Augustus
jaargang 4 NR. 3 / 2009 VERSCHIJNT 4X PER JAAR (FEB/MEI/AUG/NOV) afgiftekantoor BRUGGE x P608073
19
2009
Tax Audit & Accountancy
B&E
Business & Economics
publishing group
IBR
IAB
BIBF
Inhoud
Editoriaal
1 Heeft gender een invloed op het professionele oordeel?
2 De CBN ten dienste van de ondernemingen, in samenwerking met de Instituten
6 Partiële splitsing: enkele theoretische en praktische aspecten
10 Laatste berichtgeving van de IASB 1 mei 2009 – 31 juli 2009
16 Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
20
TAX AUDIT & ACCOUNTANCY Driemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBF Aanbevolen citeerwijze: T.A.A. Afgiftekantoor: Brugge redactiecomité P.P. Berger A. Bert M. Claes D. De Decker M. De Wolf (Hoofdredacteur) C. Fischer S. Mercier C. Van der Elst redactiesecretariaat S. Massagé Directeur-Uitgever NV die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T (050) 47 12 72 F (050) 33 51 54 E
[email protected] verantwoordelijke uitgeverS A. Bert Voorzitter IAB Livornostraat 41 1050 Brussel T (02) 543 74 90 F (02) 543 74 91 P.P. Berger Voorzitter IBR Arenbergstraat 13 1000 Brussel T (02) 512 51 36 F (02) 512 78 86 E. Verbraeken Voorzitter BIBF Legrandlaan 45 1050 Brussel T (02) 626 03 80 F (02) 626 03 90
De raadpleging van de Europese Commissie over de hervorming van de verslaggevingsrichtlijnen en de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden (SARG)
Editoriaal 1. De raadpleging van de Europese Commissie van 30 april 2009 over de hervorming van de Vierde en Zevende richtlijn
Daarnaast zal de Europese Commissie de impact van deze hervormingsvoorstellen onderzoeken en vervolgens aan het Europese Parlement een wetswijziging voorleggen.
In de loop van de maand juni 2009 heeft de Europese Commissie de resultaten gepubliceerd van de raadpleging van 30 april 2009 over haar voorstellen tot hervorming van de verslaggevingsrichtlijnen. Ter herinnering, deze raadpleging werd op 26 februari 2009 gelanceerd door de Europese Commissie. Zij stond open voor alle burgers en organisaties van de Europese Unie, en was bedoeld om te achterhalen in hoeverre zij zich konden vinden in de voorstellen tot ingrijpende hervorming van de Vierde en Zevende richtlijn. De Voorzitters van de drie Instituten hebben samen met de andere betrokken instanties gereageerd op deze raadpleging, door de klemtoon te leggen op het belang van de kwaliteit en de transparantie van de financiële informatie en op het behoud van de verplichting tot publicatie van de jaarrekeningen van de ondernemingen van de Europese Unie. De Europese Commissie heeft een antwoord gekregen van 22 Lidstaten, 2 derde staten, 16 Europese organisaties en 24 lobbygroepen. Een meerderheid van de deelnemers aan de raadpleging heeft zich uitgesproken voor de oprichting van uit principe gescheiden onderdelen, de bottom up approach, de verplichting om kasstroomtabellen op te stellen voor de grote ondernemingen, de vereenvoudiging van de layouts, de vermindering van het aantal publicatieverplichtingen, de verduidelijking van de waarderingsregels en de modernisering van de woordenschat die wordt gebruikt in de verslaggevingsrichtlijnen. De deelnemers hebben zich daarentegen uitgesproken tegen het voorstel om de drie ondernemingscategorieën (kleine, middelgrote en grote) te herleiden tot twee, de afschaffing van de verplichting tot publicatie van de jaarrekeningen voor middelgrote ondernemingen en de vrijstelling van elke publicatieverplichting voor kleine ondernemingen. De meeste deelnemers hebben aangedrongen op het behoud van de huidige drempels voor de indeling van de ondernemingen volgens grootte en de splitsing van de ondernemingen in drie categorieën. Alle individuele antwoorden en een overzicht van de resultaten van de raadpleging verschijnen binnenkort op de website van de Europese Commissie. De Commissie zal vervolgens met de stakeholders en de Lidstaten gesprekken en onderhandelingen aanvatten over de manier en de middelen die moeten worden ingezet om de verslaggevingsrichtlijnen te hervormen. Er zal eveneens worden samengewerkt met de werkgroep SME van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG).
2. De Europese Commissie benoemt drie nieuwe leden voor de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden (SARG) De Europese Commissie heeft drie nieuwe leden aangesteld voor de werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingstandaarden (SARG), die als taak heeft de Commissie van advies te dienen in de lopende procedure rond de goedkeuring van de International Financial Reporting Standards (IFRS) en de interpretaties van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC). Deze benoemingen zijn bedoeld om drie van de zeven leden van de SARG te vervangen die werden aangesteld op 8 februari 2007. Verordening (EG) nr. 1606/2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen voorziet in de oprichting van een technisch comité voor financiële verslaggeving, dat de Commissie bijstand en advies moet geven bij de beoordeling van internationale verslaggevingsstandaarden. De European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) of Adviesgroep voor financiële verslaggeving in Europa werd in maart 2001 opgericht door de vertegenwoordigende organisaties van opstellers en gebruikers van jaarrekeningen en van boekhoudkundige beroepen die een rol spelen in het proces van financiële verslaggeving. De belangrijkste taak van deze organisatie is om advies uit te brengen over de overeenstemming van de International Financial Reporting Standards (IFRS) of de interpretaties van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) met het gemeenschapsrecht, en met name met de vereisten van verordening (EG) nr. 1606/2002 inzake begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid, alsook met het beginsel van het getrouw beeld («true and fair principle») als bedoeld in richtlijn 78/660/EEG en richtlijn 83/349/EEG. Aangezien EFRAG een privé-instelling is, is het belangrijk om een geschikte institutionele infrastructuur tot stand te brengen die garandeert dat het door EFRAG uitgebrachte goedkeuringsadvies objectief en evenwichtig is. Bij besluit van 14 juli 2006 heeft de Commissie een groep van deskundigen op het gebied van verslaggeving opgericht, de zogeheten werkgroep voor de beoordeling van adviezen over verslaggevingsstandaarden. Deze groep heeft tot taak de Commissie van advies te dienen in het proces tot goedkeuring van International Financial Reporting Standards (IFRS) en de interpretations van het International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC). Zij gaat na of de door EFRAG uitgebrachte adviezen over de goedkeuring van IFRS en IFRIC-interpretaties evenwichtig en objectief zijn.
ANDRé bert
Pierre P. BERGER
ETIENNE VERBRAEKEN
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
2-3
>
Heeft gender een invloed op het professionele oordeel?
D i ane Breesc h Bedrijfsrevisor, PKF Hoofddocente Accounting & Auditing, Vrije Universiteit Brussel
K r i s Hard i es Doctoraatsmedewerker departement Accounting & Auditing Vrije Universiteit Brussel
J o ë l Brans o n Bedrijfsrevisor, PKF Gewoon Hoogleraar Accounting & Auditing, Vrije Universiteit Brussel
Inleiding Uit de cognitieve psychologie blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen op een andere wijze informatie verzamelen en interpreteren. Vrouwen vertonen ook een ander risicoprofiel. Verschillen in persoonlijkheidskenmerken suggereren een mogelijk verband tussen gender en de wijze waarop de auditor tot een professioneel oordeel komt. Niet alleen het ontdekken maar ook een accurate analyse van materiële fouten en onregelmatigheden en een onafhankelijke rapportering ervan, zijn cruciale elementen voor een kwaliteitsvol oordeel. De vraag rijst of deze verandering van een belangrijke inputfactor (het geslacht van de auditor) een invloed uitoefent op de belangrijkste outputfactor (het professionele oordeel). In deze bijdrage overlopen we de wetenschappelijke literatuur inzake genderverschillen. We bekijken meer in het bijzonder in welke fasen van het auditproces de vastgestelde verschillen een rol kunnen spelen.
Informatieverwerking Probleemoplossend denken
De accountancywereld, en meer in het bijzonder het beroep van bedrijfsrevisor, was lang een mannenbastion. Zo was in 1969 amper 2,7 % van alle Belgische bedrijfsrevisoren een vrouw. Daar komt langzaam verandering in. In 2005 bedroeg het aandeel vrouwen in het beroep al 18,6 % (Lybaert, 2007). Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat gender een invloed heeft op gedragingen in het algemeen, maar ook in de uitoefening van bepaalde beroepsactiviteiten.
Probleemoplossen verwijst naar de hogere orde (cognitieve) vaardigheid om een gegeven situatie om te vormen naar een gewenst doel. Omdat zulke transformaties opeenvolgende informatiestromen voortbrengen, is informatieverwerking een noodzakelijke stap in succesvol probleemoplossen. Mannen blijken informatie op een andere manier te verwerken dan vrouwen. De ‘selectivity hypothese’ (Meyers-Levy, 1989) stelt dat bij het vormen van een oordeel vrouwen een uitgebreid onderzoek voeren en meer informatie-aspecten beschouwen. Mannen maken veeleer gebruik van mentale schema’s. De ene informatieverwerkingsmethode is niet noodzakelijk beter dan de andere. Het gebruik ervan is mede afhankelijk van de taakcomplexiteit (Meyers-Levy & Maheswaran, 1991). Bij relatief eenvoudige taken die slechts een beperkte aandacht vereisen, blijken vrouwen in vergelijking met mannen significant meer details in beschouwing te nemen. Bij complexe, ondoorzichtige of
vaag omschreven taken zijn beide seksen echter gemotiveerd om een uitgebreide en grondige analyse uit te voeren. Het verschil in informatieverwerking verdwijnt in dat geval. Omgekeerd zullen ook bij extreem eenvoudige en duidelijke taken beide seksen selectief te werk gaan. Hier wordt wederom geen verschil waargenomen. Vermits mannen enkel ten aanzien van complexe taken een uitgebreide analyse uitvoeren maar vrouwen zowel bij relatief eenvoudige als complexe taken uitgebreide informatieverwerkers zijn, zijn vrouwen meer vertrouwd met deze uitgebreide verwerkingsprocedure. Hierdoor zullen vrouwen in vergelijking met mannen bij de beoordeling van complexe taken niet alleen effectiever (nauwkeuriger) maar ook efficiënter zijn (minder inspanningen). Bij relatief eenvoudige taken daarentegen blijken mannen met eenzelfde graad van nauwkeurigheid efficiënter. Voor economische beroepen (‘cijferberoepen’) speelt het wiskundig probleemoplossen een bijzondere rol. De meeste onderzoeken tonen aan dat mannen (lichtjes) beter scoren op testen die wiskundige vaardigheden meten (bv. Penner & Paret, 2008). De selectievere informatieverwerking van mannen levert bovendien een voordeel op inzake visueel ruimtelijk inzicht (Meyers-Levy, 1989). Deze vaardigheid is bijzonder nuttig om bepaalde wiskundige problemen op te lossen (Assel et al., 2003). Uit tal van studies blijkt dat vrouwen een negatieve kijk hebben op hun eigen wiskundige prestaties in vergelijking met mannen (bv. Miller & Bichsel, 2004). Dergelijke attitudes veroorzaken angstreacties. Een bijzondere variant hiervan is de zogenaamde ‘stereotiepe bedreiging’. Het bestaan van een stereotiepe leidt tot verhoogde prestatieangst bij diegenen die een taak dienen uit te voeren waarvan gedacht wordt dat hun groep er niet voor is gekwalificeerd. Het bestaan van het stereotiepe beeld dat vrouwen en wiskunde niet goed samen gaan, ondermijnt (onbewust) het verlangen van vrouwen om wiskundig uit te blinken (Kiefer & Sekaquaptewa, 2007).
