Theories of associative learning 1. The rescorla-Wagner model 1.1. Algemeen - US verrassend leren o Onverwacht grote excitatie o Onverwacht klein inhibitie - Assumpties o Surprisingness = verschil US – verwachting o Verwachting US ~ associatieve eigenschappen van alle aanwezige stimuli o Verwachting US afhankelijk van alle cues tijdens die trial - Regel: Δv = k(λ-V)
1.2. Toepassing op het blocking effect - Zie slides 1.3. Verlies van associatieve waarde despite pairings with the US - Fase 1: A en B apart o Va = λ = Vb - Fase 2 o Verwachtingen: Va+b = Va + Vb = 2 λ o verwachtingen van A en B verlagen om aan 1 λ te komen
1.4. Geconditioneerde inhibitie - Nonreinforced trials o Verwachting van US door voorafgaande reinforced trials o Oververwachting
o Associatieve waarde CS- negatief
1.5. Extinctie van excitatie en inhibitie - Extinctie excitatie o Oververwachting US o Gradueel afnemen associatieve waarde CS+ 0 - Exctinctie inhibitie o Onderverwachting US o Negatieve associatieve waarde gradueel verhogen 0
1.6. Problemen met het model - Analyse extinctie geconditioneerde inhibitie fout o Herhaalde CS- trials verbetering geconditioneerde inhibitie CSo Extinctie CS+ verminderde geconditioneerde inhibitie - Extinctie is niet omgekeerde van acquisitie - Onder bepaalde omstandigen: CS zowel inhibitorisch als excitatoir - Latente inhibitie - Opheffen blocking door zwakkere OP tijdens compoundconditioneringsfase
2. Other models of classical conditioning - Aandachtsmodellen: Pearce & Hall o Saliëntie prikkel bepaalt aandacht o ~ verrassend o Prospectieve/proactieve invloed pas volgende trial o Geen verklaring voor blocking effect op 1e trial o ΔVA = SAαAλ
SA = intensiteit VPA αA = associeerbaarheid VPA λ = Intensiteit OP - Temporele factoren en geconditioneerde respons o CS-US interval Focal search: kort General search: lang o Interval tussen trials Meer ruimte tussen o Interactie tussen 2 Zie slides o Relative-waiting-time hypothese I/T (intertrial interval/CS-US interval) Laag: weinig nieuwe informative Hoog: veel nieuwe informative o Rate expectancy theorie Vergelijken temporele variabelen - Comporator hypothese o Geconditioneerde respons afhankelijk van Relatie tussen CS en US Relatie contextuele cues – US Zie fuguren 6.5 & 6.6 o Performantieverklaring o Predicties Extinctie context-US na training target CS verbetering antwoorden op CS Extinctie geconditioneerde inhibitie ook extinctie CS+-cues
Hogere excitatoire waarde contextuele cues na training reductie geconditioneerde respons (niet universeel gevonden!!) - Configuraal leren (Pearce) o Configurale benadering van samengestelde prikkels Geheel is verschillend van som van delen Rol voor generalisatie tussen AB, A & B o ΔEA = β(λ – VA) o VA = EA + eA – (IA - iA) o eA = ∑ASA’.EA
ASA’=
similariteit tussen prikkel A en J =
(Pcom/P∑A)/(Pcom/P∑A’)
Schedules of reinforcement 1. The cumulative record - Zie figuur 8.1 o X-as: tijd o Y-as: cumulatief nummer responses o gaat nooit naar beneden! - Slope: participant’s rate of responding (stijgingsgraad) o Verschil tussen cumulatief nummer/tijd tussen 2 punten
2. Simple schedules of reinforcement 2.1.
Ratio schedules
- Determinant: aantal responsen sinds vorige reinforcer - Fixed o Vast aantal responsen, altijd zelfde aantal o Bv. trappen oplopen, ronde van postbode o Zie figuur 8.2 links Postreinforcement pauze Ratio run: gelijkmatig & veel responden tot reinforced - Variabel o Bv. Golf: verschillend aantal slagen vooraleer in hole o Zie figuur 8.2 rechts Gelijkmatig & hoge mate van responden Geen pauzes
2.2.
