Tien jaar werknemers in de installatietechniek Kerngegevens voor de periode 1992 - 2001
drs K.H. Kans (Dijk12 Beleidsonderzoek) R. Beilsma (Stichting MarktMonitor) Amsterdam/Woerden, oktober 2002
106/oktober 2002 DIJK12 Beleidsonderzoek Stichting MarktMonitor
Voorwoord Meten, weten en… sturen Groot, groter en nu? Een gigantische groei heeft de installatiebranche de afgelopen tien jaar doorgemaakt. Een groei die jaarlijks groter was dan binnen de andere technische branches. Een dergelijke groei schept verwachtingen en brengt verantwoordelijkheden met zich mee. De installatiebranche heeft het niet makkelijk. Daar kunnen we eerlijk over zijn. De instroom van talentvolle jonge werknemers is te gering. En voor de komende jaren komt daar een grote uitstroom van oudere werknemers met jarenlange ervaring bij. Met alle gevolgen van dien. Want de maatschappij kan steeds minder zonder techniek. Ook niet zonder installatietechniek. Hoe werven en behouden we mensen voor ons vak? Lokaal en in groter verband. Dat is de cruciale vraag waar we de komende tijd voor staan. Overheid, gemeenten, bedrijfsleven en onderwijs. Er zullen nú stappen moeten worden ondernomen om de toekomst veilig te stellen. Maar welke stappen, waarom, hoe en door wie? Vragen die alleen beantwoord kunnen worden, als er meer bekend is over de bewegingen in de markt. Gegevens over employability, loopbaanontwikkeling en mobiliteit. Als we bijvoorbeeld weten welke ingrediënten voor een succesvolle loopbaan of leercarrière belangrijk zijn. Zodat we de voorwaarden hiervoor kunnen creëren. Die gegevens heeft u momenteel in handen. In ieder geval een afgerond deel dat zich richt op alle werknemers binnen de installatietechniek. Het complete onderzoek dat in opdracht van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Installatietechniek (OLC) is uitgevoerd, bestrijkt een periode van tien jaar waarbij de gegevens op zoveel mogelijk manieren aan elkaar zijn gekoppeld. Met als resultaat een unieke microverkenning van de branche. Het omvangrijke onderzoek wordt in handzame samenvattingen gepubliceerd, toegesneden op telkens een ander aspect. Of een bepaalde doelgroep. Daarmee wordt niet alleen de toegankelijkheid verhoogd, maar kan ‘in het veld’ ook beter op specifieke onderdelen worden gestuurd. Zo is de branche gebaat bij het herkennen van specifieke talenten bij de verschillende werknemers die het vak ten goede kunnen komen. De Stichting MarktMonitor, beleidsonderzoeksbureau DIJK12 en de Universiteit Utrecht hebben in opdracht van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Installatietechniek (OLC) het onderzoek verricht. Als onmisbare en waardevolle lezers- c.q. klankbordgroep fungeerden Uneto-VNI, Kropman Installatietechniek en de vakbonden FNV Bondgenoten, CNV Bedrijvenbond en De Unie. We hopen u de sleutel voor noodzakelijke veranderingen te hebben gegeven. Veranderingen waaraan we als ontwikkelingsfonds ook zeker zelf onze bijdrage zullen leveren. Het effect van uw én onze inspanningen, wordt zichtbaar in de jaarlijkse update van het onderzoek. Namens OLC, Jurgen Haas Woerden, oktober 2002
Inhoudsopgave Pagina Voorwoord 1
Achtergronden bij het onderzoek 1.1 Inleiding 1.2 Samenvatting OSAM onderzoek 1.3 Historie beleidsinitiatieven OLC
7 7 7 9
2
Opzet en uitvoering van het onderzoek 2.1 Inleiding 2.2 Verantwoording 2.3 Leeswijzer
11 11 11 12
3
Algemene kenmerken van werknemers in de installatietechniek 3.1 Aantal werknemers in de installatietechniek 3.2 Instroom van werknemers in de installatietechniek 3.3 Tijdelijke werknemers in de installatietechniek 3.4 Uitstroom van werknemers in de installatietechniek
15 15 17 17 18
4
Kenmerken van bedrijven in de installatietechniek 4.1 Aard van de bedrijven in de installatietechniek 4.2 Aantal bedrijven in de installatietechniek en hun omvang 4.3 Instromers naar grootteklassen van bedrijven in de installatietechniek 4.4 Tijdelijke werknemers naar grootteklassen van bedrijven in de installatietechniek 4.5 Uitstromers naar grootteklassen van bedrijven in de installatietechniek
21 21 22 25
5
Arbeidsduur per week van werknemers in de installatietechniek 5.1 Arbeidsduur per week van alle werknemers 5.2 Arbeidsduur van instromers 5.3 Arbeidsduur van tijdelijke werknemers 5.4 Arbeidsduur van uitstromers
33 33 35 36 38
6
Leeftijd van werknemers in de installatietechniek 6.1 Leeftijd van alle werknemers 6.2 Leeftijd van instromende werknemers 6.3 Leeftijd van tijdelijke werknemers 6.4 Leeftijd van uitstromende werknemers
41 41 43 44 45
28 30
pagina 7
Functies van werknemers in de installatietechniek 7.1 Technische en niet-technische functies onder alle werknemers 7.2 Technische en niet-technische functies onder instromers 7.3 Technische en niet-technische functies onder tijdelijke werknemers 7.4 Technische en niet-technische functies onder uitstromers 7.5 Beroepen
47 47 48 48 49 49
8
Loon van werknemers in de installatietechniek 8.1 Gemiddeld bruto uurloon alle werknemers 8.2 Gemiddeld bruto uurloon instromers 8.3 Gemiddeld bruto uurloon tijdelijke werknemers 8.4 Gemiddeld bruto uurloon uitstromers
51 51 53 54 55
9
Gemiddelde duur dienstverband van werknemers in de installatietechniek 9.1 Duur dienstverband alle werknemers 9.2 Duur dienstverband tijdelijke werknemers 9.3 Duur dienstverband uitstromers
57 57 57 58
10
Regionale indeling van bedrijven in de installatietechniek 10.1 Alle bedrijven per RCI 10.2 Alle werknemers per RCI
59 59 60
11
Conclusies over tien jaar werknemers in de installatietechniek 11.1 Conclusies algemeen 11.2 Groei van de branche 11.3 Instroom en uitstroom in de branche 11.4 Vergelijking door de tijd 11.5 Beleidsaandachtspunten
63 63 63 64 65 66
1
Achtergronden bij het onderzoek
1.1
Inleiding
Voor u ligt het rapport ‘Tien jaar werknemers in de installatietechniek’. Dit rapport is met name gebaseerd op kwantitatieve analyses van gegevens van het pensioenfonds van de installatiebranche Mn services. Het heeft betrekking op de periode 1992 tot en met 2001.1 De achtergrond van dit onderzoek wordt deels gevormd door het zogenaamde OSAM onderzoek, die voor de metaalnijverheid plaatsvond in de periode 1987-1992.2 In dit OSAM onderzoek, dat bestond uit tien deelrapporten, is op verschillende aspecten van de arbeidsmarkt en onderwijs ingegaan. Daarnaast wordt de achtergrond van onderhavig rapport gevormd door het project ‘Wat beweegt de loodgieter’ van Stichting opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het loodgieters, fitters en centrale verwarmingsbedrijf (OLC), dat aanleiding heeft gegeven tot een soort 10-jaars-evaluatie van de ontwikkelingen in de branche, alsmede van de beleidsgeschiedenis van OLC. 3 De in onderhavig rapport gepresenteerde kwantitatieve analyses kennen onder meer de volgende doelstelling: • Presentatie van de stand van zaken anno 2001 rond het thema ‘werknemers in de installatietechniek’. • Vergelijking, indien mogelijk, met de situatie van eind jaren tachtig op basis van de OSAM rapportages. Alvorens in te gaan op de verantwoording, de opzet en uitvoering van het onderzoek, wordt eerst een korte historische achtergrondschets gegeven van onderhavig onderzoek. Dit omvat een samenvatting van het OSAM onderzoek waarbij onder meer wordt ingegaan op het doelgroepenbeleid en een korte historie van de beleidsinitiatieven van OLC omtrent deze doelgroepen van potentiële werknemers in de installatietechniek.
1.2
Samenvatting OSAM onderzoek
Vergelijking met OSAM in het algemeen Het doel van onderhavig onderzoek is de ontwikkeling van de branche in de tijd te schetsen en daarbij ook een vergelijking te maken met resultaten van de resultaten van het OSAM van begin jaren 90. De opzet van de OSAM-onderzoeken was echter een andere dan de opzet en uitvoering van onderhavig onderzoek, waardoor vergelijkingen slechts zeer gedeeltelijk zijn te maken. Allereerst waren de resultaten van OSAM veelal gericht op de bedrijfstak Metaalnijverheid in het algemeen, terwijl dit rapport uitsluitend betrekking heeft op de installatiebranche.
1
Daar waar mogelijk zijn alle gegevens voor deze periode ingevuld. Soms konden uitsluitend gegevens vanaf 1994 of 1995 worden achterhaald. 2 OSAM staat voor: Onderwijs, Scholing en Arbeidsmarkt in de Metaalnijverheid. Het betreft een onderzoeksproject dat de opleidings- en ontwikkelingsfondsen OLC en OOM eind jaren tachtig, begin jaren negentig hebben laten uitvoeren. 3 Zie R. Beilsma, ‘Succesvol werk. Arbeidsmarktsucces van werknemers in de installatiebranche’ augustus 2002.
7
Verder dient gezegd dat het OSAM-onderzoek een andere insteek had dan het voorliggende rapport. De verschillende OSAM-onderzoeken en de rapporten van die onderzoeken zijn opgezet volgens thema’s. OSAM ging in op acht verschillende thema’s, waaronder onder meer de aansluitingsdiscrepanties met het onderwijs, de scholingsvraag in de branche, de wervingsmogelijkheden van leerlingen; de beroepskeuzemotieven van jongeren in lbo en mavo, de mogelijkheden voor instroombevordering van niet-reguliere arbeidsmarktgroepen. Het rapport dat het dichts in de buurt komt bij de problematiek van onderhavig rapport betreft het rapport ‘De toekomstige vraag naar installatietechnici’ van A.M. Coenegracht van 1990. Dit toekomstonderzoek richtte zich op de periode 1990-1994. Een derde punt waardoor vergelijking wordt bemoeilijkt, is dat onderhavig onderzoek kwantitatief van aard is en geen enkele kwalitatieve analyse maakt, terwijl de OSAM onderzoeken vooral kwalitatief van aard waren. Tenslotte betroffen de kwantitatieve gegevens vanuit de OSAM onderzoeken met name gegevens uit enquêtes op basis van een gerichte vraagstelling, terwijl het in onderhavig onderzoek gaat om het analyseren en op een rij zetten van basisgegevens die bij het pensioenfonds bekend zijn. Terwijl de OSAM-onderzoeken dus waren gericht op de beantwoording van concrete onderzoeks- en beleidsvragen, heeft onderhavig rapport meer het karakter van een terugblik en van een naslagwerk. Vergelijking resultaten OSAM Desalniettemin heeft OSAM een aantal meer algemene en kwantitatieve resultaten met betrekking tot de arbeidsmarkt opgeleverd, die ook voor dit onderzoek interessant zijn. Het betreft onder meer de volgende resultaten: • In de periode 1990 tot en met 1994 zag OSAM door een stijging in de productie de werkgelegenheid (voor technische werknemers) in de installatiebranche met 6,4% stijgen (gemiddeld 1,3% per jaar). • Uitgedrukt in aantallen technische werknemers groeide de werkgelegenheid in de installatiebranche van 33.625 personen in 1989 tot 35.868 in 1994: een toename van 2.243 personen. • De totale vraag bestaat uit de uitbreidingsvraag en de vervangingsvraag. De uitbreidingsvraag bedroeg 449 werknemers per jaar. De vervangingsvraag bedroeg 1.748 werknemers per jaar. Dit aantal werknemers was nodig om de uitstroom van werknemers op te vangen. De totale vraag, bestaande uit de vervangingsvraag en de uitbreidingsvraag zou in de eerste helft van de jaren negentig gemiddeld 2.196 werknemers per jaar bedragen: dit was 6,3% van de totale werknemerspopulatie. Over de gehele periode 19901994 gezien betrof het 10.982 werknemers. Vanuit de aanbodkant zag OSAM de volgende ontwikkelingen. • Het totale externe aanbod (gediplomeerden installatietechniek + overige instroom in het primaire leerlingwezen) steeg van 2.508 in 1990 tot 2.614 in 1994. • Het interne aanbod voor de installatiebranche, dat wil zeggen werknemers die een installatietechnische opleiding hebben gevolgd (primair en secundair leerlingwezen), steeg zoals verwacht sterk in de eerste helft van de jaren negentig: van 1.656 in 1990 naar 2.290 in 1994 (een gemiddelde stijging van 9,6% per jaar). Per jaar bedroeg het gemiddelde interne aanbod 1.957 gediplomeerden. • Het totale externe aanbod in de periode 1990-1994 zou per saldo voldoende zijn om in de totale vraag naar personeel te voorzien. (Coenegracht blz 185). Echter, het niveau van het aanbod was te laag: tegenover een zeer ruim extern aanbod van gediplomeerden op LTO niveau stond een zeer beperkt aanbod van gediplomeerden op het niveau van het primaire leerlingwezen en MTO-niveau. Er was geen extern aanbod van gediplomeerden op HBO-
8
•
niveau. De instroom van gediplomeerden in de installatiebranche voor functies op het niveau van aankomend vakman, allround vakman en gespecialiseerd vakman zou de komende jaren dan ook onvoldoende zijn bij ongewijzigd beleid. Voor vergroting van de instroom op deze niveaus kon eventueel worden teruggevallen op het interne aanbod. Een en ander was wel afhankelijk van het beleid van de installatiebedrijven. Uitgaande van de ontwikkelingen in de leerlingenaantallen was het waarschijnlijk dat de komende jaren het op dat moment al aanwezige tekort aan vaklieden in de branches metaalbewerking en installatietechniek zich in verhevigde vorm zou gaan aandienen. Een alternatieve instroompopulatie naast LBO-ers werd gevormd door mavo-leerlingen en voortijdige schoolverlaters.
Samengevat voorspelde OSAM een groei van de branche voor de jaren 1990-1994, en een problematische arbeidsmarkt met name voor de functies vanaf vakniveau in die periode gezien de vraag-aanbod ontwikkelingen. Om die reden werden door de OSAM-onderzoekers diverse beleidsaanbevelingen gedaan in de richting van scholing, bevorderen instroom dagopleidingen voor de branche, uitbreiding opleidingen in diverse regio’s en dergelijke alsook voor alternatieve werving van ‘niet-reguliere arbeidsmarktgroepen’ om de structurele tekorten (die in 1990 overigens als structureel worden aangeduid) tegen te gaan. Deze alternatieven hadden betrekking op vrouwen, allochtonen, gehandicapten en langdurig werklozen. Over deze groepen wordt in onderhavig onderzoeksrapport niet gerapporteerd.