AUGUSTUS 2009
Onafhankelijkheid en cognitieve verstoringen Met betrekking tot het leveren van een onafhankelijk oordeel zijn twee zaken van belang: moedwillig bedrog en onbewust gedrag. Vrouwen maken zich minder schuldig aan moedwillig bedrog. Onderzoek toont aan dat vrouwen minder omkoopbaar zijn. Aan vrouwen worden bijvoorbeeld minder vaak steekpenningen aangeboden (Mocan, 2008). Vrouwen streven ook minder vaak eigen persoonlijke belangen na. Ze hebben een negatievere houding ten aanzien van bedrog dan mannen (Whitley, 2001). Een grotere bedreiging voor een onafhankelijk oordeel dan moedwillig bedrog is een onbewust gebrek aan onafhankelijkheid (Moore e.a., 2006). Gedrag wordt onbewust beïnvloed door a priori-veronderstellingen en (cognitieve) verstoringen die ‘objectieve’ onafhankelijke oordelen in de weg staan. Bij de beoordeling van nieuwe informatie zoeken we informatie terug die is opgeslagen in ons geheugen en vullen we ontbrekende details aan op basis van mentale schema’s. Hoewel deze schema’s in het algemeen bijzonder nuttig en bruikbaar zijn, leiden ze soms tot ernstige en systematische denkfouten (Kahneman & Tversky, 1974). De meeste mensen vertonen een neiging tot bevestiging (‘confirmation bias’). We zoeken eerder naar informatie die in overeenstemming is met onze verwachtingen of we trachten onze verwachtingen op een dusdanige manier te toetsen dat ze onze vermoedens bevestigen (Gazzaniga & Heatherton, 2003). Feiten of opvattingen die strijdig zijn met onze overtuigingen of verwachtingen veroorzaken een onaangename spanning (‘cognitieve dissonantie’) die we trachten te minimaliseren (Halpern, 2000). Onderzoek geeft aan dat vrouwen minder te lijden hebben onder cognitieve verstoringen dan mannen. Als uitgebreide informatieverwerkers zijn vrouwen meer geneigd om met elk type van informatie (zowel bevestigend als niet-bevestigend) rekening te houden (Chung & Monroe, 1998). Mannen zijn ook overmoediger dan vrouwen (bv. Bengtsson e.a., 2005). Ze hebben de neiging om te denken dat hun oordeel accurater is dan het in werke-
lijkheid is (‘overconfidence effect’). Zo ontstaat mogelijk een kloof tussen het vertrouwen in het eigen oordeel en de werkelijke waarde die aan dat oordeel kan worden toegedicht.
Risicoprofiel en empathie Vrouwen zijn risicoafkeriger dan mannen (Damodaran, 2008). In tal van omstandigheden nemen vrouwen minder risico’s, bijvoorbeeld bij het gokken (Eckel & Grossman, 2002) of het uitvoeren van investeringen (Barber & Odean, 1995). Vrouwen zijn bovendien empathischer dan mannen. Ze betonen meer medeleven. Die vaststellingen vloeien onder andere voort uit de ‘Empathizing-Systemizing theory’ (BaronCohen, 2004) en de psychologische ‘Big Five’ theorie van de persoonlijkheidsdimensies (Schmitt e.a., 2008).
Gender in een auditcontext? Als mannen inderdaad op een andere manier informatie verwerken en beter scoren dan vrouwen op testen die wiskundige vaardigheden trachten te meten, terwijl vrouwen anderzijds risicoaverser, empathischer en minder overmoedig zijn alsook hun denken minder cognitief wordt verstoord, dan valt het niet uit te sluiten dat gender een invloed heeft op de oordeelsvorming. Het is echter niet vanzelfsprekend dat genderverschillen die aanwezig zijn op het niveau van de gehele bevolking ook aanwezig zijn in de specifieke subpopulatie van de auditors. Zelfselectie of leereffecten ten gevolge van onderwijskundige en professionele vorming kunnen gendereffecten uitwissen (Halpern, 2000). Als vrouwen hun wiskundige prestaties onderschatten, lijkt het immers redelijk om te veronderstellen dat vrouwen die voor een eerder wiskundige studie (zoals een economische opleiding) kiezen over betere wiskundige vaardigheden beschikken dan gemiddeld. Bovendien krijgen zowel vrouwelijke als mannelijke auditors een zelfde opleiding en training en zijn ze onderworpen aan dezelfde strikte deontologische regels. De vraag rijst bijgevolg in hoeverre de vastgestelde genderverschillen nog aanwezig zijn bij auditors.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
A
ls mannen inderdaad op een andere manier informatie verwerken en beter scoren dan vrouwen op testen die wiskundige vaardigheden trachten te meten, terwijl vrouwen anderzijds risicoaverser, empathischer en minder overmoedig zijn alsook hun denken minder cognitief wordt verstoord, dan valt het niet uit te sluiten dat gender een invloed heeft op de oordeelsvorming.
4-5
U
it recent Belgisch onderzoek blijkt dat mannelijke en vrouwelijke auditors sterker op elkaar gelijken dan de gemiddelde man en vrouw. Mogelijk worden de verschillen door preselectie, opleiding, training en beroepsregels uitgevlakt.
Genderonderzoek in een auditcontext is alsnog vrij beperkt. Het bewijsmateriaal is uiteenlopend. Chung en Monroe (1998) en Chung en Park (2004) bevestigen de selectiviteitshypothese. Ze tonen aan dat Australische resp. Aziatische mannelijke auditstudenten in tegenstelling tot hun vrouwelijke studiegenoten, een hypothese-bevestigende houding aannemen. O’Donnell & Johnson (2001) vinden dat vrouwen meer inspanningen leveren dan mannen als de financiële overzichten consistent zijn met de informatie die de auditor reeds in zijn bezit heeft over de klant. Als de complexiteit toeneemt door toevoeging van inconsistente gegevens, verwerken vrouwen de gegevens efficiënter dan mannen. Chung en Monroe (2001) komen tot de vaststelling dat er bij taken met lage complexiteit geen significant verschil in nauwkeurigheid optreedt tussen mannelijke en vrouwelijke auditors. Voor taken met een hoge complexiteit geven vrouwen wel een significant nauwkeuriger oordeel dan mannen. Deze resultaten worden evenwel tegengesproken door Gold e.a. (2009) en Breesch en Branson (2009). Ook inzake risicoprofiel is het bewijsmateriaal niet eenduidig. Olsen en Cox (2001) tonen aan dat vrouwen – zelfs wanneer ze financiële beroepsbeoefenaars zijn – minder investeringsrisico’s nemen. Schubert et al. (1999) daarentegen vindt dat onder gecontroleerde economische omstandigheden vrouwen niet minder riskante financiële keuzes maken dan mannen. In het licht van risicoafkerigheid is context blijkbaar een belangrijke factor. Dat idee vindt steun in de meta-analyse van Byrnes e.a. (1999). Ook de studie van Weber e.a. (2002) suggereert dat het nemen van risico’s domeinspecifiek is. Zij vinden dat in alle domeinen (uitgezonderd het sociale) de risicoafkeer sterker was bij vrouwen. Specifiek voor auditors vinden Hardies e.a. (2009b) dat vrouwelijke auditors risicoaverser zijn dan hun mannelijke collega’s. Inzake probleemoplossend denken (wiskundige vaardigheden) alsook a priori-veronderstellingen en cognitieve verstoringen werden echter geen significante verschillen waargenomen. Ook Gold e.a. (2009) vinden bij vrouwelijke auditors een sterkere afkeer van risico’s terug dan bij mannelijke auditors. Ittonen en Peni (2009) geven dit als een mogelijke verklaring voor de hogere audithonoraria van vrouwelijke auditors in de Scandinavische auditmarkt.
Conclusie In dit artikel werden de genderverschillen inzake diverse persoonlijkheidskenmerken besproken die mogelijk een invloed kunnen hebben op de oordeelsvorming van auditors en bij uitbreiding ook van andere beoefenaars van economische beroepen. Verder werd een overzicht geboden van de bevindingen uit empirische studies van gender in een auditcontext. De resultaten zijn niet eensluidend. Uit recent Belgisch onderzoek (Hardies e.a. 2009b) blijkt evenwel dat mannelijke en vrouwelijke auditors sterker op elkaar gelijken dan de gemiddelde man en vrouw. Mogelijk worden de verschillen door preselectie, opleiding, training en beroepsregels uitgevlakt. Daarnaast spelen de stroomlijning binnen auditkantoren en de samenwerking binnen auditteams ongetwijfeld een harmoniserende rol. Verder onderzoek in deze materie is nochtans aangewezen. Hardies e.a. (2009) vindt immers dat vrouwelijke auditors risicoaverser zijn dan hun mannelijke collega’s. Er is bovendien nog een bijkomende bekommernis. Naast het eventuele reële effect van gender op het professionele oordeel, speelt ook perceptie een rol. Gender kan de beoordeling door het publiek in deze of gene richting beïnvloeden. Heel wat studies tonen aan dat oordelen over bekwaamheid (bv. Bauer & Baltes, 2002) en ethisch gedrag (bv. McCabe e.a., 2006) niet gender-neutraal zijn: mannen worden ‘competenter’ geacht, vrouwen ‘ethischer’ Het publiek dicht hierdoor mogelijk niet dezelfde waarde toe aan informatie verstrekt door vrouwelijke als door mannelijke auditors (cf., Hardies e.a., 2009a), zelfs als er zich in de werkelijke oordeelsvorming geen verschillen voordoen.
Bibliografie Assel, Mike A. et al. (2003) Precursors to Mathematical Skills: Examining the Roles of Visual-Spatial Skills, Executive Processes, and Parenting Factors. Applied Developmental Science, 7, 1, pp. 27-38. Barber, Brad M. & Terrance Odean (2001) Boys Will be Boys: Gender, Overconfidence and Common Stock Investment. Quarterly Journal of Economics, 116, 1, pp. 261-292. Baron-Cohen, Simon (2004) The Essential Difference. Male and Female Brains and the Truth About Autism, New York, Basic Books. Bauer, Cara C. & Boris B. Baltes (2002) Reducing the Effects of Gender Stereotiepes on Performance Evaluations. Sex Roles, 47, 9/10, pp. 465-476.
AUGUSTUS 2009
Bengtsson, Claes; Mats Persson & Peter Willenhag (2005) Gender and Overconfidence. Economics letters, 86, 2, pp. 199-203. Breesch, Diane & Joël Branson (2009) The Effects of Auditor Gender on Audit Quality. Accepted for publication in The Icfai Journal of Audit Practice (Publication Summer 2009). Chung, Janne & Gary Monroe (1998) Gender Differences in Information Processing: An Empirical Test of the HypothesisConfirming Strategy in an Audit Context. Accounting & Finance, 38, 2, pp. 265-279. Chung, Janne & Gary Monroe (2001) A Research Note on the Effects of Gender and Task Complexity on an Audit Judgment. Behavioral Research in Accounting, 13, pp. 111-126. Chung, Tammy & Boo Jin Park (2004) Gender Differences in Accounting Information Processing in South Korea. Asian Journal of Women’s Studies, 10, 3, pp. 67-88. Damodaran, Aswath (2008) Strategic Risk Taking. A Framework for Risk Management. New Jersey, Pearson Education. Eckel, Catherine C. & Philip J. Grossman (2002) Sex Differences and Statistical Stereotieping in Attitudes Toward Financial Risk. Evolution and Human Behavior, 23, 4, pp. 281-295. Gazzaniga, Michael S. & Todd F. Heatherton (2003) Psychological Science. Mind. Brain and Behaviour. New York, W.W. Norton & Company. Gold-Nöteberg, Anna; James E. Hunton & Mohamed Gomaa (2009) The Impact of Client and Auditor Gender on Auditors’ Judgments. Accounting Horizons, 23, 1, in press . Halpern, Diane F. (2000) Sex Differences in Cognitive Abilities. Londen, Erlbaum. Hardies, Kris; Diane Breesch & Joël Branson (2009a) Male and Female Auditors: Who in this Land is Fairest of All? Artikel gepresenteerd op de AS-GAABR/IAAER-conferentie ‘Financial and Management Accounting, Auditing and Corporate Governance’, München, 5-7 februari 2009. Hardies, Kris; Diane Breesch & Joël Branson (2009b) Are Female Auditors still Women? Analyzing the gender differences affecting audit quality. Artikel gepresenteerd op de 32ste jaarlijkse conferentie ‘European Accounting Association’, Tampere, Finland, 12-15 mei 2009[een eerdere versie van dit artikel werd gepresenteerd op de 2009 jaarlijkse meeting ‘American Accounting Association’, New Yersey, USA, 23-25 april 2009]. Ittonen, Kim & Emilia Peni (2009) Auditor’s Gender and Audit Fees. Artikel gepresenteerd op de 32ste jaarlijkse conferentie ‘European Accounting Association’, Tampere, Finland, 12-15 mei 2009.
