaan doen. Blijft voor mij nog altijd de vraag waarom Friese vogelwachters eerst zo nodig moeten oogsten en pas daarna bereid zijn aan bescherming te doen. De vogelwachters geven openlijk toe dat hun keuze voor nazorg in 2015 ingegeven is door motieven van strategie en tactiek. Immers in 2015 niet aan nazorg doen, zal hun positie in 2016 voor de Raad van State niet versterken. Vraag is wel of de nazorg blijft bestaan als vanaf 2016 ook niet meer kievitseieren geraapt mogen worden. Dat Kieviten sterk in aantal afnemen heeft te maken met de wijze van agrarische bedrijfsvoering. Het maakt de leefomgeving voor de Kieviten gewoon ongeschikt. Maar diezelfde bedrijfsvoering met diepontwatering, hoogproductieve monoculturen van Engels raaigras en vaak geen beweiding meer maakt de leefomstandigheden voor ganzen en Veldmuizen uitermate geschikt, in het geval van de Veldmuizen daarbij sterk geholpen door voor hen ideale weersomstandigheden. Er wordt door boeren direct geroepen om schadevergoeding door de overheid. Maar zijn dit soort schades niet aan te merken als bedrijfsrisico dat eventueel binnen de sector met een verzekering afgedekt kan worden? Vroeger kwamen ook regelmatig muizenplagen voor waar de boeren zichzelf mee moesten redden. Het grasland herstelde wel. De bedrijfsvoering is thans echter zo scherp gesteld dat alleen succesvol geboerd kan worden als alle omstandigheden ideaal zijn. Er kan geen snee gras gemist worden. Maar in Nederland zijn nu eenmaal de omstandigheden nooit ideaal. Daarvoor moet ruimte in de bedrijfsvoering gecreëerd worden. Sommige natuurbeschermers opperden dat er geen muizenprobleem zou zijn als Vossen en Buizerden al dan niet legaal niet afgeschoten zouden worden. Met alle respect beschouw ik dit als prietpraat, een volstrekt ontbreken van inzicht in de situatie en in sommige gevallen getuigen van een sterk demagogisch karakter. Honderd Buizerden in ZW-Fryslân meer of minder zou geen noemenswaardige invloed hebben gehad op de muizenstand. Bovendien, de belangrijkste veroorzakers van mislukte broedsels en sterfte van volgroeide roofvogels zijn andere roofvogels, uilen en Boommarters. Namens de redactie wens ik u veel leesplezier en roep ik onderzoekers en waarnemers wederom op ook verslag te doen van hun onderzoeken in en waarnemingen uit de Friese natuur. De redactie is op zoek naar een beeldredacteur die beoordelen en werven van foto’s en de opmaak van grafieken en tabellen als aandachtsgebied krijgt. Verder zijn we op zoek naar een vakredacteur ongewervelden. Belangstellenden kunnen contact opnemen met de hoofdredacteur. Klaas Koopman
3
Hoeveel weidevogels broeden er in Fryslân? Freek Nijland & Jelle Postma Weidevogels nemen in Fryslân een belangrijke plaats in bij veel natuurliefhebbers in het algemeen en vogelliefhebbers in het bijzonder. Tegen de achtergrond van dalende weidevogelpopulaties is de vraag hoeveel er nog broeden intrigerend en actueel. Van oudsher is vanuit de traditie van het ‘aaisykjen’ en nestbescherming de spotlight gericht op de ‘grote vier’ Scholekster, Kievit, Grutto en Tureluur. Maar zeker de laatste twintig jaar, met de opkomst van nieuwe inventarisatiemethoden, zijn ook de andere broedvogels van de Friese graslanden zoals eenden, zangvogels en hoenders meer in de belangstelling gekomen. Gaan werkelijk alle soorten achteruit of zijn er soorten die het juist goed doen? Discussie te over en veel nattevingerwerk. Het is daarom goed dat de auteurs op controleerbare wijze een berekening maken van de huidige aantallen broedparen van weidevogelsoorten in Fryslân. In dit artikel doen zij verslag van hun bevindingen.
Inleiding
Weidevogels in Fryslân spreken tot de verbeelding van velen met als recent voorbeeld het project ‘Kening fan ‘e greide’. In een tijd waarin veel cultuurvolgende soorten van agrarische leefgebieden het moeilijk hebben en al tientallen jaren sterk achteruitgaan, is het van betekenis om de grootte van de broedpopulaties met enige regelmaat in kaart te brengen. Welke soorten broeden er, met hoeveel en waar broeden ze? Simpele vragen, maar een heidens karwei om ze te beantwoorden. Met de indexen van het Weidevogelmeetnet Friesland / Sovon wordt weliswaar van negen soorten een beeld gegeven van de voor- of achteruitgang (Postma & Jager 2014), maar op zich niet van de grootte van populaties. In het verleden zijn verschillende schattingen gedaan van de Friese weidevogelpopulaties, vóór 1995 op basis van de tellingen van de Bond van Friese Vogelwachten (BFVW), daarna op basis van gegevens van het Weidevogelmeetnet Friesland (WMF). Omdat altijd slechts een deel van het potentiële weidevogelgebied in Fryslân is geteld, zijn de populaties steeds geschat, waarbij de methode van tellen en schatten een grote rol speelt. In dit artikel wordt voor dertig soorten weidevogels een nieuwe schatting gemaakt op basis van recente gegevens (2011-2013), grotendeels met materiaal van Sovon/WMF. Dit artikel geeft vooral informatie over aantallen en verspreiding en niet zozeer over oorzaken van achteruitgang.
Materiaal
Er zijn gegevens gebruikt uit verschillende bronnen. Dit betreft BMP-karteringen van binnendijkse grasen bouwlanden en buitendijkse kweldergraslanden uit de periode 2011-2013 (bron: WMF/Sovon/ Wadvogelwerkgroep FFF). Voor de polders van de Friese Waddeneilanden waren voor de periode 20112013 geen BMP-gegevens voorhanden. Daarom is gebruik gemaakt van nestinventarisatiegegevens
(bron: BFVW) en een integrale BMP-kartering van Terschelling (Koopmans & Postma 2014), beide uit 2014. Gegevens van de kwelders en duingraslanden op de Waddeneilanden zijn voornamelijk afkomstig uit 2012, het zogenaamde Integraal Waddenjaar, waarin het gehele Waddengebied met uitzondering van de polders op broedvogels werd gekarteerd (bron: Sovon).
Methode Extrapolaties
De weidevogelpopulaties op de binnendijkse grasen bouwlanden van het Friese vasteland zijn geschat door extrapolatie op basis van de steekproef van binnendijkse proefvlakken. Daarvoor is de steekproef verdeeld over vier beheerstypen: gangbaar (boerengrasland zonder beheersovereenkomsten), akker (bouwland), beheer (boerengrasland met beheersovereenkomsten) en reservaat (grasland in beheer bij It Fryske Gea, Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten). Een deel van de agrarische graslandproefvlakken bevat enkele maïspercelen, terwijl een deel van de akkerproefvlakken enkele graslandpercelen bevat. Tussen de beheerstypen bestaan grote verschillen in menselijk ingrijpen, leefgebieden en weidevogeldichtheden. Wat nu precies de begrippen ‘weidevogelreservaat’ en ‘weidevogelbeheer’ inhouden is in veel gevallen niet duidelijk. De omvang en het type beheer verschillen nogal per proefvlak en per gebied. Daardoor is de totale oppervlakte van deze gebieden niet voldoende bekend. De ligging en oppervlakten van beheersovereenkomsten voor weidevogels in Fryslân zijn daarentegen wel exact bekend (bron: Provincie Fryslân). De oppervlakte van het type ‘beheer’ is geschat op basis van het aandeel ‘voor weidevogels betekenisvolle’ beheersovereenkomsten
Tabel 1.
Totale gemiddelde weidevogeldichtheid (aantal broedparen/100ha) in proefvlakken in vier beheerstypen. gangbaar dichtheid aantal soorten
akker
beheer
reservaat
52
64
91
158
15
15
20
22
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
4
35
20 gangbaar
gangbaar
beheer
25
reservaat akker
20 15 10
gemiddelde dichtheid
gemiddelde dichtheid
30
beheer
15
reservaat akker
10
5
5 0 Scholekster
Grutto
Kievit
Tureluur
soort
0 Veldleeuwerik
Graspieper
Gele kwikstaart
Roodborsttapuit
soort
Figuur 1. Gemiddelde dichtheden en standaardfouten van de ‘grote vier’ steltlopers in proefvlakken van vier beheerstypen op het vasteland van Fryslân.
Figuur 2. Gemiddelde dichtheden en standaardfouten van enkele soorten zangvogels in proefvlakken van vier beheerstypen op het vasteland van Fryslân.
in de Friese weidevogelbeheersproefvlakken en de totale oppervlakte aan die beheersovereenkomsten in Fryslân. Hierbij zijn bijvoorbeeld beheersovereenkomsten met alleen legselbeheer buiten beschouwing gelaten, terwijl overeenkomsten met uitgestelde maaidata en/of kruidenrijk grasland wel zijn meegenomen. Eenzelfde procedure is gevolgd voor ‘reservaten’. Voor deze geëxtrapoleerde ‘fictieve’ oppervlakten zijn de Friese weidevogelproefvlakken in het betreffende beheerstype representatief. Ter wille van de robuustheid van de schattingen zijn regionale verschillen (grondsoorten) niet ook nog meegenomen in de extrapolaties. Dat zou kunnen leiden tot te weinig proefvlakken per categorie en te grote onzekerheden. Wel komen saillante verschillen tussen regio’s aan de orde bij de bespreking van de resultaten.
116.000 ha, naast 28.000 ha bouwland) verminderd met de fictieve oppervlakten ‘beheer’ en ‘reservaat’. In totaal zijn gegevens gebruikt van 175 proefvlakken (86 reservaat, 63 beheer, 13 akker en 13 gangbaar). Het relatief geringe aantal proefvlakken ‘akker’ en ‘gangbaar’ leidt tot grotere onzekerheden bij de aantalschattingen voor deze beheerstypen dan in ‘reservaat’ en ‘beheer’.
De onzekerheden in de geëxtrapoleerde oppervlakten en in de vogeldichtheden in de steekproeven leveren tezamen de onzekerheid in de geschatte totale aantallen broedparen. Op basis daarvan is voor elke schatting een onder- en bovengrens (95%-betrouwbaarheid) berekend. Voor de extrapolatie van het gangbare gebied is uitgegaan van de totale oppervlakte potentieel weidevogelgebied (grasland in 2003 door de provincie geschat op
significantie Dichtheden verschillen ‘significant’ van elkaar als de verschillen groter zijn dan de som van beide onzekerheden (standaardfout) in de dichtheid. Als je 100 keer zo’n uitspraak doet, zal dat in hoogstens 5 gevallen niet kloppen. Als de ‘foutbalken’ van twee dichtheden in figuren 1 - 4 elkaar overlappen, bijvoorbeeld bij de Scholekster ‘beheer’ en ‘reservaat’ dan is het verschil niet significant.
Integrale karteringen De buitendijkse gebieden op het Friese vasteland zijn integraal gekarteerd. Dit geldt ook voor de polders, kwelders en duingraslandjes op de Waddeneilanden. Voor deze integrale tellingen kan geen onzekerheid worden berekend. De populaties in deze beheerstypen worden dan ook niet geschat, maar zijn gemeten.
Resultaten Oppervlakten voor extrapolatie
In de beheersproefvlakken (totaal 4428 ha) blijken gemiddeld op 13% van de oppervlakte betekenisvolle beheersovereenkomsten te liggen. De resterende oppervlakte is veelal grasland zonder of met alleen legselbeheer. In de reservaatsproefvlakken (totaal 5048 ha) heeft circa 84% van de oppervlakte betekenisvolle beheersovereenkomsten. De resterende 16% bestaat vaak uit andere biotopen: moeras, ruigte of overig grasland. Ervan uitgaande dat deze percentages representatief zijn voor beheersgebieden en reservaten op het Friese binnendijkse vasteland, zijn de fictieve oppervlakten berekend die gebruikt zijn bij de extrapolatie. Op basis van de totale oppervlakte aan betekenisvol weidevogelbeheer in Fryslân wordt de fictieve oppervlakte ‘beheer’ berekend op circa 57.000 ha en ‘reservaat’ op circa 13.500 ha. De resterende oppervlakten gangbaar en akker komen op respectievelijk 45.500 ha en 28.000 ha.
Dichtheden en beheer
De gemiddelde dichtheden van alle weidevogels tezamen laten grote verschillen zien tussen de
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
5
Figuur 5. Grondsoorten in Fryslân. In het artikel zijn droge en vochtige klei samengenomen tot ‘klei’. In figuur 4 wordt onder ‘wadden’ alleen verstaan: de zomerpolders op het Friese vasteland.
beheerstypen (tabel 1). Er is een duidelijke relatie met de intensiteit van het weidevogelbeheer. Reservaten herbergen de grootste dichtheid aan broedparen (158/100 ha). Dat is circa drie keer zoveel als in gangbaar grasland en akker. Beheersgebieden liggen daar tussen in (91/100 ha). Ook het aantal soorten neemt toe met de intensiteit van het beheer.
Dit geldt ook voor de meeste soorten afzonderlijk. Maar er zijn ook enkele soorten die een ander beeld laten zien, bijvoorbeeld de Scholekster. Figuur 1 toont de dichtheden van de ‘grote vier’ steltlopers in vier beheerstypen. Duidelijk is de sterke toename van de dichtheden bij Kievit, Grutto en Tureluur met de intensiteit van het weidevogelbeheer. Voor de Kievit
50
25
WA
gangbaar
40
beheer
gemiddelde dichtheid
gemiddelde dichtheidtitel
20
reservaat 15
akker
10
KL KV
30
VE ZA
20 10
5
0
0 Krakeend
Kuifeend
Slobeend
Wilde eend
Scholekster
Kievit
soort
Figuur 3. Gemiddelde dichtheden en standaardfouten van enkele soorten eenden in proefvlakken van vier beheerstypen op het vasteland van Fryslân.
Grutto
Tureluur
soort
Figuur 4. Gemiddelde dichtheden en standaardfouten in proefvlakken van de ‘grote vier’ steltlopers in vijf regio’s op het vasteland van Fryslân. WA=wadden, KL=klei, KV=kleiop-veen, VE=veen, ZA=zand
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
6 60.000 scholekster kievit grutto tureluur
50.000
aantallen
40.000 30.000 20.000 10.000 0
begin '70
midden '70
jaren '80
1991
1998-99
1999
2002-03
2011-2013
bfvw
bfvw/ res
bfvw/sovon
bfvw++
wmf
bfvw++
wmf
wmf/sovon
v/d Ploeg et al.
Timmerman
van Dijk et al.
Nijland
Oosterveld et al.
Nijland
1976, 1977
1980
1989
2002
2004
dit artikel
Nijland et al. Oosterveld et al. 1996
2004
bron
Figuur 6. Overzicht van populatieschattingen van Scholekster, Kievit, Grutto en Tureluur van de jaren zeventig van de vorige eeuw tot heden. Verklaring: bfvw= op basis van BFVW-gegevens; bfvw/res=op basis van BFVW-gegevens, reservaats- en overige gegevens; bfvw/sovon=op basis van BFVW- en Sovongegevens; bfvw++= op basis van BFVW- en reservaats/BMPgegevens met verrekening van effecten inventarisatiemethode; wmf= op basis van BMP-steekproeven van het WMF; wmf/ sovon= op basis van BMP-steekproeven en integrale tellingen van WMF/Sovon. De schattingen voor 2002-2003 en 2011-2013 zijn inclusief de Waddeneilanden.
blijken reservaten veruit het meest aantrekkelijk. Toch komt hier geen maïsland voor, terwijl dit te boek staat als aantrekkelijk voor Kieviten en Scholeksters.
Opvallend is ook dat de Scholekster weinig tot geen verschil laat zien in de verschillende beheerstypen. Alleen ‘beheer’ scoort significant beter dan ‘gangbaar’.
Tureluur, Marrum 12 april 2015 (foto Henk Hiemstra). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
7
Tabel 2.
Geschatte weidevogelpopulaties in Fryslân met minimum- en maximumschatting (95% betrouwbaarheidsinterval) op volgorde van talrijkheid. Eilanden: Vlieland, Ameland, Terschelling, Schiermonnikoog, Griend, Rif, Engelsmanplaat. soort Kokmeeuw (Larus ridibundus)
vasteland
eilanden
minimum
maximum
afgerond
6.437
31.513
totaal 37.950
35.590
40.310
38.000
Wilde eend (Anas platyrhynchos)
21.406
843
22.249
17.278
27.221
22.000
Kievit (Vanellus vanellus)
18.153
1.694
19.847
14.780
24.915
20.000
Scholekster (Haematopus ostralegus)
13.749
4.147
17.896
14.771
21.020
18.000
Grutto (Limosa limosa)
12.671
808
13.479
10.193
16.764
13.500
Graspieper (Anthus pratensis)
9.810
886
10.696
8.312
13.080
10.500
Tureluur (Tringa totanus)
8.746
1.087
9.833
7.472
12.193
10.000
Meerkoet (Fulica atra)
8.344
296
8.640
6.571
10.708
8.600
Gele kwikstaart (Motacilla flava)
7.177
116
7.293
5.258
9.327
7.300
Kuifeend (Aythya fuligula)
4.127
260
4.387
3.257
5.517
4.400
Krakeend (Anas strepera)
3.479
315
3.794
2.725
4.862
3.800
Veldleeuwerik (Alauda arvensis)
3.352
382
3.734
2.492
4.976
3.700
Bergeend (Tadorna tadorna)
2.513
653
3.166
2.319
4.013
3.200
Witte kwikstaart (Motacilla alba)
2.216
69
2.285
1.389
3.182
2.300
Kluut (Recurvirostra avosetta)
1.799
66
1.865
948
2.782
1.900
Slobeend (Anas clypeata)
1.581
209
1.790
1.386
2.194
1.800
529
1.221
1.750
1.619
1.880
1.800
1.253
25
1.278
376
2.181
1.300
Kwartel (Coturnix coturnix)
657
8
665
311
1.019
670
Watersnip (Gallinago gallinago)
405
0
405
224
586
410
Roodborsttapuit (Saxicola rubicola)
544
11
555
11
1.154
560
Wulp (Numenius arquata)
250
86
336
217
455
340
Zomertaling (Anas querquedula)
324
8
332
166
497
330
Zwarte stern (Chlidonias niger)
189
0
189
-
-
190
Wintertaling (Anas crecca)
88
9
97
49
146
100
Kemphaan (Philomachus pugnax)
17
1
18
7
30
20
Visdief (Sterna hirundo) Waterhoen (Gallinula chloropus)
Patrijs (Perdix perdix)
<30?
?
Kwartelkoning (Crex crex)
<10?
?
