April
JAARGANG 3 NR. 2 / 2008 VERSCHIJNT 6X PER JAAR (FEB/APR/JUNI/AUG/OKT/DEC) AFGIFTEKANTOOR BRUGGE X P608073
14
2008
Tax Audit & Accountancy
Interview met
Sabine Laruelle, minister van Middenstand
B&E
Business & Economics
PUBLISHING GROUP
IBR
IAB
BIBF
Inhoud
Administratieve vereenvoudiging, a never ending story!
1
TAX AUDIT & ACCOUNTANCY Tweemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBF Aanbevolen citeerwijze: T.A.A. Afgiftekantoor: Brugge
IFRS 7: werk aan de winkel, voor iedereen!
2 Interview met Sabine Laruelle, minister van Middenstand
4 IFRS voor de Kleine en Middelgrote Ondernemingen – een stand van zaken
6 De Belgische tax shelter: onbekend en dus onbemind?
10 Laatste berichtgeving van de IASB 1 februari 2008 – 31 maart 2008
15 Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
17
REDACTIECOMITÉ P.P. Berger A. Bert M. Claes P. Colaert (†) M. De Wolf (Hoofdredacteur) C. Fischer S. Mercier C. Van der Elst REDACTIESECRETARIAAT S. Massagé Uitgever NV die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T (050) 47 12 72 F (050) 33 51 54 E
[email protected] VERANTWOORDELIJKE UITGEVERS A. Bert Voorzitter IAB Livornostraat 41 1050 Brussel T (02) 543 74 90 F (02) 543 74 91 P.P. Berger Voorzitter IBR Arenbergstraat 13 1000 Brussel T (02) 512 51 36 F (02) 512 78 86 R. Smets Voorzitter BIBF Legrandlaan 45 1050 Brussel T (02) 626 03 80 F (02) 626 03 90
Administratieve vereenvoudiging, a never ending story!
Editoriaal De Mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007 over “een vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat op het gebied van vennootschapsrecht, financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen” heeft de cijferberoepen, vooral in België, in rep en roer gezet. De Commissie was van oordeel dat het niet meer nodig was voor een aantal ondernemingen om jaarrekeningen op te maken en te publiceren en hen ook te ontlasten van een aantal boekhoudkundige verplichtingen. In de Belgische context zou dit tot gevolg hebben dat 75 % van onze ondernemingen geen jaarrekening meer zou moeten opmaken en dat zelfs 90 % geen jaarrekening meer zou moeten publiceren. Hoe belangrijk een betrouwbare financiële verslaggeving is, niet alleen voor de ondernemingen zelf, maar ook voor de overheid en andere “stakeholders” is herhaaldelijk aan bod gekomen tijdens de afgelopen maanden. De studiedag van 12 december 2007 met deelname van verschillende vertegenwoordigers uit de socio-economische en politieke wereld kan zonder twijfel als voorbeeld worden gesteld. Uiteindelijk besliste de Europese Commissie op 26 februari 2008 een lijst samen te stellen van enkele snelle actiepunten die een positief resultaat op korte termijn kunnen opleveren, namelijk: het afschaffen van de dubbele publicatiekosten, het afschaffen van systematische vertalingen van bepaalde ondernemingsdocumenten, evenals de vrijstelling van KMO’s van de verplichting om hun oprichtingskosten en netto-omzetcijfer uit te splitsen per soort activiteit en vestigingseenheid. Deze maatregelen moeten leiden tot een lastenverlaging van ongeveer 500 miljoen euro. De zo gecontesteerde voorstellen tot het invoeren van een nieuwe categorie ondernemingen (“microentiteiten”), de verhoging van de criteria voor het bepalen van kleine en middelgrote ondernemingen, de vrijstellingsverplichting voor het neerleggen en zelfs opmaken van jaarrekeningen werden evenwel voor onbepaalde tijd opgeborgen. Overheid, bedrijfsleven, Centrale Bank en financiële instellingen alsook de andere stakeholders zijn
tevreden, de zo noodzakelijke transparantie blijft behouden! Erkende boekhouders(-fiscalisten), accountants, belastingconsulenten en bedrijfsrevisoren zijn tevreden, er komt geen werk bij! Vennootschappen, groot of klein, zijn eveneens tevreden, het gevaar op bijkomende verdoken kosten is geweken. De problematiek van administratieve vereenvoudiging en kostenverlaging mag daarom echter niet zomaar opzij geschoven worden. Op initiatief van het IBR, IAB en BIBF zaten de betrokken partijen in België op 8 april jl. rond de tafel. Het bedrijfsleven, vertegenwoordigd door de werkgevers- en werknemersorganisaties, de cijferberoepen en hun adviserende instanties, de Nationale Bank, de economische, politieke en academische wereld, kortom allen die een positieve bijdrage kunnen leveren inzake administratieve vereenvoudiging en de bijhorende kostenverlaging, hebben een aantal concrete voorstellen besproken die moeten leiden tot een daadwerkelijke vereenvoudiging op het vlak van het boekhoudrecht, de fiscaliteit, het ondernemingsrecht en de audit. De Instituten hebben kosten noch moeite gespaard om tevens hun leden aan dit debat te laten deelnemen. Een speciale website www.taa-simplificaton.be werd in het leven geroepen waar de beroepsbeoefenaars voorstellen kunnen formuleren om “Kafka” in de kiem te smoren. Meerdere van onze collega’s beroepsbeoefenaars hebben van de gelegenheid gebruikgemaakt om via dit kanaal, al dan niet ingrijpende, vereenvoudigingsmaatregelen voor onze ondernemingen voor te stellen. De resultaten van deze rondetafel en de bevraging van onze leden, zullen door de drie Instituten worden gepubliceerd in een gezamenlijk memorandum met concrete en doeltreffende maatregelen inzake administratieve vereenvoudiging. Uiteraard worden deze voorstellen daarna overgemaakt aan alle nationale en Europese instanties. Wij zijn overtuigd dat via deze concrete inbreng vanuit het beroepsveld zowel de ondernemingen als de economische beroepsbeoefenaars zullen bijdragen tot een echte administratieve vereenvoudiging, waarvan zij allen tevens de vruchten zullen dragen.
ANDRÉ BERT
PIERRE P. BERGER
ROLAND SMETS
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
2-3
>
IFRS 7: werk aan de winkel, voor iedereen!
C AT H E R I N E A M E Y E Manager Ernst & Young
JEAN-FRANÇOIS HUBIN Partner, Ernst & Young
De nieuwe norm IFRS 7 inzake informatieverschaffing voor financiële instrumenten is op 27 januari 2006 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en is verplicht voor de boekjaren die starten vanaf 1 januari 2007. Deze norm heeft geen invloed op de boeking en de waardering van de financiële instrumenten. Ze vereist dat alle ondernemingen (banken, verzekeringen, industriële bedrijven) die IFRS-rekeningen opstellen, een hele reeks toelichtingen verschaffen bij de rekeningen, om de lezers een beter inzicht te geven in het belang van de financiële instrumenten voor de financiële situatie (balans) en de financiële prestaties (resultatenrekening), alsook in de aard en de omvang van de risico’s die eruit voortvloeien.
