Tien jaar vrouwelijke werknemers in de installatietechniek Kerngegevens periode 1992 – 2001
Drs C. de Heer R. Beilsma (Stichting MarktMonitor) Amsterdam/Woerden, oktober 2002
106/oktober 2002 DIJK12 Beleidsonderzoek Stichting MarktMonitor
Voorwoord Meten, weten en… sturen Een slimme meid is op de toekomst voorbereid, luidde een bekende overheidsslogan een aantal jaren geleden. Dat geldt niet alleen voor meiden, maar ook voor de installatiebranche. De installatiebranche heeft het niet makkelijk. Daar kunnen we eerlijk over zijn. De instroom van talentvolle jonge werknemers is te gering. En voor de komende jaren komt daar een grote uitstroom van oudere werknemers met jarenlange ervaring bij. Met alle gevolgen van dien. Want de maatschappij kan steeds minder zonder techniek. Ook niet zonder installatietechniek. Hoe werven en behouden we mensen voor ons vak? Lokaal en in groter verband. Dat is de cruciale vraag waar we de komende tijd voor staan. Overheid, gemeenten, bedrijfsleven en onderwijs. Er zullen nú stappen moeten worden ondernomen om de toekomst veilig te stellen. Maar welke stappen, waarom, hoe en door wie? Vragen die alleen beantwoord kunnen worden, als er meer bekend is over de bewegingen in de markt. Gegevens over employability, loopbaanontwikkeling en mobiliteit. Als we bijvoorbeeld weten welke ingrediënten voor een succesvolle loopbaan of leercarrière belangrijk zijn. Zodat we de voorwaarden hiervoor kunnen creëren. Die gegevens heeft u momenteel in handen. In ieder geval een afgerond deel dat zich richt op vrouwen in de installatietechniek. Het complete onderzoek dat in opdracht van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Installatietechniek (OLC) is uitgevoerd, bestrijkt een periode van tien jaar waarbij de gegevens op zoveel mogelijk manieren aan elkaar zijn gekoppeld. Met als resultaat een unieke microverkenning van de branche. Het omvangrijke onderzoek wordt in handzame samenvattingen gepubliceerd, toegesneden op telkens een ander aspect. Of een bepaalde doelgroep. Daarmee wordt niet alleen de toegankelijkheid verhoogd, maar kan ‘in het veld’ ook beter op specifieke onderdelen worden gestuurd. Zo is de branche gebaat bij het herkennen van specifieke talenten bij vrouwen die het vak ten goede kunnen komen. De Stichting MarktMonitor, beleidsonderzoeksbureau DIJK12 en de Universiteit Utrecht hebben in opdracht van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Installatietechniek (OLC) het onderzoek verricht. Als onmisbare en waardevolle lezers- c.q. klankbordgroep fungeerden Uneto-VNI, Kropman Installatietechniek en de vakbonden FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en De Unie We hopen u de sleutel voor noodzakelijke veranderingen te hebben gegeven. Veranderingen waaraan we als ontwikkelingsfonds ook zeker zelf onze bijdrage zullen leveren. Het effect van uw én onze inspanningen, wordt zichtbaar in de jaarlijkse update van het onderzoek. Jurgen Haas OLC Woerden, oktober 2002
Inhoudsopgave Pagina 1
Achtergrond van het onderzoek 1.1 Inleiding 1.2 Samenvatting OSAM rapportages aangaande het thema vrouwen 1.3 Historie beleidsinitiatieven en OLC aangaande vrouwen
7 7 7 9
2
Opzet en uitvoering van het onderzoek 2.1 Inleiding 2.2 Verantwoording 2.3 Leeswijzer
11 11 11 13
3
Algemeen 3.1 Aantal vrouwen in de installatietechniek 3.2 Jaarlijkse instroom van vrouwelijke werknemers 3.3 Jaarlijkse omvang van vrouwelijke tijdelijke werknemers 3.4 Jaarlijkse uitstroom van vrouwelijke werknemers
15 15 16 16 17
4
Bedrijven 4.1 Bedrijven in de installatietechniek met vrouwen in dienst 4.2 Bedrijven met vrouwelijke instromers 4.3 Bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers 4.4 Bedrijven met vrouwelijke uitstromers
19 19 21 23 24
5
Arbeidsduur 5.1 Arbeidsduur per week van vrouwen in de installatietechniek 5.2 Arbeidsduur per week van vrouwelijke instromers 5.3 Arbeidsduur per week van vrouwelijke tijdelijke werknemers 5.4 Arbeidsduur per week van vrouwelijke uitstromers
27 27 29 30 31
6
Leeftijd 6.1 Leeftijd van vrouwen in de installatietechniek 6.2 Leeftijd van vrouwelijke instromers 6.3 Leeftijd van vrouwelijke tijdelijke werknemers 6.4 Leeftijd van vrouwelijke uitstromers
33 33 35 36 37
7
Technische en niet-technische functies 7.1 Vrouwen in de installatietechniek naar technische en niet-technische functies 7.2 Vrouwelijke instromers naar technische en niet-technische functies 7.3 Vrouwelijke tijdelijke werknemers naar technische en niet-technische functies 7.4 Vrouwelijke uitstromers naar technische en niet-technische functies
39 39 40 41 41
Pagina 8
Lonen 8.1 Gemiddeld bruto uurloon 8.2 Gemiddeld bruto maandloon 8.3 Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke tijdelijke werknemers 8.4 Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers
43 43 44 46 47
9
Gemiddelde duur van het dienstverband 9.1 Gemiddelde duur dienstverband van vrouwen in de installatietechniek 9.2 Gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke tijdelijke werknemers 9.3 Gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke uitstromers
49 49 49 50
10
Regionale indeling van bedrijven in de installatietechniek 10.1 Vrouwen per RCI
51 51
11
Etniciteit 11.1 Verdeling vrouwen in de installatietechniek naar etniciteit 11.2 Verdeling vrouwelijke instromers naar etniciteit 11.3 Verdeling vrouwelijke tijdelijke werknemers naar etniciteit 11.4 Verdeling vrouwelijke uitstromers naar etniciteit
53 53 54 54 55
12
Conclusies over tien jaar vrouwen in de installatietechniek 12.1 Conclusies algemeen 12.2 Instroom 12.3 Vrouwelijke tijdelijke werknemers 12.4 Uitstroom 12.5 Beleidsaandachtspunten vrouwelijke werknemers
57 57 59 60 61 61
1
Achtergrond van het onderzoek
1.1
Inleiding
Voor u ligt het rapport ‘Tien jaar vrouwelijke werknemers in de Installatietechniek’. Dit rapport is met name gebaseerd op kwantitatieve analyses van gegevens van het pensioenfonds van de installatiebranche Mn services. Het heeft betrekking op de periode 1992 tot en met 2001.1 De achtergrond van dit onderzoek wordt deels gevormd door het zogenaamde OSAM onderzoek, die voor de metaalnijverheid plaatsvond in de periode 1987-1992.2 In dit OSAM onderzoek, dat bestond uit tien deelrapporten, is op verschillende aspecten van de arbeidsmarkt en onderwijs ingegaan. Daarnaast wordt de achtergrond van onderhavig rapport gevormd door het project ‘Wat beweegt de loodgieter’ van Stichting opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het loodgieters, fitters en centrale verwarmingsbedrijf (OLC), dat aanleiding heeft gegeven tot een soort 10-jaars-evaluatie van de ontwikkelingen in de branche, alsmede van de beleidsgeschiedenis van OLC. De in onderhavig rapport gepresenteerde kwantitatieve analyses kennen onder meer de volgende doelstelling. • Presentatie van de stand van zaken anno 2001 rond het thema ‘vrouwen in de installatietechniek’. • Vergelijking, indien mogelijk, met de situatie van eind jaren tachtig op basis van de OSAM rapportages. Alvorens in te gaan op de verantwoording, de opzet en uitvoering van het onderzoek, wordt eerst een korte historische achtergrondschets gegeven van onderhavig onderzoek. Dit omvat een samenvatting van het OSAM onderzoek aangaande het thema vrouwen en een korte historie van de beleidsinitiatieven van OLC omtrent vrouwen in de installatietechniek.
1.2
Samenvatting OSAM rapportages aangaande het thema vrouwen
Inleiding Allereerst dient gezegd dat de OSAM- rapportages niet specifiek op het thema vrouwen ingaan. Binnen de verschillende OSAM- deelrapportages zijn wel resultaten weergegeven en opmerkingen gemaakt specifiek over vrouwen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de resultaten van OSAM over vrouwen veelal kwalitatief van aard zijn, terwijl onderhavig rapport meer kwantitatief van aard is. Daarnaast zijn de resultaten van OSAM vaak gericht op de bedrijfstak metaalnijverheid in het algemeen, terwijl onderhavig rapport uitsluitend betrekking heeft op de installatiebranche. Tenslotte zijn resultaten gericht op vrouwen binnen OSAM niet altijd specifiek geweest, maar beschreven in het kader van de ‘doelgroepen’, waaronder tevens vrouwen, langdurig werklozen en gehandicapten zijn begrepen.
1
Daar waar mogelijk zijn alle gegevens voor deze periode ingevuld. Soms konden uitsluitend gegevens vanaf 1994 of 1995 worden achterhaald. 2 OSAM staat voor: Onderwijs, Scholing en Arbeidsmarkt in de Metaalnijverheid. Het betreft een onderzoeksproject dat de opleidings- en ontwikkelingsfondsen OLC en OOM eind jaren tachtig, begin jaren negentig hebben laten uitvoeren.
7
Resultaten OSAM In het kader van OSAM zijn vooral de belemmeringen van de intrede van vrouwen onderzocht. Wellicht was dit een gevolg van de impliciete conclusie dat er te weinig vrouwen werkzaam waren in de branche en daarnaast trekt OSAM de conclusie dat meisjes een goede en potentieel grote doelgroep zijn. De OSAM onderzoekers wezen er op dat het een pure noodzaak was meer vrouwen aan te trekken vanwege een teruglopend arbeidsaanbod en stijgende complexiteit van functies en beroepen. Het was echter maar een kleine groep bedrijven (ongeveer 2%) die specifiek vrouwen wierven. Binnen de metaalnijverheid werden ook maar 58% van de functies door de werkgever geschikt geacht om door vrouwen vervuld te kunnen worden (42% dus niet). Binnen de technische functies werkten de meeste vrouwen overigens als onderhoudsmonteur/servicemonteur. De belemmeringen waren eind jaren tachtig divers van aard. Allereerst werden bij veel bedrijven organisationele en culturele belemmeringen geconstateerd.1 De grootste knelpunten lagen in de culturele opvattingen tussen mannen en vrouwen en op het vlak van het fysieke vermogen dat bij vrouwen zou ontbreken.2 Als vrouwen werden afgewezen voor functies wees 36% van de bedrijven naar het feit ‘dat dit moeilijk ligt bij de werknemers bij het bedrijf (mannen dus); eveneens 36% wees er op dat het werk te zwaar is en 29% van de bedrijven wees er op dat vrouwen ‘minder geschikt waren voor technische beroepen’. Door bedrijven werd overigens ook wel opgemerkt dat vrouwen het ook wel beter deden dan mannen.3 Bedrijven die aangaven liever geen vrouwen in dienst te nemen, hadden hier vaak ook geen ervaring mee. Wat meespeelde was dus een vorm van koud-water-vrees en/of zoals de OSAM-onderzoekers het aangaven ‘een voorbedacht rollenpatroon’. Grotere bedrijven zouden daarbij eerder geneigd zijn vrouwen aan te nemen (door het bestaan van de PZ-afdeling en maatschappelijke verantwoordelijkheid). De branche bestaat echter voor ruim 90% uit (zeer) kleine bedrijven. Aangaande de functie-eisen, die overwegend sociaal-normatief van aard waren, konden met uitzondering van de leeftijdseisen weinig belemmeringen voor vrouwen worden geconstateerd. De algemene leeftijdseisen in de werving vormde een obstakel voor herintredende vrouwen. Met betrekking tot de werving van vrouwen werd een aantal meer specifieke knelpunten geconstateerd: • Het bereiken van vrouwen vormde een belemmering. Een specifiek knelpunt hierbij was de (veelal) informele manier van werving in de branche, waardoor vrouwen nauwelijks worden bereikt. • Verder werd de onmogelijkheid tot deeltijdbanen in het technische werk als belemmering beschouwd. • Verder bestond er weinig animo bij werkgevers om kinderopvang te regelen, hetgeen door de onderzoekers als een belemmering in de instroom werd gezien.
1
Als voorbeeld werd onder meer genoemd: macho-cultuur, harde en ruwe werksfeer; de komst van vrouwen zou worden gezien als statusverlagend. 2 Waarbij ook door diverse bedrijven de opmerking werd gemaakt dat als het werk fysiek te zwaar was voor vrouwen, dit ook voor mannen het geval was. 3 Genoemd werden onder meer de volgende voordelen: preciezer, netter, handiger in onderhoud /calculatie/technisch tekenen en beter in het contact met cliënten.
8
Aanbevelingen OSAM Voor het onderdeel vrouwen is het belangrijkste OSAM-rapport wellicht het rapport ‘Een weg met hindernissen’ (1991). De beleidsaanbevelingen in dit rapport zijn gebaseerd op twee basisconclusies. Deze twee basisconclusies waren (geciteerd): • “Ten eerste de constatering dat verschillende niet-reguliere arbeidscategorieën worden geconfronteerd met overeenkomstige soort hindernissen om (weer) werk te vinden”. • “Ten tweede de constatering dat verschillende hindernissen duidelijk in elkaars verlengde liggen. Een voorbeeld in dit kader is de bestendiging van marginale arbeidsposities van niet-reguliere arbeidsmarktgroepen als gevolg van wervings- en selectiecriteria van werkgevers, een vraaggerichte werkwijze van intermediairs die op deze criteria is afgestemd, hetgeen een ontmoedigend effect heeft op de arbeidsmotivatie van werkzoekenden uit bedoelde populaties”.1 De beleidsaanbevelingen vanuit OSAM waren dientengevolge meer algemeen van aard en op doelgroepen gericht. Het betrof de volgende beleidsaanbevelingen. • Ten aanzien van doelgroepen werd aanbevolen tot een integrale aanpak van het arbeidsmarktbeleid te komen. Bedoeld werd daarbij “het tegengaan van de huidige versnipperde arbeidsmarktdeskundigheid en het bundelen van bestaande arbeidsmarktinstrumenta-rium”. • Het opzetten van pilot-projecten opdat bedrijven meer ervaring zouden krijgen met de doelgroepen. • Verbetering van de informatievoorziening (vanuit bedrijven op het gebied van vacatures) en voorlichting (doelgroepen hadden een arbeidsbeeld van de bedrijfstak dat weinig positief is). • Individuele trajectbegeleiding. • Gedifferentieerde opleidingsstelsels (individuele opleidingstekorten zoveel mogelijk individueel oplossen). Een aantal aanbevelingen richtte zich specifiek op de doelgroep vrouwen. • Er werd aanbevolen meer aandacht te schenken aan de instroom van vrouwen. • Een aanbeveling was gericht op de verbetering en intensivering de voorlichting gericht op doelgroepen (vrouwen/meisjes). • Er werd aanbevolen een wervingstrategie te ontwikkelen voor meisjes van met name MAVO en HAVO alsmede LHNO voor voortzetting van de opleiding in de (installatie) techniek.