Paapje (Saxicola rubetra)
<10?
?
0
0
Grauwe gors (Miliaria calandra)
Voor zangvogels geldt een ietwat vergelijkbaar beeld (figuur 2). Bij Veldleeuwerik, Graspieper en Gele kwikstaart scoort ‘reservaat‘ significant hoger dan ‘gangbaar’ en ‘beheer’. Maar de broedpaardichtheid van de Gele kwikstaart is op ‘akker’ verreweg het grootst met meer dan 15/100 ha. Dat is alleen vergelijkbaar met binnendijkse (zoetwater) zomerpoldergraslanden (Nijland 2012). De Roodborsttapuit heeft als relatieve nieuwkomer nog lage dichtheden en laat weinig verschil zien tussen de beheerstypen. Bij de eenden is de dichtheid in reservaten groter dan in de overige beheerstypen (figuur 3). Opvallend is dat Krakeend en Slobeend, in tegenstelling tot de Kuifeend, in akkergebied nauwelijks voorkomen.
op-veen: vooral in het merengebied; 3) veen: in het midden en zuiden van de provincie; 4) zand: vooral in het oosten van Fryslân; 5) wadden: zomerpolders in Fryslân Bûtendyks (figuur 5). De vergelijking wordt niet teveel beïnvloed door verschillen in de verdeling van de beheerstypen over de regio’s. Voor klei, klei-op-veen en veen blijkt de verdeling grofweg vergelijkbaar. Alleen op de zandgronden liggen relatief weinig reservaatsproefvlakken.
Dichtheden en regio
Dichtheden van weidevogels in de verschillende regio’s laten soms grote verschillen zien. In figuur 4 zijn de dichtheden van Scholekster, Kievit, Grutto en Tureluur in vijf regio’s op het Friese vasteland vergeleken. De volgende regio’s zijn onderscheiden: 1) droge en vochtige klei: in het noordwesten van de provincie, veel akkers liggen op droge klei; 2) klei-
Visdief, Ferwerd 23 april 2011 (foto Henk Hiemstra).
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
8
Tabel 3.
Veranderingen van weidevogelpopulaties op het Friese vasteland in 2012 vergeleken met 2003. +/-% = procentuele verandering; WMF% = procentuele verandering voorspeld met de WMF/Sovon indexen. soort
2003
2012
+/-%
Kievit
28.000
18.000
-36
WMF% -24
Scholekster
22.000
14.000
-36
-48
Wilde eend
18.000
21.500
19
Grutto
16.000
12.500
-22
Tureluur
8.000
8.500
6
-1
Graspieper
7.000
10.000
43
16
Veldleeuwerik
4.900
3.400
-31
-34
Kuifeend
3.600
4.100
14
8
Gele kwikstaart
2.400
7.200
200
171
Slobeend
1.300
1.600
23
28
Krakeend
1.100
3.500
218
Watersnip
300
400
33
20
17
-15
Kemphaan
Voor de vier getoonde soorten komen de grootste dichtheden voor in de kleiregio en (met uitzondering van de Grutto) ook in de zomerpolders van Fryslân Bûtendyks. Van alle vier soorten zijn de dichtheden het kleinst op de zandgronden. De Grutto komt er zelfs vrijwel niet voor. De kleine waddenregio buiten beschouwing gelaten blijken diverse soorten een voorkeur aan de dag te leggen voor een bepaalde regio. De kleiregio blijkt voor veel soorten aantrekkelijk. Bergeend, Gele kwikstaart (akkers), Grutto, Kievit, Kuifeend, Meerkoet, Scholekster, Slobeend, Tureluur, Wilde eend en Zomertaling hebben daar de grootste dichtheden. Klei-op-veen
is favoriet bij Wulp en Krakeend. De veengebieden hebben de grootste dichtheden van Graspieper en Watersnip. Kwartel en Veldleeuwerik tenslotte komen zowel op klei-op-veen als op veen in de grootste dichtheden voor. Meer gegevens over dichtheden in beheerstypen en regio’s zijn te vinden op de website www.vogelsinfryslân.nl.
Aantallen
Tabel 2 toont de geschatte weidevogelpopulaties in Fryslân, onderverdeeld in vasteland en Waddeneilanden. De schatting is gemaakt voor de zogenaamde primaire weidevogels die voornamelijk
Man Zomertaling, Ezumakeeg 12 mei 2009 (foto Henk Hiemstra). Twirre
-23
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
9
Man Gele kwikstaart, Holwerd 25 april 2011 (foto Henk Hiemstra).
op graslanden broeden en secundaire weidevogels die ook in andere leefgebieden goed uit de voeten kunnen. De lijst is aangevuld met enkele andere soorten als Waterhoen en Witte kwikstaart die ook van oudsher op boerenland broeden. De talrijkste ‘weidevogel’ blijkt de Kokmeeuw. Deze kolonievogel broedt vooral op de eilanden in de Waddenzee; met name de grote kolonie op Griend (in 2012 ruim 28.000) is beeldbepalend. Ook de Visdief laat de grootste aantallen zien op de Waddeneilanden, met eveneens op Griend de grootste kolonie (in 2012 ruim 900). Daarnaast broeden beide soorten hier en daar in kleine aantallen op natte graslanden op het Friese vasteland, Fryslân Bûtendyks en in grotere aantallen in de Workumerbuitenwaard langs het IJsselmeer. Ook andere soorten laten grote verschillen zien tussen vasteland en eilanden, zoals de Watersnip die op de Waddeneilanden niet is vastgesteld. Enkele soorten, zoals Roodborsttapuit en Kluut met een sterk verbrokkeld en vaak kolonieachtig voorkomen, laten een grote onzekerheid zien in het geschatte aantal. Nog steeds behoren de ‘grote vier’ Kievit, Scholekster, Grutto en Tureluur tot de talrijkste soorten en zijn soorten als Kemphaan, Kwartelkoning, Patrijs en Paapje bijna uit de Friese graslanden verdwenen. Voor de laatste drie soorten zijn door het geringe, verbrokkelde voorkomen met de gebruikte extrapolatiemethode geen verantwoorde schattingen te maken. De aantallen zijn geschat door professioneel nattevingerwerk.
Een vergelijking met aantalschattingen voor heel Nederland in de Weidevogelbalans 2013 (Teunissen & van Paassen 2013) laat zien dat voor enkele soorten een flink deel van de landelijke populatie in Fryslân broedt: Tureluur 56%, Slobeend 32%, Grutto 31% en Scholekster 27%. Kievit en Veldleeuwerik hebben met respectievelijk 10% en 9% een tamelijk klein aandeel.
Veranderingen
De geschatte populaties voor het Friese vasteland kunnen het best vergeleken worden met de schattingen uit 2003 (Oosterveld et al. 2004), die ook op basis van gegevens van het Weidevogelmeetnet Friesland zijn gedaan. Ook daar is gebruik gemaakt van extrapolaties in de beheerstypen ‘gangbaar’, ‘beheer’ en ‘reservaten’. Alleen soorten waarvan in 2003 populaties geschat zijn, kunnen worden vergeleken. In het jaarverslag 2013 van het Weidevogelmeetnet Friesland (Postma & Jager 2014) zijn voor negen soorten trendindexen gepresenteerd voor Fryslân. Met deze indexen kan (onder voorwaarde van voldoende representativiteit van het meetnet) toe- of afname van soorten worden voorspeld. Van de meeste soorten loopt het percentage van toe- of afname (tabel 3) aardig in de pas met de voorspelde verandering op basis van de WMF/Sovon-indexen. Bij de Scholekster is de verandering (-36% tegen -48%) kleiner en bij de Kievit (-36% tegen -24%) groter dan de voorspelling. De schattingen laten zien dat zeker niet alle soorten
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
10 de afgelopen tien jaar achteruit zijn gegaan. Kievit, Scholekster en Veldleeuwerik vertonen de sterkste achteruitgang, gevolgd door de Grutto. De Tureluur heeft zich ongeveer gehandhaafd. Datzelfde geldt ook voor de Watersnip, waarbij de afname gestopt lijkt en de soort zich op een laag niveau mogelijk stabiliseert. De soort komt met name nog voor in weidevogelreservaten, vooral in de oostelijke helft van Fryslân. Wilde eend, Kuifeend en Graspieper tonen (lichte) vooruitgang. De Slobeend gaat vooruit, maar de aantallen zijn nog niet op het peil van de jaren negentig van de vorige eeuw. Spectaculair is de toename van de Gele kwikstaart en de Krakeend, waarvan de populaties verdrievoudigden.
Historische schattingen
De afgelopen veertig jaar zijn er diverse aantalschattingen gemaakt van de populatie van Scholekster, Kievit, Grutto en Tureluur (figuur 6). Hoewel de inventarisatie- en schattingmethoden sterk verschillen, geven de aantallen over langere tijd toch een tamelijk goed beeld van de grootte van de populaties en de veranderingen daarin. Tot de jaren negentig namen de aantallen Scholeksters toe. De soort breidde zich nog steeds uit naar het binnenland. Daarna zette de achteruitgang in. De huidige populatie ligt nu enigszins onder het niveau van de jaren zeventig van de vorige eeuw. Bij de Kievit moet er rekening mee worden gehouden dat de eerste schattingen zijn gebaseerd op de tellingen van de BFVW op basis van nestinventarisatie, die als regel hoger uitkomen dan op basis van het BMP. Alles overziende lijkt de kievitenpopulatie pas vanaf begin jaren negentig sterk af te nemen. De Grutto neemt gestadig af. Op basis van de gepresenteerde schattingen blijft de tureluurpopulatie min of meer stabiel. Mogelijk echter spelen hier effecten van ondertelling bij nestinventarisatie in de jaren zeventig en tachtig een niet te onderschatten rol en heeft er na die jaren toch achteruitgang plaatsgevonden.
Naschrift
Het maken van populatieschattingen door extrapolatie is een lastig en omvangrijk probleem. In dit artikel is gekozen voor een extrapolatie op basis van verschillen in beheer. Dat heeft te maken met verschillen in menselijk ingrijpen en met het beleid van de provincie dat geënt is op verschillende typen van beheer. Extrapolaties kunnen ook op andere manieren plaatsvinden, bijvoorbeeld op basis van aardrijkskundige verschillen als grondsoort of geografische regio. Elk type schatting leidt tot andere uitkomsten en onzekerheden. Sovon is momenteel bezig met het Atlasproject voor broedvogels en wintergasten. Ook daarmee zullen populaties geschat worden. In feite wordt in elk atlasblok een steekproef van acht vaste km-hokken beperkt onderzocht, volgens een gestandaardiseerde, globale inventarisatiemethode met gelijkmatige spreiding over de provincie. Interessant te zien of dat leidt tot vergelijkbare aantalschattingen.
Twirre
Dankzegging
De eerste dank gaat uit naar de vele weidevogeltellers van het Weidevogelmeetnet Friesland en de BFVWnazorgers van de eilandpolders; zonder hun inspanning had dit artikel niet geschreven kunnen worden. Sovon en de BFVW worden bedankt voor het beschikbaar stellen van gegevens en Henk Hiemstra voor het beschikbaar stellen van foto’s. We zijn Hans Schekkerman en Wolf Teunissen erkentelijk voor de nuttige adviezen.
Literatuur
Dijk, A.J. van, G. van Dijk, T. Piersma & Sovon, 1989. Weidevogelpopulaties in Nederland. De jongste aantalsschattingen in internationaal perspectief. Het Vogeljaar 37 (2): 60-68. Koopmans, M. & J. Postma, 2014. Ecologische waarden en kansen voor het Rijke Weidelandschap in de Terschellinger polder. A&W-rapport 2044. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek, Feanwâlden. Nijland, F., 2002. Weidevogelpopulaties in Fryslân in 1999. Limosa 75: 169-172 Nijland, F., 2012. Broedvogels van ’s winters onder water staande graslandreservaten in Friesland. Limosa 85: 29-38. Nijland, F., A. Timmerman Azn & U.G. Hosper, 1996. Weidevogelpopulaties op de Friese cultuurgronden in 1991 en de betekenis van graslandreservaten. Limosa 69 (2): 57-66. Oosterveld, E. B., D. Bos, m.m.v. F. Nijland, 2004. Evaluatie Weidevogelbeleid Provinsje Fryslân 19972003. Altenburg en Wymenga, Ecologisch Onderzoek, Veenwouden. Ploeg, D.T.E. van der, W. de Jong, M.J. Swart, J.H.P. Westhof, A.G. Witteveen & B. van der Veen (red.), 1976. Vogels in Friesland. Deel 1. De Tille, Leeuwarden. Ploeg, D.T.E. van der, W. de Jong, M.J. Swart, J.H.P. Westhof, A.G. Witteveen & B. van der Veen (red.), 1977. Vogels in Friesland. Deel 2. De Tille, Leeuwarden. Postma, J. & K. Jager, 2014. Weidevogelmeetnet Friesland, verslag 2013. Sovon-rappport 2014/05. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen Teunissen, W. & A. van Paassen, 2013. Weidevogelbalans 2013. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Timmerman A. Azn., 1980. Weidevogels in het weidse Friesland. Noorderbreedte 4 (2): 43-48.
Freek Nijland Stichting Avifauna Fryslân Canterlandseweg 19 9061 CC Gytsjerk
[email protected] Jelle Postma Sovon-Noord / Fries Natuurmuseum Schoenmakersperk 2 8911 EM Leeuwarden
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
11
Bijzondere flora op Gaasterlandse golfbaan Freerk Kunst & Klaas Ybema De auteurs verzamelen al 25 jaar lang voor FLORON gegevens over de verspreiding van wilde planten in het westelijk deel van Fryslân. Dat gebeurt op basis van “hokken” van 1 km2. Natuurgebieden zijn schaars in dit deel van de provincie en het agrarisch gebruik voert de boventoon. Daarom is het fijn om af en toe een pareltje aan te treffen waar bijzondere soorten groeien. Vaak is dat het geval in Gaasterland vanwege zijn afwijkende grondsoort (zand en leem), maar op een golfbaan verwacht je toch niks bijzonders? Dit artikel rekent af met het vooroordeel dat elke golfbaan een steriel groen laken is, waar niets van enig belang de kans krijgt te groeien.
Geschiedenis en beheer
Ooit lag er tussen de Sminkewei enerzijds en landgoed Kippenburg en het Lycklamabos anderzijds een enclave van boerenweilanden (figuur 1). De natuurwaarde daarvan zal beperkt zijn geweest en nam waarschijnlijk af, zoals overal elders waar de landbouw intensiveert. In het kader van de EHS (Ecologische Hoofdstructuur) werd een plan gemaakt om dit terrein te veranderen in een golfbaan met hoge natuurwaarden, of - afhankelijk van de positie die men innam - een natuurgebied waarin zich een golfbaan bevond. Zoals de hele EHS-discussie destijds in Gaasterland tot hoog oplopende emoties leidde, zo riep ook dit deel van het plan weerstanden op bij omwonenden. Men vreesde voor geluidsoverlast en aantasting van de privacy door een toeloop van sporters. Bovendien zou een golfbaan niet in de natuur passen. De aanleg van de golfbaan werd zelfs in het jaar 2000 geschorst, maar dat werd een half jaar later door de Raad van State weer herroepen, zodat men in 2001 aan de slag kon. “Geen golfbaan, dan ook geen natuur”, zo luidde kortweg het motto (Leeuwarder Courant 2000, 2001). De natuurorganisaties konden zich met de plannen verenigen en een jaar later werd de baan opgeleverd. Van de 43 hectare bestond 16 hectare uit golfbaan en de rest was natuur. De baan sloot landschappelijk mooi aan op de omliggende bossen.
Het hele gebied valt onder de bestemming “Natuur”, waarbij de golfbaan de nevenfunctie “Recreatie” heeft. In november 2013 kreeg de Golfclub Gaasterland het GEO-certificaat voor duurzaam golfbaanbeheer toegekend. Dit houdt onder andere in dat men de natuurlijke omgeving tracht te behouden en te verbeteren en dat het onderhoud van de baan gericht is op het behoud van flora en fauna. Meststoffen en (biologisch afbreekbare) bestrijdingsmiddelen worden daarom spaarzaam gebruikt. Waar verschraald moet worden, wordt het maaisel afgevoerd en ook zet men soms een kudde schapen in voor de begrazing. In droge tijden worden de greens en tees besproeid met water uit de nabijgelegen Luts, een gekanaliseerd riviertje dat tot de Friese boezem behoort. Leden en bezoekers mogen niet in de natuurgedeeltes komen. Dat gaat zover dat afgedwaalde golfballen niet worden opgehaald. Ons floristisch onderzoek leverde dan ook meer ballen dan bijzondere plantensoorten op.
Figuur 1. Kaart van de golfbaan, gelegen tussen het Lycklamabos enerzijds en het natte natuurgebied Wyldemerk anderzijds. (Bron: Jan-Willem van Aalst, www. imergis.nl, open streetmap, BAG, Top 10 NL).
Van alle gevonden soorten kan een twintigtal als (min of meer) bijzonder worden aangemerkt vanwege het niet algemene of zelfs zeldzame voorkomen in deze regio. Daarvan staan er acht op de Rode Lijst (tabel
Werkwijze en resultaten
Het golfterrein strekt zich uit over twee “km-hokken”, te weten 165.541 en 165.542. Alle in deze hokken aangetroffen plantensoorten werden aangestreept. Dat resulteerde in respectievelijk 233 en 196 soorten per hok, uiteraard met een grote overlap in aangetroffen soorten tussen beide hokken. Voor het golfterrein werden de soorten op de lijst met rood aangestreept en dat leidde tot een totaal van 122 soorten. Hierbij is het waarschijnlijk dat eerder buiten het golfterrein reeds aangegeven soorten soms abusievelijk niet opnieuw werden aangestreept, terwijl ze wel op het golfterrein groeiden. Het werkelijke aantal soorten kan dan ook geschat worden op rond de 150. Geen modern weiland dat dit aantal ooit zal benaderen. Bij de aanleg van het terrein heeft men gezorgd voor hoogteverschillen (figuur 2). Sloten en poeltjes werden gegraven, waarmee elders heuvels werden opgeworpen; ook werden er stukken afgeplagd. Hierdoor komen er gradiënten voor van droog naar nat en samen met het overwegend voedselarme karakter van de (zand)grond leidt dit tot een gevarieerde en interessante vegetatie.