1.3
Historie beleidsinitiatieven OLC
Het OLC faciliteert c.q. sanctioneert branchebeleid met inzet van gelden uit eigen middelen, aangevuld met subsidies van derden. In de statuten van het OLC is dit uitgewerkt naar enerzijds egalisatie en financiering van opleidingen, activiteiten en projecten en anderzijds naar bevordering van vakmanschap. Randvoorwaardelijke doelstelling is het innen en beheren van gelden. Helder zijn in artikel 2 genoemd: • Het stimuleren van werkgelegenheid • Opleiding en ontwikkeling • Bevordering arbeidsdeelname van vrouwen • Blijvende arbeidsparticipatie Voor het OLC betekent dit zorgen voor voldoende en goed geschoold personeel. Centraal staan daarbij criteria als tijdigheid, werkzekerheid en continuïteit bieden in de branche. Het is daarom van belang om vanuit onderzoek inzicht te hebben in: wat is het actuele personeelsprobleem en welke criteria worden er aangelegd om voldoende personeel te behouden. Het gaat daarbij om instroom, doorstroom (allocatie personeel) en uitstroom c.q. de beperking daarvan. De installatiebranche heeft een lange historie waarbij men worstelt met een onduidelijk imago en weinig beroepstrots. Er is vooral technische/ambachtelijke oriëntatie. Daar staat tegenover dat de branche zich kenmerkt door hoogwaardige technische ontwikkelingen op het terrein als zonne-energie, hoogwaardig sanitair, mogelijkheden voor ‘ontwerp’ en een zeer milieubewuste werkwijze. Het is ook voor het OLC een uitdaging om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van het imago van de installatiebranche. Enerzijds voor de bedrijfseconomische continuïteit van de branche en anderzijds om de aantrekkelijkheid van de branche voor de instroom van nieuw personeel duidelijk te kunnen uitdragen. Ook de stijl van de dienstverlenende vak-
9
man/ondernemer met een open oor voor de wensen van de klant zal in dit kader nader geprofileerd moeten worden.
10
Wat heeft het OLC de afgelopen periode voor resultaten geboekt? 1. Gewerkt aan een effectieve instroom van nieuw personeel, om daarmee de vervangingsvraag en de uitbreidingsvraag over de afgelopen jaren ook daadwerkelijk op te vangen. 2. Er is een effectieve regiostructuur opgebouwd, waarbij regionaal binnen de tien RCI besturen beleidsmatig wordt gewerkt aan de professionaliteit van de installatiebranche. 3. Er wordt permanent inzicht gegeven in de arbeids-, onderwijs en technologische markt van de installatiebranche. Dit biedt een optimaal beleidsinstrument voor RCI besturen, bedrijfsleven alsmede het onderwijsveld. 4. Het structureel samenwerken met V(M)BO op regionaal niveau. 5. Het samengaan met het SKO, het opleidings- en ontwikkelingsfonds voor de koudetechniek. 6. Het werken aan de ontwikkeling en het denken over ontwikkeling van werkgever en werknemer (o.a. door vouchers in te zetten als stimulans).
11
2
Opzet en uitvoering van het onderzoek
2.1
Inleiding
Dit rapport over werknemers in de installatietechniek bevat kwantitatieve analyses over diverse onderwerpen, gebaseerd op gegevens van Mn services, omtrent werknemers in de installatietechniek. Per onderwerp is ingegaan op ontwikkelingen bij werknemers in het algemeen, instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers. De analyses gaan in op de volgende onderwerpen. • Algemeen. • Bedrijven. • Arbeidsduur. • Leeftijd. • Functies. • Loon. • Gemiddeld duur dienstverband. • Regio. • Geslacht.
2.2
Verantwoording
In 1980 is ten behoeve van de installatiebranche het opleidings- en ontwikkelingsfonds OLC opgericht, dat onder meer zorg draagt voor voldoende en goed geschoolde werknemers. De middelen van het fonds worden deels aangewend voor de financiering c.q. subsidiëring van het opzetten en organiseren van opleidingen en/of cursussen die gericht zijn op het bijhouden en verbreden dan wel verdiepen van kennis en/of vaardigheden van de werknemer, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van zijn huidige en/of toekomstige functie in het bedrijf van de werkgever. Iedere werknemer draagt een bepaald percentage van zijn inkomen af aan het fonds, wat hem onder andere recht geeft op één scholingsdag per jaar. De scholingsverlofdagen worden per jaar aan de werkgever toegekend op basis van het aantal personeelsleden dat op 1 januari van dat jaar in dienst is. Deze heffing op de loonsom wordt geïnd door het pensioenfonds Mn services. Voor de analyses in dit rapport wordt gebruik gemaakt van een registratiebestand van de uitvoerder van de heffingen, het pensioenfonds Mn services. In dit bestand staan de dienstverbanden van alle werknemers in de installatiebranche geregistreerd, met daarbij kenmerken van het dienstverband en kenmerken van de werknemer. Het gaat hier om werknemers in dienst van werkgevers aangesloten bij de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Loodgieters-, Fitters en Centrale Verwarmingswezen (OLC) of de Stichting Koeltechnisch Onderwijs (SKO). Zelfstandigen zonder personeel hebben geen personeel in dienst en zijn derhalve niet in het werknemersbestand opgenomen. De volgende gegevens zijn opgenomen in het werknemersbestand. • Begin periode dienstverband. • Eind periode dienstverband. • Mn-registratienummer werknemer. • Mn-registratienummer werkgever. • Datum indiensttreding bij huidige werkgever.
12
• • • • • • • • •
Functienummer Mn services. Bruto salaris. Periode waarover salaris wordt uitbetaald. Aantal uur per week werkzaam. Geboortedatum. Sekse. Naam. Adresgegevens. Eventueel overlijdensdatum.
Ter bescherming van de privacy zijn naam- en adresgegevens uit het bestand verwijderd voorafgaand aan de analyse. Dit bestand bestrijkt de periode 1992-2001 en bevat 700.190 records met betrekking tot 118.610 unieke personen. Voor een aantal analyses is het niet mogelijk om berekeningen uit te voeren over de jaren 1992 en 1993. Hiervoor zijn een tweetal oorzaken: • Als het gaat om mobiliteit van werknemers in en uit de branche kunnen verschillende soorten werknemers worden onderscheiden. Zo zijn er bijvoorbeeld werknemers die gedurende een jaar instromen of uitstromen en werknemers die gedurende het gehele jaar in de branche werkzaam zijn. Om te bepalen tot welk soort werknemer iemand behoort, is het onder meer noodzakelijk om te weten of een werknemer in het voorgaande jaar al dan niet in de branche werkzaam is. Omdat 1992 het eerste jaar is waarop de data betrekking heeft kan voor dit jaar niet bepaald worden welk deel van de werknemers in en uit de branche stroomt. • Rond 1993 heeft een wijziging bij Mn services plaatsgevonden in de wijze van registratie van dienstverbanden van werknemers tot ±25 jaar. Het gaat hier om werknemers die school en werken combineren in het kader van een BBL-opleiding. Deze werknemers hebben een dienstverband bij een werkgever en volgen daarnaast een opleiding bij een ROC. Deze dienstverbanden werden tot en met 1993 niet geregistreerd bij het pensioenfonds Mn services. Het ontbreken van werknemers uit deze leeftijdscategorie heeft effect op een aantal analyses. Zo zal bij de analyse van inkomen het gemiddeld uurloon over 1992 en 1993 wellicht relatief lager zijn, omdat jongere werknemers gemiddeld minder verdienen dan oudere werknemers.
2.3
Leeswijzer
Onderhavig rapport doet verslag van kwantitatieve analyses van gegevens van Mn services over ontwikkelingen in diverse onderwerpen met betrekking tot werknemers in de installatietechniek. Het rapport is als volgt opgebouwd. • In de hoofdstukken 3 tot en met 10 komen respectievelijk de volgende onderwerpen aan bod: algemeen, bedrijven, arbeidsduur, leeftijd, functies, loon, gemiddelde duur van het dienstverband en regio. In elk van deze hoofdstukken komen de ontwikkelingen over het betreffende onderwerp aan bod aangaande werknemers in het algemeen, instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers. • Tot slot worden in hoofdstuk 11 de conclusies beschreven.
13
Verder is het van belang dat de volgende zaken in gedachten worden gehouden. • In dit rapport wordt onder instromer, tijdelijke werknemer en uitstromer het volgende verstaan. Instromer: een persoon die in betreffend jaar in de installatietechniek komt werken en die op 31 december van het voorgaande jaar nog niet in de branche werkzaam was. Tijdelijke werknemer: een persoon die in betreffend jaar in de branche komt werken, maar in hetzelfde jaar de branche weer verlaat, dus in het zelfde jaar in- en uitstroomt.1 Uitstromer: een persoon die gedurende het betreffende jaar de branche verlaat en derhalve niet meer op 1 januari van het volgende jaar in de branche werkzaam is. In figuur 1 wordt bovenstaande grafisch weergegeven. Figuur 1
Grafische weergave typen werknemers 31december/1 januari jaar X
31december/1 januari jaar X + 1
1 Instromer
1
2
Tijdelijke werknemer
2 Uitstromer
Toelichting figuur: 1 = moment van binnenkomst / instroom in de branche 2 = moment van vertrek / uitstroom uit de branche • • • •
1
De gegevens over de groep uitstromers zijn exclusief de groep tijdelijke werknemers. In een aantal tabellen zijn percentages aangegeven. Door afronding tellen deze percentages niet altijd op tot 100%. Daar waar in de tabellen geen percentages of aantallen zijn aangegeven, zijn geen gegevens over dat jaar of die bepaalde categorie bekend. Ter aanvulling op de gegevens die Stichting MarktMonitor op basis van gegevens van Mn services heeft aangeleverd, heeft DIJK12 nog bij het CBS gezocht naar vergelijkende gegevens. Indien relevant worden gegevens van het CBS ter vergelijking weergegeven.
Dit zijn tijdelijke werknemers die binnen één kalenderjaar zijn in- en uitgestroomd. In werkelijkheid ligt het percentage van tijdelijke werknemers veel hoger.
14
15
3
Algemene kenmerken van werknemers in de installatietechniek
3.1
Aantal werknemers in de installatietechniek
In deze paragraaf wordt weergegeven hoeveel werknemers in totaal in de installatietechniek werkzaam zijn in de periode tussen 1992 en 2001. Alle werknemers worden in de tabel weergegeven, inclusief de werknemers die minder dan 12 uur per week werken.1 Tevens is het aantal werknemers dat meer dan 12 uur werkt, weergegeven, om vergelijking met cijfers van het CBS mogelijk te maken. Groeipercentages zijn afgerond naar hele procenten. Tabel 1
Totaal aantal werknemers in de installatietechniek en procentuele groei t.o.v. 1992, de totale Nederlandse beroepsbevolking in absolute aantallen en procentuele groei t.o.v. 1992 (1992-2001)2
Jaar
Totaal aantal werknemers
Totaal aantal werknemers dat meer dan 12 uur werkt
1992
43.469
42.869
1993
47.250
46.524
9%
5.925
1%
1994
49.729
48.891
14%
5.920
1%
1995
50.563
49.642
16%
6.063
3%
1996
52.851
51.863
21%
6.187
5%
1997
55.440
54.352
27%
6.400
9%
1998
57.798
56.585
32%
6.609
12%
1999
59.597
58.273
36%
6.805
16%
2000
61.309
60.033
40%
6.917
18%
2001
62.468
60.952
42%
-
Procentuele groei Werkzame werkgelegenheid beroepsbevolking installatietechniek (x 1000) sinds 1992
Procentuele groei werkzame beroepsbevolking sinds 1992
5.885
-
Uit deze tabel is het volgende af te leiden: • Het totale aantal werknemers in de installatietechniek is sinds 1992 in absolute aantallen toegenomen met 18.999 werknemers. Dit is een groei van 44%. Wanneer 1994 als uitgangspunt wordt genomen bedraagt de groei 12.734 werknemers, een toename van 26%.3 • De groei van de werkgelegenheid in de installatietechniek is groter dan de groei van de werkzame beroepsbevolking in Nederland. • Het aantal werknemers dat minder dan twaalf uur per week werkt groeit tussen 1992 en 2001 van 1,3% naar 2,5%. Op het werken in deeltijd wordt later verder ingegaan.
1
Het Centraal Bureau van de Statistiek rekent werknemers die minder dan 12 uur per week werken niet tot de werkzame beroepsbevolking. 2 Cijfers beroepsbevolking CBS werkzame beroepsbevolking (15-64 jaar, min. 12-urige werkweek) o.b.v. beroepsgroepen. 3 Voor vergelijkingen elders in dit rapport wordt uitgegaan van de cijfers sinds 1994.
16
Tabel 1 wordt verder inzichtelijk gemaakt in de onderstaande figuur, waarin de werkgelegenheid in de installatietechniek wordt vergeleken met de beroepsbevolking in Nederland, in de industrie en de bouw. Figuur 2
Procentuele groei werknemers in de installatietechniek (1994-2001) en procentuele groei Nederlandse beroepsbevolking (1994-2000), beroepsbevolking in de industrie (1994-2000) en beroepsbevolking in de bouw (1994-2000).
30
25
Procentuele groei
20
15
10
5
0 1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
-5
Werkgelegenheid installatietechniek
Beroepsbevolking Nederland
Beroepsbevolking industrie
Beroepsbevolking bouw
Uit deze grafiek kan worden geconcludeerd dat de werkgelegenheid in de installatietechniek niet alleen sneller is gegroeid dan de beroepsbevolking in Nederland, maar ook sneller dan de sectoren industrie (die beduidend langzamer is gegroeid dan de gemiddelde beroepsbevolking Nederland) en bouw (die gelijke tred vertoont met de beroepsbevolking in Nederland).
17
3.2
Instroom van werknemers in de installatietechniek
In de onderstaande tabel is aangegeven hoeveel werknemers jaarlijks instromen in de branche en welk deel zij uitmaken van het totaal aantal werknemers in de installatietechniek. Tabel 2
Aantal instromers in de installatietechniek en het percentage t.o.v. alle werknemers in de installatietechniek tussen 1993 en 2001
Jaar
Totaal aantal instromers*
Perc. instromers t.o.v. totaal aantal werknemers
1993
8.158
17%
1994
8.900
18%
1995
7.491
15%
1996
8.708
16%
1997
9.255
17%
1998
9.721
17%
1999
10.185
17%
2000
10.403
17%
11.402
18%
2001 *
Incl. tijdelijke werknemers.
Uit deze tabel kan het volgende worden afgeleid: Het aantal instromers per jaar is tussen 1994 en 2001 gestegen van 8.900 tot 11.402. Dit is een toename van 28%. • Het percentage instromers ten opzichte van alle werknemers schommelt jaarlijks rond de 17%. •
3.3
Tijdelijke werknemers in de installatietechniek
Een relatief grote groep instromers blijkt korter dan een jaar in de branche te werken (tijdelijke werknemers). In de onderstaande tabel wordt deze groep weergegeven. In 1993 bedroeg het percentage werknemers, dat de branche instroomde maar binnen hetzelfde jaar ook weer de branche verliet, al ruim 10% van de totale instroom. In 2001 was dit verdubbeld tot ruim een vijfde van de instroom.
