Tijdelijke Gedragscode voor houders van certificaat Zegenend Helpen 1. Inleiding Stichting Zegenend Helpen heeft tot doel het toerusten van personen om het principe van Zegenend Helpen toe te passen. Dit in algemene zin en in bijzondere zin met betrekking tot het terrein van begeleiding na seksueel misbruik (artikel 2.1 van de statuten). Deze tijdelijke gedragscode is van toepassing vanaf 1 januari 2012 en vervangt alle voorgaande versies van de gedragscode. De gedragscode is tijdelijk, omdat de stichting nog geen duidelijkheid heeft over de juridische status van de gedragscode, de relatie tussen de stichting en de houder van de licentie Zegenend Helpen, inclusief de voorwaarden voor verkrijging en verlenging van de licentie. Het bestuur van de stichting wil hierover zo snel mogelijk duidelijkheid geven, maar wil dit ook gronding doen. Aangezien de oude gedragscode geen recht deed aan de feitelijke situatie en de klachtenregeling onvoldoende duidelijk was, is deze tijdelijke gedragscode uitgebracht 2. Grondslag Het werk van de stichting en degenen die de licentie Zegenend Helpen hebben ontvangen hebben als grondslag de Bijbel als het onfeilbare, gezaghebbende Woord van God. Het offer van Jezus Christus aan het kruis gebracht en zijn opstanding uit de doden, vormt de basis voor de begeleiding. De werkwijze is gebaseerd op de principes van het ’Zegenend Helpen’, zoals beschreven in de publicaties van T.J. van der Weele. Deze principes zijn samengevat in bijlage 1, Het Eigene van Zegenend Helpen. 3. Status van de code De gedragscode geeft de ruimte aan, waarbinnen de houders van de licentie Zegenend Helpen begeleiding geven Op deze wijze wordt de integriteit van confident en de houder van de licentie Zegenend Helpen, hierna te noemen ZH begeleider beschermd. De houders van de licentie dienen de gedragscode te onderschrijven. 4. Spirituele en ethische uitgangspunten 4.1 ’Zegenend Helpen’ sluit aan bij datgene wat God in het leven van de confident reeds doet.
4.2 De begeleiding is in geen enkel opzicht dwingend. De vrijheid die Christus geeft, wordt als basisvoorwaarde geaccepteerd. 4.3 Het startpunt voor de begeleiding is de eigen leefwereld van de confident. 4.4 Het zegenen gebeurt niet om ‘toe te dekken’, maar om een veilige situatie te creëren, waarin groei, verandering en verwerking kan plaatsvinden. 4.5 De integriteit van de confident moet te allen tijde gerespecteerd worden. 4.6 Te allen tijde is enigerlei vorm van exploitatie van de confident onacceptabel. Het begeleidingsproces moet steeds duidelijk zijn voor de confident. De confident dient steeds de gelegenheid te hebben om de aanpak ter discussie te stellen, of de begeleiding te beëindigen. 5. Relatie confident - ZH begeleider 5.1 In principe is de algemene regel dat begeleiding door twee personen, bij voorkeur een man en een vrouw, gegeven wordt. Wanneer dit niet mogelijk is, kan de begeleiding gegeven worden door twee mensen van hetzelfde geslacht als de confident. Het is ook mogelijk dat de confident een vertrouwenspersoon meeneemt. 5.2 De ZH begeleider dient zich te allen tijde bewust te zijn, van het vertrouwelijke karakter van alles wat besproken wordt. Ter zake geldt tegenover derden een zwijgplicht, behoudens ruggespraak met een supervisor. Deze zwijgplicht geldt ook voor deelname aan besloten gebedskringen. Indien een ZH begeleider een casus tijdens een intervisiebijeenkomst ter sprake wil brengen, dan dient vooraf instemming van de betrokken confident verkregen te zijn. 5.3 De vertrouwelijkheid vindt zijn grenzen in uitzonderlijke omstandigheden, waarbij gevaar bestaat voor onevenredige schade aan betrokkenen of derden. Voor doorbreking van de geheimhouding is overleg van de ZH begeleider met zijn supervisor, of bij het ontbreken daarvan met de voorganger van zijn/haar gemeente. 