Kahneman, Daniel E. & Amos Tversky (1974) Judgment under uncertainty: Heuristics and biases. Science, 185, 4157, pp. 1124-1131. Kiefer, Amy K. & Denise Sekaquaptewa (2007) Implicit Stereotiepes and Women’s Math Performance: How Implicit GenderMath Stereotiepes Influence Women’s Susceptibility to Stereotiepe Threat. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 5, pp. 825-832. Lybaert, Sara (2007) Een genderanalyse van verklaringen door auditors. Brussel, Vrije Universiteit Brussel [Licentiaatsverhandeling]. McCabe, A. Catherine; Rhea Ingram & Mary Conway Dato-on (2006) The Business of Ethics and Gender. Journal of Business Ethics, 64, 2, pp. 101-116. Miller, Heather & Jacqueline Bichsel (2004) Anxiety, working memory, gender, and math performance. Personality and Individual Differences, 37, 3, pp. 591-606. Mocan, Naci (2008) What Determines Corruption? International Evidence from Microdata. Economic Inquiry, 46, 4, pp. 493-510. Moore, Don A.; Philip E. Tetlock; Lloyd Tanlu & Max H. Bazerman (2006) Conflicts of Interest and the Case of Auditor Independence: Moral Seduction and Strategic Issue Cycling. Academy of Management Review, 31, 1, pp. 10-29. Meyers-Levy, Joan (1989) Gender Differences in Information Processing: A Selectivity Interpretation. In: Patricia Cafferata & Alice M. Tybout (Eds) Cognitive and Affective Responses to Advertising. Lexington (Mass.): Lexington Books, pp. 219-260. Meyers-Levy & Maheswaran D. (1991) Exploring differences in males’ and females’ processing strategy. Journal of Consumer Research, vol.18, 63-70. O’Donnell Ed & Eric N. Johnson (2001) The Effects of Auditor Gender and Task Complexity on Information Processing Efficiency. International Journal of Auditing, 5, 2, pp. 91-105. Olsen, Robert A. & Constance M. Cox (2001) The Influence of Gender on the Perception and Response to Investment Risk: The Case of Professional Investors. The Journal of Psychology and Financial Markets, 2, 1, pp. 29-36. Penner, Andrew M. & Marcel Paret (2008) Gender Differences in Mathematics Achievement: Exploring the Early Grades and the Extremes. Social Science Research, 37, 1, pp. 239-253. Schmitt, David P.; Anu Realo; Martin Voracek & Jüri Allik (2008) Why Can’t a Man Be More Like a Woman? Sex Differences in Big Five Personality Traits Across 55 Cultures. Journal of Personality and Social Psychology, 94, 1, pp. 168-182.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Schubert, Renate; Martin Brown; Matthias Gysler & Hans Wolfgang Brachinger al. (1999) Gender and Economic Transactions - Financial Decision-Making: Are Women Really More Risk Averse? American Economic Review, 89, 2, pp. 381-385. Weber, Elke U.; Ann-Renée Blais & Nancy E. Betz (2002) A Domain-specific Riskattitude Scale: Measuring Risk Perceptions and Risk Behaviors. Journal of Behavioral Decision Making, 15, 4, pp. 263-290. Whitley, Bernard E. Jr. (2001) Gender Differences in Affective Responses to Having Cheated: The Mediating Role of Attitudes. Ethics & Behaviour, 11, 3, pp. 249-259.
6-7
>
De CBN ten dienste van de ondernemingen, in samenwerking met de Instituten
J an V er h o e y e Vennoot bij De Deyne, Verhoeye Accountants en Belastingconsulenten Docent aan de Hogeschool Gent Gastprofessor aan de Universiteit Gent Directeur van het Hoger Instituut van Accountancy en Fiscaliteit Voorzitter van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen
Het is geen sinecure om een gaatje te vinden in de agenda van Jan Verhoeye. Naast vennoot bij De Deyne, Verhoeye Accountants en Belastingconsulenten is hij docent aan de Hogeschool Gent, gastprofessor aan de Universiteit Gent en directeur van het Hoger Instituut van Accountancy en Fiscaliteit. Sinds 1 juli 2008 neemt Jan Verhoeye ook het voorzitterschap waar van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen. Hoog tijd voor T.A.A. voor een gesprek. De Voorzitters van het IBR en het IAB, Pierre Berger en André Bert, en de secretaris-generaal van het IBR, David Szafran, hadden hun vragen klaar. Ook Sadi Podevijn, kaderlid bij de CBN, en Stef Van Attenhoven, adviseur bij het IBR en redacteur van dienst, komen rond de tafel zitten.
Hoe ziet u de toekomst van de Commissie? Waaruit bestaan uw concrete plannen? We hebben binnen de CBN een werkplan goedgekeurd met een drietal krachtlijnen. In de eerste plaats willen we opnieuw antwoorden op de vragen van de ondernemingen en zeker ook op die van de beroepsbeoefenaars. Het blijkt dat het gros van onze adviezen tot stand kwam na een vraag van bedrijfsrevisoren, accountants of boekhouders. Heel concreet denk ik nu aan onze adviezen rond herwaarderingsmeerwaarden of interimdividenden. We mogen niet vergeten dat het precies de ondernemingen zijn die ons betalen. Bij elke neerlegging van een jaarrekening wordt er _ 2,23 doorgestort naar de CBN. Dan moeten we er in de mate van het mogelijke ook alles aan doen om te antwoorden op hun vragen. Zelf werd ik als jonge snaak opgeleid door de onvolprezen Guy Gelders, door Henri Olivier en Marcel Bellen. In die periode werd het boekhoudrecht ontwikkeld op basis van vragen van de bedrijven. Met andere woorden: vanuit de praktijk. Zo hoort het ook, en dat streven we nu opnieuw na. Natuurlijk zijn we afhankelijk van de uitvoerende macht, en het is van daaruit dat we het boekhoudrecht interpreteren. Ik vind dat een goed principe. Overigens, ons eerste bulletin met adviezen is klaar. Op zijn minst twee andere bulletins zitten in de pipeline. We willen ook de oude adviezen herbekijken, en wel omwille van twee redenen. Welke van die adviezen zijn nog geldig, welke niet meer? Tegelijkertijd willen we ze aanpassen aan de nieuwe codificatie van het K.B. van het Wetboek van vennootschappen. Het is onze ambitie om adviezen te ontwikkelen met een algemene draagwijdte. Momenteel staan fusies en splitsingen op onze agenda. De modernisering van ons advies uit 1994 vindt u al op onze website. Er komt ook een nieuw advies over grensoverschrijdende fusies en over splitsingen en grensoverschrijdende splitsingen.
De werkgroep buigt zich ook over een advies met betrekking tot inbreng van bedrijfstak en algemeenheid. Hierover bestaat vandaag de dag zo goed als niets. Dan zijn er de financiële en afgeleide financiële instrumenten. Als Commissie maakten we een zeer boeiend laatste kwartaal 2008 mee: zo zagen we wat er gebeurde met de reclassification van IAS 39. We fixeren ons vooral op afgeleide financiële instrumenten en gaan na op welk ogenblik winsten en verliezen moeten worden genomen. Het eerste algemene advies hierover wordt hoogst waarschijnlijk in juli behandeld door de Commissie. Daarna is het de bedoeling om een aantal typeproducten te bekijken binnen die afgeleide financiële instrumenten en per product te beschrijven hoe dat best verwerkt wordt. Moet u dan een combinatie vinden tussen de Belgische boekhoudwetgeving, IAS-IFRS, en de Belgische fiscale wetgeving? We vertrekken niet van IAS en IFRS. In de ontwerpteksten van nieuwe adviezen baseren we ons eerst en vooral op de Belgische regelgeving. Analyse van de IFRS/IAS terzake levert niettemin interessante bijkomende informatie op. We trachten ook steeds rekening te houden met de fiscale implicaties in onze ontwerpteksten. Op dit vlak werken we dus uitstekend samen met de fiscale administratie. We laten ons evenwel door de IFRS/IAS insprireren. We plannen in die zin een advies rond Revenue recognition, Sharebased payments, Employee benefits,… Verder denken we aan een advies rond afschrijvingen. In ons land leven we nog steeds met de idee dat enkel lineaire, degressieve en de dubbel lineaire afschrijvingen mogelijk zijn. Zijn hier geen andere mogelijkheden? We denken aan progressieve afschrijvingen, afschrijvingen volgens bedrijfsdrukte,... U vindt hierover heel wat rechtsleer.
AUGUSTUS 2009
Ten slotte willen we de volgende twee à drie jaar ook ‘’bestellingen in uitvoering’’ aanpakken. In totaal gaat het dus om een zevental adviezen. U begrijpt dat er binnen de CBN heel wat werk aan de winkel is. Gelukkig heb ik het getroffen met onze rechtstreekse medewerkers. Sadi Podevijn en Serge Rompteau leveren prima werk. Neemt niet weg dat we op zoek zijn naar twee extra mensen. De procedure daarvoor is opgestart. En dan staat er natuurlijk de administratieve vereenvoudiging op het programma. Hoe staat de CBN tegenover de administratieve vereenvoudiging? Het is duidelijk dat de grote ingreep ten aanzien van de micro-entiteiten voorlopig lijkt afgewend. We moeten echter over een plan B beschikken: een gemeenschappelijk boekhoudrecht voor heel Europa. Besef goed: dit dossier is niet afgesloten en zal blijven terugkomen. Zo moeten we eens nadenken over hetgeen we samen kunnen aanreiken met het oog op een vereenvoudigd boekhoudrecht. Tegen oktober van dit jaar belooft de Europese Commissie een ontwerp voor de herziening van de Vierde en Zevende Richtlijn. Er blijven discussies lopen over cash flow statements, framework, en bottom-up. Toch verwacht ik niet dat dit de grote hervorming van de waarderingsregels zal worden. Staan er nog andere projecten op stapel? In laatste instantie plannen we onze website aan te passen. Momenteel zijn we die aan het herschrijven. We zullen voor een efficiënte zoekfunctie zorgen, de wetgeving zult u erop terugvinden, de agenda van de vergaderingen… alles mooi gestructureerd. De ambitie is er een gebruiksvriendelijke stek van te maken, die – dat spreekt voor zich – vaak bezocht wordt.
Daarnaast gaan we proberen jaarlijks een boek uit te brengen waarin alle adviezen verzameld worden, alsook het belangrijkste boekhoudrecht. Werd op een gegeven ogenblik niet de idee geopperd om dat samen met de Instituten te doen? Zeker en vast. We hebben net van het IAB positief nieuws gehad in die zin. We willen al onze adviezen en wijzigingen aan adviezen bundelen in boekvorm, ze classificeren en structureren per balanspost. Het moet een handig werkinstrument voor professionals worden. Steun van de Instituten in deze is uiteraard meer dan welkom. Ik zou bijna durven zeggen dat de Instituten de bevoorrechte vrienden van de CBN zijn. Zij zijn als het ware onze natuurlijke biotoop. Maar jullie begrijpen natuurlijk wel dat wij onze onafhankelijkheid moeten bewaren. Klopt het dat u niet de bedoeling hebt om IFRS binnen te loodsen in het Belgische boekhoudrecht? Concreet denken we aan de pensioenregelingen. De toepassing in België wijkt sterk af van wat de IFRS voorschrijven. Ik heb niet de indruk dat onder onze leden de idee leeft om IFRS binnen te loodsen in het Belgisch boekhoudrecht. Zeker nu ook de Europese Commissie het SME project van IFRS zal laten voor wat het is. Hier spelen immers verschillende elementen. Wanneer we bronnen onderzoeken om onze adviezen te ontwikkelen, nemen we uiteraard ook IAS en IFRS in aanmerking. We stellen ons dan de vraag naar de compatibiliteit met de Vierde Richtlijn. Ook moeten we ons afvragen of dit geen aparte fiscale problemen kan stellen. Waar mogelijk, zullen we de IAS en IFRS toepassen. Waarom zouden we het niet doen? Een concreet voorbeeld: in ons advies rond het voeren van de boekhouding en het opstellen en neerleggen van de jaarrekening in vreemde valuta, hebben we de principes van de IAS, inzake de functionele valuta, volledig overgenomen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
S
teun van de Instituten is uiteraard meer dan welkom. Ik zou bijna durven zeggen dat de Instituten de bevoorrechte vrienden van de CBN zijn. Zij zijn als het ware onze natuurlijke bio toop. Maar wij moeten onze onafhankelijkheid bewaren.
8-9
J
aarrekeningen worden ook gebruikt voor het topmanagement om bonussen uit te keren. Hier is toch een belang rijke taak voor de bedrijfs revisoren om erop toe te zien dat dit niet het respect voor de normale boekhoud kundige normen in de weg staat.