18
Tabel 3
Aantal tijdelijke werknemers in de installatietechniek en het percentage tijdelijke werknemers t.o.v. het totale aantal werknemers en de totale instroom (1993-2001) Aantal
Totaal aantal tijdelijke werknemers
Jaar
Perc. tijdelijke werknemers t.o.v. totaal werknemers
Perc. tijdelijke werknemers t.o.v. totaal instromers
1993
935
2%
12%
1994
1.645
3%
19%
1995
1.504
3%
20%
1996
1.776
3%
20%
1997
1.816
3%
19%
1998
1.781
3%
18%
1999
1.992
3%
20%
2000
2.371
4%
23%
2001
2.559
4%
22%
•
•
3.4
Het aantal werknemers dat jaarlijks de branche binnenkomt maar de branche hetzelfde jaar ook weer verlaat (tijdelijke werknemers), groeit tussen 1994 en 2001 van 1.645 tot 2.559 (56%). Het percentage tijdelijke werknemers ten opzichte van het totaal aantal werknemers (tabel 3) ligt in de periode 1994 – 2001 tussen de 3% en 4%.
Uitstroom van werknemers in de installatietechniek
In de onderstaande tabel is aangegeven hoeveel werknemers jaarlijks zijn uitgestroomd en hoe groot het aandeel uitstromers is onder alle werknemers. Deze cijfers zijn gebaseerd op het aantal uitstromers inclusief degenen, die in het jaar van uitstromen ook zijn ingestroomd. Tabel 4
Aantal uitstromers en het percentage uitstromers ten opzichte van alle werknemers in de installatietechniek (1993-2001)
Jaar
Totaal uitstromers
Perc. uitstromers t.o.v. totaal aantal werknemers
1993
3.497
7%
1994
4.950
10%
1995
5.071
10%
1996
4.660
9%
1997
5.000
9%
1998
5.657
10%
1999
6.656
11%
2000
7.875
13%
2001
5.978
10%
19
Over de aantallen uitstromers kan nog een aantal opmerkingen worden gemaakt: • Het aantal jaarlijkse uitstromers stijgt van 4.950 in 1994 tot 5.978 in 2001. Dit is een toename van 21%. Dit is geen constante groei: er zijn ook jaren waarin het aantal uitstromers daalt. • Het percentage uitstromers ten opzichte van alle werknemers bedraagt jaarlijks ongeveer 10%. • Het aantal uitstromers stijgt minder snel dan het aantal instromers.
20
21
4
Kenmerken van bedrijven in de installatietechniek
Dit hoofdstuk heeft betrekking op alle bedrijven in de installatietechniek. Allereerst wordt weergegeven hoeveel bedrijven er zijn in de installatietechniek. Verder zijn de bedrijven ingedeeld naar het opleidings- en ontwikkelingsfonds (OLC, SKO) waarbij ze zijn aangesloten. De omvang van de bedrijven wordt bepaald door het totale aantal werknemers die volgens Mn services bij de bedrijven in dienst zijn.1 Vervolgens komt aan de orde hoeveel bedrijven instromers, uitstromers en tijdelijke werknemers hebben, en welke omvang de bedrijven hebben waar deze categorieën werknemers werken. Er zijn grote bedrijven die administratief in één plaats zijn gevestigd, maar meerdere vestigingen hebben. Onbekend is hoeveel werknemers per vestiging werkzaam zijn. De grote bedrijven zijn daarom niet uitgesplitst naar de vestigingen. Hierdoor valt het gemiddeld aantal werknemers per bedrijf voor de gehele branche is hoger uit. Verder zijn zelfstandigen-zonder-personeel (z.z.p.-ers) in deze cijfers niet inbegrepen.
4.1
Aard van de bedrijven in de installatietechniek
In deze paragraaf worden de bedrijven in de installatiebranche beschreven naar opleidings- en ontwikkelingsfonds. Bedrijven naar opleidings- en ontwikkelingsfonds In de installatietechniek zijn twee opleidings- en ontwikkelingsfondsen. • Stichting opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het loodgieters, fitters en centrale verwarmingsbedrijf (OLC). • Stichting koeltechnisch onderwijs (SKO). Een relatief klein aantal bedrijven is aangesloten bij SKO, in de gehele periode bedraagt dit 5 à 6 procent. De rest is aangesloten bij OLC.
1
Afhankelijk van de organisatievorm is in sommige gevallen de werkgever meegeteld bij het totale aantal werknemers.
22
In onderstaande tabel wordt het totale aantal bedrijven in de installatietechniek weergegeven. Tabel 5
Aantal bedrijven in de installatietechniek en het aantal bedrijven waarvan bekend is dat zij zijn aangesloten bij OLC of SKO (1992-2001)
Jaar
Totaal bedrijven
Aantal bedrijven bekend lid fonds*
1992
3.662
2.613
1993
3.764
2.818
1994
3.847
3.029
1995
3.913
3.241
1996
3.963
3.457
1997
4.024
3.709
1998
4.111
3.913
1999
4.144
4.084
2000
4.126
4.123
2001
4.209
4.121
*
Van niet alle bedrijven is bekend bij welk fonds ze zijn of waren aangesloten.
Uit deze tabel is het volgende op te maken: Het totale aantal bedrijven in de installatietechniek is in absolute aantallen sinds 1992 toegenomen met 547 bedrijven. Dit is een toename van 15%. • In 1992 is het van 71% van de bedrijven bekend dat zij lid zijn van een fonds, in 2001 geldt dit voor 98% van de bedrijven. • Het aantal leden van het OLC is toegenomen met 1402. Dit is een groei van 57%. • Het aantal leden van het SKO is toegenomen met 106. Dit is een groei van 78%. •
Bij de bedrijven met instromende werknemers is over de gehele periode 1993-2001 het percentage SKO-leden iets hoger dan bij alle installatiebedrijven, namelijk ruim 7%. Dit geldt tevens voor bedrijven met tijdelijke werknemers: ook hier is ruim 7% SKO-lid1. Van de bedrijven met uitstromers is bijna 7% SKO-lid.
4.2
Aantal bedrijven in de installatietechniek en hun omvang
In deze paragraaf wordt aangegeven hoeveel bedrijven er in de installatietechniek zijn en hoe de verhouding tussen aantallen grote en kleine bedrijven is. Aantal In de onderstaande tabel worden het aantal en percentage bedrijven per bedrijfsgrootteklasse weergegeven voor de jaren 1992, 1997 en 2001. Tevens is de absolute en procentuele groei van het aantal bedrijven vermeld voor de jaren 1992 - 2001.
1
Tijdelijke werknemers zijn werknemers die binnen een jaar in- en uitstromen.
23
Tabel 6
Aantal en percentage bedrijven naar bedrijfsgrootte (1992, 1997, 2001) en de toename over 1992-2001 jaar
1992
1997
2001
Toename 1992-2001
grootte
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
≤5 wns
2.075
57%
2.049
50%
2.105
51%
30
1%
6 t/m 15 wns
957
26%
1.199
29%
1.219
30%
262
27%
16 t/m 50 wns
503
14%
596
16%
681
15%
178
35%
51 t/m 100 wns
81
2%
120
3%
120
3%
39
48%
≥101 wns
46
1%
60
2%
84
1%
38
83%
3.662
100%
4.024
100%
4.209
100%
547
15%
Totaal/gem.
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • Meer dan de helft van het aantal bedrijven heeft vijf of minder werknemers. • Ongeveer 1% van de bedrijven is groter dan 100 werknemers. • Het aandeel van bedrijven kleiner dan 6 werknemers is in de periode 1992-2001 gedaald van 57% naar 51%. Met betrekking tot de groei van het aantal bedrijven in de verschillende klassen: • Het aantal grote bedrijven is verhoudingsgewijs sneller gegroeid dan het aantal kleine: het aantal bedrijven groter dan 100 werknemers kent de grootste groei, het aantal bedrijven kleiner dan vijf werknemers kent de kleinste groei. Omvang In 1992 werkten er 43.469 werknemers bij 3.662 bedrijven. In 2001 was het aantal werknemers in de installatietechniek 62.468, zij werkten bij in totaal 4.209 bedrijven. Het gemiddeld aantal werknemers per bedrijf is gegroeid met van 12 in 1992 naar 15 in 2001. Het totaal aantal werknemers dan ook sneller is gegroeid dan het aantal bedrijven (26% om 9%). In de onderstaande tabel wordt voor de jaren 1992, 1997 en 2001 aangegeven hoeveel werknemers per bedrijfsgrootteklasse werkzaam zijn. Tabel 7
Aantal en percentage werknemers naar bedrijfsgrootte (1992, 1997, 2001) en de toename over de periode 1992-2001 jaar
1992
1997
2001
Toename 1992-2001
grootte
Abs.
≤5 wns
5.037
12%
5.109
9%
5.112
8%
75
1%
6 t/m 15 wns
8.767
20%
11.317
20%
11.603
19%
2.836
32%
16 t/m 50 wns
13.596
32%
15.847
29%
17.870
29%
4.274
31%
51 t/m 100 wns
5.542
13%
8.421
15%
8.364
13%
2.822
51%
≥101 wns
10.527
24%
14.746
27%
19.519
31%
8.992
85%
Totaal/gem.
43.469
100%
55.440
100%
62.468
100%
18.998
44%
24
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Deze tabel levert de volgende resultaten op. Van 1992 tot en met 1999 werkt het grootste aantal werknemers in bedrijven met 16 tot en met 50 werknemers. • Vanaf 2000 werkt het grootste aantal werknemers in bedrijven met meer dan 100 werknemers. •
Met betrekking tot de absolute en relatieve toename per bedrijfsgrootteklasse: • De klasse die in 1992 de grootste was (16 tot en met 50 werknemers) , is met 4.274 werknemers gegroeid. Dit is een groei van 31%. Op de kleinste klasse na zijn alle andere klassen relatief meer toegenomen. • De klasse met meer dan 100 werknemers is met een toename van 8.992 werknemers (85%) het meest gegroeid. Hiermee is deze klasse in 2001 de grootste klasse geworden. • Het aantal werknemers dat in kleine bedrijven werkt, blijft met ongeveer 5.100 stabiel. In de onderstaande cirkeldiagrammen zijn de bedrijfsgrootteklassen eerst gebaseerd op aantallen bedrijven. Hieruit blijkt, zoals reeds is aangegeven, dat de meeste bedrijven minder dan 6 werknemers hebben. Wanneer echter wordt gekeken naar het aantal werknemers dat per bedrijfsgrootteklasse werkzaam is, blijkt de verdeling heel anders te zijn. Figuur 3
Percentage bedrijven naar bedrijfsgrootte in 1992 en 2001
Percentage bedrijven naar bedrijfsgrootte 1992 1%
Percentage bedrijven naar bedrijfsgrootte 2001 1% tot 6 werknemers
2% 14%
15%
3%
6 tot 16 wekenemers 16 tot 51 werknemers 51%
57%
26%
51 tot 101 werknemers 101 en meer werknemers
30%
Uit de bovenstaande figuren blijkt dat onlangs een lichte daling van 57% naar 51%, veruit de meeste bedrijven minder dan 6 werknemers hebben. In de onderstaande figuren is voor 1992 en 2001 aangegeven hoe het aantal werknemers verdeeld is over de verschillende bedrijfsgrootteklassen. Figuur 4
Percentage werknemers naar bedrijfsgrootte in 1992 en 2001
Percentage werknemers naar bedrijfsgrootte 1992
Percentage werknemers naar bedrijfsgrootte 2001 tot 6 werknemers 8%
24%
12%
31%
6 tot 16 wekenemers 19%
16 tot 51 werknemers
20% 51 tot 101 werknemers
13% 13%
32%
29%
101 en meer werknemers
25
Uit deze figuren blijkt dat relatief steeds meer werknemers werken bij de grootste bedrijven. De relatieve groei van de grootste bedrijven is ten koste gegaan van alle andere bedrijfsgrootteklassen, maar het meest van de kleinste bedrijven. Wanneer de figuren 3 ‘Percentage bedrijven naar bedrijfsgrootte 2001’ en 4 ‘Percentage werknemers naar bedrijfsgrootte’ met elkaar worden vergeleken, blijkt dat in 2001 ruim de helft van de bedrijven tot de klasse ‘tot zes werknemers’ behoort, maar dat deze klasse in totaal het kleinste aantal werknemers telt. Voor de grote bedrijven geldt het tegenovergestelde. Zij hebben in totaal de meeste werknemers, maar zijn het kleinst in aantal. Er vindt in de installatiebranche in de periode 1992-2001 een verschuiving naar grote bedrijven plaats. Relatief zijn er steeds minder kleine bedrijven (met minder dan 6 werknemers), en steeds meer middelgrote tot grote bedrijven. Er werken relatief steeds minder werknemers bij bedrijven met minder dan honderd werknemers en steeds meer bij de bedrijven groter dan honderd werknemers. Deelconclusies Uit de figuren 3 en 4 is al gebleken dat de bedrijven met minder dan zes werknemers het grootst in aantal zijn, maar dat de bedrijven met meer dan honderd werknemers na 2000 in totaal de meeste werknemers hebben. Verder kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Het aantal grote bedrijven groeit sneller dan het aantal kleine bedrijven; • Het gemiddeld aantal werknemers per bedrijf groeit; • Grote bedrijven nemen een steeds groter aandeel van arbeidsmarkt voor hun rekening.
4.3
Instromers naar grootteklassen van bedrijven in de installatietechniek
In deze paragraaf wordt ingegaan op het aantal bedrijven met instromers in dienst. Daarnaast wordt ingegaan op de bedrijfsgrootte van deze bedrijven. Aantal bedrijven In de onderstaande tabel wordt het aantal en percentage bedrijven met instromers in de installatietechniek weergegeven. Tabel 8
Aantal bedrijven (met instromers) en percentage bedrijven met instromers t.o.v. het totaal aantal bedrijven
Jaar
Totaal aantal bedrijven
Totaal aantal bedrijven met instromers
Perc. bedrijven met instromers t.o.v. totaal
1993
3.764
2.316
62%
1994
3.847
2.367
62%
1995
3.913
2.140
55%
1996
3.963
2.259
57%
1997
4.024
2.378
59%
1998
4.111
2.392
58%
1999
4.144
2.503
60%
2000
4.126
2.309
56%
2001
4.209
2.617
62%
26
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat in de periode 1993-2001 ongeveer 59% van de bedrijven jaarlijks instromers in dienst heeft. Wanneer wordt gekeken naar het absolute aantal bedrijven met instromers in dienst, blijkt dat dit veel meer kleine en middelgrote bedrijven zijn dan grote bedrijven. Dit heeft te maken met het feit dat er meer kleine en middelgrote bedrijven zijn dan grote bedrijven. Het is daarom zinvoller te kijken naar het percentage bedrijven met instromers in dienst. In de onderstaande tabel zijn beide gegevens (zowel aantallen als percentages) per bedrijfsgrootteklasse weergegeven. Tabel 9
Aantal en percentage bedrijven met instromers naar bedrijfsgrootte (1994, 2001) jaar
grootte
1994
Totaal aantal bedrijven
Bedrijven met instromers
2001
Perc.