5.4 Als tijdens het proces blijkt dat doorverwijzing of assistentie van andere disciplines wenselijk of nodig is, dan dient instemming van de confident daartoe verkregen te worden. 5.5 ZH begeleiders treden normaliter niet op namens de confident. Wanneer dit in uitzonderingsgevallen toch gebeurt, dan moet dit slechts op uitdrukkelijk verzoek en met schriftelijke instructie van betrokkene plaatsvinden. 5.6 Na beëindiging van de begeleidingsrelatie dient de ZH begeleider gedurende minimaal één jaar beschikbaar te blijven voor het geven van een beperkte vorm van nazorg, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. 5.7 Binnen één jaar na beëindiging van de pastorale relatie zal de ZH begeleider geen intieme relatie met de confident aangaan. Ook een vriendschapsrelatie wordt binnen deze periode ontraden. 5.8 De ZH begeleider die benaderd wordt met een hulpvraag, dient zichzelf af te vragen of hij/zij in deze situatie wel de meest geschikte ZH begeleider is. Er dient daarom een wederzijdse bedenktijd afgesproken te worden, zodat er gelegenheid is om deze hulpvraag te overwegen. 5.9 Indien een ZH begeleider genoodzaakt is om met een wachtlijst te werken en hij of zij wordt direct benaderd door een confident, dan verdient het aanbeveling deze
5.10 5.11
5.12
5.13
confident te wijzen op andere ZH begeleiders. De confident beslist of hiervan gebruik gemaakt wordt. Voordat met de daadwerkelijke begeleiding begonnen wordt, moeten essentiële praktische zaken voor de confident duidelijk zijn. Tijdens het begeleidingsproces moet er gewaakt worden voor een blijvende geestelijke afhankelijkheid van de confident t.o.v. de ZH begeleider. De ZH begeleider eerbiedigt de persoonlijke fysieke en geestelijke integriteit van de confident. Hij/zij dient zich bewust te zijn van zijn/haar machtspositie in pastorale relaties en de machtsongelijkheid, die hieruit kan ontstaan. Hij/zij zal geen misbruik maken van de eventuele afhankelijkheid of kwetsbaarheid van degenen, die pastorale hulp ontvangen. ZH begeleiders moeten zo duidelijk mogelijk de grenzen aangeven van wat wel en niet verantwoord is binnen de begeleidingsrelatie. Met name zijn zij verantwoordelijk om deze grenzen te bewaren en te bewaken. Tijdens het begeleidingsproces dient er voortdurend voor te worden gewaakt, dat de confident niet geforceerd of gemanipuleerd wordt. Betrokkene blijft steeds zelf verantwoordelijk voor eigen keuzen en beslissingen. De ZH begeleider dient de confident te stimuleren in het maken van beslissingen op grond van eigen overtuiging en eigen waarden.
Bijlagen: Documentcode: 1. Het Eigene van Zegenend Helpen 2. Klachtenprocedure
