Thuisloosheid Praktijkboek herankering
Activering: mensen in beweging krijgen
Waarover gaat het? In dit hoofdstuk benaderen we het onderwerp activering zeer ruim. We hebben het niet alleen over tewerkstelling, maar ook over dagdagelijkse bezigheden en het verwerven van competenties om ( meer) volwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving. De insteek is degene van het welzijnswerk. Wat kunnen we vanuit het welzijnswerk doen om mensen ( terug) in beweging te krijgen? Hoe kunnen we de thuislozenzorg (meer) uitbouwen als een lerende, activerende omgeving?
Waarom is het belangrijk? Veel thuislozen hebben een groter of kleiner deel van hun leven doorgebracht in instellingen. Instellingsverblijf kan een aantal negatieve gevolgen hebben op mensen: vermindering van verantwoordelijkheidsgevoel verwaarlozing van persoonlijke hygiëne toename van passiviteit afhankelijkheid t.a.v. anderen shelterization / desaffiliatie ( het gewoon worden om in een instelling te leven) Thuisloze vrouwen die slachtoffer zijn van intrafamiliaal geweld hebben vaak te maken met: eenzaamheid en sociaal isolement gezondheidseffecten verlieservaring lage arbeidsparticipatie heeft te maken met persoonskenmerken en sociale vaardigheden Thuisloosheid leidt ook vaak tot een negatief zelfbeeld. Mensen hebben ook geen ondersteunende netwerken.
Praktijkboek herankering: Activering mensen in beweging krijgen - 1
Methodische aandachtspunten. 1. Hoe leren mensen? Om vanuit het welzijnswerk activerend bezig te zijn, hebben we inzicht nodig hoe mensen leren. Je kan hierbij een onderscheid maken tussen: Het formele leren: bijvoorbeeld het volgen van een opleiding. Het informele leren: leren op basis van ervaringsuitwisseling. Bijvoorbeeld in een leefgroep ervaringen uitwisselen. Het niet formele leren: het leren al doende, in de praktijk of op de werkplek. Met vallen en opstaan. Omdat veel competenties die mensen nodig hebben om mee te kunnen in de samenleving via niet-formeel leren worden verworven gaan we hieraan vooral aandacht besteden.
2. Competenties om mee te kunnen in de samenleving. In het begeleiden van thuislozen is het werken rond competenties erg belangrijk. Het begrip competentie is ruimer dan het begrip vaardigheid. Competentie wordt als volgt omschreven: ‘De bekwaamheid om op een succesvolle manier tegemoet te komen aan complexe behoeften, die zich voordoen in een specifieke context en dit door mobilisatie van psychosociale hulpmiddelen die zowel van cognitieve als niet-cognitieve aard zijn’. De focus ligt op resultaten die een individu realiseert via actie, keuzes, handelwijze in een werksituatie, sociale rol of persoonlijk project. Mensen moeten complexe vragen aankunnen in het werk, de samenleving en privé. Competenties hebben zowel maatschappelijke en individuele relevantie. Ze bestaan uit: kennis, cognitieve en praktische vaardigheden, bekwaamheid op vlak van besluitvorming, emoties, waarden en motivatie Competenties zijn te verwerven via leerprocessen. Ze zijn ruimer dan vaardigheden. Voorbeelden : taalcompetentie, kritisch kunnen denken,… De OESO heeft onderzocht welke competenties mensen nodig hebben om in onze WestEuropese samenleving volwaardig mee te kunnen. Ze kwam tot volgende bevindingen:
Sociale competenties - actief participeren in een samenleving met respect voor multiculturaliteit en gelijke kansen. - communicatieve competenties ( met inbegrip van assertiviteit, weerbaarheid, mondigheid) - kunnen samenwerken
Praktijkboek herankering: Activering mensen in beweging krijgen - 2
*
Beschikken over een positief zelfbeeld met oog voor zelfontplooiing ( met inbegrip van zelfvertrouwen).
• • • •
Informatieverwervings- en verwerkingscompetenties ( met inbegrip van ICT) Probleemoplossingscompetenties Zelfsturing en zelfregulatie ( met inbegrip van verantwoordelijkheidszin en keuzebekwaamheid) Kritisch en reflectief denken en handelen
• • • •
Durven exploreren en leergierig zijn Zin voor initiatief Creativiteit en inventiviteit Flexibiliteit en aanpassingsvermogen
• •
Taalcompetenties Vak(technische) competenties
3. Veel voorkomende fouten bij activering van mensen. • • • •
Jou opvattingen als begeleider opdringen: lokt verzet uit Te snel oplossingen aandragen: je slaat fasen van gedragsverandering over ( zie hoofdstuk motiverende gespreksvoering). Gaan discussiëren, is zelden effectief. Geen rekening houden met balans tussen kennis, gevoelens en gedrag: is voor cliënt zeer onaangenaam
4. Vaak voorkomende cliëntsituaties • •
Mijn cliënt kan geen doelen bedenken: komt frequent voor bij langdurig werklozen of mensen die lang inactief zijn geweest. Mijn cliënt onderschat of overschat zijn competenties: frequent bij mensen met psychische beperkingen
Toeleiding naar tewerkstelling vergt samenwerking met de trajectbegeleider van de VDAB. Deze mensen kunnen beter dan wij inschatten welke de tewerkstellingskansen en mogelijkheden iemand heeft. Wat kunnen wij doen? - Op een concrete en praktische manier werken rond sociale vaardigheden en assertiviteit. - De (leef)groepwerking biedt hier veel mogelijkheden. - Onbenutte kwaliteiten van cliënten exploreren. Wat deed hij bv. Graag in het verleden, wat kon hij goed. Bij cliënten met psychische problemen is het belangrijk hen te leren hun beperkingen te accepteren en mogelijkheden te benoemen. Via ervaringsgericht leren binnen de ( veilige) (leef)groep kun je werken rond sociale vaardigheden
Praktijkboek herankering: Activering mensen in beweging krijgen - 3
Praktijkvoorbeelden. • • • • •
• • • • • • • • • •
Eten: alles zelf doen of samenwerken met sociaal restaurant gekoppeld aan werkervaringsplek voor cliënten? Was en strijk: zelf of met een strijkatelier samenwerken? Klussen en schoonmaak. Vergeet de randvoorwaarden niet : vrijwilligersvergoeding, kinderopvang,… Hebben we een volledig zicht op het educatieve en vrijetijdsaanbod in onze regio: basiseducatie, vdab, centra voor migranten, sociaal cultureel werk,…? Zijn er financiële ondersteuningsmogelijkheden ( zie hoofdstuk rechtenverkenning)? Cliënten van residentiële werkingen actief toeleiden naar een inloopcentrum voor ontmoeting, vorming,… Toeleiding naar OCMW- tewerkstellingsinitiatieven, interimkantoren Cliënten regelen zelf de aankopen en beheren het budget. Geregelde ontmoetingsmomenten tussen bewoners en ex-bewoners. Cliënten leren elektronisch bankieren. Snuffelstages in de sociale economie: cliënt gaat kijken en meedoen, zodat hij beeld krijgt wat het werk hem kan opleveren. Bijverdienen op de uitkering onderhandelen met OCMW of VDAB. Maatjes, buddy’s en lotgenoten: doorbreken van isolement via ontmoeting en inzet van vrijwillers, zie ook hoofdstuk sociale netwerken. Ons als CAW inschakelen in de werk-welzijnstrajecten. Toeleiden naar één van de voetbalploegen van de Belgian Homeless Cup.
Bronnen en meer lezen. • • • • • • • • • • • • •
Motiverende gespreksvoering, cursusmateriaal leren activeren, NIZW,2002 Linders, L., Eenzaamheid in de digitale stad, Fontys agogische webessys,1994 Vercruyse, A., ABC-gids levenslang en levensbreed leren, VCOB, Ministerie Vlaamse Gemeenschap,2005 Burns,S., The outcomes Star+ training course, London Housing Foundation, 2006, www.homelessoutcomes.org.uk NIZW, Activeren met zorg en welzijn, 2006 VCOB, Trendnota levenslang&levensbreed leren, 2006 Werken aan perspectief voor dak-en thuislozen, Implementatie van sociale activering vanuit de maatschappelijke opvang, nizw,2003 Gielen, H., Succes door leren : het argument voor effectiever werkplekleren, Europees sociaal Fonds,VOV, 2004 Van Leeuwen, P., Activeringstraject voor daklozen, Een stap op de ladder, NIZW, 2006 Grunberg,M., Shelterization, How the homeless adapt to shelter living, Community Psychiatry,41,1990 Gortworst, j., Sociale activering in de maatschappelijke opvang, Federatie opvang, 1999 Lescrauwaet, D., Arbeidszorgen voor morgen, De sociale werkplaats als arbeidsmodel, Koning Boudewijnstichting, 1990 Lescrauwaet,D., Bollen,L., Niet iedereen heeft een methode: nieuwe patronen in het werken met laaggeschoolde werklozen, Vitamine W, 1990 Praktijkboek herankering: Activering mensen in beweging krijgen - 4
• • • •
www.wordwatjewil.be : portaalsite leren www.aandeslag.be: portaalsite tewerkstellingsmaatregelen www.sst.be : sociale economie www.vdab.be
Praktijkboek herankering: Activering mensen in beweging krijgen - 5
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Huisdieren
Waarom zijn huisdieren belangrijk? • •
• • • • •
Het niet toelaten van huisdieren vormt een echte drempel tot de hulpverlening. Mensen blijven op straat, omdat ze geen opvang voor hun huisdier vinden. Het ligt ook gevoelig bij zelforganisaties voor daklozen. Ze vinden dat de hulpverlening te kort schiet, als er geen opvangmogelijkheden zijn voor daklozen met huisdieren. Huisdieren kunnen het verblijf aangenamer maken. Huisdieren zijn van groot emotioneel belang voor cliënten. Cliënten zorgen voor hun dier en dus voor zichzelf (minder depressies, minder drugs). Huisdieren bevorderen sociale contacten. Huisdieren zijn goed voor het zelfwaarde gevoel.
Methodische aandachtspunten Enkele richtlijnen: • • • • • • • • • • • •
•
Er moet een regel zijn: wat wel, wat niet, wanneer wel, wanneer niet? Werk met een door de cliënten ondertekend afsprakenkader. Vermeld ook bij verhuur van studio’s en CAW-‐appartementen in het huurcontract wat wel en niet kan m.b.t. huisdieren. Hou een verblijfsregister bij van de honden en hun eigenaars, met contactgegevens ingeval van nood. Probeer het toelaten van honden uit gedurende een drietal maanden, om zo tot een beleid te komen en reglementen aan te passen. Teveel honden tegelijk zorgt voor problemen. Begin met enkele en neem er daarna wat meer in functie van de beschikbare ruimte. Kijk na of de hond geschikt alvorens hem binnen te nemen. Geef honden en hun bazen een kamer dicht bij de uitgang, om anderen minder te hinderen. Probeer één leefruimte hond-‐vrij te houden. Honden moeten uit de keuken blijven en liefst ook uit de eetkamer. Als je ruimte hebt, overweeg het plaatsen van kennels binnen. Vlooien kunnen ook een tijd overleven buiten het dier. De eieren en larven van vlooien leven in de omgeving en niet op het dier. Alle ruimten moeten daarom regelmatig grondig gereinigd worden. Zorg voor info-‐folders over het verzorgen van honden. Praktijkboek herankering: huisdieren -‐ 1
• • •
• •
Zorg voor een hondentoilet in de nabije omgeving. Zorg voor opkuismateriaal. Stel een medewerker aan om toe te zien op de huisdieren. Hij kan op alle dierenkwesties aanspreekbaar zijn en kan de eigenaars aanspreken over hun zorg voor hun huisdier. Werk samen met een huisarts, dierenarts en eventueel een dierengedragspecialist. Honden moeten een chip hebben én een naamkaartje met het OC adres. Hou deze klaar.
Omgaan met honden in het opvangcentrum: • • • • • • • • •
Gebruik geen kennels buiten (geluidoverlast). Familiale verzekering is de verantwoordelijkheid van de eigenaar. Kijk na of dit in orde is. Pas de buitendeuren en omheiningen desnoods aan. Kijk of er geen kabels blootliggen waarop geknabbeld kan worden. Honden zijn meestal proper, maar bij ziekte of angst kan er al een ongelukje gebeuren. De eigenaar moet dit opkuisen met Dettol. Vlooien: veel honden maken al het al eens mee, maar er kan preventief wel wat gedaan worden: om de 3 maanden behandelen met ‘frontline spot on’ Wormen: belangrijk om elke 3 maanden te ontwormen want wormen kunnen overgaan naar de mens. Best ook vaccineren: rattenkoorts (leptospirose) is overdraagbaar naar de mens. Bij vlooien moeten tapijten, gordijnen, kussens, en beddengoed behandeld worden en de hond zelf. Voor mensen zijn hondenvlooien onschadelijk maar lichtjes irritant.
Gedrag van honden: •
•
• •
Lawaai: honden die slecht zijn opgevoed kunnen overmatig blaffen. Ga na wat de oorzaak is (te weinig beweging, verveling,…) en laat de eigenaar er iets aan doen. Als het is om aandacht te vragen, moet de eigenaar hem anders aanpakken (rustig gedrag belonen en negeren bij blaffen). Laat de eigenaar advies vragen aan de dierenarts of een dierengedragspecialist. Janken is meestal een teken van eenzaamheid. Vraag de eigenaar dat hij zijn dier meer gezelschap houdt of dat er spelletjes of dergelijke gekocht worden waarmee de hond zich kan bezig houden op momenten dat de eigenaar weg is. Vechten: gebeurt vrij weinig. Honden die op straat hebben geleefd, zijn gewoon om andere honden om zich heen te hebben. Een hond is een groepsdier. Bij een gevecht: De eigenaar probeert de hond af te leiden. Indien de dieren moeten gescheiden worden, gooi nooit met water. Best honden afleiden door plotse luide geluiden. Trek ze niet uit elkaar. Pak de hond bij zijn nekvel, breng de twee naar elkaar toe en til ze dan op
Praktijkboek herankering: huisdieren -‐ 2
Allergieën: • • • • • • •
Honden veroorzaken minder allergieën dan katten. Hou honden uit de zetels en gordijnen. Reinig regelmatig de zetels en verlucht dagelijks grondig. Vraag de eigenaars hun hond proper te houden en buiten te borstelen. Zorg dat allergische personen zo min mogelijk met de honden in aanraking komen en vaak hun handen wassen. Zorg dat niet-‐dierenliefhebbers contact met dieren kunnen vermijden. Zorg dat allergische personen zo min mogelijk met de honden in aanraking komen en vaak hun handen wassen.
Alternatieven Bekijk in de regio in welke opvangcentra één of meerdere huisdieren kunnen opgevangen worden. Is het toch nergens haalbaar, ga dan samenwerkingsverbanden aan met één of meerdere dierenopvangcentra. Mogelijk kunnen zij aan cliënten die graag met dieren omgaan ook een dagbezigheid aanbieden. Danny Lescrauwaet m.m.v. Helen Blow
Bronnen en meer lezen Brochure ‘Welcoming Dogs’, National Canine Defense League, UK, 2002 Dierenarts Elke Mauws en dierengedragsspecialist Dieter Everaert
Praktijkboek herankering: huisdieren -‐ 3
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Huishoudelijk reglement
Waarover gaat het? Een reglement is een geheel van voorschriften die bepaalde personen in acht moeten nemen. Om het samenleven in een centrum in goede banen te leiden is het wenselijk om over een kwalitatief goed reglement te beschikken. In dit hoofdstuk leggen we uit aan welke kwaliteiten een reglement dient te beantwoorden om kwaliteitsvol te zijn. Een reglement is geen onthaalbrochure waarin de gehele werking van een centrum voor de gebruikers wordt uitgelegd. Een reglement bevat alleen voorschriften. Je kan het reglement wel in een onthaalbrochure opnemen.