1.3
Historie beleidsinitiatieven OLC aangaande vrouwen
Eind jaren tachtig, begin jaren negentig ontstonden in het land verschillende initiatieven om meer vrouwen en meisjes te interesseren voor technische beroepen en opleidingen. Bij het landelijk orgaan voor de installatietechniek, toen nog SOI, werd een aparte functionaris aangesteld, die zich een aantal jaren heeft bezig gehouden met onderzoek over en uitwerking van de bevordering van instroom van vrouwen in de installatietechniek.
1
‘Een weg met hindernissen’ (1991), blz 173.
9
Dit heeft onder meer geresulteerd in een concreet aantal activiteiten. •
Bevorderen instroom vrouwen door middel van aparte scholingstrajecten Op verschillende plaatsen in het land zijn aparte scholingsprojecten opgestart, specifiek voor vrouwen. Deze projecten leidden veelal op voor de ‘traditionele mannenberoepen’ in de branche. Een paar kleine successen daargelaten, bleven de resultaten aan de magere kant. Werkgevers en (toekomstige) werknemers hadden moeite om aan elkaar te wennen.
•
Aanpassen voorlichtingsmateriaal Er zijn aparte brochures gemaakt waarin de instroom van vrouwen in de branche benadrukt werd. Daarnaast verschenen in de “reguliere” brochures meer foto’s en ervaringen van werkende vrouwen in de installatietechniek.
•
Aanpassen lesmateriaal Het al aanwezige lesmateriaal is onderzocht en aangepast op toegankelijkheid voor deze doelgroep.
Mede op basis van de resultaten van de specifieke vrouwenprojecten groeide aan het eind van de jaren negentig langzaam het besef dat de branche niet gebaat is bij groots opgezette projecten. Op enkele plaatsen in het land werden ervaringen opgedaan met kleinschalige trajecten die als doel hadden vrouwen op een gerichte manier te scholen voor de branche. Zowel de vraag als de aanbodkant werden van tevoren onderzocht. Vooral vacatures die vrij gemakkelijk toegankelijk waren voor vrouwen bleken succesvol te worden vervuld. Hierbij moet gedacht worden aan vacatures als tekenaar, werkvoorbereider, showroomverkoper, servicemonteur en technisch administratief medewerker. Op basis van deze kleinschalige successen wil de branche haar ervaringen met instroom van vrouwen in de installatietechniek verder uitbouwen. De stand van zaken met betrekking tot de cijfers over het percentage vrouwen in de branche levert hier mede een bijdrage in. Zowel de installatiebedrijven als de vrouwen dienen langzamerhand meer vertrouwd te raken met elkaar. De bedrijven zijn gebaat bij het herkennen van specifieke talenten bij vrouwen die ten goede zijn voor de branche. Daarnaast dienen de vrouwen de installatiebranche beter te kennen en carrièreperspectieven te ontdekken. Bovengeschetste lijn wil OLC stimuleren en doorzetten voor de komende jaren. Tussentijds onderzoek heeft uitgewezen dat dit een succesvolle wijze van instroom oplevert. Daarnaast is OLC voornemens in de toekomst de rol, functie en betekenis van de meewerkende echtgenote binnen de bedrijven te onderzoeken. Tot nu toe is dit een vrij onzichtbare groep die wellicht van grote invloed is op het welslagen van een installatiebedrijf en nadere aandacht verdient.
10
2
Opzet en uitvoering van het onderzoek
2.1
Inleiding
Dit rapport over vrouwen in de installatietechniek bevat kwantitatieve analyses over diverse onderwerpen, gebaseerd op gegevens van het pensioenfonds van de installatiebranche Mn services, omtrent vrouwen in de installatietechniek. Per onderwerp is ingegaan op ontwikkelingen bij vrouwen in het algemeen, instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers. De analyses gaan in op de volgende onderwerpen. • Algemeen. • Bedrijven. • Arbeidsduur. • Leeftijd. • Functies. • Loon. • Gemiddeld duur dienstverband. • Regio. • Etniciteit.
2.2
Verantwoording
In 1980 is ten behoeve van de installatiebranche het opleidings- en ontwikkelingsfonds OLC opgericht, dat onder meer zorg draagt voor voldoende en goed geschoolde werknemers. De middelen van het fonds worden deels aangewend voor de financiering c.q. subsidiëring van het opzetten en organiseren van opleidingen en/of cursussen. Deze opleidingen en/of cursussen zijn gericht op het bijhouden en verbreden dan wel verdiepen van kennis en/of vaardigheden van de werknemer, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn of haar huidige en/of toekomstige functie in het bedrijf van de werkgever. Iedere werknemer draagt een bepaald percentage van zijn inkomen af aan het fonds, wat hem of haar onder andere recht geeft op één scholingsdag per jaar. De scholingsverlofdagen worden per jaar aan de werkgever toegekend op basis van het aantal personeelsleden dat op 1 januari van dat jaar in dienst is. Deze heffing op de loonsom wordt geïnd door het pensioenfonds Mn services. Voor de analyses in dit rapport wordt gebruik gemaakt van een registratiebestand van de uitvoerder van de heffingen: het pensioenfonds Mn services. In dit bestand staan alle dienstverbanden van alle werknemers in de installatiebranche geregistreerd, met daarbij kenmerken van het dienstverband en kenmerken van de werknemer. Het gaat hier om werknemers in dienst van werkgevers aangesloten bij de Stichting Opleidingsen Ontwikkelingsfonds voor het Loodgieters-, Fitters en Centrale Verwarmingswezen (OLC) of de Stichting Koeltechnisch Onderwijs (SKO).1 Zelfstandigen zonder personeel hebben geen personeel in dienst en zijn derhalve niet in het werknemersbestand opgenomen. De volgende gegevens zijn opgenomen in het werknemersbestand. • Begin periode dienstverband. 1
Wat betreft de bedrijven in de installatietechniek met vrouwen in dienst is in de periode 1992 tot en met 2001 ongeveer 93% van de bedrijven aangesloten bij OLC en 7% bij SKO.
11
• • • • • • • • • • • • •
Eind periode dienstverband. Mn-registratienummer werknemer. Mn-registratienummer werkgever. Datum indiensttreding bij huidige werkgever. Functienummer Mn services. Bruto salaris. Periode waarover salaris wordt uitbetaald. Aantal uur per week werkzaam. Geboortedatum. Sekse. Naam. Adresgegevens. Eventueel overlijdensdatum.
Ter bescherming van de privacy zijn naam- en adresgegevens uit het bestand verwijderd voorafgaand aan de analyse. Dit bestand bestrijkt de periode 1992-2001 en bevat 700190 records met betrekking tot 118610 unieke personen. Voor een aantal analyses is het niet mogelijk om berekeningen uit te voeren over de jaren 1992 en 1993. Hiervoor zijn een tweetal oorzaken: • Als het gaat om mobiliteit van werknemers in en uit de branche kunnen verschillende soorten werknemers worden onderscheiden. Zo zijn er bijvoorbeeld enerzijds werknemers die gedurende een jaar instromen of uitstromen en anderzijds werknemers die gedurende het gehele jaar in de branche werkzaam zijn. Om te bepalen tot welk soort werknemer iemand behoort, is het onder meer noodzakelijk om te weten of een werknemer in het voorgaande jaar al dan niet in de branche werkzaam was. Omdat 1992 het eerste jaar is waarop de data betrekking heeft, kan voor dit jaar niet bepaald worden welk deel van de werknemers de branche in- en uitstroomt. • Rond 1993 heeft een wijziging bij Mn services plaatsgevonden in de wijze van registratie van dienstverbanden van werknemers tot ±25 jaar. Het gaat hier om werknemers die school en werken combineren in het kader van een BBL-opleiding. Deze werknemers hebben een dienstverband bij een werkgever en volgen daarnaast een opleiding bij een ROC. Deze dienstverbanden werden tot en met 1993 niet geregistreerd bij het pensioenfonds Mn services. Het ontbreken van werknemers uit deze leeftijdscategorie heeft effect op een aantal analyses. Zo zal bij de analyse van inkomen het gemiddeld uurloon over 1992 en 1993 wellicht relatief lager zijn, omdat jongere werknemers gemiddeld minder verdienen dan oudere werknemers. Etniciteit In hoofdstuk 11 wordt aandacht besteed aan de etniciteit van vrouwen in de installatietechniek. In het werknemersbestand van Mn services is de etniciteit van werknemers niet geregistreerd. Om toch uitspraken over het verschil tussen allochtone en autochtone vrouwen te kunnen doen, is de etniciteit van werknemers bepaald op basis van de achternaam. Indien een werknemer een achternaam heeft die niet-Nederlands lijkt wordt deze werknemer als allochtoon beschouwd, en als autochtoon in de overige gevallen. De variabele op basis van de achternaam bleek in (((78=275)/419)*100%=) 84,2% van de gevallen de etniciteit juist te hebben voorspeld. Deze variabele is toegevoegd aan het werknemersbestand. Op basis hiervan is het onderscheid tussen allochtone en autochtone werknemers gemaakt.
12
2.3
Leeswijzer
Onderhavig rapport doet verslag van kwantitatieve analyses van gegevens van Mn services over ontwikkelingen in diverse onderwerpen met betrekking tot werknemers in de installatietechniek. Het rapport is als volgt opgebouwd. • In de hoofdstukken 3 tot en met 11 komen respectievelijk de volgende onderwerpen aan bod: algemeen, bedrijven, arbeidsduur, leeftijd, functies, loon, gemiddelde duur van het dienstverband en regio. In elk van deze hoofdstukken komen de ontwikkelingen over het betreffende onderwerp aan bod aangaande werknemers in het algemeen, instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers. • Tot slot worden in hoofdstuk 11 de conclusies beschreven. Verder is het van belang dat de volgende zaken in gedachten worden gehouden. • In dit rapport wordt onder instromer, tijdelijke werknemer en uitstromer het volgende verstaan. Instromer: een persoon die in betreffend jaar in de installatietechniek komt werken en die op 31 december van het voorgaande jaar nog niet in de branche werkzaam was. Tijdelijke werknemer: een persoon die in betreffend jaar in de branche komt werken, maar in hetzelfde jaar de branche weer verlaat, dus in het zelfde jaar in- en uitstroomt.1 Uitstromer: een persoon die gedurende het betreffende jaar de branche verlaat en derhalve niet meer op 1 januari van het volgende jaar in de branche werkzaam is. In figuur 1 wordt bovenstaande grafisch weergegeven. Figuur 1
Grafische weergave typen werknemers 31december/1 januari jaar X
31december/1 januari jaar X + 1
1 Instromer
1
2
Tijdelijke werknemer
2 Uitstromer
Toelichting figuur: 1 = moment van binnenkomst / instroom in de branche 2 = moment van vertrek / uitstroom uit de branche
1
Dit zijn tijdelijke werknemers die binnen één kalenderjaar zijn in- en uitgestroomd. In werkelijkheid ligt het percentage van tijdelijke werknemers veel hoger.
13
• • • •
•
14
De gegevens over de groep uitstromers zijn exclusief de groep tijdelijke werknemers. In een aantal tabellen zijn percentages aangegeven. Door afronding tellen deze percentages niet altijd op tot 100%. Daar waar in de tabellen geen percentages of aantallen zijn aangegeven, zijn geen gegevens over dat jaar of die bepaalde categorie bekend. Ter aanvulling op de gegevens die Stichting MarktMonitor op basis van gegevens van Mn services heeft aangeleverd, heeft DIJK12 nog bij het CBS gezocht naar vergelijkende gegevens. Indien relevant worden gegevens van het CBS ter vergelijking weergegeven. Dit rapport maakt deel uit van een reeks van drie rapporten. In dit rapport worden gegevens ten aanzien van vrouwen in de installatietechniek diverse malen vergeleken met gegevens ten aanzien van alle werknemers in deze branche. Zie voor de gegevens ten aanzien van alle werknemers in de installatietechniek het rapport “Tien jaar werknemers in de installatietechniek”.
3
Algemeen
Dit hoofdstuk geeft een algemene beschrijving van het aantal vrouwen dat werkzaam is in de installatietechniek in de periode 1992 tot en met 2001. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de totale populatie vrouwen in de installatietechniek, het aantal vrouwelijke instromers, het aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers en het aantal vrouwelijke uitstromers.