Interval schedules
- Tijd = kritische factor - Fixed o Vaste hoeveelheid tijd die voorbijgaat vooraleer reinforce
o Bv. koken laten afkoelen o Eens klaar, blijft reinforcer beschikbaar o Postreinforcement pauze: zie figuur 8.3 links - Variabel o Bv. Papers verbeteren o Zie figuur 8.3 rechts - Soms limited hold, bv. Iets bakken (anders aanbranden) ratio antwoorden omhoog
3. Mechanisms of schedule performance 3.1.
Feedback functions for ratio schedules
- Hoeveelheid reinforcers ~ snelheid waarmee aantal responses performed - Hoe sneller organisme antwoordt, hoe sneller opnieuw reinforcer - Zie figuur 8.4 3.2.
Feedback functions for interval schedules
- Bv. Tijdsinterval: 3 minuten langzaam omhoog tot 20 per uur, daarna plat (want kan niet meer dan 20 wegens tijdsinterval)
3.3.
Feedback functions and schedule performance
- Verschil: limiet niet in ratio schedules - Conceptuele beperkingen o Soms moeilijk te karakteriseren
4. Chained schedules of reinforcement 4.1.
Heterogeneous chains
- Sequentie verschillende responsen, elk andere stimulus, bv. sweater aantrekken
- Geen reinforcement als onderweg onderbroken 4.2.
Homogeneous chains
- Verschillende componenten allemaal zelfde respons, maar verschillende stimulus en verschillend schema, bv. vijzen indraaien in verschillende gaten
4.3.
Training response chains
- Backward training: beginnen met laatste respons aanleren omdat die reinforced wordt - Forward training: beginnen bij begin & telkens reinforcer zoeken - Beide even effectief 5. Concurrent schedules - Keuze van responsalternatief - Verschillende factoren o Aard van respons o Moeite en tijd o Attractiviteit o Schedule of reinforcement - Matching law o Relatieve rate van antwoorden op responsalternatief = relatieve rate van reinforcement die bekomen wordt door dat antwoordalternatief
Theories of reinforcement 1. Thorndike and the law of effect - Positieve reinfocer = satisfying - Reinforcer associatie/connective tussen R en S - Kritieken o Waarom reinforcer effectief? o Reinforce retroactively associatie versterken hoe??
2. Hull and drive reduction theory - Concept van homeostase - Drive state 2.1.
Primary reinforcers
- Stimuli die efficient zijn in het reduceren van biologische behoefte zonder eerdere training
2.2.
Secondary reinforcers and acquired drives
- Door associatie met biologische behoefte conditioned of secondary reinforcer
2.3.
Sensory reinforcement
- Geen duidelijke link met biologische behoefte problematisch! 3. Reinforcers as responses 3.1.
The premack principle
- Synoniem: differential probability principle - Mogelijkheid om “hogere probabiliteit response” te doen = reinforcer voor “lagere probabiliteit response”
3.2.
The premack revolution
- Distinctive tussen conditioned and unconditioned reinforcers irrelevant - Eerste keer serieus denken over reinforcers als responses 3.3.
Applications of the premack principle
- Bv. Pas tv kijken als geleerd 3.4.
Theoretical problems
- Meten/berekenen van response probabiliteiten? o Verandert constant, bv. ene dag zwemmen, andere dag TV kijken o Oplossing: token punten inruilen voor activiteiten - Zegt niet hoe het werkt 4. The response deprivation hypothesis 4.1.
Response deprivation and the law of effect
- Kritische factor: instrumentele conditioneringsprocedure plaats restrictie op iets - Response deprivatie = reinforcer (want als al eten voor 1 week geen nood om te responden)
4.2.
Response deprivation and response probability
- Geen vereiste om responsprobabiliteiten te berekenen restrictie onder baseline - Zelfs lage probabiliteit respons kan reinforcer worden: bewijs voor gevonden!
4.3.
Response deprivation and the locus of reinforcement effects
- Hoe instrumentele conditioneringsprocedure activiteiten organisme beperkt
5. The behavioral regulation approach 5.1.
The behavioral bliss point
- Distributie van response zonder conditionering - Zie figuur 9.3 5.2.
Imposing an instrumental contingency
- Relatie tussen 2 responsen schedule line (figuur 9.3) - Schedule line mag niet door bliss point gaan (anders moet er niks aangepast worden) - Afwijking van normale (geprefereerde niveau) aanpassing zodat systeem terug naar geprefereerde punt gaat
5.3.