bijlage 1 van de Gedragscode Het Eigene van Zegenend Helpen Onze theologische uitgangspunten vallen binnen het raamwerk van de beginselverklaring van de Evangelische Alliantie en het Lausanne Convenant. Deze uitgangspunten verduidelijken wij als volgt: 1. God heeft het verlangen zijn schepselen te zegenen, d.w.z. hen het goede toe te spreken. Daarbij zijn woorden en daad voor God één. Dit verlangen van God betekent voor de mens, dat hij ook een positieve, verwachtende, ontvangende houding mag hebben, dat God goede dingen zal doen. Terwijl veel begeleiding probleemgericht is, willen wij in Zegenend Helpen (voortaan afgekort ZH) vooral de aandacht voor het goede, door woord en houding van helpers centraal stellen. Een belangrijk aspect hiervan is een stil luisteren, zodat God zelf die woorden kan spreken, die de hulpvrager nodig heeft. 2. Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament wordt de opdracht tot zegenen gegeven. We bedoelen daarmee niet de specifieke ambtelijke zegen, maar een zegenend leven vanuit het priesterschap der gelovigen (Rom. 12, 14 en 1 Pt. 3, 9). Die houding heeft tot gevolg, dat de helper niet alleen met menselijke bewogenheid naast de hulpvrager staat en zich met hem tot God wendt, maar ook, dat de helper zegenend aan Gods kant gaat staan en met de genade en het erbarmen van de Heer naar de hulpvrager kan kijken. 3. Jezus geeft bij de uitzending van zijn discipelen en van de zeventig hen de opdracht bij het verspreiden van het Koninkrijk van God mensen tegemoet te treden met zijn shalom (Mt. 10, 12 e.a.). D.w.z. het begint met het toespreken van de heelheid (shalom) van God. 4. Wanneer God bewogen is (in het OT bewogen is) komt er onvermijdelijk actie, komt God in de situatie van zijn Volk (wonderen, plagen in Egypte, wolkkolom). In het NT komt de volledigste manier daarvan naar voren nl. de vleeswording van Jezus Christus. In Hem komt God dus in de puinhopen, in de modder van deze wereld. Zo benadrukt ZH de komst van de verlosser in de moeilijke, pijnlijke of zondige situatie van de hulpvrager. Daarom heeft ZH een sterk christo-centrisch karakter. Eerst de blik op Jezus richten, dan pas op de situatie. De uitwerking van deze principes brengt het volgende: 1. De hulpvragers worden gezegend met de ‘vrede’ van de Heer (de Vader, Jezus of de Heilige Geest). Het Joodse begrip vrede is weidser dan het Griekse begrip, daarom vertaalt Paulus shalom met ‘genade en vrede’. Het zegenen hiermee gebeurt niet om ‘toe te dekken’, maar juist om een veilige situatie te creëren, waarin de hulpvrager de problemen, angstige gebeurtenissen onder ogen kan zien. Ook hier ervaren hulpvragers dat Gods woord betekent dat Hij handelt. 2. Gods incarnatiehouding betekent, dat met de hulpvrager het Maranatha-gebed (Heer, Kom) gebeden kan worden; het is een uitnodigen van God in de situatie van vandaag of van die van vroeger, wanneer Zijn aanwezigheid daarin niet ervaren is. Een manifestatie van Gods Tegenwoordigheid in een situatie is evenwel een soevereine daad van God. Het geeft de mogelijkheid om situaties in een ander licht te zien, te
‘herkaderen’. We kunnen dan ook het verborgen goede uit die situaties onder de aandacht brengen. 3. Het incarnatieprincipe betekent, dat wij in ZH de eigen cultuur van de hulpvrager als noodzakelijk startpunt voor de begeleiding stellen. God komt waar wij zijn. ZH benadrukt daarom, dat de helper als coach mag optreden, die begint waar de ander is, i.p.v. te beginnen met algemeen erkende (meestal cultureel gevormde) eisen van de christelijke omgeving. De vorm van het gebed en de woorden ervan worden ook cultureel bepaald. Hulpvragers bepalen de culturele vorm van het pastorale gesprek. Dit geldt ook voor niet-christelijke hulpvragers. Zij zullen worden aangesproken op voor hen herkenbare ‘scheppingsgaven’. God is aan het werk in ieder mens, ook al herkent die Hem niet. Deze scheppingsgaven kunnen wij bevestigen en ermee instemmen. 