Belang van een goed huishoudelijk reglement
Een niet kwaliteitsvol reglement is een bron van conflicten en ondermijnt de effectiviteit en de efficiëntie van de werking. We werken in de thuislozenzorg met volwassen mensen die vaak al heel wat levenservaring achter de rug hebben. Een slecht reglement kunnen ze als te streng of te betuttelend ervaren, waardoor ze afhaken.
Methodische aandachtspunten
1. Huisregels moeten tot een minimum beperkt worden. Dit voorkomt dat je voortdurend moet corrigeren. Een goed en overzichtelijk reglement kan je meestal beperken tot een tiental regels. 2. Regels moeten eenvoudig en verstaanbaar zijn. Eenvoudige zinnen en woorden die iedereen begrijpt en waar iedereen hetzelfde onder verstaat. 3. Huisregels moeten doelgericht zijn. Ze moeten bijdragen tot het realiseren van het doel van het centrum. Bij elke regel moet een duidelijk antwoord kunnen gegeven worden op de vraag ‘wat willen we met deze regel bereiken?’ Als dat moeilijk is, zijn de centrumdoelstellingen misschien te onduidelijk, onvoldoende gedragen of niet haalbaar. In dat geval zal je ook aan je doelstellingen moeten werken. 4. Regels dienen door iedereen in het centrum gekend te zijn en gevolgd te worden: zowel cliënten, bezoekers, vrijwilligers als personeel.
Praktijkboek herankering: huishoudelijk reglement -‐ 1
5. Regels dienen schriftelijk opgesteld te zijn en publiek zichtbaar te zijn. Een ondertekening door de cliënt bij opname of een eerste contact biedt een extra garantie. 6. Regels moeten consistent toegepast worden: gelijke situaties worden gelijk behandeld. Om zorg en hulp op maat te bieden, is het aan te bevelen een onderscheid te maken tussen ‘A-‐regels’ waarover niet kan onderhandeld worden en ‘B-‐regels’ die onderhandelbaar zijn (bvb.: uren van binnenkomen voor werkende cliënten, weekendregelingen, de verblijfsduur). 7. Regels moeten aanvaardbaar en redelijk zijn. Anders worden ze veelvuldig overtreden of tracht men er onderuit te komen. 8. Regels moeten uitdrukkelijk uitgelegd worden aan elke cliënt. Zo kan je toetsen of ze begrepen worden. 9. Regels moeten regelmatig op hun doeltreffendheid en andere aspecten geëvalueerd worden. Bijvoorbeeld door jaarlijks met team en cliënten het reglement te evalueren. 10. Regels moeten toepasbaar en controleerbaar zijn. Hou er rekening mee dat er in het opvangcentrum niet altijd personeel aanwezig is.
Aandachtspunten
• Niet elke regelovertreding hoeft aanleiding te geven tot een sanctie. In heel wat gevallen is het aangewezen om de overtreder de schade of het nadeel te laten herstellen. Een herstelgerichte benadering zal ook het aantal uitzettingen en het herval doen dalen. • Bij discussies over toepassingen van het reglement, kan je voorzien dat de cliënt zich door iemand kan laten bijstaan. Uiteraard is er ook nog altijd de klachtenprocedure. • Kamercontroles doe je best in aanwezigheid van de cliënt, zodat je later discussies voorkomt. Indien die aanwezigheid niet mogelijk is, doet dit best met twee personeelsleden en je verwittigt de cliënt zo snel mogelijk.
Danny Lescrauwaet
Praktijkboek herankering: huishoudelijk reglement -‐ 2
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Omgaan met ingrijpende gebeurtenissen
Poging tot zelfdoding, abortus, adoptie, incest (dader en slachtoffer), automutilatie, kindermishandeling, ouderenmishandeling, diefstal, (acute) toxicomanie, partnerkeuze (moordenaar, pedofiel), moordenaar (kinderen), verlies van decorum, wanen, in aanraking komen met besmettelijke ziektes (schurft,TBC,..), uitgescholden of bedreigd worden, confrontatie met onmachtige familieleden, zelfmoord, verlies partner/familielid, levensbedreigende ziekte, delicate operaties, ondragelijk psychisch leed, onmenswaardig leven, situaties van schade aan integriteit,… Deze opsomming is een greep uit ervaringen waar je als hulpverlener mee in aanraking kan komen gedurende het werken met cliënten. Het zijn situaties die als ’ingrijpend’ bestempeld kunnen worden. Het zijn stuk voor stuk zaken die een mens uit evenwicht kunnen brengen. Naast de intensiteit waarmee dergelijke situaties gepaard gaan, is er ook de frequentie waarmee je als hulpverlener te maken krijgt. Een hulpverlener wordt immers vaker met ingrijpende voorvallen geconfronteerd, dan in het normale dagelijkse leven. Belang van aandacht voor ingrijpende gebeurtenissen Elke ontmoeting die een hulpverlener heeft met een cliënt, zet iets bij de hulpverlener als persoon in beweging. Thema’s van cliënten kunnen eigen inhouden (aan)raken of stoten op grenzen en de waarden en normen bij de hulpverlener. Uit rationeel oogpunt kunnen heel wat inhouden in een theoretisch kader geplaatst en begrepen worden. Maar soms is een dergelijk kader ontoereikend en blijkt dat het gegeven rationeel toch niet te bevatten is. Sommige thema’s of incidenten raken hulpverleners ook emotioneel en kunnen, acuut of sluipend, energierovend zijn en leiden tot burn-‐out. Methodische en inhoudelijke aandachtspunten Kijken we naar het werkveld, dan zijn er preventief verschillende maatregelen of afspraken inzake veiligheid en dit op diverse vlakken. De veiligheid voor iedereen is hier prioritair. Als hulpverlener is het belangrijk op de hoogte te zijn van wat er voor handen is. • Een veilige infrastructuur. Welke invloed heeft het gebouw op de mensen? Is het uitnodigend, kindvriendelijk, net, onderhouden? Kortom alles wat te maken heeft met een positieve sfeer, met zo Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 1
•
•
•
•
min mogelijk gebreken die voor spanning zouden kunnen zorgen. Voorzien van lichtpunten op donkere plaatsen, een alarmknop. Transparantie. Open en duidelijk overleg tussen teamleden. Een huisreglement dat een kader van veiligheid biedt voor cliënt en hulpverlener. Een verblijfsverklaring en brochure waarin duidelijke afspraken genoteerd staan. Een infobrochure die cliënten een eerste antwoord kan geven. Permanente vorming en versterken van zelfkennis. Conflicthantering (vorming in het voorkomen en omgaan met agressie), EHBO, brandveiligheid, deontologie, supervisie, (motiverende )gespreksvoering,… Even belangrijk is zelfkennis: kennis over de eigen blinde vlekken, gevoeligheden, allergieën, grenzen (ook hoe omgaan met normen van de organisatie en jezelf), dominante interactiepatronen (o.a. hoe je omgaat met acute stresssituaties), krachten en vaardigheden, zwaktes, intuïtie. Morele dilemmatraining. Interne en externe afspraken. Gedeelde werkafspraken omtrent veiligheid. Externe afspraken: samenwerkingsverbanden met politie, deelwerkingen binnen het CAW (bv. slachtofferhulp), huisarts, ziekenhuis,… Procedures en verzekeringen. Een traumaprotocol dat beschrijft hoe en door wie er bij ingrijpende gebeurtenissen gehandeld dient te worden. Procedure schade aan integriteit. De arbeidsongevallenverzekering dekt lichamelijke schade. Denk ook aan de verzekering voor materiële schade (bv. gebroken bril).
Wat ingrijpend is verschilt van persoon tot persoon
Hoe een voorval of situatie je raakt en in welke mate, varieert van persoon tot persoon. Maar het gebeuren kan zodanig aangrijpen, dat het denken en doen er minimaal één of twee dagen door wordt beheerst. De emotionele en lichamelijke reacties kunnen intens, verwarrend of zelfs angstaanjagend zijn. Kenmerkend zijn acute posttraumatische lichamelijke en psychische symptomen zoals vermoeidheid, spanningspijnen, concentratieproblemen, slaapproblemen, stemmingswisselingen, veelvuldige herbeleving van de gebeurtenis, proberen vermijden of wegdrukken en een verhoogde prikkelbaarheid. Het zijn normale reacties op een abnormale gebeurtenis.
Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 2
Een ingrijpende gebeurtenis kan licht of ernstig zijn, maar het is enkel de hulpverlener zelf die kan aangeven of een situatie licht of ernstig wordt ervaren. Wat ingrijpend is voor de ene, hoeft dit niet noodzakelijk te zijn voor de andere Even belangrijk om te vermelden is dat een gebeurtenis zich kan herhalen en een zeer ondermijnend effect kan hebben op lange termijn. Aandacht voor alle betrokkenen Zowel cliënten als teamleden kunnen ook getuige zijn van een ingrijpende gebeurtenis. Deze gebeurtenissen kunnen bij getuigen angsten en spanningen oproepen. Tevens moet er rekening gehouden worden met de afwezige teamleden en, in residentiële voorzieningen, de afwezige cliënten. Ook zij zijn een deel van het gebeuren. Belang van herstel Het is onontbeerlijk dat er in een team ruimte en tijd genomen wordt voor debriefing en dat dit kan gebeuren in een atmosfeer van respect, vertrouwen en ondersteuning (elkaar bijstaan). Dit impliceert een werkcultuur waarin er voldoende veiligheid is en schuld en angst om fouten te maken, geweerd wordt. Hulpverleners zijn nu eenmaal ook mensen en kunnen fouten maken, zeker in situaties waar de factor stress reëel is. Aandacht, betrokkenheid en blijvende belangstelling zijn van vitaal belang voor herstel. Het is essentieel dat deskundige en effectieve opvang en begeleiding kan geboden worden wanneer het nodig is. Uit de praktijk blijkt dat de kans tot herstel van de gebeurtenis of de situatie groter is, als er de mogelijkheid is om achteraf in communicatie te treden met de cliënt of diens nabestaanden. Indien gewenst gebeurt dit door de hulpverlener(s). Net zoals in andere hulpverleningsituaties kunnen we ingrijpende gebeurtenissen bekijken vanuit het perspectief om er structureel mee om te gaan. Het kan een aanzet betekenen tot beleidsmaatregelen, zoals bvb. de verhoging van bepaalde veiligheidsaspecten. Het kan een mogelijkheid bieden om handvaten aan te reiken, ook al zijn die misschien ontoereikend en is er regelmatig bijsturing nodig.
Moeilijkheden en valkuilen Het incident of de situatie kan voor de hulpverlener zo ingrijpend, dat de impact op de hulpverlener als persoon grensoverschrijdend is. Geroutineerde hulpverleners kunnen op den duur een eeltlaag gekweekt hebben -‐ een soort gewenning -‐ waardoor men het risico loopt cynisch te worden, onverschillig te zijn of minder betrokken te zijn op cliënten.
Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 3
In bepaalde situaties -‐ bijvoorbeeld, als hypotheses werden getoetst, vermoedens werden besproken -‐ kunnen we als hulpverlener niet meer doen dan vertrouwen op het woord van een cliënt. Een hardnekkig of langdurig verschil in visie tussen de cliënt en hulpverlener, hulpverleners onderling of hulpverlener en organisatie kan op den duur evenzeer ingrijpen op de persoon van de hulpverlener. Dit is dan niet zozeer een direct voorval, maar een eerder sluipend proces.
Samenvatting en tips • Wat ingrijpend is of niet, is een persoonlijke beleving. • Heb zowel aandacht voor preventie als opvang. • Zorg dat beginnende hulpverleners vaardigheidstraining kunnen volgen en dat ervaren hulpverleners deze vaardigheden kunnen onderhouden. • Werk een traumaprotocol uit, zodat je op het moment zelf niet moet gaan improviseren. • Zorg voor een open werkcultuur waarin veiligheid is om ingrijpende gebeurtenissen bespreekbaar te stellen.