3.1
Aantal vrouwen in de installatietechniek
In deze paragraaf wordt weergegeven hoeveel vrouwen er in de installatietechniek werkzaam zijn in de periode tussen 1992 en 2001. Ter vergelijking wordt daarnaast weergegeven hoeveel werknemers er in totaal in de installatietechniek werkzaam zijn. In onderstaande tabel wordt het totale aantal werknemers en totale aantal vrouwelijke werknemers weergegeven. De aantallen (vrouwelijke) werknemers die in de tabel zijn weergegeven zijn inclusief de (vrouwelijke) werknemers die minder dan 12 uur per week werken.1 Daarnaast is het percentage vrouwelijke werknemers ten opzichte van het totale aantal werknemers in de installatietechniek weergegeven. Tabel 1
Aantal (vrouwelijke) werknemers en het percentage vrouwen t.o.v. het totale aantal werknemers (1992-2001)
Jaar
Totaal aantal werknemers
Totaal aantal vrouwelijke werknemers
Perc. vrouwelijke werknemers t.o.v. totaal
1992
43.469
3.091
7%
1993
47.250
3.555
8%
1994
49.729
3.871
8%
1995
50.563
3.971
8%
1996
52.851
4.197
8%
1997
55.440
4.460
8%
1998
57.798
4.777
8%
1999
59.597
5.099
9%
2000
61.309
5.431
9%
2001
62.468
5.804
9%
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het totale aantal werknemers in de installatietechniek is sinds 1992 in absolute aantallen toegenomen met 18.999 werknemers. • Het aantal vrouwelijke werknemers in de installatietechniek is sinds 1992 in absolute aantallen toegenomen met 2.713 werknemers. • Het percentage vrouwen ten opzichte van het totale aantal werknemers is sinds 1992 toegenomen van 7% tot 9%. 1
In de Enquête beroepsbevolking van het Centraal Bureau van de Statistiek worden werknemers, die minder dan 12 uur per week werken niet tot de werkzame beroepsbevolking gerekend.
15
•
Het aantal vrouwelijke werknemers in de installatietechniek is meer toegenomen dan het totale aantal werknemers (resp. 88% en 44%).
3.2
Jaarlijkse instroom van vrouwelijke werknemers
In onderstaande tabel wordt weergegeven hoeveel (vrouwelijke) werknemers ieder jaar in de periode 1993 tot en met 2001 de installatietechniek instroomt. Daarnaast is het percentage vrouwelijke instromers ten opzichte van het totale aantal instromers in de installatietechniek in de jaren 1993 tot en met 2001 weergegeven. Tabel 2
Aantal (vrouwelijke) instromers en het percentage vrouwelijke instromers t.o.v. het totale aantal instromers (1993-2001)
Jaar
Totaal aantal instromers
Totaal aantal vrouwelijke instromers
Perc. vrouwelijke instromers t.o.v. totaal
1993
8.158
918
11%
1994
8.900
893
10%
1995
7.491
750
10%
1996
8.708
888
10%
1997
9.255
1.086
12%
1998
9.721
1.257
13%
1999
10.185
1.368
13%
2000
10.403
1.442
14%
2001
11.402
1.675
15%
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Ten opzichte van 1993 is het totale aantal instromers in absolute zin toegenomen met 40%. • Het aantal vrouwelijke instromers is in absolute zin toegenomen met 82%. • Het aandeel vrouwelijke instromers ten opzichte van het totale aantal instromers stijgt met van 11% in 1993 naar 15% in 2001.
3.3
Jaarlijkse omvang van vrouwelijke tijdelijke werknemers
In alle jaren in de periode 1993 tot en met 2001 zijn er vrouwen die minder dan een jaar werkzaam zijn in de branche. In de volgende tabel is het aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers in absolute aantallen weergegeven in de verschillende jaren. Daarnaast is het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers ten opzichte van de totale aantal vrouwelijke instromers in de installatietechniek in de periode 1993 tot en met 2001 weergegeven.
16
Tabel 3
Aantal vrouwelijke instromers en vrouwelijke tijdelijke werknemers en het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers t.o.v. het totale aantal vrouwelijke instromers (1993-2001)
Jaar
Totaal aantal vrouwelijke instromers
Totaal aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers
Perc. vrouwelijke tijdelijke werknemers t.o.v. totaal vrouwelijke instromers
1993
918
94
10%
1994
893
145
16%
1995
750
133
18%
1996
888
154
17%
1997
1.086
224
21%
1998
1.257
259
21%
1999
1.368
280
20%
2000
1.442
334
23%
2001
1.675
386
23%
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Absoluut is het aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers in de periode van 1993 tot en met 2001met 292 personen toegenomen. Dit is meer dan een verdrievoudiging. • Het aandeel vrouwelijke tijdelijke werknemers ten opzichte van alle vrouwelijke instromers is van 10% in 1993 toegenomen tot 23% in 2001.
3.4
Jaarlijkse uitstroom van vrouwelijke werknemers
In onderstaande tabel wordt weergegeven hoeveel (vrouwelijke) werknemers in de installatietechniek ieder jaar in de periode 1993 tot en met 2001 uitstroomt. Daarnaast is het percentage vrouwelijke uitstromers ten opzichte van het totale aantal uitstromers in de installatietechniek weergegeven in de jaren 1993 tot en met 2001. Tabel 4
Aantal (vrouwelijke) uitstromers en het percentage vrouwelijke uitstromers t.o.v. het totale aantal uitstromers (1993-2001)
Jaar
Totaal aantal uitstromers
Totaal aantal vrouwelijke uitstromers
Perc. vrouwelijke uitstromers t.o.v. totaal
1993
3.497
367
10%
1994
4.950
442
9%
1995
5.071
523
10%
1996
4.660
525
11%
1997
5.000
598
12%
1998
5.657
700
12%
1999
6.656
795
12%
2000
7.875
932
12%
2001
5.978
731
12%
17
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • In het jaar 2000 is zowel het totale aantal uitstromers als het aantal vrouwelijke uitstromers in de periode 1993 tot en met 2001 het hoogst. In het jaar 2001 is zowel het aantal uitstromers als het aantal vrouwelijke uitstromers afgenomen ten opzichte van 2000. • Ten opzichte van 1993 is in 2001 het totale aantal uitstromers relatief minder toegenomen (71%) dan het totale aantal vrouwelijke uitstromers (99%). Vergelijking vrouwelijke uitstromers met totaal aantal vrouwen en vrouwelijke instromers in de installatietechniek • Het percentage vrouwelijke uitstromers is in de gehele periode groter dan het percentage vrouwen in het algemeen in de installatietechniek. • Het aantal vrouwelijke uitstromers is in absolute aantallen in alle jaren kleiner dan het aantal vrouwelijke instromers.
18
4
Bedrijven
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op bedrijven in de installatietechniek waar vrouwen werkzaam zijn. Respectievelijk komt het aantal bedrijven en de omvang van de bedrijven met vrouwen in dienst aan bod voor de totale populatie vrouwen, vrouwelijke instromers, vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke uitstromers.
4.1
Bedrijven in de installatietechniek met vrouwen in dienst
Aantal bedrijven In onderstaande tabel wordt het totale aantal bedrijven in de installatietechniek weergegeven. Daarnaast wordt weergegeven hoeveel bedrijven in de installatietechniek vrouwen in dienst hebben. Ten slotte is het percentage bedrijven met vrouwen in dienst ten opzichte van het totale aantal bedrijven in de installatietechniek weergegeven. Tabel 5
Aantal bedrijven (met vrouwen) en het percentage bedrijven met vrouwen t.o.v. het totale aantal bedrijven (1992-2001)
Jaar
Totaal aantal bedrijven
Totaal aantal bedrijven met vrouwen
Perc. bedrijven met vrouwen t.o.v. totaal
1992
3.662
1.415
39%
1993
3.764
1.549
41%
1994
3.847
1.630
42%
1995
3.913
1.687
43%
1996
3.963
1.745
44%
1997
4.024
1.836
46%
1998
4.111
1.922
47%
1999
4.144
1.968
47%
2000
4.126
2.004
49%
2001
4.209
2.061
49%
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het totale aantal bedrijven in de installatietechniek is in absolute zin sinds 1992 toegenomen met 547 bedrijven. • Het totale aantal bedrijven in de installatietechniek dat vrouwen in dienst heeft, is in absolute zin sinds 1992 toegenomen met 646 bedrijven. • Het totale aantal bedrijven in de installatietechniek is relatief minder toegenomen dan het aantal bedrijven met vrouwen in dienst. • Het percentage bedrijven dat vrouwen in dienst heeft, is toegenomen van 39% in 1992 tot 49% in 2001.
19
Omvang van bedrijven In de volgende tabel is te zien tot welke grootteklasse de bedrijven behoren die vrouwen in dienst hebben. De bedrijven zijn ingedeeld in vijf grootteklassen. Per jaar is aangegeven hoeveel bedrijven er tot de verschillende grootteklassen kunnen worden toebedeeld. Tabel 6
Bedrijven met vrouwen in dienst naar bedrijfsgrootte (1992-2001) jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤ 5 wns
318
327
336
356
366
369
398
400
408
437
6 t/m 15 wns
547
622
678
700
716
775
773
783
787
826
16 t/m 50 wns
429
453
464
472
499
523
571
592
613
601
51 t/m 100 wns
76
100
103
112
112
114
116
125
120
117
≥ 101 wns
45
47
49
47
52
55
64
68
76
80
1.415
1.549
1.630
1.687
1.745
1.836
1.922
1.968
2.004
2.061
grootte
Totaal
De gehele periode zijn bedrijven met vrouwen in dienst het meest vertegenwoordigd in de grootteklasse ‘6 tot en met 15 werknemers’. In de klassen vanaf 51 werknemers is in absolute zin echter de grootste toename van het aantal bedrijven met vrouwen in dienst te zien (61%). De volgende tabel laat voor de jaren 1992, 1997 en 2001 het percentage bedrijven met vrouwen in dienst per bedrijfsgrootteklasse zien. Tabel 7
Percentage bedrijven met vrouwen in dienst naar bedrijfsgrootte (1992, 1997, 2001) jaar
1992
1997
2001
≤ 5 wns
22%
20%
21%
6 t/m 15 wns
39%
42%
40%
16 t/m 50 wns
30%
28%
29%
51 t/m 100 wns
5%
6%
6%
≥ 101 wns
3%
3%
4%
100%
100%
100%
grootte
Totaal
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Er hebben zich bijna geen verschuivingen voorgedaan in de grootteklassen van bedrijven met vrouwen in dienst in de periode 1992 tot en met 2001. • In de jaren is steeds iets meer dan 60% van de bedrijven met vrouwen in dienst kleiner dan 16 werknemers. In de volgende tabel wordt het aantal en percentage vrouwen naar bedrijfsgrootte weergegeven.
20
Tabel 8
Aantal en percentage vrouwen naar bedrijfsgrootte (1992, 2001) jaar
1992
2001
grootte
Aantal
%
Aantal
≤ 5 wns
357
12%
496
9%
6 t/m 15 wns
785
25%
1326
23%
16 t/m 50 wns
1018
33%
1791
31%
51 t/m 100 wns
311
10%
686
12%
≥ 101 wns
620
20%
1505
26%
3091
100%
5804
100%
Totaal
%
•
In vergelijking met 1992 werken vrouwen in 2001 relatief vaker in grotere bedrijven: zij werken relatief meer in bedrijven met meer dan 100 werknemers en relatief minder in bedrijven met minder dan 51 werknemers.
4.2
Bedrijven met vrouwelijke instromers
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het aantal bedrijven in de installatietechniek met vrouwelijke instromers in de jaren 1993 tot en met 2001. Daarnaast komt de grootte van de bedrijven met vrouwelijke instromers aan bod. Aantal bedrijven In de volgende tabel is per jaar weergegeven bij hoeveel bedrijven in de periode 1993 tot en met 2001 (vrouwelijke) werknemers in de installatietechniek instromen. Daarnaast is het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers ten opzichte van het totale aantal bedrijven met instromers in de installatietechniek weergegeven. Tabel 9
Aantal bedrijven met (vrouwelijke) instromers en het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers t.o.v. het totale aantal bedrijven met instromers (19932001)
Jaar
Totaal aantal bedrijven met instromers
Totaal aantal bedrijven met vrouwelijke instromers
Perc. bedrijven met vrouwelijke instromers t.o.v. totaal bedrijven met instromers
1993
2.316
573
25%
1994
2.367
579
24%
1995
2.140
517
24%
1996
2.259
585
26%
1997
2.378
678
29%
1998
2.392
749
31%
1999
2.503
794
32%
2000
2.309
746
32%
2001
2.617
876
33%
21
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het totaal aantal bedrijven met instromers is in absolute aantallen toegenomen met 301 bedrijven. Dit een toename van 13% • Het aantal bedrijven met vrouwelijke instromers is in absolute aantallen toegenomen met 303 bedrijven. Dit een toename van 53%. Vergelijking tussen bedrijven met vrouwen en totaal aantal bedrijven Het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers is in de periode 1993 tot en met 2001 aanzienlijk lager dan het percentage bedrijven met vrouwen in dienst.1 Omvang van bedrijven In de volgende tabel is weergegeven hoe groot de bedrijven in de installatietechniek met vrouwelijke instromers zijn. Tabel 10
Aantal bedrijven met vrouwelijke instromers naar bedrijfsgrootte (1993-2001) jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
98
87
87
104
109
123
122
97
143
6 t/m 15 wns
192
212
179
178
238
234
236
228
270
16 t/m 50 wns
181
191
159
202
205
267
297
269
310
51 t/m 100 wns
62
52
60
59
78
73
79
87
82
≥ 101 wns
40
37
32
42
48
52
60
65
71
573
579
517
585
678
749
794
746
876
grootte ≤ 5 wns
Totaal
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • In alle grootteklassen is het aantal bedrijven met vrouwelijke instromers in 1995 ten opzichte van 1993 afgenomen. Over het algemeen neemt dit aantal weer toe vanaf 1996. • De grootste toename van het aantal bedrijven met vrouwelijke instromers in 2001 ten opzichte van 1993 heeft in absolute zin plaatsgevonden in de grootteklassen 16 tot en met 50 werknemers (71%) en 101 werknemers of meer (78%). • Het aantal bedrijven met vrouwelijke instromers is in absolute zin het minst toegenomen in de grootteklassen 6 tot en met 15 werknemers en 51 tot en met 100 werknemers is (respectievelijk 41% en 32%). In de volgende tabel is het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers per bedrijfsgrootteklasse weergegeven voor de jaren 1993, 1997 en 2001.
1
In 1993 heeft 41% van alle bedrijven in de installatietechniek vrouwen in dienst, terwijl bij 25% van de bedrijven met instromers, vrouwen zijn ingestroomd. Voor 2001 zijn de percentages respectievelijk 49% en 33%.