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
12
Figuur 2. Overzicht golfbaan bij Oudemirdum 29 juni 2014 (foto Jan Ybema). 1). De droge gronden, het mooist ontwikkeld aan de zuidkant van het terrein, laten soorten zien als Struikhei (Calluna vulgaris), Stekelbrem, Zandzegge (Carex arenaria), Schapenzuring (Rumex acetosella) en Klein vogelpootje (Ornithopus perpusillus). Een bijzondere vondst, gedaan door Hinko Talsma in 2013 en op zijn aanwijzingen door ons hervonden, is de Kruipbrem. Deze soort was alleen voor 1950 van deze omgeving bekend (Stichting Floron, 2011) en wordt door van der Ploeg (1977) niet vermeld. De vochtiger, veelal afgeplagde zone, bevat een interessante (pionier) begroeiing, waarin Kleine en Ronde zonnedauw en Moeraswolfsklauw een prominente plaats innemen (figuur 3). Daarnaast treft men er diverse zeggensoorten aan, zoals de Geelgroene zegge (Carex oederi subsp. oedocarpa), de Blauwe zegge (Carex panicea) en de Dwergzegge (Carex oederi subsp. oederi). Gewone dopheide (Erica tetralix), Kale jonker (Cirsium palustre), Tormentil (Potentilla erecta), Egelboterbloem (Ranunculus flammula), Liggend hertshooi (Hypericum humifusum) en opvallend veel pollen Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis) zijn verder de meest opvallende soorten van deze vochtige zone, die langs poelen en greppels geleidelijk overgaat in een nat milieu. In en langs deze watertjes komen planten voor die volgens Weeda et al. (2000) horen bij de Pilvaren-associatie (Pilularietum globuliferae) en/of tot de Associatie van Vlottende bies (Scirpetum fluitanties). Naast de naamgevers behoren
tot deze associaties ondermeer Knolrus (Juncus bulbosus), Moerashertshooi, Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) en Egelboterbloem, soorten die alle in ruime mate werden aangetroffen. Vooral Vlottende bies en Moerashertshooi (figuur 4) groeiden plaatselijk overvloedig en zijn trouwens ook van de Wyldemerk bekend. Kenmerkend voor beide associaties is verder Ondergedoken moerasscherm (Apium inundatum), maar die werd niet gevonden. Mogelijk kan toekomstig gericht onderzoek deze soort alsnog (letterlijk) boven water halen. Ook Duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygonifolius) en Veelstengelige waterbies treden dikwijls op in de Associatie van Vlottende bies en ontbreken niet in dit terrein. Andere soorten die genoemd kunnen worden van de natte zone zijn Holpijp (Equisetum fluviatile), Zomprus (Juncus articulatus), Gewone waterbies (Eleocharis palustris) en Groot blaasjeskruid (Utricularia vulgaris). Tenslotte leverde onze inventarisatie nog de bevestiging op van een aantal eerder gevonden soorten, onder andere door Hinko Talsma in 2013. Zo bloeide langs een van de slootjes de Bosbies (Scirpus sylvaticus), die uit deze regio tot dan toe ook alleen voor 1950 bekend was (Stichting Floron, 2011). Ook de Veldrus (Juncus acutiflorus) werd weer gevonden, evenals de Moeraszegge (Carex acutiformis). Van de varens kunnen Koningsvaren (Osmunda regalis) en Dubbelloof worden genoemd, groeiend langs wat steilere slootkanten en ook elders in Gaasterland zeker niet zeldzaam. En er bloeiden enkele tientallen Rietorchissen (Dactylorhiza majalis) op het terrein. Die gaat het de laatste jaren weliswaar voor de wind, maar toch stemt de vondst van een bloeiende orchis altijd tevreden.
Conclusie en dankwoord
De Gaasterlandse golfbaan laat zien dat recreatie en natuur heel goed samen kunnen gaan. Zonder de golfbaan zouden veel van de gevonden plantensoorten daar niet groeien, want het gebied zou waarschijnlijk “rationeel verkaveld” en geëgaliseerd zijn verworden tot de zoveelste Engels raaigrassteppe. Met acht Rode Lijst soorten en een handvol andere niet algemene soorten biedt deze natuurgolfbaan nieuwe kansen of zo men wil een toevluchtsoord voor planten die elders zwaar onder druk staan of verdwenen zijn. Verder onderzoek in de toekomst, bijvoorbeeld in de vorm van monitoring eens in de vijf jaar, zou meer bijzondere soorten aan
Tabel 1.
Rode Lijst soorten die op het terrein van de Golfclub Gaasterland werden aangetroffen in de zomer van 2014. * Schatting volgens FLORON schaal. Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Rode Lijst status
Abundantie*
Blechnum spicant
Dubbelloof
Gevoelig
6 -25
Drosera intermedia
Kleine zonnedauw
Gevoelig
501 - 5000
Drosera rotundifolia
Ronde zonnedauw
Gevoelig
> 5000
Eleogiton fluitans
Vlottende bies
Kwetsbaar
501 - 5000
Genista anglica
Stekelbrem
Gevoelig
51 - 500
Genista pilosa
Kruipbrem
Kwetsbaar
2-5
Hypericum elodes
Moerashertshooi
Kwetsbaar
> 5000
Lycopodiella inundata
Moeraswolfsklauw
Kwetsbaar
> 5000
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
13
Figuur 3. Moeraswolfsklauw en Kleine zonnedauw op golfbaan Oudemirdum 29 juni 2014 (foto Jan Ybema). het licht kunnen brengen, zoals het Ondergedoken moerasscherm. Ook het scheppen van een droge, niet als deel van de golfbaan dienende heuvel, zou de diversiteit aan soorten kunnen doen toenemen. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld Klein tasjeskruid (Teesdalia nudicaulis), Eenjarige hardbloem (Scleranthus annuus), Zandblauwtje (Jasione montana) en Grasklokje (Campanula rotundifolia), die niet werden aangetroffen. We zijn dank verschuldigd aan Evert Steensma, baancommissaris van de golfclub, die ons de vergunning verstrekte om ons werk te doen en met ons een eerste verkenning over het terrein ondernam. Verder aan alle marshalls en kantinevrijwilligers van de club. We werden altijd vriendelijk, belangstellend en respectvol
bejegend en nooit vertrokken we zonder een kop koffie aangeboden te hebben gekregen. Een aanbod waarvan we op gepaste wijze graag gebruik maakten. Golfspelers en natuuronderzoekers hielden rekening met en waar nodig afstand tot elkaar. Want een golfbal tussen je ogen, dat gun je niemand.
Literatuur
Leeuwarder Courant, 22-12-2000. Rechter heft schorsing aanleg golfbaan op. Leeuwarder Courant, 14-06-2001. Uit zandhopen ontstaat natuurgolfbaan. Ploeg, D.T.E. van der, 1977. Atlas fan de floara fan Fryslân, Fryske Akademy, Ljouwert. Stichting Floron, 2011. Nieuwe Atlas van de Nederlandse Flora, Nijmegen. Weeda, E.J., J.H.J. Schaminée en L. van Duuren, 2000. Atlas van Plantengemeenschappen in Nederland, deel 1. Wateren, moerassen en natte heiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht.
Websites
www.golfclubgaasterland.nl Beleidsplan Golfbaanonderhoud (versie 2, 31-03-2014).
Freerk Kunst Noard 125 8711 AD Workum
[email protected]
Figuur 4. Moerashertshooi aan poeltje op golfbaan Oudemirdum 29 juni 2014 (foto Jan Ybema).
Klaas Ybema Waechfinne 14 8711 EG Workum
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
14
Kalkpraat – schelpen in Fryslân (3) – het brakke milieu Schelpenwerkgroep Friesland In het decembernummer van Twirre 2013 gaf de Schelpenwerkgroep Friesland (SWG) een algemene uiteenzetting over het ontstaan van de werkgroep en het verzamelen van schelpen. In het juninummer van 2014 werden de zoute schelpensoorten van Fryslân behandeld. In dit artikel wordt specifieker gekeken naar de weekdieren van het brakke water. In volgende nummers komen nog de zoetwatermollusken en de landslakken aan bod. Het brakke water krijgt malacologisch niet veel aandacht, zeker op de Friese vastewal. De werkgroep hoopt dan ook dat dit artikel de opmaat vormt tot meer inventarisatie en onderzoek, zeker nu er steeds vaker gesproken wordt over herstel van zoet-zoutgradiënten. Hieronder wordt zowel ingegaan op de soorten die aangetroffen zijn als die aangetroffen kunnen worden in het brakke milieu in Fryslân.
(Over)leven in brak water
In het overgangsgebied van zoet naar zout is sprake van sterk wisselende omstandigheden. Het is voor een organisme niet gemakkelijk om hier te overleven, omdat snelle veranderingen door veel diersoorten slecht worden verdragen. In het brakke milieu leeft daardoor een relatief gering aantal – wel zeer karakteristieke – soorten mollusken die zeer de moeite waard zijn nader te bekijken. Door de sterke afname van gebieden met een zoet-zoutovergang zijn deze soorten vaak zeldzaam en lastig te vinden. Aan de andere kant zien we dat de weinige soorten die deze omstandigheden wel aan kunnen soms in grote aantallen voorkomen, omdat ze minder concurrentie ondervinden. Ook maken af en toe nieuwe soorten uit andere delen van de wereld hun opwachting in dit specifieke milieu waar voor een soort met het juiste aanpassingsvermogen wel plaats is.
Wat is brak water, waar ligt grens met zoet, met zout
Schelpendeskundigen worstelen met de plaatsing van de brakke soorten: je ziet ze opduiken in boeken over zeemollusken, landslakken én zoetwaterslakken. Het is ook lastig een grens te trekken tussen zoet, brak en zout water. En met name aan de zeezijde van de dijk is ook nog sprake van droog-natovergangen. Een aantal kenmerkende brakke situaties die we in dit artikel onderscheiden, zijn: - buitendijks brak milieu met getijde: o het lage deel van de kwelder, slikplaten, geulen en slenken aan de zeezijde van de dijk, met sterk wisselende waterstanden en zoutgehalten; o harde substraten, zoals dijken en schelpenbanken; o de hoge kwelder: meestal droog maar beïnvloed door zout water (bij springtij) en zoet water (bij regen); - brakke stilstaande wateren, meest binnendijks, waar het zoutgehalte (door zoute kwel) redelijk stabiel is en de belangrijkste variatie seizoensgebonden is (temperatuur, en daarmee vegetatiedichtheid). Daarnaast gaan we in op oude brakke fauna’s, uit de tijd dat Nederland nog niet bedijkt was en kreken en riviermondingen nog niet waren afgedamd. Toen kwamen op vele plaatsen zoet-zoutovergangen voor naast brakke zones en permanent brakke wateren. We hebben er voor gekozen niet in te gaan op technische zaken als zoutgehalte (saliniteit), chloriniteit en dergelijke. Hiervoor verwijzen we naar het uitstekende artikel over weekdieren van de Nederlandse brakwatergebieden van Kuijper (2000).
Het gebied
Figuur 1. Natuurlijk ontwikkelde, onbedijkte kwelder. Rottumeroog 5 september 2014 (foto Jaap de Boer). Twirre
Fryslân is vanouds omringd door de zee, maar vroeger was het bij ons veel brakker dan nu. Door de aanleg en verhoging van de dijken overstroomden de kustgebieden in de loop van de eeuwen steeds minder vaak bij springtij en storm (de zogenaamde ‘coastal squeeze’). In de vorige eeuw is de situatie op het Friese vasteland drastisch veranderd met de afsluiting van de Zuiderzee (1932) en Lauwerszee
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
15
Figuur 2. De Oude dobbe in het Noarderleech, 26 juli 2004 (foto Dico de Klein, It Fryske Gea).
(1969). Vooral na 1947 trad verdere verzoeting van het oppervlaktewater op door het spoelen van de binnenwateren met zoet water ten behoeve van de landbouw. Fryslân is momenteel zelfs relatief zoeter dan een aantal andere kustprovincies. Alleen bij Harlingen was nog vrij lang sprake van brakke invloed. Ook de Friese Waddeneilanden zijn binnendijks vooral zoet. Conclusie: brakke wateren zijn zeldzaam in onze provincie. Maar nog steeds is het grondwater tot diep in Fryslân brak, een bewijs dat de invloed van de zee ver reikt.
Waar, wanneer en hoe gaan we zoeken?
Waar gaan we zoeken? Het is logisch, gezien voorgaande, dat we in de buurt van de kust blijven. Voor brak milieu mét getij moeten we aan de wadkant van de Waddeneilanden en aan de Friese kust zijn. In het vorige artikel zijn de mollusken van de Waddenzee al behandeld. De kwelder (figuur 1) is interessant, vanwege het voorkomen van zowel amfibische soorten als brakwatersoorten die daar leven. Bijzonder zijn de drinkdobben (figuur 2). Ze zijn omgeven door een ringdijk die het binnendringen
Figuur 3. Brakwaterkokkel. Twee levende exemplaren uit de Slufter, Texel 5 november 2014 (foto Sylvia van Leeuwen). Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
16
Figuur 4. Opgezwollen brakwaterhoren, levend op Palingbrood (Einhornia crustulenta). Ronde Weel, Zierikzee 3 april 2011 (foto Mark van Veen).
van zout water moet voorkomen. Enkele dobben hebben door hun omvang en door de ringdijk een stabiel licht brak milieu, met een bijzondere flora en fauna. Op de dijk en op stenen en palen op en langs de kwelder vinden we soorten die de voorkeur geven aan hard substraat. Ook lege schelpen en oester- en mosselbanken kunnen als harde ondergrond voor andere soorten dienen. Die soorten leven niet alleen op, maar soms ook onder stenen. Omkeren van stenen is dus nodig. Om te voorkomen dat het leven op de stenen afsterft leggen we de stenen na het omkeren weer in dezelfde stand terug. Binnendijks bemonsteren we dijksloten, dobben en kanalen met zoute invloed. Interessant zijn ook sluizen, bijv. in de Afsluitdijk of bij Harlingen. Voor (sub) fossiel materiaal bezoeken we de stranden van de IJsselmeerkust (Hindeloopen, Reaklif), maar ook tot ver in Fryslân kun je bij graafwerkzaamheden op dergelijk materiaal stuiten. Wanneer gaan we zoeken? Qua seizoen kan dat eigenlijk altijd, behalve bij strenge vorst. Voor het bemonsteren van sloten is de zomer te prefereren. Ook op de kwelder kunnen we altijd terecht, behalve bij extreem hoge waterstanden. Bij droogte is een aantal kweldersoorten lastig te vinden, omdat ze zich dan verbergen. In de getijdenzone zoeken we bij voorkeur bij eb. De uitrusting die je nodig hebt is ongeveer dezelfde als voor strandwerk: kleding die tegen een stootje kan
Twirre
(laarzen, stevige schoenen, evt. wadloopuitrusting), loep, pincet, zakjes en doosjes om materiaal in mee te nemen voor nadere bestudering thuis. Voor bemonsteren van het brakke water heb je daarnaast een stevig schepnet nodig, bijvoorbeeld een zeef aan uitschuifbare stok.
Wat kunnen we vinden? Buitendijks In Schelpenwerkgroep Friesland (2014) kwamen de schelpen van de Waddenzee al aan de orde. Sommige wadsoorten kunnen een vrij lage zoutconcentratie verdragen. Het Nonnetje (Macoma balthica) en de Strandgaper (Mya arenaria) houden het nog vrij lang vol als de omstandigheden zoeter worden. De Brakwaterkokkel (Cerastoderma glaucum) (figuur 3), vroeger één van de algemeenste brakwatersoorten, is in onze provincie de laatste jaren alleen gemeld van de kwelder van Schiermonnikoog (Kuijper & van Leeuwen, 2006). De Opgezwollen brakwaterhoren (Ecrobia ventrosa) (figuur 4) lijkt op een bol wadslakje. Het is een typische brakwatersoort, die lage zoutgehaltes kan verdragen. Deze soort leeft in Fryslân tegenwoordig alleen buitendijks, eveneens op de kwelder van Schiermonnikoog. Op dijken en andere harde substraten vinden we diverse soorten alikruiken, die goed tegen wisselende omstandigheden (zout/brak en nat/droog) kunnen. De Gewone alikruik (Littorina littorea) zit het hoogst
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
17 in de spatzone (boven de wieren), de Ruwe alikruik (Littorina saxatilis) en de Stompe alikruik (Littorina obtusata) zitten wat lager (tussen de wieren). Van hen kan de Ruwe alikruik het best tegen de wisselende zoutgehalten. We kennen van deze soort diverse ecovormen, waarvan hier twee genoemd worden. Op stenen buitendijks vinden we vaak de Echte ruwe alikruik (Littorina saxatilis f. rudis). In stilstaande plasjes binnendijks en op de kwelder leeft de veel dunschaliger Brakwateralikruik (Littorina saxatilis f. tenebrosa) (figuur 5). Op de hogere kwelder vinden we amfibische slakjes. Zij hebben longen en leven meestentijds boven water. Wel hebben ze de zee nodig om zich voort te planten. De meest algemene soort is het Gewoon muizenoortje (Myosotella myosotis) (figuur 6). Dit leuke kleine slakje leeft tussen kwelderplanten. Lege huisjes zijn vaak te vinden in stormvloedlijnen op de kwelder. Veel zeldzamer is het Meertandig muizenoortje (Myosotella denticulata). Een van de weinige recente vindplaatsen is de havenkom bij Breezanddijk op de Afsluitdijk, waar de soort onder stenen leeft en af en toe in het stormaanspoelsel voorkomt. Verse lege huisjes zijn ook bekend van Kornwerderzand en van meerdere Waddeneilanden. Nog niet bekend uit Fryslân is het Wit muizenoortje (Auriculinella bidentata). Tot nu toe zijn in Fryslân van deze zuidelijke soort alleen nog lege huisjes gevonden. Maar met het warmer worden van het klimaat vindt misschien ook deze soort zijn weg naar het noorden. Zowel het Meertandig muizenoortje als het Wit muizenoortje zijn door hun grote zeldzaamheid en verborgen levenswijze moeilijk te vinden. Ook Gray’s Kustslakje (Assiminea grayana), een Rode Lijst soort, kun je op de kwelder vinden (maar veel
Figuur 5. Brakwateralikruik (Littorina saxatilis f. tenebrosa). De Petten, Texel 15 september 2011 (foto David Tempelman).