Totaal aantal bedrijven
Bedrijven met instromers
Groei aantal bedrijven met instromers 1994-2001 Perc.
Absolute groei
Perc.
≤5 wns
2.048
880
43%
2.105
880
42%
0
0%
6 t/m 15 wns
1.099
827
75%
1.219
884
73%
57
7%
16 t/m 50 wns
537
497
93%
681
648
95%
151
30%
51 t/m 100 wns
111
111
100%
120
120
100%
10
9%
52
52
100%
84
84
100%
32
59%
3.847
2.367
62%
4.209
2.617
62%
250
11%
≥101 wns Totaal
Over deze tabel kan het volgende worden opgemerkt: • In absolute aantallen nemen veel meer kleine bedrijven (minder dan 16 werknemers) instromers in dienst dan grotere bedrijven. Dit is logisch omdat er meer kleine bedrijven zijn. • Van de grote bedrijven (meer dan 50 werknemers) neemt 100% jaarlijks instromers in dienst, terwijl dit percentage rond de 40% cirkelt bij de kleinste bedrijven (minder dan 6 werknemers). • Per bedrijfsgrootteklasse is het percentage bedrijven met instromers in dienst over de jaren heen nauwelijks veranderd. Het is uiteraard logisch dat alle grote bedrijven jaarlijks instromers in dienst nemen, wanneer men bedenkt dat er bij bedrijven met veel werknemers vaker nieuw personeel moet worden aangenomen dan bij kleine bedrijven. Ook de aantallen uitstromers en tijdelijke werknemers zijn bij grote bedrijven groter dan bij kleine bedrijven, zonder dat dit hoeft te betekenen dat bij grote bedrijven relatief meer personeel uitstroomt of tijdelijk werkt.
27
Omvang bedrijven Het aantal instromende werknemers kan verdeeld worden over de grootteklassen van bedrijven. Het resultaat is in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 10
Aantal instromers en absolute en relatieve toename van het aantal instromers naar bedrijfsgrootte (1994-2001) jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤5 wns
1.357
1.085
1.158
1.222
1.230
1.189
983
1.434
77
6%
6 t/m 15 wns
2.198
1.825
1.975
2.057
1.979
2.096
1.837
2.289
91
4%
16 t/m 50 wns
2.317
2.067
2.549
2.540
2.674
2.963
2.912
3.144
827
36%
51 t/m 100 wns
1.295
1.235
1.214
1.064
1.321
1.398
1.302
1.262
-/- 33*
-/- 3%*
≥101 wns
1.733
1.279
1.812
2.372
2.517
2.539
3.369
3.273
1.540
89%
Totaal instromers
8.900
7.491
8.708
9.255
9.721
10.185
10.403
11.402
2.502
28%
grootte
*
Absolute toename
Relatieve toename
Afname.
De bovenstaande tabel levert de volgende resultaten: • Tot en met 1999 is het grootste aantal instromers in de installatiebranche te vinden in bedrijven met 16 tot 51 werknemers. Vanaf 1999 kennen bedrijven met meer dan 100 werknemers de meeste instromers. • Vanaf 1994 hebben de kleinste bedrijven (tot en met vijf werknemers) over het algemeen de kleinste instroom. • Bij de grootste bedrijven (meer dan honderd werknemers) groeit het aantal instromers het meest, namelijk met 89%. In 1994 nemen zij 19% van de instromers voor hun rekening, in 2001 is dat 29%. N.B.: De instroom onder bedrijven met 51 tot en met 100 werknemers daalt tussen 1994 en 2001 licht. Toch groeit het totaal aantal werknemers in deze bedrijven behoorlijk, namelijk met 51% (zie tabel 7). Deze groei kan worden verklaard door een toename van het aantal werknemers dat al in de branche werkzaam was, maar bij bedrijven uit een andere bedrijfsgrootteklasse. Dit kan op twee manieren plaatsvinden. • De werknemers zijn overgestapt vanuit een groter of kleiner bedrijf. • De bedrijven zijn gegroeid en in een hogere klasse terecht gekomen (krimp van bedrijven die aanvankelijk meer dan honderd werknemers hadden is in principe ook mogelijk). Over mobiliteit van werknemers binnen de branche zijn bij Mn services geen cijfers bekend. In de volgende tabel is voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage instromers per bedrijfsgrootteklasse weergegeven.
28
Tabel 11
Percentage instromers naar bedrijfsgrootte (1994, 1997, 2001) jaar
1994
1997
2001
≤5 wns
15%
13%
13%
6 t/m 15 wns
25%
22%
20%
16 t/m 50 wns
26%
27%
28%
51 t/m 100 wns
15%
12%
11%
≥101 wns
20%
26%
29%
100%
100%
100%
grootte
Totaal
Uit deze tabel kan het volgende worden afgeleid. • Het percentage instromers is bij bedrijven met 100 of minder werknemers in de loop van de jaren steeds minder geworden (met uitzondering van de grootteklasse ’16 t/m 50 werknemers). • Daarentegen is het percentage instromers in bedrijven met meer dan 100 werknemers met 9% toegenomen. In 1994 nemen zij nog 20% van alle instromers voor hun rekening, in 2001 is dat 29%.
4.4
Tijdelijke werknemers naar grootteklassen van bedrijven in de installatietechniek
De bedrijven met tijdelijke werknemers staan in de paragraaf centraal. Eerst wordt gekeken naar aantal, vervolgens naar omvang. Aantal bedrijven In de onderstaande tabel wordt het aantal bedrijven weergegeven met tijdelijke werknemers. Tabel 12
Aantal en percentage bedrijven met tijdelijke werknemers (1994-2001)
Jaar
Totaal aantal bedrijven
Totaal aantal bedrijven met tijdelijke werknemers
Perc. bedrijven met tijdelijke werknemers naar totaal
1994
3.847
837
22%
1995
3.913
770
20%
1996
3.963
816
21%
1997
4.024
899
22%
1998
4.111
925
23%
1999
4.144
998
24%
2000
4.126
1.075
26%
2001
4.209
1.207
29%
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het percentage bedrijven met tijdelijke werknemers tussen 1994 en 2001 stijgt van 22% naar 29%. Het jaar 1993 is in deze tabel buiten beschouwing gelaten. Onder de tijdelijke werknemers bevindt zich namelijk een groot percentage jongeren (zie paragraaf 6.3), die in de cijfers voor de jaren tot 1994 ondervertegenwoordigd zijn. Daarom zijn
29
de cijfers voor het jaar 1993 met betrekking tot het aantal bedrijven met tijdelijke werknemers onbetrouwbaar. Omvang bedrijven Het aantal tijdelijke werknemers is in de onderstaande tabel verdeeld over de bedrijfsgrootteklassen. Tabel 13
Aantal tijdelijke werknemers en de absolute en relatieve toename van het aantal tijdelijke werknemers naar bedrijfsgrootte (1994-2001) jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤5 wns
231
206
213
251
258
240
247
324
93
40%
6 t/m 15 wns
293
235
243
299
270
291
312
343
50
15%
16 t/m 50 wns
210
217
239
231
266
315
348
369
159
76%
51 t/m 100 wns
69
76
76
75
77
84
93
92
23
33%
≥101 wns
34
36
45
43
54
68
75
79
45
132%
837
770
816
899
925
998
1.075
1.207
370
44%
grootte
Totaal
Absolute toename
Relatieve toename
Uit deze tabel blijkt het volgende. • Tot en met 1998 kennen bedrijven met 6 t/m 15 werknemers het grootste aantal tijdelijke werknemers. • Vanaf 1999 hebben bedrijven met 16 t/m 50 werknemers het grootste aantal tijdelijke werknemers. • Bedrijven groter dan honderd werknemers kennen gedurende de gehele periode het kleinste aantal tijdelijke werknemers. • In bedrijven met 16 t/m 50 werknemers is zowel absoluut als relatief de grootste toename van het aantal tijdelijke werknemers te zien. In onderstaande tabel is voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage tijdelijke werknemers per bedrijfsgrootteklasse weergegeven. Tabel 14
Percentage tijdelijke werknemers naar bedrijfsgrootte (1994, 1997 en 2001) jaar
1994
1997
2001
≤5 wns
21%
19%
18%
6 t/m 15 wns
29%
26%
21%
16 t/m 50 wns
25%
29%
29%
51 t/m 100 wns
13%
10%
10%
≥101 wns
12%
17%
22%
100%
100%
100%
grootte
Totaal
30
Uit de tabel blijkt het volgende. In 1994 werkt 50% van de tijdelijke werknemers bij bedrijven met minder dan 16 werknemers. In 2001 is dit nog 39%. • In 1994 werkt 12% van de tijdelijke werknemers bij bedrijven met meer dan 100 werknemers. In 2001 is dit 22%. • In 1994 kennen bedrijven met 6 tot en met 15 werknemers het grootste percentage tijdelijke werknemers. In 1997 en 2001 geldt dit voor bedrijven met 16 tot en met 50 werknemers. •
4.5
Uitstromers naar grootteklassen van bedrijven in de installatietechniek
In deze paragraaf wordt gekeken naar het aantal bedrijven dat uitstromers kent en naar de omvang van de deze bedrijven. Aantal bedrijven In de onderstaande tabel wordt het aantal bedrijven weergegeven waar werknemers uitstromen. Tabel 15
Aantal en percentage bedrijven met uitstromers (1993-2001)
Jaar
Totaal aantal bedrijven
Totaal aantal bedrijven met uitstromers
Perc. bedrijven met uitstromers naar totaal
1993
3.764
1.379
37%
1994
3.847
1.784
46%
1995
3.913
1.853
47%
1996
3.963
1.763
44%
1997
4.024
1.819
45%
1998
4.111
1.969
48%
1999
4.144
2.167
52%
2000
4.126
2.291
56%
2001
4.209
1.967
47%
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat in de periode 1993-2001 het aantal bedrijven met uitstromers schommelt tussen de 37% en 56%. Opvallend is verder dat er zich in 2001 een trendbreuk lijkt voor te doen. In plaats van meer bedrijven met uitstromers zijn het er minder.
31
Omvang bedrijven In de onderstaande tabellen is het aantal uitstromers verdeeld over verschillende bedrijfsgrootteklassen. Tabel 16
Aantal uitstromers en de absolute en relatieve toename van het aantal uitstromers naar bedrijfsgrootte (1994-2001)
jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
977
957
815
739
844
919
980
807
6 t/m 15 wns
1.172
1.054
917
1.080
1.158
1.329
1.554
1.173
1
0%
16 t/m 50 wns
1.360
1.344
1.320
1.463
1.595
1.817
2.146
1.658
298
22%
51 t/m 100 wns
557
629
724
659
724
834
1.000
733
176
32%
≥101 wns
884
1.036
884
1.059
1.336
1.757
2.195
1.607
732
82%
4.950
5.071
4.660
5.000
5.657
6.656
7.875
5.978
1.028
21%
grootte ≤5 wns
Totaal/gem. *
Absolute toename
Relatieve toename
-/- 170*
-/- 17%*
Afname.
Over de bovenstaande tabel kan het volgende worden opgemerkt. • Bedrijven tussen de 16 en 50 werknemers kennen over de gehele periode gezien in absolute aantallen de grootste uitstroom, met uitzondering van 2000, waarin bedrijven met meer dan 100 werknemers een grotere uitstroom hebben. • Bedrijven van 51 tot en met 100 werknemers kennen in absolute aantallen de kleinste uitstroom (alleen in 2000 hebben bedrijven met vijf of minder werknemers een kleinere absolute uitstroom). • De uitstroom is het meest toegenomen bij de grotere bedrijven, met name bij die met meer dan honderd werknemers. Daar groeit de uitstroom met 82%. De groei van de uitstroom komt redelijk overeen met de groei van de instroom (89%) voor bedrijven in deze grootteklasse. Tabel 17
Percentage uitstromers naar bedrijfsgrootte (1994, 1997 en 2001) jaar
1994
1997
2001
grootte ≤5 wns
20%
15%
14%
6 t/m 15 wns
24%
22%
20%
16 t/m 50 wns
28%
29%
28%
51 t/m 100 wns
13%
13%
12%
≥101 wns
15%
21%
27%
100%
100%
100%
Totaal
Uit deze tabel kan het volgende worden afgeleid. • Het percentage uitstromers in bedrijven kleiner dan 16 werknemers daalt van 44% in 1993 naar 34% in 2001. • Vooral in bedrijven groter dan 100 werknemers neemt het percentage uitstromers toe. • In de gehele periode kennen bedrijven tussen de 16 en 50 werknemers relatief de grootste uitstroom. Het percentage uitstromers bij deze bedrijven is stabiel.
32
Gemiddelde aantallen instromers, uitstromers en tijdelijke werknemers Tot slot is het interessant te kijken naar het gemiddelde aantal instromers, uitstromers en tijdelijke werknemers per bedrijf, verdeeld over de bedrijfsgrootteklassen. Tabel 18
Gemiddeld aantal instromers, uitstromers en tijdelijke werknemers naar bedrijfsgrootte (1994 en 2001) Jaar
Grootte
1994 Gemiddeld aantal instromers per bedrijf
Gemiddeld aantal uitstromers per bedrijf
2001 Gemiddeld aantal tijdelijke werknemers per bedrijf
Gemiddeld aantal instromers per bedrijf
Gemiddeld aantal uitstromers per bedrijf
Gemiddeld aantal tijdelijke werknemers per bedrijf
≤5 wns
0,6
0,5
0,1
0,6
0,4
0,2
6 t/m 15 wns
1,8
1,1
0,3
1,8
1,0
0,3
16 t/m 50 wns
4,4
2,5
0,4
3,4
2,4
0,5
51 t/m 100 wns
9,4
5,0
0,6
10,8
6,1
0,8
31,8
17
0,7
20,7
19,1
1,0
2,1
1,3
0,2
2,1
1,4
0,3
≥101 wns Totaal
Met betrekking tot de instromers en uitstromers kan het volgende worden opgemerkt. • Het gemiddeld aantal instromers per bedrijf blijft gelijk. • Het gemiddeld aantal uitstromers per bedrijf stijgt licht. • Met name onder de grote bedrijven neemt het gemiddeld aantal instromers per bedrijf af. • Het verloop van het personeel over de gehele branche gezien maakt tussen 1994 en 2001 geen noemenswaardige verandering door.
33
5
Arbeidsduur per week van werknemers in de installatietechniek
In dit hoofdstuk wordt de arbeidsduur van werknemers besproken. De arbeidsduur is vastgesteld aan de hand van het aantal uur dat werknemers per week werken. Centraal staat de vraag hoeveel werknemers in de installatietechniek voltijds (38 uur per week) en hoeveel werknemers in deeltijd werken. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de arbeidsduur van werknemers in de installatietechniek in het algemeen, van instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers.