4. Gods komen in de situatie betekent, dat de hulpvrager reële verwachtingen mag koesteren. De reiniging, genezing en heiliging van geest, ziel en lichaam kan gebeuren door de werking van de vrede van God (1 Tess. 5, 23, Fil. 4, 6vv). Inderdaad: ook van het lichaam, dat herinneringen van gevoelens en subjectieve waarnemingen heeft opgeslagen, waar wij ons niet direct bewust van behoeven te zijn. Zo kunnen ‘flashbacks’ onverwacht optreden door impulsen, die het lichaam ervaart, zodat iemands zielenleven er door wordt beïnvloed en tenslotte ook zijn geest. De relatie geest, ziel en lichaam wordt in ZH dan ook gezien als een cirkel. Lijfelijke herinneringen kunnen zo krachtig zijn, dat het noodzakelijk wordt het lichaam als het ware te reinigen, waardoor het weer een normaal reactiepatroon krijgt. Dit is één van de belangrijkste aandachtspunten in ZH, dat zich daarin onderscheidt van andere pastorale werkvormen. Conclusies: 1. ZH is geen methode, maar een houding naar God toe. Die houding van overgave aan God bepaalt ook de houding naar de hulpvrager toe en wel vanuit Gods respect, genade en bewogenheid met die mens. 2. ZH sluit daarom aan op wat God reeds deed of aan het doen is in het leven van de hulpvrager en probeert niet een eigen programma af te wikkelen. Zo is de bekrachtiging van de hulpvrager nodig om de pijnlijke werkelijkheid van verleden, heden en/of toekomst onder ogen te zien, alleen voor zover God dit nodig vindt (1 Cor. 10, 13, Hebr. 4, 8). Dit betekent dus, dat we niet automatisch gaan graven. Niet alles behoeft herleefd te worden om er vrij van te komen. Er zijn ook zaken, die zo pijnlijk zijn of door God als ‘niet ter zake doende’ worden beschouwd, dat Zijn vrede dit kan omhullen en ontkrachten. 3. Hiermee is ZH een manier van omgaan met hulpvragers, die niet dwingend is. De vrijheid, die Jezus Christus geeft, wordt als basisvoorwaarde in de begeleiding gerespecteerd.
Bijlage 2 van de Gedragscode Klachtenprocedure Stichting Zegenend Helpen 1. Indien een confident meent een ernstige reden te hebben, om zich te beklagen over de inhoud van de ZH begeleidingsrelatie of de wijze van uitvoering daarvan, dan kan schriftelijk een klacht ingediend worden bij het bestuur van de stichting Zegenend Helpen. 2. De klacht moet betrekking hebben op de inhoud van de gedragscode (met name artikel 5 en bijlage1), waarbij duidelijk aangegeven dient te worden, welke gebeurtenissen, feiten of handelingen de reden tot klagen vormen. 3. Het bestuur van de stichting besluit over de ontvankelijkheid van de klacht. Bij ontvankelijk verklaren van de klacht, stelt het bestuur van de stichting een onderzoekscommissie in. Deze commissie bestaat uit drie personen. Twee leden van deze commissie worden gezocht uit de kring van onafhankelijke deskundigen (Onafhankelijke commissieleden zijn leden die geen arbeidsrechtelijke of bestuurlijke binding hebben met, noch anderszins op directe wijze betrokken zijn bij het aanbod en de activiteiten van de Stichting Zegenend Helpen.) De derde persoon is lid van het bestuur. 4. De onderzoekscommissie krijgt een schriftelijke opdracht van het bestuur, waarbij zij volgens de procedure tewerk gaat zoals in bijlage 2a staat omschreven. 5. De onderzoekscommissie brengt schriftelijk een rapport met aanbevelingen uit. 6. Het bestuur beslist over de verdere voortgang. Bij erkenning van de klacht, beslist het bestuur over te nemen sancties en of verdere maatregelen.