Praktijkvoorbeelden Voorbeeld 1 In een vrouwenopvangcentrum werd een hoogzwanger meisje van 25 jaar begeleid. Met A is in de loop van de begeleiding intensief gewerkt aan de voorbereiding van de bevalling. De nodige instanties werden ingeschakeld voor verdere begeleiding, van zodra het kindje geboren is. Het eerste kind van A werd reeds geplaatst in een pleeggezin, omwille van haar drugproblematiek. A gaf steeds aan dat ze het deze keer anders wou doen en haar kind bij haar wilde hebben, met de nodige ondersteuning. Hoe dichter de uitgerekende bevallingsdatum naderde, hoe enthousiaster A werd. Ze begon volop de geboortekaartjes en doopsuiker te regelen en vertelde vol trots over haar nog ongeboren kind. Ze had wel enkele vragen, maar werd steeds gerustgesteld door de diensten rondom haar. Enkele dagen voor de uitgerekende bevallingsdatum gaat A naar een vriendin en laat ze niets meer weten aan het opvangcentrum. Soms hadden we nog telefonisch contact, maar ze liet ons niet veel weten. Tot A plots, enkele dagen nadien, opnieuw in het kantoor van het centrum staat. Ze was de dag ervoor bevallen van haar kindje en had beslist haar kind meteen af te staan aan het pleeggezin waar ook haar eerste kindje opgevangen werd. Ze had hiertoe ook zelf contact genomen met de jeugdrechtbank om dit te regelen. Ze gaf aan de zorg niet aan te kunnen en wenste dan ook op die manier zorg te dragen voor haar kind. A zat vol verdriet, kreeg ook zeer negatieve reacties van de buitenwereld. Drie dagen later Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 4
vertelt A dat ze dit weekend naar een fuif wil gaan. Ze is bezig over de outfit die ze zal aandoen en welke jongens ze zal tegenkomen. Als hulpverlener was dit voor mij een ingrijpende gebeurtenis. Gedurende de hele begeleiding ben je bezig met voorbereiding van de geboorte van haar kindje. Je staat stil bij de angsten en verwachtingen die hier bij komen kijken. Het feit dat A het niet wilde proberen, mits de nodige ondersteuning en in een veilige setting, was moeilijk te begrijpen. Als hulpverlener kon ik dit uiteindelijk wel volgen en steunde ik A, hoewel dit botste met mijn eigen waarden en normen. Wat voor mij de gebeurtenis ingrijpend maakt, is de onverschilligheid die A enkele dagen later toont. Je volgt de weg van je cliënt als hulpverlener maar, als mens bots je ook op grenzen. Voorbeeld 2 M is een vrouw van middelbare leeftijd die uit een turbulente relatie komt. Ze heeft drie volwassen dochters. Op het moment van opname in het opvangcentrum is M al geruime tijd clean. Ze had kampte met een alcoholverslaving. Ze wordt nog opgevolgd door twee ambulante diensten en haar huisarts. Ze neemt Antabuse, een ondersteunend geneesmiddel bij ontwenning van alcohol. In het opvangcentrum geldt de regel dat men naar studio-‐opvang kan gaan als men eerst een maand in de groep verbleven heeft. Deze studio’s zijn op een andere locatie dan het opvangcentrum. Er doen zich geen problemen voor in de groep en na enige tijd kan M naar een studio verhuizen. Ze is uiterst tevreden. Twee dagen na haar vertrek naar de studio, word ik ‘s morgens opgebeld door een dienst, die bezorgdheid uit over een cliënte van ons, die op dat moment bij hen zit. Uit de beschrijving kan ik eerst niet opmaken dat het over M gaat. M is onder invloed en serieus over haar toeren. En ze heeft nog alcohol bij zich. Er wordt besloten om haar te gaan ophalen. Bij aankomst blijkt M inderdaad erg over haar toeren, hysterisch. Ze heeft bericht gehad dat haar dochter gestorven is aan een overdosis drugs. Haar dochter heeft jaren gekampt met een verslaving en was clean. M is er het hart van in en kan niet gekalmeerd worden. Ze lijkt radeloos overstelpt door verdriet. Terug in het centrum wordt met haar toestemming de huisarts gecontacteerd en ook het ziekenhuis om indien nodig over te gaan tot een crisisopname. We krijgen echter niet meteen toestemming om contact op te nemen met een andere dochter om zo duidelijkheid te krijgen in de praktische zaken. Maar eerst is het noodzakelijk dat M wat kalmeert. De huisarts schrijft medicatie voor. In eerste instantie hadden we voorgesteld om een nacht in het opvangcentrum te verblijven. Maar gezien het vermoeden van herval en het lijden van M -‐ met andere woorden: voor haar veiligheid en deze van de medebewoonsters -‐ wordt na weloverwogen bespreking met de aanwezige teamleden aan M een opname voorgesteld. Zij stemt hiermee in. M wordt naar het ziekenhuis gebracht voor opname door medewerkers, ze laat zich opnemen, maar verdwijnt er. Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 5
M wil niet meer opgenomen worden in het ziekenhuis. De GSM-‐permanentie wordt ’s avonds laat door haar opgebeld als ze terug in haar studio is. Gezien de ernst in de situatie besluit de medewerkster van wacht ook de teamverantwoordelijke in te lichten. Samen gaan ze naar de studio, die in twee dagen tijd herschapen is tot een stort. Ze blijven er quasi gans de nacht. M kan gekalmeerd worden, maar ’s morgens moet de dokter terugkomen. Mijn collega en ik zijn er bij. M wil zich niet laten opnemen, maar ze wil wel naar haar zus. Beetje per beetje worden de onuitgesproken vermoedens, die mijn collega en ik hebben, versterkt. We besluiten haar te vragen of het echt waar is, dat haar dochter gestorven is. Wanneer ze hiermee geconfronteerd wordt, loopt M weg en verdwijnt ze. Ze heeft niets mee van persoonlijke bezittingen. Het blijkt inderdaad dat de dochter niet gestorven is en de huisarts oppert de mogelijkheid voor collocatie. De dochters blijken bereid een spoedprocedure aan te vragen want ze schatten net als wij de situatie als ernstig in. Er wordt ook een aangifte bij de politie gedaan. Net voordat er tot collocatie zou kunnen overgegaan worden, krijg ik de boodschap dat M, na dagen dolen niet meer verder kan en dat ze zich zal laten opnemen. Dat gebeurt dan ook. Nadien heb ik haar nog gesproken en doorgegeven dat ik gechoqueerd was door haar verhaal over de dood van haar dochter. Ik had er immers vaak aan gedacht en kon er niet bij hoe je tot een dergelijke leugen kan komen. Ik heb zelf dochters en dit kwam te dichtbij. Maar er zijn nog andere grenzen die overschreden werden. Zij heeft mensen schrik aangejaagd door haar gedrag toen ze onder invloed was. Tevens bleek ze dan onbetrouwbaar en leek ze in de verste verte niet op de M die we in de groep hebben meegemaakt. Zij heeft letterlijk ‘een vuile boel’ achtergelaten. Er zijn nog andere zaken besproken tijdens dit gesprek, maar voor mij was het belangrijk dat ik met haar, in nuchtere toestand, over bovenstaande kon praten. Ik was niet de enige van het team die met haar gedrag geconfronteerd werd en gechoqueerd was. Gelukkig werd er ruimte gelaten om steeds te debriefen. Er was de mogelijkheid om er met de teamverantwoordelijke over te praten en er was een aanbod om met een externe te praten. Dat laatste vond ik niet nodig. Door het gesprek met M heb ik het gebeuren een plaats kunnen geven. Voorbeeld 3 N is een vrouw achter in de veertig en doet haar aanvraag om opgenomen te worden in een vrouwenopvangcentrum. Ze woonde 27 jaar in Nederland en heeft er steeds gewerkt als actrice en regisseur. Ze besliste om terug haar toevlucht te nemen tot België, omdat ze terug wil keren naar haar familie. Ze heeft er een gebroken huwelijk op zitten en haar carrière zit in het slop. Ze geniet een ziekteuitkering en ze heeft heel wat administratieve vragen. Ze wil opvang en begeleiding.
Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 6
Eerder was ze een drietal dagen opgenomen in de psychiatrie. De behandelende arts zond haar op ontslag, omdat de depressie te wijten was aan de situatie waarin ze verkeerde en feitelijk te licht bevonden werd. Ze kreeg antidepressiva voorgeschreven. Ze woonde een drietal weken in bij haar moeder. Die woont echter in een sociale bejaardenwoning en N kan er niet langer verblijven. Voor N was de stap naar het centrum groot. We ervaren haar in het centrum als een heel frêle, punctuele, dankbare dame. Wat ons niettemin verontrust zijn de momenten van complete paniek bij haar, geen overzicht kunnen houden op haar situatie, momenten van duizeling en complete verzwaktheid en intens verdriet. Wanneer dit in communicatie gebracht wordt, wuift ze onze bezorgdheden weg. Naar eigen zeggen eet ze voldoende, ze let er speciaal op dat ze calorierijk voedsel eet. Zelfmoord wordt besproken, maar N geeft aan dat ze dit haar moeder nooit zou kunnen aandoen. Opname wordt voorgesteld, maar N wil hierover niets horen. Daags achter de confrontatie komt ze zich excuseren en belooft zich te herpakken en voor zichzelf te zorgen. Het spijt haar verschrikkelijk dat ze ons bezorgd doet voelen. Niets uit haar gedrag of wat ze zegt, kan wijzen op enige agitatie of verontrusting. Op maandag neemt ze in het centrum deel aan een activiteit ‘juwelen maken’ en doet ze er eveneens haar taak. Ze neemt daarna de bus naar het station en springt er van een hoog gebouw. De reacties van de betrokkenen zijn ongeloof, verdriet, kwaadheid, onbegrip, berusting. Het traumaprotocol van het CAW wordt opgevolgd. Uit het gesprek na het gebeuren met de naaste familie blijkt dat N al jaren met deze zelfmoordgedachten rondliep. Op zich heeft dit gesprek heel herstellend gewerkt, daar de betrokken hulpverleners aanvankelijk bij zichzelf ten rade gingen of ze de situatie niet compleet verkeerd hadden ingeschat. De familie gaf aan ‘het was niet een kwestie of ze het ging doen, maar wanneer…’ Samen met de bewoners en de hulpverleners werd op het kerkhof een afscheidsgroet gebracht aan N. Er werden bloemen gelegd met een persoonlijke boodschap. Ook in naam van de afwezige teamleden en bewoonsters werden bloemen bijgelegd. Nadien werd in het centrum een koffietafel gehouden. Deze rituelen bleken helend voor alle betrokkenen. Hilde Baes
Bronnen en meer lezen • Kwaliteitshandboek van het CAW Regio Brugge • Dealing with serious incidents -‐ Homeless Link Handbooks • Danneels, R., Ghaye, M., Agressie in hulp-‐en dienstverlening, Van impact op medewerkers naar een gedragen beleid, Acco, 2012.
Praktijkboek herankering: ingrijpende gebeurtenissen -‐ 7
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Motiverende gespreksvoering
Wat is motiverende gespreksvoering? Motivationele gespreksvoering is een methodiek uit de geestelijke gezondheidszorg en de verslavingszorg die gericht is op het stimuleren van groei en verandering bij de cliënt. De methodiek kan ingezet worden bij elke dialoog tot verandering, maar hier spitsen we toe op problematisch gebruik van alcohol of drugs. Deze gespreksmethodiek is geïnspireerd op het ‘motivationeel interview’ van Miller & Rollnick en het ‘transtheoretisch model van verandering’ van Prochaska & Diclimente met de bekende ‘motivatiecirkel’. Daarnaast is zeker ook de ‘zelf-‐determinatie-‐theorie’ (ZDT, Deci&Ryan) van belang voor het werken met thuislozen, omdat deze benadering een onderscheid maakt tussen verschillende intrinsieke en extrinsieke motivaties ook oog heeft voor een ‘motiverende omgeving’. ‘Gebrek aan motivatie’ is een subjectieve inschatting, die vaak als reden aangehaald wordt om een bepaald hulpaanbod niet toegankelijk te maken. Al of niet willen veranderen is echter geen stabiele eigenschap of ‘karaktertrek’ van iemand, maar het resultaat van een interactie tussen de omgeving en de betrokken persoon. De ‘oplossingsgerichte benadering’ leert ons dat weerstand ook kan uitgelokt worden door de hulpverlener. De gehanteerde begeleidingsstijl en het gecreëerde klimaat in een werking hebben een grite invloed. De neiging tot ontkenning is een deel van de problematiek van de thuisloze. Daarom is het niet-‐ bedreigend bespreekbaar maken ervan een grote uitdaging.
Motivatie, meervoudige kwetsbaarheid en problematisch middelengebruik De meervoudig gekwetste mens manifesteert zich steeds meer in zijn combinatie van problemen en afhankelijkheidsrisico’s, met een hoog onmachtsgehalte. Bij afhankelijkheid van alcohol en drugs botst ook de krachtgerichte kijk vaak op onmacht. Drugs zijn krachtige middelen en bieden vaak onmiddellijke bevrediging. Personen die kampen met problematisch gebruik zijn veelal tegelijkertijd wel en niet gemotiveerd om het probleem te erkennen en er iets aan te veranderen. Een laag gevoel van eigenwaarde en weinig vertrouwen in eigen kunnen, zijn barrières die het gevoel van onvermogen en demotivatie kunnen vergroten. Om het enigszins onder controle te krijgen, zullen er voor de functies van het gebruik alternatieven moeten gevonden worden, net als bij andere overlevingsstrategieën. Starten bij de functies van het gebruik -‐ wat er leuk aan is en welk positieve aspecten er mee verbonden zijn -‐ zal een gesprek over de nadelen ervan ook mogelijk maken. Het zegt ons Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 1
ook iets over de vereisten van alternatieven: overlevingsstrategieën neem je niet zomaar af, alternatieven voor de functies ervan zijn soms onontbeerlijk om niet weg te zakken. Vele hulpvragers hebben al een hele weg afgelegd, vooraleer ze een hulpvraag durven stellen. Dit maakt dat de vraag of men deze mensen al dan niet de hand reikt omdat ze als ‘niet gemotiveerd’ ervaren worden, de ‘problematiek te zwaar’ lijkt of ‘het aanbod niet passend is’ een ethische kwestie is. Elk contact heeft hier inderdaad risico’s. De multi-‐ problematiek en de onmacht van de hulpverlening verhoogt de kans op uitsluiting en doorverwijscarrousels, waarbij men van het kastje naar de muur verwezen wordt. De hulpvrager verdient minstens (niet enkel op de eerste lijn) een actieve zoektocht in dialoog naar (alternatieve) passende ondersteuning met oog voor de basisrechten (harm-‐reductie), een motivationeel aanbod en indien nodig een ‘warme’ doorverwijzing.
Inbedding in drugbeleid, maatzorg en medewerkerszorg Om naast begrenzing ook voldoende ruimte tot motiverend werken te kunnen bieden, is op de eerste lijn een cliëntgericht en doordacht drugsbeleid nodig en een basisdeskundig en voldoende divers, gefaseerd of flexibel (opvang)aanbod. Men hoeft het daarom niet allemaal zelf aan te bieden, het kan ook lokaal in goede afstemming met belendende sectoren en/of in gedeelde zorg. Het algemeen welzijnswerk draagt minstens de medeverantwoordelijkheid om te zoeken naar laagdrempelige werkvormen waarbij men naast present zijn ook op mensenmaat actief motiverend aan de slag kan. Anderzijds is het ook onze taak de drempels naar de tweede lijn in afstemming te effenen of minimaal problemen hierbij actief te signaleren. Dit betekent niet dat elk aanbod vrij toegankelijk moet zijn voor problematische gebruikers of acuut verslaafden, want dit kan de veiligheid voor anderen in het gedrang brengen. In een opvangsetting is structuur, begrenzing en diversiteit nodig om aan iedereen zowel veiligheid als kansen tot groei te bieden. Dit is telkens weer een moeilijke evenwichtsoefening waarbij macht, voorwaardelijkheid, dwang en strijd tot een minimum herleid worden. Om zo te komen tot ‘haalbare druk’ in functie van voldoende prikkelende maatzorg. Al te veel regels, voorwaarden en taboes leiden mogelijk tot een onbespreekbaar (ondergronds) circuit waar veiligheid en bespreekbaarheid volledig zoek is. Werken met plastesten is bijvoorbeeld een sterk controlerend en confronterend middel, maar kan ook mogelijk maken dat men in een groepssetting toch een kans krijgt. Het kan enkel de bespreekbaarheid vergroten indien ‘gebruik’ niet als norm gehanteerd wordt voor verwerping. Maatzorg en betrokkenheid kan ook betekenen dat actief en daadkrachtig moet ingegrepen worden wanneer de fysieke en geestelijke integriteit, of het leven op zich, ernstig bedreigd wordt. Wanneer de hulpverlening dit ‘overneemt’ bij mensen die doorschieten in destructieve gerechtigdheid en volledig de greep op zichzelf kwijt zijn, is het belangrijk dat het vervolg een niet-‐aflatende zoektocht is om opnieuw in verbinding te staan. Goede medewerkerszorg is hier onontbeerlijk. Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 2