22
Tabel 11
Percentage bedrijven met vrouwelijke instromers naar bedrijfsgrootte (1993, 1997, 2001) jaar
1993
1997
2001
≤ 5 wns
17%
16%
16%
6 t/m 15 wns
34%
35%
31%
16 t/m 50 wns
32%
30%
35%
51 t/m 100 wns
11%
12%
9%
7%
7%
8%
100%
100%
100%
grootte
≥ 101 wns Totaal
Vergelijking tussen bedrijven met vrouwelijke instromers en bedrijven met instromers in het algemeen Een groot percentage bedrijven met vrouwelijke instromers bevindt zich in alle jaren in de grootteklassen 15 en minder werknemers (resp. 51%, 51% en 47%). Het percentage bedrijven met instromers in het algemeen is echter in deze jaren in deze grootteklassen veel groter (resp. 72%, 70% en 68%).
4.3
Bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers
Aantal bedrijven In de volgende tabel is voor de jaren 1993, 1997 en 2001 het percentage bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers per bedrijfsgrootteklasse weergegeven. Tabel 12
Percentage bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers naar bedrijfsgrootte (1993, 1997, 2001) jaar
1993
1997
2001
≤ 5 wns
11%
13%
8%
6 t/m 15 wns
27%
33%
19%
16 t/m 50 wns
24%
25%
37%
51 t/m 100 wns
13%
16%
12%
≥ 101 wns
26%
13%
24%
100%
100%
100%
grootte
Totaal
Vergelijking tussen bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers en bedrijven met vrouwelijke instromers • Ten opzichte van het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers in de grootteklasse 101 werknemers of meer is met name het percentage bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers in deze grootteklasse opvallend hoog. • Bij bedrijven met 15 werknemers of minder is daarentegen het percentage bedrijven met vrouwelijke tijdelijke werknemers ten opzichte van het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers aanzienlijk lager. 23
4.4
Bedrijven met vrouwelijke uitstromers
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan het aantal bedrijven in de installatietechniek met vrouwelijke uitstromers in de jaren 1993 tot en met 2001. Daarnaast komt de grootte van de bedrijven met vrouwelijke uitstromers aan bod. Aantal bedrijven In de volgende tabel is per jaar weergegeven bij hoeveel bedrijven in de periode 1993 tot en met 2001 (vrouwelijke) werknemers in de installatietechniek uitstromen. Daarnaast is het percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers ten opzichte van het totale aantal bedrijven met uitstromers in de installatietechniek weergegeven. Tabel 13
Aantal bedrijven met (vrouwelijke) uitstromers en het percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers t.o.v. het totale aantal bedrijven met uitstromers (19932001)
Jaar
Totaal aantal bedrijven met uitstromers
Totaal aantal bedrijven met vrouwelijke uitstromers
Perc. bedrijven met vrouwelijke uitstromers t.o.v. totaal
1993
1.379
268
19%
1994
1.784
333
19%
1995
1.853
366
20%
1996
1.763
405
23%
1997
1.819
437
24%
1998
1.969
485
25%
1999
2.167
527
24%
2000
2.291
580
25%
2001
1.967
504
26%
Het aantal bedrijven met uitstromers is in absolute zin toegenomen met 43%. Het aantal bedrijven met vrouwelijke uitstromers is in absolute zin bijna verdubbeld. Vergelijking tussen bedrijven met vrouwelijke uitstromers en bedrijven met vrouwelijke instromers • In absolute aantallen is het aantal bedrijven met vrouwelijke instromers sterker toegenomen dan het aantal bedrijven met vrouwelijke uitstromers (respectievelijk 303 en 236). • Het percentage bedrijven met vrouwelijke instromers is in alle jaren groter dan het percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers.
24
Omvang van bedrijven In de volgende tabel is weergegeven hoe groot de bedrijven in de installatietechniek met vrouwelijke uitstromers zijn. Tabel 14
Aantal bedrijven met vrouwelijke uitstromers naar bedrijfsgrootte (1993-2001) jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤ 5 wns
45
60
76
68
67
82
94
88
77
6 t/m 15 wns
81
101
105
126
128
134
141
165
131
16 t/m 50 wns
81
107
112
134
152
171
186
208
184
51 t/m 100 wns
31
32
42
47
54
60
61
63
53
≥ 101 wns
30
33
31
30
36
38
45
56
59
268
333
366
405
437
485
527
580
504
grootte
Totaal
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • In de periode 1995 tot en met 2001 bevinden de meeste bedrijven met vrouwelijke uitstromers zich in de grootteklasse 16 tot en met 50 werknemers. Vergelijking tussen bedrijven met vrouwelijke uitstromers en bedrijven met vrouwen in het algemeen Relatief is het aantal bedrijven met vrouwelijke uitstromers het sterkst toegenomen in de grootteklasse 16 tot en met 50 werknemers: het aantal bedrijven in deze klasse is meer dan verdubbeld. De stijging van het totale aantal bedrijven met vrouwen in dienst in deze categorie is aanzienlijk minder toegenomen, namelijk met een derde. In de volgende tabel is voor de jaren 1993, 1997 en 2001 het percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers per bedrijfsgrootteklasse weergegeven. Tabel 15
Percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers naar bedrijfsgrootte (1993, 1997, 2001) jaar
1993
1997
2001
≤ 5 wns
17%
15%
15%
6 t/m 15 wns
31%
29%
26%
16 t/m 50 wns
31%
35%
37%
51 t/m 100 wns
12%
13%
11%
≥ 101 wns
10%
7%
11%
100%
100%
100%
grootte
Totaal
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Het percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers is het sterkst toegenomen in de grootteklasse 16 tot en met 50 werknemers. • Het percentage bedrijven met vrouwelijke uitstromers is het sterkst afgenomen in de grootteklasse 6 tot en met 15 werknemers.
25
26
5
Arbeidsduur
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de arbeidsduur van vrouwen in de installatietechniek. De arbeidsduur is vastgesteld aan de hand van het aantal uren dat de vrouwen per week werken. De arbeidsduur per week kan variëren van een kwartier tot 38 uur per week.1 Achtereenvolgens wordt ingegaan op de arbeidsduur van vrouwen in de installatietechniek, vrouwelijke instromers, vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke uitstromers.
5.1
Arbeidsduur per week van vrouwen in de installatietechniek
De arbeidsduur per week kan in zes categorieën van maximaal acht uur worden ingedeeld. In onderstaande tabel is het totale aantal vrouwen per categorie per jaar weergegeven. Tabel 16
Aantal vrouwen naar arbeidsduur per week (1992-2001) Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Minder dan 8 uur
218
259
286
313
338
369
377
390
391
454
8 tot 16 uur
371
419
455
488
500
541
599
668
691
726
16 tot 24 uur
644
680
749
764
794
829
958
1.046
1.150
1.252
24 tot 32 uur
295
346
371
409
444
480
496
556
655
757
32 tot 38 uur
112
130
221
233
276
311
352
391
446
530
38 uur
1.451
1.721
1.789
1.764
1.845
1.930
1.995
2.048
2.098
2.085
Totaal
3.091
3.555
3.871
3.971
4.197
4.460
4.777
5.099
5.431
5.804
Arbeidsduur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Over de gehele periode werken de meeste vrouwen 38 uur per week. Ten opzichte van de toename van vrouwen in het algemeen in de installatietechniek (88%) is de toename van het aantal vrouwen dat 38 uur werkt echter gering (44%). • In de categorie 32 tot 38 uur is het aantal vrouwen het sterkst toegenomen.
1
Zowel in het jaar 2000 als in 2001 was er één vrouw die een kwartier per week werkt. In de overige jaren werken alle vrouwen een half uur of meer per week.
27
In de volgende tabel is voor de jaren 1992, 1997 en 2001 het percentage vrouwen per arbeidsduurcategorie weergegeven. Tabel 17
Percentage vrouwen naar arbeidsduur per week (1992, 1997, 2001) Jaar
1992
1997
2001
7%
8%
8%
8 tot 16 uur
12%
12%
13%
16 tot 24 uur
21%
19%
22%
24 tot 32 uur
10%
11%
13%
32 tot 38 uur
4%
7%
9%
38 uur
47%
43%
36%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het percentage vrouwen dat 32 tot 38 uur werkt, is toegenomen van 4% in 1992 tot 9% in 2001. Het percentage vrouwen dat 38 uur werkt, is van 47% in 1992 afgenomen tot 36% in 2001. Vergelijking tussen vrouwen en totaal aantal werknemers in de installatietechniek Het percentage vrouwen dat 38 uur werkt in de periode 1992 tot en met 2001 is gemiddeld 48% lager dan het percentage werknemers in het algemeen in deze arbeidsduurcategorie.1 Vergelijking met CBS In de periode 1995 tot en met 2000 is de gemiddelde arbeidsduur van vrouwen in de installatietechniek 27 uur per week. Volgens de ‘Enquête werkgelegenheid en lonen van het CBS’ was de gemiddelde arbeidsduur van vrouwen in het algemeen in 1995 26 uur per week en in 2000 25 uur per week. De gemiddelde arbeidsduur van vrouwen in de industrie was volgens deze enquête in 1995 32 uur per week en in 2000 30 uur per week.2
1
Het percentage totaal aantal werknemers dat 38 uur per week werkt is in de jaren 1993, 1997 en 2001 respectievelijk 93%, 90% en 88%. 2 CBS, Enquête werkgelegenheid en lonen, Statline, 2002
28
5.2
Arbeidsduur per week van vrouwelijke instromers
In de volgende tabel is de arbeidsduur per week van vrouwelijke instromers in de jaren 1993 tot en met 2001 weergegeven.1 Tabel 18
Aantal vrouwelijke instromers naar arbeidsduur per week (1993-2001) Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
80
79
86
71
92
113
114
88
155
8 tot 16 uur
104
86
96
109
139
136
151
142
178
16 tot 24 uur
134
146
130
136
167
244
257
304
309
24 tot 32 uur
60
58
48
54
78
84
116
146
192
32 tot 38 uur
45
39
32
58
48
78
88
109
162
38 uur
495
485
358
460
562
602
642
653
679
Totaal
918
893
750
888
1.086
1.257
1368
1.442
1.675
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • In absolute zin is het aantal vrouwelijke instromers in de arbeidsduurcategorie 38 uur per week het sterkst toegenomen (184). Relatief gezien is het aantal vrouwelijke instromers in deze categorie echter het minst toegenomen (37%). • De grootste toename voor wat betreft vrouwelijke instromers heeft plaatsgevonden in de arbeidsduurcategorie 32 tot en met 37 uur per week: het aantal is hier meer dan verdrievoudigd. In de volgende tabel is voor de jaren 1993, 1997 en 2001 het percentage vrouwelijke instromers per arbeidsduurcategorie weergegeven. Tabel 19
Percentage vrouwelijke instromers naar arbeidsduur per week (1993, 1997, 2001) Jaar
1993
1997
2001
9%
8%
9%
8 tot 16 uur
11%
13%
11%
16 tot 24 uur
15%
15%
18%
24 tot 32 uur
7%
7%
11%
32 tot 38 uur
5%
4%
10%
38 uur
54%
52%
41%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • In vergelijking met 1993 werken vrouwen in 2001 relatief vaker parttime: zij werken relatief minder vaak 38 uur en relatief vaker 24 tot 38 uur. 1
Het betreft de arbeidsduur per week zoals bekend op de datum van instroom. Het is mogelijk dat dit in de loop van het jaar is veranderd.
29
Vergelijking tussen vrouwelijke instromers en totaal aantal vrouwen Het percentage vrouwelijke instromers dat 38 uur per week werkt is in de jaren 1993, 1997 en 2001 aanzienlijk hoger dan het percentage totaal aantal vrouwen dat 38 uur per week werkt (respectievelijke 47%, 43% en 36%)
5.3
Arbeidsduur per week van vrouwelijke tijdelijke werknemers
In de volgende tabel is de arbeidsduur per week van vrouwelijke tijdelijke werknemers in de jaren 1993 tot en met 2001 weergegeven. Tabel 20
Aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers naar arbeidsduur per week (1993-2001) Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
9
9
12
6
15
24
25
18
29
8 tot 16 uur
13
10
13
22
24
20
17
24
31
16 tot 24 uur
17
27
25
28
33
37
52
58
74
24 tot 32 uur
8
14
8
8
14
16
25
31
46
32 tot 38 uur
4
6
5
9
11
20
18
29
43
38 uur
43
79
70
81
127
142
143
174
162
Totaal
94
145
133
154
224
259
280
334
385
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Met name het aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers dat 32 tot 38 uur werkt, is in absolute zin sterk toegenomen. • De toename van het aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers die 16 uur of minder werken blijft achter bij de toename van het aantal vrouwelijke werknemers in de overige categorieën.
30
In de volgende tabel is voor de jaren 1993, 1997 en 2001 het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers per arbeidsduurcategorie weergegeven. Tabel 21
Percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers naar arbeidsduur per week (1993, 1997, 2001) Jaar
1993
1997
2001
Minder dan 8 uur
10%
7%
8%
8 tot 16 uur
14%
11%
8%
16 tot 24 uur
18%
15%
19%
24 tot 32 uur
9%
6%
12%
32 tot 38 uur
4%
5%
11%
38 uur
46%
57%
42%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Tijdelijk vrouwelijke werknemers werken ten opzichte van 1993 in 2001 relatief vaker 24 tot 38 uur. Zij werken relatief minder vaak 38 uur of minder dan 16 uur. • Het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers dat 38 uur werkt neemt opvallend toe van 1993 tot 1997. In 2001 is dit percentage echter weer met 15% gedaald.
5.4
Arbeidsduur per week van vrouwelijke uitstromers
In de volgende tabel is de arbeidsduur per week van vrouwelijke uitstromers in de jaren 1993 tot en met 2001 weergegeven. Tabel 22
Aantal vrouwelijke uitstromers naar arbeidsduur per week (1993-2001) Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Minder dan 8 uur
28
40
45
43
47
65
69
68
50
8 tot 16 uur
49
48
67
69
77
67
81
116
77
16 tot 24 uur
84
94
83
95
101
132
146
186
149
24 tot 32 uur
30
45
55
46
52
64
80
90
77
32 tot 38 uur
17
26
33
28
45
50
64
88
55
38 uur
159
189
240
244
276
322
355
384
323
Totaal
367
442
523
525
598
700
795
932
731
Arbeidsduur
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Relatief gezien is het aantal vrouwelijke uitstromers dat 32 tot 38 uur per week werkt het sterkst toegenomen. • Het aantal vrouwelijke uitstromers dat 8 tot en met 15 uur per week werkt is relatief gezien het minst toegenomen.