IFRS 7 omvat de meeste beginselen van de norm IAS 32 Financiële instrumenten: presentatie en informatieverschaffing en vervangt de norm IAS 30 die specifiek bedoeld was voor financiële instellingen. Alle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn nu samengebracht in een enkele norm die geldt voor alle entiteiten, welke activiteit zij ook uitoefenen. De eisen inzake informatieverschaffing zijn van tweeërlei aard: enerzijds toelichtingen bij het belang van de financiële instrumenten in het licht van de financiële situatie en prestaties van de onderneming, en anderzijds toelichtingen bij de aard en de omvang van de financiële risico’s die deze financiële instrumenten meebrengen. Deze laatste toelichtingen kunnen worden opgenomen in de aantekeningen bij de financiële staten of in een ander document met verwijzing naar dit laatste (bijvoorbeeld het jaarverslag). De types van financiële risico’s waaraan de financiële instrumenten blootstaan, zijn volgens IFRS 7 het kredietrisico, het liquiditeitsrisico en het marktrisico (namelijk het rente-, wissel- en grondstoffenrisico en andere risico’s die verbonden zijn aan de prijs). Voor elk risicotype moet de entiteit een beschrijving geven van de mate van blootstelling aan het risico, alsook van de doelstellingen, beleidslijnen en procedures ter beheersing van dit risico. IFRS 7 vereist zowel kwantitatieve als kwalitatieve toelichtingen. Sommige informatie over de financiële instrumenten moet worden voorgesteld per categorie, volgens de rangschikking die is bepaald door norm IAS 39. Een handelsvordering bijvoorbeeld kan als dusdanig worden voorgesteld in de balans, terwijl de toelichting bij deze vordering wordt opgenomen in “Leningen en vorderingen”. Uit onderzoek van de communicatie van de grote Europese groepen blijkt dat het gebruik
van de klassen in 2006 sterk verschilde van de ene groep tot de andere. De norm IFRS 7 zal dus het voordeel hebben dat ze de informatie harmoniseert per categorie en vergelijkingen tussen ondernemingen vergemakkelijkt. Terwijl bij IAS 32 alleen de elementen van de balans moesten worden opgesomd, vraagt IFRS 7 informatie over elke categorie van financiële instrumenten zoals bepaald door IAS 39, waaronder de boekwaarde van deze instrumenten. Ook aan de te verschaffen informatie over de resultatenrekening worden hogere eisen gesteld dan het geval was bij IAS 32. De belangrijkste nieuwe informatie die moet worden verstrekt volgens IFRS 7 in vergelijking met IAS 32, is: • een vergelijking van de variaties in de waardecorrectierekening voor elke categorie van financiële activa. Zo moeten bijvoorbeeld de bewegingen van de reserve voor dubieuze schuldvorderingen op de klanten worden toegelicht; • de in het resultaat geboekte inefficiëntie die voortvloeit uit de dekkingen van kasstromen of de dekkingen van de nettoinvesteringen in activiteiten in het buitenland; • de winsten of verliezen in de dekkingen van reële waarde; • de opbrengsten en kosten van provisies die verbonden zijn aan bepaalde financiële activa of passiva of aan trustactiviteiten; • de gebruikte methode voor het boeken van een ‘day 1 profit’ in het resultaat en het bedrag van de ‘day 1 profit or loss’ die nog niet is geboekt op de afsluitingsdatum; • de boekwaarde en de reële waarde van elke categorie van financiële instrumenten volgens IAS 39. Hier volgt een voorbeeld van de door de Franse autobouwer PSA verschafte informatie in een uittreksel van nota 34 van het jaarverslag van 2006:
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
APRIL 2008
Financial instruments reported in the balance sheet Dec. 31, 2006
Analysis by category of instrument
Fair value
Fair value through profit or loss
“Availablefor-sale” assets
Loans and receivables
Borrowings at amortized cost
Derivative instruments
53
53
-
53
-
-
-
1,368
1,368
797
283
123
-
165
22,703
22,529
-
-
22,703
-
-
Short-term investments – finance companies
2,818
2,818
2,818
-
-
-
-
Trade receivables – manufacturing and sales companies
2,850
2,850
-
-
2,850
-
-
Other receivables
2,268
2,276
-
-
2,019
-
249
Current financial assets
1,132
1,132
918
-
171
-
43
Cash equivalents
5,197
5,197
5,197
-
-
-
-
Cash
1,470
1,470
1,470
-
-
-
-
39,859
39,693
11,200
336
27,866
(in millions of euros)
Carrying amount
Investments in non-consolidated companies Other non-current financial assets Loans and receivables – finance companies
Assets
IFRS 7 eist meer kwantitatieve informatie over de financiële risico’s die uit de financiële instrumenten voortvloeien dan het geval was bij IAS 32. Voor elk type risico moeten de gegevens over de mate van blootstelling aan het risico, in verkorte vorm, en over de risicoconcentraties gebaseerd zijn op de informatie die intern wordt verstrekt aan het management van de entiteit. Dit is een nieuwigheid voor de IFRS-normen. Ondernemingen mogen dus gebruikmaken van gegevens die voortvloeien uit het interne risicobeheer. Van de nieuwe maatregelen vermelden we dat een entiteit informatie moet verstrekken over de kredietkwaliteit van de financiële activa die noch onbetaald, noch in waarde verminderd zijn. Wat het liquiditeitsrisico betreft, moet een analyse van de vervaldagen van de financiële passiva worden voorbereid, wat niet eenvoudig is wanneer rekening moet worden gehouden met de verwerking van de afgeleide producten. Voorts is het niet verplicht, maar wel wenselijk om bij deze analyse een vervaldagblad van de financiële activa te voegen, in het bijzonder voor de kredietinstellingen.
Een entiteit moet ook een gevoeligheidsanalyse leveren voor elk type van marktrisico, die toont welke invloed wijzigingen van de risicovariabelen zouden hebben gehad op het resultaat en de eigen middelen, en die ook de gebruikte methoden en hypotheses uiteenzet. Indien reeds intern een gevoeligheidsanalyse gebeurt om de risico’s te beheersen, kan ze worden gebruikt in de financiële staten, door toelichting te geven bij de gebruikte methode en hypotheses (bijvoorbeeld de « value at risk »). Voor ondernemingen die niet in de financiële sector actief zijn, kan het voorbereiden van dergelijke informatie behoorlijk ingewikkeld zijn, want de gegevens over de marktrisico’s zijn niet altijd beschikbaar. Tot besluit dienen we op te merken dat IFRS 7 zowel betrekking heeft op de thesaurie-afdeling als op de boekhouddienst en de bedrijfsleiding. Verschillende afdelingen dienen op basis van interne gegevens de kwantitatieve informatie over de risico’s te verzamelen.
457
A
lle toelichtingsvereisten voor financiële instrumenten zijn nu samengebracht in een enkele norm die geldt voor alle entiteiten, welke activiteit zij ook uitoefenen.
4-5
>
Interview met Sabine Laruelle, minister van Middenstand
A M I D FA L J A O U I Algemeen Directeur bij Trends/Tendances
Te veel alarmsignalen doen een intelligent alarm teniet !
In het kader van de grote interviews met belangrijke Belgische politici hadden de Voorzitters van de drie Instituten (IAB, BIBF en IBR) een gesprek onder leiding van Amid Faljaoui met mevrouw Sabine Laruelle, federaal minister van Middenstand. Het was een vruchtbare ontmoeting, want ze leidde tot de oprichting van werkgroepen rond thema’s die voor onze leden erg belangrijk zijn.
T.A.A.: De Europese Commissie wil de adadministratieve lasten voor de ondernemingen met 25 % terugdringen, via een maatregel die bepaalt dat “micro-ondernemingen” geen jaarrekeningen meer zouden moeten neerlegneerleggen en opstellen en geen volledige boekhouboekhouding meer zouden moeten bijhouden. Denkt u niet dat een dergelijke maatregel contraprocontraproductief zal werken? Afhankelijk van zijn bebehoeften zal elke stakeholder (aandeelhouder, bankier, werknemer, investeerder, klant, leveleverancier, ...) immers bij elke belangrijke transtransactie een overzicht vragen van de financiële toestand van de onderneming, aangezien er geen jaarrekening meer beschikbaar zal zijn. Sabine Laruelle: De Europese Commissie is inderdaad voorstander van het opheffen van de verplichting om jaarrekeningen neer te leggen voor wat zij micro-ondernemingen noemt. Zo’n 85 % van de Belgische ondernemingen zouden onder die maatregel vallen. Voor mij is dit duidelijk geen goed idee. Zowel vanuit het oogpunt van goed bedrijfsbeheer als vanuit boekhoudkundig en fiscaal oogpunt is het opstellen en publiceren van de jaarrekening een noodzaak. In heel wat gevallen voorkomt de publicatieplicht van de jaarrekening situaties die tot een faillissement zouden kunnen leiden. Bovendien staat onze Balanscentrale, die de jaarrekeningen verzamelt en publiceert, op zich ook garant voor transparantie en veiligheid ten aanzien van derden (banken, schuldeisers, investeerders, verzekeraars, …). Kortom, ik ben van mening dat ons systeem nu goed werkt. Natuurlijk handelt de Commissie in de geest van de akkoorden van Lissabon. Maar het terugdringen van de administratieve lasten met 25 %, wat op zich een lovenswaardig initiatief is, kan dus ook negatieve effecten hebben. Ik ben voor die negatieve gevolgen nog meer beducht nu ik zie dat de meeste betrokkenen – het Verbond van Belgische Ondernemin-
gen, UNIZO en natuurlijk ook uw Instituten – zich duidelijk hebben uitgesproken tegen deze optie.
T.A.A.: De Mededeling van de Commissie wordt mogelijk vertaald in een richtlijn. Kan België zich nog verzetten en die niet omzetomzetten in een Belgische wet? Sabine Laruelle: Volgens mij is het belangrijk om in een dergelijk debat constructief te blijven en België binnen het Europese geheel niet te marginaliseren. Maar dat betekent niet dat we niets kunnen doen. Het zou een oplossing kunnen zijn om via andere initiatieven de administratieve lasten te verminderen en op die manier te beantwoorden aan de Europese criteria, zonder evenwel “het kind met het badwater weg te gooien”. Vergeet ook niet dat Europese richtlijnen nog een zekere ruimte voor interpretatie laten. We moeten ons dus meer richten op het doel van de richtlijn dan op de praktische modaliteiten ervan. Ik zal in ieder geval het nodige doen om te vermijden dat die eventuele richtlijn een negatieve impact zou hebben op de transparantie van de jaarrekeningen. Ik wil u trouwens voorstellen om een en ander samen te bespreken in een werkgroep.
T.A.A.: Zou er geen probleem zijn om de bebelastbare basis van deze micro-ondernemingen te bepalen als het Belgische boekhoudrecht, met inbegrip van de volledige boekhouding, niet meer moet worden toegepast? In België bestaat er immers een nauwe band tussen het boekhoudrecht en de fiscaliteit. Sabine Laruelle: Zoals ik eerder al heb gezegd, is het opstellen en publiceren van jaarrekeningen nodig voor heel wat derden, onder wie ook de fiscus die de rekeningen of de financiële staten, die niet meer zouden worden gepubliceerd, hoe dan ook zal blijven opvragen. We kunnen dus beter de publicatieplicht behouden, want die garandeert transparantie tegen de redelijke prijs van een bepaalde administratieve last.