Responding to schedule constraints
- Afhankelijk van kosten en voordelen - Enkel als geen “vervangers” aanwezig - Bv. Als muziek luisteren even belangrijk als TV kijken, en pas muziek luisteren als geleerd meer TV kijken om muziek te vervangen.
Extinctie van geconditioneerd gedrag 1. Effecten van extinctieprocedures - Antwoorden vermindert als niet leidt tot bekrachtiging - Respons variabiliteit (bv. als sleutel: andersom proberen te draaien) ~ frustratie 2. Extinctie & origineel leren (zie ook Fonteyne’s les) 2.1. Spontane recovery - Verlies van extinctie-effect tijdje na extinctie: opnieuw respons
2.2. Renewal of original excitatory conditioning - Recovery van acquisitive performantie als contextuele cues tijdens extinctie anders - Acquisitie makkelijker generaliseerbaar naar andere contexten dan extinctie problemen voor therapie!!
2.3. Reinstatement of conditioned excitation - Recovery van excitatoir responden bij uitgedoofde stimulus als exposure aan ongeconditioneerde stimulus - Bv. ziek bij frieten aversie voor frieten, na tijd terug frieten eten (extinctie) 1 keer ziek: opnieuw aversie voor frieten
2.4. Sensitivity to US or reinforcer devaluation - Als extinctie geen effect op CS-US associatie US devaluatie ‘tussenkomen’ bij antwoorden op uitgedoofde CS: bewezen
3. Wat is geleerd in extinctie? - Inhibitoire S-R associaties o Onderdrukken R als S o ~ renewal effect: specifieke context o Emotionele effecten: eerdere geschiedenis van subject (wél reinforcer in verleden) o Frustratie aversieve emotie inhibitie
4. Paradoxale beloningseffecten 4.1. Overtraining extinction effect - Overtrainen grotere verwachting beloning grotere frustratie bij extinctie snellere extinctie - Minder extinctietrials nodig bij meer acquisitietrials (paradoxaal!!)
4.2. Magnitude of reinforcement extinction effect - Antwoorden vermindert sneller als grotere belonging frustratie
4.3. Partial-reinforcement extinction effect - Partiële reinforcement: tragere extinctie & minder frustratie (proces bij gokkers: worden niet elke keer beloond!) - Mechanismen o Discriminatie hypothese Detectie extinctie makkelijk bij continue reinforcement (want sowieso altijd verwachten <-> partiële reinforcement: niet altijd verwachten) Onderzoek 1e groep: Partiële reinforcement continuous reinforcement extinctie
2e groep: continuous reinforcement continuous reinforcement extinctie Resultaten: significant verschil <-> resultaten onderzoek: partiële reinforcement langdurig leren: niet opgeven als falen o Frustratietheorie Zowel reward als nonreward trials conflict instrumentele respons geconditioneerd op verwachting geen beloning Bij continue reinforcement: geen aanmoediging te blijven antwoorden als geen beloning o Sequential theorie Zowel reward als nonreward geheugen nonreward trials cue voor instrumentele respons Complementair met frustratietheorie evidentie voor beiden
Hoofdstuk 11: punishment 1. Efficiënte en inefficiënte straffen Te snel rijden
Vinger in elektriciteit
Intermittently
Elke keer
Uitgesteld
Onmiddellijk
Lage intensiteit eerst
Hoge intensiteit altijd
Gesignaleerd door discriminatieve Niet gesignaleerd stimulus
2. Onderzoeksevidentie van straf 2.1.
Response-reinforcer contingency
- Positieve contingentie instrumentele respons & reinforcer - Straf: reinforcer = aversieve stimulus - Specificiteit gedragssupressie ~ contingentie tussen doelrespons en aversieve reinforcer
2.2.
Response-reinforcer contiguity
- Interval tussen doelrespons en aanbieding reinforcer - Efficiëntst als zonder vertraging 2.3.
Intensiteit aversieve stimulus
- Afhankelijk van subject’s eerdere ervaringen - Als eerst mild aversief ‘immuniseren’ voor latere aversievere - Als eerst zeer aversief effect als later minder aversief 2.4.
Gesignaleerde straf
- Discriminatieve straf discriminatieve supressie van gedrag
2.5.