5.1
Arbeidsduur per week van alle werknemers
De gemiddelde arbeidsduur per week onder werknemers is in de periode 1992-2001 gedaald van 36,7 uur per week naar 36 uur per week, zoals blijkt uit de onderstaande tabel. Deze daling komt overeen met het beeld in geheel Nederland. Tabel 19
Gemiddelde arbeidsduur van werknemers in de installatietechniek (1992-2001)1 en totaal werknemers in Nederland in uren per week (1995-2000)2
Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Gemiddelde arbeidsduur installatiebranche
36,7
36,6
36,5
36,4
36,4
36,3
36,3
36,2
36,2
36
-
-
-
32,1
31,7
31,1
31,0
30,9
30,8
-
Gemiddelde arbeidsduur Nederland
Uit deze tabel valt verder het volgende af te leiden: • De gemiddelde arbeidsduur in Nederland daalt in de periode 1995-2000 met 1,3 uur per week. De gemiddelde arbeidsduur in de installatiebranche daalt in deze periode minder snel, namelijk met 0,2 uur per week. • De gemiddelde arbeidsduur in de installatietechniek ligt in de periode 1995-2000 ongeveer 5 uur boven het landelijk gemiddelde. Dit verschil neemt toe. De arbeidsduur per week kan variëren van één kwartier tot 38 uur per week. De arbeidsduur per week is in zes categorieën ingedeeld van maximaal acht uur. In onderstaande tabel is het totale aantal werknemers per categorie per jaar weergegeven.
1 2
Dit is het aantal uur per week op de datum van instroom. D.w.z. dat dit kan veranderen gedurende het jaar. Cijfers CBS wekelijkse arbeidsduur excl. overwerk alle werknemers.
34
Tabel 20
Aantal werknemers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (19922001) Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
313
377
437
472
528
598
654
701
684
870
8 tot 16 uur
576
669
756
818
890
925
1.013
1.095
1.115
1.219
16 tot 24 uur
1.159
1.222
1.424
1.461
1.519
1.583
1.695
1.723
1.859
2.046
24 tot 32 uur
818
968
1.097
1.230
1.328
1.365
1.438
1.490
1.581
1.738
32 tot 38 uur
286
414
624
792
945
998
1.047
1.152
1.207
1.402
38 uur
40.317
43.600
45.391
45.790
47.641
49.971
51.951
53.436
54.863
55.193
Totaal
43.469
47.250
49.729
50.563
52.851
55.440
57.798
59.597
61.309
62.468
Uit deze tabel is het volgende op te maken. • De categorie 38 uur bevat over de gehele periode de meeste werknemers. • De groei van het totaal aantal werknemers wordt tussen 1994 en 2001 wordt voor 77% veroorzaakt door werknemers die voltijd werken. • De categorie werknemers die 38 uur per week werkt stijgt tussen 1994 en 2001 minder snel (22%) dan de overige categorieën. De groei in deze categorie blijft achter ten opzichte van de relatieve toename van het totale aantal werknemers in de installatietechniek (27%). • Het aantal werknemers in de overige categorieën, de parttimers, stijgt in deze acht jaar met 2937 personen, dit is een toename van 68%. • Het aantal parttimers is in 2001 7.275. Ruim de helft hiervan, 51%, is vrouw.1 Hieronder wordt ingegaan op de verdeling van het aantal werknemers over de verschillende categorieën van arbeidsduur. Tabel 21
Percentage werknemers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (1992, 1997, 2001) Jaar
1992
1997
2001
Minder dan 8 uur
1%
1%
1%
8 tot 16 uur
1%
2%
2%
16 tot 24 uur
3%
3%
3%
24 tot 32 uur
2%
2%
3%
32 tot 38 uur
1%
2%
2%
38 uur
93%
90%
88%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur
1
Zie hiervoor ‘Tien jaar vrouwen in de Installatietechniek’.
35
Uit de tabel blijkt het volgende. • Het percentage werknemers in de installatietechniek dat 38 uur werkt, is afgenomen van 93% in 1992 naar 88% in 2001. Deze daling gaat niet gepaard met een spectaculaire stijging in een van de andere categorieën, deze blijven over het algemeen redelijk constant.
5.2
Arbeidsduur van instromers
De onderstaande tabel geeft de ontwikkeling van de gemiddelde arbeidsduur per week onder instromers weer in de periode 1993-2001. Tabel 22
Gemiddelde arbeidsduur van instromers in uren per week (1993-2001)1
Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Gemiddelde arbeidsduur
36,2
35,9
35,6
35,5
35,4
35,4
35,3
35,5
34,6
De gemiddelde arbeidsduur per week daalt tussen 1993 en 2001 van 36,2 uur per week naar 34,6 uur per week. De gemiddelde arbeidsduur onder instromers ligt in 2001 1,4 uur lager dan de gemiddelde arbeidsduur per week voor de gehele branche. Tabel 23
Aantal instromers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (1993-2001)2 Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Minder dan 8 uur
109
141
126
144
196
216
261
181
411
8 tot 16 uur
164
184
197
275
281
268
284
251
366
16 tot 24 uur
228
295
277
329
331
382
395
454
480
24 tot 32 uur
160
205
180
200
226
246
247
291
346
32 tot 38 uur
154
231
259
317
323
323
295
293
439
38 uur
7.343
7.844
6.452
7.443
7.898
8.286
8.703
8.933
9.360
Totaal
8.158
8.900
7.491
8.708
9.255
9.721
10.185
10.403
11.402
Arbeidsduur
Deze tabel levert de volgende resultaten. • Het merendeel van de instromers werkt op moment van instromen 38 uur per week. • Het aantal instromers in deeltijdfuncties groeit sneller dan het aantal instromers in voltijdfuncties. Het aantal jaarlijkse instromers met een functie van 8 uur of minder verdrievoudigd bijna (191%) tussen 1994 en 2001. Het aantal instromers met een voltijdfunctie groeit met 19%. Dit ligt lager dan de groei van alle instromers (28%, zie hoofdstuk 1).
1 2
Dit is het aantal uur per week op de datum van instroom. D.w.z. dat dit kan veranderen gedurende het jaar. Dit is het aantal uur per week op de datum van instroom. D.w.z. dat dit kan veranderen gedurende het jaar.
36
In de onderstaande tabel wordt het aantal instromers naar arbeidsuur per week weergegeven. Tabel 24
Percentage instromers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (1993, 1997, 2001) Jaar
1993
1997
2001
Arbeidsduur Minder dan 8 uur
1%
2%
4%
8 tot 16 uur
2%
3%
3%
16 tot 24 uur
3%
4%
4%
24 tot 32 uur
2%
2%
3%
32 tot 38 uur
2%
3%
4%
38 uur
90%
85%
82%
Totaal
100%
100%
100%
Uit deze tabel blijkt dat het aantal instromers dat 38 uur werkt daalt van 90% in 1993 naar 82% in 2001. Het relatieve aantal parttimers stijgt derhalve. Opvallend is de categorie tot 8 uur die relatief belangrijker wordt ten opzichte van 1993. N.B. Nadere analyse toont aan dat met name onder de instromers van 55 jaar en ouder het aantal parttimers hoog is. In 1992 werkt 19% van de instromers ouder dan 55 jaar parttime. In 1997 is dit 33%, en in 2001 is dit 53%. In 2001 is met name het aantal instromende 55-plussers dat minder dan 24 uur werkt sterk gestegen. In 2001 zijn er in totaal 320 instromende 55-plussers, waarvan er 155 minder dan 24 uur werken.
5.3
Arbeidsduur van tijdelijke werknemers
De gemiddelde arbeidsduur per week onder tijdelijke werknemers is gedaald van 35,8 naar 34,2 uur per week in de periode 1994-2001, zoals blijkt uit de onderstaande tabel. Tabel 25 Jaar Gemiddelde arbeidsduur
Gemiddelde arbeidsduur van tijdelijke werknemers in uren per week (1993-2001)1 1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
36
35,8
35,9
35,5
35
35
35,1
35,2
34,2
De gemiddelde arbeidsduur ligt voor tijdelijke werknemers het lager dan voor de gehele branche, en ook lager dan voor instromers die niet in hetzelfde jaar uitstromen.
1
Dit is het aantal uur per week op de datum van instroom. D.w.z. dat dit kan veranderen gedurende het jaar.
37
Tabel 26
Aantal tijdelijke werknemers naar arbeidsduur per week (1993-2001)1 Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Minder dan 8 uur
12
29
21
24
43
49
56
56
124
8 tot 16 uur
23
30
40
62
55
58
53
60
64
16 tot 24 uur
34
65
44
74
85
71
88
103
119
24 tot 32 uur
15
42
34
37
52
45
57
63
87
32 tot 38 uur
8
35
40
49
83
72
61
84
127
38 uur
843
1.444
1.325
1.530
1.498
1.486
1.677
2.005
2.038
Totaal
935
1.645
1.504
1.776
1.816
1.781
1.992
2.371
2.559
Arbeidsduur
Deze tabel geeft het volgende weer: • Het aantal tijdelijke werknemers dat minder dan 38 uur werkt is meer dan verdrievoudigd. De totale groei van het aantal tijdelijke werknemers sinds 1994 (924) is voor 35% veroorzaakt door werknemers die minder dan 38 uur in de week werken. Tabel 27
Percentage tijdelijke werknemers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (1993, 1997, 2001) Jaar
1993
1997
2001
Minder dan 8 uur
1%
2%
5%
8 tot 16 uur
2%
3%
3%
16 tot 24 uur
4%
5%
5%
24 tot 32 uur
2%
3%
3%
32 tot 38 uur
1%
5%
5%
38 uur
90%
82%
80%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur
Uit deze tabel blijkt dat het aantal tijdelijke werknemers dat 38 uur werkt, daalt van 90% in 1993 naar 80% in 2001. Het relatieve aantal parttimers stijgt derhalve. Verder valt de toename op van het percentage tijdelijke werknemers dat minder dan 8 uur werkt.
1
Dit is het aantal uur per week op de datum van instroom. D.w.z. dat dit kan veranderen gedurende het jaar.
38
5.4
Arbeidsduur van uitstromers
In de onderstaande tabel is te lezen hoe de arbeidsduur per week onder uitstromers in de periode 1993-2001 is veranderd. Tabel 28
Gemiddelde arbeidsduur van uitstromers in uren per week (1993 - 2001)1
Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Gemiddelde arbeidsduur
35,6
35,8
35,8
35,6
35,5
35,4
35,6
35,6
35,7
De gemiddelde arbeidsduur per week onder uitstromers is in de periode 1993-2001 vrij stabiel. Er is geen sprake van daling zoals bij instromers. Daardoor kennen uitstromers aanvankelijk een lagere gemiddelde arbeidsduur, maar vanaf 1995 kennen zij een hogere gemiddelde arbeidsduur dan instromers. De gemiddelde arbeidsduur onder uitstromers ligt wel lager dan die van de gehele branche. In de onderstaande tabel is het aantal uitstromers verdeeld naar arbeidsduur per week voor de periode 1993-2001. Tabel 29
Aantal uitstromers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (1993-2001) Jaar
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Minder dan 8 uur
43
71
71
74
83
123
130
150
96
8 tot 16 uur
81
109
115
123
154
144
162
196
125
16 tot 24 uur
180
207
195
198
199
239
256
296
251
24 tot 32 uur
108
144
160
145
159
184
184
202
195
32 tot 38 uur
22
95
111
93
119
155
169
203
145
38 uur
3.063
4.324
4.419
4.027
4.286
4.812
5.755
6.828
5.166
Totaal
3.497
4.950
5.071
4.660
5.000
5.657
6.656
7.875
5.978
Arbeidsduur
Over deze tabel kan het volgende worden opgemerkt: • Het merendeel (ongeveer 86%) van de uitstromers werkt in de periode 1993-2001 38 uur per week. • Het aantal uitstromers in deeltijdfuncties (alle functies beneden de 38 uur) groeit sneller (30%) dan het aantal uitstromers in voltijdfuncties (19%). In de onderstaande tabel staat voor de jaren 1993, 1997 en 2001 het percentage uitstromers per arbeidsduurcategorie weergegeven.
1
Dit is het aantal uur per week op de datum van instroom. D.w.z. dat dit kan veranderen gedurende het jaar.
39
Tabel 30
Percentage uitstromers in de installatietechniek naar arbeidsduur per week (1993, 1997, 2001) Jaar
1993
1997
2001
Minder dan 8 uur
1%
2%
3%
8 tot 16 uur
2%
3%
2%
16 tot 24 uur
5%
4%
4%
24 tot 32 uur
3%
3%
3%
32 tot 38 uur
1%
3%
3%
38 uur
88%
85%
84%
Totaal
100%
100%
100%
Arbeidsduur
Uit deze tabel blijkt dat: • Het percentage uitstromers dat 38 uur werkt, daalt van 88% in 1993 naar 84% in 2001. Het relatieve aantal parttimers dat uitstroomt, stijgt daarentegen licht.
40
41
6
Leeftijd van werknemers in de installatietechniek
In dit hoofdstuk wordt op de leeftijdsverdeling van werknemers in de installatietechniek ingegaan. De leeftijdsverdeling van alle werknemers, instromende, tijdelijke en uitstromende werknemers komen aan de orde. In dit hoofdstuk zijn in de tabellen geen gegevens van de jaren 1992 en 1993 opgenomen. In de cijfers van deze jaren zijn jongeren ondervertegenwoordigd, waardoor met name in tabellen met relatieve aantallen een vertekend beeld zou ontstaan. De ondervertegenwoordiging van jongeren voor de jaren 1992 en 1993 wordt verklaard door een verandering in definities in de bestanden van Mn services.
6.1
Leeftijd van alle werknemers
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de mate waarin verschillende leeftijdscategorieën in de installatietechniek vertegenwoordigd zijn. Tabel 31
Aantal werknemers in de installatietechniek naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
9.864
9.602
10.020
10.504
10.889
11.354
11.326
11.527
25 t/m 34 jaar
15.710
16.192
17.017
17.850
18.364
18.653
18.835
18.907
35 t/m 44 jaar
12.221
12.309
12.573
13.096
13.455
13.712
14.244
14.615
45 t/m 54 jaar
9.663
9.993
10.460
10.920
11.535
11.996
12.631
12.472
≥ 55 jaar
2.271
2.467
2.781
3.070
3.555
3.882
4.273
4.947
49.729
50.563
52.851
55.440
57.798
59.597
61.309
62.468
35,2
35,4
35,4
35,5
35,7
35,9
36,2
36,4
Leeftijd ≤ 24 jaar
Totaal Gemiddelde leeftijd
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • De meeste werknemers bevinden zich in de gehele periode in de leeftijdscategorie 25 tot en met 34 jaar oud. • Het aantal werknemers in de leeftijdscategorie 55 jaar of ouder laat relatief gezien de grootste toename zien: er is sprake van meer dan een verdubbeling. • De gemiddelde leeftijd van werknemers in de installatietechniek stijgt tussen 1994 en 2001 van 35,2 naar 36,4 jaar.
42
Tabel 32
Percentage werknemers in de installatietechniek naar leeftijd (1994, 1997 en 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
20%
19%
18%
25 t/m 34 jaar
32%
32%
30%
35 t/m 44 jaar
25%
24%
23%
45 t/m 54 jaar
19%
20%
20%
5%
6%
8%
100%
100%
100%
Leeftijd
≥ 55 jaar Totaal
Uit deze tabel blijkt het volgende: • Na 1994 stijgt het percentage werknemers van 45 jaar en ouder licht (van 24% naar 28%) ten opzichte van de werknemers jonger dan 45 jaar. In de volgende tabel wordt voor 2001 het percentage werknemers in de installatietechniek per leeftijdscategorie naar arbeidsduur weergegeven. Tabel 33
Percentage werknemers per leeftijdscategorie naar arbeidsduur per week in 2001.