Figuur 6. Gewoon muizenoortje op Lamsoor. Het Oerd, Ameland 4 mei 2010 (foto Mark van Veen). zeldzamer dan het Gewoon muizenoortje). Deze vier amfibische soorten staan alle op de Nederlandse ‘rode lijst’ van weekdieren. En wie erg goed kijkt, ziet misschien ‘brakke’ naaktslakjes als de Gewone kwelderslak (Alderia modesta) (figuur 7) en het Schorrenslakje (Limapontia depressa) rondkruipen. Binnendijks In de binnendijkse wateren ontmoet de zoute fauna de zoete. Zoutwaterslakken die wel wat zoet kunnen hebben, en die dus binnendijks kunnen leven zijn de Mossel (Mytilus edulis), het Nonnetje, de Strandgaper en de Platte slijkgaper (Scrobicularia plana). In Fryslân zijn hiervan nauwelijks gevallen bekend, doordat de binnendijkse wateren te zoet zijn. Bijzonder is de Brakwatermossel (Mytilopsis leucophaeata) (figuur 8). Dit schelpdier komt van oorsprong van de Amerikaanse oostkust. In 1835 werd hij voor het eerst in Antwerpen gevonden, waarna hij zich langzaam uitbreidde in Europa. Ook in onze provincie was deze soort te vinden (bij de Tsjerk Hiddessluizen in Harlingen), maar die melding dateert uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. Op dezelfde locatie werd in 1974 ook de Brakwaterknotsslak (Tenellia adspersa) (figuur 9) gevonden, op zijn voedsel: de Brakwaterpoliep (Cordylophora caspia). Deze ‘zee’naaktslak is nog in 2013 gemeld uit de haven van Harlingen (bron: www.coastsandreefs.net), maar de Brakwatermossel lijkt te zijn verdwenen. Het is de moeite waard om weer eens te gaan zoeken op deze plek. Ook typische soorten van het stilstaande brakwater als de Brakwaterkokkel, de Brakwateralikruik en Opgezwollen brakwaterhoren zou je kunnen verwachten, maar ze zijn recent uit binnendijks Fryslân niet bekend. Misschien komt dit doordat er te weinig gezocht wordt in deze streken. Het zou de moeite waard zijn om de dijksloten en kwelders langs de waddenkust van het vasteland eens af te struinen op zoek naar mollusken. Hoewel veel beter onderzocht – met dank aan het Atlasproject Nederlandse Mollusken – stellen
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
18 ook de Friese Waddeneilanden teleur als het gaat om brakke molluskensoorten binnendijks. ‘Zoete’ soorten die redelijk zouttolerant zijn – zoals de Ovale poelslak (Radix ovata) en Jenkins waterhoren (Potamopyrgus anti-podarum) – overheersen hier, brakke malacofauna kom je nauwelijks tegen. Op Ameland werd de Opgezwollen brakwaterhoren in 1996 wel massaal aangetroffen, maar dat was in een buitendijkse sloot bij Hollum. Alleen op Terschelling is deze soort gemeld uit een binnendijkse sloot. De laatste melding dateert van 1999 (bij Lies); daarna is de soort niet meer teruggevonden. De vroegere Middelsee en Lauwerszee Toen Nederland nog niet bedijkt was en kreken en riviermondingen nog niet waren afgedamd, was onze provincie in feite één groot brakwatergebied. Uit deze periode stammen de subfossiele schelpen die we vinden in het noorden en westen van Fryslân. Het zijn de restanten van de rijke brakwaterfauna die ooit in en rond de Middelsee leefde. Tot diep in Fryslân vinden we bij graafwerkzaamheden Brakwaterkokkels, Nonnetjes en andere zoutminnende weekdiersoorten. Deze zijn niet van elders aangevoerd; ze hebben hier vroeger geleefd, in waterlopen en op slikvlakten tussen de terpen. De nu zeldzame Brakwaterkokkels kwamen massaal voor en ze werden gegeten door de bewoners van het hoge noorden (Prummel et al. 2007). Ook in het Lauwersmeer vinden we nog heel veel ‘oude’ zoute en brakke fauna. Nog onlangs,
Figuur 8. Brakwatermossel. Deze soort blijft kleiner dan de Gewone mossel. Op stenen, Noordzeekanaal bij pont IJmuiden-Velsen 24 april 2010 (foto Marco Faasse).
tijdens de 1000-soortendag op 21 juni 2014, werd een aantal soorten gemeld door de deelnemers. Zij getuigen van de recentere inpolderingsgeschiedenis. IJsselmeerkust (de voormalige Zuiderzeekust) De Zuiderzee was voor de afsluiting het grootste brakwatergebied van Nederland. Van zuid naar noord liep een zoet-zoutgradiënt. Het noordelijk deel van de Zuiderzee, het zogenaamde Friese bekken, was vanwege de noordelijke ligging relatief zout, maar
Figuur 7. Gewone kwelderslak op roodwier. Texel, Mokbaai 21 oktober 2011 (foto Floor Driessen). Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
19
Figuur 9. Brakwaterknotsslak. Haven Harlingen 10 mei 2013 (foto Floris Bennema, www.coastsandreefs.net).
nog altijd minder zout dan de Waddenzee nu. Na de afsluiting in 1932 volgde in 1933 en 1934 het grote uitsterven van de zoutminnende diersoorten. Soorten als Scheefhoren (Lacuna vincta), Vliezige drijfhoren (Rissoa membranacea) en Vergeten brakwaterhoren (Hydrobia acuta) zijn vrijwel zeker in de vorige eeuw uitgestorven. De belangrijkste soorten van de Zuiderzee waren de Strandgaper, de Brakwaterkokkel, het Nonnetje, het Wadslakje en de Opgezwollen brakwaterhoren. Plaatselijk en soms tijdelijk kwam veel Paalworm (Teredo navalis) voor.
Om op te letten
De brakwaterfauna bevat een aantal opvallende ‘buitenlanders’. De Strandgaper kwam terug uit de VS rond 1600 (na hier in het Vroeg-Pleistoceen uitgestorven te zijn), de Brakwatermossel bereikte ons land in de 19e eeuw, en de nieuwste ster aan het firmament, de Brakwaterstrandschelp (Rangia cuneata) (figuur 10) werd in 2007 voor het eerst gemeld, uit het IJ. Hoewel de twee laatstgenoemde soorten afhankelijk zijn van vrij specifieke omstandigheden, zijn ze toch wijd verbreid over de wereld. De Brakwaterstrandschelp beleeft een opmars in ons land, vooral bij havens en in brakwaterkanalen. Deze soort kunnen we op den duur wellicht ook in Fryslân verwachten. Onlangs werd hij al voorbij Fryslân gevonden, in het Termunterzijldiep in Groningen. Andere soorten om op te letten zijn de Opgezwollen brakwaterhoren en de twee zeldzame soorten muizenoortjes, het Meertandig en het Wit muizenoortje.
Ontwikkelingen voor de toekomst
Nederland ligt erg gunstig voor het ontstaan van brakwatermilieus: in de mondingsgebieden van meerdere zoete rivieren die in de zoute Noordzee uitmonden. Maar van een walhalla voor brakke soorten is ons land – door mensenhand – veranderd in een gebied met een scherpe scheiding tussen zoet en zout, waarbij de tussenzone met brak water vrijwel verdwenen is. Binnendijks resteert een zoet landbouwland met een zeer beperkt aantal brakke plekken, die met wat geluk bewoond worden door geïsoleerde populaties brakwatermollusken waartussen – door de geografische spreiding ervan – nauwelijks tot geen genetische uitwisseling kan plaatsvinden (Van Moorsel & Van Leeuwen 2013). Ongestoorde levensgemeenschappen van mollusken in brak water vinden we bijna nergens in Nederland, en zeker niet in binnendijks Fryslân. De enige redelijk gunstige uitzondering vormen de kwelders van de Waddeneilanden (vooral Schiermonnikoog) (van Leeuwen 2003, van Leeuwen & Kuijper 2006). We zien echter wel ontwikkelingen richting herstel van brakke situaties, omdat deze (ook internationaal) als waardevol worden gezien. Het Programma Naar een Rijke Waddenzee wil harde overgangen tussen zee en land ‘verzachten’ door het ontwikkelen van meer geleidelijke overgangen tussen het natte wad en de jonge en oude kwelders en de inlagen achter de zeedijk (bron: www.rijkewaddenzee.nl). Het Hegewiersterfjild, ten zuiden van Harlingen, is inmiddels ingericht als brak binnendijks
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
20 Dankwoord
Wim Kuijper, Cora de Leeuw en Sylvia van Leeuwen voorzagen het concept van dit artikel van commentaar en aanvullende gegevens. Floris Bennema, Floor Driessen, Marco Faasse, Dico de Klein, Sylvia van Leeuwen, David Tempelman en Mark van Veen stelden door hen gemaakte foto’s beschikbaar (deels via het PICTAN-beeldarchief van Stichting ANEMOON). Wij danken hen hartelijk voor hun bijdragen aan dit artikel.
Literatuur
Figuur 10. Brakwaterstrandschelp, verzameld door Tello Neckheim in Amsterdam-Noord (Overhoeks) op 14 juni 2010 (foto Sylvia van Leeuwen).
natuurgebied. Er bestaan plannen voor het maken van een vismigratierivier in de Afsluitdijk. Ook verder binnenslands, bij het Klaarkampermeer, wordt gewerkt aan het (verder) herstel van brakke omstandigheden. Hierdoor kunnen nieuwe vestigingsplaatsen ontstaan voor brakwaterorganismen. De eventuele terugkeer van zeegras in de Waddenzee kan een positieve invloed hebben op de molluskenrijkdom van het gebied. In het rapport van De Leeuw & Meijer (2003) wordt een aantal gebieden in Fryslân met zoet-zoutovergangen behandeld. Hier zijn nu of in de toekomst wellicht brakwatermollusken te verwachten. Een mooie brakwaterfauna komt echter alleen tot ontwikkeling als er sprake is van een gebied van flinke omvang, met een groot achterland dat er op afwatert. Dan is er genoeg buffercapaciteit om al te grillige zoutwisselingen te dempen. Bij de hierboven genoemde plannen is succes dus niet zomaar verzekerd!
Zelf zoeken?
Voor wie zelf wil zoeken: goede standaardwerken voor de determinatie van mollusken zijn de Bruyne & de Boer (2008), de Bruyne et al. (2013), Gittenberger et al. (1998). Kuijper (2000) is het huidige standaardwerk voor brakwatermollusken in ons land.
Oproep aan de lezer
Dit artikel is ook bedoeld als aansporing om het veld in te gaan en op weekdieren te letten. Als u bij veldonderzoek in met name binnendijkse brakke gebieden mollusken vindt, wilt u deze dan fotograferen en/of verzamelen? U kunt uw vondsten (graag voorzien van goede vindplaatsgegevens) melden bij Jaap de Boer (
[email protected]). Hetzelfde geldt voor tips over brakke locaties in de provincie Fryslân die mogelijk interessant zijn om te inventariseren.
Twirre
Bruyne, R.H. de & Th.W. de Boer, 2008. Schelpen van de Waddeneilanden. Gids van de schelpen en weekdieren van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Fontaine Uitgevers, ’s Graveland. Bruyne, R.H., S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Uitgeverij Tirion, Utrecht en Stichting ANEMOON, Lisse. Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries, 1998. De Nederlandse zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. Nederlandse Fauna 2. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland. Leiden. Kuijper, W.J., 2000. De weekdieren van de Nederlandse brakwatergebieden (Mollusca). Nederlandse Faunistische Mededelingen 12: 41 – 120. Kuijper, W.J. & S.J. van Leeuwen, 2006. De Tweede Slenk van Schiermonnikoog. Het Zeepaard 66(5): 142-155. Leeuw, C. de & M.-L. Meijer, 2003. Proefgebieden herstel zoet-zoutovergangen in Noord Nederland. Een beschrijving van 18 projecten. Rapport RIKZ/2003.010. Leeuwen, S.J. van, 2003. De land- en zoetwatermollusken van Schiermonnikoog. Inventarisatie in het kader van het Atlasproject Nederlandse mollusken. Spirula 334: 103-108. Leeuwen, S.J. van & W.J. Kuijper, 2006. Malacologische waarnemingen van Schiermonnikoog: van Noordzeestrand tot Waddenzee. Spirula 350: 60-63. Moorsel, G. van & S.J. van Leeuwen, 2013. Effecten van menselijk gebruik op mariene weekdieren in Nederland. Achtergrondrapport. Ecosub & Stichting ANEMOON. Prummel, W., E. Knol & H.J. Streurman, 2007. Twee soorten kokkels in het Fries-Groninger kustgebied. Jaarverslagen Vereniging voor Terpenonderzoek 8390 (1999-2006): 42-61. Schelpenwerkgroep Friesland, 2014. Kalkpraat – schelpen in Fryslân – het zoute water. Twirre 24 (1): 10-13.
Websites
Programma Naar een rijke rijkewaddenzee.nl/. www.coastsandreefs.net
Schelpenwerkgroep Friesland, p.a. Natuurmuseum Fryslân, Schoenmakersperk 2, 8911 EM Leeuwarden
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
Waddenzee:
http://www.
21
De teloorgang van de broedpopulatie van Kokmeeuwen (Chroicocephalus ridibundus) bij Holwerd Klaas Koopman & Jaap Feddema Meeuwen zijn onlosmakelijk verbonden met de zee. Dat geldt ook voor de Kokmeeuw, hoewel ze ook in het binnenland broeden en pleisteren, tot in de steden toe. Nog niet zo lang geleden was de Kokmeeuw in ons land een zeer algemene broedvogel die soms werd bestreden vanwege vermeende overlast. De buitendijkse gebieden aan de Friese vastelandskust van de Waddenzee leken één grote kokmeeuwenkolonie. Sinds 1990 is het broedbestand in Nederland met 60% afgenomen. Het kan verkeren. De marges zijn zelfs voor de ogenschijnlijk weinig kritische en opportunistische Kokmeeuw smal. Niet alleen Kanoeten (Calidris canutus) leven close to the edge 1. Beide auteurs hebben jarenlang onderzoek gedaan aan Kokmeeuwen aan de Friese vastelandskust van de Waddenzee, de één ringonderzoek, de ander (coördinatie van) tellingen van broedvogels. In dit artikel beschrijven zij het verdwijnen van de broedpopulatie van de Kokmeeuw bij Holwerd.
Inleiding
de dramatische achteruitgang te achterhalen en aan te geven waar de broedvogels van Holwerd zijn gebleven.
In 1983 startten Trinus Haitjema en Klaas Koopman met een ringonderzoek aan broedvogels in de landaanwinningswerken en de zomerpolders bij Holwerd (Koopman 2003). De Kokmeeuw was een zeer talrijke broedvogel. Vrijwel alle begroeiing die door ingeschaard vee niet was kort gevreten, werd benut als nestplaats. De eerste twee jaar werd door de talrijkheid van de soort besloten geen Kokmeeuwen te ringen. Al snel realiseerden zij zich echter dat juist door de talrijkheid het gebied belangrijk was voor Kokmeeuwen en daarom werd vanaf 1985 jaarlijks ook een aantal Kokmeeuwen geringd. Het onderzoek werd in 2002 beëindigd wegens gebrek aan broedvogels. Sinds 1991 telde de wadvogelwerkgoep van de FFF jaarlijks het aantal broedvogels op de buitendijkse gebieden van de Waddenzee tussen Zwarte Haan en de Bantpolder. Hoewel de naamgeving niet eenduidig is, noemen we dit gebied in dit artikel N-FB (Noord-Fryslân Bûtendyks). Tot 2014 coördineerde Jaap Feddema de tellingen. Vanaf 2014 nam SOVON de coördinatie over. In 2001 was van het broedbestand van de Kokmeeuwen weinig meer over en in volgende jaren trad niet of nauwelijks herstel op. In dit artikel trachten we de oorzaak van
Materiaal en methode
Kokmeeuwen werden buitendijks op het nest gevangen met nestvallen in een gebied van 2,5 km ten oosten en ten westen van de pier bij Holwerd. Voor de beschrijving van het vangmiddel en de vangtechniek wordt verwezen naar Koopman (2003). In totaal werden 1210 verschillende Kokmeeuwen gevangen waarvan in volgende jaren acht exemplaren werden teruggevangen. Van de gevangen broedvogels waren 22 eerder geringd als niet vliegvlug jong en twee elders als broedvogel. Ook werden in mei – juni twee volwassen Kokmeeuwen dood gevonden in de kolonies die als niet vliegvlug jong waren geringd. Deze 26 vogels werden gebruikt voor de bepaling van de herkomst van de broedvogels bij Holwerd. Van Kokmeeuwen die als broedvogel bij Holwerd waren geringd en in volgende jaren in mei – juni door derden werden teruggemeld (n = 25) is aangenomen dat ze op de gemelde plaatsen broedden of in de directe omgeving daarvan. Het aantal jonge Kokmeeuwen dat door meerdere ringers op N-FB is geringd, werd bepaald door uit de database van 1
Proefschrift Theunis Piersma
14
totaal
Aantal broedparen x 1000
12
excl Holwerd
10
Holwerd
8 6 4 2 0
2013
2011
2009
2007
2005
2003
2001
1999
1997
1995
1993
1991
Jaar
Figuur 1. Totaal aantal broedparen van de Kokmeeuw in 1991 – 2014 op Noord-Fryslân Bûtendyks, onderverdeeld naar Holwerd en de overige gebieden. Van 1991 - 1995 ontbreken gegevens van de Peazemerlânnen. Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
22
Figuur 2. Ringplaatsen van Kokmeeuwen die later als broedvogel bij Holwerd werden aangetroffen. Rood is geringd als niet vliegvlug jong (rode vierkant is Holwerd) en wit is geringd als broedvogel. De aantallen zijn het totaal op de betreffende plaats geringde vogels wanneer het meer dan één vogel betreft. het Vogeltrekstation te Heteren (bron: www.griel.nl) per jaar het aantal aanwezige vogels te nemen uit de periode 15 mei – 15 juli onder aftrek van de door ons zelf gevangen vliegvlugge Kokmeeuwen. De aanname hierbij is dat anderen in deze periode geen vliegvlugge Kokmeeuwen hebben gevangen op N-FB. Tot 1995 werd van de grote kolonies het aantal broedparen bepaald door het aantal vliegende vogels boven de kolonie te schatten en dit aantal te delen door anderhalf. De veronderstelling was dat een kwart van de vogels buiten de kolonie verbleef om te foerageren. Van kleinere kolonies werden de nesten of paren geteld. Sinds 1995 werden in de grote kolonies eenmaal per jaar in de laatste week van mei alle nesten geteld.