We moeten nu zien wat er gaat gebeuren met de modernisering van de Vierde en de Zevende Richtlijn. De Europese Commissie blijft naar alle waarschijnlijkheid vasthouden aan het principe van de historische kostprijs. De herziening van de Vierde Richtlijn zal een aantal consequenties hebben voor het interne boekhoudrecht van de Lidstaten. Duidelijk is nu bijvoorbeeld al dat Lifo vermoedelijk niet langer van toepassing mag zijn. Verder lijkt het de Commissie duidelijk dat Europa plannen heeft om over te gaan tot een zeer ingrijpende afslanking van de toelichtingen voor de kleine ondernemingen. Anderzijds heb ik niet de indruk dat men in de richtlijnen ingrijpende wijzigingen plant rond de klassieke waarderingsregels. Wat nu de herziening van de pensioenregelingen betreft, lijkt het me een haalbare kaart om, conform de IAS 19, hiervoor voorzieningen te boeken. We moeten zeker wel rekening houden met het standpunt van de fiscus. Mede daarom is het een goeie zaak dat de fiscus goed vertegenwoordigd is in de CBN. Zou het wenselijk zijn om te komen tot een splitsing van het boekhoudrecht en de regels van de fiscale belastbare basis? Wat is uw standpunt? Ik was ooit aanwezig op een Europese vergadering waar elke Lidstaat zijn fiscaal systeem diende voor te stellen. Toen bleek overduidelijk dat men ook in de UK en Nederland vertrekt van het boekhoudkundige resultaat maar men heeft daar veel meer distorsies die men moet verwerken, wat leidt tot grote kosten. En dus een veel uitgebreidere reservebeweging dan deze die wij binnen onze vennootschapsbelasting kennen. De binding tussen boekhoudrecht en de regels van de fiscale belastbare basis blijft mijns inziens best bestaan, en niet alleen om de kosten van de ondernemingen te reduceren. Daarnaast zie ik het boekhoudrecht als een corrigerende economische factor naar de fiscale basis, zeker voor de kleine ondernemingen. Terloops: ook bij de jaarrekeningen die geconsolideerd worden neergelegd volgt men in ons land nog in 70 % van de gevallen de Zevende Richtlijn. Dit zijn cijfers van 2008. De enige jaarrekening die telt voor deze grote groepen blijft – dat is althans mijn overtuiging – de geconsolideerde jaarrekening. Vandaar onze conclusie: dat oude consolidatierecht is nog altijd van belang.
Vanuit de bancaire sector is er toch vraag om de jaarrekening op te stellen volgens de IFRS. Men zou de Belgische jaarrekening enkel nog willen gebruiken voor fiscale doeleinden,… is dat een piste? Dat lijkt me eerder een politieke beslissing, en indien de politiek dat opportuun acht, kan men voor advies altijd terecht bij de CBN. Het framework dat wordt gebruikt, wordt dikwijls bepaald door de doelgroep van uw jaarrekening. De IAS/IFRS zijn gemaakt voor de aandeelhouders, om de beurzen te doen draaien. Dit heeft zeker zijn nut. Onze klassieke jaarrekening daarentegen is bedoeld voor de schuldeisers en dient om derden te beschermen. Ook dat is in deze dagen nog van belang. Een aandeelhouder is in zekere zin ook een schuldeiser… Laat ons toegeven: in dat milieu wordt de jaarrekening vaak gebruikt om de koersen te doen stijgen. We moeten er toch op toezien dat de jaarrekening niet verwordt tot een marketinginstrument. Jaarrekeningen worden ook gebruikt voor het topmanagement om bonussen uit te keren. Dat gevoel krijg ik wel eens bij de IAS/IFRS. Hier is toch een belangrijke taak voor de bedrijfsrevisoren om erop toe te zien dat dit niet het respect voor de normale boekhoudkundige normen in de weg staat. Is dit een pleidooi om de commissaris zeker niet door het management te laten benoemen, maar wel door het auditcomité? Het feitelijke gebruik is vandaag de dag wel anders. Er is wel nog het vetorecht van de ondernemingsraad. Zo is het. Dus ook in deze context benadruk ik graag de persoon van de commissaris. Zijn rol ten opzichte van het maatschappelijk verkeer is zo mogelijk nog belangrijker dan die ten opzichte van de aandeelhouder. En wat dat vetorecht van de ondernemingsraad betreft, geef toe, daar wordt zelden gebruik van gemaakt. Laat het ons even hebben over de non-profit sector. Er bestaat een groot onderscheid tussen de gevolgde boekhoudregels binnen de sector. Zo zijn er ziekenhuizen die de facto aan een subsidieregeling onderworpen zijn. In het Franstalig onderwijs moeten de personeelskosten in kosten als subsidiëring van hun opbrengsten ondergebracht worden, in het Nederlandstalig onderwijs mogen die kosten volledig buiten balans opgenomen worden. Wenst u hier als CBN in te grijpen? Ziet u hier een rol weggelegd voor de CBN? Ik noem dit de diaspora in het boekhoudrecht. Men kan het zo gek niet bedenken of er bestaan afwijkende regels. Vroeger gold het
AUGUSTUS 2009
uitvoerings-K.B. van het Wetboek van vennootschappen niet voor vzw’s. Nu hebben we dat wel. Ik denk dat we dit wat tijd moeten geven. Mijn idee? Er bestaat een framework, laten we de politiek ervan overtuigen die afwijkende regels af te schaffen en het gemene boekhoudrecht toe te passen. We moeten naar één grote lijn. Harmonisatie waar het kan, dat is mijn persoonlijke overtuiging. Zetelen er vertegenwoordigers uit deze sector in de CBN? Klassieke vertegenwoordigers van de nonprofitsector zetelen momenteel niet in de CBN. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven kan mensen uit die sector benoemen, er zetelen mensen uit het vakbondmilieu die affiniteiten met de sector hebben. Maar uw voorstel is interessant en kan zeker overwogen worden. Samenwerken met EFRAG, de Europese Commissie, hoe ziet u dat? Europa was de eerste afnemer van de IAS’en. Ik heb nooit begrepen dat Europa niet opgenomen is in the board van de IASB. De Europese Commissie zou voor financiering zorgen van EFRAG en IASB. Dat is een goede evolutie. Ik steun volledig de idee dat Europa meer impact moet krijgen op IASB en meer moet kunnen sturen. Op Belgisch vlak geven we vanuit ons technisch comité commentaar op elke Discussion Paper of Exposure Draft van de IASB. U vindt die commentaren overigens terug op onze website. We sturen onze comment letters door naar zowel EFRAG als IASB. De aangewezen partner lijkt me hier eerder EFRAG te zijn. De reden? De Europese Commissie heeft voor EFRAG gekozen als tussenpersoon. Anderzijds is EFRAG een privaatrechtelijke organisatie, en eigenlijk strookt dat niet met onze Europese gedachte. Boekhoudrecht is in onze traditie een zaak van openbaar belang. Persoonlijk zou ik het geen slechte zaak vinden als de Commissie die rol zelf meer waarneemt, maar dat is allicht nog niet voor morgen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
B
oekhoudrecht is in onze traditie een zaak van openbaar belang. Persoonlijk zou ik het geen slechte zaak vinden als de Commissie die rol zelf meer waarneemt.
10-11
>
Partiële splitsing: enkele theoretische en praktische aspecten
INGE SAEYS Bedrijfsrevisor, raadslid IBR, voorzitter IBR-IAB-Commissie Bijzondere Opdrachten voorzitter IBR-Commissie SME/SMP
1. Begrip: onderscheid partiële splitsing – partiële fusie Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de begrippen “partiële splitsing” en “partiële fusie”.
Luidens artikel 677 van het Wetboek van vennootschappen: “Worden met fusie of splitsing gelijkgesteld, de verrichtingen omschreven in de artikelen 671 tot 675, zonder dat alle overdragende vennootschappen ophouden te bestaan.”. Hierna volgt een weergave van de besprekingen binnen de gemengde Commissie Bijzondere Opdrachten IBR-IAB (Inge Saeys, voorzitster, Ph. Barthélemy, J.-C. Piton, B. Pouseele en P. Weyers (leden IBR), J. Van Wemmel, M. Claes, L. Ceulemans, J. Colson, J.-G. Didier, C. Janssens, J. Marko en J. Verhoeye (leden IAB), hierna “de Commissie” met de mede werking van R. Van Boven en E. Vanderstappen) van voornamelijk vennootschapsrechtelijke onduidelijkheden voor de bedrijfsrevisor en de externe accountant in het kader van hun verslaggevingsverplichtingen bij een partiële splitsing.
Hoewel hieromtrent heel wat discussie bestaat in de rechtsleer, geven de Voorbereidende Werkzaamheden1 bij de wet van 16 juli 2001 houdende wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de electriciteitsmarkt, van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, en van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 aan dat de concrete invulling van het concept “partiële fusie” tot op heden in België niet is gekend. Dezelfde Voorbereidende Werkzaamheden geven op pagina 6 wel een omschrijving van het begrip “partiële of gedeeltelijke splitsing”, nl. “een verrichting waarbij een deel van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap A op een andere vennootschap B overgaat, en waarbij de aandeelhouders van de vennootschap A, benevens het behoud van hun aandelen A, ook nieuwe aandelen B ontvangen. De vennootschap A, die aldus slechts een deel van haar maatschappelijk vermogen heeft overgedragen, blijft dus bestaan; zij ondergaat evenwel een vermogensvermindering die gelijk is aan het deel van haar maatschappelijk vermogen dat werd overgedragen aan vennootschap B.”.
2. Artikel 442bis W.I.B. ’92 en 93undecies W.btw zijn niet van toepassing op de partiële splitsing Artikel 442bis, § 4 W.I.B. ’92 en 93undecies, § 4 W.btw stipuleren dat de verplichtingen van artikel 442bis en 93undecies W.btw niet gelden voor de overdrachten die worden uitgevoerd door een curator, een commissaris inzake opschorting2, of ingeval van fusie, splitsing, inbreng van een algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid verricht overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. Dezelfde
uitzondering wordt voorzien door artikel 41quinquies van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en artikel 16ter, § 4 van het K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. Gelet op de analogie met de klassieke splitsing, is de Commissie van mening dat voormelde bepalingen niet van toepassing zijn op de partiële splitsing. Bij de partiële splitsing zal de verkrijgende vennootschap aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de fiscale en sociale schulden ten belope van het netto-actief dat ze uit de vennootschap heeft verkregen. Bovendien gaan de afgesplitste activa en passiva over op de verkrijgende vennootschap zonder vervulling van de tegenstelbaarheidsvoorwaarden.
3. De in hoofde van het bestuursorgaan bestaande verplichting tot het opmaken van een voorstel tot partiële splitsing De Commissie is, net zoals de meerderheid in de rechtsleer3, van mening dat ter gelegenheid van een partiële splitsing door overneming evenveel splitsingsvoorstellen moeten worden neergelegd als er deelnemende vennootschappen zijn, ook al is het voorstel tot partiële splitsing in al deze vennootschappen identiek. Betreft het daarentegen een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen), dan zal het splitsingsvoorstel enkel moeten worden opgemaakt door het/de bestuursorga(a)n(en) van de op dat ogenblik bestaande vennootschap(pen)4. Weliswaar verwijst artikel 743 W. Venn. naar “De bestuursorganen van de vennootschappen die aan de splitsing deelnemen”, toch kan dit geen betrekking hebben op de nieuw op te richten vennootschap. De oprichting van een nieuwe vennootschap is immers een instrument van de splitsing5.