Methodische aandachtspunten 1. De zelf determinatie theorie (ZDT) De ZDT stelt dat iedere persoon in zich de kracht draagt om op een constructieve wijze aan zijn probleem te werken, gegeven dat er voldoende ondersteuning komt vanuit de omgeving. Dit betekent dat elke begeleider/hulpverlener een rol kan spelen in het motiveren tot duurzame gedragsverandering. Motivationele gespreksvoering kan hierbij een steunend kader zijn. Naast het onderscheid in ‘moeten’ en ‘willen’ en het kwalitatieve onderscheid in extrinsieke en intrinsieke motivaties heeft men vooral oog voor een aantal basisbehoeftes tot groei. Kwalitatief onderscheid in motivaties. • Extrinsieke motivatie komt van buitenaf: men stelt een bepaald gedrag om er iets anders mee te bekomen. Er zijn drie types van extrinsieke motivatie, waarvan sommige onder ‘willen’ vallen en andere onder ‘moeten’. Externe verplichting: ‘moeten’ omwille van vermijden van straf of externe verwachtingen of voorwaarden die opgelegd worden vanuit justitie, JRB, huisregels. Ook in het vooruitzicht van een mogelijke beloning. Deze motivatie kan gepaard gaan met heel wat stress en druk. Interne verplichting: ‘moeten van zichzelf’ vanuit schuldgevoelens, schaamte, angst, trots. Om anderen en zichzelf te tonen dat men het toch kan. Er is een gedeeltelijke aanvaarding maar ook dit geeft druk en stress. Persoonlijk belang: ‘willen vanuit aanvaarding’, een besef dat men de controle kwijt is. Er is een eigen keuze, omdat men er het nut, de noodzaak van inziet: iets bekomen of dreigen te verliezen (vb. dreigend verlies van vrienden door onbetrouwbaarheid en leugens). • Intrinsieke motivatie tot verandering zou ‘goed’ zijn, omdat de motivatie vanuit de persoon komt, de verandering is zelf gewild. Bij intrinsieke motivatie stelt men een gedrag omdat men er plezier aan beleeft. Het gedrag is het doel op zich. Er is een zekere passie of spontane geboeidheid: de activiteit zelf en het plezier en de voldoening die de activiteit verschaft, is de reden om de activiteit uit te voeren, veel meer dan een of andere externe reden. Bij de drie types van extrinsieke motivatie (externe verplichting, interne verplichting, en persoonlijk belang) wordt de activiteit uitgevoerd om iets anders te bekomen. De drie types van extrinsieke motivatie kunnen gesitueerd worden op een (ontwikkelingspsychologisch) continuüm van toenemende persoonlijke aanvaarding. Motiverend werken en noodbevredigende context en basisnoden. Motiverend werken is een procesmatig werk in dialoog, om de persoonlijke overtuiging van de nood aan verandering te verhogen: een verschuiving van hopeloosheid of ‘moeten’ veranderen naar een ‘willen’ veranderen. Cliënten vinden ‘in therapie gaan’ zelden tot nooit plezant, laat staan dat ze er door gepassioneerd zouden geraken. Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 3
Het is dan ook niet de taak van de individuele begeleider om een verplichting tot verandering aan te praten, noch in te spelen op interne schuldgevoelens om de druk om ‘therapie’ vol te houden, omdat dit vooral enkel druk en stress meebrengt. Opgeven kan dan de betekenis krijgen dat men zwak is en geen karakter heeft, wat alleen maar de hulpeloosheid verhoogt. Men verliest het zelfvertrouwen, waardoor men passief wordt. Als een cliënt denkt een bepaald vooropgesteld doel niet te kunnen bereiken, zal hij ook niet starten met het langdurig en intensief leerproces. Wat kan deze neerwaartse spiraal dan wél helpen doorbreken? Dit is een proces van lange adem, wat tijd, geduld en heel veel energie vraagt. Volgens de ZDT is een noodbevredigende context de brandstof die men nodig heeft om zich in positieve zin te herstellen. Deze brandstof wordt aangeleverd door de externe omgeving, die voortdurend in interactie staat met de cliënt. Die noodbevredigende context bestaat volgens de ZDT uit drie (herkenbare) psychologische basisnoden waarvan de vervulling essentieel is voor welzijn en groei: nood aan autonomie, relationele verbondenheid en competentie. Men kan die context zelf aanbieden of suggesties doen en samen nagaan hoe cliënt in het dagelijks leven kan proberen om meer noodbevredigende activiteiten te gaan uitvoeren. • Autonomie: psychologische vrijheid, keuzevrijheid. Belang van een autonomie ondersteunende interactie én klimaat: aanbieden van keuze en inspraak, aanbieden van een of andere motivationele fase waar men nog niet ‘moet’, maar waar met motivationele gesprekvoering de mensen aan het denken gezet worden. Met nadien ook weer ruimte om te kiezen. Deze autonomie verhogende maatregelen staan in schril contrast met controlerende maatregelen: belonen en straffen voor gedrag, kritisch evalueren, opleggen doelstellingen en deadlines. • Relationele verbondenheid: een gevoel van gedragenheid en intimiteit ervaren. De basishouding van medewerkers is empathisch en respectvol, ook bij rebellie en verzet. Aandacht is onvoorwaardelijk, ook niet alleen wanneer er een probleem is en men als cliënt benaderd kan worden of als hulp succesgarantie heeft. Door een respectvolle en empathische houding te behouden, ook op momenten dat het moeilijker loopt, voelt de cliënt zich ondersteund en begrepen en zal hij of zij ook openstaan om de therapeutische veranderingen persoonlijk te aanvaarden. Van belang is ook een krachtgerichte kijk naar mensen en groepen: onderlinge verbondenheid en groepssfeer stimuleren via groepsactiviteiten, ontmoetingsmomenten, ervaringsuitwisseling, weten dat men niet alleen staat met zijn probleem, meter-‐ of peterschap van oudere groepsleden (win-‐win situatie). Ook een leefgroep kan een nieuwe context worden die steun geeft en waar men kan leren van elkaar. Er is ook aandacht voor krachten en restanten van vertrouwen in de natuurlijke context. • Gevoel van competentie: kennis, kunnen, ‘het kan’-‐ervaring. Competentie is noodzakelijk voor elke vorm van motivatie. Psycho-‐educatie verhoogt de kennis, maar als men het gevoel heeft dat men het niet zal kunnen, dat men er niet toe doet, er niemand in gelooft, zal men hulpeloos worden/blijven. Bouwen aan zelfwaarde is op zich een motiverende activiteit: vertrouwen geven, positieve bekrachtiging, realistische maar toch uitdagende doelen met Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 4
tussenstappen, met aanreiken van tips en in dialoog zoeken naar haalbare werkpunten. De ZDT wijst in dit motiverend werk ook op het belang om in directe communicatie meer ‘autonomie ondersteunende interactie’ te voeren dan controlerende interactie. Deze laatste wordt gekenmerkt door dwingende taal (moeten, verwachten, regels, plichten, ontgoocheling, dreigen) die het persoonlijk aanvaarden van verandering eerder belemmert. Een meer autonomie-‐ondersteunende interactie zorgt ervoor dat de cliënt beter begrijpt waarom de opgedragen regels of activiteiten van belang zijn, waardoor hij er ook sneller van overtuigd geraakt. Hierdoor kan de cliënt deze regels op een authentieke of autonome manier naleven, zonder gevoelens van dwang of verplichting te ervaren. Een open, gelijkwaardige en dialogische stijl kan ook helpen om regels en noodzakelijke structuur in een setting te duiden (bv i.v.m. groepssfeer, elkaar steunen i.p.v. meesleuren in destructiviteit) en via inspraak cliënten mee te laten denken. 2. Motivationeel interview en reflectief luisteren. Reflectief luisteren, een techniek die naar voren wordt geschoven in de werkwijze van het ‘motivationeel interview’ (Miller & Rollnick, 2002) en sluit aan bij de autonomie verhogende interactie. Interviewen wijst op ‘vragen stellen’ en reflectief luisteren is verwant aan actief luisteren. De begeleider kaatst het verhaal van de cliënt terug, waardoor het zelfbewustzijn en inzicht in het eigen functioneren bij de cliënt toenemen, waardoor men zelf beter geïnformeerde en weloverwogen keuzes kan maken. Centraal in deze niet-‐directieve en cliëntgerichte gesprekstechniek staat: • De hulpverlener onthoudt zich van suggesties, analyses en het aanbrengen van oplossingen; weerstand wordt immers uitgelokt door keuze-‐onvrijheid. • Onvoorwaardelijke acceptatie: positieve betrokkenheid, respect voor eigen keuzes • Uitgaan van het feit dat er niet ‘ één waarheid’ bestaat. • Open vragen en openheid voor eigenheid, verduidelijking vragend over eigen gezichtspunten, verlangens, keuzemogelijkheden en voordelen/nadelen van huidig gedrag en alternatieven. • Constructieve (zelf)confrontatie: scherp luisteren naar uitspraken, werken met stiltes, concretiseren, oog voor non-‐verbale, hulpverlener parafraseert en ‘papegaait’, presenteert feedback en empathische hypotheses over achterliggende (goede) bedoelingen. • Bewustwording van discrepanties: spiegelen van tegenstellingen in uitspraken. Deze methodiek sluit nauw aan bij mensen die problemen hebben met autoriteit en een laag zelfwaardegevoel hebben. Dit sluit ook aan bij het afstemmen van hulpvraag en hulpdoelen en het opmaken van een hulpverleningsplan. Al doende zal de hulpverlener ook empathisch het perspectief van de cliënt proberen in te nemen, waardoor de cliënt zich beter begrepen voelt en op een meer welwillende wijze aan zijn problemen wil werken. Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 5
Deze gesprekshouding sluit nauw aan bij Rogers en de ‘human social functioning’ methodiek van Eugene Heimler (cfr. de ‘Heimler-‐schaal met frustraties én satisfacties de verschillende levensdomeinen). De cliënt wordt gevraagd verhalen te concretiseren, zelf kernen of rode draden te benoemen en uiteindelijk keuzes af te wegen en concreet te maken. Hierbij onthoudt de hulpverlener zich van interpretatie (en als hij het al doet in vraagvorm) en waarom-‐vragen (te causaal) waardoor het gesprek aan de gang gehouden wordt. 3. Model van Prochaska & Di Clemente Het model van Prochaska & Di Clemente beschrijft de verschillende fasen in het motivatieproces. Het model onderscheidt vijf stadia van verandering, een zesde (terugval) is later toegevoegd. Dit model wordt ook de ‘motivatiecirkel’ genoemd : men kan alle fases doorlopen, eruit stappen of de cirkel opnieuw doorlopen doorheen de tijd.
De eerste drie stadia gaan over de ontwikkeling van de motivatie tot verandering: er wordt (telkens) gestart bij voorbeschouwing, daarna kunnen overpeinzing en beslissing volgen. Het vierde en vijfde stadium bevatten de effectieve actie en stabilisatie of consolidatie van verandering. Het zesde stadium is de mogelijke terugval, wat vaak integraal deel uitmaakt van verslaving of afhankelijkheid en gededramatiseerd kan door dit te zien als een mogelijk leermoment: wat hebben we uit het oog verloren? In de hulpverlening komt het er in dit model op aan te herkennen in welke fase de cliënt zich bevidt en zich hierbij passend in te voegen. Voorbeschouwing (precontemplatie): • Er is nog geen motivatie tot verandering en geen bewustzijn van het probleem. Het is doorgaans de omgeving die het probleem ervaart en op de persoon druk uitoefent om te veranderen. Doorgaans is er ook weerstand tegen de erkenning van het probleem en tegen pogingen om verandering in gang te zetten. • De hulpverlener investeert in contact en relatie, echtheid, eigenwaarde, geeft erkenning, bevestigt inzet, biedt medische verzorging, vraagt indien mogelijk naar de voordelen nadelen of last en functies van gebruik, werkt provocatief, heeft humor. Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 6
Overpeinzing (contemplatie): • Hier is de persoon zich bewust dat hij een probleem heeft. Hij bedenkt wat de verandering kan opleveren. De motivatie om er iets aan te doen is aanwezig, maar de persoon onderneemt nog geen actie. Hij staat open voor interventies die een bewustmaking van probleem/alternatieven bevorderen. • De hulpverlener stimuleert zelfobservatie, biedt neutrale info en psycho-‐educatie, heeft oog voor het intern conflict en dissonantie en maakt dit bespreekbaar, biedt keuzevrijheid, gaat in op ‘externalisatie’ (men is geen gebruiker, men heeft last van) en doet langzaam aan wikken en wegen. Beslissing (besluitvorming , voorbereiding): • De cliënt is overtuigd van het probleem: er moet iets gebeuren, er is motivatie maar nog geen actie. • De hulpverlener onderhandelt, werkt aan gedeelde inzichten, overloopt verschillende keuzemogelijkheden met pro’s en contra’s, kiezen is ook verliezen, wat zijn alternatieven?. Hij vergroot de dynamiek naar perspectieven, dit kan ‘gecontroleerd gebruik’ zijn en hij bevraagt ‘plotse beslissingen’. Actie (actieve verandering, poging tot): • Positieve bekrachtiging in leefomstandigheden en context is vaak nog niet zichtbaar. • Daarom heeft de hulpverlener de belangrijke taak om alternatieven aan te reike:n: ontspanning, sport, zingeving, dagbesteding, satisfacties. Consolidatie (stabilisatie): • Pogingen om verandering te verankeren, relatieherstel in context, nieuwe rollen opnemen, sociale-‐ en probleemoplossingsvaardigheden aanscherpen, welke gedachten gevoelens leiden tot trek (goesting) en welke kunnen we daartegenover zetten? • Terugvalpreventie: risicosituaties leren herkennen en hoe er mee omgaan, omgaan met trek en sociale druk, noodplan, is een uitglijder automatisch herval? Terugval: • Contact houden, dedramatiseren en ombuigen naar leermomenten (wat hebben we over het hoofd gezien)? Ook in dit model zijn er een aantal voorwaarden tot groei en verandering. Zo is het gevoel van keuzevrijheid in individuele hulprelaties essentieel (druk, dwang, macht, controle niet in de relatie leggen). Er moet ook voldoende kennis en lijdensdruk zijn. Zorgen voor, overnemen zonder prikkels/uitdaging en ontslaan van zelfverantwoordelijkheid kan dus nefast zijn. Ook hier wijst men op het belang van interne attributie van succes, belang van zelfwaarde en waardering, gevoel van competentie.. Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 7
Samenvatting en tips • Motivatie is het gevolg van interactie tussen de persoon en zijn omgeving. • Start bij de functies en positieve aspecten van gebruik. Dit maakt een gesprek over de nadelen ook mogelijk. • Praat cliënten geen verplichting tot verandering aan. Dit brengt enkel druk en stress teweeg. • Motivationeel werken vergt tijd en verloopt in fases. Het gras groeit niet door er aan te trekken. • Keuzemogelijkheden aanbieden werkt beter dan controlerende maatregelen. • Leer de juiste vragen te stellen. Overdonder de cliënt niet met je eigen oplossingen. • Leer te herkennen waar de cliënt zit op de motivatiecircel en pas je tussenkomsten daaraan aan. • Zie terugval als een leermoment om het opnieuw te proberen. Luc Dekyvere
Bronnen en meer lezen Movisie, Methodebeschrijving motiverende gespreksvoering, databank effectieve sociale interventies. www.movisie.nl
Praktijkboek herankering: motiverende gespreksvoering -‐ 8
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Participatie
Waarover gaat het? • •
Participatie is deelname aan het maatschappelijk leven. Inspraak is de gelegenheid om zijn mening of wensen kenbaar te maken in een zaak waarbij men betrokken is.
Belang van participatie Omdat het moet (vanuit de kwaliteitseisen in de regelgeving): • • • •
‘Het centrum hanteert een hulpverleningsconcept dat een zorg op maat en aangepaste methodieken toelaat en dat in samenspraak met de gebruiker de meest aangewezen en minst ingrijpende zorgvorm aanwendt’. ‘Het centrum pleegt op geregelde tijdstippen extern overleg met het oog op de participatie in een ruimer welzijnsbeleid’. ‘Cliënten hebben toegang tot hun cliëntdossier’. ‘Cliënten hebben inzagerecht op de delen die uitsluitend op hen betrekking hebben’.
Omdat het niet anders kan: • •
Diensten vragen om participatie! Je kan geen hulpverlening bieden zonder dat de cliënt, hoe beperkt ook, meewerkt. De cliënt is de medeproducent in de hulpverlening: hij dient ook zaken te ondernemen.
Vanuit visie en effectiviteit: • • • • • •
Het democratische burgerschap als principiële keuze. Participatie verhoogt de effectiviteit, efficiëntie en de kwaliteit van dienstverlening. Het garandeert meer toegang tot de grondrechten. Participatie bevordert het zelfvertrouwen van de cliënt. Hulpverleners krijgen meer begrip bij problemen omdat de cliënt aan de hulpverlening meewerkt. Het is positief voor de groepsdynamiek omdat deelnemers meningen en ervaringen kunnen uitwisselen.
Praktijkboek herankering: participatie -‐ 1
De participatieladder Participatie neemt verschillende gradaties aan. Deze noemt men de participatieladder. Van hoog naar laag ziet die er als volgt uit: Zelfbesturen Meebeslissen Adviseren Raadpleging Reageren Medeweten Niet iedereen en niet in elke situatie zal of dient men de hoogste trap te bereiken. Dit moet situationeel bekeken worden. Participatie als situationeel proces. H O O G
participeren
overtuigen
RELATIEGERICHTHEID L A A G
delegeren
dirigeren
LAAG
HOOG TAAKGERICHTHEID
Mensen die in een nieuwe context terecht komen doorlopen een proces waarbij ze mogelijk in toenemende mate gaan participeren. Een nieuwe cliënt in een opvangcentrum zal eerst de situatie moeten leren kennen. De hulpverlener zal hem uitleggen (dirigeren) hoe de zaken verlopen. Geleidelijk kan de cliënt (meer) taken in het centrum op zich nemen. Bijvoorbeeld bij het koken: van wat en hoe er gekookt wordt tot het zelfstandig doen.