Resultaten
In de jaren 1992 – 1994 broedden op N-FB rond de 10.000 paren Kokmeeuwen (figuur 1). In 1991 en 1995 – 1999 waren dat rond de 6.000 broedparen. Daarna stortte de broedpopulatie in en resteerden in 2001 minder dan 1.000 paren. Tot en met 1999 broedden in de meeste jaren meer dan de helft van alle Kokmeeuwen bij Holwerd. Daarna ging de teruggang hier nog sneller dan in de overige gebieden. Vanaf 2002 waren bij Holwerd maar enkele tientallen paren meer over en vanaf 2006 geen enkel paar meer. In de overige gebieden resteerden nog enkele honderden paren. In 2012 en 2013 trad daar een licht herstel op naar 700 broedparen. In 2014 broedden bij Holwerd weer 81 paar Kokmeeuwen, maar voor geheel N-FB bleef de teller steken op 482 broedparen. Van de Kokmeeuwen die tot de broedpopulatie van Holwerd behoorden, weten we van 24 exemplaren waar ze waren geboren en van twee waar ze eerder elders broedden. Van de jonge vogels kwamen negentien van Holwerd, twee van het Noorderleeg, één van de Groninger kust, één uit Drenthe en één uit ZuidoostEngeland. De vogels die van broedgebied veranderden,
Twirre
kwamen van de Groninger kust en Hoogkerk (Gr) (figuur 2). De jonge vogels waren geringd vanaf 1968. De oudste drie waren 21 jaar oud toen ze als broedvogel werden teruggevangen. Jaarlijks worden in Nederland flinke aantallen jonge Kokmeeuwen geringd. Omdat we in de onderzoeksperiode vanaf 1968 geringde jonge Kokmeeuwen op het nest terugvingen, is gekeken hoeveel jongen er sinds dat jaar bij Holwerd werden geringd. Tot en met 1985 waren dat bijna 5.800 jongen. Daarna zijn hier alleen in 1989 en 1990 totaal nog 140 jongen geringd. Van de geringde jongen konden we later van negentien exemplaren (0,32%) vaststellen dat ze broedden in hun geboortegebied. Van de eenmaal gevangen broedvogels werden in latere jaren acht exemplaren (0,67%) teruggevangen. Elders langs de Friese kust werden in 1968 - 2000 1.325 jonge Kokmeeuwen geringd. Hiervan stelden we twee exemplaren (0,15%), beide geringd op het Noorderleeg, vast als broedvogel bij Holwerd. Van de als broedvogel geringde Kokmeeuwen bij Holwerd werden in volgende jaren 25 in het broedseizoen door derden teruggemeld (figuur 3): tien in 1983 - 1999 (de periode met een stabiele broedpopulatie), vijf in 2000 – 2005 (de periode met de instortende broedpopulatie) en vijf in 2006 – 2014 (geen broedpopulatie meer). In 1983 – 1999 bevonden de Kokmeeuwen zich maximaal 30 km van Holwerd (twee bij Eernewoude). In 2000 – 2005 kwam een deel van de meldingen uit een veel groter gebied: één op 255 km uit België, één op 160 km uit Duitsland en twee op 50 km van Griend. De verste meldingen uit de periode 2005 – 2014 kwamen van Griend (50 km) en Delfzijl (70 km).
Discussie
Ook vóór 1991, het jaar waarin de wadvogelwerkgroep van de FFF startte met jaarlijkse broedvogeltellingen, was de Kokmeeuw al een talrijke broedvogel op N-FB.
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
23 Er liggen schattingen van het aantal broedparen voor van 1972 en 1983 (Engelmoer et al. 1983). In die jaren werd het broedbestand geschat op respectievelijk 6.500 en 25.000 paar. Het tellen van grote kolonies Kokmeeuwen is moeilijk en het uiteindelijk vastgestelde aantal is dan ook een schatting. Het is de vraag of de aantallen van 1972 en 1983 wel één op één vergeleken kunnen worden met die vanaf 1991. De methode van tellen in 1972 en 1983 is niet gegeven. Onduidelijk blijft ook of de veranderde telmethode in 1995 (zie methode en materiaal) verantwoordelijk is voor het lagere aantal broedparen in 1995 – 1999 ten opzichte van 1992 – 1994. De wadvogelwerkgroep deelde het aantal aanwezige vogels door anderhalf om het aantal broedparen te schatten. Hustings et al. (1985) schreven voor dat in getijdengebieden de tellingen van het aantal vogels moeten plaatsvinden bij hoogwater en dat het aantal getelde vogels door twee gedeeld moet worden voor de bepaling van het aantal broedparen. Het aantal aanwezige vogels gedeeld door twee in plaats van door anderhalf zou voor 1992 – 1994 gemiddeld 8.000 broedparen hebben opgeleverd en dat past al beter in de trend. Het is niet uit te sluiten dat de veranderde telmethode verantwoordelijk is voor het lagere aantal broedvogels in 1995, omdat de sterke daling dat jaar vooral plaatsvond bij Holwerd, waar zich de grootste en dus aan de hand van vliegende vogels de moeilijkst te schatten kolonies bevonden. Voor dit artikel is dat niet echt belangrijk. Duidelijk is wel dat na 1999 de aantallen broedparen zeer sterk daalden en dat op Holwerd met uitzondering van 2014 sinds 2006 geen enkele Kokmeeuw meer tot broeden kwam. Over de achteruitgang van het aantal broedvogels bij Holwerd en N-FB - naast Kokmeeuwen gingen ook sterns en steltlopers sterk in aantal achteruit - is al veel geschreven. Plaatselijk werkzame en ervaren vogelaars als Eddy Douwma, Robert Kuipers en de auteurs van dit artikel legden een verband met de opkomst van de Vos (Vulpes vulpes). Breed werd deze visie aanvankelijk niet gedragen. Eerder was er sprake van ontkenning. Populair was de oorzaak te zoeken in verruiging van de kwelders door een lagere veebezetting, verkweldering van de zomerpolders, beëindiging van de begreppeling van de landaanwinningswerken of een slechtere voedselsituatie
Figuur 4. Paartje baltsende Kokmeeuwen, Wide Mar Stiens 28 april 2014 (foto Henk Hiemstra).
Figuur 3. Ringmeldingen door derden in volgende broedseizoenen van Kokmeeuwen die als broedvogel bij Holwerd zijn geringd. Rood is gemeld in 1985 – 1999, blauw in 2000 – 2005 en groen in 2006 – 2014. De aantallen zijn het totaal op de betreffende plaats gemelde vogels wanneer het meer dan één vogel betreft. op het wad. Daarbij werd steeds naar slechts één vogelsoort gekeken. Kleefstra & Rintjema (1999) noemden een groot aantal oorzaken van de mogelijke achteruitgang van de Kokmeeuw, variërend van een lagere reproductie, slechtere voedselsituatie, vegetatiesuccessie tot verplaatsingen van kolonies. Predatie werd ook als een mogelijke oorzaak genoemd, maar hierbij leek het woord Vos angstvallig te worden vermeden (gesproken werd slechts over grondpredatoren). Engelmoer (2001) gaf de Vos nog het voordeel van de twijfel en legde een enkelvoudig causaal verband tussen de afname van de Slijkgarnaal (Corophium volutator) en de Kokmeeuw op basis van de aanname dat de Slijkgarnaal een belangrijke voedselbron voor de Kokmeeuw was. Deze verklaring is moeilijk houdbaar, omdat in 1991 en 1992 bij Holwerd was vastgesteld dat van de Slijkgarnaal maar 2 promille voorkwam van wat gebruikelijk zou moeten zijn, terwijl pas in 1999 het broedbestand van de Kokmeeuw bij Holwerd instortte. Beemster & Mulder (2002) toonden duidelijk aan dat Vossen een belangrijke rol speelden in de achteruitgang van bodembroeders. Mulder is een erkend deskundige als het om Vossen gaat. Daarbij is hij Vossen welgezind waardoor hem geen last van vooroordelen over deze dieren kan worden toegedicht. Koopman (2003), onbekend met de publicatie van Beemster & Mulder (2002), linkte de achteruitgang van de broedvogelbevolking van Holwerd aan het verschijnen van de Vos in dit gebied. Niet alleen het aantal broedparen van de Kokmeeuw bij Holwerd was sterk gedaald. Dat gold ook voor soorten als Scholekster (Haematopus ostralegus), Kluut (Recurvirostra avosetta), Zilvermeeuw (Larus argentatus), Visdief (Sterna hirundo) en Noordse stern (Sterna paradisaea). Elke soort zou zijn eigen reden voor de teruggang kunnen hebben (zie eerder). Koopman (2003) heeft uitgebreid bediscussieerd dat dit twijfelachtig is. Verruiging is slecht voor Scholekster, Kluut, Visdief en
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
24 Noordse stern, maar in de mate waarop dit bij Holwerd plaatsvond gunstig voor Kok- en Zilvermeeuw. Voor de andere soorten had de verruiging van de kwelders en de verkweldering van de zomerpolders wel een inperking van het broedareaal tot gevolg. Er bleef echter voldoende geschikte ruimte over om te broeden. De zes hier genoemde soorten benutten voor een groot deel verschillende voedselbronnen. Die zouden dan allemaal gelijktijdig sterk verslechterd moeten zijn hetgeen onwaarschijnlijk is. Bovendien vestigden zich aanvankelijk nog wel kolonies Kokmeeuwen, maar alle nesten waren binnen enkele weken verdwenen. Bij een slechte voedselsituatie zouden vogels niet beginnen met broeden, of er zou in de periode van opgroeiende jongen, wanneer de voedselbehoefte het grootst is, massaal sterfte van de jongen moeten optreden. Zover kwam het dus niet. De enige gemeenschappelijke factor voor alle soorten was de komst van de Vos. Uiteindelijk viel niet meer te ontkennen dat de Vos een grote rol heeft gespeeld bij het verdwijnen van de Kokmeeuw en overige bodembroeders als broedvogel bij Holwerd en op N-FB. Willems et al. (2005), de Boer et al. (2007), Kleunen et al. (2010, 2012) noemen de Vos uitdrukkelijk als een belangrijke oorzaak. Het broedbestand van de Kokmeeuw bij Holwerd leek voor een groot deel gerekruteerd te worden uit plaatselijk geboren vogels. Weliswaar vingen wij slechts 0,32% van de sinds 1968 bij Holwerd geringde jonge Kokmeeuwen in latere jaren als broedvogel terug, maar dat is het dubbele van wat elders aan de Friese kust als jonge vogel was geringd en zich later als broedvogel bij Holwerd vestigde. De laatste groep bestond uit slechts twee vogels die op het nabijgelegen Noorderleeg waren geringd. In de meer geïsoleerd gelegen Kokmeeuwenkolonie op de vloeivelden van de Suiker Unie te Hoogkerk (Gr) zijn door Klaas Koopman in 1987 – 2003 zowel broedende (n = 1125) als niet vliegvlugge jonge (n= 322) Kokmeeuwen geringd. Hier werd 1,56% (n = 5) van de jongen later als broedvogel teruggevangen. Slechts 0,36% (n = 4) van de broedvogels was elders als niet vliegvlug jong geringd. In gezonde kolonies lijken veel jongen zich in latere jaren als broedvogel te vestigen in hun geboortekolonie.
Figuur 5. Drielegsel van de Kokmeeuw, Ferwert buitendijks 31 mei 2013 (foto Henk Hiemstra). Twirre
Ook eenmaal gevestigde broedvogels lijken trouw aan hun broedgebied. In 1983 – 1999 werden in het broedseizoen tien als broedvogel bij Holwerd geringde Kokmeeuwen door derden gemeld, niet één echter als zekere broedvogel. Vijf kwamen bij Holwerd vandaan. Van de overige vijf kwamen drie uit de omgeving van Holwerd. Dit zouden nog steeds broedvogels van Holwerd kunnen zijn die elders foerageerden. De beide vogels van Eernewoude werden daar dood gevonden. De twee meldingen uit België en Duitsland (beide uit 2002), de drie van Griend (in respectievelijk 2000, 2001 en 2014) en die van Delfzijl (in 2007) werden daar alle levend aangetroffen. In die jaren was echter al weinig tot niets meer over van de kolonies bij Holwerd. De kans is groot dat deze vogels broedvogel waren op de genoemde plaatsen. Van slechts één van Griend is dat zeker (gevangen op het nest). Al met al is er weinig hard bewijs waar de broedvogels zijn gebleven. Van Dijk & Oosterhuis (2010) hebben op Griend onderzocht waar de daar broedende Kokmeeuwen vandaan komen. Omdat zij gericht vingen op reeds geringde vogels, zijn hun gegevens niet vergelijkbaar met die van Holwerd. Wel werd duidelijk dat de broedpopulatie van de Kokmeeuw op Griend voor een deel ook bestaat uit elders geboren jongen (waarvan drie van Holwerd), maar ook uit vogels die eerder elders broedvogel waren: twee van Holwerd (plus nog één in 2014) en twee van Vlieland. Van Dijk & Oosterhuis ringden zelf 109 broedvogels waarvan ze door gericht zoeken in volgende jaren 40 (36,7%) opnieuw als broedvogel aantroffen. Van Holwerd zouden dan vijf vogels aanwezig kunnen zijn (2 : 36,7 x 100). Echt veel vogels van Holwerd zaten dus niet op Griend. Uiteraard spelen hier factoren als tijd en sterfte ook mee, maar het lijkt niet aannemelijk dat grote aantallen broedende Kokmeeuwen van Holwerd de wijk genomen hebben naar Griend. Figuur 3 geeft ook weinig duidelijkheid. Vanaf 2000 worden de Kokmeeuwen in het broedseizoen in een groter gebied gemeld dan vóór 2000, maar tegelijk neemt het aantal gemelde vogels sterk af. Vele lijken dood te zijn. In elk geval lijkt de toename van het aantal broedvogels op Griend niet toe te schrijven aan grootschalige rekrutering van elders. Immers op bijvoorbeeld N-FB stortte de broedpopulatie na 1999 in, terwijl het broedbestand van Griend van vrijwel geen broedvogels in 1964 groeide naar 22.000 in 1990 en 35.000 in 2008 met vanaf 1980 jaarlijks een redelijk gelijkmatige toename (van Dijk & Oosterhuis 2010). Vanaf 1994 is op Griend jaarlijks het aantal vliegvlug geworden jongen groot genoeg om de toename van het aantal broedparen daar te kunnen verklaren (van Kleunen et al. 2010). In 2011 broedden op Griend overigens minder dan 25.000 paren (Boele et al. 2014). De benadering dat Kokmeeuwen van de vastelandskust van de Waddenzee met de komst van de Vos zouden uitwijken naar de Waddeneilanden is naïef gebleken. Populaties kunnen niet meer groeien dan het beschikbare voedsel en de nestgelegenheid toestaan. De komst van de Vos op N-FB heeft potentieel geschikte broedgebieden ongeschikt gemaakt voor veel bodembroeders. De
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
25 hen geldt onze hartelijke dank. Deze dank zijn we ook verschuldigd aan Henk Hiemstra en René Oosterhuis voor het belangeloos beschikbaar stellen van foto’s en aan Minko van der Veen die de dia’s van René omzette in digitale foto’s. Via Maaike Krol van Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek en Sietske Rintjema van It Fryske Gea konden we over enkele rapporten beschikken waarvoor ook onze hartelijke dank.
Literatuur Figuur 6. Kokmeeuwkolonie op Griend juni 2001 (foto René Oosterhuis). De foto laat ook zien hoe moeilijk het is het aantal vliegende vogels boven een grote kolonie ook maar enigszins nauwkeurig te schatten.
Waddeneilanden kunnen dit verlies aan broedgebied niet compenseren. De stand van de Kokmeeuw in het gehele waddengebied is tussen 1990 en 2010 gehalveerd (van Kleunen et al. 2012). Griend onderscheidt zich van de meeste andere Kokmeeuwenkolonies in het waddengebied door een overwegend goed broedsucces (van Kleunen et al. 2010), maar de aanwas hier kan slechts de eigen kolonie in stand houden en dient niet als kraamkamer voor de rest van het waddengebied. Natuurlijk zouden zonder de Vos de broedvogels aan de vastelandskust ook te lijden hebben van predatie door grote meeuwen en roofvogels, overstroming, vertrapping door ingeschaard vee en dergelijke. Maar dat was voor de komst van de Vos ook al het geval en die verliezen konden de vogels van dit dynamische milieu in goede jaren altijd wel opvangen. De verliezen door de Vos zijn niet compenseerbaar gebleken.
Dankzegging
Dit soort artikelen kan alleen geschreven worden, doordat er een grote groep mensen bereid is jarenlang bij weer en wind op de voorgeschreven teldata en op de voorgeschreven wijze tellingen van broedvogels uit te voeren. Ongetwijfeld hebben ze dit met veel plezier gedaan in het besef bevoorrecht te zijn om in een uniek gebied als de Friese waddenkust nuttig werk te mogen verrichten. Wij danken de tellers hartelijk. Het betreft: Hendrikus Algra, Foeke Bijma, Jan de Boer, Sieds Boersma, Eddie Douwma, Hans Eikhoudt. Leo Eikhoudt. Meinte Engelmoer, Wineke Evenhuis, Jaap Feddema, Harry Feenstra, Albert Formsma, Piter de Graaf, Douwe Greydanus, Wopke van der Heide, Lucas Hemrica, Jan Hendriksma (†), Henk Hiemstra, Hans Horstmann, Anton Kraus, Gerrit Krottje, Robert Kuipers (†), Erik van der Laan, Arend Leistra, Lineke vd Lei Wagen, Jaap Meindertsma, Epi Mulder, Anne Oosterdijk, Sieds Prins, Johan Taal, Jan Tuinhof, Tjibbe van der Veer (†), Jouke Vlieger, Keimpe de Vries, Klaas van der Wal en Tjalling Walda. Triest is te moeten constateren dat al drie van de tellers intussen overleden zijn. Fysiek veel zwaarder, maar wellicht minstens zo boeiend was het ringonderzoek aan broedvogels. Hier waren het vooral Trinus Haitjema, Jaring Roosma en Eddie Douwma die meerdere jaren actief hebben meegewerkt. Ook voor
Beemster, N. & J.L. Mulder, 2002. De vossenproblematiek rond het Lauwersmeer: een verkenning. A & W-rapport 332. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv., Veenwouden. Boele, A., F. Hustings, J. van Bruggen, A. van Dijk, J.-W. Vergeer & C. Plate, 2014. Kolonievogels en zeldzame broedvogels in Nederland in 2010 en 2011. Limosa 87: 1-19. Boer, P. de, K.H. Oosterhuis, K. Koffijberg, B.J. Ens, C.J. Smit & M.L. de Jong, 2007. Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2006. Alterra-rapport 1745. Alterra, Wageningen. Dijk, K. van & R. Oosterhuis, 2010. Herkomst, aantallen en broedsucces van Kokmeeuwen op Griend. Limosa 83: 21-35. Engelmoer, M., 2001. De Kokmeeuw: kommer en kwel, de Vos of Slijkgarnaal in het spel? Twirre 12: 173-175. Engelmoer, M., K. van Dijk & A. Timmerman Azn., 1983. Vogels van de Friese Waddenkust. Rapport 20. Fryske Feriening foar Fjildbiology en Wadvogelwerkgroep, Leeuwarden. Hustings, M.F.H., R.G.M. Kwak, P.F.M. Opdam & M.J.S.M. Reijnen (eindredactie), 1985. Natuurbeheer in Nederland. Deel 3. Vogelinventarisatie, achtergronden, richtlijnen en verslaglegging. Pudoc, Wageningen en Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, Zeist. Kleefstra, R., & S. Rintjema, 1999. It Fryske Gea en Kokmeeuwen, een onderzoek naar de noodzaak en effecten van kokmeeuwbeperkende maatregelen in terreinen Van It Fryske Gea. Rapport It Fryske Gea, Olterterp. Kleunen, A. van, K. Koffijberg, P. de Boer, J. Nienhuis, C.J. Camphuysen, H. Schekkerman, K. Oosterbeek, M. de Jong, B. Ens & C. Smit, 2010. Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2007 en 2008. SOVON-monitoringrapport 2010/04, IMARES-rapport C169/10. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen, IMARES, Texel. WOt-werkdocument 227. WOT Natuur & Milieu, Wageningen. Kleunen, A. van, P. de Boer, K. Koffijberg, K. Oosterbeek, J. Nienhuis, M.L. de Jong, C.J. Smit & M. van Roomen, 2012. Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2009 en 2010. WOt-werkdocument 346. Wettelijke Onderzoekstaken. Natuur & Milieu, Wageningen. Koopman, K., 2003. De balans van 20 jaar ringonderzoek aan broedvogels bij Holwerd. Twirre 14: 73-80. Willems, F., R. Oosterhuis, L. Dijksen, R. Kats & B.J. Ens, 2005. Broedsucces van kustbroedvogels in de Waddenzee in 2005. SOVON-onderzoeksrapport 2005/07 – Alterra-rapport 1265. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen – Alterra, Texel. Klaas Koopman Diligencelaan 11 9351 PR Leek
[email protected] Jaap Feddema Foswerterstrjitte 5 9172 PR Ferwerd
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
26
Tweeduizend Grote zilverreigers (Casmerodius albus) in Fryslân! Romke Kleefstra Sinds de winter van 2005/2006 organiseert de FFF-Slaapplaatsentelgroep Fryslân slaapplaatstellingen van Grote zilverreigers in onze provincie. Daar verschenen in de loop der jaren al vier artikelen over in Twirre, waarbij vrijwel iedere keer weer gesproken werd van recordaantallen. De Grote zilverreiger laat een ongekende aantalstoename en areaaluitbreiding zien in Europa en in Fryslân krijgen we dat goed mee. In deze bijdrage geeft de auteur een update van de muizenrijke winter van 2014/2015, toen de Grote zilverreiger talrijker dan ooit was.