31
In de volgende tabel is voor de jaren 1993, 1997 en 2001 het percentage vrouwelijke uitstromers per arbeidsduurcategorie weergegeven. Tabel 23
Percentage vrouwelijke uitstromers naar arbeidsduur per week (1993, 1997, 2001) Jaar
1993
1997
2001
8%
8%
7%
8 tot 16 uur
13%
13%
11%
16 tot 24 uur
23%
17%
20%
24 tot 32 uur
8%
9%
11%
32 tot 38 uur
5%
8%
8%
38 uur
43%
46%
44%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Vrouwelijke uitstromers werken in 2001 in vergelijking met 1993 relatief meer uren per week. • Het percentage vrouwelijke uitstromers dat 16 tot 24 uur per week werkt, is in 1997 afgenomen ten opzichte van 1993. In 2001 is het percentage weer toegenomen. • Het percentage vrouwelijke uitstromers dat 38 uur per week werkt, neemt aanvankelijk toe in 1997 ten opzichte van 1993, waarna het weer afneemt. Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en vrouwelijke instromers Het percentage vrouwelijke instromers dat 38 uur per week werkt is met 13% afgenomen ten opzichte 1993. Daarentegen is het percentage vrouwelijke uitstromers dat 38 uur per week werkt ten opzichte van 1993 met 1% toegenomen.
32
6
Leeftijd
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de leeftijdsverdeling van vrouwen in de installatietechniek. De leeftijdsverdeling van vrouwen in de installatietechniek in het algemeen, vrouwelijke instromers, vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke uitstromers komen aan de orde. In dit hoofdstuk zijn in de tabellen geen gegevens van de jaren 1992 en 1993 opgenomen. In de cijfers van deze jaren zijn jongeren ondervertegenwoordigd, waardoor met name in tabellen met relatieve aantallen een vertekend beeld zou ontstaan. De ondervertegenwoordiging van jongeren voor de jaren 1992 en 1993 wordt verklaard door een verandering in definities in de bestanden van Mn services.
6.1
Leeftijd van vrouwen in de installatietechniek
Onderstaande tabel laat zien hoeveel vrouwen per leeftijdscategorie werkzaam zijn in de installatietechniek over de periode 1992 tot en met 2001. Daarnaast wordt in de tabel voor elk jaar de gemiddelde leeftijd van de vrouwen weergegeven. Tabel 24
Aantal vrouwen naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
818
742
731
709
711
727
723
759
25 t/m 34 jaar
1.329
1.425
1.547
1.645
1.777
1.881
1.966
2.009
35 t/m 44 jaar
829
852
902
1.023
1.114
1.225
1.358
1.532
45 t/m 54 jaar
751
784
841
892
953
1.009
1.107
1.156
≥ 55 jaar
144
168
176
191
222
257
277
348
3.871
3.971
4.197
4.460
4.777
5.099
5.431
5.804
34,6
34,9
35,1
35,4
35,7
36,0
36,3
36,7
Leeftijd ≤ 24 jaar
Totaal Gemiddelde leeftijd
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • De grootste groep vrouwen is tussen de 25 en 34 jaar oud. Dit geldt voor alle jaren in de periode 1994-2001. • Het aantal vrouwen is relatief het meest toegenomen in de leeftijdscategorie 55 en ouder : hier is sprake van een ruime verdubbeling. • De gemiddelde leeftijd van de vrouwen ligt rond de 35,5 jaar. In de volgende tabel is voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage vrouwen per leeftijdscategorie weergegeven.
33
Tabel 25
Percentage vrouwen naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
21%
16%
13%
25 t/m 34 jaar
34%
37%
35%
35 t/m 44 jaar
21%
23%
26%
45 t/m 54 jaar
19%
20%
20%
4%
4%
6%
100%
100%
100%
Leeftijd
≥ 55 jaar Totaal
Uit deze figuur is het volgende op te maken: • Het percentage vrouwen in de leeftijdscategorieën jonger dan 35 jaar is met 7% afgenomen. • Het percentage vrouwen met de leeftijd van 45 jaar en ouder is met 3% toegenomen. • In vergelijking met 1994 werken in 2001 in de installatietechniek relatief oudere vrouwen. In de volgende tabel wordt het percentage vrouwen per leeftijdscategorie naar arbeidsduurcategorie weergegeven. Tabel 26
Percentage vrouwen per leeftijdscategorie naar arbeidsduur per week in 2001 Leeftijd
≤ 24 jaar
25 t/m 34 jaar
35 t/m 44 jaar
45 t/m 54 jaar
≥ 55 jaar
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
8%
4%
9%
11%
15%
8 tot 16 uur
5%
9%
16%
16%
24%
16 tot 24 uur
4%
19%
31%
25%
24%
24 tot 32 uur
6%
11%
15%
19%
13%
32 tot 38 uur
8%
11%
8%
8%
6%
38 uur
68%
46%
22%
21%
19%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Vooral vrouwen die 24 jaar of jonger zijn werken 38 uur in de week. • Vrouwen vanaf 35 jaar oud werken voornamelijk 16 tot 24 uur per week. • Van de vrouwen van 55 jaar en ouder werkt 63% minder dan 24 uur per week. Vergelijking met CBS Volgens de ‘Enquête werkgelegenheid en lonen van het CBS’ werken vrouwen in de industrie in de leeftijdscategorie 25 tot en met 34 jaar gemiddeld meer uur per week dan vrouwen in de overige leeftijdscategorieën. Het verschil in gemiddelde arbeidsduur per week van vrouwen in de overige leeftijdscategorieën is gering.
34
6.2
Leeftijd van vrouwelijke instromers
In de volgende tabel is de leeftijd van de vrouwelijke instromers in de installatietechniek in vijf verschillende leeftijdscategorieën weergegeven. Tabel 27
Aantal vrouwelijke instromers naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤ 24 jaar
371
305
355
373
420
399
385
448
25 t/m 34 jaar
287
228
280
389
429
515
522
541
35 t/m 44 jaar
149
150
157
217
275
290
335
432
45 t/m 54 jaar
78
58
84
96
118
142
182
207
8
9
12
11
15
22
18
37
Totaal
893
750
888
1.086
1.257
1.368
1.442
1.675
Gemiddelde leeftijd
29,2
29,6
29,5
30,2
30,7
31,3
32
32,6
Leeftijd
≥ 55 jaar
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het aantal vrouwelijke instromers is vanaf 1995 over het algemeen gestegen. In 2001 is het totale aantal vrouwelijke instromers bijna verdubbeld in vergelijking met 1994. • In absolute zin is het aantal vrouwelijke instromers van 35 tot en met 44 jaar het meest toegenomen. Relatief is dat de categorie 55 jaar en ouder. Vergelijking tussen vrouwelijke instromers en het totaal aantal vrouwen en het totaal aantal werknemers • De gemiddelde leeftijd van vrouwelijk instromers is in de periode 1994 tot en met 2001 ongeveer 5 jaar lager dan de gemiddelde leeftijd van het totale aantal vrouwen. • De gemiddelde leeftijd van vrouwelijke instromers is in de periode 1994 tot en met 2001 ongeveer 2 jaar hoger dan de gemiddelde leeftijd van het totale aantal instromers. In de volgende tabel is voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage vrouwelijke instromers per leeftijdscategorie weergegeven. Tabel 28
Percentage vrouwelijke instromers naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
42%
34%
27%
25 t/m 34 jaar
32%
36%
32%
35 t/m 44 jaar
17%
20%
26%
45 t/m 54 jaar
9%
9%
12%
≥ 55 jaar
0%
1%
2%
100%
100%
100%
Leeftijd
Totaal
35
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • In 2001 is sprake van relatief oudere vrouwelijke instromers in vergelijking met 1994. • Het percentage vrouwelijke instromers van 35 jaar en ouder is sinds 1994 met 14% toegenomen. • Het percentage vrouwelijke instromers jonger dan 35 jaar is daarentegen sinds 1994 met 15% afgenomen.
6.3
Leeftijd van vrouwelijke tijdelijke werknemers
In de volgende tabel is voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers per leeftijdscategorie weergegeven. Tabel 29
Percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
38%
42%
32%
25 t/m 34 jaar
39%
34%
29%
35 t/m 44 jaar
17%
16%
28%
45 t/m 54 jaar
6%
8%
9%
≥ 55 jaar
0%
0%
2%
100%
100%
100%
Leeftijd
Totaal
• •
•
36
In alle jaren is een ruime meerderheid van de vrouwelijke tijdelijke werknemers jonger dan 35 jaar. In vergelijking met voorgaande jaren neemt dit aandeel in 2001 echter wel aanzienlijk af: het aandeel vrouwelijke tijdelijke werknemers van 34 jaar of jonger is ten opzichte van 1994 16% afgenomen. Het aandeel vrouwelijke tijdelijke werknemers tussen de 35 en 44 jaar is relatief het meest toegenomen, namelijk met 11%.
6.4
Leeftijd van vrouwelijke uitstromers
In de volgende tabel is de leeftijd van de vrouwelijke uitstromers in de installatietechniek in vijf verschillende leeftijdscategorieën weergegeven. Tabel 30
Aantal vrouwelijke uitstromers naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
81
114
105
126
139
160
133
139
25 t/m 34 jaar
197
208
230
277
347
368
291
347
35 t/m 44 jaar
89
97
80
93
157
201
158
157
45 t/m 54 jaar
54
65
70
73
103
136
102
103
≥ 55 jaar
21
39
40
29
49
67
47
49
Totaal
442
523
525
598
795
932
731
795
Gemiddelde leeftijd
33,6
33,9
34,0
32,9
33,5
34,2
35,0
34,6
Leeftijd ≤ 24 jaar
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het aantal vrouwelijke uitstromers in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder is in absolute zin het minst toegenomen. Relatief gezien is deze categorie juist het meest gestegen. • Het aantal vrouwelijk uitstromers in de leeftijdscategorieën 25 tot en met 34 jaar oud is in absolute zin het meest toegenomen. Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en totaal aantal vrouwen De gemiddelde leeftijd van vrouwelijke uitstromers is in alle jaren lager dan de gemiddelde leeftijd van het totale aantal vrouwen. In de volgende tabel is voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage vrouwelijke uitstromers per leeftijdscategorie weergegeven Tabel 31
Percentage vrouwelijke uitstromers naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
18%
21%
17%
25 t/m 34 jaar
45%
46%
44%
35 t/m 44 jaar
20%
16%
20%
45 t/m 54 jaar
12%
12%
13%
5%
5%
6%
100%
100%
100%
Leeftijd
≥ 55 jaar Totaal
• •
In vergelijking met 1994 is het aandeel vrouwelijke uitstromers jonger dan 35 jaar afgenomen met 2%. Daarentegen is het aandeel vrouwelijke uitstromers van 45 jaar en ouder met 2% toegenomen.
37
Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en vrouwelijke instromers Het percentage vrouwelijke uitstromers in de leeftijdscategorieën 25 tot en met 34 jaar en 55 jaar en ouder is in alle drie de jaren hoger dan het percentage vrouwelijke instromers in deze leeftijdscategorieën.
38
7
Technische en niet-technische functies
De functies binnen de installatietechniek kunnen worden ingedeeld in technische en niettechnische functies. Bij technische functies kan worden gedacht aan functies als installateur of servicemonteur. Administratief medewerker of marketingmedewerker zijn functies die tot de niet-technische functies gerekend kunnen worden.
7.1
Vrouwen in de installatietechniek naar technische en niet-technische functies
In onderstaande tabel is te zien hoe de vrouwen in de installatietechniek zijn verdeeld over technische en niet-technische functies voor de jaren 1995 tot en met 2001. In de jaren 1992, 1993 en 1994 werd nog gebruik gemaakt van oude functieclassificaties. Deze categorieën zijn heel grof, waardoor de indeling naar technische en niet-technische functies veelal niet kan worden gemaakt. Tabel 32
Aantal vrouwen naar technische en niet-technische functies (1995-2001)* Jaar
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
208
224
242
300
343
385
492
Niet-technisch
3.274
3.790
4.051
4.338
4.637
4.947
5.254
Totaal
3.482
4.014
4.293
4.638
4.980
5.332
5.746
Functie Technisch
* Van niet alle vrouwen is bekend welke functies ze bekleden. Deze vrouwen zijn niet vermeld in de tabel.
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • De functies die door vrouwen in de installatietechniek worden vervuld, zijn over de gehele periode overwegend niet-technisch. • Sinds 1995 is het aantal vrouwen in technische functies met meer dan verdubbeld. • Het aantal vrouwen in niet-technische functies is sinds 1995 met 60% toegenomen. • Veruit de meest voorkomende functie voor vrouwen in de installatietechniek is administratief medewerker.1 In de volgende tabel is voor de jaren 1995 en 2001 het percentage vrouwen in technische en niet-technische functies weergegeven. 2 Tabel 33
Percentage vrouwen naar technische en niet-technische functies (1995, 1998, 2001) Jaar
1995
1998
2001
6%
6%
9%
94%
94%
91%
100%
100%
100%
Functie Technisch Niet-technisch Totaal
1
In 1995 en 2000 waren respectievelijk 2215 en 3392 vrouwen administratief medewerker in de installatietechniek. Het jaar 1995 is hier gebruikt omdat dit het eerste jaar is, waarin een nieuwe functieclassificatie is gebruikt, waardoor er minder missing values bij zitten.
2
39
Ten opzichte van voorgaande jaren is het aandeel vrouwen in technische functies in 2001 toegenomen met 3%. Vergelijking tussen vrouwen en totaal aantal werknemers Het percentage vrouwen in technische functies is een stuk lager dan het percentage totaal aantal werknemers in technische functies (respectievelijk 84%, 83% en 82%).
7.2
Vrouwelijke instromers naar technische en niet-technische functies
In de volgende tabel wordt weergegeven in wat voor soort functie (technisch/niet-technisch) vrouwen in de installatietechniek in de jaren 1995 tot en met 2001 instromen. Tabel 34
Aantal vrouwelijke instromers naar technische en niet-technische functies (19952001)* Jaar
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
50
81
84
130
132
139
209
Niet-technisch
667
757
949
1.107
1.216
1.300
1.463
Totaal
717
838
1.033
1.237
1.348
1.439
1.672
Functie Technisch
* Van niet alle vrouwen is bekend welke functies ze bekleden. Deze vrouwen zijn niet vermeld in de tabel.