BIJLAGE 3a : PROCEDURE ONDERZOEKSCOMMISSIE STICHTING ZEGENEND HELPEN
1. Doelstelling Doelstelling van klachtbehandeling is het onderzoeken van de aanleiding tot de klacht en in het verlengde daarvan doen van een objectiveerbare uitspraak over de gegrondheid van de klacht (naar beide partijen) voorzien van eventuele aanbevelingen. 2. Verschoning en wraking a. De klager en/of de verweerder kunnen bezwaar maken tegen de deelneming van een lid van de commissie aan de behandeling van de klacht (wraking) wanneer zich ten aanzien van dit lid feiten of omstandigheden voordoen die het vormen van een onpartijdig oordeel over de klacht zou bemoeilijken. b. De overige leden van de commissie beslissen of dit bezwaar terecht is gemaakt. Bij staking van stemmen wordt dit geacht het geval te zijn. De beslissing wordt schriftelijk medegedeeld aan de klager en de verweerder. c. Een lid van de commissie kan zich onttrekken aan de behandeling van een klacht (verschonen) wanneer zich ten aanzien van dat lid feiten of omstandigheden voordoen die het vormen van een onpartijdig oordeel over de klacht bemoeilijken. 1. Bevoegdheden Aan de commissie worden ten behoeve van de uitoefening van haar taken de volgende bevoegdheden toegekend: a. Het oproepen van partijen en andere personen binnen de stichting voor hoor en wederhoor. b. Het instellen van zelfstandig onderzoek. c. Het raadplegen van stukken in het belang van het onderzoek. Voor zover deze betrekking hebben op de klager dient hiervoor toestemming door de klager gegeven te worden, voor zover deze betrekking hebben op ZH begeleider(s) dient hiervoor toestemming te worden gegeven door de betreffende ZH begeleider(s)) en het bestuur van de stichting. d. Het zich van de situatie ter plaatse op de hoogte stellen. Verweerders verlenen hun medewerking aan een ongestoorde uitoefening van deze bevoegdheid. 4. Behandeling van de klacht a. Indien de commissie besluit tot in behandeling nemen van de klacht, deelt zij dat schriftelijk aan partijen mede en stelt zij tegelijkertijd verweerder in de gelegenheid binnen 14 dagen na verzending een schriftelijk verweer aan de commissie toe te zenden. b. De commissie zendt het verweer zo spoedig mogelijk in afschrift toe aan de klager, die daarop binnen 14 dagen na verzending nog schriftelijk commentaar bij de commissie kan indienen. c. De commissie roept, indien zijzelf of ten minste één van de partijen zulks wenselijk acht, beide partijen en eventueel anderen en/of getuigen op om ter mondelinge behandeling van de klacht te verschijnen en bepaalt daartoe dag, uur en plaats. Van de mondelinge behandeling wordt een verslag opgemaakt. Bij niet verschijnen van één van de partijen kan de commissie te harer beoordeling opnieuw een verschijnen van partijen bepalen of haar beslissing geven met vermelding van het niet-verschijnen. d. Indien de commissie het nodig oordeelt, of indien één van de partijen daarom verzoekt, zullen partijen afzonderlijk worden gehoord. Indien tot afzonderlijk horen van de partijen wordt overgegaan, zal de commissie alleen die informatie bij haar overwegingen betrekken waarop de wederpartij de gelegenheid heeft gehad te reageren. e. Indien de klager zijn medewerking weigert, kan dit voor de commissie aanleiding zijn de behandeling te staken. f. Houders van de aantekening Zegenend Helpen die daartoe worden opgeroepen, verlenen medewerking, zo nodig in opdracht van het bestuur.
g. Indien nog onduidelijkheden zijn blijven bestaan, kan de commissie overgaan tot het verzamelen van nadere gegevens, waaronder het opnieuw (eventueel schriftelijk) horen van partijen en eventueel adviseurs en/of getuigen, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 3.
5. Spoed, complexiteit en intrekking a. Een klacht wordt niet verder behandeld indien zij is ingetrokken. De commissie komt niet tot een oordeel over de gegrondheid van de klacht. Zij stuurt op basis van de voorgelegde feiten een afsluitend bericht naar klager en verweerder. Tevens doet zij een melding aan het stichtingsbestuur met een gewogen mening over de mogelijke ernst van het achterliggende probleem en een aanbeveling om hier op andere wijze aandacht aan te besteden. 