APRIL 2008
T.A.A.: Het bijhouden van de boekhouding, het opstellen van de jaarrekening en het boekhoudkundig advies aan derden zijn in België beroepsactiviteiten die zijn voorbehouvoorbehouden aan de cijferberoepen. Op fiscaal vlak is er echter geen enkele bescherming. Concreet betekent dit dat om het even wie op zelfstanzelfstandige basis belastingadvies kan geven en in opdracht van derden aangiftes kan indienen. Lijkt het u niet logisch om bepaalde fiscale activiteiten (bijvoorbeeld de belastingaanbelastingaangifte van bedrijven en rechtspersonen) die nauw verbonden zijn met de al beschermde boekhoudkundige activiteiten (opstellen van de jaarrekening die als basis dient voor de aangifte), eveneens voor te behouden aan de beoefenaars van economische beroepen en aan de beoefenaars van vrije beroepen die over ervaring en een bijzondere expertise beschikken rond belastingadvies (advocaten, notarissen, ...)? Sabine Laruelle: Zoals u weet ben ik voorstander van het principe van de bescherming van de titel. Voor de klant vormt dat een kwaliteitslabel, terwijl het toch soepel en transparant is. Ik ben mij er ook goed van bewust dat jammer genoeg om het even wie uw beroepsgroepen oneerlijke concurrentie kan aandoen in bepaalde activiteiten, maar anderzijds vind ik ook niet dat voor sommige activiteiten een monopolie mag gelden. Een monopolie houdt immers ook een ruimere aansprakelijkheid in. Ik heb aandacht voor uw vraag, maar ik denk dat ook andere spelers een rol kunnen spelen bij het geven van belastingadvies. Ik denk bijvoorbeeld aan de banken en aan de beroepsfederaties. Men kan niet alles wat met fiscaliteit te maken heeft, toevertrouwen aan beschermde beroepsgroepen. Maar ik sta open voor discussie.
T.A.A.: Sinds vorig jaar zijn in het licht van de Europese context en de verandering van het economische landschap de voorwaarden om een revisorenvennootschap op te richten aanzienlijk versoepeld. Het is bij dergelijke vennootschappen niet langer verplicht dat de bedrijfsrevisoren de totaliteit van de stemgerechtigde aandelen in handen hebben, maar zij moeten wel controle behouden en de meerderheid van het bestuursorgaan vorvor-
men. Het BIBF en het IAB zouden voor hun beroepsbeoefenaars ook graag een dergelijke maatregel zien. Dat zou de verschillende vakspecialisten trouwens de kans bieden om samen te werken. Hoe staat u daar tegenover? Sabine Laruelle: Als liberaal minister ben ik voorstander van een zo groot mogelijke vrijheid. En als voogdijminister ben ik voor een versoepeling van de wetgeving rond de opening van het kapitaal voor de leden van het IAB en het BIBF, zoals het al bestaat voor de bedrijfsrevisoren. Daar staat wel tegenover dat het openstellen van het kapitaal van de revisorenvennootschappen gepaard is gegaan met een versterking van het publiek toezicht op de normen en de kwaliteit. We zouden dus dezelfde logica moeten toepassen.
T.A.A.: Rekening houdend met de evolutie van de maatschappij, stellen we vast dat heel wat beoefenaars van vrije beroepen (advocaten, revisoren, architecten, …) hun beroepsaansprakelijkheid contractueel kunkunnen beperken. Voor de leden van het BIBF en het IAB is dat echter nog niet het geval. Zij zijn onbeperkt aansprakelijk en kunnen die aansprakelijkheid niet contractueel bebeperken. Dat heeft ertoe geleid dat bepaalde opdrachten niet meer worden aanvaard en dat het almaar moeilijker wordt om een verzekeraar te vinden die deze aansprakelijkaansprakelijkheid wil verzekeren.Bent u voorstander van een wetgevend initiatief dat het, binnen bepaalde grenzen, mogelijk zou maken om de aansprakelijkheid van al de cijferberoepen contractueel te beperken? Sabine Laruelle: Daarover kan inderdaad worden overlegd, maar we moeten opletten dat een dergelijke beperking van de aansprakelijkheid ertoe zou leiden dat de aansprakelijkheid volledig terechtkomt op de schouders van de bedrijfsleider! Dat zou niet logisch zijn, aangezien het precies zijn onderneming is die betaalt om advies te krijgen. Temeer omdat de aansprakelijkheid van de bedrijfsleiders tijdens de vorige legislatuur al is toegenomen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
T.A.A.: In de strijd tegen het witwassen van geld zijn de beoefenaars van economische beroepen verplicht om een aangifte in te dienen bij de CFI. Zij kunnen dus in zekere zin worden beschouwd als “partners” van de overheid in deze strijd tegen de misdaad. Vorig jaar is een koninklijk besluit verschenen dat dertien criteria definieert die de beoefenaars van deze beroepen moeten gebruiken om te kunnen oordelen of er sprake is van een “zware en georganiseerde fiscale fraude”, die zij aan de CFI moeten melden. Omdat die criteria zo vaag zijn, scheppen ze nog meer verwarring. De vorige minister van Justitie heeft bovendien bevestigd dat deze criteria “autonoom” moeten worden toegepast en niet enkel een hulpmidhulpmiddel zijn voor deze beroepsgroepen om zich een oordeel te vormen. Bent u er voorstander van om in overleg met onze beroepsgroepen deze criteria op te helderen? Sabine Laruelle: Het is duidelijk dat dergelijke verplichtingen om aangifte te doen bij de overheid, altijd duidelijk moeten worden omschreven en dat er ook rechtszekerheid rond moet bestaan. Als dat niet het geval is, kan dat leiden tot scheeftrekkingen in de sector. Ik wil er nog aan toevoegen dat er overleg zou moeten gebeuren om deze kwestie voor eens en voor altijd op te helderen, onder meer met de minister van Justitie die met dit dossier is belast. Het is bijvoorbeeld niet normaal dat het gewoon vergeten te vermelden van een B.T.W.-nummer op een factuur aanleiding kan geven tot het opstarten van een procedure bij de CFI. Maar ook daar moet overleg met de betrokken minister voor opheldering zorgen. Persoonlijk ben ik van mening dat te veel alarmsignalen soms een echt intelligent alarm teniet kunnen doen.
Z
oals u weet ben ik voorstander van het principe van de bescherming van de titel.
6-7
>
IFRS voor de Kleine en Middelgrote Ondernemingen – een stand van zaken
HARRY EVERAERTS Vennoot Ernst & Young Bedrijfsrevisoren BCVBA
P I E T E R VA N D E N B O R R E Manager Ernst & Young Bedrijfsrevisoren BCVBA
De IFRS-normen (“International Financial Reporting Standards”) worden uitgewerkt door de “International Accounting Standards Board” (IASB), een private organisatie van belangengroepen, met het oog op het bekomen van een coherente set van boekhoudregels die internationaal aanvaard en toegepast worden. De Europese Commissie heeft de eindverantwoordelijkheid om te beslissen de IFRS-regels van toepassing te maken in de Europese Lidstaten.
Eind 2007 nog besliste de “Securities and Exchange Commission” (SEC), de Amerikaanse beurswaakhond, dat de buitenlandse ondernemingen die genoteerd staan op een Amerikaanse beurs, IFRS mogen gebruiken voor jaarrekeningen afgesloten na 15 november 2007 en bijgevolg geen reconciliatie meer hoeven te maken naar de Amerikaanse rapporteringsnormen US GAAP. IFRS verwerft dus in sneltempo een plaats op de wereldkaart en zal, naar verwachting, logischerwijze “het” boekhoudkundig referentiekader op wereldvlak worden. De IASB houdt zich niet enkel bezig met het ontwikkelen van boekhoudnormen en interpretaties voor beursgenoteerde ondernemingen. Vorig jaar werd er namelijk met de publicatie van de Exposure Draft (een ontwerpstandaard) “IFRS voor de KMO” een belangrijke stap gezet voor een (snelle) intrede van IFRS bij niet-beursgenoteerde ondernemingen. Wereldwijd, en meer specifiek in Europa, komt er een sterke maatschappelijke behoefte aan een standaard zoals de “IFRS voor de KMO”. Naast het voordeel van een betere vergelijkbaarheid (na enkele jaren toepassing), wordt verwacht dat de kwaliteit van de jaarrekeningen zal toenemen en zal leiden tot een betere besluitvorming door de gebruikers ervan. De IASB verwacht dat door het stimuleren van het gebruik van de ‘IFRS voor de KMO’-standaard, de discipline en transparantie met betrekking tot de financiële rapportering door de KMO’s zal toenemen. Hiervoor worden door de IASB zogenoemde field tests uitgevoerd, waarbij willekeurig gekozen KMO’s doorheen Europa worden gevraagd om voor een bepaalde periode, de boekhoudprincipes van de ontwerpstandaard te evalueren (voor nadere details hieromtrent verwijzen we naar het laatste deel van dit artikel). Het objectief van deze field tests, is aan te tonen in hoeverre de IFRS voor de KMO-standaard geschikt is voor de externe (maar ook interne) rapporteringpraktijken van KMO’s. In dit artikel geven we kort een stand van zaken weer van dit belangrijke project in navolging van de publicatie “IFRS voor KMO’s: samenvatting van het voorstel van standaard en beschouwingen bij de toepassing ervan” van juni 2007 (T.A.A. 9/2007).