AUGUSTUS 2009
4. Er is geen bijzonder oprichtersverslag6 vereist ingeval de partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) gepaard gaat met een inbreng in natura Indien de partiële splitsing gepaard gaat met een inbreng in natura, dan moet de commissaris of – bij ontstentenis hiervan – een bedrijfsrevisor een controleverslag opmaken7. Dit verslag omvat een beschrijving van elke inbreng in natura en van de toegepaste waarderingsmethoden. Bovendien moet het verslag aangeven of de waarden waartoe deze methoden leiden, tenminste overeenkomen met het aantal en de nominale waarde of – bij gebreke van een nominale waarde – de fractiewaarde van de tegen de inbreng uit te geven aandelen en de eventuele opleg. Deze vermelding is in het bijzonder van belang bij een partiële splitsing door overneming waarbij wordt nagegaan of door de kapitaalverhoging de rechten van de bestaande aandeelhouders of vennoten niet zijn benadeeld. Het verslag vermeldt welke werkelijke vergoeding als tegenprestatie voor de inbreng wordt verstrekt. Evenwel moeten de oprichters ter gelegenheid van een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) geen bijzonder verslag opmaken waarin zij uiteenzetten waarom de inbreng in natura van belang is voor de vennootschap en eventueel ook waarom afgeweken wordt van de conclusies van het controleverslag. Dit volgt uitdrukkelijk uit artikel 742, § 3 W. Venn. dat de toepassing van artikel 444, § 1, laatste lid W. Venn.8 uitsluit ingeval van partiële splitsing door oprichting van een nieuwe vennootschap. Betreft het daarentegen een partiële splitsing door overneming, dan moet het bestuursorgaan van de overnemende vennootschap wel een bijzonder verslag opmaken waarin zij uiteenzet waarom de inbreng in natura van belang is voor de vennootschap en eventueel ook waarom afgeweken wordt van de conclusies van het controleverslag. Dit volgt uitdrukkelijk uit artikel 730, laatste lid W. Venn.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
5. De verzakingsmodaliteit van artikel 7349 en 74910 W. Venn. is ook van toepassing op de partiële splitsing Luidens de artikelen 734 en 749 W. Venn. kan men in het kader van een splitsing11 verzaken aan het opstellen van het verslag van het bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 730 W. Venn. en van het bijzonder verslag van de commissaris, bedrijfsrevisor of externe accountant zoals bedoeld in artikel 731 W. Venn., indien alle aandeelhouders en alle houders van stemrechtverlenende effecten aanwezig of vertegenwoordigd zijn en daarvan hebben afgezien. De afstand wordt vastgesteld bij een bijzondere stemming in de algemene vergadering die over de deelneming aan de splitsing moet besluiten en moet uitdrukkelijk op de agenda worden vermeld. Bepaalde notariële praktijk is enigszins terughoudend op dit vlak. Deze is van oordeel dat een “met splitsing gelijkgestelde verrichting” geen klassieke splitsing is en derhalve de volledige procedure dient te worden gevolgd. Gelet op de analogie met de klassieke splitsing12, moet volgens de Commissie kunnen worden aangenomen dat deze verzakingsmodaliteit zich ook aandient ten aanzien van de partiële splitsing13. De vraag of de verzakingsmogelijkheid van de artikelen 734 en 749 W. Venn. zich ook toepast op de verslaggeving naar aanleiding van een inbreng in natura wordt daarentegen betwist. Toch moet worden aangenomen van niet14. De verslagplicht over de inbreng in
3 F. BOUCKAERT, Notarieel vennootschapsrecht. N.V. en B.V.B.A., Antwerpen, Kluwer, 2000, 1048; S. STROBBE, N. BLAUWBLOMME en D. BEECKMAN, “De partiële splitsing”, in seminarie Ernst & Young, 2002, 16. 4 T. TILQUIN, Traité des fusions et scissions, Brussel, Kluwer Editions Juridiques Belgique, 1993, 176-177 en 184; in die zin: H. DE WULF, “Vennootschapsrecht. Partiële splitsing”, in Rechtskroniek voor het notariaat, deel 1, Brugge, die Keure, 2002, 95. 5 T. TILQUIN, o.c., 177. 6 Art. 444, § 1, laatste lid W. Venn. (NV); art. 219, § 1, laatste lid W. Venn. (BVBA); art. 395, § 1, laatste lid W. Venn. (CVBA); art. 657 W. Venn. (Comm.V.A.) 7 Artikel 730, lid 2 W. Venn. (partiële splitsing door overneming); Art. 745, lid 2 W. Venn. (partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen)) 8 Voor de NV en SE; art. 395, laatste lid W. Venn. (CVBA en SCE); art. 219, laatste lid W. Venn. (BVBA) 9 Voor de splitsing door overneming. 10 Voor de splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen). 11 Deze verzakingsmodaliteit voor fusie-operaties is voorzien in artikel 10, vierde lid van de Derde Vennootschapsrichtlijn, maar nog niet omgezet in Belgisch recht. 12 F. BOUCKAERT, o.c., 1042. 13 S. STROBBE, N. BLAUWBLOMME en D. BEECKMAN, l.c., 21; J.J. COUTURIER, “De partiële splitsing belastingvrij”, A.F.T. 2001, 368.
1 Parl. St. Kamer 2000-01, nr. 1052/003, 8. 2 Sinds de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, “in het kader van een gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag”.
14 H. BRAECKMANS, “Fusies en splitsingen (eerste deel)”, R.W. 1993-94, 1443; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, Reorganisatie van vennootschappen. Fusie, (partiële) splitsing, inbreng van bedrijfstak of van algemeenheid, Mechelen, Ced.Samsom, 2002, 165.
12-13
natura heeft immers een andere finaliteit en draagwijdte, aangezien zij betrekking heeft op de vorming van het kapitaal. Bovendien moet artikel 734 W. Venn., als uitzondering op de algemene bepaling, limitatief worden geïnterpreteerd15. Veiligheidshalve, en meer in het bijzonder omwille van het risico16 dat men hierdoor de vennootschapswetgeving niet heeft nageleefd, zal men er derhalve best aan doen om deze verslagen op te maken17.
15 H. BRAECKMANS, l.c., 1443; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 165. 16 Ook mogelijke fiscale implicaties ingevolge artikel 344 W.I.B. ’92. 17 S. STROBBE, N. BLAUWBLOMME en D. BEECKMAN, l.c., 21. 18 Zesde Richtlijn 82/891/EEG van de Raad van 17 december 1982 betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen. 19 Artikel 229, 5° W. Venn. (BVBA); artikel 405, 5° W. Venn. (CVBA); artikel 456, 4° W. Venn. (NV); artikel 657 W. Venn. (Comm.V.A.) 20 Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 93. 21 T. TILQUIN, o.c., 237; K. GEENS, “De nieuwe wet inzake fusies en splitsingen en splitsingen”, T.R.V. 1993, 68; J. VAN BAEL, l.c., 10. 22 F. BOUCKAERT en L. WEYTS, l.c., 204; F. BOUCKAERT, “Fusies, splitsingen en overdrachten onder algemene titel”, l.c., 701; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 94. 23 F. BOUCKAERT en L. WEYTS, l.c., 204; K. GEENS, l.c., 69; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 94; zie contra: F. BOUCKAERT, “Fusies, splitsingen en overdrachten onder algemene titel”, l.c., 701. 24 T. TILQUIN, o.c., 236; H. BRAECKMANS, l.c., 1424; F. BOUCKAERT, “Fusies, splitsingen en overdrachten onder algemene titel”, l.c., 701; J. VAN BAEL, l.c., 10; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 148.
De verzakingsmodaliteit geldt dus niet voor de verslaggeving naar aanleiding van een inbreng in natura. Er kan onder meer worden verwezen naar een richtlijnconforme interpretatie (Zesde Vennootschapsrichtlijn18) van de artikelen 734 en 749 W. Venn. Artikel 8, § 3 van deze Richtlijn verwijst uitdrukkelijk naar de verplichting om in het kader van een splitsing een verslag over de inbreng in natura op te stellen. Artikel 10 voorziet in de mogelijkheid voor de Lidstaten om in een vrijstelling te voorzien, mits éénparig akkoord van de aandeelhouders of vennoten, waarbij de verslagen opgelegd door artikel 8, § 1 en 2 niet moeten worden opgesteld. Bijgevolg blijkt duidelijk uit deze Richtlijn dat de verslagen omtrent de inbrengen in natura steeds moeten worden opgesteld.
6. Oprichtersaansprakelijkheid in het kader van een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) Ingeval een vennootschap failliet wordt verklaard binnen de drie jaar na haar oprichting, zijn de oprichters – naar een verhouding die de rechter vaststelt – jegens de belanghebbenden hoofdelijk gehouden voor de verbintenissen van de vennootschap, indien het maatschappelijk kapitaal bij de oprichting kennelijk ontoereikend was voor de normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid over tenminste twee jaar. Het financieel plan wordt in dit geval door de notaris, op verzoek van de rechter-commissaris of van de procureur des Konings, aan de rechtbank overgelegd19. In dit verband moet erop worden gewezen dat in het kader van een partiële splitsing door oprichting van één of meer nieuwe naamloze vennootschappen of commanditaire vennootschappen op aandelen geen onderscheid wordt gemaakt tussen “oprichters” en “inschrijvers”, hetgeen impliceert dat gewone inschrijvers niet kunnen ontsnappen aan de oprichtersaansprakelijkheid. Dit volgt expliciet uit artikel 742, § 3 W. Venn. dat de toepassing van artikel 450, tweede lid, tweede volzin en de artikelen 451 en 452 W. Venn. uitsluit ingeval van een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen)20.
Belangrijk is de vraag wie in het kader van een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) als oprichter kan worden weerhouden. Met betrekking tot de gewone fusie/splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen), vigeren de volgende stellingen in de rechtsleer: • De aandeelhouders of vennoten van de overgenomen (of gesplitste vennootschap) kunnen niet als oprichters worden beschouwd21, aangezien de nieuwe vennootschap niet noodzakelijk door alle oude aandeelhouders of vennoten met éénparigheid van stemmen zal worden opgericht. Het zou immers tot een onaanvaardbaar besluit leiden dat alle aandeelhouders of vennoten oprichters zijn, met inbegrip van de aandeelhouders of vennoten die afwezig waren of die een tegenstem hebben uitgebracht22; • De bestuurders of zaakvoerder(s) van de partieel gesplitste vennootschap kunnen niet aansprakelijk worden gesteld voor de faliekante afloop van de verrichting23. Aangezien in voorkomend geval geen oprichter kan worden aangeduid, of er tenminste geen zekerheid bestaat over wie als oprichter moet worden weerhouden, houdt de meerderheid in de rechtsleer24 dan ook voor dat er terzake van een fusie/splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) geen oprichtersaansprakelijkheid kan bestaan. De Commissie is de mening toegedaan dat de nodige voorzichtigheid aan de dag moet worden gelegd. Het gevaar bestaat immers dat aandeelhouders of vennoten of bestuurders (zaakvoerders) door de rechtbanken van koophandel mogelijks als oprichter worden weerhouden. Deze juridische onzekerheid kan het best via een wetswijziging worden opgelost.
7. De opmaak van een financieel plan Terzake moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de partiële splitsing geschiedt door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen), dan wel door overneming.
A. Partiële splitsing door overneming Overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen bestaat er geen (wettelijke) verplichting om een financieel plan op te stellen ingeval van een partiële splitsing door overneming.
AUGUSTUS 2009
B. Partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) Volgens het Wetboek van vennootschappen zou de partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) in principe aanleiding geven tot het opstellen van een financieel plan. Dit volgt uitdrukkelijk uit artikel 742 W. Venn. Deze bepaling geeft een opsomming van de verplichtingen inzake de oprichting van een vennootschap die niet moeten worden nageleefd terzake van een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen). Aangezien de verplichting tot het opstellen van een financieel plan niet voorkomt in deze opsomming, zou in principe nog steeds een financieel plan vereist zijn naar aanleiding van de partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen)25. Toch menen bepaalde auteurs26 dat in voorkomend geval geen financieel plan moet worden opgesteld. Dit op grond van de hiernavolgende overwegingen: • Het financieel plan wordt opgemaakt door de oprichters om zich te beschermen tegen de gevolgen van een faillissement ingeval van onderkapitalisatie van de vennootschap. Een vennootschap die ontstaat uit een fusie of een splitsing kan echter onmogelijk werken met een ontoereikend kapitaal, als men de veiligheidsmaatregelen in acht neemt die de wetgever terzake heeft ingevoerd27: de uitvoerige verslaggeving28 biedt op zich reeds voldoende waarborgen zodat een bijkomend financieel plan overbodig zal zijn29. • Het beginsel van de continuïteit verzet zich ertegen dat men de nieuwe vennootschappen zou beschouwen als vennootschappen die pas bij de fusie of bij de oprichting zouden van start gaan30; • Het valt moeilijk in te zien dat het kapitaal van de nieuw op te richten vennootschap moet worden verantwoord (in een financieel plan), nu dit reeds eerder werd verantwoord31 en bovendien niet vrij kan worden gekozen32. Op basis van de boekhoudkundige continuïteit worden de verschillende bestanddelen van het eigen vermogen immers opgenomen in de boekhouding van de overnemende vennootschap tegen de waarde waarvoor zij in de boekhouding van de overgenomen vennootschap voorkwamen33;
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
• Men kan zich afvragen wie in voorkomend geval als oprichter met de opmaak van een financieel plan zal worden belast. Volgens bepaalde auteurs34 kan dit alleszins niet te beurt vallen aan de aandeelhouders of vennoten die niet aanwezig waren of die hebben tegengestemd op de algemene vergadering die over de oprichting van de vennootschap heeft beslist, noch aan de bestuurders aangezien de wet dit niet heeft voorzien. Bovendien bevat noch de Derde Vennootschapsrichtlijn (fusies), noch de Zesde Vennootschaprichtlijn (splitsingen) een bepaling inzake het al dan niet opmaken van een financieel plan. Ondanks de voorvermelde opmerkingen is een bepaalde notariële praktijk van oordeel dat, op grond van artikel 742 W. Venn., een financieel plan dient te worden opgesteld. Juridisch bestaat er onzekerheid over de vraag of er ter gelegenheid van een partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen) een financieel plan moet worden opgemaakt. Het komt toe aan het bestuursorgaan van de splitsende vennootschap om hierover te oordelen. Eventueel kan zij hieromtrent een juridisch advies inwinnen. Deze juridische onzekerheid zou het best via een wetswijziging kunnen worden opgelost. De Commissie is van oordeel dat het vanuit economisch oogpunt een handeling van behoorlijk bestuur zou zijn om een financieel plan op te maken. Het financieel plan kan worden gedefinieerd als een prognose van de te ontwikkelen activiteiten en van de financiële middelen waarover de vennootschap daartoe moet beschikken. Het financieel plan vormt bovendien een permanent beheersinstrument dat wordt gebruikt om de ontwikkeling van de vennootschap te volgen, te controleren en te leiden. Dit impliceert dat het plan geregeld moet worden herzien en dat het moet worden aangepast aan de evolutie van de economische en financiële situatie van de vennootschap35.