Leeftijd Arbeidsduur
≤ 24 jaar
25 t/m 34 jaar
35 t/m 44 jaar
45 t/m 54 jaar
≥ 55 jaar
Gemiddeld
Minder dan 8 uur
2%
1%
1%
2%
3%
1%
8 tot 16 uur
2%
1%
2%
2%
5%
2%
16 tot 24 uur
1%
2%
4%
4%
7%
3%
24 tot 32 uur
2%
2%
3%
4%
5%
3%
32 tot 38 uur
3%
2%
2%
2%
2%
2%
38 uur
91%
92%
88%
86%
77%
88%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
100%
Uit deze tabel blijkt het volgende: • In 2001 werkt gemiddeld 88% van de werknemers in de installatietechniek 38 uur of meer. • Onder werknemers die 35 jaar of ouder zijn bevinden zich meer parttimers dan onder jongere werknemers. De groep 55-plussers kent het hoogste percentage parttimers, namelijk 23%.
43
6.2
Leeftijd van instromende werknemers
Tabel 34
Aantal instromers in de installatietechniek naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤ 24 jaar
4.434
3.655
4.192
4.226
4.272
4.486
4.126
4.749
25 t/m 34 jaar
2.704
2.139
2.501
2.760
2.929
3.211
3.228
3.402
35 t/m 44 jaar
1.067
1.029
1.127
1.333
1.445
1.499
1.840
1.943
45 t/m 54 jaar
568
542
713
759
889
789
958
988
≥ 55 jaar
127
126
175
177
186
200
251
320
8.900
7.491
8.708
9.255
9.721
10.185
10.403
11.402
27,5
27,8
28
28,4
28,8
28,5
29,7
29,4
Leeftijd
Totaal Gemiddelde leeftijd
Uit de bovenstaande tabel kan het volgende worden afgeleid: • De gemiddelde leeftijd van instromers in de installatietechniek stijgt vanaf 1994 van 27,5 naar 29,4 jaar en ligt daarmee ongeveer 7 jaar lager dan het gemiddelde voor de gehele branche. • De grootste groep instromers in de periode 1994-2001 jonger dan 24 jaar. • De kleinste groep instromers wordt gevormd door de 55-plussers. In onderstaande tabel wordt voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage instromers naar leeftijdscategorie weergegeven. Tabel 35
Percentage instromers in de installatietechniek naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
50%
46%
42%
25 t/m 34 jaar
30%
30%
30%
35 t/m 44 jaar
12%
14%
17%
45 t/m 54 jaar
6%
8%
9%
≥ 55 jaar
1%
2%
3%
100%
100%
100%
Leeftijd
Totaal
Uit deze tabel blijkt het volgende: • Het percentage instromers jonger dan 25 jaar daalt van 50% in 1994 naar 42% in 2001. • Het percentage instromers van 35 jaar en ouder groeit daarentegen van 19% in 1994 naar 29% in 2001.
44
6.3
Leeftijd van tijdelijke werknemers
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de absolute aantallen tijdelijke werknemers verdeeld over leeftijdscategorieën. Daarnaast is per jaar de gemiddelde leeftijd van de instromers vermeld. Tabel 36
Aantal tijdelijke werknemers in de installatietechniek naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Leeftijd ≤ 24 jaar
785
731
855
844
865
939
1.089
1.189
25 t/m 34 jaar
495
430
530
518
528
622
701
720
35 t/m 44 jaar
217
183
230
272
243
269
252
411
45 t/m 54 jaar
112
137
121
141
117
130
185
171
36
23
40
41
28
32
44
68
1.645
1.504
1.776
1.816
1.781
1.992
2.371
2.559
28,2
28,0
27,9
28,4
27,5
27,7
28,3
28,4
≥ 55 jaar Totaal Gemiddelde leeftijd
Uit deze tabel kan het volgende worden afgeleid: • Vanaf 1994 is de gemiddelde leeftijd van de tijdelijke werknemers ongeveer 28 jaar. Dit gemiddelde komt overeen met de gemiddelde leeftijd voor alle instromers in de branche. • In de periode 1994-2001 is de groep tijdelijke werknemers beneden de 25 jaar het grootst. • De kleinste groep tijdelijke werknemers is 55-plus. In onderstaande tabel wordt voor de jaren 1994, 1997 en 2001 het percentage tijdelijke werknemers naar leeftijd weergegeven. Tabel 37
Percentage tijdelijke werknemers in de installatietechniek naar leeftijd (1994, 1997, 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
48%
46%
46%
25 t/m 34 jaar
30%
29%
28%
35 t/m 44 jaar
13%
15%
16%
45 t/m 54 jaar
7%
8%
7%
≥ 55 jaar
2%
2%
3%
100%
100%
100%
Leeftijd
Totaal
Deze tabel leidt tot een aantal constateringen: • Vanaf 1994 blijft de verdeling over leeftijdscategorieën van werknemers die binnen een jaar zowel in- als uitstromen tamelijk constant.
45
6.4
Leeftijd van uitstromende werknemers
De onderstaande tabel geeft het aantal uitstromers weer, verdeeld over leeftijdscategorieën. Tabel 38
Aantal uitstromers in de installatietechniek naar leeftijd (1994-2001) Jaar
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
≤ 24 jaar
1.156
1.231
1.071
1.125
1.405
1.596
1.856
1.492
25 t/m 34 jaar
1.630
1.818
1.724
1.869
2.197
2.569
2.862
1.984
35 t/m 44 jaar
938
922
823
863
981
1.159
1.469
1.154
45 t/m 54 jaar
671
602
536
582
577
654
908
592
≥ 55 jaar
555
498
506
561
497
678
780
756
4.950
5.071
4.660
5.000
5.657
6.656
7.875
5.978
35,2
34,3
34,5
34,7
33,5
34,0
34,5
35,0
Leeftijd
Totaal Gemiddelde leeftijd
Uit deze tabel blijkt dat na 1994 gemiddelde leeftijd van uitstromers 34 à 35 jaar is. Dit ligt ongeveer drie jaar beneden het gemiddelde voor de gehele branche. De onderstaande tabel geeft de verdeling van de uitstromers weer, verdeeld over verschillende leeftijdscategorieën. Tabel 39
Percentage uitstromers in de installatietechniek naar leeftijd (1994, 1997 en 2001) Jaar
1994
1997
2001
≤ 24 jaar
23%
23%
25%
25 t/m 34 jaar
33%
37%
33%
35 t/m 44 jaar
19%
17%
19%
45 t/m 54 jaar
14%
12%
10%
≥ 55 jaar
11%
11%
13%
100%
100%
100%
Leeftijd
Totaal
Uit deze tabel kan het volgende worden afgeleid: • De grootste groep uitstromers is gedurende de gehele periode tussen de 25 en 35 jaar oud. • Elk jaar is ongeveer dezelfde verdeling van instromers over de verschillende leeftijdscategorieën te zien.
46
47
7
Functies van werknemers in de installatietechniek
De functies binnen de installatietechniek kunnen worden ingedeeld in technische en niettechnische functies. Bij technische functies kan worden gedacht aan functies als installateur of servicemonteur. Administratief medewerker of marketingmedewerker zijn voorbeelden van niet-technische functies. In dit hoofdstuk wordt eerst gekeken naar de verdeling tussen technische en niet-technische functies onder alle werknemers, instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de meest voorkomende beroepen in de installatiebranche. In 1992, 1993 en 1994 werd nog gebruik gemaakt van oude functieclassificaties. Deze categorieën zijn heel grof, waardoor de indeling naar technische en niet-technische functies niet kan worden gemaakt. In dit hoofdstuk wordt komen daarom alleen jaren vanaf 1995 aan de orde.
7.1
Technische en niet-technische functies onder alle werknemers
In onderstaande tabel is te zien hoe de werknemers in de installatietechniek zijn verdeeld over technische en niet-technische functies voor de jaren 1995 tot en met 2001. Tabel 40 Jaar
1995 Abs.
Functie
Aantal en percentage werknemers in technische en niet-technische functies (19952001) 1996
Perc.
Abs.
1997
Perc.
Abs.
1998
Perc.
Abs.
1999
Perc.
Abs.
2000
Perc.
Abs.
2001
Perc.
Abs.
Perc.
Technisch 36.543
72% 41.724
79% 44.457
80% 46.517
80% 47.965
80% 49.371
81% 50.757
81%
Niettechnisch
6.722
13%
8.131
15%
8.759
16%
9.491
16% 10.037
17% 10.606
17% 11.027
18%
Onbekend
7.298
14%
2.996
6%
2.224
4%
1.790
Totaal
3%
1.595
3%
1.332
2%
684
1%
50.563 100% 52.851 100% 55.440 100% 57.798 100% 59.597 100% 61.309 100% 62.468 100%
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • De functies in de installatietechniek zijn over de gehele periode overwegend technisch. • Zowel het percentage werknemers in een technische functie als het percentage werknemers in een niet-technische functie neemt toe. • Gezien het aantal werknemers waarvan onbekend is of zij een technische of niettechnische functie vervullen, is het moeilijk te zeggen of het aantal werknemers in niettechnische functies toe of afneemt t.o.v. het aantal werknemers in technische functies. N.B.: In 2001 hebben 11.027 werknemers een niet-technische functie. Hiervan zijn er 5.254 vrouw, dit is 48%.
48
7.2
Technische en niet-technische functies onder instromers
In de volgende tabel is aangegeven hoeveel nieuwe werknemers in de branche in een technische functie instromen, en hoeveel werknemers in een niet-technische functie instromen. Tabel 41 Jaar
Aantal en percentage instromers in technische en niet-technische functies (19952001) 1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Functie
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Technisch
5.845
78%
6.733
77%
7.114
77%
7.575
78%
7.901
78%
8.086
78%
8.973
79%
Niettechnisch
1.136
15%
1.397
16%
1.634
18%
1.890
19%
2.006
20%
2.229
21%
2.371
21%
510
7%
578
7%
507
5%
256
3%
278
3%
88
1%
58
1%
Onbekend Totaal
7.491 100%
8.708 100% 9.255 100% 9.721 100% 10.185 100% 10.403 100% 11.402 100%
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Gedurende de gehele periode heeft ongeveer 78% van de instromers een technische functie. • Het percentage instromers in een niet- technische functie bedraagt in 2001 21%. • Het aantal instromers met een niet-technische functie is in 2001 meer dan verdubbeld ten opzichte van 1995 (een groei van 108%). Vermoedelijk is deze groei voor een belangrijk deel veroorzaakt doordat van steeds meer instromers duidelijk is of zij een technische of niet-technische functie hebben, en waren het in eerdere jaren vooral de instromers in niettechnische functies van wie het karakter van de functie onbekend was.
7.3
Technische en niet-technische functies onder tijdelijke werknemers
De verdeling tussen technische en niet-technische functies onder tijdelijke werknemers wordt in de onderstaande tabel weergegeven. Tabel 42 Jaar Functie
Aantal en percentage tijdelijke werknemers in technische en niet-technische functies (1995-2001) 1995
1996
1997
1998
1999
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
Perc.
Abs.
1.190
79%
1.406
79%
1.376
76%
1.375
77%
1.563
Niettechnisch
159
10%
196
11%
303
17%
315
18%
Onbekend
155
10%
174
10%
137
8%
91
5%
1.504
100%
1.776
100%
1.816
100%
1.781
Technisch
Totaal
2000
Abs.
Perc.
78% 1.876
79% 2.068
81%
351
18%
473
20%
482
19%
78
4%
22
1%
9
0%
100% 1.992
Perc.
Abs.
2001
100% 2.371
Perc.
100% 2.559 100%
49
De tabel levert de volgende resultaten. • Ongeveer 79% van de tijdelijke werknemers heeft in de periode 1995-2001 een technische functie. • Het aantal tijdelijke werknemers in niet-technische functies, stijgt van 159 in 1995 naar 482 in 2001. Deze verdrievoudiging wordt vermoedelijk veroorzaakt doordat ieder jaar van steeds meer tijdelijke werknemers bekend is of zij in een technische of niettechnische functie werkten. Waarschijnlijk was in eerdere jaren het karakter van de functie met name bij niet-technische werknemers onbekend.
7.4
Technische en niet-technische functies onder uitstromers
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de verdeling van instromers in technische en niettechnische functies. Tabel 43 Jaar
Aantal en percentage uitstromers in technische en niet-technische functies (19952001) 1995
1996
1997
Functie
Abs.
Perc.
Abs.
Technisch
3.368
66%
3.486
74% 3.784
683
13%
843
18% 1.015
Onbekend
1.020
20%
331
Totaal
5.071
100%
4.660
Niettechnisch
Perc.
7%
Abs.
201
100% 5.000
1998
Perc.
Perc.
Abs.
76% 4.258
75% 5.146
77%
20% 1.195
21% 1.349
204
100% 5.657
Perc.
2000
Abs.
4%
Abs.
1999
2001 Abs.
Perc.
6.036
77% 4.663
78%
20%
1.649
21% 1.243
21%
161
2%
190
100% 6.656
100%
7.875
4%
Perc.
2%
Beroepen
De meest voorkomende functies in de installatietechniek zijn monteur en loodgieter. Samen betreft dit bijna de helft van het aantal werknemers. Dit beeld is voor zover dit kon worden nagegaan gedurende de gehele periode stabiel. In de onderstaande tabel wordt voor alle groepen inzichtelijk gemaakt wat in 2000 de vier meest voorkomende beroepen zijn.
50
1%
100% 5.978 100%
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • De verdeling tussen technische en niet-technische functies is ongeveer gelijk aan die bij alle werknemers, namelijk 80% technisch en 20% niet-technisch. • De groei van zowel de uitstromers uit technische als uit niet-technische functies is voor een groot deel te verklaren uit feit het dat van steeds meer uitstromers bekend is of zij in een technische of niet-technische functie werken.
7.5
72
Tabel 44
Meest voorkomende beroepen in de installatietechniek in 2000 (percentage van het totaal aantal werknemers in de betreffende groep).
Jaar
Alle werknemers
Instromers
Tijdelijke werknemers Uitstromers
2000
Monteur (24%)
Monteur (25%)
Monteur (25%)
Monteur (23%)
Loodgieter (19%)
Loodgieter (14%)
Loodgieter (15%)
Loodgieter (17%)
Administratief medewerker (7%)
Administratief medewerker (10%)
Administratief medewerker (6%)
Administratief medewerker (9%)
Service-monteur (4%)
Elektromonteur (4%), Installateur (4%)
Alg. medewerker (6%)
Service-monteur (4%)
De verdeling van de beroepen in de instroom en de uitstroom komt overeen met het huidige beeld van de installatietechniek. Er wordt niet in bepaalde beroepen opvallend meer ingestroomd of uitgestroomd.