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het aantal vrouwelijke instromers in technische functies is sinds 1995 in absolute aantallen toegenomen met 159 instromers. • Het aantal vrouwelijke instromers in niet-technische functies is sinds 1995 in absolute aantallen toegenomen met 796 instromers. In de volgende tabel is voor de jaren 1995 en 2001 het percentage vrouwelijke instromers in technische en niet-technische functies weergegeven. Tabel 35
Aantal vrouwelijke instromers naar technische en niet-technische functies (1995, 1998, 2001) Jaar
1995
1998
2001
7%
11%
13%
93%
89%
88%
100%
100%
100%
Functie Technisch Niet-technisch Totaal
Het percentage vrouwelijke instromers in technische functies is van 7% in 1995 toegenomen tot 13% in 2001. Hierdoor is het percentage vrouwelijke instromers in niet-technische functies afgenomen van 93% in 1995 tot 88% in 2001.
40
Vergelijking tussen vrouwelijke instromers en totaal aantal vrouwen en totaal aantal werknemers Het percentage vrouwelijke instromers in technische functies is 13% in het jaar 2001, terwijl het percentage totaal aantal vrouwen in technische functies in dat jaar slechts 9% is. Het percentage totaal aantal instromers in technische functies is in 2001 79%.
7.3
Vrouwelijke tijdelijke werknemers naar technische en niet-technische functies
In de volgende tabel is voor de jaren 1995 en 2001 het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers in technische en niet-technische functies weergegeven. Tabel 36
Percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers naar technische en niet-technische functies (1995, 1998, 2001) Jaar
1995
1998
2001
Technisch
14%
14%
15%
Niet-technisch
86%
86%
85%
100%
100%
100%
Functie
Totaal
Vergelijking tussen vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke instromers en totaal aantal vrouwen • Met name in 1995 is het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers in technische functies aanzienlijk hoger dan het percentage vrouwelijke instromers in technische functies. • Het percentage vrouwelijke tijdelijke werknemers in technische functies is zowel in 1995 als in 2001 aanzienlijk hoger dan het percentage vrouwen in het algemeen in technische functies.
7.4
Vrouwelijke uitstromers naar technische en niet-technische functies
In de volgende tabel wordt het soort functie (technisch/niet-technisch) weergegeven die vrouwelijke uitstromers in de jaren 1995 tot en met 2001 bekleden. Tabel 37
Aantal vrouwelijke uitstromers naar technische en niet-technische functies (19952001)* Jaar
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
41
47
40
40
59
70
69
Niet-technisch
385
453
539
643
717
850
656
Totaal
426
500
579
683
776
920
725
Functie Technisch
* Van niet alle vrouwen is bekend welke functies ze bekleedden. Deze vrouwen zijn niet vermeld in de tabel.
41
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Het aantal vrouwelijke uitstromers in technische functies is met absolute aantallen toegenomen met 28 uitstromers. Dit is een toename van 68%. • In absolute aantallen is het aantal vrouwelijke uitstromers in niet-technische functies toegenomen met 271 uitstromers. Dit een toename van 70%. In de volgende tabel is voor de jaren 1995, 1998 en 2001 het percentage vrouwelijke uitstromers in technische en niet-technische functies weergegeven. Tabel 38
Percentage vrouwelijke uitstromers naar technische en niet-technische functies (1995, 1998, 2001) Jaar
1995
1998
2001
Technisch
10%
6%
10%
Niet-technisch
90%
94%
90%
100%
100%
100%
Functie
Totaal
Het percentage vrouwelijke uitstromers in technische functies neemt aanvankelijk af van 10% tot 6% in 1998. In 2001 is het percentage vrouwelijke uitstromers in technische functies weer op het niveau van 10%. Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en vrouwelijke instromers en totaal aantal vrouwen • Het percentage vrouwelijke uitstromers in technische functies is in 1995 en 2001 hoger dan het percentage totaal aantal vrouwen in technische functies. • In 1995 is het percentage vrouwelijke uistromers hoger dan het percentage vrouwelijke instromers in technische functies. In 1998 en 2001 is het percentage vrouwelijke uitstromers in technische functies lager dan het percentage vrouwelijke instromers in technische functies.
42
8
Lonen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de lonen die door vrouwen in de installatietechniek zijn verdiend. Zowel het gemiddeld bruto uurloon als het gemiddeld bruto maandloon komt aan bod. In paragraaf 8.1 wordt het bruto uurloon van respectievelijk vrouwen in de installatietechniek in het algemeen, vrouwelijke instromers, vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke uitstromers behandeld. In paragraaf 8.2 komt het gemiddeld bruto maandloon van vrouwelijke werknemers in het algemeen, vrouwelijke instromers en vrouwelijke uitstromers aan bod. Met betrekking tot de gegevens die in de tabellen zijn opgenomen, dient het volgende te worden opgemerkt. De gegevens van de jaren 1992 en 1993 kunnen een vertekend beeld geven. Dit wordt wellicht veroorzaakt door een verandering in definities wat betreft werknemers van 24 jaar en jonger in de bestanden van Mn services.
8.1
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwen in de installatietechniek in het algemeen
In de volgende figuur wordt het gemiddeld bruto uurloon afgerond op tiende euro’s weergegeven dat vrouwen in de installatietechniek in de jaren 1992 tot en met 2001 hebben verdiend. Figuur 3
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwen (1992-2001) gemiddeld bruto-uurloon 10,3
11 10 9
7,9
8,0
8,1
8,1
1992
1993
1994
1995
8,4
8,5
1996
1997
9,0
9,2
1998
1999
9,6
8 7 6 2000
2001
Het gemiddelde bruto uurloon is sinds 1992 van € 7,90 met € 2,40 toegenomen tot € 10,30. Dit een toename van 30%. Vergelijking tussen vrouwen en totaal aantal werknemers Het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal werknemers is gemiddeld € 1,40 hoger dan het gemiddeld bruto uurloon van vrouwen in de periode 1992 tot en met 2001. Vergelijking met CBS Volgens de ‘Enquête werkgelegenheid en lonen van het CBS’ was het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke werknemers in het algemeen in 1995 € 10,82 en in 2000 € 13,30. In vijf jaar tijd is dit gemiddeld bruto uurloon met 23% toegenomen. In de industriële sector was het gemiddeld bruto uurloon volgens het CBS voor vrouwen in 1995 € 10,25 en in 1995 € 12,69. Dit
43
is een toename van 24%.1 Het gemiddeld bruto uurloon van vrouwen in de installatietechniek is in de periode 1995 tot en met 2000 toegenomen met 27%. Het gemiddeld bruto uurloon van vrouwen in de installatietechniek blijft echter achter bij het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke werknemers in het algemeen en in de industriële sector. In de onderstaande tabel is het gemiddeld bruto uurloon per leeftijdscategorie weergegeven. Hierbij is afgerond op tiende euro’s. Tabel 39
Gemiddelde bruto uurloon van vrouwen naar leeftijd (1992, 1997, 2001) Jaar
1992
1997
2001
≤ 24 jaar
6,6
6,0
7,4
25 t/m 34 jaar
8,0
8,7
10,5
35 t/m 44 jaar
8,1
9,1
10,7
45 t/m 54 jaar
8,4
9,4
10,8
≥ 55 jaar
8,2
9,2
10,9
Leeftijd
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • De vrouwen in de leeftijdscategorie 45 tot en met 54 jaar verdienen in de jaren 1992 en 1997 gemiddeld het hoogste bruto uurloon. In het jaar 2001 verdienen de vrouwen in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder het hoogste bruto uurloon. • Het bruto uurloon van de vrouwen in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder is met 33% relatief het sterkst toegenomen. • In de leeftijdscategorie tot en met 24 jaar is het bruto uurloon met 12% relatief het minst toegenomen.
8.2
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers
In de volgende figuur wordt het gemiddelde bruto uurloon weergegeven dat vrouwelijke instromers in de installatietechniek in de jaren 1994 tot en met 2001 hebben verdiend. Het bruto uurloon is afgerond op tiende euro’s.2
1
CBS, Enquête werkgelegenheid en lonen, Statline, 2002 Het bruto uurloon dat is weergegeven is het bruto uurloon dat de vrouwen verdienden op het moment dat ze instroomden. Dit bruto uurloon kan zijn veranderd in de loop van het jaar.
2
44
Figuur 4
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers (1994-2001) gemiddeld bruto-uurloon 9,4
10
8,8 8,3
9 7,8 8
6,9
6,8
1994
1995
7,1
7,4
1996
1997
7 6 5 1998
1999
2000
2001
Uit deze figuur is het volgende op te maken: • In 1995 is sprake van een lichte daling van het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers. Na 1995 is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers toegenomen naar € 7,10 in 1996 en neemt daarna verder toe naar een niveau van € 9,40 in 2001. • In totaal is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers in 2001 ten opzichte van 1994 toegenomen met € 2,50. Dit een toename van 36%. Vergelijking tussen vrouwelijke instromers en vrouwen in het algemeen en totaal aantal werknemers • Zowel absoluut als relatief is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers sterker toegenomen dan het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal vrouwen in de installatietechniek. • Desalniettemin is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers in 2001 € 0,90 lager dan het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal vrouwen in 2001. • Opmerkelijk is dat alleen in de jaren 1994 tot en met 1996 het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers iets lager is dan het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal instromers. In de jaren 1999 en 2001 is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers zelfs iets hoger dan het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal instromers. In de overige jaren is het gemiddeld bruto uurloon voor de beide groepen gelijk. In de volgende tabel is het bruto uurloon van vrouwelijke instromers per leeftijdscategorie weergegeven. Hierbij is afgerond op tiende euro’s.
45
Tabel 40
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
5,5
5,6
7,1
25 t/m 34 jaar
7,9
8,3
10,4
35 t/m 44 jaar
7,8
8,4
10,4
45 t/m 54 jaar
8,1
8,6
10,0
≥ 55 jaar
8,6
8,0
10,4
Leeftijd
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Relatief gezien is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers in de leeftijdscategorie 35 tot en met 44 jaar oud met 33% het sterkst toegenomen. • In de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder is het gemiddeld bruto uurloon in 1997 afgenomen ten opzichte van 1994 en daarna weer toegenomen in 2001. De totale toename in 2001 ten opzichte van 1993 is hierdoor minder groot dan in de rest van de leeftijdscategorieën.
8.3
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke tijdelijke werknemers
In de volgende figuur is het gemiddeld bruto uurloon weergegeven van vrouwelijke tijdelijke werknemers. Het gemiddeld bruto uurloon is afgerond op tiende euro’s. Figuur 5
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke tijdelijke werknemers (1994-2001) gemiddeld bruto-uurloon
10
9,1
9
8,0
8 7
6,4
6,5
1994
1995
6,7
7,2
7,0
1997
1998
8,4
6 5 1996
1999
2000
2001
Vergelijking tussen vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke instromers In de jaren 1994 tot en met 2001 is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke tijdelijke werknemers iets lager dan het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal vrouwelijke instromers. Gemiddeld gaat het om een verschil van € 0,40.
•
46
8.4
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers
In de volgende figuur wordt het gemiddelde bruto uurloon weergegeven dat vrouwelijke uitstromers in de installatietechniek in de jaren 1994 tot en met 2001 hebben verdiend. Het bruto uurloon is afgerond op tiende euro’s. Figuur 6
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers (1994-2001)
Gemiddeld bruto uurloon 11 9,4
10 9
7,8
7,8
8,1
7,8
1994
1995
1996
1997
8,6
8,8
1998
1999
9,8
8 7 6 5 2000
2001
Het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers is sinds 1994 toegenomen met € 2,-. Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en het totale aantal vrouwen, vrouwelijke instromers en het totale aantal werknemers • Het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers is in alle jaren hoger dan het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke instromers. • Het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal uitstromers is in de periode 1993 tot en met 2001 ongeveer € 1,00 hoger dan het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers. In de volgende tabel is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers per leeftijdscategorie weergegeven. Hierbij is afgerond op tiende euro’s. Tabel 41
Gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
5,5
5,6
6,7
25 t/m 34 jaar
8,3
8,3
10,3
35 t/m 44 jaar
8,3
8,1
10,5
45 t/m 54 jaar
8,4
9,0
10,4
≥ 55 jaar
8,7
9,6
11,0
Leeftijd
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers in de leeftijdscategorie 35 tot en met 44 jaar is relatief gezien het sterkst toegenomen (27%).
47
•
Het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers is relatief het minst toegenomen in de leeftijdscategorie jonger dan 25 jaar (22%).
Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en vrouwelijke instromers en het totale aantal vrouwen • In het jaar 2001 is het gemiddeld bruto uurloon van vrouwelijke uitstromers in alle leeftijdscategorieën behalve in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder lager dan het gemiddeld bruto uurloon van het totale aantal vrouwen.
48
9
Gemiddelde duur van het dienstverband
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwen in de installatietechniek. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwen in de installatietechniek in het algemeen, vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke uitstomers.
9.1
Gemiddelde duur dienstverband van vrouwen in de installatietechniek
In de onderstaande figuur wordt weergegeven hoeveel jaren vrouwen in de installatietechniek gemiddeld in dienst zijn. Figuur 10 Gemiddelde duur van het dienstverband in jaren (1992-2001) gemiddeld dienstverband 5 4,5
3,9
4 3,5
4,0
4,2
4,4
4,3
4,4
4,4
1998
1999
2000
2001
3,4 3,0
3,1
1992
1993
3 2,5 2 1994
1995
1996
1997
De gemiddelde duur van het dienstverband is in de afgelopen jaren toegenomen. In 1992 waren vrouwen gemiddeld drie jaar in dienst van een bedrijf. In 2001 was het gemiddelde dienstverband bijna viereneenhalf jaar. Vergelijking tussen vrouwen en totaal aantal werknemers In de periode 1992 tot en met 2001 blijven vrouwen gemiddeld twee jaar korter in dienst dan het totale aantal werknemers. Het gemiddeld dienstverband van het totale aantal werknemers is echter met 0,5 jaar minder sterk gestegen dan het gemiddeld dienstverband van vrouwen.
9.2
Gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke tijdelijke werknemers
De vrouwelijke tijdelijke werknemers hebben altijd een dienstverband korter dan één jaar. In de volgende tabel is weergegeven hoeveel weken ze gemiddeld in de periode 1993 tot en met 2001 in de installatietechniek hebben gewerkt. Hierbij is afgerond op hele weken.