Toepassingsgebied De Exposure Draft bepaalt dat KMO’s ondernemingen zijn die: • geen public accountability hebben (zie hierna); • jaarrekeningen publiceren voor externe gebruikers, zoals aandeelhouders zonder managementfunctie, crediteuren en credit agencies. Public accountable-ondernemingen zijn ondernemingen: (a) die beursgenoteerd zijn of bezig zijn met introductie van financiële instrumenten op een beurs; (b) aan wie door een brede groep van outsiders activa zijn toevertrouwd, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen. De term “KMO” is eigenlijk misleidend, zeker voor het hierboven omschreven toepassingsgebied. In feite is de IFRS voor KMOstandaard niet geschikt voor de heel kleine ondernemingen (de zogenaamde micro-ondernemingen die minder dan 10 werknemers in dienst hebben), zeker vanuit een kosten/ baten oogpunt. Het is een algemeen gedeelde mening in Europa bij de wetgevende instanties en ook het bedrijfsleven dat deze kleine of micro-ondernemingen daarom beter expliciet zouden uitgesloten worden van de toepassing van deze standaard. In België bestaat vennootschapsrechtelijk enkel het onderscheid tussen kleine vennootschappen en grote vennootschappen, (artikel 15, §1 Wetboek van vennootschappen), en in beide gevallen dienen deze vennootschappen een jaarrekening te publiceren. Dus gezien in België alle vennootschappen hun jaarrekening ofwel in volledig schema ofwel in verkort schema publiceren via de Nationale Bank van België (dus op deze manier ook beschikbaar zijn voor een veelheid aan externe gebruikers), slaat de definitie van KMO zoals omschreven in de ontwerpstandaard, op praktisch alle vennootschappen en vennootschapsvormen.
APRIL 2008
Afzonderlijke standaard Een jaarrekening opgesteld volgens IFRS, moet relevante informatie verschaffen over de financiële positie, resultaten en wijzigingen in de financiële positie van de onderneming, en deze informatie dient nuttig te zijn voor een ruim publiek van belanghebbenden (gebruikers van de jaarrekening). De IFRS voor KMO-standaard heeft tot doelstelling een vereenvoudigde set van standaarden te verschaffen, afgeleid van de full IFRS-versie, en met de nodige aandacht voor de specifieke financiële rapporteringsnoden van een KMO, de gebruikers van haar informatie en een verantwoorde afweging van kosten en baten. De IASB gebruikt ondernemingen met minimum 50 werknemers als leidraad, maar legt geen dwingende criteria op. Het laat deze beslissing over aan de nationale wetgevende instanties. De Exposure Draft is een veel toegankelijker document dan de volledige IFRS voor KMO’s. IFRS voor KMO’s is een afzonderlijk boekhoudkundig referentiekader en bevat eigen Concepts and Pervasive Principles. Desondanks duiken er nog (te) veel verwijzingen (zogenaamde cross references) op naar de volledige IFRS-standaarden (dus deze die dienen te worden gevolgd door de beursgenoteerde vennootschappen). De vraag stelt zich dan ook of het niet beter zou zijn om de relevante topics op te nemen in de KMO-versie in plaats van ernaar te verwijzen. Hierdoor zou het document wel lijviger worden, maar tegelijk ook veel duidelijker en gebruiksvriendelijker. Verwijzingen naar topics zoals earnings per share of segment reporting in de volledige IFRS zouden kunnen worden geschrapt, aangezien deze topics maar in zeer beperkte mate voorkomen (of van veel minder belang zijn) in de jaarrekeningen van een niet-beursgenoteerde onderneming. Indien zulke topics toch van toepassing zouden zijn, zou ons inziens een korte verantwoording in de waarderingsregels kunnen volstaan. Verder merken we op dat in de Exposure Draft de term “vereenvoudiging” wordt geïnterpreteerd als het eenvoudiger uitdrukken van dezelfde regels van toepassing in de
volledige IFRS, eerder dan het vereenvoudigen van de principes. Juist door in de eerste plaats te verwijzen naar principes van de volledige IFRS, mist de IASB toch één van de basisvoorwaarden bij de ontwikkeling van de IFRS voor KMO’s. Er wordt slechts in tweede instantie rekening gehouden met de gebruikersnoden omtrent de jaarrekeningen en de afweging van de kosten tegenover de baten voor de KMO’s.
Marktonderzoek Uit enquêtes uitgevoerd bij KMO’s, boekhouders, accountants en bedrijfsrevisoren door de Hogeschool Gent in het kader van het Projectmatig Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) naar de haalbaarheid van IFRS bij de Belgische KMO’s is gebleken dat: • KMO’s en de boekhoudsector nauwelijks bekend zijn met de mogelijke effecten van IFRS en nauwelijks voorbereid zijn op de eventuele introductie ervan; • een IFRS-conversie wel degelijk haalbaar is in KMO’s en voor de meeste bedrijven een getrouwer beeld geeft, maar dat voor de kleinere ondernemingen IFRS extra werk met zich meebrengt voor weinig toegevoegde waarde; • IFRS toepassen in de Belgische statutaire jaarrekeningen niet wenselijk is, vooral omwille van de mogelijke fiscale gevolgen ervan; • veel ondervraagden geloven dat tot op heden weinig voordeel is aangetoond van de toepassing van IFRS in de enkelvoudige jaarrekening, terwijl er wel heel wat kosten aan een omschakeling verbonden zijn.
Wat zijn de voordelen van IFRS voor de KMO’s? Het gebruik van IFRS voor de niet-beursgenoteerde ondernemingen wordt onder meer als volgt gemotiveerd: • vele niet-beursgenoteerde ondernemingen opereren wel degelijk in een internationale context, en halen bijgevolg zeker
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
e IASB verwacht dat door het stimuleren van het gebruik van de IFRS voor de KMO-standaard, de discipline en transparantie met betrekking tot de financiële rapportering door de KMO’s zal toenemen.
8-9
E
r wordt slechts in tweede instantie rekening gehouden met de gebruikersnoden omtrent de jaarrekeningen en de afweging van de kosten tegenover de baten voor de KMO’s.
voordeel uit een consistent en conceptueel boekhoudkundig referentiekader dat internationaal wordt aanvaard. Het gebruik van verschillende rapporteringsnormen bemoeilijkt de vergelijkbaarheid; • de meeste ondernemingen hebben grensoverschrijdende en/of internationale handelsrelaties met klanten en leveranciers, waardoor de invoering van IFRS voor KMO’s zeker een pluspunt is; • binnen- en buitenlandse investeerders en durfkapitaalverstrekkers verlangen informatie over de resultaten/prestaties van de ondernemingen en wensen deze met elkaar te vergelijken.
Charlie McCreevy, Europees Commissaris voor Interne Markt en Diensten, meent dat de Exposure Draft IFRS voor KMO’s niet voldoende voorziet in een volwaardig en eenvoudig toepasbaar boekhoudkundig referentiekader voor alle niet-beursgenoteerde ondernemingen, voornamelijk voor kleinere ondernemingen. De Commissie erkent wel degelijk het belang van het project, maar de invulling zoals voorgesteld in de Exposure Draft is op vele punten nog vatbaar voor verbetering.
Stand van zaken in Europa
• de vrijstelling van “micro-entiteiten” van de toepassing van de jaarrekeningenrichtlijn. Het opstellen van een jaarrekening is namelijk een zware belasting voor deze groep van ondernemingen. De Lidstaten zouden dan kunnen opteren om voorschriften vast te stellen die deze entiteiten in acht moeten nemen; • de verlenging van twee tot vijf jaar van de overgangsperiode voor kleine en middelgrote ondernemingen die de drempels (zie hierna) overschrijden; • vrijstelling van kleine entiteiten van de verplichting hun jaarrekening te publiceren. De voor kleine vennootschappen geldende publicatieplicht leidt tot administratieve lasten. Voor kleine vennootschappen zou het minder belangrijk zijn om jaarrekeningen te publiceren omdat deze slechts worden gebruikt door een beperkt aantal belanghebbenden, zoals kredietinstellingen en leveranciers, die de betrokken vennootschap rechtstreeks om financiële informatie kunnen verzoeken.
Het Europese jaarrekeningrecht voor nietbeursgenoteerde ondernemingen, inclusief KMO’s, werd ongeveer 30 jaar geleden uiteengezet in twee richtlijnen, de vierde EG-richtlijn die het enkelvoudige jaarrekeningrecht behandelt en de zevende EG-richtlijn betreffende de geconsolideerde jaarrekening. Beide richtlijnen hebben dus duidelijk de tand des tijds doorstaan. De huidige internationalisering van het bedrijfsleven heeft de Europese Commissie ertoe bewogen om het ondernemingsklimaat voor KMO’s te vereenvoudigen, en om alzo de competitiviteit van de Europese economie te bewaren. Hiertoe heeft de Commissie een strategie uitgestippeld om deze doelstelling te verwezenlijken. Dit betekent dat voor grote niet-beursgenoteerde ondernemingen IFRS op termijn het meeste kans op slagen heeft. Het is juist daarom dat Europa de drempels voor een grote onderneming wil verhogen.