Straf en mechanismen maintaining the punished response
- Vaak ook vorm van positieve reinforcement (bv. aandacht) uitkomst afhankelijk van kosten-baten analyse subject - Uitkomst ook afhankelijk schema positieve reinforcement o Variable- and fixed-interval schema’s: geen verandering temporele distributie gedrag, wel reductie responding o Fixed-ratio schema: straf verhoging postreinforcement pauze
2.6.
Straf en reinforcement van alternatief gedrag
- Powerful techniek: positieve reinforcement voor ander gedrag 2.7.
Paradoxale effecten van straf
- Signaal voor positieve reinforcement o Bv. kind aandacht geven als hij iets stout doet - Straf van vluchtgedrag o Vluchtrespons einde aversieve stimulus (negatieve reinforcer) o Enkel als aversieve stimulus aanwezig is: discriminatieve cue vergemakkelijkt
3. Samenleving vrij van straf - Onmijdbaar gevolg van verschillende aspecten fysieke en biologische omgeving - <-> misbruik - Gefrustreerde straf o Intermittent o Delayed o Discriminatieve stimulus (merkt dat iemand gefrustreerd)
o Amper positieve reinforcement van alternatief gedrag
4. Alternatieven 4.1.
Time-out
- Time-out van bronnen positieve reinforcement - Bv. naar kamer sturen - Effectiviteit afhankelijk van o Delay o Consistentie - Zorgen dat geen positieve reinforcement in straf (bv. naar kamer sturen als daar al hele dag zitten…)
4.2.
Differential reinforcement of other behavior
- Negatieve contingentie tussen target response en reinforcer - Bv. zakgeld wegnemen slechts bepaalde periode van tijd - Vereist langdurige interactie
Hoofdstuk 12: avoidance learning 1. Dominante vragen in de analyse - Hoe kan “niets” leiden tot verandering in gedrag? - Hoe zijn pavloviaanse processen involved in avoidance learning?
2. Oorsprong van de studie naar avoidance learning - Bechterev: instrumentele conditionering eerder dan Pavloviaans als vinger wegtrekken geen schok - CS US veranderen 3. Contemporary avoidance conditioning procedures 3.1.
Gediscrimineerde avoidance
- Response-reinforcer contingentie niet altijd - 2 types trials: response trials (geen US) en no-response trials (wel US) - Shuttle box o One-way avoidance Beginnen altijd aan zelfde kant Leert makkelijker o Two-way avoidance Beginnen afwisselend langs kant Leert moeilijker
3.2.
Nondiscriminated of free-operant avoidance
- Normale discriminante avoidance: responding efficient in preventive aversieve stimulus enkel als responden tijdens trial periode (aanwezigheid CS) - Free-operant avoidance:
o Expliciete waarschuwingsstimulus niet gebruikt o Geen discrete trials o Avoidance response kan altijd gegeven worden o Antwoorden altijd voordeel o Bv. olie in auto vervangen om 3000 meter om motorproblemen te voorkomen - S-S interval: normale interval tussen 2 aversieve stimuli - R-S interval: periode van gecreërde veiligheid door respons - Voordeel afhankelijk van wanneer respons: later op R-S interval minder tijd interval verloren meer voordeel
4. Theoretische benaderingen 4.1.
Test van de rol van instrumentele contingency
- Idee dat preventie aversieve stimulus irrelevant voor avoidance learning is verkeerd - Onderzoek: niet volledig Pavloviaanse conditionering o 1e groep: discriminant avoidance discriminant avoidance o 2e groep: Pavloviaanse conditionering discriminant avoidance o 1e groep antwoordde meest
4.2.
Twee-factoren theorie
- CS – US angstconditionering: afweren van angst = negatieve reinforcement - Interacties tussen classical and instrumental factors o Conditionering van angst nodig voor instrumentele respons (Pavlov instrumenteel)
o Frequent antwoorden extinctie geconditioneerde angst (instrumenteel Pavlov) o Continu veranderende dynamiek - Challenges o Free-operant avoidance behavior: geen waarschuwingsstimulus o Als goed geleerd, geen aversieve stimuli meer nodig om te onderhouden o Onderzoek: subjecten niet zo angstig
4.3.
Conditioned temporal cues
- Tijd predictief voor volgende aversieve stimulus - Begin interval zegt niks over aversieve stimulus, einde interval wel!
4.4.
Safety signals in avoidance learning
- Interne proprioceptieve cues: feedback cues - Signaal voor veiligheid - Avoidance behavior positief reinforced door geconditioneerde inhibitoire veiligheidssignalen - Onderzoek: bevestigd 4.5.