C. Gemengde splitsing Een partiële splitsing kan ook plaatsgrijpen door overneming én door de oprichting van één of meer nieuwe vennootschappen. In voorkomend geval moeten de verplichtingen worden nageleefd die gelden voor de respectievelijke verrichtingen (partiële splitsing door overneming - partiële splitsing door oprichting van (een) nieuwe vennootschap(pen))36.
25 In die zin: F. BOUCKAERT, o.c., 192. 26 F. BOUCKAERT en L. WEYTS, “Opbouw van de akte houdende fusie en splitsing”, in JAN RONSE INSTITUUT (ed.), De nieuwe fusiewetgeving 1993: vennootschapsrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten, Kalmthout, Biblo, 1994, 203-204; T. TILQUIN, o.c., 233-234; F. BOUCKAERT, “Fusies, splitsingen en overdrachten onder algemene titel”, in JAN RONSE INSTITUUT (ed.), Knelpunten van dertig jaar vennootschapsrecht, Kalmthout, Biblo, 1999, 701; J. VAN BAEL, “Herstructurering, fusies en splitsingen”, in sem. IBR-KFBN, Revisoren en notarissen: de synergieën optimaliseren, 18 oktober 2002, 10; C. VAN SANTVLIET, “Verslag”, in JAN RONSE INSTITUUT (ed.), Knelpunten van dertig jaar vennootschapsrecht, o.c., 727; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 94. 27 F. BOUCKAERT en L. WEYTS, l.c., 203-204; T. TILQUIN, o.c., 234; C. VAN SANTVLIET, l.c., 727. 28 O.a. de verplichting voor de raad van bestuur om een omstandig verslag op te maken waarin de stand van het vermogen van de betrokken vennootschappen wordt uiteengezet en waarin de verrichting vanuit juridisch en economisch oogpunt moet worden toegelicht en verantwoord. 29 F. BOUCKAERT en L. WEYTS, l.c., 203-204; T. TILQUIN, o.c., 234; C. VAN SANTVLIET, o.c., 727. 30 F. BOUCKAERT en L. WEYTS, l.c., 204; J. VAN BAEL, l.c., 10. 31 T. TILQUIN, o.c., 234; J.M. NELISSEN GRADE, “Rechtshandelingen die leiden tot een fusie”, in JAN RONSE INSTITUUT (ed.), De nieuwe fusiewetgeving 1993: vennootschapsrechtelijke en fiscaalrechtelijke aspecten, o.c., 83. 32 C. VAN SANTVLIET, l.c., 727. 33 Ibid., 727. 34 F. BOUCKAERT, l.c., 701; Ph. ERNST en J. VERSTRAELEN, o.c., 93-94. 35 Technische nota financieel plan, p. 6: http://www. ipcf.be/Uploads/Documents/doc_649.pdf. 36 Artikel 758 W. Venn.
14-15
8. De toerekening van de partiële splitsing op het eigen vermogen van de gesplitste vennootschap
10. Moet de partiële splitsing betrekking hebben op een bedrijfstak?
De partiële splitsing heeft tot gevolg dat het eigen vermogen van de gesplitste vennootschap proportioneel wordt verminderd ten belope van de overgedragen bestanddelen37.
Vennootschapsrechtelijk is de meerderheid in de rechtsleer43 het erover eens dat het overgedragen vermogensdeel niet noodzakelijk een bedrijfstak hoeft te zijn. Dit naar analogie met de klassieke splitsing, waar evenmin de verplichting geldt om het vermogen van de vennootschap zo te verdelen dat elke overnemende vennootschap een bedrijfstak verkrijgt44.
De Commissie verwijst in dit verband naar het advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen betreffende de verwerking in de jaarrekening van bepaalde verrichtingen als bedoeld in artikel 677 van het Wetboek van vennootschappen38.
37 F. BOUCKAERT, o.c., 1042; Y. DEWAEL en G. DELVAUX, Les fusions-les scissions. Restructuration de sociétés, E.C.P. 2002, 28. 38 Advies CBN nr. 166-2. 39 W. VANDENBERGHE, Van ontbinding tot fusie, Mechelen, Kluwer, 2003, 654-655. 40 F. BOUCKAERT, o.c., 1042. 41 F. BOUCKAERT, o.c., 1042. 42 Federaal Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Praktische gids voor de leden van de ondernemingsraad Deel 1 Handleiding, Brussel, juni 2000, p. 54. 43 J.J. COUTURIER, l.c., 367; H. DE WULF, “Partiële splitsing”, Acc. & Bedr. 2002, afl. 4, 12; W. VANDENBERGHE, “Partiële splitsing. Waarom nog splitsen als men kan partieel splitsen?”, T.F.R. 2002, 240-241; J. VERSTRAELEN en I. VAN DE WOESTEYNE, “De volledig belastingvrije partiële splitsing in de inkomstenbelastingen”, T.F.R. 2002, 392; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2003, Brussel, Larcier, 2003, 1445. 44 J.J. COUTURIER, l.c., 367; H. DE WULF, “Partiële splitsing”, l.c., 12. 45 B.S. 12 maart 2009. 46 P. DRIJKONINGEN en A. SOETAERT, “Moet een ‘partiële splitsing’ op een bedrijfstak slaan?”, Fiscoloog 2001, afl. 822, 3 e.v.; J. VERSTRAELEN en I. VAN DE WOESTEYNE, l.c., 394. 47 Zie bv. voorafgaande beslissingen nr. 8000.118 dd. 20.05.2008, nr. 8000.125 dd. 03.06.2008 en nr. 8000.251 dd. 29.07.2008.
Zoals bij een gewone splitsing zal moeten overgegaan worden tot een verdeling van de eigen vermogensbestanddelen39. Een deel in het kapitaal en de reserves wordt naar de overnemende vennootschap doorgeschoven40. Als gevolg hiervan wordt het vermogen van de overgenomen vennootschap overeenkomstig verminderd met het ingebrachte kapitaal, de uitgiftepremies, de ingebrachte reserves en eventueel het overgedragen resultaat41.
9. Het voornemen om partieel te splitsen moet worden meegedeeld aan de ondernemingsraad Aangezien een dergelijke operatie wel degelijk een invloed heeft op het “eigen vermogen” van de vennootschap, zal zij moeten worden meegedeeld aan de ondernemingsraad o.g.v. artikel 2 van het K.B. van 27 november 1973 houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden. Een fusie (en naar analogie een splitsing of partiële splitsing) wordt logischerwijze beschouwd als occasionele informatie in de zin van artikel 2 van het K.B. van 27 november 1973. Deze informatie moet zo spoedig mogelijk gebeuren. Wanneer het een beslissing van het ondernemingshoofd betreft, zal de ondernemingsraad worden ingelicht vóór de uitvoering van de beslissing. In ieder geval wordt de ondernemingsraad geïnformeerd voor enige andere bekendmaking42 en dus uiterlijk de dag van de neerlegging van het splitsingsvoorstel op de griffie van de rechtbank van koophandel.
Fiscaalrechtelijk dient er echter een onderscheid te worden gemaakt tussen de directe en indirecte belastingen.
A. Directe belastingen Wat het regime van de directe belastingen betreft, is het niet vereist dat de partiële splitsing betrekking heeft op een bedrijfstak. Opdat de partiële splitsing fiscaal neutraal zou kunnen verlopen, is vereist dat de verrichting niet als hoofdddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking heeft en plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen overeenkomstig artikel 183bis W.I.B. ’92 zoals ingevoegd door de wet van 11 december 200845. Voorheen diende deze te beantwoorden aan rechtmatige behoeften van financiële of economische aard. In de fiscale rechtsleer46 werd er vroeger op gewezen dat het gevaar bestond dat de fiscale administratie zou kunnen oordelen dat een partiële splitsing niet beantwoordt aan rechtmatige behoeften ingeval het afgesplitste vermogen geen op zichzelf staande activiteit is die op eigen kracht kan werken. Dit bleek bij sommige belastingadministraties het geval te zijn. De verzelfstandiging van de onderscheiden activiteiten is een element dat in overweging wordt genomen in de voorafgaande beslissingen van de Dienst Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken47.
B. Indirecte belastingen Inzake de indirecte belastingen daarentegen vereisen het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten en het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde dat de inbrengen betrekking hebben op een bedrijfstak. Zo bepaalt artikel 117, § 2 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten dat het (evenredig) recht van 0 % onder bepaalde voorwaarden niet verschuldigd is voor de inbrengen gedaan door een vennootschap, waarvan de zetel der werkelijke leiding of de statutaire zetel gevestigd is op het
AUGUSTUS 2009
grondgebied van een Lidstaat van de Europese Gemeenschappen, van goederen die één of meer van haar bedrijfstakken uitmaken. Deze vereiste wordt bevestigd in beslissingen van de Dienst Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken48. Er is ook geen btw verschuldigd, indien de inbreng een bedrijfstak betreft (zie artikelen 11 (levering van goederen) en 18, § 3 (diensten) van het Wetboek van de Belasting over de Toegevoegde Waarde). Overeenkomstig artikel 11 W.btw wordt niet als een levering beschouwd, de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling, onder bezwarende titel of om niet, bij wege van inbreng in een vennootschap of anderszins, wanneer de overnemer een belastingplichtige is die de belasting, indien ze ingevolge de overdracht zou verschuldigd zijn, geheel of gedeeltelijk zou kunnen aftrekken. In dat geval wordt de overnemer geacht de persoon van de overdrager voort te zetten. Artikel 18, § 3 W.btw bevat hetzelfde principe met betrekking tot diensten.
11. Besluit Vanuit vennootschapsrechtelijk oogpunt bestaat er onenigheid of de procedure die bij een partiële splitsing moet worden gevolgd in al haar aspecten dezelfde is als deze die geldt voor de gewone splitsing. Tevens heerst er een conflict tussen het fiscaal- en het vennootschapsrecht voor wat betreft de vraag of de partiële splitsing al dan niet betrekking moet hebben op een bedrijfstak. Met het oog op de rechtszekerheid50 zou het dan ook aangewezen zijn om de procedure die geldt voor alle partiële splitsingsvormen afzonderlijk op te nemen in het Wetboek van vennootschappen, naar analogie met hetgeen thans het geval is voor de gewone splitsingen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
V
anuit vennootschaps rechtelijk oogpunt bestaat er onenigheid of de procedure die bij een partiële splitsing moet worden gevolgd in al haar aspecten dezelfde is als deze die geldt voor de gewone splitsing.