In deze context heeft de Commissie in een Mededeling van 10 juli 2007 (COM 394) een aantal maatregelen geformuleerd:
Grootte-criteria in de Europese Unie
Omzet (€)
“Micro-entiteiten”
“Kleine” vennootschappen
“Middelgrote” vennootschappen
1.000.000
8.800.000
35.000.000
Balanstotaal (d.w.z. bruto-activa) (€)
500.000
4.400.000
17.500.000
Aantal werknemers
10
50
250
In de jaarrekeningenrichtlijnen wordt onder een “kleine” of een “middelgrote” vennootschap, een vennootschap verstaan die aan twee van de drie criteria voldoet (drempels na wijziging bij Richtlijn 2006/46/EG). Het is duidelijk dat het toepassingsgebied van de definitieve versie van IFRS voor KMO’s zal worden beïnvloed door bovenstaande maatregelen, indien deze zouden worden toegepast. Volgens de meest recente informa-
APRIL 2008
tie ziet het er echter niet waarschijnlijk uit dat het voorstel van de Commissie van 10 juli 2007 zal weerhouden blijven. Reactie op de Mededeling COM 394 Intussen hebben regeringen en stakeholders uit 23 landen1, waarvan 22 Lidstaten, gereageerd op de voorgestelde vereenvoudigingsmaatregelen voor KMO’s op het gebied van financiële verslaggeving en controle van jaarrekeningen. Uit de ontvangen reacties bleek over het algemeen een ondersteuning van de mogelijkheid om de Lidstaten toe te laten micro-entiteiten vrij te stellen van de toepassing van de jaarrekeningenrichtlijnen. Het voorstel om de overgangsperiode naar de status van KMO te verlengen naar vijf jaar werd met scepticisme onthaald. Een periode van drie jaar werd wel als aanvaardbaar beschouwd. Een meerderheid van de respondenten was het tevens oneens met de mogelijke vrijstelling van publicatieplicht voor kleine vennootschappen.
Situatie in België De Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) verwijst in haar standpunt van 7 december 2007 naar de resolutie van 10 juli 2007, waarin het Europese Parlement stelt dat het effect van de administratieve vereenvoudiging en de actualisering van de bestaande wetgeving niet mag resulteren in de deregulering, de verwatering van de wetgeving inzake veiligheid en gezondheid of de ontmanteling van fundamentele sociale standaarden. De CBN, het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF), het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB) en het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR) zijn net als de Europese Commissie, voorstanders van een administratieve vereenvoudiging, maar hebben unaniem hun bezorgdheid uitgedrukt omtrent de voorgestelde maatregelen. Op 12 december 2007 werd in dit kader een studiedag georganiseerd met als thema “Zorgt Europa voor een ontmanteling van de Belgische financiële informatieverstrekking? Boekhoudkundige, fiscale en vennootschapsrechtelijke gevolgen”. Hierbij werd gesteld dat: • betrouwbare financiële verslaggeving: - de overdracht van ondernemingen vergemakkelijkt; - de toegang tot kapitaal tegen lagere kosten vergemakkelijkt; - het grensoverschrijdend verkeer bevordert; en - de concurrentiepositie van de Europese ondernemingen kan versterken.
• een vermindering van de eisen dienaangaande, de samenhang tussen boekhouding en de fiscaliteit, waarop de vennootschapsbelasting al meer dan dertig jaar gegrond is, zal uithollen. • indien de geplande maatregelen worden uitgevoerd, 75 % van de Belgische ondernemingen geen jaarrekening meer zullen moeten opstellen en 95 % ervan geen jaarrekening meer moeten publiceren, wat inzake financiële transparantie niet aan te bevelen is. In tal van Lidstaten van de Europese Unie, waaronder België, maken de KMO’s een wezenlijk deel van het bedrijfsleven uit.
Verder verloop van dit project van de IASB De commentaarperiode liep af op 30 november 2007 en de IASB analyseert momenteel de 160 ontvangen commentaren. Om de bruikbaarheid van de voorstellen te toetsen aan de praktijk heeft de IASB beslist om zogenaamde field tests te ondernemen. De field tests hebben als doel ondermeer het volgende vast te stellen: • begrijpbaarheid : nagaan welke delen van de Exposure Draft moeilijk te begrijpen zijn; • toepassingsgebied : identificeren van transacties, gebeurtenissen en voorwaarden die in de praktijk voorkomen maar niet worden behandeld in de IFRS voor KMO’s; • implementatielast : is de implementatie van de IFRS voor KMO’s eigenlijk wel realistisch, met andere woorden is de gevraagde informatie onder IFRS wel beschikbaar in een KMO? • impact van de implementatie : bepalen wat de aard van de veranderingen zijn ten overstaan van de huidige rapporteringsgewoonten; • gebruikersnoden : bepalen wat de gebruiker van een jaarrekening van een KMO eigenlijk nodig heeft aan informatie.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
e CBN, het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF), het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten (IAB) en het Instituut van de Bedrijfsrevisoren (IBR) zijn net als de Europese Commissie, voorstanders van een administratieve vereenvoudiging, maar hebben unaniem hun bezorgdheid uitgedrukt omtrent de voorgestelde maatregelen.
Deze field tests zullen de IASB een beter inzicht geven in de rapporteringsbehoeften van de KMO. De IASB-werkgroep zal bijeenkomen in april 2008 om de commentaren op de Exposure Draft te bespreken en om de bevindingen van de field tests te analyseren. Nadien zal de Board de Exposure Draft uitvoerig bespreken in verschillende publieke vergaderingen. De beoogde publicatiedatum is het laatste kwartaal van dit jaar.
1 Synthesis of the reactions received to the CommisCommission communication on a simplified business enenvironment for companies in the areas of company law, accounting and auditing (Com(2007)394), van december 2007.
10-11
>
De Belgische tax shelter: onbekend en dus onbemind?
K. STOUTHUYSEN Vlekho Business School, Departement Handelswetenschappen, Brussel KULeuven, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen
E. SEGERS Vlekho Business School, Departement Handelswetenschappen, Brussel
K. CRABBÉ KULeuven, Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen Lessius Hogeschool Departement Handelswetenschappen, Antwerpen
Dit artikel verduidelijkt kort de werking van de, volgens ons, nog relatief onbekende Belgische tax shelter. Een praktisch cijfervoorbeeld brengt verder inzicht. Vervolgens staan we stil bij de redenen waarom een onderneming zou investeren in Belgische films. Tot slot geven we aan wat de toekomstverwachtingen zijn voor de Belgische tax shelter.
Inleiding De kost van een gemiddelde Europese film bedraagt 2 miljoen euro. Voor een Belgische film worden meestal budgetten tussen de 1 en 1,5 miljoen euro vooropgesteld. In de loop der jaren is het produceren van films veel duurder geworden. Zo eisen de betrokken partijen een hoger inkomen en worden films veel professioneler gemaakt. Uiteraard is het niet evident om voor de Belgische filmproducties deze grote hoeveelheid middelen bij elkaar te krijgen. Traditioneel doet men hiervoor een beroep op overheidssteun en/of sponsoring van een of meerdere televisiekanalen. Opmerkelijk is dat ook Belgische vennootschappen steeds meer interesse vertonen in de financiering van Belgische films. Bijvoorbeeld Elmos, een KMO gespecialiseerd in IT, en Proximus investeerden in 2004 ieder 250.000 euro in de Belgische film “Kruistocht in Spijkerbroek”. Het filmfinancieringshuis Motion Investment Group (MIG) investeerde in 2006 6 miljoen euro in de filmindustrie. De reden voor deze stijgende interesse is mede dankzij de Belgische ‘tax shelter’. Deze fiscale gunstmaatregel is het resultaat van een lang proces naar buitenlandse voorbeelden zoals Ierland en Nederland. De tax shelter biedt Belgische vennootschappen en Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen de mogelijkheid om hun investering in een Belgische audiovisuele productie, fiscaal aftrekbaar te maken. Op deze manier wil de fiscus de Belgische filmfinanciering een duwtje in de rug geven.
De tax shelter: een complex fiscaal voordeel De tax shelter biedt, vanaf aanslagjaar 20041 en onder bepaalde voorwaarden, een belastingvrijstelling voor Belgische vennootschappen die onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting of voor Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die aan de belasting der niet-inwoners onderworpen zijn, en die investeren in Belgisch audiovisueel werk. Daarmee beschikt België – net als de meeste Europese landen – over een zogenaamde tax shelter.
Het doel van de tax shelter bestaat in het stimuleren van investeringen in de Belgische audiovisuele sector. Zij laat toe dat een vennootschap 150 % van de investering (in de productie van erkend audiovisueel werk) fiscaal in mindering brengt van de belastbare winst van het boekjaar en dit voor een bedrag van maximum 500.000 euro. Let wel, alvorens de investeerder van dit belastingvoordeel kan genieten, is hij onderworpen aan zowel personele als formele voorwaarden, alsook aan productie- en investeringsvoorwaarden (FODFIN, 2006). We verduidelijken de werking van de tax shelter hieronder met een praktisch voorbeeld.
De werking van de tax shelter: een praktisch voorbeeld In dit deel verduidelijken we de werking van de tax shelter aan de hand van het voorbeeld van de fictieve onderneming Cinerex, een Belgische NV die al enkele jaren actief is in de farmaceutische sector. Op de laatste directieraad krijgt de marketing manager van Cinerex groen licht om een deel van het marketingbudget te investeren in een Belgische film. Hieronder overlopen we het investeringsproces dat Cinerex doorloopt en welke stappen Cinerex onderneemt om te kunnen genieten van de fiscale gunstmaatregel. Figuur 1 geeft de tijdsbalk weer. (1) Aanvraag (en verkrijging) erkenning als Europees werk Indien Cinerex wil genieten van de Belgische tax shelter, dient haar investering aan enkele voorwaarden te voldoen. Ten eerste heeft de tax shelter alleen betrekking op erkend Belgisch audiovisueel werk (productievoorwaarden). Dit houdt in dat Cinerex enkel kan investeren in langspeelfilms, documentaires of animatiefilms en dat deze werken erkend moeten zijn door de betrokken Gemeenschap als Europees werk2. Ten tweede dient Cinerex een overeenkomst te hebben gesloten met een binnenlandse vennootschap die als voornaamste doel heeft audiovisuele werken te ontwikkelen en te produceren. Een televisie-
APRIL 2008
Figuur 1: De tijdsbalk To do – investeerder
(2)
(3) – (4)
To do – producent (1)
(2)
18 maanden (5)
(7) – (8)
4 jaar (6)
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
I
nvesteren in filmproducties biedt ook niet-financiële voordelen.