Avoidance learning and unconditioned defensive behavior
- The SDRR theorie of avoidance o Species-specific defense reactions o Predomineren tijdens initiële stadia van avoidance training o Aard respons afhankelijk van aversieve stimulus en mogelijkheden door omgeving
o Defensieve responsen geshaped door straf: 1e respons: geen effect 2e respons o Onderzoek: straf niet effectief, eerder door verwachting injury - The predatory imminency continuum o Likelihood van injury o Zie vb rat in handboek
Mere reference and evaluation versus expectancy and preparation in human pavlovian learning 1. From intrinsic change to merely referential relation as the foundation of evaluative learning 1.1. The intrinsic change hypothesis 1.1.1. Martin and levey’s seminal ideas about evaluative learning - Information processing o Acquisitive van kennis predictieve relaties tussen stimuli in omgeving o Functie: detectie betrouwbare predictoren biologisch significante omgevingsstimuli - Evaluatieve conditionering o Meest fundamentele proces: directe & automatische overdracht valentie US naar CS 1.1.2. Evaluative condition: the picture – picture paradigm - Onderzoek naar relatie tussen subjectieve evaluatie en electrodermal reageren op visuele stimuli - Stimulus: foto’s van menselijke gezichten - 1e fase: foto’s evalueren - Fase 2: 12 meest neutrale – liked – disliked foto’s pairen: 3 N-L, 3 N-D, 3 N-N
1.1.3. Evaluative conditioning and CS-US contingency awareness - Pavloviaanse conditionering: pas conditionering als expliciete kennis van CS-US relatie - Evaluatieve conditionering: experiment o Herkenningstaak CS-US relatie meten
o Expliciete kennis niet nodig voor conditionering
1.1.4. Evaluative conditioning and extinction - Extinctie procedure geen effect op eerdere conditionering impliciete kennis niet nodig voor conditionering (anders wel effect)
1.2. From intrinsic change hypothesis to the concept of merely referential CS-US relations 1.2.1. The effect of US revaluation - 2 zwaktes intrinsic change hypothesis o Verstaan van mechanism? o Enkel indirecte argumenten - US revaluation o 1e fase: CS-US associatie o Fase 2: valentie US veranderen in afwezigheid CS o Fase 3: valentie CS meten - Resultaat: effect van US revaluatie niet intrinsiek
1.2.2. The merely referential relation as the foundation of evaluative learning - 2 soorten CS-US relaties o Predictive: CS verwachting US in hier en nu onmiddelijke toekomst o Referential: presentatie CS representatie US (denken aan) Gedachte aan onderhouden
Of US echt komt irrelevant (daarom: extinctie geen effect)
2. Conditions and functional characteristics of evaluative conditioning 2.1. Robustness and ecological validity of evaluative conditioning - Thematische variaties o Andere semantische categorie o Zelfde effecten - Verbal evaluative conditioning o Verschil picture-picture paradigm Stimulus: neutrale en valenced woorden <-> complexe foto’s Conceptuele US: gedeelde valentie van serie verschillende woorden o Zelfde effect - Cross-modale evalutieve conditionering o Bv. smaak & visueel (foto’s) o Zelfde effect - Evaluatieve conditionering met invariant kenmerk als CS o Bv. lijndikte van verschillende figuren o Zelfde effect - Flavor-flavor paradigm o Fruitsmaak 1: tween20 (slechte smaak) o Fruitsmaak 2: nooit tween20 o Zelfde effect (onafhankelijk van kleurcontext in acquisitiefase)
- Evaluatieve conditionering met tonic stimuli o Relatief constante en durende contexten, situaties, gebeurtenissen en acties o Dichter bij echte leven o Zelfde effect - Observational evaluative learning o Observator: zelfde effect - Affective priming as an indirect nonverbal measure of evaluative learning o Indirecte, nonverbal metingen minder obtrusief & minder vraageffecten o stimuli beoordelen: negatief vs positief o als eerder getoonde stimuli zelfde valentie kortere reactietijd o gebaseerd op automatische processen - Evaluative learning concurrent with expectancy learning o Niet mutueel exclusief: kunnen samen voorkomen