• • • •
fase van dirigeren: medeweten fase van overtuigen: reageren en raadplegen fase van participeren: adviseren fase van delegeren: meebeslissen en zelf doen
Je dient met deze fases rekening te houden bij het opzetten van participatieprocessen. En niet iedereen dient of zal de laatste stap bereiken. Praktijkboek herankering: participatie -‐ 2
Methodische aandachtspunten Individueel of in groep? In groep: Wanneer dezelfde klachten regelmatig terugkeren. Als er gedeelde belangen zijn bij hulpvragers. Als de bundeling van hulpvragen de kracht van de cliënt kan verhogen. Wanneer de cliënt de problematiek als zeer individueel beleeft. Via de groep ervaart hij dat ook andere mensen deze problematiek ervaren. • Als de groep het sociaal netwerk kan versterken. • Wanneer het belangrijk is dat de cliënt meerdere reacties hoort. • Wanneer de cliënt zich té afhankelijk opstelt. • Wanneer een individuele benadering té bedreigend is. Individueel: • • • •
• • • • • • •
Wanneer de cliënt nog geen verwachting of doelstelling kan formuleren. Als de cliënt niet wil aansluiten bij de doelgroep. Wanneer de cliënt zeer op zichzelf gericht is. Als de cliënt de individuele relatie met de hulpverlener nodig heeft. Wanneer de cliënt te verward is en groep té veel prikkels zou opleveren. Bij een vermoeden van suïciderisico. Bij een overheersende psychiatrische problematiek.
Aandachtspunten voor bewonersvergaderingen: • • •
• • • •
Voorzie er voldoende tijd en personeelsmiddelen voor. Zorg voor een informele benadering. Zorg voor een gezamenlijke agenda: punten vanuit cliënten en punten vanuit de voorziening. Doe geen valse beloftes. Volg besluiten nauwgezet op. Hou persoonlijke conflicten er buiten. Zorg voor een eenvoudig verslag en hang dit ergens op waar iedereen het kan lezen.
Praktijkvoorbeelden • • • •
CAW Middenkust (nu CAW Noord West-‐Vlaanderen), regionale actie over thuisloosheid samen met cliënten. CAW De Papaver (nu CAW Centraal West-‐Vlaanderen), vertalen van interne documenten door bewoners. CAW De Poort (nu CAW Noord West-‐Vlaanderen), Jongeren zelf bewonersvergadering leren leiden. CAW Welzijnshuis (nu CAW Mechele-‐Lier-‐Willebroek), interne studiedag samen met cliënten. Praktijkboek herankering: participatie -‐ 3
• • • •
CAW Sonar (nu CAW Limburg, lokaal cliëntoverleg met aanwezigheid cliënt. CAW Stimulans (nu CAW Zuid West-‐Vlaanderen), groepsbudget in opvangcentrum, beheerd door cliënten. CAW’t Verschil (nu CAW Limburg) en andere ILC, werken met vrijwilligers en ervaringsdeskundigen uit de doelgroep. CAW Leuven (nu CAW Oost-‐Brabant), behoefteonderzoek bij cliënten en meting tevredenheid.
Danny Lescrauwaet
Bronnen en meer lezen • • • • •
Lescrauwaet D., module cliëntparticipatie, steunpunt algemeen welzijnswerk, 2002 Verbeek, G., Wat zeggen onze cliënten?, gebruikersraadpleging als middel voor kwaliteitsbevordering, NIZW, 1993 www.groepsmaatschappelijkwerk.nl : interessante site over groepsmaatschappelijk werk www.féantsa.org, workgroup participation, Engelstalige site over cliëntparticipatie met thuislozen, zie participation toolkit. www.samenlevingsopbouw.be: site met info over participatie-‐methodes aan het lokaal sociaal beleid
Praktijkboek herankering: participatie -‐ 4
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Presentie, of een nabije houding
Wat is ‘presentie’?
Presentie staat voor een informele, cliëntgerichte benadering. Het informele hoort hier wel degelijk thuis onder de noemer professionalisme. Deze benadering concentreert zich op de betrekking, de relatie tussen de cliënt(en) en hulpverlener(s). Uitgangspunt is dat iedereen recht heeft op sociaal contact, liefde, veiligheid en zekerheid, waardering en erkenning, met andere woorden: het vervullen van fundamentele behoeften. Bovenal staat de aandacht voor de cliënt in deze benadering centraal. Men denkt niet ‘over’ de cliënt, men denkt ‘aan’ de cliënt en er wordt samen op stap gegaan. Dit laatste is ook letterlijk op te vatten. De hulpverlener is er voor de cliënt en aanvaardt deze met haar/zijn mogelijkheden en beperkingen. Waarom is presentie belangrijk? Talloze onderzoeken en sociale studies wijzen uit dat niet zozeer het methodisch kader is ‘wat werkt’ in de hulpverlening, maar eerder de kwaliteit van de relatie en de vertrouwensband tussen de hulpverlener en de cliënt. De meerwaarde in deze alles omvattende, generalistische manier van hulpverlening is het aftasten en zoeken in welke stijl er met elkaar kan omgegaan worden en hoe men kan aansluiten op de leefwereld van de cliënt. De kracht ligt net in het ‘gewone’, het dagelijkse. Dit vertaalt zich onder meer in het samen dingen doen en delen waarbij een verbondenheid tot stand kan komen. Door aansluiting bij de leefwereld van de cliënt wordt de focus niet alleen gelegd op de problemen en wat minder goed verloopt, maar komen ook de successen, de krachten, dromen en verlangens aan de oppervlakte. Deze mix maakt het mogelijk om naar een meer bevredigende balans te zoeken in het leven. De benadering is geen vast omlijnd kader waarbinnen er gewerkt wordt met mensen. Op het eerste zicht lijkt het ook niet zo compatibel met het planmatige, het methodische en het doelgerichte van de probleemoplossende hulpverlening. Toch sluit het ene het andere niet uit. De manier van aanpak biedt een enorme vrijheid en heel wat mogelijkheden om op maat en tempo van de hulpvrager samen op weg te gaan. Praktijkboek herankering: presentie -‐ 1
Het belang van presentie in de thuislozenzorg Vooral in de thuislozenzorg is presentie belangijk, omdat gewerkt wordt met de meest kwetsbaren in de maatschappij. Dit vraagt om een specifieke benadering in het omgaan met mensen met complexe en/of chronische problemen en soms met onaangepast gedrag. Het geloof van de hulpverlener in de ontwikkelingsmogelijkheden en de persoonlijke groeikansen van mensen is een uitgangsbasis te zijn in het werken naar herankering en herintegratie van de cliënt (en zijn/haar systeem). Dit is noodzakelijk om de kwaliteit van het leven van de cliënt te helpen verbeteren. Bij mensen die al te vaak ‘met hun hoofd tegen de muur zijn gebotst’, kunnen deze laagdrempelige en minder bedreigende hulpverleningscontacten een manier zijn om zich gaandeweg meer en meer open te stellen voor ondersteuning op verschillende levensgebieden. Presentie geeft sleutels die leiden tot toegang tot de persoon in al zijn/haar facetten.
Aandachtspunten Presentie biedt een waaier aan mogelijkheden en een vrijheid in keuze van manier van werken. Het lijkt op ‘het schijnbaar niet-‐hulpverlenen’. Het is het durven loslaten van het statische, traditionele (twee)gesprek met een tafel en een zitje en een koffietje. Deze benadering kan zich niet houden aan vooraf bepaalde gespreksonderwerpen, gesprekdoelen en een strak tijdsschema. De hulpverlener kan van mensen, die doorheen hun leven schade hebben opgelopen, aan stress blootstaan en met beperkingen kampen, niet verwachten dat ze zich gaan bekommeren over de relatie die ze hebben met hun hulpverlener(s). De benadering komt neer op het creëren van ‘betekenisoverschotten’. De volgende eigenschappen van hulpverleners zijn daarvoor van belang: • Bereidheid. Willen klaarstaan om cliënten nabij te zijn, ‘er zijn voor’. • Verwondering. De bereidheid om tijd te maken om te luisteren naar ieders uniek levensverhaal; zich openstellen voor het eigene van ieder individu. Dit veronderstelt geen vooringenomen standpunten en een open basishouding. • Betrokkenheid. Uit oprechte motivatie en solidariteit cliënten bijstaan of om het met een ouderwets begrip te zeggen: naastenliefde. • Voegend, op maat. De aandacht te richten op wat er zich vanuit de cliënt aandient. De keuze van de gespreksonderwerpen ligt vooreerst bij de cliënt. Ook de keuze van activiteit die al dan niet samen wordt ondernomen. De stijl en de manier van omgaan met elkaar is Praktijkboek herankering: presentie -‐ 2
eveneens op maat van de cliënt, dit uit zich bvb. in het taalgebruik. Er is nabijheid en afstemming op de eigenheid van de cliënt. • Toegewijd. ‘Bedonderbaarheid’ kunnen toelaten. Rekening houden met het gegevan dat cliënten kunnen liegen of bedriegen, afspraken niet nakomen, … en dit niet als een persoonlijk falen zien. Toewijding is nodig om de communicatiekloof te overbruggen. De cliënt moet de aandacht niet verdienen, het is de hulpverlener die ‘aanraakt’, die de beweging naar de cliënt maakt. • Empatisch. Zich niet laten afschrikken of steil achterover vallen door het zware leed dat de mens kan treffen of wat een mens medemensen kan aandoen. • Persoonlijkheid tonend. Een presentiebeoefenaar wil ook als mens aanwezig zijn. De verhouding mens-‐mens staat centraal. Het mens-‐zijn kan niet uitgeschakeld worden. De hulpverlener is geen robot, die steeds alles beter weet en die zelf nooit problemen heeft. Hij kan zich kwetsbaar opstellen, het ‘niet’ weten en samen met de cliënt op zoek gaan. Hij is betrouwbaar. • Troostend. De eigenschap om cliënten nabij te staan om pijnlijke gebeurtenissen een plaats te geven. Bestaansrecht geven aan verdriet en pijn. • Strijdbaar. Een presentiebeoefenaar is geen doetje en zal naar de cliënt toe in alle integriteit eerlijk en open in communicatie gaan en zijn mening geven. • Beheerst. De hulpverlener is zich bewust van de mogelijk trage veranderingsprocessen van cliënten. Tijd en geduld zijn sleutelbegrippen in de presentiebenadering. De hulpverlener kan ruimte geven, zodat de cliënt door het ervaren betekenis kan geven aan hun relatie.
Moeilijkheden en valkuilen Deze vorm van het tegemoet treden van cliënten houdt niet in dat de hulpverlener onbeperkt en onbegrensd meegaat met de hulpvrager. Vaak zijn de hulpverleners ook gebonden aan de grenzen van het maatschappelijke, de moraliteit en/of de organisatie. Tevens dient er rekening worden gehouden met eventuele vooropgestelde tijdslimieten van de hulpverlening. Evenzeer begrenzend zijn de huisregels en verblijfsafspraken in residentiële centra. Vaak is hierbij een hiërarchisch optreden van de hulpverlener nodig. Maar alles staat en valt met de manier waarop: de hulpverlener kan zich evengoed als mens tonen in deze rol. Praktijkboek herankering: presentie -‐ 3
In deze benadering is er een collegiale praatplicht nodig. Wie de presentiebenadering ernstig neemt, dient ook serieus te nemen dat individuele vermogens van de hulpverleners hun grenzen kennen. Open dialoog met collega’s is vereist, feedback en mogelijkheid tot bijsturing.
Vinger-‐aan-‐de-‐pols contacten Door het informele karakter van de hulpverleningsmomenten vraagt deze benadering een grote flexibiliteit van de hulpverlener. De contacten zijn vaak inhoudelijk niet vast omlijnd of vooraf bepaald en kunnen op diverse locaties doorgaan. Er wordt gewerkt met wat er zich aandient, met doodgewone gegevens, met aangrijpingspunten of scharniermomenten. Het is een kunst deze gegevens aan te wenden in de thema’s die aan bod komen tijdens het hulpverleningsproces. Het vergt een zekere kennis over hoe intuïtief om te gaan met mensen en een gepaste afstand-‐nabijheid kunnen hanteren. Dit vraagt ook de nodige zelfkennis van de hulpverlener. De effecten van de presentiebenadering laten zich niet meten, noch zijn ze makkelijk te registreren en zijn afhankelijk van relatie tot relatie. Wat als waardevol ervaren wordt in de ene relatie, hoeft dit daarom niet te zijn in een andere.