(1) Aanvraag (en verkrijging) erkenning als Europees werk (2) Afsluiten raamovereenkomst (3) Uiterlijke datum storting financiering (4) Uiterlijke datum behoud van investering (5) Uiterlijke datum besteding Belgische uitgaven (6) Voorbereiding dossier voor verkrijging finale attest (7) Uiterlijke datum voor aanvraag en voorlegging finale attest (8) Uiterlijke datum voor overdracht vrijstelling en onaantastbaarheidvoorwaarde
omroep of een onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen, wordt hierbij niet als een binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken beschouwd. Een andere voorwaarde bestaat erin dat de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken, op het moment van afsluiting van de raamovereenkomst, geen achterstallen mag hebben bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. Daarenboven moet Cinerex een vennootschap zijn die belastingplichtig is in België. Hieronder verstaan we zowel de binnenlandse vennootschappen die onderworpen zijn aan de Belgische vennootschapsbelasting als de Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die aan de belasting der niet-inwoners onderworpen zijn (artikel 227, 2° W.I.B. 92) (personele voorwaarden). (2) Sluiten raamovereenkomst Voorgaande voorwaarden zijn voldaan en Cinerex sluit een raamovereenkomst met de audiovisuele producent. Deze raamovereenkomst mag slechts betrekking hebben op één erkend audiovisueel werk en dient een aantal wettelijk vastgelegde clausules te bevatten.
(3) Uiterlijke datum storting financiering Cinerex kan dan op twee wijzen bijdragen in de financiering van het audiovisuele werk (investeringsvoorwaarden): hetzij door het verstrekken van leningen, die maximum 40 % van de totale taxshelterfinanciering mogen bedragen, hetzij door het kopen van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het audiovisuele werk (minimaal 60 % van het totale geïnvesteerde bedrag)3. Om van de belastingsvrijstelling via de tax shelter te kunnen genieten moet nog aan enkele andere beperkingen voldaan zijn. Zo mag de vrijstelling maximaal 50 % van de belastbare gereserveerde winst van het belastbare tijdperk bedragen, met een absoluut maximum van 750.000 euro per jaar. Deze absolute bovengrens wordt bereikt bij een investering van 500.000 euro. Indien Cinerex aanspraak wil maken op deze vrijstelling moet ze de onaantastbaarheidvoorwaarde naleven tot het voltooiingattest wordt ontvangen. Deze voorwaarde houdt in dat de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans wordt geboekt en dat dit bedrag niet mag worden gebruikt voor enige beloning of toekenning. De maximuminvestering van 500.000 euro vereist een belastbare gereserveerde winst van 1.500.000 euro. Indien er geen of onvoldoende belastbare gereserveerde winst van een belastbaar tijdperk is om de vrijstelbare sommen in mindering te brengen, mag het niet aangewende gedeelte in de tijd
1 Zie de invoering van artikel 194ter 194ter in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (W.I.B. 92). 2 Zie richtlijn Televisie zonder Grenzen van de EuroEuropese Unie. Voor de erkenning als Europees werk binnen de Vlaamse Gemeenschap moet men zich wenden tot de afdeling Media en Film. 3 Kredietinstellingen vormen hierop een uitzondeuitzondering. Zij mogen wel investeren en genieten van de voordelen van de tax shelter door het verwerven van rechten op het audiovisuele werk, maar niet door het verstrekken van leningen.
12-13
worden overgedragen naar de volgende belastbare jaren.
(6) Voorbereiding dossier voor verkrijging finale attest
In dit voorbeeld zal Cinerex het maximum van 500.000 euro investeren. Deze investering bestaat voor 40 % uit een lening (200.000 euro) en voor 60 % uit risicodragend kapitaal (300.000 euro) (stap 3 op de tijdsbalk). De financiering van de productieen exploitatiekosten dient uiterlijk binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum waarop de raamovereenkomst werd gesloten, te worden gestort aan de binnenlandse vennootschap voor de productie van audiovisuele werken. Indien aan alle voorwaarden voldaan is, zal Cinerex van een belastingsvoordeel kunnen genieten ten bedrage van (500.000 * 34 % * 150 %) = 255.000 euro. Bovendien zal de lening terugbetaald worden aan een interestvoet van 5 %.
De eerste keer dat de belastingvrijstelling wordt aangevraagd, moet bij de aangifte zowel de raamovereenkomst alsook het bewijs van erkenning van het audiovisueel werk als Europees werk worden toegevoegd.
(4) – (5) Uiterlijke datum behoud van investering en besteding Belgische uitgaven De toegepaste vrijstelling per belastbaar tijdperk mag echter de vermelde grenzen niet overschrijden en bovendien is de overdracht beperkt in de tijd. De schuldvorderingen en eigendomsrechten, verkregen bij het sluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst, moeten worden gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheden in België en in volle eigendom worden behouden tot het werk af is. Deze niet-overdraagbaarheid is beperkt tot een periode van 18 maanden vanaf de datum van ondertekening van de raamovereenkomst. Indien gedurende enig belastbaar tijdperk, één of andere van de bovenstaande voorwaarden niet langer meer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbaar tijdperk.
(7) – (8) Uiterlijke datum voor aanvraag, voorlegging finale attest, overdracht vrijstelling en onaantastbaarheidvoorwaarde Uiterlijk vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst, moet de producent bij de betrokken Gemeenschap schriftelijk bevestigen dat: • het audiovisuele werk voltooid is; • aan de voorwaarde betreffende Belgische bestedingen is voldaan; • het geld van de tax shelter uitsluitend voor de productie werd aangewend; • alle grenzen voor de taxsheltervrijstelling werden nageleefd; • de onder tax shelter gefinancierde middelen door de investeerder daadwerkelijk betaald zijn, binnen de 18 maanden na het afsluiten van de raamovereenkomst. Ook Cinerex moet eveneens uiterlijk binnen de vier jaar na afsluiting van de raamovereenkomst een voltooiingsattest kunnen voorleggen aan de Controledienst van de Federale Overheidsdienst Financiën. In dit attest bevestigt de betrokken Gemeenschap dat de productie is voltooid met een taxshelterfinanciering van maximum 50 % van de totale financiering en dat de belastingvrijstelling effectief werd aangewend ter financiering van de productie. Ingeval Cinerex de attesten niet binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst verkregen heeft of de Controledienst ze niet tijdig ontvangen heeft, wordt de voorlopig vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbaar tijdperk (FODFIN, 2006).
Tabel 1: cijfervoorbeeld: investering van 500.000 euro Investeerder
Tax Shelter Bedrag Etappes
€ 500.000,00 Fee
CASH OUT
Oktober 2005
Ondertekening raamovereenkomst
Oktober 2005
Belastingsbesparing (34 % x 150 %)=
51 %
Oktober 2005
Lening (max. 40 %)
40 %
€ 200.000
Oktober 2005
Kapitaal storting (min. 60 %)
60 %
€ 300.000
Maart 2007
Terugbetaling lening
Maart 2007
Rente vergoeding
2007
Saldo winstdeelname
Bron: Marmont (2006)
CASH IN
CASH SALDO
€ 255.000
€ 255.000 € 55.000 € -245.000
€ 200.000
€ -45.000
5%
€ 15.000
€ -30.000
10 %
€ 30.000
€0
Nota: 34 % is het algemeen vennootschapsbelastingtarief
APRIL 2008
Ten slotte is Cinerex door haar kapitaalinvestering in de productie mede-aandeelhouder en heeft zij recht op een winstdeelname indien de film een commercieel succes blijkt. In dit voorbeeld bedraagt de winstdeelname 10 % en leidt uiteindelijk tot een breakeveninvestering. Tabel 1 vat het cijfervoorbeeld van Cinerex nog eens samen.
Het financiële toezicht Zowel de investerende vennootschap (Cinerex) als de filmproducent kunnen bij het leggen van contacten een beroep doen op een tussenpersoon: de onafhankelijke intermediair. De taak van deze onafhankelijke intermediair bestaat erin om geschikte filmprojecten uit te kiezen en vervolgens aan te bieden aan mogelijke investeerders. Daarnaast is de onafhankelijke intermediair verantwoordelijk voor de financiële risicobeperking van de investeerders. Hij voorziet hierbij in een aantal controlemechanismen: • financiële analyse van het filmproject en de betrokken partijen; • potentiële investeerders krijgen garantie van volledige terugbetaling van het geïnvesteerde bedrag en interesten (gewaarborgd door een bankgarantie); • afsluiten verzekering die garandeert dat het audiovisuele werk daadwerkelijk dient te worden voltooid en die erop toekijkt dat alle voorwaarden voor het behoud van de taxsheltervrijstelling worden nageleefd; • aanstellen van een collection agent die ervoor zorgt dat de opbrengsten van de film niet meteen naar de producent gaan, maar worden verdeeld over alle betrokken partijen.