2.2. Functional characteristics of evaluative conditioning 2.2.1. Contingency awareness and implicit/explicit knowledge dissociation - Orthogonale relatie o Zowel samen als apart voorkomen o Sterkte evaluatieve conditionering zelfde onder beide omstandigheden - Impliciete kennis: experiment o Subliminaal (niet waarnemen) US aanbieden o Supraliminale presentatie CS (wel waarnemen) o Zelfde effect impliciete kennis geen effect
- Meer acquisitie trials meer kennis, zelfde effect - Soms: kennis minder effect, soms kennis meer effect o Mogelijkheid: aandacht voor CS/US
2.2.2. Resistance to extinction - Effect stabiel & betrouwbaar, ook bij extinctie
2.2.3. Contiguity versus contingency: the ineffectivity of nonreinforced CS and of US-only presentations - Toevoeging non reinforced trials tijdens acquisitive geen effect (ook niet verminderd/vertragend effect!) - Evaluatief conditioneren ~ spatio-temporele contigue CSUS presentaties en niet statistische contingency
2.2.4. Counterconditioning - CS met nieuwe US met tegengestelde valentie - Valentie CS ook veranderen! - Ook als tijdens acquisitie counterconditioning
2.2.5. Encoding (also) of specific sensory characteristics or (only) of general affective characteristics of the US - Habituatie US vermindering liking CS - US-inflatie (hoge versus lage concentratie Tween) geen effect enkel affectieve karakteristieken spelen rol
2.2.6. Sensory preconditioning - CS1 – CS2 CS2 – US
- Beiden effect van US
2.2.7. Evaluative associations are not sensitive to modulation - Pavloviaans leren, bv.: US leidt tot CS als B - Evaluatief leren: geen modulatie
3. Expectancy system versus referential system - Expectancy system o Betrouwbare predictoren voor biologisch significante gebeurtenissen o Gedragsmatig voorbereiden o Hoge kosten: energie, aandacht, informatie Enkel reageren op betrouwbare predictoren CS-US contingency Enkel als CS-US relatie valide gevoelig voor extinctie Conditioneel! - Referential system o Globale antwoordtendens o Weinig “kosten”
Context & conditionering: Riet Fonteyne 1. Vrees versus angst - Vrees o Stimulus-specifiek (discreet) o Directe bedreiging o Samen met arousal en vermijdingstendensen o Fobie - Angst o Niet stimulus-specifiek (ongebonden) o Stress in afwezigheid van objectieve bron gevaar o Geassocieerd met anticipatie van potentieel gevaar, meer persistent patroon o Gegeneraliseerde angststoornis
2. Etiologie specifieke vrees: fobie - Eerdere ervaringen waarbij geassocieerd met traumatische gebeurtenis - Kritieken o Geen directe traumatische ervaringen in leergeschiedenis Sociaal leren Observationeel leren Leren via instructie (vooral negatieve informatie) Andere CS beschikbaar voor voorspelling o Zelfde traumatische ervaring met verschillende uitkomst (beet altijd hondenfobie?) Voor conditioneringservaring Sensitisatie (gevoeliger voor nieuwe CS) Latente inhibitie
Tijdens conditioneringservaring Controle over gebeurtenis Na conditioneringservaring US-inflatie/devaluatie Rehearsal/rumineren versterken van associatie o Verschillen tussen stimuli (makkelijker fobie slangen dan fietsen) Niet alle CS-US associaties even makkelijk geleerd (non-equipotentiality) Fear-relevant stimuli: sommige stimuli makkelijker fobie, bv. slang <-> fiets Evolutieperspectief o Wederkerende overlevingsbedreigingen (phylogenetically) o Slechts recent in evolutionaire geschiedenis, bv. wapens (ontogenetically) Prikkelcompetitie o Interindividuele verschillen Werkwijze Sterkte associatie afhankelijk van type vreesconditionering? Rol van inhibitie: differentieel paradigma versus simpel paradigma Aard meting individuele verschillen Positief effect significante uitkomst Resultaat: 41% studies significant
3. Extinctie-onderzoek: implicaties voor exposure - Herhaalde presentatie van CS zonder US o Procedure: CS aanbieden zonder US o Resultaat/effect: verminderde geconditioneerde reactie o Proces/theorie: wat wordt er geleerd - Rescola-Wagner: afleren CS-US associatie <-> evidentie - Terugkeer van vrees o Renewal: contextverandering o Reinstatement: onvoorspelbare US-presentaties (in extinctie-context!) o Spontaan herstel (na tijdsinterval) o Versneld leren na eerdere leerervaringen - Terugkeer voorkomen o Retrieval cues tijdens extinctie o Extinctie in meerdere contexten (grotere kans op gemeenschappelijke kenmerken)