51
8
Loon van werknemers in de installatietechniek
In dit hoofdstuk worden de veranderingen in uurloon van werknemers onderzocht. Er wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan alle werknemers, instromers, tijdelijke werknemers en uitstromers. Vergelijkingen worden gemaakt tussen instroom en uitstroom en tussen leeftijdscategorieën. Tot slot wordt kort aandacht besteed aan de ontwikkelingen van bruto maandlonen om een vergelijking met de loonontwikkeling in de rest van Nederland mogelijk te maken. Het laagste en het hoogste percentiel is voor alle groepen steeds buiten beschouwing gelaten.
8.1
Gemiddeld bruto uurloon alle werknemers
Alvorens in te gaan op het bruto uurloon wordt in de onderstaande figuur de ontwikkeling van het bruto maandloon van de werknemers in de installatietechniek sinds 1992 vergeleken met de ontwikkeling van het bruto maandloon in heel Nederland. Figuur 5
Verandering in gemiddeld bruto maandloon van personen in Nederland en werknemers in de installatietechniek (1992-2001)
130
125
Indexcijfer (1992=100)
120
115
Gemiddeld bruto inkomen van personen Nederland 1992-1999
110
105
Verandering in gemiddeld bruto inkomen alle werknemers installatietechniek 1992-2001
100
95
90
85
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
19 92
80
In het bovenstaande figuur is de relatieve verandering in het bruto maandinkomen voor alle werknemers in de installatietechniek en de verandering in het bruto maandinkomen van personen in Nederland weergegeven (1992 is op 100 gesteld). Hieruit blijkt dat tot 1994 de ontwikkeling van het bruto uurloon in de installatietechniek gelijkt loopt met de nationale ontwikkeling. Vanaf 1994 blijft het gemiddeld bruto maandinkomen van werknemers in de installatietechniek enigszins achter bij de ontwikkeling van het inkomen voor personen in Nederland (111 tegen 118 in 1999).
52
In de rest van dit hoofdstuk wordt gesproken over uurlonen. De volgende figuur geeft het gemiddeld bruto uurloon van werknemers in de installatietechniek afgerond op eurocenten voor de jaren 1992 tot en met 2001. Figuur 6
Gemiddeld bruto uurloon in de installatietechniek in euro’s (1992 –2001) gemiddeld bruto-uurloon 11,63
12
11,00 10,30 10,49
11 10
9,44 9,50
9,36
9,49
9,78
9,78
9 8 7
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
19 92
6
Het gemiddelde bruto uurloon is sinds 1992 van € 9,36 met € 2,27 toegenomen tot € 11,63. Relatief gezien is dit een toename van 24%. In de onderstaande tabel is het gemiddeld bruto uurloon verdeeld over de verschillende leeftijdscategorieën weergegeven. Hierbij is afgerond op eurocenten. Tabel 45 Jaar
Gemiddelde bruto uurloon in euro’s (1992, 1997, 2001) en relatieve verandering bruto uurloon (1992-2001) van alle werknemers naar leeftijd 1992
1997
2001
≤24 jaar
6,42
5,21
6,44
0%
25 t/m 34 jaar
8,95
9,58
11,51
29%
35 t/m 44 jaar
10,12
11,34
13,22
31%
45 t/m 54 jaar
10,53
11,89
13,72
30%
≥55 jaar
10,64
12,11
13,88
30%
Leeftijd
Relatieve verandering uurloon 1992 - 2001
Uit deze tabel is het volgende op te maken: • Het loon voor werknemers beneden de 25 jaar is in de periode 1992-1997 gedaald. Over de gehele periode 1992-2001 is het loon daardoor nauwelijks gestegen, namelijk met € 0,02. • De loonstijgingen tussen 1992 en 2001 in de overige leeftijdscategorieën verschillen weinig van elkaar, allemaal rond de 30%. • In 1992 verdienen werknemers van 35 tot 45 jaar 58% meer dan werknemers jonger dan 25 jaar. Het verschil tussen de middelste en de oudste leeftijdscategorie is in 1992 5%.
53
•
In 2001 is het verschil in loon tussen de jongste werknemers en de werknemers uit de middelste leeftijdscategorie gegroeid tot 105%. Het verschil in loon tussen de middelste en de oudste leeftijdscategorie is in 2001 niet gewijzigd ten opzichte van 1992, het is nog steeds 5%. Het verschil in loon tussen jongeren en ouderen is groter geworden.
8.2
Gemiddeld bruto uurloon instromers
In de onderstaande figuur is te zien hoe het gemiddeld bruto uurloon van instromers zich in de periode 1994-2001 heeft ontwikkeld. Hierbij is afgerond op eurocenten. Figuur 7
Gemiddeld bruto uurloon instromers in de installatietechniek in euro’s (19942001). Uurloon instromers
12 11 9,12
10
8,77
9
7,84 7,14
8
7,05
7,19
8,05
7,40
7
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
6
Het bruto uurloon van instromers is tot en met 1995 gedaald, daarna is er weer sprake van een stijging. Over de gehele periode is het bruto uurloon van instromers gestegen met 19%. Tabel 46 Jaar
Gemiddeld bruto uurloon in euro’s (1994, 1997, 2001) en relatieve verandering bruto uurloon (1994-2001) van instromers naar leeftijd 1994
1997
2001
≤24 jaar
5,02
4,57
5,72
13%
25 t/m 34 jaar
8,67
9,10
10,95
29%
35 t/m 44 jaar
10,10
10,38
12,09
18%
45 t/m 54 jaar
10,26
10,90
12,25
19%
≥55 jaar
10,72
11,22
12,34
15%
Leeftijd
• • •
54
Relatieve verandering uurloon 1994-2001
Over de gehele periode is het bruto uurloon voor instromers jonger dan 25 jaar het minst toegenomen, namelijk 13%. Het bruto uurloon voor de 25- tot en met 34-jarige instromers is het meest gestegen. De oudste instromers verdienen het meest per uur.
8.3
Gemiddeld bruto uurloon tijdelijke werknemers
In deze paragraaf komt het gemiddeld bruto uurloon van tijdelijke werknemers aan de orde, waarbij ook wordt gekeken naar de verschillen tussen leeftijdscategorieën. Hierbij is afgerond op eurocenten. Figuur 8
Gemiddeld bruto uurloon tijdelijke werknemers in de installatietechniek in euro’s (1994-2001) Uurloon tijdelijke werknemers
12 11 10 8,54
9
8,08 7,52
8
7,23
6,84
7,15
6,98
7,15
7
• •
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
6
Na 1995 begint, na een daling, het bruto uurloon weer licht te stijgen. Het bruto uurloon onder tijdelijke werknemers stijgt over de gehele periode gezien met 18%.
Tabel 47 Jaar
Gemiddelde bruto uurloon in euro’s (1994, 1997, 2001) en relatieve verandering bruto uurloon (1994-2001) van tijdelijke werknemers naar leeftijd 1994
1997
2001
≤24 jaar
5,08
4,61
5,82
15%
25 t/m 34 jaar
8,55
8,74
10,24
20%
35 t/m 44 jaar
9,88
9,74
11,66
18%
45 t/m 54 jaar
10,45
10,41
11,52
10%
≥55 jaar
10,42
11,01
11,59
11%
Leeftijd
• •
Relatieve verandering uurloon 1994-2001
Het bruto uurloon van tijdelijke werknemers jonger dan 25 jaar en tussen de 35 en 54 jaar daalt aanvankelijk. Na 1997 nemen de uurlonen in alle leeftijdscategorieën toe.
55
8.4
Gemiddeld bruto uurloon uitstromers
Figuur 9
Gemiddeld bruto uurloon uitstromers in de installatietechniek in euro’s (19942001) Uurloon uitstromers
12 10,85 10,32
11 10 8,95
9,15
9,23
9,40
9,73
8,86
9 8 7
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
6
Na 1995 is er sprake van een jaarlijkse stijging van het bruto uurloon van uitstromers. Over de gehele periode is het bruto uurloon van uitstromers gestegen met 21%. Tabel 48 Jaar
Gemiddelde bruto uurloon in euro’s (1994, 1997, 2001) en relatieve verandering bruto uurloon (1994-2001) van uitstromers naar leeftijd 1994
1997
2001
≤24 jaar
5,10
5,14
6,24
22%
25 t/m 34 jaar
9,06
9,23
11,18
23%
35 t/m 44 jaar
10,65
10,89
12,84
20%
45 t/m 54 jaar
10,92
11,76
13,19
21%
≥55 jaar
11,36
12,18
14,05
24%
Leeftijd
• •
56
Relatieve verandering uurloon 1994-2001
Het bruto uurloon van uitstromers ouder dan 55 jaar stijgt het meest. Het bruto uurloon van uitstromers jonger dan 25 stijgt met 22% meer dan het bruto uurloon van instromers uit deze leeftijdscategorie (13%).
57
9
Gemiddelde duur dienstverband van werknemers in de installatietechniek
Het onderwerp van dit hoofdstuk is de gemiddelde duur van het dienstverband van werknemers in de installatietechniek. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de gemiddeld duur van het dienstverband van alle werknemers in de installatietechniek, dan van tijdelijke werknemers en tot slot van uitstromers.
9.1
Duur dienstverband alle werknemers
In de onderstaande figuur wordt weergegeven hoeveel jaren werknemers in de installatietechniek gemiddeld in dienst zijn. Figuur 10 Gemiddelde duur van het dienstverband in jaren (1992-2001) gemiddeld dienstverband 6,5
5,9 5,6
6,0
5,6
5,9
5,9
6,1
6,0
6,1
6,1
5,6
5,5 5,0 4,5
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
19 93
19 92
4,0
De duur van het dienstverband is in de afgelopen jaren toegenomen. In 1992 waren werknemers gemiddeld vijfenhalf jaar in dienst van een bedrijf. In 2001 was het gemiddelde dienstverband iets meer dan zes jaar.
9.2
Duur dienstverband tijdelijke werknemers
In de onderstaande figuur staat het gemiddelde dienstverband van tijdelijke werknemers weergegeven in maanden.
58
Figuur 11 Gemiddelde duur van het dienstverband tijdelijke werknemers in maanden (19942001)
gemiddeld dienstverband tijdelijke werknemers 5,0
4,8
4,9 4,5
4,4
4,5 3,9
4,0
3,9
3,8
4,0 3,5
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
3,0
Het dienstverband van tijdelijke werknemers kent een wisselend verloop, maar over de gehele periode gezien, is er weinig verschil. Zowel in 1994 als in 2001 zijn tijdelijke werknemers krap 5 maanden in dienst.
9.3
Duur dienstverband uitstromers
Wanneer naar alleen uitstromers wordt gekeken, valt op dat het gemiddeld dienstverband korter is dan het gemiddelde van alle werknemers, namelijk tussen de vier en vijf jaar. De lengte van het gemiddeld dienstverband onder uitstromers kent een grilliger verloop dan dat van alle werknemers. Figuur 12 Gemiddelde duur van het dienstverband uitstromers in jaren (1994-2001) gemiddeld dienstverband uitstromers 4,8
5,0
4,5
4,4
4,5 4,0
4,0
4,2
4,0
4,0
4,0 3,5
20 01
20 00
19 99
19 98
19 97
19 96
19 95
19 94
3,0
59
10
Regionale indeling van bedrijven in de installatietechniek
OLC heeft in totaal tien Regionale Commissies voor de Installatietechniek (RCI). Dit zijn platformen voor werkgevers en werknemers onder de regie van het OLC voor afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De RCI’s bevinden zich in de volgende regio’s: 1. Noord-Nederland 2. Overijssel 3. Gelderland 4. Noord-Nederland, Flevoland 5. Utrecht 6. Haaglanden 7. Rijnmond 8. Zuid-West Nederland 9. Midden- en Oost-Brabant 10. Limburg Er zijn grote bedrijven die administratief in één plaats zijn gevestigd, maar verspreid over het land meerdere vestigingen hebben. Onbekend is welke werknemers bij welke vestiging werkzaam zijn. Alle werknemers worden daarom gerekend tot de RCI waar het bedrijf gevestigd is. Zelfstandigen-zonder-personeel (z.z.p.-ers) worden in deze cijfers niet meegerekend.
10.1 Alle bedrijven per RCI In de onderstaande tabel is aangegeven hoe de bedrijven in de installatietechniek over het land verdeeld zijn. Tabel 49
Aantal bedrijven in de installatietechniek per RCI (1992-2001) Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Groei 19922001
Noord-Nederland
346
352
362
378
382
379
399
400
399
409
18%
Overijssel
419
438
451
446
454
461
464
478
474
495
18%
Gelderland
249
264
270
278
288
291
289
289
281
293
18%
Noord-Holland/ Flevoland
577
580
599
604
604
613
635
637
648
650
13%
Utrecht
371
386
382
396
398
407
415
432
426
427
15%
Haaglanden
454
461
472
483
485
486
509
496
487
478
5%
Rijnmond
320
329
334
335
327
335
349
354
351
364
12%
Zuid-West Nederland
270
279
292
295
300
301
305
306
310
324
20%
Midden- en Oost Brabant
404
420
428
439
452
469
465
467
468
487
21%
Limburg
231
247
254
253
258
268
277
280
277
275
19%
21
8
3
6
15
14
4
5
5
7
n.v.t.
3.662
3.764
3.847
3.913
3.963
4.024
4.111
4.144
4.126
4.209
15%
Regio
Onbekend Totaal/gem.
60
Uit de tabel blijkt het volgende: Het RCI Noord-Holland / Flevoland kent over de gehele periode het grootste aantal bedrijven in de installatietechniek. • Het RCI Limburg kent over de gehele periode het kleinste aantal bedrijven in de installatietechniek. • De grootste relatieve toename van het aantal bedrijven vond plaats in Zuid-West Nederland en Midden en Oost Brabant. • Het minst groeide het aantal bedrijven in Haaglanden. •
10.2 Alle werknemers per RCI In de onderstaande tabel is het aantal werknemers in de installatietechniek per regio weergegeven. Tabel 50
Aantal werknemers in de installatietechniek per RCI (1992-2001)* Jaar
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
Noord-Nederland
2.749
3.026
3.433
3.613
3.849
3.768
4.054
4.290
4.631
4.818
75%
Overijssel
5.127
5.711
6.088
6.270
6.750
7.175
7.588
7.838
8.067
8.358
63%
Gelderland
3.659
4.107
4.263
4.535
4.762
5.494
5.665
5.661
5.632
5.666
55%
Noord-Holland, Flevoland
5.839
6.297
6.880
6.914
6.918
7.301
7.545
7.802
8.350
8.498
46%
Utrecht
7.674
8.255
8.584
8.395
8.704
9.125
9.240
9.480
9.477
9.876
29%
Haaglanden
4.768
5.215
5.417
5.661
5.851
5.976
6.244
6.461
6.475
6.132
29%
Rijnmond
3.544
3.863
3.996
3.707
4.036
4.171
4.460
4.805
4.983
5.199
47%
Zuid-West Nederland
2.454
2.724
2.877
2.979
3.167
3.268
3.414
3.485
3.586
3.677
50%
Midden- en Oost Brabant
4.910
5.300
5.491
5.779
5.900
6.185
6.388
6.197
6.449
6.551
33%
Limburg
2.586
2.686
2.687
2.696
2.869
2.927
3.182
3.562
3.643
3.670
42%
43.310 47.184 49.716 50.549 52.806 55.390 57.780 59.581 61.293 62.445
44%
Regio
Totaal/gem.