49
Figuur 11 Gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke tijdelijke werknemers in weken (1993-2001) duur dienstverband 24 22 20 18 16 14 12 10
23 19
19
19 17
1993
1994
1995
1996
1997
18
19
19
2000
2001
16
1998
1999
De gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke tijdelijke werknemers neemt aanvankelijk toe van 19 weken in 1993 tot 23 weken in 1994. In 1995 en 1996 is de gemiddelde duur van het dienstverband weer 19 weken waarna het daalt naar 16 weken in 1998. In 2000 en 2001 is de gemiddelde duur van het dienstverband weer op het niveau van 19 weken.
9.3
Gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke uitstromers
In de onderstaande figuur wordt weergegeven hoeveel jaren vrouwen in de installatietechniek gemiddeld in dienst zijn. Figuur 12
Gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke uitstromers in jaren (1993-2001) gemiddeld dienstverband
5 4,5
3,9
4 3,5
3,3 2,9
2,9
1994
1995
3,3
3,2
1996
1997
3,4
3,6
3,5
3 2,5 2 1993
1998
1999
2000
2001
De gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke uitstromers is in 2001 ten opzichte van 1993 toegenomen met 0,2 jaar. Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en het totale aantal vrouwen en het totale aantal werknemers • Het is opvallend dat in de periode 1993 tot en met 2001 het gemiddeld dienstverband van vrouwelijke uitstromers overwegend lager is dan het gemiddeld dienstverband van het totale aantal vrouwen in deze periode. • Met uitzondering van 1993 is de gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke uitstromers aanzienlijk lager dan de gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwelijke instromers. 50
10
Regionale indeling van bedrijven in de installatietechniek
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regio’s waar vrouwen in de installatietechniek werkzaam zijn. OLC heeft in totaal tien Regionale Commissies voor Installatietechniek (RCI). Dit zijn platformen voor werkgevers en werknemers onder regie van het OLC voor afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De RCI’s bevinden zich in de volgende regio’s: 1. Noord-Nederland 2. Overijssel 3. Gelderland 4. Noord-Holland, Flevoland 5. Utrecht 6. Haaglanden 7. Rijnmond 8. Zuid-West Nederland 9. Midden-en Oost-Brabant 10. Limburg Er zijn grote bedrijven die administratief in één plaats zijn gevestigd, maar verspreid over het land meerdere vestigingen hebben. Onbekend is welke werknemers bij welke vestiging werkzaam zijn. Werknemers worden daarom gerekend tot de RCI waar het bedrijf gevestigd is. Zelfstandigen-zonder-personeel (z.z.p.-ers) worden in deze cijfers niet meegerekend.
10.1 Vrouwen per RCI In onderstaande tabel is het aantal vrouwen in de installatietechniek per regio weergegeven. Tabel 42
Aantal vrouwen per RCI (1992-2001)* Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Noord-Nederland
167
212
258
271
282
299
319
337
372
407
Overijssel
380
443
466
504
551
601
634
675
728
748
Gelderland
253
295
330
334
359
411
459
450
466
498
Noord-Holland, Flevoland
460
537
612
611
627
657
720
761
860
899
Utrecht
457
511
559
546
586
617
650
707
714
792
Haaglanden
396
452
460
474
492
509
522
579
615
604
Rijnmond
251
293
326
313
325
341
367
414
445
477
Zuid-West Nederland
186
226
235
251
273
295
320
322
361
373
Midden- en Oost-Brabant
303
335
369
398
426
466
502
546
591
613
Limburg
156
171
181
190
202
207
229
257
277
292
3.009
3.475
3.796
3.892
4.123
4.403
4.722
5.048
5.429
5.703
Regio
Totaal
*Van niet alle vrouwen is bekend in welke regio ze werkzaam zijn. Deze vrouwen zijn niet vermeld in de tabel.
51
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Vergeleken met de overige regio’s zijn in de gehele periode de meeste vrouwen werkzaam in de regio’s Overijssel, Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. • Met name het aantal vrouwen dat werkzaam is in de regio Noord-Nederland is in de periode 1992 tot en met 2001 aanzienlijk toegenomen (144%) ten opzichte van de toename van het aantal vrouwen in de installatietechniek in dezelfde periode (76%). • Ook in de regio’s Overijssel, Zuid-West Nederland en Midden- en Oost-Brabant is het aantal werkzame vrouwen in de periode 1992 tot en met 2001 aanzienlijk toegenomen (resp. 91%, 94%, 95%). • In de regio’s Utrecht en Haaglanden is het aantal vrouwen in deze periode minder snel toegenomen (resp. 56% en 55%). In de volgende tabel wordt het percentage vrouwen per regio ten opzichte van het totale aantal werknemers in de installatietechniek weergegeven in de jaren 1992, 1997 en 2001. Tabel 43
Percentage vrouwen per RCI ten opzichte van alle werknemers in de installatietechniek (1992, 1997, 2001) Jaar
1992
1997
2001
Noord-Nederland
6%
8%
8%
Overijssel
7%
8%
9%
Gelderland
7%
8%
9%
Noord-Holland, Flevoland
8%
9%
11%
Utrecht
6%
7%
8%
Haaglanden
8%
8%
10%
Rijnmond
7%
8%
9%
Zuid-West Nederland
8%
9%
10%
Midden-en Oost-Brabant
6%
8%
9%
Limburg
6%
7%
8%
Gemiddeld percentage vrouwen
7%
8%
9%
Regio
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • In de regio’s Noord-Holland, Flevoland en Zuid-West Nederland ligt het percentage vrouwen in alle drie de jaren hoger dan het gemiddelde percentage vrouwen in het algemeen in de installatietechniek. • In de regio’s Utrecht en Limburg ligt het percentage vrouwen in alle drie de jaren lager dan het gemiddelde percentage vrouwen in het algemeen in de installatietechniek.
52
11
Etniciteit
Dit hoofdstuk behandelt de verdeling van vrouwen naar vrouwen en autochtonen. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de verdeling van allochtone en autochtone vrouwen in de installatietechniek in het algemeen, vrouwelijke instromers, vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke uitstromers.1
11.1 Verdeling vrouwen in de installatietechniek naar etniciteit De onderstaande tabel geeft het aantal autochtone en allochtone vrouwen in de installatietechniek weer. Daarnaast wordt het percentage allochtone vrouwen ten opzichte van het totale aantal vrouwen in de installatietechniek weergegeven. Tabel 44
Aantal autochtone en allochtone vrouwen en het percentage allochtone vrouwen t.o.v. het totaal aantal vrouwen (1992-2001)
Jaar
Totaal aantal autochtone vrouwelijke werknemers
Totaal aantal allochtone vrouwelijke werknemers
Perc. allochtone vrouwelijke werknemers t.o.v. totaal
1992
3.040
51
1,6%
1993
3.488
67
1,9%
1994
3.789
82
2,1%
1995
3.893
78
2,0%
1996
4.111
86
2,0%
1997
4.360
100
2,2%
1998
4.639
138
2,9%
1999
4.928
171
3,4%
2000
5.249
182
3,4%
2001
5.605
199
3,4%
Het aantal allochtone vrouwen in de installatietechniek is sinds 1992 bijna verdrievoudigd. Het aantal autochtone vrouwen is bijna verdubbeld. Het percentage allochtone vrouwen is sinds 1992 toegenomen van 1,6% tot 3,4%. Vergelijking tussen vrouwen en totaal aantal werknemers Het percentage vrouwelijke allochtone werknemers is in de periode 1992 tot en met 2001 gemiddeld 1,3% lager dan het percentage totaal aantal allochtone werknemers.
1
In het werknemersbestand van Mn services is de etniciteit van werknemers niet geregistreerd. Om toch uitspraken over het verschil tussen allochtone en autochtone vrouwen te kunnen doen, is de etniciteit van werknemers bepaald op basis van de achternaam. Voor uitleg zie paragraaf 2.2.
53
11.2 Verdeling vrouwelijke instromers naar etniciteit De onderstaande tabel geeft het aantal vrouwelijke autochtone en allochtone instromers in de installatietechniek weer. Daarnaast wordt het percentage vrouwelijke allochtone instromers ten opzichte van het totale aantal vrouwelijke instromers in de installatietechniek weergegeven. Tabel 45
Aantal vrouwelijke autochtone en allochtone instromers en het percentage vrouwelijke allochtone instromers t.o.v. het totaal aantal vrouwelijke instromers (19932001)
Jaar
Totaal aantal vrouwelijke autochtone instromers
Totaal aantal vrouwelijke allochtone instromers
Perc. vrouwelijke allochtone instromers t.o.v. totaal vrouwelijke instromers
1993
897
21
2,3%
1994
869
24
2,7%
1995
735
15
2,0%
1996
858
30
3,4%
1997
1.046
40
3,7%
1998
1.183
74
5,9%
1999
1.297
71
5,2%
2000
1.365
77
5,3%
2001
1.588
87
5,2%
Het percentage vrouwelijke allochtone instromers ten opzichte van het totale aantal vrouwelijke instromers is sinds 1993 meer dan verdubbeld. Vergelijking tussen vrouwelijke instromers en het totale aantal vrouwen en het totale aantal instromers • Het percentage vrouwelijke allochtone instromers in de gehele periode 1993 tot en met 2001 hoger dan het percentage totaal aantal allochtone vrouwen. In 1993 is het verschil 0,4%. In 2001 is het verschil opgelopen tot 1,8%. • Het percentage totaal aantal allochtone instromers is in de gehele periode aanzienlijk hoger dan het percentage vrouwelijke allochtone instromers.1
11.3
Verdeling vrouwelijke tijdelijke werknemers naar etniciteit
In de volgende tabel is het aantal vrouwelijke autochtone en allochtone tijdelijke werknemers weergegeven. Daarnaast is het percentage vrouwelijke allochtone tijdelijke werknemers weergegeven ten opzichte van het totale aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers.
1
Het percentage totaal aantal allochtone instromers is in 1993 4,4%, in 1997 6,8% en in 2001 9,1%.
54
Tabel 46
Jaar
Aantal vrouwelijke autochtone en allochtone tijdelijke werknemers en het percentage vrouwelijke allochtone tijdelijke werknemers t.o.v. het totaal aantal vrouwelijke tijdelijke werknemers (1993-2001) Totaal aantal vrouwelijke autochtone tijdelijke werknemers
Totaal aantal vrouwelijke allochtone tijdelijke werknemers
Perc. vrouwelijke allochtone tijdelijke werknemers t.o.v. totaal
1993
94
0
0%
1994
141
4
2,8%
1995
133
4
3,0%
1996
154
4
2,6%
1997
216
8
3,6%
1998
241
18
6,9%
1999
265
15
5,4%
2000
305
29
8,7%
2001
362
24
6,2%
Vergelijking tussen vrouwelijke tijdelijke werknemers en vrouwelijke instromers Het percentage vrouwelijke allochtone tijdelijke werknemers is in de jaren 1994, 1995 en 1998 tot en met 2001 hoger dan het percentage vrouwelijke allochtone instromers. Vooral in het jaar 2000 is het absolute aantal en het percentage vrouwelijke allochtone tijdelijke werknemers relatief groot.
11.4
Verdeling vrouwelijke uitstromers naar etniciteit
De onderstaande tabel geeft het aantal vrouwelijke autochtone en allochtone uitstromers in de installatietechniek weer. Daarnaast wordt het percentage vrouwelijke allochtone uitstromers ten opzichte van het totale aantal vrouwelijke uitstromers weergegeven. Tabel 47
Aantal vrouwelijke allochtone en autochtone uitstromers en het percentage vrouwelijke allochtone uitstromers t.o.v. het totaal aantal vrouwelijke uitstromers (1993-2001)
Jaar
Totaal aantal vrouwelijke autochtone uitstromers
Totaal aantal vrouwelijke allochtone uitstromers
Perc. vrouwelijke allochtone uitstromers t.o.v. totaal
1993
367
4
1,1%
1994
442
6
1,4%
1995
523
16
3,1%
1996
525
17
3,2%
1997
598
20
3,3%
1998
700
15
2,1%
1999
795
31
3,9%
2000
932
52
5,6%
2001
731
28
3,8%
55
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het aantal vrouwelijke autochtone uitstromers is ongeveer verdubbeld. • Het aantal vrouwelijke allochtone uitstromers is verzevenvoudigd. • Het aandeel van vrouwelijke allochtone uitstromers is ten opzichte van het totaal aantal vrouwelijke uitstromers in de loop der jaren toegenomen van 1,1% naar 3,8%. Vergelijking tussen vrouwelijke uitstromers en vrouwelijke instromers Met uitzondering van de jaren 1995 en 2000 is het percentage vrouwelijke allochtone uitstromers lager dan het percentage vrouwelijke allochtone instromers.
56
12
Conclusies over tien jaar vrouwen in de installatietechniek
Inleiding In opdracht van Stichting opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het loodgieters, fitters en centrale verwarmingsbedrijf (OLC) hebben DIJK12 Beleidsonderzoek en Stichting MarktMonitor een soort 10-jaars evaluatie van de ontwikkelingen in de installatietechniek aangaande de doelgroep ‘vrouwen’ uitgevoerd. Onderhavig onderzoek beslaat de periode 1992 tot en met 2001. De bedoeling van dit deelrapport is de ontwikkeling in de installatiebranche te laten zien van de afgelopen tien jaar bij vrouwen in de installatietechniek. In dit hoofdstuk wordt een aantal conclusies getrokken met betrekking tot het thema ‘vrouwen in de installatietechniek’, op basis van de analyses van de bestanden die door Stichting MarktMonitor zijn aangeleverd. Deze gegevens zijn geanalyseerd naar: • algemene gegevens ten aanzien van de ontwikkeling van vrouwelijke werknemers in de branche; • gegevens ten aanzien van de instroom van vrouwen in de branche en eventuele ontwikkelingen daarin; • gegevens ten aanzien van een analyse van vrouwelijke tijdelijke werknemers in de branche en eventuele ontwikkelingen daarin; • gegevens ten aanzien van de uitstroom van vrouwelijke werknemers in de branche en de eventuele ontwikkelingen daarin. In de conclusies wordt daar achtereenvolgens op ingegaan. Alvorens de conclusies te beschrijven met betrekking tot de ontwikkelingen van vrouwen in de installatietechniek, wordt eerst een korte schets gegeven van het OSAM onderzoek en conclusies met betrekking tot vrouwen zoals die uit het OSAM onderzoek naar voren zijn gekomen. OSAM onderzoek De achtergrond van dit onderzoek is deels gevormd door het OSAM onderzoek dat plaatsvond in de periode 1987-1992. In het OSAM onderzoek is op verschillende aspecten van de arbeidsmarkt en onderwijs voor de metaalnijverheid ingegaan. Hierbij zijn diverse doelgroepen onderscheiden, waaronder vrouwen. De analyses van het OSAM onderzoek zijn veelal kwalitatief van aard geweest en voornamelijk gericht op de belemmeringen van intrede van vrouwen. Grondslag hiervoor lag wellicht in de impliciete conclusie dat te weinig vrouwen werkzaam waren in de branche. Daarnaast trok OSAM de conclusie dat vrouwen een goede en potentiële doelgroep vormden. In het OSAM onderzoek werd met betrekking tot vrouwen geconcludeerd dat de branche zich meer en specifieker op werving van vrouwen zou moeten richten en te zorgen dat vrouwen met minder achterstand op een goede wijze participeren in het arbeidsproces in de branche.