4. Uitwissen van vrees herinneringen - Consolidatie: KTG lange termijn geheugen - Reconsolidatie: nieuwe informatie samenvoegen met oude, volledig geconsolideerde herinneringen (na retrieval vatbaar voor verandering)
5. Context conditionering als een model voor angst - Onderzoek naar onvoorspelbaarheid o Inconsistent o Meerderheid van studies: voorkeur voor voorspelbaarheid - Safety-signal hypothese
o Voorspeller gevaar afwezigheid voorspeller afwezigheid gevaar (safety) o Geen discrete signalen aanwezig geen safety periodes
6. Methoden om contextuele angst uit te doven - Voorspelbaar maken ~ safety signal theorie - Onbekrachtigde blootstelling aan context 7. Rol van veiligheidsleren - Geconditioneerde inhibitie o Hoge trait anxiety meer verwachting schok bij AB- Inhibition of delay o CS van lange duur gevolgd door US o Angstrespons verschuiven van begin CS naar einde CS - Blocking o Rescorla-Wagner: associatie Y & US tijdens XY+ geblokt omdat X al perfect voorspelt o Cognitive stage model Stimuluscompetitie afhankelijk van processen tijdens Encoding stage (associatie ontdekken) o Aandachtsregulatie o aandachtsbias Retention stage (associatie onthouden) o Herhalen o rumineren Performance stage (respons uitbrengen) o Gedragsinhibitie o Comparator process Invloed op alle stadia Redeneren
Werkgeheugen o Belast forward blocking performance dalen Episodisch geheugen Memory retrieval Cognitieve inhibitie
Causaal leren: Tom Beckers 1. Zijn mensen precies als dieren? - Causale leertaken bij mensen o Voor 1984: probabilistisch contrast model mensen beschouwen als intuïtieve statistici - Opvallende gelijkenis tussen causaal leren bij mensen & klassieke conditionering bij dieren, bv. forward blocking - Kruisbestuiving tussen onderzoek bij mensen en dieren
2. Mensen zijn niet precies als dieren - Blocking als uitkomst van een syllogisme o Als p dan q: als A & X elk effectieve oorzaken samen sterker effect o Niet q: effect is even sterk op AX+ en A+ trials o p’: A is een effectieve oorzaak o daarom, niet q’: X is geen effectieve oorzaak - predicties redeneer-analyse blocking o enkel als mensen premisse I aannemen (additiviteit) empirisch aangetoond o enkel als mensen premisse II kunnen verifiëren (outcome niet sterker na Ax dan na A) empirisch aangetoond o enkel als mensen mogelijkheid en motivatie hebben om te redeneren minder blocking als deelnemers gelijktijdig moeilijke taak doen: empirisch aangetoond - aanwijzingen voor causel leren <-> associatieve principes: mensen zijn niet als dieren…
3. Zijn dieren precies als mensen? - Complexe cognitie ook bij ratten? zelfde predicties o Subadditieve pre-training vermindert blocking (blocking verminderen door additiviteit eerst tegen te spreken met andere prikkels) ~ redeneren o Niet-maximale outcome versterkt blocking: submaximaliteit vermeerdert blocking (submaximaliteit: eerste rondes hogere intensiteiten aangeleerd dan uiteindelijk bij AX) ~ redeneren o dieren zijn precies als mensen - Generalisatie van subadditieve pretraining (G+, H+, GH+ in pretraining) o Effect van context Geen contextshift: subadditieve pretraining minder blocking dan irrelevante pretraining Subadditieve pretraining: meer blocking bij contextshift dan bij geen contextshift o Stimulusduur o Invoegen retentie-interval
4. Zijn kinderen net als dieren? - Regenpredictietaak o Causaal scenario versus predictief scenario o 4-jarigen & 8-jarigen o Methode Fase 1: A+ Z Fase 2: AX+ KL+ Zo Resultaten