Inleiding
In de vorige Twirre werd al uitgebreid geschreven over de imposante opmars die de Grote zilverreiger in Europa maakt (Kleefstra 2014); voorheen vooral een Zuid-Europese broedvogel met begin jaren zeventig een populatie van 150-200 paren (exclusief de Balkan en Rusland; Hudson 1975), maar inmiddels ook een reguliere broedvogel in West- en Noord-Europa met een gegroeide populatie van 7.600-14.200 paren (exclusief Turkije en Rusland; Ławicki 2014). Die aantalstoename en uitbreiding van het verspreidingsgebied is ook terug te zien in de aantallen Grote zilverreigers die we buiten het broedseizoen in Fryslân aantreffen. Zagen we eind jaren tachtig hooguit vijf Grote zilverreigers per jaar (Versluys et al. 2002), in de winter van 2005/2006 telden we er maximaal 92 met een gecoördineerde slaapplaatstelling in Fryslân en ging het provinciaal naar schatting om 115-120 vogels. In de winter van 2007/2008 werd een nieuw recordaantal van 402 Grote zilverreigers geteld. In de vijf seizoenen erna weken aantallen daar weinig van af, met seizoensmaxima van respectievelijk 343 (2008/2009), 380 (2009/2010), 424 (2010/2011), 449 (2011/2012) en 459 (2012/2013) (Kleefstra
2014). In de winter van 2013/2014 verdubbelde de stand bijna, met een seizoensmaximum van 756 getelde Grote zilverreigers en naar schatting zo’n 800 individuen in onze provincie (Kleefstra 2014). Vraag was toen of de soort zijn opmars als overwinteraar nog verder zou voortzetten. Slaapplaatstellingen zouden dat moeten uitwijzen, en dat deden ze in de muizenrijke winter van 2014/2015.
Materiaal en methode
In Kleefstra (2014) wordt de telmethodiek van Grote zilverreigers uitgebreid beschreven. In de winter van 2014/2015 werden drie gecoördineerde slaapplaatstellingen uitgevoerd met als voorkeursdata 18 oktober, 20 december en 21 februari, aansluitend op de landelijk geplande teldata van Sovon. Slaapplaatsen worden overwegend rond zonsondergang geteld als de reigers zich verzamelen op de gezamenlijke slaapplaats. In toenemende mate worden slaapplaatsen ook ’s ochtends rond zonsopgang geteld zodra de reigers afvliegen. De ervaring leert dat dit veelal tot een betrouwbaarder aantal leidt, omdat het afvliegen doorgaans beter te volgen is. Op het einde van de dag arriveren de Grote zilverreigers vaak zo diep in het duister dat ze nog amper te zien zijn.
2000 1800
aantal Grote zilverreigers
1600
watervogeltellingen slaapplaatstellingen
1400 1200 1000 800 600 400 200 0 okt
nov
dec
jan
feb
maand
Figuur 1. Aantallen Grote zilverreigers in Fryslân in de winter van 2014/2015 tijdens maandelijkse watervogeltellingen en op slaapplaatsen in oktober, december en februari.. Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
27
Tabel 1.
Overzicht van slaapplaatsen van Grote zilverreigers in de winter van 2014/2015, met vermelding van het aantal getelde individuen tijdens tellingen in oktober, december en februari (- = geen telling). okt
dec
4
0
0
233
119
111
Aldeboarn, Slûshoeke (Lytse Deelen)
20
44
38
Bakhuizen, eendenkooi
94
63
103
Berltsum, Wiersylsterrak
43
Akkrum, Botmar Aldeboarn, De Deelen
feb
29
-
De Veenhoop, Kraanlannen
-
-
1
Dokkum, Geastmer Mar
-
-
25
Earnewâld, Alde Feanen
106
182
-
Elahuizen, It Swin
14
0
8
Goëngahuizen, It Eilân
12
8
51 70
Gytsjerk, Groote Wielen
6
-
Hindeloopen, Stoenckherne
-
0
6
105
-
63
Kollumerpomp, Lauwersmeer Lemmer, Groote Brekken
78
0
102
118
59
61
Mirns, Mokkebank
0
-
11
Nij Beets, zandwinning
-
-
10
Makkumer Súdwaard/Koaiwaard
Nijetrijne, Rottige Meente
47
111
288
286
138
191
Oudega (ZWF), Schuttelpoel
11
21
25
Pikesyl, Hisse- en Piekemar
18
7
0
6
13
145
Oldelamer, Brandemeer
Rotstergaast, It Easterskar Rottevalle, De Leijen Ryptsjerk, Ottema-Wiersmareservaat Stiens, Wide Mar
14
-
19
114
43
43
0
118
58
Terherne, Spekland
19
0
0
Terkaplester Poelen
0
48
48 54
Teroele, Koevordermeer
18
0
Terwispeler Grootschar
0
0
7
Twijzel, Twijzelermieden
7
38
28
Uitwellingerga, De Staten/Oudhof
36
72
21
Uitwellingerga, Graverij
0
14
170
Uitwellingerga, Witte en Zwarte Brekken
0
0
7
Warkumerbûtenwaard-Zuid Warten, Fônejacht
0
5
0
38
44
51
1509
965
1964
In dezelfde periode vonden ook pleisterplaatstellingen van ganzen en zwanen in boerenland en watervogeltellingen op meren, langs kusten en in moerassen plaats, met als teldata 13 september, 11 oktober, 15 november, 13 december, 17 januari, 14 februari en 14 maart, onder coördinatie van Sovon. Resultaten van al deze tellingen werden zoals gebruikelijk teruggekoppeld naar de waarnemers met de maandelijks verschijnende nieuwsbrief ‘Watervogeltellingen in Fryslân’, voor maandelijkse tellingen van ganzen en zwanen, watervogels en slaapplaatsen van Sovon en FFF.
Resultaten
Op 50 plaatsen werd gekeken of er Grote zilverreigers overnachtten, wat op 35 plekken het geval was (tabel 1). Met de slaapplaatstelling in oktober werden meteen al bijna tweemaal zoveel Grote zilverreigers
vastgesteld als met het recordaantal uit januari 2014. De telling in december is onvolledig, deels omdat in belangrijke gebieden als Lauwersmeer en Alde Feanen de vaste slaapplaatsen onbezet waren. In beide gevallen werd pas in een later stadium een nieuwe, tijdelijk bezette slaapplaats gevonden. De telling in februari was wel volledig en leverde bijna 2000 Grote zilverreigers op. Tijdens de tellingen overdag bleven aantallen nagenoeg gelijk, met in de periode oktober-februari 901-1.075 exemplaren.
Discussie
In de winter van 2013/2014 werden de grote aantallen Grote zilverreigers al in verband gebracht met een goede stand van Veldmuizen (Microtus arvalis) (Kleefstra 2014). In de loop van 2014 trok die stand aan tot uitzonderlijke proporties. Dit resulteerde in een van de beste broedseizoenen voor Kerkuil (Tyto
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
28 alba) (Johan de Jong, Werkgroep Kerkuilen), Buizerd (Buteo buteo) en Torenvalk (Falco tinnunculus) (Bijlsma 2015), hoogste bezetting van winterroesten van Ransuilen (Asio otus) in de afgelopen acht jaar in Fryslân (Wijnandts 2015) en een onverwachte invasie van broedende Velduilen (Asio flammeus) (Kleefstra et al. in voorbereiding). Tijdens de midwintertelling van watervogels in januari werden in Fryslân bovendien 2,5 maal zoveel Blauwe reigers (Ardea cinerea) en Buizerden en tweemaal zoveel Torenvalken geteld (Kleefstra 2015). De enorme aantallen Grote zilverreigers in Fryslân kunnen ook niet los van de ‘veldmuizenplaag’ gezien worden. Tijdens de tellingen overdag werden de vogels vooral in graslanden gezien, waar ze veelal groepsgewijs (soms tot enkele tientallen) weilanden afstruinden op zoek naar Veldmuizen. Het resultaat is dat er tweemaal zoveel Grote zilverreigers in Fryslân verbleven dan in de vorige winter, toen het aantal al bijna twee keer zo hoog lag als de winter daarvoor. Landelijk werden zowel in oktober als februari tenminste 6.400 Grote zilverreigers op gemeenschappelijke slaapplaatsen geteld. Gelet op het Friese aandeel daarin is onze provincie goed voor een kwart tot een derde van het landelijke totaal. Daarbij moeten we er vanuit gaan dat het overzicht incompleet is. Zo werden in de afgelopen winter min of meer bij toeval nieuwe slaapplaatsen ontdekt, zoals op de Stoenckherne bij Hindeloopen, de eilanden in de Witte en Zwarte Brekken en het Koevordermeer, in de Kraanlannen bij De Veenhoop en bij de zandwinput van Nij Beets. Zo zullen ongetwijfeld nog wel enkele plekken aan de aandacht ontsnapt zijn. We telden in februari al 1.964 exemplaren, maar met ontbrekende plekken in het achterhoofd gaat de muizenrijke winter van 2014/2015 de boeken in als de winter van 2.000 Grutte wite reagers!
Dankwoord
Voor de tellingen van Grote zilverreigers op slaapplaatsen en aanvullende informatie daarover dank ik: Jouke Albada, Tryntsje Albada, Ype Albada, Lydia Barkema, Henk van der Berg, Thijs de Boer, Sieds
Twirre
Boersma, Piet Bouma, Eelco Brandenburg, Elmer Brandenburg, Jeroen Breidenbach, Frens van Dijk, Heine van Dijk, Bert Dijkstra, Wiebe Elsinga, Rinnert Foekema, Arjan de Haan, Jakob Hanenburg, Jeffrey Huizenga, Tom Jager, Ype Jager, Gerrit Jellema, Freerk Jelsma, Tjibbe de Jong, Jan Kleefstra, Jan Kramer, Ronald Kuindersma, Yde Kuipers, Theo Meijer, Jaap Meindertsma, Epi Mulder, Freek Nijland, Jelle Postma, Henk Ruiter, Sije Schotanus, Dick Schut, Marten Sikkema, Sip Veenstra, Marten Wesselius en al hun medetellers.
Literatuur
Bijlsma, R.G., 2015. Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2014. De Takkeling 23: 4-51. Hudson, R., 1975. Threatened Birds in Europe. Macmillan, Londen. Kleefstra, R., 2014. De opmars van de Grote zilverreiger (Casmerodius albus) in Fryslân in de afgelopen negen jaar aan de hand van slaapplaatstellingen. Twirre 24 (2): 3-8. Kleefstra, R., 2015. Midwintertelling 2015: goede teldekking en grote aantallen muizeneters, meeuwen en steltlopers. Nieuwsbrief Watervogeltellingen in Fryslân, februari 2015. Kleefstra, R., L. Barkema, D.J. Venema & W. SpijkstraScholten in voorbereiding. Een explosie van Veldmuizen, een invasie van Velduilen in Friesland in het voorjaar van 2014. Limosa. Ławicki, Ł., 2014. The Great White Egret in Europe: population increase and range expansion since 1980. British Birds 107: 8-25. Versluys, M., D. Schut & J-N. IJnsen, 2002. Schaarse vogels in Fryslân. Sovon Vogelonderzoek Nederland, district 2 (Fryslân), Akkrum & Fryske Feriening foar Fjildbiology, Heerenveen. Wijnandts, H., 2015. Veldmuizenplaag in Friesland: record aantallen Ransuilen. De Levende Natuur 116: 65-66.
Romke Kleefstra, coördinator FFF-Slaapplaatsentelgroep Fryslân, Ulesprong 6, 8406 AH De Ulesprong
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
29
Nieuws van het bestuur
Het afgelopen jaar is er veel achter de schermen gebeurd om de administratie van de FFF weer up to date te krijgen. Zowel nestor Jaap Feddema als jonge hond Mark Hilboezen hebben zich in deze administratieve klus vastgebeten en pas losgelaten nadat de ledenadministratie en de bijbehorende betalingen weer naadloos op elkaar aansloten. En nu is het voor de penningmeester weer een kwestie van bijhouden en voor de leden een kwestie van “niet laten liggen”, maar meteen betalen. En als dat niet in je genen zit, en daar kan ik me iets bij voorstellen, dan kun je altijd nog voor automatische incasso kiezen. Twee jaar geleden werd het bestuur tijdens de ledenvergadering nog nadrukkelijk verzocht de FFF-website te optimaliseren. Dat heeft intussen plaatsgevonden. Op de ledenvergadering van 6 maart 2015 konden we nu melding maken van de komst van een FFF-Facebookpagina. Dit sluit beter aan bij de huidige eisen van de sociale media en met name het gebruik hiervan door de jeugdige natuurvorsers. De website blijft in de lucht en beschikbaar voor nieuws, maar zal meer functioneren als archief. Inmiddels hebben zich al meer dan honderd FFF-vrienden gemeld en zijn er al tal van nieuwtjes op geplaatst. Onder het motto “goed voorbeeld doet goed volgen” heb ik zelf een foto geplaatst van een forse Snoek van circa 80 cm die ten prooi was gevallen aan een Otter in de Alde Feanen.
De ledenvergadering van 6 maart verliep vlot en soepel, waardoor er voldoende tijd overbleef voor de sprekers. Ditmaal hadden we een kwartet FFF-leden met ieder hun eigen verhaal. Ze hadden echter ook iets gemeen: allen stonden ze aan de wieg van een imposant boekwerk, of ze zijn nog van plan dit te schrijven. Peter de Boer heeft in een korte lezing een tipje van de sluier opgelicht over wat hij allemaal moest doorstaan om zijn omvangrijke boek ”Libellenrijk Fryslân” te realiseren. Er komen maar liefst 57 soorten libellen voor in Fryslân waarvan er tien in de laatste tien jaar zijn bijgekomen. Van alle in Nederland voorkomende soorten komt tweederde in Fryslân voor. Dit is mede een gevolg van de grote variatie aan landschappen en natuur die Fryslân rijk is en van de sterk verbeterde waterkwaliteit, natuurontwikkeling, de klimaatverandering en de inzet van de werkgroep de Hynstebiter. Na deze toch redelijk zware bevalling is Peter weer toe aan iets nieuws en hij pakt daarom zijn oude liefde weer op in de vorm van de nieuwe werkgroep de Miggesnapper. De werkgroep richt zich de komende tijd op o.a. de zweefvliegen, de wapenvliegen en de roofvliegen. John Melis, medeauteur van het boek “Fiskatlas Fryslân” en coördinator van de Werkgroep Vissen Onderzoek Friesland (WVOF), heeft ons bijgepraat over een aantal nieuwe vissoorten voor Fryslân.