In haar arrest van 27 november 2003 - zaak C-497/01, Zita Modes Sarl c. Administration de l’enregistrement et des domaines stelt het Hof van Justitie van de E.G. dat onder het begrip “overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen onder bezwarende titel, om niet of in de vorm van een inbreng in een vennootschap” de overdracht van een handelszaak of van een autonoom bedrijfsonderdeel valt met lichamelijke en eventueel ook onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming of een gedeelte van een onderneming vormen waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend. Zowel op technisch als op organisatorisch vlak dient de partiële splitsing volgens de beslissingen van de Dienst Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken derhalve betrekking te hebben op een bedrijfstak die een autonome economische activiteit uitmaakt en die op eigen kracht kan werken49.
48 Zie bv. voorafgaande beslissingen nr. 8000.016 dd. 01.04.2008, nr. 8000.118 dd. 20.05.2008 en nr. 8000.125 dd. 03.06.2008. 49 Zie bv. voorafgaande beslissingen nr. 8000.125 dd. 03.06.2008 en nr. 8000.150 dd. 10.06.2008. 50 Hieromtrent zie R. VAN BOVEN en E. VANDERSTAPPEN, “De partiële splitsing: bespreking van enkele ondernemingsrechtelijke onduidelijkheden” in De meest courante wettelijke opdrachten uit het Wetboek van vennootschappen – Individuele onderzoeks- en controlebevoegdheid van vennoten – Ontbinding en vereffening – Omzetting – Fusie/splitsing, Brugge, die Keure, 2007, p. 555-571.
16-17
>
Laatste berichtgeving van de IASB 1 mei 2009 – 31 juli 20091
veronique weets & thomas carlier
Het voorbije trimester heeft opnieuw een groot aantal publicaties met zich meegebracht met drie finale standaarden, drie voorstellen van standaard en een voorstel van interpretatie. Zaakvoerder Cethys Director IFRS Training & Consulting IFRS Advice & Assurance Docent aan de VUB en de Deloitte Bedrijfsrevisoren Universiteit Antwerpen
De belangrijkste publicatie was zonder twijfel het voorstel van standaard met betrekking tot de opname en waardering van financiële instrumenten dat in een recordtempo werd doorgevoerd. Het voorstel vertegenwoordigt het eerste deel van een project ter vervanging van IAS 39 met de bedoeling de IFRS bepalingen met betrekking tot de financiële instrumenten te vereenvoudigen. Daarom werd er voorgesteld om slechts twee categorieën (in plaats van vier) te voorzien voor de opname en waardering van financiële activa en passiva: geamortiseerde kostprijs en reële waarde. De IASB streeft ernaar om de toepassing van deze wijzigingen reeds voor het huidige boekjaar 2009 mogelijk te maken. Verder was er de publicatie van definitieve standaard IFRS voor KMO’s vijf jaar na de opstart van het project. Deze standaard omvat belangrijke vereenvoudigingen in vergelijking met de volledige IFRS standaarden, met name op het vlak van informatieverschaffing in de toelichtingen. Op Belgisch vlak bestaat er op dit moment geen enkel project dat de standaard zou verplichten of toelaten, voornamelijk omwille van de gevolgen voor de fiscaliteit. Daarnaast heeft de IASB een voorstel van standaard met betrekking tot een uniforme notie van reële waarde in IFRS, een voorstel van standaard over prijsgereguleerde activiteiten dat toepasbaar is voor de Belgische gasen elektriciteitstransportmaatschappijen en een document met richtlijnen over de inhoud van management commentaar gepubliceerd. De overige bepalingen zouden slechts beperkte gevolgen hebben.
1 Voor meer informatie kunt u ook terecht op taxTODAY van Kluwer via www.monkey.be.
IASB 28/05/2008: Voorstel van standaard over waardering tegen reële waarde Deze publicatie bevat voorstellen voor de waardering tegen reële waarde zoals vereist door de bestaande standaarden. Er wordt geen uitbreiding van het gebruik van reële waarde voorgesteld, maar wel een uitbreiding van de informatieverschaffing over de wijze waarop de reële waarde wordt bepaald. Indien het voorstel wordt goedgekeurd zou de nieuwe standaard de bestaande definities en richtlijnen over de waardering tegen reële waarde in de verschillende bestaande standaarden vervangen. De nieuwe standaard zou ook richtlijnen geven voor het toepassen van waardering tegen reële waarde in inactieve markten. Overzicht van de voorstellen: • Definitie van reële waarde: Prijs die zou verkregen worden bij de verkoop van een actief of bij de overdracht van een verplichting in een transactie tussen marktdeelnemers op de waarderingsdatum (exit value). • Voor het bepalen van de reële waarde van een actief of een verplichting moet de entiteit gebruik maken van: - informatie over de meest voordelige markt voor de entiteit; - veronderstellingen die marktdeelnemers gebruiken bij het bepalen van de prijs van het actief of de verplichting; - gegevens op basis van de verkoop aan de marktdeelnemer die het meeste voordeel van de overdracht zal hebben; - een veronderstelde overdracht van de verplichting op de waarderingsdatum.
AUGUSTUS 2009
• Het voorstel geeft vier mogelijkheden voor dag 1 winsten of verliezen. De entiteit neemt deze winsten of verliezen onmiddellijk op, tenzij de betreffende IFRS anders voorschrijft. • Indien er geen actieve markt is, moeten de waarnemingstechnieken consistent zijn met de “marktbenadering”, “kostenbenadering” of “opbrengstenbenadering”. • Hiërarchie voor de gegevens voor het bepalen van de reële waarde: - Niveau 1: Marktprijzen in actieve markten voor identieke activa of verplichtingen - Niveau 2: Andere gegevens dan deze uit niveau 1, die observeerbaar zijn voor het actief of de verplichting, hetzij direct (via prijzen), hetzij indirect (afgeleid van prijzen) - Niveau 3: Gegevens die niet gebaseerd zijn op observeerbare marktcijfers. Commentaren worden verwacht tegen 28 september 2009. 19/06/2009: IASB wijzigt IFRS 2 en verwijdert IFRIC 8 en 11 De IASB heeft IFRS 2 – Op aandelen gebaseerde betalingen aangepast om de administratieve verwerking van in geldmiddelen afgewikkelde op aandelen gebaseerde transacties binnen een groep van entiteiten(Group cashsettled share-based payment transactions) te verduidelijken. Met name wordt aangegeven hoe een dochteronderneming op aandelen gebaseerde transacties moet verwerken in haar individuele jaarrekeningen indien ze goederen of diensten verkrijgt van haar werknemers of leveranciers die worden betaald door de moederonderneming of een andere entiteit van de groep. De wijziging van de standaard maakt duidelijk dat:
• Een entiteit die goederen of diensten verkrijgt als gevolg van een op aandelen gebaseerde transactie, deze goederen of diensten moet opnemen. Het heeft geen belang welke entiteit de transactie afwikkelt en of de transactie wordt afgewikkeld in geldmiddelen of in aandelen. • De definitie van een groep overeenkomt met de betekenis die eraan gegeven wordt in IAS 27 – De individuele en de geconsolideerde jaarrekening. Met andere woorden een groep bestaat uit de moederonderneming en haar dochterondernemingen. De gewijzigde IFRS 2 incorporeert bovendien de richtlijnen die in IFRIC 8 – Toepassingsgebied van IFRS 2 en IFRIC 11 – IFRS 2 – Transacties in groepsaandelen en ingekochte eigen aandelen staan. Deze interpretaties worden dus geschrapt.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
9/07/2009: IASB publiceert IFRS voor KMO’s De IASB heeft uiteindelijk IFRS for SME’s gepubliceerd. Dit is de eerste verzameling van financiële verslaggevingsstandaarden die werden ontwikkeld voor kleine en middelgrote entiteiten (KMO’s). De standaarden werden gebaseerd op de originele IFRSs, maar vormen een afzonderlijk product dat apart moet gezien worden van de volledige IFRS. Deze verzameling van standaarden bevatten vereenvoudigingen die rekening houden met de behoeften van de gebruikers van KMOjaarrekeningen en met de kosten van het opstellen van de informatie. Vereenvoudigingen werden bijvoorbeeld doorgevoerd met betrekking tot: • Onderwerpen die niet relevant zijn voor KMO’s.
De ingangsdatum van deze wijzigingen is 1 januari 2010. De eerste toepassing moet retrospectief gebeuren.
• Indien de volledige IFRSs keuzemogelijkheden bevatten, werd enkel de meest eenvoudige optie behouden.
23/06/2009: IASB stelt richtlijnen voor ‘Management commentaar’ voor
• Principes voor het opnemen en waarderen van activa, verplichtingen, opbrengsten en kosten werden vereenvoudigd.
In deze publicatie worden vrijblijvende richtlijnen gegeven voor de presentatie en het opstellen van commentaar van het management (management discussion and analysis of operating and financial review). Deze commentaren maken geen deel uit van de jaarrekening en laten het management toe om de financiële positie, de resultaten en de kasstromen te bespreken in de context van de doelstellingen van het management en de strategieën die gebruikt worden om deze doelstellingen te bereiken. De voorgestelde publicatie is gebaseerd op internationale praktijken met betrekking tot deze commentaren van het management en heeft tot doel de consistentie en de vergelijkbaarheid van deze teksten over de verschillende jurisdicties te verbeteren. Commentaren worden verwacht tegen 1 maart 2010.
• De informatieverschaffing werd significant beperkt. • De standaarden werden geschreven in eenvoudige en gemakkelijk te vertalen taalgebruik. Om de verslaggevingsinspanningen van KMO’s verder te beperken, worden de wijzigingen aan de standaarden ingevoerd eens per drie jaar. De standaarden kunnen worden toegepast door alle entiteiten die niet beursgenoteerd zijn of geen financiële instelling (banken, verzekeringsmaatschappijen) zijn. De standaard bevat 230 pagina’s en bevat ook een toepassingsleidraad, een modeljaarrekening en een checklist voor informatieverschaffing en presentatie.
18-19
Het is aan de nationale regelgevers om te beslissen welke entiteiten deze standaard mogen of moeten toepassen. Op dit moment is er geen project in die zin in België. De standaard is onmiddellijk van toepassing. Er zal ook opleidingsmateriaal worden ontwikkeld en ter beschikking worden gesteld door de IASB in verschillende talen. De Engelstalige versie wordt verwacht tegen het einde van 2009. 15/07/2009: Voorstel van standaard met betrekking tot de classificatie en waardering van financiële instrumenten (IAS 39) De IASB heeft een voorstel van standaard gepubliceerd met betrekking tot de classificatie en waardering van financiële instrumenten. Dit voorstel vormt het eerste deel van een driedelig project met als doel de vervanging van IAS 39 – Financiële instrumenten: Opname en waardering. De classificatie en waardering wordt als eerste behandeld omdat dit de basis vormt voor de standaard over financiële instrumenten. Bovendien werden over dit onderwerp veel vragen gesteld in het kader van de financiële instrumenten. Hieronder vindt u een overzicht van de belangrijkste richtlijnen in het voorstel: • Primaire categorieën van financiële instrumenten. Financiële activa en verplichtingen worden gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs indien ze voldoen aan volgende twee voorwaarden: - Het instrument heeft de basiskarakteristieken van een lening (basic loan features), dit wil zeggen dat het rendement van de houder een vast bedrag is, een vast bedrag is over de periode, een variabel bedrag is over de periode als gevolg van wijzigingen in observeerbare of genoteerde rentevoeten, of een combinatie van een vast en een variabel rendement (bijvoorbeeld LIBOR plus een aantal basispunten). - Het instrument wordt op basis van het contractueel rendement beheerd (contractual yield basis). Deze voorwaarde is gelijkaardig aan de voorwaarden voor tot einde looptijd aangehouden financiële activa in de huidige standaard, maar het voorstel bevat niet langer het taintingprincipe waardoor het gebruik van de classificatie “tot einde looptijd aangehouden” gedurende een periode van 2 jaar niet was toegestaan indien de entiteit een instrument uit deze categorie voor het einde van de looptijd had verkocht.