Blocking zowel bij 4-jarigen als 8-jarigen <-> redeneerfenomeen? Blocking in beide groepen gemoduleerd door causale status van prikkels ~ blocking gevolg van causaal redeneren - Robotexperiment o Significante blocking in algemeen o Correlatie met prestatie op redeneervragen o 100% kinderen met blocking difference score van minstens 2/3 beide modus tollens vragen juist o Geen leeftijdsverschillen in onoverschaduwen of disjunctief redeneren o redeneren noodzakelijk maar niet voldoende - Blocking linken aan werkgeheugen o Taken Blocking & unovershadowing Modus tollens en disjunctief redeneren 2 werkgeheugentaken Algemene verbale vaardigheidstaak o Resultaten Significante blocking & unovershadowing Significante blocking enkel in kinderen met beter dan gemiddeld werkgeheugen Significante unovershadowing in beide groepen o Regressieanalyse Werkgeheugen en modus tollens beide unieke predictoren van blocking difference scores Niet: verbale vaardigheid of leeftijd
- Counterfactional training: wat als… NIET.. verbetert blocking bij jongere kindjes en modus tollens redeneren
Behaviour, language and stimulus equivalence: Marc Bennet 1. General framework gedragsanalyse 1.1. Operant gedrag - Descartes o Reflexen, onvrijwillig gedrag o Watsonian restriction: enkel objectief, geen cognitie & emoties o Simplistic methodological behaviorism - Mainstream (associative learning tradition) o Gedrag gemedieerd door mentale gebeurtenissen o Mechanistically verklaren o Mechanistic & mentalistic o Stimuli mentaal gerepresenteerd en vormen associaties - Behavior analytical tradition o Gedrag gevormd door gevolgen o Operant gedrag o Radicaal behaviorisme: zowel publieke als privé gebeurtenissen gedrag (ook denken) o Onafhankelijke variabelen gedrag Eerdere gebeurtenissen Gevolgen
1.2. Functionele analyse - SD R SR (discriminatieve stimulus response reinforcement)
1.3. Radical behaviourism - Cognitie en taal behavioral process
2. Originele benadering van verbaal gedrag - Taal controleert gedrag o Instructies o Klinisch: gedachten - Taal: uiterst complex gedrag o Arbitrair & symbolisch o Lijkt nieuw gedrag dat nooit bekrachtigd is - Skinners ‘verbal operant’ o functionele analyse: verschillende functionele groepen = operante klassen (zie slides) Eerst: echo (papa) Tact: utterances to specific object Mand: vragen naar objecten o Kritieken Geen coherente, empirisch verifieerbare definitie allemaal hypothetisch Any behaviour on the part of the speaker <-> enkel gedrag luisteraar belangrijk Reinforced by a listener who has been trained by a verbal community to mediate that reinforcement experiment Computer die feedback geeft (niet geshaped door verbal community <-> wetenschapper die feedback geeft (wel geshaped door verbal community) toch dezelfde gedragingen rat
3. Advancements in the field - Stimulus equivalentie o Emergence of accurate, non-reinforced stimuli-stimuli responding following the reinforcement of other stimulistimuli relations (zie slides) o Symmetry/symmetrical relation: non-reinforced, bidirectional relation between two stimuli in which an individual response to one stimuli in terms of an other. Als a = b, dan b = a o Equivalentie relatie: derived, non-reinforced relation in which two or more stimuli relations combine. A = B & A =CC=B&B=C - Toegepast op taal o Non-reinforced relations between events (bv. Zien hond, lezen hond, horen hond) o “hond” meer dan refereren naar beeld of geluid hond o Transfer of stimulus function, bv. Als gebeten door hond, ook paniek bij lezen woord - Empirische evidentie o Gebruikt om woorden te leren o Kinderen met taalmoeilijkheden: geen stimulus equivalentie o Stimulusequivalentie correleert met emergence of verbal skills - Verschillende verklaringen o Taalvaardigheden voor observatie stimulusequivalentie o Stimulusequivalentie voor taal o Taal & stimulusequivalentie zelfde
4. Theorieën van stimulusequivalentie 4.1. Murray Sidman’ approach - Stimulusequivalentie voor taalvaardigheden - Gevoelig aan reinforcement, discrimination, extinction, habituation, punishment,… - Evolutionair gegeven o <-> niet-mensen o <-> emerges in childhood & kan aangeleerd worden 4.2. Steve Hayes’ ‘relational frame theory’ - Stimulusequivalentie als operant gedrag - Functioneel equivalent met taal
© Sarah Michels