Figuur 1. Compensatiemaatregelen als gevolg van opening Polderhoofdkanaal, 9 april 2015 De Veenhoop (foto Nico Minnema). Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
30 Het betreft vijf verschillende grondels (Pontische, Marmer-, Zwartbek-, Kesslers- en Witvingrondel) die met ballastwater door schepen worden meegevoerd en via het Main-Donaukanaal in Nederland terechtgekomen zijn. Gertie Papenburg heeft ons verteld over zijn uitdaging en “strijd” om binnen de daarvoor gestelde kaders zijn bijdrage te leveren aan de Nieuwe Encyclopedie Friesland (NEF). Om zijn taak goed te kunnen uitvoeren is hij eerst in de huid gekropen van zijn voorgangers die in 1958 de onderdelen natuur hebben beschreven. Geïnspireerd door en verwijzend naar D.T.E. van der Ploeg en Douwe Franke heeft Gertie naar tevredenheid de natuurgerelateerde lemma’s beschreven. Een “hels” karwei. Achteraf is hij zeer ingenomen met de kans die hij kreeg om dit te doen, maar ook is hij erg blij dat het achter de rug is. Als laatste en vierde spreker heeft Meinte Engelmoer ons meegenomen met een korte reis langs de besluitvorming rond de Fryske waadkust. Deze is begonnen bij de “strijd” tegen de inpoldering en meer recentelijk de discussie over verkweldering. Met name deze laatste discussie was voor Meinte de aanleiding om zich te verdiepen in de rationalisatie van de besluitvorming, beschreven door socioloog Max Weber (1864 - 1920). Vier aspecten worden door Weber bij besluitvorming onderscheiden: • Waarden: waarde of principe, religie (het is belangrijk dat…) • Doelen: afwegingen, beleid (bijvoorbeeld behoudsdoelstellingen zoals Natura 2000) • Affectie: vinden dat (emotie) • Traditie: dat hebben we altijd zo gedaan (uit gewoonte) Deze benadering geeft je meer inzicht in het waarom van de andersdenkende met zicht op overeenstemming. Dit was het enige onderwerp van de avond waar nog geen boek over geschreven is, maar Meinte heeft een sterke aandrang om een boek over Noord-Fryslân Bûtendyks te schrijven. Op vrijdagavond 27 maart 2015 had de Wadvogel-werkgroep haar jaarvergadering bij de Seedykstertoer. Tijdens deze vergadering heeft Jaap Feddema na vele jaren inzet afscheid genomen van het bestuur. Meinte heeft hem toegesproken over de roerige tijden vanaf 1989 waarin Jaap actief was voor de Wadvogelwerkgroep. De dossiers van de kokkelvisserij, gaswinning, windmolens, zeekraaloogst en de verkweldering van de Bokkenpollenpolder heeft Jaap op zijn bureau gehad. Mede dankzij Jaap ligt er nu een broedvogelmonitoringsreeks die voor verdere besluitvorming zeer waardevol is. Tijdens de ledenvergadering van de wadvogelwerkgroep is besloten om de gehele financiële administratie bij de FFF onder te brengen. De huidige financiële middelen zullen binnen de FFF apart beheerd worden voor o.a. de volgende doelen: Meinte Engelmoer heeft aangekondigd een boek
Twirre
te zullen schrijven over de vogels van de Friese Waddenkust. Dit fantastische vogelrijke gebied verdient een boekwerk waartoe Meinte inmiddels de eerste stappen heeft gezet. De stichting Avifauna Friesland (www.vogelsinfryslan. nl) heeft het plan om in 2018 een vervolg uit te brengen op de voor elke vogelaar legendarische boeken “Vogels in Friesland”. De Wadvogelwerkgroep wil ook dit boekwerk financieel steunen. En last but not least, de ‘Atlas van de Nederlandse vogels’, die zal worden geschreven door SOVON, zal worden gesponsord door de wadvogelwerkgroep. Voor deze uitgave kan iedereen vogelsoorten sponseren (https://www.sovon.nl/steundeatlas) en de Wadvogelwerkgroep kiest hierbij voor de Kluut en de Strandleeuwerik. Op de ledenvergadering van de FFF is ook besproken dat een FFF-ledenexcursie niet meer een aanvulling is op alle activiteiten van de werkgroepen die al worden georganiseerd. Om toch een gemeenschappelijke jaarlijks terugkerende activiteit te organiseren, is het idee gerezen om een FFF-soortendag op te zetten. Mark Hilboezen is hiervan de trekker en intussen heeft het eerste overleg over de organisatie plaatsgevonden. De bedoeling is om dit jaar op 15 augustus in It Bûtenfjild bij Veenwouden, waar zowel Staatsbosbeheer, It Fryske Gea als particulieren natuur beheren, gezamenlijk met diverse specialisten van verschillende soortengroepen zoveel mogelijk gegevens over de daar voorkomende soorten te verzamelen. Dit zeer gevarieerde gebied met schraallanden, moerasbossen, rietmoerassen en open water leent zich goed voor deze velddag. Naast de te verkrijgen waardevolle informatie voor de beheerders, kan deze dag uitgroeien tot een leerzaam gebeuren voor de leden. Ideeën omtrent dit nieuwe initiatief kun je mailen naar: h.m.hilboezen@hotmail. com. “Invloed van Polderhoofdkanaal op natuur nauwlettend gevolgd”. Onder deze kop kwam de Leeuwarder Courant met het nieuws dat de monitoringscommissie onder voorzitterschap van Henk Kroes kennis maakte met het gebied en de betrokken partijen. De verwachting is dat de openstelling van het kanaal voor de pleziervaart schade aan de habitat van de Gestreepte waterroofkever, de Groene glazenmaker en de Grote modderkruiper toebrengt. Daarom zijn er vele hectares nieuwe natuur aangelegd bij de Kraanlannen en it Ald Djip (figuur 1). “It leit der no noch keal en neaken by” constateerde Kroes “mar it sil gau begroeid reitsje”. Zijn commissie met onder anderen vertegenwoordigers van Naturalis en de Radboud Universiteit moeten bijhouden in welke mate de boten de natuur aantasten en hoe de compensatiegebieden zich ontwikkelen. Jaarlijks zal hierover een rapportage verschijnen en kan bepaald worden of het Polderhoofdkanaal kan worden verdiept tot de gewenste 1.30 meter. Nico Minnema, voorzitter FFF
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
31
Exoten rubriek Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora) Henk Jansen Familie
De Waterteunisbloem behoort tot de Onagraceae en is nauw verwant aan de gewone Teunisbloem (Oenothera biennis) en ook aan het als kwetsbaar op de Rode Lijst staande Waterlepeltje (Ludwigia palustris). Een andere nauwe verwant is de Kleine waterteunisbloem (Ludwigia peploides). De familie telt wereldwijd zo’n 82 soorten en grandiflora staat bekend als pantropische soort, die uitsluitend in Amerika voorkomt. Het Waterlepeltje is de enige inheemse Europese soort. De taxonomie van de groep is erg gecompliceerd. Voor details wordt verwezen naar Dandelot et al. (2005). Verwarring in het veld kan mogelijk optreden met de Kleine waterteunisbloem en het Waterlepeltje. In tabel 1 zijn de onderscheidende kenmerken weergegeven.
Bouw
De Waterteunisbloem kan tot één meter hoog worden en heeft verspreid staande, glanzende eironde tot elliptische bladeren en opvallende gele bloemen (figuur 1). De bladvorm is daarbij behoorlijk variabel. Vanuit de oever groeiend en wortelend in de bodem kan de soort enorme matten vormen die het wateroppervlak bedekken (figuur 2). Er worden twee soorten wortels gevormd. Wortels om zich in de bodem te verankeren en zijwaarts zich uitbreidende wortels, waarmee de soort in staat is zuurstof op te nemen, waardoor zij in erg zuurstofarme milieus kan overleven. De stengels hebben opvallende haren van 1 - 2 mm (van der Meijden 2005). In het begin van het groeiseizoen investeert de plant in zijwaartse uitbreiding en vanaf juli verschijnen de omhoog staande stengels met de grote bloemen (“grandiflora”), waarbij de bloei doorgaat tot de
Figuur 1. Bloeiende Waterteunisbloem, Leek 3 september 2014 (foto Wil Leurs).
eerste vorst zijn intrede doet. Zaadvorming is bekend uit Zuid-Amerika: de zaden zijn langwerpige smalle dozen die bijna zo lang als de bladeren kunnen worden. Deze zaden lijken erg geschikt om via het water verspreid te worden en zullen tevens een bron van voedsel vormen voor de fauna in de landen van herkomst. In Nederland is nergens zaadvorming waargenomen, vermoedelijk als gevolg van het ontbreken van geschikte bestuivende entomofauna.
Herkomst en ecologie
De Waterteunisbloem is inheems in Uruguay en in andere landen van Zuid-Amerika, een deel van de wereld waar opvallend veel waterexoten vandaan komen. Zij groeit daar in moerassen op de overgang van land naar water. De soort komt vooral op voedselrijke oevers voor. Zowel langs stilstaand als stromend water wordt zij gevonden. Wanneer fragmenten van de plant worden verspreid kunnen deze eenvoudig weer uitgroeien tot nieuwe planten. Waterteunisbloem werd rond 1830 geïntroduceerd in Zuid-Frankrijk rond Montpellier in het stroomgebied van de rivier de Hérault (Dandelot et al. 2008). Daarvandaan begon zij aan een opmars noordwaarts. Opvallend daarbij is dat de soort de eerste 150 jaar slechts langzaam noordwaarts opschoof, terwijl vanaf begin jaren tachtig de meldingen in diverse andere Europese landen opeens toenamen. Zo vermeldt Dandelot (2004) de soort in de jaren tachtig in België en wordt zij later gemeld uit Ierland, Italië, Spanje en Duitsland (o.a. Nehring & Kolthoff 2011). In Frankrijk leidde de soort al tot grote problemen. Open water groeide er mee dicht en andere soorten werden weggeconcurreerd. Ook veroorzaken de matten van Waterteunisbloem daar het ontstaan van een dikke sliblaag waar weinig andere soorten in kunnen overleven. Dandelot et al. (2008) deden studies aan het effect van de Waterteunisbloem op haar omgeving via de stoffen die zij in de omgeving afgeeft (allelopathie heet dit effect) en stelde met de controlesoorten Watersla (Pistia stratiotis) en Witte waterkers (Nasturtium officinale) vast dat de Waterteunisbloem een sterk negatief effect op deze andere plantensoorten heeft. Wij zagen op vakantie in 2006 langs een reservaat bij de Loire (Ile de la Folie) de soort voor het eerst. In Nederland is de eerste bevestigde melding die uit Dalfsen door Joop Kleuver (Kleuver en Holverda 1995). Kleuver ging na de vondst in een vijver in een plantsoen te Dalfsen in de zomer van 1993 op onderzoek uit. Eerst verwachtte hij de soort na de winter niet meer terug te zien, daar het, zo
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
32
Figuur 2. Vrijwel dichtgegroeide vaart met Waterteunisbloem, Leek 3 september 2014 (foto Wil Leurs).
vermoedde hij, om een vijver- of aquariumplant ging. Toen deze het jaar erop echter nog steeds in het bewuste plantsoen bleek voor te komen, leidde het spoor via de Gemeente Dalfsen naar een bedrijf in Gramsbergen. Daar vertelde men hem waar de planten te koop waren en bij het betreffende tuincentrum groeiden vlak in de omgeving “toevalligerwijs” ook Waterteunisbloemen.
Verspreiding in Nederland
In Nederland is de Waterteunisbloem tot nu toe in 111 atlasblokken aangetroffen verspreid over het hele land met uitzondering van de Waddeneilanden (bron: FLORON). In Fryslân is het meest recente verspreidingsbeeld welwillend door Hinko Talsma ter beschikking gesteld (figuur 3). In Drachten en omgeving is zij in het Fennepark en in de ringvaart de Trisken vastgesteld. In het Fennepark werd de soort voor het eerst gezien in 2004 (mond. meded. Harry Waltje) en in de Trisken in 2006 (eigen
waarneming). De laatste jaren overheerst voor deze locaties de indruk dat de soort door het toegepaste schoningsbeheer stabiel is en zich in ieder geval niet verder uitbreidt.
Beheer
Mechanische bestrijding wordt het meest toegepast. Daarbij worden de planten soms ter plekke begraven. Fragmentatie dient daarbij te worden voorkomen (van Valkenburg 2011). De indruk overheerst dat de uitbreiding de laatste jaren niet heel snel meer verloopt. Wel hangt de omvang van de populaties duidelijk samen met de frequentie en de zorgvuldigheid waarmee het beheer plaatsvindt. In de ringsloot van de Trisken aan de rand van Drachten wordt de hele watervegetatie inclusief Krabbescheer (Stratiotes aloides) en andere soorten van de daar voorkomende waterplantengemeenschap jaarlijks vrijwel geheel geschoond. Inderdaad heeft bij een dergelijk beheer de groeiplek van de Waterteunisbloem
Tabel 1. Onderscheidende kenmerken tussen Waterteunisbloem en verwante soorten (van Valkenburg 2011). Waterteunisbloem
Kleine waterteunisbloem
Waterlepeltje
Kroonbladen
(12) 15-25 mm
7-17 mm
Afwezig
Bladstand
Verspreid
Verspreid
Tegenoverstaand
Blad van bloeiende takken
6-12 cm aflopend langs bladsteel
3-6 cm met duidelijke bladsteel en –schijf
Driehoekig, dun en plat
Rond tot ovaal en opgezwollen
Steunbladeren steriele delen)
(ook
van
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
33 is ook voor android toestellen geschikt. Het doel is een zo compleet mogelijk beeld van de verspreiding van exoten te verkrijgen. In Europees verband is een nieuw beleid ontwikkeld om het probleem van de naar schatting 1200 tot 1800 invasieve exoten in Europa aan te pakken. Op 1 januari is een nieuwe richtlijn van kracht geworden die vooral op preventie is gericht (zie links onder dit artikel).
Dankzegging
Met dank aan Wil Leurs, Harrie Bosma, Harry Waltje, Marianne Thannhauser, Jan Erik van der Heide en Theo Claassen voor hun hulp bij deze bijdrage. Ook dank aan Hinko Talsma die voor dit artikel een verspreidingskaartje samenstelde op basis van recente data uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
Literatuur Figuur 3. Verspreidingskaartje van de Waterteunisbloem in Fryslân op basis van gegevens Nationale Databank Flora en Fauna samengesteld door Hinko Talsma.
zich sinds 2006 niet veel verder uitgebreid. Er zijn eveneens ervaringen met het toepassen van chemische bestrijdingsmiddelen (Plant Protection Service, Wageningen, NL & Centre for Ecology and Hydrology, Wallingford, UK 2011). Bij navraag bij Wetterskip Fryslân bleek dat deze middelen in Fyslân echter nergens worden toegepast en dat men met signalering en mechanische bestrijding werkt. Sinds 1 januari 2011 is de soort opgenomen in Bijlage 1 van het Convenant Waterplanten, hetgeen inhoudt dat zij niet meer verkocht mag worden en dat daar in principe ook toezicht op gehouden wordt. Het is gezien bovenstaande niet de verwachting dat de soort zich in Fryslân problematisch gaat gedragen, met name omdat Wetterskip Fryslân uiterst voortvarend ingrijpt bij signalering. Een aantal soorten uit de familie van de bladhaantjes gebruikt de soort als voedselplant (Plant Protection Service, Wageningen, NL & Centre for Ecology and Hydrology, Wallingford, UK 2011), waaronder het Zuid-Amerikaanse bladhaantje (Ochetina bruchi), wiens larven in de stengels van de Waterteunisbloem leven. Er zijn nog geen voorbeelden van geslaagde experimenten met biologische bestrijding.
i-Waterplant!
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is formeel de opdrachtgever voor dit project. Zij hebben via hun Werkgroep Plaagsoorten (2014) een nieuwe app ontwikkeld in een project waarin FLORON en het team invasieve exoten van de NVWA (Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit) betrokken zijn. Je neemt een foto met je i-phone en stuurt deze via de app naar een deskundige die dan beoordeelt om welke soort het gaat. De app
Dandelot, S., 2004. Les Ludwigia spp. invasives du Sud de la France: Historique, Biosystématique, Biologie et Ecologie. PhD University Aix-Marseille-III, 207 pp. Dandelot, S., C. Robles, N. Pech, A. Cazaubon & R. Verlaque, 2008. Allelopathic potential of two invasive alien Ludwigia spp. Aquatic Botany 88: 311–316. Dandelot, S., R. Verlaque, A. Dutartre & A. Cazaubon, 2005. Ecological, dynamic and taxonomic problems due to Ludwigia (Onagraceae) in France. Hydrobiologia 551: 131–136. Kleuver, J.J. & W.J. Holverda, 1995. Ludwigia uruguayensis (Camb.) Hara (Onagraceae), verwilderd. Gorteria 21: 99-100. Meijden, R. van der, 2005. Heukels’ Flora van Nederland. Drieëntwintigste druk. Wolters-Noordhoff, Groningen/ Houten. Nehring, S. & D. Kolthoff, 2011. The invasive primrose Ludwigia grandiflora (Michaux) Greuter & Burdet (Spermatophyta Onagraceae) in Germany. First record and ecological risk assessment. Aquatic Invasions 6 (1): 83-39. Plant Protection Service Wageningen NL & Centre for Ecology and Hydrology Wallingford UK, 2011. A guide to identification, risk assessment and Management of Ludwigia grandiflora (Mich.) Greuter and Burdet. Valkenburg, J.L.C.H. van (red.), 2011. Invasieve waterplanten in Nederland. Herziene versie veldgids, juli 2011. Nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Werkgroep Plaagsoorten, 2014. Nieuwsbrief 5 juni 2014. Platform Watersysteemonderhoud.
Websites
www.verspreidingsatlas.nl (verspreidingsbeeld Nederland: FLORON). http://ec.europa.eu/environment/nature/invasivealien/ index_en.html (verspreiding in Europa). www.q-bank.eu/Plants (verspreiding in de wereld). tvlink.org (een interessante video over dit onderwerp, zoek op invasive alien species).