Financiële activa en verplichtingen die niet aan bovenstaande voorwaarden voldoen, worden gewaardeerd tegen hun reële waarde. Dit geldt dus voor alle eigenvermogensinstrumenten (en instrumenten die ervan afgeleid zijn), zelfs deze waarvoor geen notering op een actieve markt beschikbaar is. • De huidige categorieën “tot einde looptijd aangehouden (held-to-maturity)” en “voor verkoop beschikbaar (available-for-sale)” worden geëlimineerd. • Bepaalde eigen-vermogensinstrumenten zullen gewaardeerd worden tegen hun reële waarde via de “niet-gerealiseerde resultaten (other comprehensive income)”. Bij de initiële opname van een eigen-vermogensinstrument dat niet aangehouden wordt voor handelsdoeleinden, maar voor andere doeleinden dan onmiddellijke winstrealisatie, stelt het voorstel van standaard voor om een entiteit de onherroepelijke keuze te geven om reële waardeaanpassingen via de niet-gerealiseerde resultaten te laten lopen. De dividenden afkomstig uit deze instrumenten zouden dan eveneens gepresenteerd worden in de niet-gerealiseerde resultaten. Er zou geen transfer meer zijn van eigen vermogen naar resultaat (“recyclage”) en dus ook geen afschrijving. • In contracten besloten derivaten: Een samengesteld contract waarbij het basiscontract in het toepassingsgebied van het voorstel van standaard valt (d.w.z. een financieel instrument is) moet in zijn geheel geclassificeerd worden volgens de bovenvermelde criteria. Een afzondering van het derivaat en de afzonderlijke verwerking van het derivaat en het basiscontract in overeenstemming met de huidige bepalingen zal dus niet meer nodig zijn. • Behoud van de reële waarde optie volgens de huidige voorwaarden. • Herclassificaties na de initiële classificatie tussen de categorie gewaardeerd tegen geamortiseerde kostprijs en de categorie gewaardeerd tegen reële waarde is niet toegelaten. De IASB wil dit eerste deel van het project afwerken voor het einde van dit jaar zodanig dat entiteiten de mogelijkheid krijgen om de bepalingen reeds voor het boekjaar 2009 toe te passen. De twee volgende delen van het project behandelen “waardeverminderingen en voorzieningen” en “hedge accounting”. Bovendien zal het project rond het niet langer opnemen van financiële instrumenten (derecognition) ook leiden tot aanpassingen van IAS 39.
De IASB verwacht de publicatie van de standaard die IAS 39 zal vervangen in 2010. Verplichte toepassing zou niet ingaan vóór 2012. De standaard zou, behalve uitzonderingen, retrospectief van toepassing worden. Commentaren worden verwacht tegen 14 september 2009. 23/07/2009: Voorstel van standaard voor prijs gereguleerde activiteiten Prijsgereguleerde activiteiten zijn activiteiten waarvoor een bevoegde autoriteit prijzen bepaalt die bindend zijn voor de klanten en waarvoor de prijsregulering tot doel heeft om de kosten van de entiteit voor het leveren van gereguleerde goederen of diensten terug te verdienen (samen met een bepaalde winstmarge). Dit voorstel van standaard heeft tot doel: • Criteria op te stellen voor de opname van activa en verplichtingen die ontstaan door prijsreguleringen. • Te verduidelijken dat prijsgereguleerde entiteiten naast de voorgestelde standaard de andere IFRSs moeten volgen. • Informatieverschaffing te vereisen die het de gebruikers van de jaarrekening mogelijk maakt om de aard en de financiële gevolgen op de activiteiten van de entiteit van prijsreguleringen te begrijpen. Indien de criteria van de toepassingsgebieden worden beantwoord, dient de entiteit gereguleerde activa en verplichtingen op te nemen naast de andere activa en verplichtingen die in overeenstemming met de andere IFRS standaarden werden opgenomen. Bij de initiële opname en op het einde van elke verslagperiode worden de gereguleerde activa en verplichtingen opgenomen tegen hun verwachte contante waarde (expected present value). Een test op bijzondere waardeverminderingsverliezen wordt uitgevoerd indien de entiteit vermoedt dat er onvoldoende opbrengsten zullen gegenereerd worden om de kosten te dekken. Commentaren worden verwacht tegen 20 november 2009.
AUGUSTUS 2009
24/07/2009: IASB past IFRS 1 aan
Europa
De IASB heeft IFRS 1 – Eerste toepassing van IFRSs aangepast in verband met de retrospectieve aanpassing van twee specifieke situaties:
Publicaties die recent werden goedgekeurd
• Volledige kost voor activa met betrekking tot olie en gas: Entiteiten die deze activa waarderen in overeenstemming met de volledige kostmethode worden vrijgesteld voor de retrospectieve toepassing van IFRSs op de betrokken activa. De entiteiten mogen de boekwaarde volgens de voormalige GAAP gebruiken als veronderstelde kostprijs op de overgangsdatum. • Vaststelling of een overeenkomst een leaseovereenkomst bevat: Indien een onderzoek van de contracten werd uitgevoerd in overeenstemming met de voormalige GAAP, en dat onderzoek is gelijk aan het onderzoek vereist door IFRS 4, maar op een andere datum dan vereist door IFRIC 4, moet de entiteit op de overgangsdatum geen nieuw onderzoek doen in overeenstemming met IFRIC 4. Deze wijzigingen zijn van toepassing vanaf 1 januari 2010. Vervroegde toepassing is toegelaten.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
IFRS 3 – Bedrijfscombinaties (gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 12 juni 2009) IAS 27 – Geconsolideerde jaarrekening en enkelvoudige jaarrekening (gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 12 juni 2009) IFRIC 15 – Overeenkomsten voor de constructie van vastgoed (gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 23 juli 2009) IFRIC 16 – Afdekking van een netto-investering in een buitenlandse activiteit (gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie van 5 juni 2009)
IASB-publicaties die op 31 juli 2009 nog niet zijn goedgekeurd door de EU
IFRIC
Positief advies van EFRAG?
Stemming van ARC?
Finale goedkeuring?
✔
✔
Verwacht in Q4 2009
✔
✔
Verwacht in Q4 2009
✔
✔
Verwacht in Q4 2009
✔
✔
Verwacht in Q3 2009
✔
✔
Verwacht in Q3 2009
✔
✔
Verwacht in Q4 2009
✔
✔
Verwacht in Q4 2009
Verwacht in september 2009
Verwacht in november 2009
Verwacht in Q1 2010
Verwacht in september 2009
Verwacht in november 2009
Verwacht in Q1 2010
Verwacht in november 2009
Nog niet beslist
Nog niet beslist
standaarden
28/05/2009: Voorstel om IFRIC 14 aan te passen De IASB stelt voor om een ongewenst resultaat van de publicatie van IFRIC 14 – De limiet voor een actief uit hoofde van een toegezegdpensioenregeling, minimaal vereiste dekkingsgraden en de wisselwerking hiertussen weg te werken. Door de herziening kunnen entiteiten bepaalde voorafbetalingen voor minimaal vereiste dekkingsgraden opnemen als actief. Dit is in bepaalde gevallen niet mogelijk volgens de huidige versie van IFRIC 14. Commentaren worden verwacht tegen 20 november 2009.
Herziene IFRS 1 – Eerste toepassing van IFRS interpretaties IFRIC 17 – Uitkering van niet geldelijke activa aan eigenaars IFRIC 18 – Overdracht van activa van klanten AMENDEMENTEN Aanpassing IAS 39 – Instrumenten die in aanmerking komen voor afdekking Aanpassing IAS 39 – Herclassificatie van financiële activa: ingangsdatum en overgangs maatregelen Aanpassing IFRS 7 – Verbetering informatiever schaffing over financiële instrumenten Aanpassing IFRIC 9 en IAS 39 – In contracten besloten derivaten Jaarlijkse herzieningen van de IFRSs Aanpassing IFRS 2 – In geldmiddelen afgewikkelde op aandelen gebaseerde betalingstransacties binnen een groep van entiteiten Aanpassing IFRS 1 – Eerste toepassing van IFRS
Voor de meest recente versie zie: http://www.efrag.org/content/default.asp?id=4090
20-21
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Salon Ondernemen – 1 en 2 april 2009
Forum for the future – 5 mei 2009
8.850 bezoekers kwamen naar de zesde editie van het salon Ondernemen op 1 en 2 april jl., op de site van Tour & Taxis (Brussel). Zoals elk jaar stelden de drie Instituten voor economische beroepen een stand voor en gaven gratis uitleg aan de bezoekers, hoofdzakelijk bedrijfsleiders van KMO’s. Op 1 april, dag van de economische beroepen, kwamen op de openingsconferentie Sabine LARUELLE, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid, en Roland ROSOUX, vertegenwoordiger van de minister van Financiën, en tot slot de Voorzitters van de Instituten bijeen. In de namiddag werden door de drie Instituten workshops voorgesteld die een groot succes kenden.
Het Congres van de Stichting “Forum for the future”, dat voor het eerst de economische beroepsbeoefenaars samenbracht, vond plaats op 5 mei jl.in Tour & Taxis (Brussel). Er waren ongeveer 650 deelnemers voor een honderdtal zeer kwalitatieve conferenties en workshops over de volgende drie thema’s: het netwerk, de waarde van informatie en communicatie en de informatie- en communicatietechnologieën.
De volgende editie van het salon Ondernemen zal plaatsvinden in Brussel op 31 maart en 1 april 2010.
Thierry DUPONT, lid van de Raad van het IBR, Jean-François CATS, Erevoorzitter van het IBR en Bruno CLAEYS, bedrijfsrevisor, leiden de workshop “de bedrijfsrevisoren tegenover de groei: fusies en verwervingen”.
Van links naar rechts: Pierre P. BERGER, Voorzitter van het IBR, Inge SAEYS, lid van de Raad van het IBR, David SZAFRAN, Secretaris-generaal van het IBR.
Van links naar rechts: Marie-Béatrice Hernould (lid Nationale Raad van het BIBF) en Leen Snels (lid Nationale Raad van het BIBF).
«
IBR »
«
IAB » «
BIBF »
Erwin DE PUE, van het Agentschap voor administratieve vereenvoudiging, Luc DUFRESNE, Onderdirecteur van de Nationale Bank van België, Pierre P. BERGER, Voorzitter van het IBR, David SZAFRAN, Secretaris-generaal van het IBR en Jan VANDERHOEGHT.
Van links naar rechts: André Bert (Voorzitter IAB), Erwin De Pue (Directeur-generaal, AAV), Luc Dufresne (Chef van het Departement Micro-economische Informatie, NBB), Maria Ploumen ( Ondervoorzitter BIBF) en Pierre P. Berger (Voorzitter IBR).
«
IBR »
«
IAB » «
BIBF »
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Algemene Vergadering IBR – 24 april 2009 Tijdens zijn algemene vergadering van 24 april jl. heeft het IBR een academische zitting georganiseerd over de nieuwe wet op de auditcomités. Talrijke sprekers namen het woord. Van links naar rechts ziet u: Pierre P. BERGER, Voorzitter van het IBR, Philippe LAMBRECHT, Bestuurder – Secretaris-Generaal van het VBO, Sophie BRABANTS, Bedrijfsrevisor, Directeur van het Audit Committee Institute, David SZAFRAN, Secretaris-generaal van het IBR, Jean-Louis DUPLAT, ex-Voorzitter van de CBFA, Michel DE WOLF, Ondervoorzitter van het IBR en Christophe QUIÉVREUX, Voorzitter van het Instituut van Interne Auditors (IIA Belgium).
«
30 april 2009 (Brussel), 7 mei 2009 (Antwerpen) en 14 mei 2009 (Namen): Forums “First Motion” voor studenten
IBR »
Etienne Verbraeken (Voorzitter van het BIBF).
4 juni ’09 (Brussel): Academische zitting 2009
Etienne Verbraeken (Voorzitter van het BIBF).
Binnenkort
«
«
BIBF »
IBR »
Studiedag – De rol van de bedrijfsrevisor in het kader van verklaringen over niet-financiële informatie – 7 december 2009 Op 7 december 2009 zal een studiedag worden georganiseerd gewijd aan de rol van de bedrijfsrevisor in het kader van verklaringen over niet-financiële informatie. Deze studiedag zal plaatsvinden onder het voorzitterschap van Lieven ACKE, lid van de Raad, in het Dolce Hotel in Terhulpen. Door een recente evolutie krijgt de bedrijfsrevisor meer en meer verklaringopdrachten toegekend – zowel wettelijke als contractuele – met betrekking tot niet-financiële informatie, in het kader van deugdelijk bestuur, duurzaam ondernemen, het strategisch beleid van vennootschappen, enz. Deze studiedag heeft ten doel de niet-financiële verklaringopdrachten voor te stellen waarmee de bedrijfsrevisor wordt geconfronteerd en pistes aan te reiken met betrekking tot de vorm en de mate van zekerheid die hij kan bieden, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de op Europees en internationaal niveau bestaande auditreferentiesystemen.
IBR
Instituut van de Bedrijfsrevisoren Koninklijk Instituut
B&E
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
Business & Economics
BIBF
Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
publishing group