*
Groei 19922001
Van niet alle werknemers is bekend in welke regio ze werkzaam zijn. Deze werknemers zijn niet vermeld in de tabel.
Uit deze tabel valt het volgende op te maken: • De RCI’s met de kleinste aantallen werknemers zijn in 1992 resp. Zuid-West Nederland en Limburg. Dit is in 2001 nog zo, maar nu heeft Limburg iets minder werknemers in de installatietechniek dan Zuid-West Nederland. • De RCI’s met de grootste aantallen werknemers in de installatietechniek zijn in 1992 Utrecht en Noord-Nederland, Flevoland. Dit is in 2001 niet gewijzigd. In de volgende tabel wordt voor drie jaren de groei van het aantal bedrijven per regio weergegeven.
61
Tabel 51
Absolute en relatieve groei aantal werknemers per RCI (1992-2001) Jaar
1992-2001
Regio Absoluut
perc.
Noord-Nederland
2.069
75%
Overijssel
3.231
63%
Gelderland
2.007
55%
Noord-Holland, Flevoland
2.659
46%
Utrecht
2.202
29%
Haaglanden
1.364
29%
Rijnmond
2.655
47%
Zuid-West Nederland
1.223
50%
Midden- en Oost Brabant
1.641
33%
Limburg
1.084
42%
Uit deze tabel valt het volgende op te maken: • Noord-Nederland en Overijssel kennen relatief de grootste groei van het aantal werknemers in de installatietechniek. • In Utrecht en Haaglanden is de groei van het aantal werknemers in de installatietechniek relatief het kleinst. • Overijssel kent de grootste absolute groei van het aantal werknemers in de installatietechniek. In de volgende tabel wordt percentage werknemers per regio voor de jaren 1992, 1997 en 2001 weergegeven. Tabel 52
Percentage werknemers per RCI (1992, 1997, 2001) Jaar
1992
1997
2001
6%
7%
8%
Overijssel
12%
13%
13%
Gelderland
9%
10%
9%
Noord-Holland, Flevoland
13%
13%
14%
Utrecht
18%
16%
16%
Haaglanden
11%
11%
10%
Rijnmond
8%
8%
8%
Zuid-West Nederland
6%
6%
6%
11%
11%
11%
6%
5%
6%
100%
100%
100%
Regio Noord-Nederland
Midden-en Oost-Brabant Limburg Totaal
62
Over deze tabel kan een aantal opmerkingen worden gemaakt. De verdeling van de werknemers over de regio’s is in de periode 1992-2001 behoorlijk stabiel. • Het relatieve aandeel werknemers in de installatietechniek per regio is in de periode 1992-2001 licht gedaald in de regio’s Utrecht en Haaglanden, namelijk met respectievelijk 2% en 1%. • In de regio’s Overijssel, en Noord Nederland is relatief gezien het aantal werknemers gestegen, met respectievelijk 1% en 2%. •
63
11
Conclusies over tien jaar werknemers in de installatietechniek
11.1 Conclusies algemeen Inleiding In dit hoofdstuk wordt een aantal conclusies getrokken met betrekking tot het thema ‘werknemers in de installatietechniek’, op basis van de analyses van de bestanden die door Stichting MarktMonitor zijn aangeleverd. Deze gegevens zijn geanalyseerd naar: • algemene gegevens van de ontwikkeling van werknemers in de branche; • gegevens ten aanzien van de instroom van werknemers in de branche en eventuele ontwikkelingen daarin; • gegevens ten aanzien van tijdelijke werknemers in de branche en eventuele ontwikkelingen daarin; • gegevens ten aanzien van de uitstroom van werknemers in de branche en de eventuele ontwikkelingen daarin. In de conclusies wordt daar achtereenvolgens op ingegaan.
11.2 Groei van de branche Werkgelegenheid OSAM voorspelde onder meer voor de periode 1990-1994: • een groei van de technische werkgelegenheid van de branche met 1,3% per jaar; • het aantal technische werknemers in de branche zou groeien van 33.625 personen in 1989 tot 35.868 in 1994. • een toename van 2243 technische werknemers voor de vier jaar; • een totale vraag c.q. noodzakelijke instroom van bijna 11.000 mensen voor de periode 9094. De werkelijke situatie in 1994 is dat de branche is gegroeid tot bijna 50.000 werknemers waarvan er bijna 40.000 als technisch zijn te categoriseren. Dit is dus een toename van ongeveer 6.500 technische werknemers in vier jaar. Het is redelijk knap geweest van de OSAMonderzoekers de groei van de branche te voorspellen, maar de werkelijke groei in technische werknemers is dus ruim dubbel zo groot geweest als voorspeld. Om een en ander op te vangen is volgens OSAM in de periode 1990-1994 een instroom nodig van bijna 11.000 mensen. Alleen al in de jaren 1993 en 1994 is de instroom in het totaal ruim 17.000 werknemers geweest, waarvan zo’n 13.600 in technische functies. Ook in dit opzicht is de groei dus veel harder gegaan dan voorspeld. De groei van de branche is dus forser en sneller gestegen dan voorspeld, maar de procentuele stijging van de werkgelegenheid is ook hoger dan de die van de beroepsbevolking, de industrie en de bouw. Bedrijven Het aantal bedrijven is iets minder hard gegroeid dan het aantal werknemers. Gevolg daarvan is dat tussen 1992 en 2001 het gemiddeld aantal werknemers per bedrijf iets is toegenomen.
64
Het aantal bedrijven in de installatietechniek is tussen 1992 en 2001 met 547 gegroeid, dit is een toename van 15%. Nog steeds tellen de meeste bedrijven minder dan vijf werknemers, maar hun aandeel in het totaal aantal bedrijven is in deze jaren gedaald van 57% naar 51%. Het aantal grote bedrijven, met meer dan honderd werknemers, groeit het meest en hoewel klein in aantal, tellen zij in 2001 de meeste werknemers.
11.3 Instroom en uitstroom in de branche In 1993 zijn er in het totaal 8.188 nieuwe instromers in de branche op 43.469 werknemers. In 2001 is het aantal instromers opgelopen tot 11.402 op 62.468 werknemers. Op het totaal aantal werknemers wordt dus bijna een vijfde deel van de branche elk jaar vernieuwd met nieuwe instroom. De instroom is elk jaar groter dan de uitstroom. Het ging in 1993 om een vervangingsvraag van 42% en dus een uitbreidingsvraag van bijna 60%. In 2001 ging het om ruim 50% vervangingsvraag en bijna 50% uitbreidingsvraag. De installatiebranche heeft dus in de periode 1992-2001 een redelijk grote vraag gehad op de arbeidsmarkt. De leeftijdsopbouw is daarbij redelijk constant gebleven zij het dat de gemiddelde leeftijd in zeven jaar tijd wel met 1,2 jaar is toegenomen. Een grote groep van de geworven nieuwkomers is jonger dan 24 jaar. In 1994 is dat bijna 50%, maar in 1997 én in 2001 is nog altijd respectievelijk 46% en 42% van de nieuwkomers jonger dan 24. Dat is redelijk opvallend in een tijdperk dat gekenmerkt wordt door ontgroening en vergrijzing. Blijkbaar heeft de branche een redelijk grote aantrekkingskracht op jongeren. Wel is het daarbij zo dat het aantal mensen dat de branche instroomt, maar binnen een jaar ook weer de branche uitstroomt, toeneemt. In 1994 was 18% van de ingestroomde werknemers binnen het jaar weer vertrokken; in 2001 is dat opgelopen tot 22%.1 Dit blijken ook met name jongeren onder de 24 jaar te zijn. Van de in 2001 geworven jongeren stroomt in het jaar 2001 zo weer een kwart uit de branche. Overige conclusies instroom: • De arbeidsduur per week van instromers daalt tussen 1994 en 2001 van 35,9 uur naar 34,6 uur. Het aantal parttimers onder instromers neemt toe van 10% naar 18%. • De gemiddelde leeftijd van instromende werknemers stijgt van 27,5 jaar naar 29,4 jaar. De gemiddelde leeftijd van instromers ligt daarmee beduidend lager dan de gemiddelde leeftijd van alle werknemers. De grootste groep instromers (42%) in de periode 19942001 is jonger dan 25 jaar. • Het aandeel instromende werknemers met een technische functie is ongeveer hetzelfde als onder alle werknemers, namelijk zo’n 80%. Overige conclusies tijdelijke werknemers • De arbeidsduur van tijdelijke werknemers is iets korter dan die van de instromers. In 1994 werken zij gemiddeld 35,8 uur per week, in 2001 is dit 34,2 uur. • De gemiddelde leeftijd van tijdelijke werknemers is ongeveer gelijk aan die van instromers. In 1994 is de tijdelijke werknemer gemiddeld 28,8 jaar, in 2001 is dit 28,4 jaar. Bijna de helft (46%) van de tijdelijke werknemers is jonger dan 25 jaar. • Het aandeel tijdelijke werknemers met een technische functie is ongeveer hetzelfde als onder alle werknemers en instromers, namelijk zo’n 80%. 1
Dit zijn tijdelijke werknemers die binnen één kalenderjaar zijn in- en uitgestroomd. In werkelijkheid ligt het percentage van tijdelijke werknemers hoger.
65
•
Het gemiddeld dienstverband van tijdelijke werknemers schommelt in de periode 19942001 tussen de 3,8 en 4,9 maanden.
Overige conclusies uitstroom: • De gemiddelde arbeidsduur van uitstromers verandert weinig en ligt rond de 35,7 uur per week. • De gemiddelde leeftijd van uitstromers is ook vrij stabiel. Met 34,5 jaar ligt deze iets lager dan de leeftijd van alle werknemers, maar beduidend hoger dan de leeftijd van instromers. De grootste groep uitstromers (ongeveer 37%) is tussen de 25 en de 34 jaar. • De verdeling van technische en niet-technische functies onder uitstroom komt overeen met het algemene beeld. Ongeveer 80% van de uitstromers had een technische functie.
11.4 Vergelijkingen door de tijd In onderstaande tabel staan een aantal vergelijkingen in de tijd weergegeven. Tabel 53
De gemiddelde werknemer in de installatietechniek in 1994 en 2001
Categorie
Gemiddelde werknemer in de Installatietechniek 1994
Gemiddelde werknemer in de Installatietechniek 2001
Bedrijven
59% werkzaam in bedrijven met 50 werknemers of minder
56% werkzaam in bedrijven met 50 werknemers of minder
36,5 uur per week
36 uur per week
35 jaar
36 jaar
79% werkt in technische functies*
81% werkt in technische functies
Gemiddeld bruto uurloon
€ 9,50
€ 11,63
Gemiddelde duur dienstverband
5,6 jaar
6,1 jaar
Voornamelijk in Utrecht, NoordHolland/Flevoland en Overijssel
Voornamelijk in regio NoordHolland/Flevoland, Utrecht, NoordNederland
Arbeidsduur Gemiddelde leeftijd Functies
Regio
*
Cijfer voor 1996.
Uit dit overzicht kan een aantal ontwikkelingen worden beschreven. • Meer mensen werken bij bedrijven met meer dan 50 werknemers. • De arbeidsduur per week wordt korter. • De gemiddelde leeftijd is licht toegenomen. • Het aantal werknemers in een technische functie is licht gestegen (deze groei wordt echter waarschijnlijk veroorzaakt, doordat de aard van de functie van steeds minder werknemers onbekend is). • Het gemiddeld bruto uurloon is met 22% gestegen. • Het gemiddeld dienstverband is toegenomen. • Er zijn relatief meer werknemers in de installatietechniek in Noord-Nederland gekomen. Overige conclusies Verder kan op basis van het rapport met betrekking tot alle werknemers het volgende worden geconcludeerd. • De gemiddelde arbeidsduur per week van de werknemers loopt iets terug. Het aantal parttimers (werknemers die minder dan 38 uur per week werken), stijgt van 7% in 1994 naar
66
•
•
•
•
12% in 2001. Onder de parttimers bevinden zich veel vrouwen. De gemiddelde arbeidsduur blijft echter hoger dan het landelijk gemiddelde. De daling van de gemiddelde arbeidsduur is lager dan de landelijke trend. De gemiddelde leeftijd van de werknemers neemt iets toe, maar de verdeling van de werknemers over verschillende leeftijdscategorieën verandert weinig. Onder 55-plussers bevinden zich naar verhouding veel parttimers (23%). De verhouding tussen technische en niet-technische functies is ongeveer 80-20. Bij de werknemers met een niet-technische functie zijn dan wel het aantal onbekende gevallen opgeteld. Onder de werknemers met een niet-technische functie bevinden zich veel vrouwen. De meest voorkomende technische functies zijn monteur en loodgieter. Tussen 1992 en 2001 stijgt het gemiddeld uurloon van werknemers in de installatietechniek van € 9,36 naar € 11,63, een toename van 24%. Het uurloon van werknemer jonger dan 25 jaar daalt aanvankelijk. Over de gehele periode gezien blijft hun uurloon gelijk. Wanneer naar maandloon wordt gekeken blijkt dat het maandloon van werknemers in de installatietechniek minder snel stijgt dan het gemiddelde in Nederland. De meeste bedrijven in de installatietechniek bevinden zich in de regio NoordHolland/Flevoland. In 2001 zijn dit er 650. Het meest groeit het aantal bedrijven in Midden en Oost Brabant, namelijk met 21% sinds 1992. De meeste werknemers in de installatietechniek werken echter in de regio Utrecht. Dit zijn er 9.876 in 2001. Het meest groeit het aantal werknemers in Noord Nederland. Hier stijgt het aantal werknemers sinds 1992 met 75%.
11.5 Beleidsaandachtspunten Vragen en punten die leven, zijn onder meer de volgende: • Een verklaring voor de enorme groei van de branche en de mate waarin de groei structureel is (booming economie, booming bouw of zijn er andere en/of meer structurele aspecten debet?). • De aantrekkelijkheid voor jongeren in de branche. Hoe hebben bedrijven zoveel jongeren kunnen aantrekken; waarom is de branche aantrekkelijk voor jongeren? Wat zijn sterke punten voor de branche? • Is de relatief grote toestroom van jongeren ook te merken geweest in (de toestroom van) de opleidingen van Intechnium/MBO e.d.? Indien dit veel minder het geval is? Waarom niet? Hebben de jongeren al een goede basis? Hoe groot is de kwalitatieve discrepantie? • De verklaring van de tijdelijke werknemers: deze groep is gegroeid in de loop van de jaren zowel in absolute zin als ook relatief. Wie zijn het? Waarom verdwijnt men binnen een jaar (slecht functioneren; betere baan elders)? • Veel van de tijdelijke werknemers zijn jonger dan 24 jaar. Waarom verdwijnen die zo snel, na aanvankelijk een keuze voor de branche te hebben gemaakt? • 87% van de uitstroom van 2001 uit de branche is jonger dan 55 jaar. Waarom gaan die weg? • De uitstroom lijkt zich minder voor te doen bij kleinere bedrijven. Kan daaruit de conclusie worden getrokken dat kleinere bedrijven er beter in slagen hun personeel te behouden? Hoe doen ze dat?
67