Waarom zou ik als bedrijf in een film investeren? Naast het belastingvoordeel, biedt investeren in filmproducties ook niet-financiële voordelen. Enkele voorbeelden hiervan zijn het verhogen van de naambekendheid of het verspreiden van exclusieve ringtones en clips van de film onder het klantenbestand (in het geval van Proximus en Belgacom). Voor het Olense IT-bedrijf Elmos staat investeren in een filmproductie (“Kruistocht in Spijkerbroek”) gelijk aan investeren in klantenbinding. Door bezoeken aan opnames en kaarten voor de avant-première aan te bieden, waren zij in staat om een publiek te bereiken dat anders moeilijk te bereiken valt, zoals een manager die met zijn kinderen naar de film komt (De Preter, 2006). Vaak bestaat er ook een uiterst dunne lijn tussen de artistieke en commerciële doeleinden van een film. Specifieke producten en merken kunnen bijvoor-
beeld tijdens een film in beeld worden gebracht. Vaak net lang genoeg, zodat het merk zichtbaar en identificeerbaar wordt voor de kijker. Deze marketingtechniek noemt men product placement en heeft als doelstelling de merkherkenning, de merkbekendheid en/of het imago van het bedrijf te verhogen. Deze verdoken reclame van een bepaald merkproduct, tegen enige vorm van betaling, groeit steeds meer uit tot een belangrijke extra inkomstenbron voor filmproducenten (Blondé & Roozen 2007)4. Voorts stellen we vast dat vandaag de dag vele Belgische regio’s en steden de culturele ambassadeursfunctie van de film erkennen en stimuleren. Film is dus een medium dat op een zeer veelzijdige manier kan worden benut. Het is vaak zelf een bron van aandacht in andere media. Denk maar aan televisie, radio, kranten en tijdschriften die allemaal wel aandacht besteden aan filmproducties. Op deze manier vormen film en de andere audiovisuele werken, voor investerende ondernemingen, een interessante bron aan marketingmogelijkheden.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
T
ot op heden zijn het dan ook vooral Belgische middelgrote, familiale bedrijven die van de tax shelter gebruikmaken.
De toekomst van de tax shelter Om misbruiken bij de invoering van de tax shelter te vermijden, kiest België om, in tegenstelling tot de tax shelter in Nederland, bescheiden maar controleerbaar van start te gaan. Zo leidt de definitie van audiovisueel werk tot de uitsluiting van bijvoorbeeld kortfilms en worden particulieren niet in aanmerking genomen als potentiële investeerders. Op termijn overweegt de Belgische wetgever de tax shelter wel open te stellen voor particulieren. Hoewel voordelig voor de filmindustrie, kijkt de fiscus hier tegen op. Deze uitbreiding zou immers gepaard gaan met lagere fiscale ontvangsten en een hogere administratieve kost omdat meer dossiers door de administratie moeten worden opgevolgd (Vereenooghe, 2005). Tot op heden zijn het dan ook vooral Belgische middelgrote, familiale bedrijven die van de tax shelter gebruikmaken. De reden waarom grote bedrijven (multinationals) achterwege blijven, is dat de beslissing tot het al dan niet investeren in een Belgische film, bij de moederonderneming ligt. Een moeilijke klus, vermits deze laatste zich vaak in het buitenland situeert en dus niet meteen bekend is met de Belgische filmmarkt en haar fiscale gunsttarief. Daarenboven is het financiële voordeel voor deze multinationals ook vaak te beperkt in verhouding tot de geïnvesteerde tijd en kost. Dit probleem wil men echter oplossen door een verhoging van het plafond per investeerder toe te staan. Hierdoor stijgt de totale investering en kunnen deze bedrijven meerdere producties ondersteunen.
4 In Vlaanderen echter is product placement strikt gezien wettelijk verboden (Vlaams Parlement, 2006). Enkel indien de betrokken merkproducten onvermijdbaar en noodzakelijk zijn voor de film, wordt product placement toch toegestaan.
14-15
Een andere mogelijke uitbreiding van de tax shelter is investeringen toe te staan in andere artistieke sectoren, zoals de modewereld en de muziekindustrie (Vereenooghe, 2005).
Conclusie Sinds aanslagjaar 2004 beschikt België over een taxshelterwetgeving. Dit is een fiscale gunstmaatregel die een interessante win-winsituatie oplevert voor zowel de investerende bedrijven als voor de audiovisuele industrie. Zo beschikt deze laatste over een nieuwe financieringsbron, terwijl de investerende vennootschappen genieten van een mix aan fiscale en marketingvoordelen. Ondanks de aantrekkelijkheid en het doel van de tax shelter om investeringen in de Belgische audiovisuele sector te verbeteren en te stimuleren, hebben wij de indruk dat de Belgische tax shelter voor vele potentiële investeerders nog relatief onbekend terrein is. Met deze bijdrage hebben we dan ook getracht om deze leemte op te vullen.
Referentielijst Blondé, K. en Roozen, I. (2007), “Is product placement een effectief communicatie instrument op de televisie?”, Tijdschrift voor Marketing, april. Circulaire nr. Ci.RH.421/566.524 van 23 december 2004, Maatregelen ter aanmoediging van de financiering van erkende Belgische audiovisuele werken (Tax Shelter), art. 194ter, W.I.B. 92. Clou Partners (SA), Public Film Funding in Europe, http://www.e-m-p-a.org, 24 februari 2007. The Council of Europe (1992), European Convention on Cinematographic Co-Production, http://www.ebu.ch, 30 januari 2007. De Preter W. (2006), De Belgische film: fiscaal en maatschappelijk verantwoord, De Standaard. Federale Overheidsdienst Financiën (2006), Tax Shelter, Fiscale maatregelen ten voordele van de audiovisuele productie, Brussel, Federale Overheidsdienst Financiën. Marmont (2006), Film & Tax Shelter: een opvallende combinatie met marketingmogelijkheden, Brussel, Marmont. Vereenooghe, S. (2005),“Investeerders geloven in Belgische film”, De Tijd, 20 juni, http://tijd.info2clear.com, 10 juli 2006.
Vlaams Audiovisueel Fonds (2006), Intern reglement in uitvoering van de beheersovereenkomst en de bijlage van de beheersovereenkomst, http://www.vaf.be, 22 augustus 2006. Vlaams Parlement (2006), Hoorzitting over het voorstel van Europese richtlijn ‘Televisie zonder grenzen’, http://jsp.vlaamsparlement. be, 7 mei 2006.
>
Laatste berichtgeving van de IASB 1 februari 2008 – 31 maart 20081
VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER
Senior Manager Zaakvoerder Cethys IFRS Training & Consulting IFRS Advice & Assurance Docent aan de VUB en de Deloitte Bedrijfsrevisoren Universiteit Antwerpen
Er werd slechts één finaal document gepubliceerd gedurende de laatste twee maanden: de aanpassing van IAS 32 met betrekking tot financiële instrumenten met verkoopoptie. Daarnaast werden in februari en maart drie discussiedocumenten gepubliceerd waaronder één over de vereenvoudiging van de verslaggeving over financiële instrumenten. Daarnaast vermelden we de publicatie van een project over IFRS-taxonomie volgens de XBRL-taal die dient om IFRS-gegevens uit te wisselen.
worden geherclassificeerd als eigen vermogen omdat ze een residueel belang in de nettoactiva van de entiteit vertegenwoordigen. In het document worden gedetailleerde voorwaarden gegeven om deze instrumenten te identificeren. De algemene principes zijn de volgende: • instrumenten met verkoopoptie die ondergeschikt zijn aan alle andere klassen van instrumenten en die de houder het recht geven op een evenredig aandeel in de nettoactiva van de entiteit bij liquidatie. • instrumenten, of componenten van instrumenten, die ondergeschikt zijn aan alle andere klassen van instrumenten en die de entiteit verplichten om enkel bij liquidatie een evenredig aandeel in de nettoactiva van de entiteiten over te dragen. De IASB heeft ook IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening aangepast om bijkomende informatieverschaffing te vereisen in verband met instrumenten met verkoopoptie en verplichtingen bij liquidatie. De aanpassingen zijn van toepassing op periodes die beginnen op of na 1 januari 2009. Eerdere toepassing is toegelaten.