Henk Jansen Skeanewei 12 9212 VC Boarnburgum
[email protected]
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
34
Spreeuw (Sturnus vulgaris)
Twirre
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
35
De foto van Ruurd Jelle Wat is het toch heerlijk als in het voorjaar Spreeuwen weer terugkeren naar de broedplekken. Ze zitten weer op het dak, bij nestkasten of boomholtes. De hele ochtend klinkt het schitterende gepruttel gecombineerd met de klanken van tal van soorten die worden nagebootst. Meesterlijke imitators zijn het. Hoe vaak denk je niet dat een Witgatje op de nok van je huis zit. Terwijl voor onze Spreeuwen het broedseizoen al is begonnen, verblijven er in het voorjaar in ons land ook nog zeer veel Spreeuwen afkomstig uit gebieden ten noorden en oosten van ons land. In die gebieden duurt de winter langer en begint het broedseizoen later. Deze nog niet broedende vogels gaan elke avond massaal met zijn allen naar gemeenschappelijke slaapplaatsen. Deze dieren blijven hangen tot ongeveer begin april, uiteraard ook afhankelijk van de weersomstandigheden. In deze bijdrage beschrijft Ruurd Jelle zijn met foto’s vastgelegde belevenissen met Spreeuwen op een slaapplaats in het Lauwersmeergebied. Dit jaar heb ik mij meer dan een week bezig gehouden met zo’n groep Spreeuwen in het Lauwersmeergebied. Naar schatting zaten er hier op het hoogtepunt rond de één miljoen vogels, maar ik durf er eigenlijk geen zinnig woord over te zeggen. De groep was in elk geval ontelbaar groot. Het vastleggen van dit fenomeen werkte verslavend met elke dag andere spectaculaire beelden. Ik was iedere dag vroegtijdig aanwezig. Dit opwarmen speelt een belangrijke rol voor de ervaring. In dit uur kwamen de vogels langzaam maar zeker binnendruppelen. De groepsgrootte varieerde van enkele tientallen tot enkele tienduizenden vogels. Vaak begon dit verzamelen op het land. Naarmate de totale groep groter werd, verplaatsten de vogels zich naar de bomen rond het rietveld waarin ze sliepen. Het leek dan alsof de normaal in april zo kale populieren en wilgen in dertig seconden voorzien waren van blad. Dit was ook het moment dat de andere hoofdrolspelers het toneel langzaam kwamen betreden. Twee Sperwers en een Havik waren iedere avond van de partij. In het begin maakten ze wat oriënterende vluchtjes waar de Spreeuwen op reageerden met een korte maar massale opvliegactie, waarna ze al vrij snel weer in de boomtoppen gingen zitten. Dit ging een tijdje zo door en na ongeveer een kwartier te hebben gezeten, barstte plotseling de show los. De gehele groep Spreeuwen kwam als een soort
megamonster het gebied binnenrollen. In eerste instantie vlogen ze, zo leek het, vrij doelloos in het rond boven het rietveld. Ze sliepen vaak op hetzelfde stuk, maar na een week of twee veranderde de locatie iets. Mogelijk was al het riet kapot door het gewicht van de vele Spreeuwen of stonk het er enorm naar de vele spreeuwenstront. Overigens hoort dit laatste naast het overweldigende geluid ook bij de beleving. Je camera, jas, haar, auto, alles zit onder de stront! Maar dat terzijde. De Spreeuwen cirkelden nog altijd boven het gebied en toen gingen de roofvogels echt los. De Sperwers en Havik waren mijn grote vrienden, want zonder hun aanvallen kwam het echte spektakel niet los. Ze schoten door de groep Spreeuwen die vervolgens de gekste vormen aannam. Ze rolden door de lucht, dan hier een zwarte vlek, dan daar. Soms als een molen met wieken bewoog de groep zich als één geheel door de lucht. Voor de roofvogel was het dan vrijwel onmogelijk een keuze te maken. Dit ging ongeveer een half uur door en lang niet iedere avond hadden beide Sperwers en of de Havik succes. Soms waren ze in het donker nog bezig en zag je vrijwel niets meer. Dat is wel verraderlijk aan deze beelden, want door de juiste belichting lijkt het op de camera alsof er nog licht is, maar in werkelijkheid speelt deze hele vliegshow zich in de schemer af en de laatste tien minuten praktisch in het duister. Na ongeveer een half uur te hebben overleefd in groepsverband, vonden de Spreeuwen het wel genoeg en besloten ze hun bed op te zoeken. Dit was iedere keer hetzelfde fenomeen, waarbij ze met de gekste vormen en capriolen in ongeveer één minuut en in één klap alle verdwenen in het riet. Vanuit een totale gecontroleerde chaos en een overweldigende herrie was plotseling alles stil. Je kreeg de neiging om dan te gaan staan applaudisseren. De Sperwers, Havik en ik keerden huiswaarts. Ik vaak als enige tevredene. De kracht en de omvang van dit spektakel was mijns inziens alleen in zwart-wit vast te leggen. Ik heb iedere keer voor een verschillende voorgrond gekozen en geprobeerd de sfeer van het gebied erbij vast te leggen. Hoe één miljoen kleurrijke individuen het beste in zwart-wit tot hun recht komen! De gehele serie is terug te zien op onderstaande website. Ruurd Jelle van der Leij Verzetsstraat 3 8923 CP Leeuwarden email
[email protected] website:http://www.pbase.com/ruurdjellevanderleij/spreeuw
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
36
Van Wad tot Woud; Nieuws uit de Friese natuur Merel Zweemer Het half jaar dat nu achter ons ligt, is verbazingwekkend rustig verlopen. De herfstmaanden verliepen vrij droog en warm. Door die warmte werden er tot laat in het najaar nog verschillende soorten insecten waargenomen. Op 1 november 2014 werden er bijvoorbeeld 21 soorten dagvlinders gezien in heel Nederland! Ook de winter hield zich niet aan de normale waarden. Er is in het Friese binnenland slechts één ijsdag geteld, een dag waarbij de temperatuur niet boven het vriespunt uitkomt. In een normale winter varieert dat van zeven op de Wadden tot elf in het oosten van Fryslân. Doordat verschillende soorten planten de hele winter bleven doorbloeien, leek het alsof het voorjaar ergens halverwege december al was begonnen. In deze rubriek stellen we u op de hoogte van de laatste nieuwtjes op het gebied van de natuur in Fryslân. We zetten enkele van de meest opmerkelijke natuurwaarnemingen op een rij. Indien u een mooie Friese ontdekking heeft gedaan waarvan u anderen op de hoogte wilt stellen, laat dit dan weten door te mailen naar mzweemer@ gmail.com.
Figuur 1. Blauwe kiekendief, Vriescheloër Vennen (Gr) 8 maart 2012 (foto Jeroen Helmers).
Slaapplaatstelling Blauwe kiekendief
De FFF-Slaapplaatsentelgroep Fryslân heeft ook dit jaar een aantal slaapplaatstellingen voor de Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) georganiseerd. De muizenplaag, die vooral in het zuidwesten van Fryslân heeft plaatsgevonden, zorgde niet alleen voor geweldige aantallen muizenetende broedvogels, zoals de Velduil (Asio flammeus) en de Ransuil (Asio otus), maar ook roofvogels waren de afgelopen winter in grote getale aanwezig in de provincie. De
slaapplaats in de voormalige zomerpolder Holwerdoost (Noord-Fryslân Bûtendyks) is pas sinds 2011 bekend, maar blijkt wel een van de belangrijkste te zijn. Vanaf anderhalf tot een uur voor zonsondergang trekken de Blauwe kiekendieven naar de slaapplaats. De kiekendieven worden geteld tijdens het invliegen, want eenmaal geland zijn ze niet terug te vinden in de ruigte van de zomerpolder. Uit de telling blijkt dat de juveniele vogels het eerst komen invliegen en ook vrij snel een slaapplek opzoeken. De volwassen
Tabel 1. Overzicht getelde aantallen Blauwe kiekendieven op de slaapplaats bij Holwerd in de winter 2014/2015. 5-10
1-11
Juveniel
7
21
Adulte vrouw
1
8
Adulte man
6
14
14
43
Totaal
Twirre
2-12
6-1
1-2
6
7
20
27
15
26
20
15
28
53
37
74
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
37 dieren komen doorgaans iets later en blijven nog een tijd boven de polder vliegen alvorens de slaapplek op te zoeken. De resultaten van de provinciale slaapplaatstellingen van Blauwe kiekendieven zullen worden gepubliceerd in roofvogeltijdschrift De Takkeling. Op pagina 36 het overzicht van de maandelijkse tellingen van 1 oktober 2014 t/m 1 februari 2015.
Zeldzame wintergasten
Van 1 januari tot 24 februari werd er een Bonte kraai (Corvus cornix) gezien in de weilanden bij Tersoal, noordoostelijk van Sneek (figuur 2). Bonte kraaien zijn van oudsher wintergasten in Nederland. Als broedvogel waren ze in de twintigste eeuw al zeldzaam. Tegenwoordig zijn er jaarlijks nog enkele broedgevallen op de Waddeneilanden, al betreft dit doorgaans geen zuivere paren, maar hybriden met de Zwarte kraai (Corvus corone). Als wintergast neemt hun aantal al af sinds de jaren ‘40 van de vorige eeuw. ’s Winters zijn er alleen nog in het noordoosten van het land kleine aantallen Bonte kraaien te vinden. Elders in het land zijn ze erg zeldzaam. De eerste vogels arriveren gewoonlijk tussen half oktober en half november. Vanaf maart trekken de vogels weer naar hun broedareaal in de ons omliggende landen. De aanwezigheid van een Bonte kraai op het Friese platteland was dus met recht bijzonder te noemen.
Figuur 2. Bonte kraai, Tersoal 8 februari 2015 (foto Merel Zweemer).
Figuur 4. Vrouwtje Noordse winterjuffer, de Weerribben 2 mei 2007 (foto Peter de Boer).
Van 30 maart tot en met 1 april zat er een andere zeldzame wintergast in Leeuwarden, namelijk een Kleine burgemeester (Larus glaucoides). Deze soort broedt op Arctische rotskusten, waar ze nestelen op richels van steile kliffen. De vogels overwinteren doorgaans op IJsland en in het noorden van GrootBrittannië. Als dwaalgasten komen ze ook wel aan de Nederlandse kust voor, meestal in havengebieden. Ze vangen vis en scharrelen daarnaast een kostje bij elkaar tussen menselijk afval. In Leeuwarden vlogen er twee Kleine burgemeesters rond. Aan het verenkleed was te zien dat het om vogels van verschillende leeftijden ging: een tweede- (figuur 3) en een derdejaars vogel. Het is bijzonder om maar liefst twee individuen van deze zeldzame meeuwensoort zo ver van zee aan te treffen.
Aanwezigheid Noordse winterjuffer onderzocht
Figuur 3. Kleine burgemeester tweede kalenderjaar (geboren 2014) met tweede kalenderjaar Zilvermeeuw, Leeuwarden 1 april 2015 (foto Arno Niehof).
De Noordse winterjuffer (Sympecma paedisca) is een zeldzame libellensoort in Nederland (figuur 4). In de voortplantingstijd zijn ze te vinden in petgaten in laagveenmoerassen, meestal met lisdodde en riet. Locaties waar de Noordse winterjuffer zich nog voortplant zijn de Weeribben, de
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
38 Wieden en het Kuinderbos. In Fryslân is deze juffer in het voorjaar in lage dichtheden in de Lendevallei en de Rottige Meente te vinden. Om te overwinteren zoeken ze beschutting in heidevelden, pijpenstrootjevelden en (moeras)bossen met ondergroei van grassen. Op 4 en 11 januari 2015 werden op de Blesdijkerheide in totaal zeven overwinterende exemplaren van de Noordse winterjuffer aangetroffen. Deze soort wordt zwaar beschermd door de Flora- en Faunawet. De aangetroffen individuen zullen worden gevolgd tot aan het voorjaar, wanneer ze hun overwinteringsgebieden op de hogere zandgronden gaan verlaten om naar hun voortplantingsgebieden te trekken. Op Facebook is inmiddels weer de pagina ‘Libellenwerkgroep Friesland De Hynstebiter’ actief. Op deze pagina worden nieuwtjes over libellen gedeeld en worden excursies aangekondigd.
Gertie Papenburg en Henk Jansen maakten op 30 december 2014 een wandeling door het beekdal van de Lauwers vanaf het begin aan de Fryske Dyk net ten noorden van de Kale Weg bij Surhuisterveen tot aan het van Starkenborghkanaal in Stroobos. De meest opvallende bloeiende soort die door hen werd aangetroffen, was de Gewone dotterbloem in één van de hooilandjes van de Petten bij Peebos (landelijk vijf keer gemeld). Bij Buitenpost werd een bloeiende Dagkoekoeksbloem (Silene dioica) gezien (figuur 5). Ook de door hun aangetroffen Gele ganzenbloem (Glebionis segetum) werd landelijk maar vier keer bloeiend gevonden. In de landelijke rapportage zijn meer details, ook omtrent het bloeien van de diverse ecologische groepen te vinden. Het zou mooi zijn als de data komend jaar ook per provincie beschikbaar komen!
Eindejaars Plantenjacht
In 2014 organiseerde FLORON voor het eerst een telling van nog bloeiende plantensoorten rond de jaarwisseling. Dit in navolging van de in Engeland bestaande New Years Plant Day, die sinds 2012 georganiseerd wordt door de zusterorganisatie van FLORON, de Botanical Society of England and Ireland (opgericht in 1838!). De weersomstandigheden waren vrij gunstig; in december was het in ons land warm: rond Kerstmis kwamen temperaturen van circa tien graden voor. Na de Kerst werd het wel kouder met een enkele vorstnacht, maar in Fryslân viel in de waarneemperiode (van Kerstmis tot en met 4 januari) geen sneeuw van enige betekenis. In onze provincie deden achttien waarnemers aan de telling mee. Waarnemingen konden via vier kanalen worden doorgegeven: email, website (plantenjacht. nl), Facebook en Twitter. FLORON heeft de resultaten van de telling in een rapportage samengevat, maar geen onderscheid gemaakt tussen de uitkomsten per provincie. Het betreft hier dus landelijke resultaten.
Welke soorten bloeiden er nu allemaal rond deze tijd?
In totaal werden 383 verschillende soorten geturfd. Het bleek daarbij voor 97 procent om algemene soorten te gaan. De grootste groep bestond uit de eenjarigen. Iets minder dan de helft van de soorten begint al in het voorjaar met bloeien en bloeit dan zo’n drie tot zes maanden en soms dus ook nog steeds aan het einde van het jaar. Opvallend is dat er maar zeer weinig echte voorjaarsbloeiers zijn gevonden. Opvallende voorjaarsbloeiers, zoals Vroegeling (Erophila verna), Klein hoefblad (Tussilago farfara), Speenkruid (Ficaria verna) en Gewone dotterbloem (Caltha palustris subsp. palustris) vormden samen slechts 2% van de waarnemingen. In de top drie stonden: Madelief (Bellis perennis), Straatgras (Poa annua) en Gewone paardenbloem (Taraxacum officinale).
Twirre
Figuur 5. Dagkoekoeksbloem, Buitenpost 25 december 2014 (foto Gertie Papenburg). Staat deze plant er nog?
Op dit moment speelt er bij FLORON het project ‘Staat deze plant er nog?’, waarbij waarnemers door heel Nederland een atlasblok kunnen claimen om oude vindplaatsen van bijzondere planten te doorzoeken. De waarnemers gaan op zoek naar zeldzame plantensoorten die tussen de vijf en vijftien jaar geleden voor het laatst op die locatie zijn gezien. FLORON wil graag actuele waarnemingen van deze soorten hebben om de landelijke trend beter te kunnen bepalen. Als een km-hok recentelijk goed is geïnventariseerd en de soort niet is gevonden, dan wordt aangenomen dat de soort definitief uit het km-hok verdwenen is. Vervolgens wordt de betreffende waarneming ook niet (meer) op de kaart weergegeven. Behalve Habitatrichtlijnsoorten en heel zeldzame plantensoorten, is ook een aantal exoten opgenomen waarvan het van belang is om te weten hoe bestendig de populaties zijn. Meedoen kan door een atlasblok te claimen op /www.verspreidingsatlas. nl/biodiversiteit/actualisering-vaatplanten.aspx Merel Zweemer De Boorne 15 8939 BS Leeuwarden
[email protected]
natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
39 OVERZICHT WERKGROEPEN FFF Soortgroep
Werkgroepnaam
Coördinatie
per 1 mei 2015
Email en/of website
contact
Samenwerking met
FERBAN OAR OARE BISTEN Reptielen & Amfibieën
WHF-Werkgroep Herpetofauna Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
RAVON
Insecten
Insectenwerkgroep Fryslân. In oprichting
Eduard Peter de Boer
[email protected]
06-53609123
EIS-Nederland en NEV
Kreeften & Waterkevers
KONON-Kreeften Onderzoek Noordoost Nederland
John Melis
[email protected]
06-46524630
EIS-Nederland
Libellen
Libellenwerkgroep De Hynstebiter
Eduard Peter de Boer
[email protected] Facebook/groepen/De Hynstebiter
06-53609123
Vlinderstichting/NVL
Vissen
WVOF-Werkgroep Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
RAVON
Zoogdieren
Zoogdierwerkgroep Fryslân
John Melis
[email protected]
06-46524630
VLEN & Zoogdiervereniging
FÛGELFERBÂN Gierzwaluwen
Gierzwaluwenwerkgroep
Jaap Langenbach
[email protected] gierzwaluw-nl.blogspot.com
0514-592536
BFVW
Wadvogels
Wadvogelwerkgroep
Jaap Feddema Jacob Hanenburg
[email protected] [email protected]
0518-411205 06-51360029
SOVON
Vogels
Slaapplaatsentelgroep
Romke Kleefstra
[email protected]
06-10646640
SOVON
Vogels
Vogelwerkgroep Brandemeer
Heine van Dijk
[email protected]
0561-616569
SOVON
PLANTEFERBÂN Planten
Buitenpost e.o.
Gertie Papenburg
[email protected]
0511-541376
FLORON
Planten
Burgum e.o.
Anne Piter Nicolai
[email protected]
06-23642493
FLORON
Planten
Drachten e.o.
Harry Waltje
[email protected]
0512-543443
FLORON
Planten
Gorredijk e.o.
Marten Hunneman
[email protected]
0513-464596
FLORON
Planten
Leeuwarden e.o.
Jan en Margriet van der Meer- Kampen
[email protected]
058-2152822
FLORON
Planten
Sneek e.o.
Hinko Talsma
[email protected]
0515-462695
FLORON
Planten
Workum e.o.
Klaas Ybema
[email protected]
0515-542519
FLORON
Planten
Persoonlijk actief
Philip Sollman
[email protected]
0518-400296
FLORON
Wilt u meer weten over de activiteiten van bovengenoemde werkgroepen? Neem dan contact op met de coördinator(en).
Libellenrijk Fryslân, mei ljochtsjende wjukken oer it wetter E.P. de Boer, E. van Hijum, C. Brochard & R.B. van Seijen, 2014. Bureau FaunaX, Gorredijk. ISBN 978 94 6190 060 9 Vanaf 2000 heeft de Libellenwerkgroep De Hynstebiter van de FFF onder leiding van Peter de Boer intensief onderzoek gedaan naar het voorkomen en de ecologie van libellen in Fryslân. Gedurende vier jaar noeste arbeid zijn alle gegevens uitgewerkt en thans ligt een kloek en prachtig boek voor van 352 pagina’s. De eerste hoofdstukken geven een beschrijving van het Friese landschap en ontwikkelingen daarin vanuit het perspectief van libellen en de wijze van onderzoek. Vervolgens worden in bijna 300 pagina’s 64 soorten besproken waarvan 57 in Fryslân zijn aangetroffen. Per soort komen de volgende onderdelen aan de orde: karakteristiek, verspreiding in Nederland en Fryslân inclusief een verspreidingskaart, leefgebied, fenologie, gedrag, larven en -huidjes (waarmee aangetoond kan worden dat de soort zich succesvol voortplant) en Fryske namme. Vaak worden in een of meer kaders nog bijzonderheden over de behandelde soort gegeven. Het geheel is voorzien van een zeer groot aantal schitterende foto’s. Een boek als dit met een beperkte oplage kost een vermogen. Door een groot aantal sponsoren waaronder de FFF kon de verkoopprijs beperkt worden tot € 37,50 (plus € 3,95 verzendkosten). Voor elke natuurliefhebber lijkt mij dit boek een must. De prijs kan geen belemmering voor de aanschaf zijn. Het boek kan digitaal besteld worden bij FaunaX in Gorredijk (www.faunax.nl). Klaas Koopman
Twirre natuur in Fryslân Jaargang 25, 2015, nummer 1
Twirre Jaargang 25, 2015, nummer 1
Artikelen F. Nijland & J. Postma. Hoeveel weidevogels broeden er in Fryslân? F. Kunst & K. Ybema. Bijzondere flora op Gaasterlandse golfbaan Schelpenwerkgroep Friesland. Kalkpraat – schelpen in Fryslân (3) – het brakke milieu
4-9 3 10 - 14 11 14
15 - 16
K. Koopman & J. Feddema. De teloorgang van de broedpopulatie van Kokmeeuwen (Chroicocephalus ridibundus) bij Holwerd
18 - 21
R. Kleefstra. Tweeduizend Grote zilverreigers (Casmerodius albus) in Fryslân!
22 - 26 26
Rubrieken
28 - 29
Nieuws van het bestuur
29
21
29
Exoten: H. Jansen. Waterteunisbloem (Ludwigia grandiflora)
31
De foto van Ruurd Jelle: R.J. van der Leij. Spreeuw
34
Van Wad tot Woud: M. Zweemer. Nieuws uit de Friese natuur
36
30 - 35 Werkgroepen J. Feddema. Overzicht werkgroepen FFF per 1 mei 2015 K. Koopman. Boekbespreking Libellenrijk Fryslân, mei ljochtsjende wjukken oer it wetter
36 37 - 38 39 39