6. De uitspraak a. Nadat het onderzoek is afgerond, vindt standpuntbepaling door de voltallige commissie plaats; dit standpunt wordt tot uitdrukking gebracht in een uitspraak. b. Bij haar standpuntbepaling houdt de commissie mede rekening met christelijke principes van klachtenbehandeling, waarbij gestreefd wordt naar verzoening tussen partijen. c. Het standpunt van de commissie wordt vastgesteld binnen vier maanden na het indienen van de klacht. Indien deze termijn niet haalbaar is, kan de commissie deze termijn gemotiveerd eenmalig met twee maanden verlengen. Bij gebreke van eenstemmigheid is het standpunt van de meerderheid beslissend. d. De uitspraak bevat in elk geval de volgende elementen: Een oordeel over de gegrondheid van de klacht. Een oordeel kan luiden: ongegrond, geheel of gedeeltelijk gegrond. Een voldoende motivering van het oordeel. De namen van de commissieleden onderaan de uitspraak. De voorzitter tekent in opdracht nadat de commissieleden hebben ingestemd met de tekst van het advies. e. De uitspraak kan eventueel worden aangevuld met: Een advies over maatregelen ten aanzien van de verweerder; Een advies over eventuele maatregelen ter voorkoming van herhaald optreden van de klacht. f. De commissie maakt haar uitspraak binnen twee weken na totstandkoming schriftelijk bekend aan de klager, verweerder en het bestuur van de stichting. 7. Standpunt van de Stichting Zegenend Helpen a. Het bestuur van de stichting is gehouden binnen een maand na datum ontvangst van de uitspraak van de commissie zijn standpunt te bepalen. In principe is deze gehouden eventuele adviezen van de commissie over te nemen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken. Het bestuur dient hiervoor zwaarwichtige redenen te hebben. Alvorens te besluiten tot afwijking van de adviezen van de commissie, dient de bestuursvoorzitter een telefonisch of fysiek gesprek aan te gaan met de commissievoorzitter. b. Indien het standpunt van het bestuur overeenstemt met de adviezen van de commissie, dient hij dit schriftelijk kenbaar te maken aan de klager, de verweerder en de commissie. c. Indien het standpunt van het bestuur afwijkt van de adviezen van de commissie, dient hij dit standpunt met redenen omkleed schriftelijk kenbaar te maken aan degenen bedoeld in lid b van dit artikel. 8. Verplichtingen van de stichting a. De stichting verplicht zich medewerking te verlenen aan het zich ter plaatse op de hoogte stellen door de commissie. b. De stichting verplicht zich de commissie in staat te stellen de benodigde stukken te raadplegen alsmede de commissie op haar verzoek al die inlichtingen te verschaffen die betrekking hebben op de klacht, tenzij dat in strijd zou zijn met enige wettelijke plicht tot geheimhouding. c. De stichting verplicht zich, indien nodig, houders van de licentie Zegenend Helpen opdracht te geven tot het geven van medewerking aan het onderzoek door de commissie. 9. Dossiervorming a. De commissie houdt schriftelijk aantekening van alle ingewonnen informatie en vormt hiervan een dossier dat een vertrouwelijk karakter draagt. Tevens worden alle stukken welke betrekking hebben op de klacht daarin opgenomen. b. De klager alsmede iedere verweerder hebben recht op inzage van het klachtendossier. Zij dienen daartoe een schriftelijk verzoek in bij de commissie. Tenzij gewichtige redenen zulks verhinderen dient de inzage plaats te vinden binnen een maand na indiening van het verzoek. Bij een weigering van inzageverlening
op grond van gewichtige redenen dient de verzoeker daaromtrent schriftelijk onder opgaaf van de redenen te worden geïnformeerd. c. Een dossier blijft tot vijftien jaar na de datum van de uitspraak van de commissie onder beheer van de commissie en zal daarna worden vernietigd. d. Het ter beschikking stellen van stukken aan derden de klacht betreffende, vindt alleen plaats met toestemming van degenen om wiens gegevens het gaat, een en ander conform de Wet Bescherming Persoonsgegevens. 10. Geheimhouding a. Voor de leden van de commissie geldt een geheimhoudingsplicht omtrent al hetgeen tijdens de uitoefening van hun taak te hunner kennis komt en waarvan het vertrouwelijke karakter geacht kan worden bekend te zijn. b. Partijen en overige bij de klacht verweerder worden voorafgaand aan elke behandeling van de klacht bericht over de in lid a. omschreven plicht. 11. Onkosten Aan de behandeling van de klacht zijn voor de klager, behoudens eventuele kosten van bijstand en advies, geen kosten verbonden. 12. Slotbepalingen Deze procedure laat onverlet de bevoegdheid van de klager om, al dan niet na afdoening van de klacht, gebruik te maken van andere klacht- en beroepsmogelijkheden.
ZHKlachtenproc 0001