Samenvatting en tips • Niet zozeer het methodisch kader bepaalt wat werkt in de hulpverlening, maar vooral de kwaliteit van de relatie met de cliënt. • Presentie heeft aandacht voor een nabije hulpverleningsrelatie. Veel thuislozen ervaren hulpverleners als té afstandelijk. • Laat het traditionele bureaugesprek los en experimenteer met meer nabije omgangsvormen. • Presentie is niet hetzelfde als onbegrensd meegaan met de cliënt. • Werk met wat zich dagelijks en concreet aandient. Praktijkboek herankering: presentie -‐ 4
Praktijkvoorbeelden Praktijkvoorbeelden in deze benadering zijn legio. Het kan variëren van het samen foto’s bekijken, samen gaan wandelen, begeleiding naar verschillende diensten (administratieve, medische), afwassen, plannen van een vakantie, het ‘bavarderen’, samen een verhuis regelen of effectief helpen verhuizen, inkopen gaan doen, koken, samen de kinderen in bad stoppen, … maar het ook jezelf als hulpverlener kwetsbaar durven opstellen en tonen dat bepaalde zaken je raken als mens en zo ‘echte’ communicatie op gang te brengen. Voorbeeld 1 Vanuit een opvangcentrum heb ik een jongedame met een licht mentale beperking begeleid. De begeleiding was voornamelijk gericht op het zoeken naar een goede opvang-‐ en begeleidingsdienst voor na het verblijf in het centrum, gericht op haar problematiek. Dit bracht echter veel bezoeken aan diensten met zich mee. Aangezien K. zich uiteindelijk aan de kust wou vestigen, waren we veel op de baan. Dit waren meestal hele gezellige autoritjes. De radio stond aan en K vertelde over haar favoriete muziek, net als over haar nieuwe liefdes,… Ik durfde geregeld wel eens mijn weg verliezen in Oostende, omdat ik daar niet zo thuis ben. De routebeschrijvingen van Google Maps waren steeds een raadsel voor me. Meestal was ik dan wat in paniek en dacht ik dat we te laat zouden zijn. De eerste keer heeft K me aangenaam verrast door me heel rustig door de stad te leiden. K was daar volledig thuis en kende elk klein wegje. Ze noemde zich mijn ‘gps’. Elk straatje had voor K wel een verhaal dat ze me met plezier vertelde. Steeds opnieuw als we richting de zee reden, was K mijn gps en mocht ik zelfs van haar niet meer kijken naar mijn eigen uitgeprinte routebeschrijving. Ze genoot er zelf van om te zien hoe ik de weg kwijt was en zij me hielp. Dit vertelde ze dan ook vol plezier aan iedereen die het horen wou. Voor mij is dit een vorm van presentie. Met mijn cliënt op stap zijn in haar habitat en me de weg laten wijzen door haar. Op die manier heb ik ook een krachtbon ontdekt van K. De verhalen die ik in de auto te horen kreeg en de herinneringen die ze heeft aan die stad, konden enkel op die manier gedeeld worden. Onder de medewerkers van het centrum wordt de wagen die we voorhanden hebben, som ook wel eens de ‘biechtstoel’ genoemd, daar we vaak verhalen horen die in een formele setting mogelijk nooit aan bod zouden komen. Voorbeeld 2 A is een jonge vrouw van 23 jaar met een heel beperkt sociaal netwerk. Ze heeft twee kleine kinderen. Bij aankomst in het opvangcentrum, blijkt dat het op administratief vlak een kluwen is, waardoor ze geen inkomen heeft. Na enkele weken is haar inkomen in orde, maar wat later gaat het terug fout. A geraakt makkelijk aan werk en stopt er even gemakkelijk mee, zonder overleg met wie dan ook. De volgende weken doet ze dat een aantal keer. Praktijkboek herankering: presentie -‐ 5
A wordt aangespoord om haar dossier in orde te maken. Telkens als er navraag gebeurt over haar dossier, zegt zij te doen wat er van haar verwacht wordt. Samen bellen we verschillende keren naar de diensten om te horen wat er precies moet gebeuren. Maar het komt niet in orde. Kennelijk gaat A wel naar de diensten. Verschillende keren wordt het aanbod gedaan om mee te gaan naar de diensten, wat steeds vriendelijk wordt geweigerd. Uiteindelijk krijgt mijn aanbod een eisend karakter en gaan we samen naar een dienst. In de wachtzaal neem ik plaats naast een vage kennis. A gaat naast mij zitten en zegt geen woord. Ik praat met de kennis over de buurt van vroeger, onze jeugd hebben we in dezelfde woonwijk doorgebracht. We hebben het onder andere over veranderingen, familie en het ouder worden van onze moeders. Als de kennis weg is, blijkt A wat ontdooid en praten we een beetje in dezelfde trant verder: familie, kinderen, relaties. Sommige dingen zijn herhaling, andere niet. Wij zijn de volgende aan de beurt, maar het lijkt eindeloos lang te duren. Geërgerd merkt A op dat de man voor ons waarschijnlijk zijn hele leven aan het vertellen is. Na iets meer dan een uur is het eindelijk aan ons. En na meer dan een uur staan we terug in de wachtzaal. Op mijn vraag hoe het was om haar hele leven te vertellen, moet ze lachen. A geeft aan dat het, als het om haar administratie gaat, echt wel een soep is. Het is niet een van haar specialiteiten. Hoe zal het verder moeten als ze alleen gaat wonen, als ze geen begeleiding meer heeft? Begeleid Wonen wordt nogmaals besproken als een optie. Voordien is dit ook aan bod gekomen in de begeleiding, omdat er op diverse gebieden werkpunten zijn. Nu gaat het dus over administratie en het is een kantelmoment. We laten het onderwerp los. Een tijdje nadien zitten we terug op een dienst en weer zitten we er ‘de tijd om een leven te vertellen’ binnen. Hierdoor geraakt A overtuigd dat er hulp zal moeten komen eens ze zelfstandig woont. Voor mij geeft dit ruimte om met ander werkmateriaal aan de slag te gaan. We hebben het over haar gedrag. A wordt heel vlug boos en kan heel kortaf zijn. Wat in de begeleiding gebeurt en in de groep, gebeurt hier in een andere context ook. Door mee te gaan naar de verschillende diensten, krijg ik het mandaat om er over praten. Later in de begeleiding ben ik op een dienst met haar en wordt haar de vraag gesteld of ze daar vrijwillig zit. ‘Neen’, is haar antwoord. ‘Ik moest van mijn begeleidster komen, maar af en toe heb ik een duw in de rug nodig”, en ze lacht… Deze spontane lach is opnieuw een ingangspoort om een en ander te bespreken. We hebben samen al een lange weg afgelegd en naast de informele contacten in het centrum, blijkt het samen op stap gaan een serieuze meerwaarde te zijn. Op het einde van de begeleiding is A overtuigd dat ze begeleiding nodig heeft bij het zelfstandig wonen. Hilde Baes Praktijkboek herankering: presentie -‐ 6
Bronnen en meer lezen ‘Wat Werkt?’, De kern en de kracht van het maatschappelijk werk, Sjef de Vries, 2007 Presentie in de praktijk, een verkenning in de maatschappelijke opvang, Frans Brinkman, 2004 www.presentie.nl
Praktijkboek herankering: presentie -‐ 7
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Psychische beleving van thuisloosheid
Thuisloosheid: heterogeniteit in meervoudige kwetsbaarheid Dit hoofdstuk handelt over de belevingsaspecten van thuislozen en hoe daar vanuit de hulpverlening gepast mee om te gaan. De term ‘thuisloosheid’ verwijst naar de complexe samenhang van: • een gebrek aan middelen tot levensonderhoud en tot bemachtigen of behouden van een woonst (dakloos); • het ontbreken van een betekenisvol sociaal netwerk waarop men terug kan vallen; • de vervreemding en onmacht die daarmee gepaard gaat. In Nederland was in de jaren 80 volgende definitie gangbaar: “Thuisloosheid is een ernstige toestand van maatschappelijke, persoonlijke en relationele kwetsbaarheid, waardoor functionele en medemenselijke relaties in de gangbare samenlevingsvormen niet of nauwelijks meer mogelijk zijn. De mens die tijdelijk of blijvend in deze toestand verkeert, noemen we thuisloos”. Het erkennen van de combinatie van maatschappelijke, persoonlijke en relationele kwetsbaarheid vinden we ook terug in de literatuur over ‘meervoudige kwetsbaarheid’. Men spreekt in het verlengde van het begrip ‘maatschappelijke kwetsbaarheid’ bij thuisloosheid over ‘meervoudige kwetsbaarheid’. Meervoudige kwetsbaarheid erkent naast de maatschappelijke kwetsbaarheid ook het belevingsaspect en daaruit voorvloeiende persoonlijke-‐ en relationele kwetsbaarheid. • Persoonlijke kwetsbaarheid: Beperkte persoonlijke kapitaalvormen. Pathologie en persoonlijkheidsstoornissen. Een rugzak aan kwetsende gebeurtenissen • Relationele kwetsbaarheid: Gemis aan basisvertrouwen, zich ‘naakt’ durven opstellen. Isolement en beperkt, onstabiel of onevenwichtig netwerk. Gemis aan bindingsfiguren en betekenisvolle derden. Afhankelijkheid of verziekte relaties. Gemis aan contactvaardigheden. Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 1
• Maatschappelijke kwetsbaarheid: Instellingsverleden. Lage of onvolledige scholing. Gestigmatiseerd of geïsoleerd milieu. Aanraking met maatschappelijke instituties op een negatieve manier ervaren/geviseerd. Gefragmenteerde arbeidscarrière. Parallel aan het begrip meervoudig kwetsbaarheid, zien wij thuisloosheid als een proces van ontankering: een proces van verschraling of verregaand verlies van houvast, steunfiguren, contactpunten en eigen mogelijkheden, wat leidt tot toename van individuele onmacht. Feantsa, de Europese koepelorganisatie van de thuislozenzorg, verwijst met ‘houselessness’ naar: “situations where, despite access to emergency shelter or long term institutions, individuals may still be classed as homeless due to a lack of appropriate support aimed at facilitating social re-‐integration.” Het gaat hier om: “people who are forced to live in institutions because there is inadequate accommodation (with support) in the community to meet their needs are thus regarded as homeless. In this context, homelessness refers as much to the lack of housing as it does to the lack of social networks.” Feantsa wijst hierbij eerder op een structureel probleem: door het ontbreken van sociale netwerken blijft de thuisloze afhankelijk van opvangvoorzieningen en wordt de reïntegratie bemoeilijkt.
‘Uit verbinding’ en ‘ontankering’: het structurele niveau
Het stigma en de psychische beleving van uitsluiting én gebrek aan een ‘thuis’, dreigt een proces van marginalisering in gang te zetten dat resulteert in wat Robert Castel ’désaffiliation‘ noemt: uit verbinding zijn. Marinus Nuy (‘Achtergronden van thuisloosheid’ 1992) legt de link met het structureel niveau en ziet thuisloosheid als een voorbeeld van gebrekkige modernisering. Achter iedere thuisloze ligt een wereld van verlies. In hun kindertijd ervaarden ze vaak een onbetrouwbare thuishaven, waar gebrek was aan veiligheid, vertrouwen en genegenheid. Zo missen ze de opstap naar een volwaardige plaats in de samenleving en krijgen ze een buitenmaatschappelijke status. In onze samenleving waar individuele vrijheid en zelfredzaamheid centraal staan, hebben ze geen rol meer te vervullen. Eenzaamheid en isolement is wat hen rest in onze duale risicomaatschappij, waarin solidariteit en ‘het sociaal systeem’ afbrokkelen. Recent zien we in Vlaanderen ook kritische reflecties vanuit psychotherapeutische hoek. Zowel Paul Verhaeghe (Identiteit) als Dirk De Wachter (Borderline Times) zien een sterk Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 2
verband tussen maatschappelijke tendensen, maatschappij-‐organisatie en mentale stoornissen. Verhaeghe stelt zelfs openlijk de vraag naar het onderscheid tussen straf en behandeling en wijst op de cirkelredeneringen (machteloosheid?) in diagnoses en menswetenschappen. We zijn in een eeuw tijd geëvolueerd van een soort patronaat en medelijden naar een steeds dominantere ik-‐cultuur in de zin van ‘help u zelve’ en we zien dan ook een grote vlucht naar therapie en medicatie. In een dichotome wereld gaat wederkerigheid verloren en hoeft het ons niet te verwonderen dat het onbegrip groeit en het draagvlak afkalft. Ten aanzien van wie niet meekan, niet sterk genoeg is, dubieus is in zijn motivatie of probleem, flirten we openlijk met het individueel schuldmodel;
Individuele Risicofactoren en complexiteit
Een kleine uitglijder, een echtscheiding of verlies van werk (en aanzien) kan voldoende zijn om niet enkel status te verliezen maar ook volledig onderuit te gaan. In ‘Verbinding verbroken’ en ‘Zonder (t)huis’ worden een aantal risicofactoren aangehaald die het proces van ontankeren in gang kunnen zetten: • verlies-‐ en scheidingservaringen in de jeugd • problematische gezinssituatie (verwaarlozing, verwenning, sterke parentificatie, een afwezige ouder, hechtingsproblemen, vechtscheidingen, intra familiaal geweld, ouders met verslavings-‐ of psychiatrische problemen, incest, …) • verblijf in instellingen • ongunstige, materiële omstandigheden, armoede, de aansluiting met de arbeidsmarkt niet vinden of verliezen • relatiebreuken, echtscheidingen • een opeenstapeling van negatieve gebeurtenissen die leidt tot wanorde • stigmatisering • psychische problemen • verstrikt in administratieve en bureaucratische netten • verslavingsproblemen • contacten met justitie In de zoektocht naar beleving van thuisloosheid is het dan ook relevant om deze mogelijk diverse combinaties van complexiteiten en bijhorende kwetsuren mee te nemen. De thuisloze is erg kwetsbaar, zowel persoonlijk, relationeel als maatschappelijk. Mensen dreigen zo verstrikt te geraken in een negatieve spiraal waar ze op eigen kracht moeilijk uit geraken. Ontankering betekent dat een persoon zijn houvast verliest: de greep op zichzelf, de situatie, én vooral ook zijn sociaal netwerk verliest of dit zelfs nooit had. Het gevolg is een groot gevoel van onmacht, wat het zelfbeeld aantast. In ‘Bindkracht’ verwijst men naar de Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 3
metafoor van de vlieg in een spinnenweb: het onmachtsgevoel waarbij men hopeloos tegenspartelt. Onmacht, vlucht, zelfuitsluiting, schaamte en doorschieten in letargie en boosheid, maken dan ook deel uit van het leefwereldperspectief van zij die onderaan de maatschappelijke ladder bengelen. In de relatie tussen thuisloosheid en psychische beleving is het de vraag wat oorzaak of gevolg is. Uit onderzoek, literatuur, maar vooral ook uit levensverhalen en de hulpverleningspraktijk, kan men zicht krijgen op ‘een rode draad’ die we hieronder zo accuraat mogelijk proberen weer te geven.
Heterogeniteit en beleving
Nadenken over de psychische beleving van thuisloosheid houdt risico’s in op veralgemeningen. Beleving is immers een individuele subjectieve beleving en betekenisgeving van een individuele situatie. Een denkkader kan ondersteunend zijn voor kwalitatieve hulp aan thuislozen, maar mag geen verlies toevoegen. Het is essentieel de doelgroep te ‘subjectiveren’ en niet te reduceren tot object van eenzijdige interpretaties of veralgemeningen. Thuisloosheid veronderstelt hulp op maat: vertrekkend vanuit de hulpvraag, maar met besef van mogelijke achterliggende kwetsuren of hulpvragen en met aandacht voor het specifieke levensverhaal. In de concrete maatzorg staat de vraag én de dialoog met de particuliere beleving van de thuisloze centraal, zodat deze zich erkend en gezien mag voelen. De thuisloosheid van een gekleurde niet-‐Europese moeder met baby bij zich en met onzekerheid rond haar verblijfsstatus zal anders beleefd worden dan deze van een 45-‐jarige vader die al 10 jaar zijn kinderen niet meer gezien heeft. Voor de jongvolwassene die na een instellingsverleden probeert zijn weg te vinden met BZW-‐begeleiding zal het ook weer anders zijn.
Thuisloosheid, afhankelijkheid, onmacht en hulpverlening
Het woonprobleem en de sociaaleconomische situatie zijn de meest manifeste of acute problemen. Ontankering is in vele gevallen de onderliggende problematiek, die er ook voor zorgt dat de thuisloosheid blijft duren. Deze onderliggende problematiek wordt eerder bepaald door de psychische beleving van kwetsuren, is erg beladen en zal zelden de eerste hulpvraag zijn. Om de psychische beleving van thuisloosheid in de hulpverlening aan bod te laten komen, is het belangrijk om stil te staan bij de manier waarop ingegaan wordt op de aanvankelijke, vaak meer materiële hulpvraag: een bed, inkomen, administratie, werk,… Deze ‘directe hulpverlening’ riskeert enkel symptoomhulp te zijn en voorbij te gaan aan de belevingsaspecten en individuele onmacht, waardoor het herval soms zelfs al voor het ‘loslaten’ ingezet wordt. Ten gronde aan achterliggende kwetsuren werken vergt houvast én Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 4
afstemming, vertrouwen, veiligheid én actieve, prikkelende betrokkenheid. Dit kan het best gegarandeerd worden in de combinatie van maatzorg en hulpcontinuïteit, een traject of caseondersteuning waar volgens evoluerende vraag n groei(verwachting) kan geschakeld worden. • Maatzorg: flexibel en divers ‘modulair’ aanbod. • Hulpcontinuïteit: betrouwbaarheid, veilige terugvalbasis, geen verwerping, conflict als kans, aanklampende positieve betrokkenheid, geduldig/overlappend, toeleidend naar een andere begeleiding/ondersteuning, samen zoeken naar passend loslaten naar ‘autonomie in verbinding’. • Inspraak en participatie: versterken is bemachtigen (macht geven en betrekken om de onmacht tegen te gaan).