12.1 Conclusies algemeen Alvorens conclusies te beschrijven over vrouwen in de installatietechniek, wordt in onderstaand overzicht een vergelijking weergegeven van de ‘gemiddelde’ werknemer en de ‘gemiddelde’ vrouwelijke werknemer in de installatietechniek voor het jaar 2001.
57
Tabel 48
Vergelijking ‘gemiddelde’ (vrouwelijke) werknemer in 2001
Categorie Bedrijven Arbeidsduur
Gemiddelde werknemer in de installatietechniek
Gemiddelde vrouwelijke werknemer in de installatietechniek
80% is werkzaam in bedrijven met 15 32% is werkzaam in bedrijven met 15 werknemers of minder werknemers of minder 88% werkt fulltime
36% werkt fulltime
36 jaar
37 jaar
82% werkt in technische functies
9% werkt in technische functies
Gemiddeld bruto uurloon
€ 11,63
€ 10,30
Gemiddelde duur dienstverband
6,1 jaar
4,4 jaar
Voornamelijk in regio NoordHolland en Flevoland, Utrecht, Noord Nederland
Voornamelijk in regio Overijssel, Noord-Holland en Flevoland en Utrecht
95% autochtoon, 5% allochtoon
96% autochtoon, 4% allochtoon
Gemiddelde leeftijd Functies
Regio
Etniciteit
De conclusies die op basis van dit overzicht kunnen worden getrokken worden hieronder beschreven. In vergelijking met de ‘gemiddelde’ werknemer in 2001: • werkt de vrouwelijke werknemer bij grotere bedrijven; • werkt de vrouwelijke werknemer veel minder uren per week; • is de vrouwelijke werknemer iets ouder; • werkt de vrouwelijke werknemer veel minder in technische functies; • verdient de vrouwelijke werknemer minder; • is de vrouwelijke werknemer minder lang in dienst; • werkt de vrouwelijke werknemer in plaats van in de regio Noord Nederland vaker in Overijssel; • is de verdeling vrouwen en autochtonen ongeveer gelijk. Verder wordt nog het volgende geconcludeerd: Het aantal vrouwen is in de periode 1992-2001 met 88% gestegen; relatief gezien werken er 2% meer vrouwen. In vergelijking met andere sectoren werken echter nog relatief weinig vrouwen in de installatietechniek en is de toename nauwelijks als een inhaaleffect te beschouwen. • Het aantal vrouwen in de installatietechniek is absoluut gezien met 88% gestegen; dit stijgingspercentage is twee maal zo groot als de algemene toename van het aantal werknemers in de branche. • De verdeling tussen het aantal mannen en het aantal vrouwen is echter nog niet bijzonder schokkend gewijzigd. Procentueel gezien is het totaal aantal vrouwen ten opzichte van het totale aantal werknemers in 10 jaar toegenomen van 7% naar 9%. Aangezien CBS uitgaat van werkzame personen die 12 uur of meer werken, is dit ook voor de installatiebranche bezien: het procentuele aantal vrouwen in de installatietechniek dat 12 uur of meer per week werkt, is toegenomen van 6% naar 8%. • Indien de toename van het aantal vrouwen wordt vergeleken met de toename van arbeidsparticipatie van vrouwen in de totale beroepsbevolking, blijkt het aantal vrouwen in de gelijke periode met 4% te zijn gestegen. De participatie van vrouwen binnen de totale beroepsbevolking is 40% in 2001. Dit is beduidend hoger dan de participatie van vrouwen in de installatiebranche. Omdat hier ook sectoren als zorg, onderwijs en dergelijke zijn begrepen, waar veel vrouwen werkzaam zijn, is ook een vergelijking met de industrie gemaakt. De participatie van vrouwen in de industrie in de periode 1995 tot en met 2000 58
is met 2% gestegen, in de installatietechniek is in deze periode sprake van een stijging van 1%. De arbeidsparticipatie van vrouwen in de industrie is bovendien drie keer hoger dan de arbeidsparticipatie van vrouwen in de installatiebranche. Meer bedrijven hebben vrouwen in dienst. De branche bestaat met name uit kleinere bedrijven en dus werken vrouwen absoluut gezien met name bij kleinere bedrijven. Relatief gezien werken vrouwen met name bij grotere bedrijven. • Meer bedrijven in de installatietechniek hebben vrouwen in dienst genomen. In 2001 heeft bijna de helft van de bedrijven in de installatietechniek minimaal één vrouw in dienst; dit is een toename van 10% in 10 jaar. • Ten opzichte van het totale aantal werknemers in de installatietechniek werken vrouwen relatief gezien minder bij kleinere bedrijven (t/m 15 werknemers). Ongeveer 30% van de vrouwen en 80% van alle werknemers werkt bij de kleinere bedrijven. De grootste toename van het aantal vrouwen vindt eveneens plaats bij de grotere bedrijven. Het aantal parttime banen in de branche is gestegen c.q. vrouwen zijn minder fulltime gaan werken. • Iets meer dan een derde van de vrouwen werkt fulltime in 2001. In 1992 was dit nog bijna de helft. Van het totaal aantal werknemers werkt 93% in 1992 fulltime en 88% in 2001. • In 2001 werkt 44% van de vrouwen 32 uur of meer in de installatiebranche. In 1992 was dit nog 51%. Het aantal vrouwen in technische functies is gestegen. Vrouwen in de installatiebranche zijn echter met name in administratieve functies werkzaam en verdienen in deze functies iets minder dan de gemiddelde werknemer in de branche. De vrouwen werkten in 2001 gemiddeld al 4,4, jaar in de branche, zijn voornamelijk autochtoon en gemiddeld 36,7 jaar oud. • Het percentage vrouwen in de installatietechniek van 34 jaar en jonger is met 7% gedaald, terwijl het aantal vrouwen van 35 jaar en ouder met 8% is gestegen. • De meest voorkomende functie van vrouwen in de installatietechniek is administratief medewerker. • Het percentage vrouwen in technische functies is toegenomen van 6% naar 9%. Het totale aantal werknemers in technische functies is gedaald van 84% naar 82%. • Het gemiddeld bruto-uurloon van vrouwen in de installatietechniek is in de periode 1992 tot en met 2001 gemiddeld € 1,40 lager dan het gemiddeld bruto-uurloon van alle werknemers. • Vrouwen blijven gemiddeld 2 jaar korter in dienst dan het totale aantal werknemers. De gemiddelde duur van het dienstverband van vrouwen is echter wel sterker gestegen (1,4 jaar t.o.v. van 0,5 jaar). • Het percentage allochtone vrouwen in de installatietechniek is verdubbeld (van 1,6% naar 3,4%). Het percentage allochtone werknemers ligt echter gemiddeld 1,3% hoger dan het percentage allochtone vrouwen.
12.2 Instroom De instroom van vrouwen neemt toe in de loop van de tijd, met name voor partime banen. • Het percentage vrouwelijke instromers ten opzichte van het percentage totaal aantal instromers is enigszins toegenomen (van 11% in 1993 tot 15% in 2001). • Het aantal vrouwelijke instromers neemt toe. Het aantal vrouwelijke instromers in fulltime banen neemt echter af (54% in 1993, 41% in 2001).
59
Sinds 1998 groeit de instroom van vrouwen in technische functies. • Vrouwelijke instromers stromen de laatste jaren vaker in technische functies in. In absolute aantallen is het aantal vrouwelijke instromers in technische functies verviervoudigd in 7 jaar tijd en het aantal vrouwelijke instromers in niet-technische functie is verdubbeld. Vrouwelijke instromers zijn gemiddeld vijf jaar jonger en verdienen gemiddeld 9% minder dan de zittende vrouwelijke werknemers en nagenoeg hetzelfde als de mannelijke instromers. • Vrouwelijke instromers zijn gemiddeld 5 jaar jonger dan het totaal aantal vrouwen. Het percentage vrouwelijke instromers boven de 35 jaar is sterk toegenomen en de instroom van vrouwen van 34 jaar en jonger is afgenomen. In 1994 was 74% van de vrouwelijke instromers 34 jaar of jonger, in 2001 is het vrouwelijke instromers in deze leeftijdscategorie afgenomen tot ongeveer 60%. • Vrouwelijke instromers verdienen in 2001 gemiddeld € 0,90 minder dan het gemiddeld bruto-uurloon van het totale aantal vrouwen. • Het gemiddeld bruto-uurloon van vrouwelijke instromers ligt heel dicht bij het gemiddeld bruto-uurloon van het totale aantal instromers, terwijl het gemiddeld bruto-uurloon van het totale aantal vrouwen gemiddeld € 1,40 lager ligt dan het gemiddeld bruto-uurloon van het totale aantal werknemers.
12.3 Vrouwelijke tijdelijke werknemers De tijdelijke werknemers vormen relatief gezien een grote groep. Deze groep stroomt in en verlaat de branche weer binnen een jaar en wordt toch aangemeld bij Mn services voor het pensioen (wellicht is hier geen sprake van uitzendkrachten). • Een relatief grote groep vrouwelijke instromers (bijna 25%) stroomt ook weer hetzelfde jaar uit. Deze groep is relatief enorm toegenomen van 10% in 1993 tot 23% in 2001.1 • Vrouwelijke tijdelijke werknemers werken relatief gezien vaker bij grote bedrijven dan de overige groepen vrouwen in de installatietechniek (met name bij bedrijven met 101 werknemers of meer). Vrouwelijke tijdelijke werknemers zijn overwegend jonge vrouwen die korter dan een half jaar in de branche werkzaam zijn.. • 60% van deze vrouwen is jonger dan 35 jaar. Gemiddeld blijven deze vrouwen 20 weken bij een installatiebedrijf in dienst. • Vrouwelijke tijdelijke werknemers werken relatief gezien vaak in technische functies. • Deze groep verdient per uur minder dan vrouwelijke instromers. • Overigens levert dit nauwelijks een verschil op met het algemene beeld in de branche: ongeveer een vijfde van de mannen stroomt ook weer uit binnen een jaar.
1
Dit zijn tijdelijke werknemers die binnen één kalenderjaar zijn in- en uitgestroomd. In werkelijkheid ligt het percentage van tijdelijke werknemers veel hoger.
60
12.4 Uitstroom Vrouwelijke uitstromers zijn relatief jong en laten banen met relatief veel uren achter. • Men zou verwachten dat de uitstroom van vrouwen met name wordt veroorzaakt door vrouwen in de hogere leeftijdscategorieën. Dat is in relatieve zin nauwelijks het geval. In 2001 is 61% van de vrouwelijke instromers jonger dan 35 jaar en 19% boven de 45 jaar. • Vrouwelijke uitstromers laten relatief vaak fulltime banen achter dan wel parttime banen met relatief veel uren. In 2001 had 52% van de uitstroom een baan van meer dan 32 uur per week. Gezien het feit dat 51% van de vrouwelijke instromers in 2001 in banen terechtkomt van 32 uur of meer, lijkt dit weer grotendeels gecompenseerd te worden. Vrouwelijke uitstromers verdienen gemiddeld 5% minder gemiddeld per uur dan de gemiddelde vrouw in de installatietechniek. • Het gemiddelde bruto-uurloon van vrouwelijke uitstromers is nauwelijks hoger dan het uurloon van de vrouwelijke instromers (verschil in 2001 is € 0,40 bruto per uur). • De vrouwelijke uitstromers verdienen gemiddeld minder dan de gemiddelde vrouw in de installatietechniek (gemiddeld € 0,50 minder, is ongeveer 5%). Er is relatief veel uitstroom van vrouwen in technische functie. • In 2001 heeft 9% van het totale aantal vrouwen een technische functie. Van de vrouwelijke instromers heeft 13% een technische functie, maar van de vrouwelijke uitstromers had 10% een technische functie. Het aantal vrouwen in technische functies neemt dus wel toe, maar gezien de uitstroom doet zich ook de vraag voor in welke mate dit om vervanging gaat.
12.5
Beleidsaandachtspunten vrouwelijke werknemers
Vragen en punten die leven, zijn onder meer de volgende. Het aantal vrouwen in de installatietechniek is toegenomen, maar in vergelijking met andere sectoren werken er nog steeds relatief weinig vrouwen in de installatietechniek. Wat zijn hiervan de oorzaken? • Hoewel het aantal vrouwen in technische functies stijgt, is nog steeds slechts 9% van de vrouwen werkzaam in een technische functie. Welke belemmeringen bestaan er voor vrouwen waardoor slechts in kleine mate in technische functies werkzaam zijn? • Bijna tweederde van vrouwen in de installatiebranche werkt parttime. Wat kan de branche doen om meer van het arbeidspotentieel van vrouwen gebruik te maken? • Vrouwen verdienen minder dan gemiddeld. Is dit te wijten aan hun overwegend kortere dienstverband, aan de aard van hun functies (vooral niet-technisch), of zijn er andere factoren die een rol spelen? • Het aandeel vrouwen beneden de 45 jaar is iets afgenomen ten opzichte van vrouwen van 45 jaar en ouder. Betekent dit dat de branche minder aantrekkelijk is voor jongere vrouwen? •
61