Uitsluiting en risico’s op nieuwe kwetsuren
Achter dakloosheid en woononzekerheid schuilen vaak diepe kwetsuren en stigma’s, fundamentele eenzaamheid en disfunctioneel geworden overlevingsstrategieën en dus ook hoge risico’s op herval, nieuwe verwerping, bevestigde onmacht en nieuwe kwetsuren. Deze individuele onmacht leidt vaak tot een ‘leefwereldperspectief’, waarbij men neigt te denken dat inzet vertonen toch geen zin meer heeft, wat op zijn beurt een proces in gang kan zetten van verlies aan sociale rollen, zelfs deze van cliënt. Het risico op verlies van de verbinding met zichzelf, maar ook met de ander, de maatschappij en de toekomst, is niet denkbeeldig Net als andere mensen in kansarmoede kampt de thuisloze met sterke schaamte en (aangeprate?) schuldgevoelens, die vast zetten en frustreren. Uit angst voor stigmatisering en door de druk van het individueel schuldmodel, legt de thuisloze deze ‘binnenkant’ niet zomaar op tafel. Om daarmee naar buiten te komen is veerkracht en veiligheid nodig. Je moet ergens op kunnen terugvallen en er is vertrouwen nodig dat de ander hier gepast, niet veroordelend, maar steunend en erkennend mee omgaat. Gemis aan ‘basic trust’ (basisvertrouwen, veilige hechting) gaat dan ook vaak gepaard met testgedrag. Daarom kunnen crisissen en conflicten ook mooie kansen zijn, zolang je de mens achter het gedrag maar niet veroordeelt of verwerpt. In die zin wijst de vraag naar de psychische beleving van thuisloosheid ons op onze eigen beleving van de thuisloosheid en onmacht van de ander. Wanneer we daarmee in relatie treden ervaren ook wij onmacht en wat doet dit met ons? Bij armoede en thuisloosheid staat de uitsluitingservaring centraal: basisbehoeftes komen in het gedrang. Dit kan gaan over een gemis aan gepaste zorg in het gezin van oorsprong, kansarmoede, uitsluiting in school wegens leer-‐ of gedragsproblemen, geen gepast werk vinden, geen (betaalbare) woning bemachtigen of uit huis gezet worden, schorsing van een vervangingsinkomen, tot zelfs uitsluiting in de hulpverlening wegens ‘gebrekkige motivatie’, regelovertreding, kafkaiaanse doorverwijzingscarrousels of zelfuitsluiting wegens trots of Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 5
negatieve ervaringen. Wanneer deze uitsluitingservaring blijft aanhouden, kan dit een negatief effect hebben op alle levensdomeinen én het leefwereldperspectief. Het zelfbeeld wordt aangetast, want men is blijkbaar niet van tel: ‘niemand heeft me nodig, ik doe er niet toe’. Uit veerkrachtonderzoek blijkt dat zij die er succesvol uit komen, net wel konden terugvallen op een sociaal netwerk en hun leven op één of andere manier zin konden geven en ‘ertoe deden’ (‘mattering’). Gemis aan basisrechten, basic trust en gedragenheid leiden er toe dat men ‘uit verbinding’ staat. Dit heeft een effect op vertrouwen en zekerheden (of de afwezigheid ervan). Hierdoor wordt ook de eigen betrouwbaarheid aangetast, waardoor de cirkel rond is. Het heeft gevolgen op het in relatie treden met de ander (ook de hulpverlening) wat leidt tot relationele problemen, angst-‐ schaamte-‐ en schuldgevoelens, mogelijk verlies van de ouderrol (doe ik het goed?) en aanzien, isolement of verwerping.
Thuisloosheid en tijdloosheid
Zonder opvang en steun, zonder het gevoel er te mogen zijn, zien we vaak vanuit een continu in crisis zijn een angstig (psychiatrisering, vluchtgedrag) of stoer (cfr. dé’link’wentie) korte termijn denken ontstaan. In dit korte termijn denken staat dagdagelijks ‘overleven’ centraal, waarbij de thuisloze vaak een grote creativiteit aan de dag legt. De continue crisis zorgt voor een gepreoccupeerdheid waardoor men moeilijker bereikt wordt of afspraken vergeten worden. Overlevingsstrategieën zoals terugtrekking, drug en alcohol-‐ge(mis)bruik, een uitgesproken externe beheersingscontrole en/of vlucht in een fantasiewereld, zijn vaak heel efficiënt op korte termijn, maar houden risico’s in wanneer men erin doorschiet en ze te pas en te onpas als oplossingsstrategieën gaat hanteren. Op deze manier dreigen ze een deel van het probleem te worden . De continue crisis en bijpassende maar vaak ook disfunctioneel geworden overlevingsstrategieën, kunnen dus het zelfbeeld, de persoonlijkheid en het leefwereldperspectief gaan domineren. Dit leefwereldperspectief kan zich veruiterlijken in sluimerende vormen van nihilisme of defaitisme, een min of meer uitgesproken vastzitten in de slachtofferrol, het systematisch buiten zichzelf leggen van verantwoordelijkheden, letterlijk leven van dag tot dag. Liever alleen zijn enerzijds (want elke relatie houdt een risico op nieuwe kwetsuren in, zorgwekkende zorgmijders) en anderzijds afhankelijkheid en overbevraging van de ander. Het risico vast te lopen in vluchtgedrag om angstvallig nieuwe kwetsuren te vermijden is groot. Door die gepreoccupeerdheid dreigt men ook zelf ‘onbetrouwbaar’ te worden, wat het verlies aan sociale rollen in de hand werkt. De combinatie van gebrek aan zicht hierop, ongeloof in eigen krachten, schuld-‐ en schaamtegevoelens én gebrek aan gedragenheid en erkenning, kan vicieuze cirkels van negatieve ervaringen en uitsluiting installeren. Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 6
En voor je het weet maak je als hulpverlener, die verwacht dat symptomen veranderen, mee deel uit van deze cirkel. Luc Dekyvere
Bronnen en meer lezen:
Landelijke Stichting Thuislozenzorg, Beleidsnota, 1986. Heyndricks, P., e.a., Meervoudig gekwetsten, Lannoo, 2005. Heyndricks, P., e.a., De meervoudig gekwetste mens, Lannoo-‐Terra, 2012. Van Menxel, G., e.a., Verbinding Verbroken, Thuisloosheid en Algemeen Welzijnswerk in Vlaanderen, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2003. Heydendael, P., Nuy, M., Achtergronden van thuisloosheid, Noordhoff, 1992. Verhaege, P., Identiteit, De Bezige Bij, 2012. De Wachter, D., Borderline Times, Lannoo, 2012. Van Regenmortel, T., e.a., Zonder (t)huis, Lannoo, 2006. Unie Vrijzinnige Verenigingen, Info ‘armoede’, nr. 6, 2007. Deboutte, G., e.a., Verbondenheid als antwoord op de-‐link-‐wentie, Acco, 2001.
Praktijkboek herankering: psychische beleving van thuisloosheid -‐ 7
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Rechtendetectie
Waarover gaat het? Thuislozen beschikken in België over bepaalde rechten die er op gericht zijn om hen te helpen en te ondersteunen om uit hun situatie te geraken. De Vlaamse overheid heeft een website ontwikkeld die hulpverleners en cliënten helpt bij het uitoefenen van hun rechten. De rechtenverkenner: www.rechtenverkenner.be Het is een website waardoor je informatie bekomt over de rechten voor bepaalde doelgroepen. Via de rechtenverkenner kan je ook zien tot welke overheid je je moet wenden om een bepaald recht te bekomen.
Waarom is het belangrijk? Rechten kunnen uitoefenen en bekomen is om verschillende redenen belangrijk: • Gewoon al om te kunnen overleven: wie geen adres heeft of ambtelijk geschrapt is kan geen enkele uitkering bekomen. • Verschillende rechten verlenen aan thuislozen een basisinkomen of extra financiële ondersteuning, bijvoorbeeld een installatiepremie of een huurtoelage. • Het bekomen van rechten bewerkstelligt de herankering van thuislozen, bijvoorbeeld doordat ze versneld een sociale woning toegewezen krijgen. • Het is de kernopdracht van het algemeen welzijnswerk om cliënten te helpen bij het uitoefenen van hun rechten. Sociaal uitgesloten mensen zijn vaak onderbeschermd. Alhoewel er bepaalde rechten bestaan nemen ze die niet op, of verkrijgen ze die niet. De redenen daarvoor zijn: • Niet opnemen van rechten omwille van het niet ervaren van een nood, het niet kennen, het niet willen, niet kunnen of durven. • Niet toekennen van rechten door wettelijke drempels, behandelingswijze (drempels en vraagverschrikkers). Praktijkboek herankering: rechtendetectie -‐ 1
Methodische aandachtspunten Rechtendetectie betekent dat je actief gaat handelen om de cliënt maximaal tot zijn recht te laten komen. De verschillende gradaties zijn: • Responsief handelen: alleen antwoorden op de vraag • Actief handelen: de cliënt krijgt meerdere alternatieven, je geeft actieve informatie. Dit kun je doen met behulp van de rechtenverkenner. Alhoewel deze website up-‐to-‐ date wordt gehouden, doe je best een dubbelcheck. Bijvoorbeeld via de website van de betrokken administratie. • Proactief handelen: de hulpverlening start zelf een initiatief t.a.v. cliënt zonder dat deze al een vraag heeft gesteld heeft. Dit doet men bijvoorbeeld in outreachende werkingen of in preventieve acties. • De automatische toekenning van rechten betekent dat je zelf geen vraag meer moet stellen en dat de overheid nagaat of je voor een bepaald recht in aanmerking komt. Automatische rechtentoekenning vergt wel het koppelen van verschillende databanken aan elkaar. De wet op de motivering van bestuurshandelingen. • Deze wet stelt dat bestuurlijke beslissingen van overheden t.a.v. burgers steeds behoorlijk gemotiveerd dienen te zijn. De wet slaat dus enkel op beslissingen t.a.v. burgers en dus niet op subsidiebeslissingen t.a.v. organisaties. • Een beslissing is behoorlijk gemotiveerd wanneer de overheid -‐ verwijzend naar de betrokken regelgeving -‐ aangeeft waarom iemand wel of niet een bepaald recht geniet. Zomaar nee of ja zeggen, is geen behoorlijke motivatie. • Vraag dus bij eventuele betwistingen of onduidelijkheden altijd eerst naar de schriftelijke motivering van de beslissing vooraleer beroep aan te tekenen. • Een bestuurshandeling is een beslissing van een overheid. VZW’s vallen dus niet onder deze wet.
Bronnen en meer lezen • De rechtenverkenner: www.rechtenverkenner.be • De website van de POD Maatschappelijke Integratie: www.mi-‐is.be • Ga naar informatie voor OCMW’s.
Praktijkboek herankering: rechtendetectie -‐ 2
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Sociale netwerken
Waarover gaat het? Het sociaal of relatienetwerk is de groep mensen met wie iemand minstens gedurende het afgelopen jaar, min of meer duurzame banden onderhoudt voor de vervulling van noodzakelijke levensbehoeften. Een sociaal netwerk heeft verschillende functies: • Informatief: men leert van elkaar. • Ontladende functie: bij iemand emoties kwijt kunnen heeft een bevrijdend effect. • Feedbackfunctie: anderen geven corrigerende reacties, waardoor we nieuwe wegen ontdekken. Een sociaal netwerk levert steun: • Emotionele steun: waardering , affectie,bezorgdheid,… • Instrumentele steun: praktische en materiële hulp. • Gezelschap: aanwezigheid en aansluiting schept veiligheid. • Advies en informatie bij moeilijke beslissingen. Belang van sociale netwerken Het herstellen of heropbouwen van een sociaal netwerk is één van de meest bepalende factoren waardoor mensen uit de thuisloosheid geraken en blijven. Hieraan aandacht besteden in de hulpverlening is om volgende redenen belangrijk: • Thuisloosheid is een proces van ontankering, heropbouwen van een sociaal netwerk leidt tot herankering. • De samenhang van thuisloosheid en sociaal isolement. • Hervalpreventie: zonder sociaal netwerk is het risico op herval in de thuisloosheid aanzienlijk. Het belang dat men hecht aan herstel en heropbouw van sociale netwerken hangt ook samen met de gehanteerde hulpverleningsvisie. Hulpverleningsvisies die daar veel belang aan hechten geven de volgende argumenten: • Een persoon met een ondersteuningsnood heeft het recht om de regie op zijn eigen leven te behouden. • Een persoonlijk netwerk is essentieel voor kwaliteit van het bestaan. Praktijkboek herankering: sociale netwerken -‐ 1
• Thuislozen hebben het recht op dezelfde kwaliteit van leven als andere mensen. • Bij mensen die in de zorg terecht komen worden aantal gebieden bedreigd: relaties, keuze-‐vrijheid, participatie,…
Werken met een ecogram Een ecogram is een visuele voorstelling van iemands sociale netwerk. Een ecogram beperkt zich tot het hier en nu. In een genogram brengt men ook iemands (familiale) historiek in beeld. Er bestaan op het internet gratis downloadbare online toepassingen. De aard van de relaties kan men met volgende symbolen weergeven: • → = sterk of zwak ondersteunend (dikte pijl) • ↔ = wederzijds ondersteunend • ||||→ = stressvolle relatie • -‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐-‐ = neutrale relatie Wat is het nut van een ecogram? • Het is een dynamisch instrument om relaties te beschrijven en te analyseren. • Het biedt een overzicht van hulp en spanningsbronnen. • Het kan hulpbronnen zichtbaar maken. • Het toont het groeipotentieel van een netwerk. • Het biedt inzicht voor de cliënt. • Het heeft wel altijd een voorlopig karakter. Een ecogram analyseren en bespreken met de cliënt. Vooreerst is het belangrijk om aan te stippen dat je in een ecogram aangeeft hoe de cliënt zelf de relaties beleeft en niet jouw interpretatie ervan. Je kan wel nota’s maken in het dossier van je bemerkingen. Met de cliënt kan je gaan kijken naar: • De omvang (hoe groot): onbestaande, ingekrompen, uitgebreid. • Differentiatie (verscheidenheid): de variatie van netwerkleden, homogeen of heterogeen. • Densiteit (dichtheid): blijkt uit frequentie, wederkerigheid en kwaliteit. • Bereikbaarheid: bepaalt de inzetbaarheid. • Stabiliteit: duurzaam of labiel. Uit deze bespreking kunnen begeleidingsdoelstellingen opgemaakt worden voor het begeleidingsplan. Praktijkboek herankering: sociale netwerken -‐ 2
Praktijkvoorbeelden
Deelname aan sport en cultuur stimuleren. De familie stimuleren om in het opvangcentrum op bezoek te komen. Mogelijkheid dat mannen in het opvangcentrum bezoekrecht kunnen uitoefenen. Ouders, partner of familie uitnodigingen voor een gesprek over contactherstel. Stimuleren dat men op weekend gaat bij familie of vrienden. Werken aan ‘persoonlijke toekomstplanning’ (Canada, in Vlaanderen: vzw PLAN). Zie voor een beschrijving van de methodiek: www.planvzw.be. Een toepassing voor thuislozen vind je op www.steunpunt.be, onder ‘inspirerende praktijken thuisloosheid’. • Werken met buddy’s en/of vrijwilligers. Bijvoorbeeld het ‘Homies-‐project’. Zie www.steunpunt.be, onder ‘inspirerende praktijken thuisloosheid’. • • • • • •
Danny Lescrauwaet
Bronnen en meer lezen Plan vzw, Herstel en heropbouw van sociale netwerken van thuislozen, Eindrapport, 2011. Een situatie in kaart gebracht: het ecogram (nota, auteur niet gekend).
Praktijkboek herankering: sociale netwerken -‐ 3
Thuisloosheid
Praktijkboek herankering
Zingeving
Wat geeft ‘zin’?
Zingeving gaat letterlijk over de vraag wat een mens ‘zin’ ‘geeft’, over dromen of wat ons drijft en ‘goesting’ doet krijgen: de meerwaarde in het leven, betekenisgeving. Wat maakt dat we tevreden kunnen terugkijken op onze dag, wat maakt dat we goesting hebben om er te blijven voor gaan? Ligt het genot of de deugd bij onszelf, in de interactie, in het geven en/of ontvangen of in de waarde die we hechten aan hoe we gepercipieerd worden? Hoe realiseren we meerwaarde of zelfwaarde, door te geven, door de ander die ons zin geeft? In een probleemgerichte kijk dreigt het actief bevragen van drijfveren over het hoofd gezien te worden. Een mogelijke valkuil bij een lineair activeringsdiscours is dan ook dat de cliënt gereduceerd dreigt te worden tot een object dat geactiveerd moet worden. De zoektocht naar zingeving en subjectivering start bij de binnenkant van de mens: wat bepaalt welke keuzes gemaakt worden en wat maakt dat we in actie schieten of niet? Wat voor de een werkt, werkt misschien niet voor de ander. Mensen halen vooral zin uit, hobby’s, talenten, werk, procreatie, sociale contacten, iets kunnen doen voor de ander, iets doen waar we goed in zijn en het goede doen. Als subjecten doen we allen min of meer bewust aan particuliere betekenisgeving: de al of niet bewuste, subjectieve waarden die de prioriteiten zullen bepalen in ons gedrag en het nemen van keuzes. Zo komen we tot het existentiële gegeven: ’ e pense, donc je suis’. Hoe we kijken, hoe we leren kijken hebben, met wie we samen kijken en wat we hiermee doen, maakt wie we zijn. Wat zijn onze drijfveren en waaraan hechten we waarde? Men kan allerlei waarden opsommen die men ontleent aan een bepaalde levensovertuiging: hoofse, politieke, sociale of ethische waarden zoals eerlijkheid, vrijheid, gelijkheid, solidariteit, respect. Daarnaast onderscheidt men ook eerder ‘persoonlijke’ waarden: liefde, een goede ouder zijn, macht, onafhankelijkheid, zelfverantwoordelijkheid, carrière,… Geven, nemen en ontvangen. In onze postmoderne maatschappij kan het alle kanten op met de zingeving: materieel of immaterieel; lief, slim, wijs of de beste zijn; een goed pittig gesprek voeren; duurzaam of zorgzaam wezen; succesvol, sportief, sociaal of de magerste zijn; eens goed kunnen lachen, mee kunnen praten en doen met de rest; ga zo maar door. We zien echter een teloorgang Praktijkboek herankering: zingeving -‐ 1
van oude zekerheden, lokaal gemeenschapsgevoel en onderlinge solidariteit in een combinatie van individualisme, professionalisme en globaliteit. Dankzij de bankencrisis en de graaicultuur groeit een besef dat we doorschieten in een zakelijke en disfunctionele ego-‐ cultuur: het najagen van het eigenbelang dient niet automatisch het algemeen belang. Zelfs waarden uit de zogenaamde ik-‐ cultuur hebben vaak een relationeel element: we halen zin uit sociale contacten en uit wat we voor elkander betekenen, uit hoe de ander ons ziet, uit aanzien of status (‘loser’ of ‘winner’) en vooral welke zelfwaarde we hier voor onszelf uit halen. Status is een belangrijke maar daarom niet altijd zo ethische of bewuste drijfveer. Het gaat niet over ik en de ander, maar over ons ego, over hoe we onszelf zien of hoe we gezien willen worden. Contextuele kijk en sociale ecologie leren ons ‘het ik’ vooral in zijn context te zien: het relationele element staat centraal in psychosociaal welbevinden en zingeving. Via de relationele ethiek, moratorium, de verwachting van actie en vooral verdienste (t.a.v. de ander) kunnen relaties hersteld en wordt individuele groei weer mogelijk. Ook in het burgerschapsmodel staat het relationele centraal: oe groter het sociaal netwerk, het ‘sociaal kapitaal’, hoe groter de hulpbronnen, hoe groter de mogelijkheden om de last te verdelen/te dragen én er bij te horen. De narratieve benadering (het werken met levensverhalen) leert ons zingeving gehaald wordt uit dat verhalenlijnen, ‘weg van het probleem’ en eerder gericht op interesses, hobby’s, dromen of leuke momenten in het leven. Onderzoek over ‘veerkracht’ wijst uit dat zingeving, sociaal netwerk en gedragenheid (‘mattering’, er mogen zijn, er toe doen) de belangrijkste fundamenten zijn van het vermogen om veerkrachtig te reageren in moeilijke omstandigheden. Zich gedragen weten is een dubbel proces: er zijn anderen nodig die je willen dragen (en viceversa ) en je moet deze gedragenheid ook willen aanvaarden en erkennen. Zingeving ziet men hier eerder als greep krijgen op, je eigen plan kunnen trekken, verbanden zien, ontdekken van relaties, beseffen dat je zelf zin kan geven aan het leven. Betekenis voor hulpverlening en herankering In het hoofdstuk ‘psychische beleving van thuisloosheid’, wordt gewezen op het risico op ontankering en uit verbinding zijn. Chronisch thuislozen kunnen meervoudig ‘uit relatie staan’, ook ten aanzien van zichzelf. Ze kampen met het gevoel geen greep meer te hebben op het leven en door de vele negatieve ervaringen een leefwereldperspectief te ontwikkelen waarbij zich inzetten toch geen zin heeft. Hoe buigen we dit om tot een besef van invloed, het gevoel van opnieuw greep te krijgen, constructief verzet, participatie, activering, actieve zingeving en zelfbepaling? Zonder dit leefwereldperspectief te erkennen, dreigen we in onze zingeving aan thuislozen te dwalen en zullen we eerst moeten werken aan verbinding. Praktijkboek herankering: zingeving -‐ 2
Doordat we hen niet begrijpen -‐ wij hen niet en zij ons niet -‐ dreigen we hen het verwijt te maken zelf schuldig te zijn aan hun situatie. Bind-‐Kracht noemt dit de ‘fundamentele attributiefout’, waardoor men nog verder in een vicieuze cirkel dreigt terecht te komen. De onmacht van de cliënt wordt de onmacht van de hulpverlening en dan dreigt de tweede klap: de uitsluiting uit de hulpverlening en de bevestiging van onveiligheid en wantrouwen . Vranken en Vettenburg wezen er al op dat maatschappelijk kwetsbaren hun situatie niet op eigen houtje kunnen overbruggen. Bij ‘meervoudige kwetsbaarheid’ is het basisvertrouwen nog meer zoek. Meervoudige kwetsbaarheid benadrukt nog meer de psychologische en relationele gevolgen: een negatief zelfbeeld en een gemis aan ‘basic trust’ overheersen de persoon. Een thuisloze die een hulpvraag stelt binnen een ik-‐cultuur, heeft al een hele weg afgelegd en stelt een verbindende daad, die een warm onthaal verdient. Er kan productgericht gewerkt worden aan zinvolle dagbesteding, hobby’s, sport (uitlaatklep!) en uitbreiding van het sociaal netwerk, maar zingeving vergt ook een proces. ‘Stilstaan’ bij zingeving geeft ons de garantie, in een tijd waar doorstroom en efficiëntie centrale thema’s in de hulpverlening zijn, niet te vervallen in symptoom-‐hulp. Achter thuisloosheid en woononzekerheid schuilen vaak diepe kwetsuren en stigma’s, fundamentele eenzaamheid en disfunctioneel geworden overlevingsstrategieën en dus ook een hoog risico op herval. De prangende vraag is: welke hulpverlening heeft zin en geeft dus zin? Maatwerk in ‘bonding and bridging’ versterkt, door een meer positieve identiteit te initiëren wat dan weer verbinding kan faciliteren met andere hulpbronnen. De vraag naar particuliere zingeving is altijd een verbindende vraag: verbindend in strikt contextuele zin, maar minstens ook in de zin dat de bevraagde als ‘mens’, als subject erkend wordt. Als subject gezien worden, betekent gezien en gehoord worden als ‘mens’ in zijn relaties (ook verbroken verbindingen), met een eigen beleving en betekenisgeving, met erkenning voor de gekwetste binnenkant. Het absolute geloof in de aanwezigheid van krachten, inzet en goede bedoelingen kan hier de nodige gedragenheid bieden naar andere hulpbronnen, participatie en zingeving. Bonding en bridging Zingevende hulpverlening is een proces van ‘bonding and bridging’: werken aan verbinding met zichzelf, de ander, de maatschappij en de toekomst. Dit start met een actief, bereikbaar, laagdrempelig en aansprekend aanbod en een sterke basishouding. Dit vraagt presente en flexibele trajectwerkers, die invoegen en toevoegen, kansen bieden op ontmoeting en met een diversiteit van opvang-‐ en begeleidingsformules. Deze hulpverleners doen aan maatzorg, maar kunnen als het moet ook zeer aanklampend zijn. Ze zijn er voor de meest kwetsbaren, vechten actief uitsluiting aan en gaan voor de basisrechten van allen, ze doen actief aan belangenbehartiging. Ze hebben oog voor het betrekkingsniveau, voorwaardelijkheid en uitsluiting en bezondigen zich hier zelf niet aan door onvoorwaardelijke acceptatie, warme aandacht en niet-‐ Praktijkboek herankering: zingeving -‐ 3
verwerping. Ze hanteren een open, ontzakelijkte, authentieke, lerende (‘we weten het niet beter’) en participatieve basishouding, waarbij inspraak en ontmoeting centraal staan. Elk contact is een opportuniteit maar ook een risico en elk conflict biedt mogelijkheden. Ze zijn supporter en coach bij sociale en probleemoplossende vaardigheden. Ze bevragen en linken naar eigen mogelijkheden en die van de context, ze nemen niet over waar het niet moet en ze kunnen zich op maat de intensiviteit en aard van de begeleiding aanpassen om hier beweging in te krijgen. Ze hebben oog voor machtsprocessen en leggen beheersmatige aspecten bij voorkeur niet bij de begeleider . Ze focussen op ‘bonding and bridging’ en brengen actief de mogelijkheden in kaart om ‘op bruggen te slaan’, op zoek naar stabilisatie, greep, satisfactie, andere rollen en status.
Methodische aandachtspunten Werken aan verbinding met zichzelf : • sanering van crisissen, basisveiligheid bieden, grensoverschrijdingen of schuldgevoelens kunnen goedmakent, we geloven er in, blijven vragen stellen en interesse tonen; • sensitiviteit en veel (h)erkenning voor de binnenkant: de mens zien achter het gedrag en die mens absoluut willen leren kennen; • naar een positief zelfbeeld: een krachtgerichte kijk, positieve betrokkenheid en dito bekrachtiging, kwistig zijn met complimentjes, positief herkaderen waar mogelijk, de inzet of goede bedoelingen achter gedrag zoeken en benoemen; • storingen en tegenstellingen hebben voorrang, maar hoeven niet om de aandacht te krijgen; oog voor kleine succesjes en volgehouden inspanning; • oog voor restanten van veerkracht, talenten en vaardigheden benoemen, zoeken waar deze best benut of aangescherpt kunnen worden; • peilen naar oude hobby’s en interesses of dromen; zoeken naar mogelijkheden om naast de cliëntenrol andere (sociale) rollen te kunnen opnemen; sport, ervaringsgerichte succeservaringen, verbinding met de natuur, oude of nieuwe uitlaatkleppen; • onthouding van oordeel en interpretatie: actief de dialoog opzoeken en verwonderd zijn, de te causale ‘waarom-‐vraag’ vermijden, vragen om te concretiseren in de feiten (waar, wie, wanneer, hoe) en vragen om zelf een rode draad te benoemen; • kritisch bewustzijn stimuleren: naast problemen zijn er ook krachten en keuzemogelijkheden; actief keuzes helpen afwegen, met balans van pro en contra’s; werken aan een brede kijk vanuit verschillende oogpunten en het niet ‘beter weten; inspraak faciliteren, werken met tegenstellingen, filosoferen; • hanteren van en spelen met humor, provocatieve en motiverende gespreksvoering en de niet aflatende verwachting van actie; • oog voor afhankelijkheid en totaal de greep verliezen (uit verbinding staan); tijdig en passend durven spiegelen en begrenzen; de controle desnoods overnemen, maar nooit langer dan echt noodzakelijk en achteraf in dialoog nabespreken en er lessen uit trekken; Praktijkboek herankering: zingeving -‐ 4
• bij terugkerende problemen dit opmerken en vragen naar de ‘rode draad’ en stellen van de ‘uitzonderingsvraag’ of ‘wonder-‐vraag’, zoeken naar wat helpt en werkt, concretiseer de veranderingswens, de mogelijke eerste stap. Werken aan verbinding met de ander: • onszelf inbrengen, met relationele gelijkwaardigheid en actieve dialoog; • zelf in gedeelde en wederkerige zorg kunnen werken; • groepen zien als dankbaar oefenterrein en als krachtbron; • de brug leggen naar context, lotgenootschap, andere hulpbronnen, enabeling niches, zelforganisaties; • werken met een genogram (hoeft niet op papier) en oog hebben voor kwetsuren, loyauteiten, parentificatie, generationele overdracht, schuldgevoelens en verdienste; dynamiek brengen dankzij erkenning, nuancering (leuke en minder leuke kanten van iemand), ontschuldiging en verwachting van actie; • werken met het ecogram met de vier functies i.f.v. ‘bridging’ en zich overbodig maken; stilstaan bij verschillende rollen die men inneemt, schakelen met het burgerschapsmodel. Werken aan verbinding met de maatschappij: • basisrechten helpen afdwingen en maatschappelijke regels vertalen; • indien gewenst coachen en mee gaan naar andere diensten; • linken met buurtwerk, cultuur, verenigingsleven, vrijwilligerswerk; • participatie, opleiding en tewerkstelling actief faciliteren. Werken aan verbinding met de toekomst: • het voorbeeld geven: erin vertrouwen dat het goed komt, nieuwsgierig en verwonderd zijn, invoegen en kunnen verduren; telkens weer naar mogelijkheden zoeken; hoop en kansen, niet afgeven maar kunnen wel loslaten; • oog voor tempo, fasering, gewenst toekomstperspectief en angsten, haalbaarheid, terugvalmogelijkheden, alternatieven; • circulair met tijd spelen (hoe wil men over 5 jaar herinnerd worden, wat wil men binnen 8 jaar gerealiseerd hebben?) de ‘wonder-‐ en droomvraag’ creatief hanteren; keuzes, doelen en plannen destilleren, de kans bieden om actor en auteur van het eigen leven te zijn; • herval is een kans om iets bij te leren, wat hebben we uit het oog verloren? • op lange termijn ‘aanwezig kunnen zijn’, in een uitdoofscenario; een warme doorverwijzing verzorgen die ‘terugkeer’niet uitsluit. Praktijkboek herankering: zingeving -‐ 5
Inspirerende praktijken • • • •
Belgian Homeless Cup; Inloopcentra en ‘basisschakel’-‐initiatieven; De opleiding tot ervaringsdeskundige (op zich), stages, effectieve inschakeling; Therapiegroep voor thuislozen ‘ik en de ander’ te Kortrijk, samenwerking tussen CAW Stimulans en GGZ Mandel en Leie.
Samenvatting en tips • Vermijd een louter probleemgerichte kijk, want die ziet het bevragen van drijfveren van de cliënt over het hoofd. • Bespreek met de cliënt waar hij zin of goesting uit haalt. • Zingeving ervaren is een belangrijk fundament om met moeilijkheden te kunnen omgaan. • Werken aan zingeving vermijdt dat je vervalt in louter symptomatische hulp. • Methodische aandachtspunten zijn het werken aan verbinding met zichzelf, de ander, de maatschappij en de toekomst. Luc Dekyvere
Bronnen en meer lezen Driessens, K., & Van Regenmortel, T. (2003). Bind-‐Kracht in armoede, leefwereld en hulpverlening. Leuven: Lannoo Campus. Heyndrickx, P., Barbier, I., Van Ongevalle, M., & Vansevenant, K. (2011). De meervoudig gekwetste mens, gedeelde en verdeelde zorg. Leuven: LannooCampus. Michielsen, M., Van Mulligen, W., & Hermkens, L. (1998). Leren over leven in loyaliteit, over contextuele hulpverlening. Leuven: Acco. Van Den Eerenbeemt, E.-‐M., & Van Heusden, A. (1998). Balans in beweging, Ivan Boszormenyi-‐Nagy en zijn visie op individuele en gezinstherapie. Haarlem: De Toorts. Van Gennep, A., & Steman, C. (1997). Beperkte burgers, over volwaardig burgerschap voor mensen met verstandelijke beperkingen. Utrecht: N.I.Z.W. White, M. (2008). Narratieve therapie in de praktijk, verhalen die werken. Amsterdam: Hogreve uitgevers. Praktijkboek herankering: zingeving -‐ 6