IASB 14/02/2008: Aanpassing van IAS 32 voor financiële instrumenten met verkoopoptie en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie De IASB heeft IAS 32 – Financiële instrumenten: presentatie aangepast met betrekking tot de presentatie in de balans van financiële instrumenten met verkoopoptie (puttable financial instruments) en verplichtingen die ontstaan bij liquidatie. Volgens de huidige versie van de standaard moet de entiteit die een instrument uitgeeft waardoor de entiteit verplicht kan worden om geldmiddelen of andere financiële activa over te dragen in ruil voor de afwikkeling of terugkoop ervan, dit instrument classificeren als een financiële verplichting. Door de aanpassing moeten bepaalde van deze financiële instrumenten
28/02/2008: Discussiedocument over de definitie van eigen-vermogensinstrumenten De IASB heeft een discussiedocument (Discussion paper) gepubliceerd over financiële instrumenten met eigenschappen van eigen vermogen. Het document bestaat uit twee delen: een uitnodiging om commentaar te leveren en, in een afzonderlijk document, de voorlopige FASB-inzichten over dit onderwerp gepubliceerd in november 2007 (Preliminary Views Financial Instruments with Characteristics of Equity). IAS 32 behandelt momenteel het verschil tussen verplichtingen en eigen vermogen. In het discussiedocument worden twee algemene problemen in verband met IAS 32 aangehaald: • onzekerheid over de toepassing van de principes in IAS 32; en
• of deze principes leiden tot een gepast onderscheid tussen eigen-vermogensinstrumenten en andere instrumenten. Het FASB-document beschrijft drie benaderingen om eigen-vermogensintrumenten van andere instrumenten te onderscheiden: • Basis eigendom • Afwikkeling van eigendom • Herziening van verwachte resultaten. Voorlopig gaat de voorkeur van het FASB uit naar de benadering die uitgaat van de basis eigendom. De IASB heeft deze benaderingen en mogelijke alternatieve methoden nog niet besproken en heeft voorlopig geen voorkeur. De IASB geeft echter wel een aantal gevolgen voor IFRS van de drie benaderingen. Bijvoorbeeld: • Volgens de benadering die uitgaat van de basis eigendom zouden minder instrumenten vallen onder de definitie van eigen vermogen dan volgens de huidige versie van IAS 32. • Classificaties volgens de benadering die vertrekt van de afwikkeling van de eigendom zouden grotendeels overeenkomen met de huidige classificaties. Er zouden wel meer instrumenten worden opgedeeld in componenten en minder derivaten zouden worden geclassificeerd als eigen vermogen. Het discussiedocument wil nagaan of het voorstel van het FASB een goed startpunt is voor de discussies van de IASB. Indien het project wordt toegevoegd aan de actieve agenda van de IASB (op dit moment maakt het deel uit van de onderzoeksagenda), wil de IASB er een gezamenlijk project met het FASB van maken. Commentaren worden verwacht tegen 5 september 2008.
1 Voor meer informatie kunt u ook terecht op TaxToday van Kluwer: www.taxtoday.be.
16-17
20/03/2008: Discussiedocument over de vereenvoudiging van de financiële verslaggeving over financiële instrumenten De IASB heeft een discussiedocument gepubliceerd met als titel Reducing Complexity in Reporting Financial Instruments. Het uiteindelijk doel is de vervanging van IAS 39. Het document analyseert de belangrijkste oorzaken van complexiteit in de huidige IFRS en besluit dat dezelfde waarderingsmethode zou moeten worden gebruikt voor alle instrumenten die in het toepassingsgebied van de standaard vallen. Bovendien wordt uitgelegd waarom de reële waarde de enige waardering is die alle relevante informatie geeft voor alle types van instrumenten. De IASB is er zich van bewust dat een algemene waardering tegen reële waarde niet zonder meer onmiddellijk kan ingevoerd worden. Daarom worden in het document tussentijdse benaderingen voorgesteld die vrij snel tot een verbetering en een vereenvoudiging van de waardering en van hedge accounting zouden kunnen leiden. Bijvoorbeeld: • Reductie van het aantal categorieën van financiële instrumenten; • Vervanging van de bestaande waarderingsmethoden door een waardering tegen reële waarde en een aantal optionele uitzonderingen op deze waarderingsmethode; • Vereenvoudiging van hedge accounting. Commentaren worden verwacht tegen 19 september 2008.
31/03/2008: Publicatie van de XBRL-taxonomie voor IFRS De XBRL-commissie van de IASB heeft een voorlopige versie gepubliceerd van de XBRL-taxonomie voor IFRS voor 2008 (IFRS XBRL Taxonomy 2008). De door de IASB gepubliceerde taxonomie vertaalt de IASB-standaarden en interpretaties volgens XBRL. XBRL (eXtensible Business Reporting Language) is een informaticataal die specifiek werd ontwikkeld voor het uitwisselen van gegevens.
De specifieke eigenschappen van XBRL zullen de gebruikers van de taxonomie toelaten om financiële gegevens te publiceren, op te vragen en te vergelijken. Deze versie van de 2008 taxonomie kan u gratis downloaden van de website van de IASB2. Finale versie van het document wordt verwacht in juni 2008.
Europa IASB-PUBLICATIES DIE OP 31 MAART 2008 NOG NIET ZIJN GOEDGEKEURD Positief advies van EFRAG?
Stemming van ARC?
Finale goedkeuring?
Verwacht in derde trimester 2008
Verwacht in oktober 2008
Verwacht in eerste trimester 2009
IFRIC 12 – Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten
✔
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
IFRIC 13 – Klantengetrouwheidsprogramma’s
Verwacht in april of mei 2008
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
IFRIC 14 – IAS 19 – Beperking van activa uit hoofde van toegezegdpensioenregelingen, minimale financieringsverplichtingen en hun interactie
Verwacht in april 2008
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
✔
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
Verwacht in oktober 2008
Verwacht in eerste trimester 2009
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
Verwacht in juni of juli 2008
Verwacht tegen het einde van 2008
STANDAARDEN IFRS 3 (herzien in 2008) – Bedrijfscombinaties INTERPRETATIES
AANPASSINGEN
27/03/2008: Discussiedocument over personeelsbeloningen Het discussiedocument met als titel Preliminary Views on Amendments to IAS 19 Employee Benefits is de eerste stap van een project rond afspraken over vergoedingen na uitdiensttreding (post-employment benefit promises). In eerste instantie wordt gewerkt aan een verbetering van IAS 19. Op langere termijn wil de IASB met het FASB samenwerken aan een gezamenlijke standaard over afspraken over vergoedingen na uitdiensttreding. Commentaren worden verwacht tegen 26 september 2008. Het is de bedoeling van de IASB om tegen 2011 een herziene versie van IAS 19 te hebben.
2 www.iasb.org/xbrl/taxo.asp.
Aanpassing van IAS 23 – Financieringskosten
Aanpassing van IAS 1 – Verwacht in april 2008 Presentatie van de jaarrekening Aanpassing van IAS 27 – Verwacht in derde De geconsolideerde jaartrimester 2008 rekening en de enkelvoudige jaarrekening Aanpassing aan IFRS 2 – Op aandelen gebaseerde Verwacht in april betalingen (Voorwaarden of mei 2008 voor onvoorwaardelijke toezegging en annulaties) Aanpassing aan IAS 32 – Financiële instrumenten met verVerwacht in april koopoptie en verplichtinof mei 2008 gen die ontstaan bij liquidatie
Voor de meest recente versie zie: http://www.efrag.org/content/default.asp?id=4090.
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Gedragslijnen inzake de beroepsrelaties tussen de leden van het IBR, het IAB en het BIBF Overwegende:
Definities
Dat de drie Instituten duidelijk hun wil hebben uitgedrukt om de evenwichtige interprofessionele relaties tussen hun leden te promoten;
De woorden “leden van een ander Instituut” verwijzen naar de leden van het IBR, het IAB en het BIBF.
Dat deze wil zal worden gerealiseerd door middel van een coherente en systematische toepassing van de confraterniteitsprincipes;
Een “niet-permanente controleopdracht” is een opdracht, voorzien door of krachtens de wet, die geen commissarismandaat is, die erin bestaat financiële informatie te controleren en die resulteert in een verslag waarvan derden, volledig of gedeeltelijk, kennis kunnen nemen.
Dat deze principes toegepast moeten worden op de relaties tussen de leden van de drie Instituten op het vlak van de boekhoudkundige expertise (intern en/of extern), van de boekhouding en van de fiscaliteit, alsook, voor zover de wet zich hier niet tegen verzet, van de wettelijke controleopdrachten; Dat deze principes evenwel als zodanig niet van toepassing zijn op de relaties tussen de leden van eenzelfde Instituut, in de mate waarin meer specifieke aanvullende regels zijn voorzien; Dat de drie Instituten hebben beslist een ontwerp van gedragslijnen voor advies over te maken aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen; Dat deze beslissing respectievelijk werd genomen door: • de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten op 24 september 2004; • de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren op 29 oktober 2004; • de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten op 6 december 2004; Dat rekening werd gehouden met het advies van 19 juli 2005 van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen betreffende deze gedragslijnen; Dat deze gedragslijnen de plichtenleer van de respectievelijke Instituten, vastgesteld bij de koninklijke besluiten van 10 januari 1994 (IBR), 23 december 1997 (BIB – thans BIBF) en 1 maart 1998 (IDAC – thans IAB), nader invullen en derhalve steeds dienen gelezen te worden in overeenstemming met deze reglementaire bepalingen; Dat deze gedragslijnen de bestaande deontologische aanbevelingen betreffende de wederzijdse relaties in het kader van de beroepsuitoefening die van kracht waren tussen enerzijds het IDAC (nu het IAB) en het BIB (thans BIBF), alsook deze die van kracht waren tussen het IDAC (thans IAB) en het IBR, vervangen;
De “gewoonlijke raadgever” is degene die op recurrente wijze dienstverleningen verricht zoals vermeld in artikel 183ter van het K.B. van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen. Een “recurrente opdracht” is de assisterende of raadgevende opdracht die voortvloeit uit een overeenkomst van onbepaalde duur, of uit herhaalde overeenkomsten van bepaalde duur waarvan de totale looptijd één jaar overschrijdt. De “entiteit” is de rechtspersoon of natuurlijke persoon voor wie een opdracht wordt uitgevoerd. Eerste principe – Aanvaarding van een controleopdracht Alvorens een niet-permanente controleopdracht te aanvaarden, mag de bedrijfsrevisor of de externe accountant – noch hijzelf, noch een persoon met wie hij beroepshalve in samenwerkingsverband staat –, zich in een situatie bevinden of hebben bevonden in de loop van de twee jaren voorafgaand aan de opdracht die zijn onafhankelijkheid in vraag stelt in de entiteit die het voorwerp uitmaakt van de controleopdracht. Tweede principe – Aanvaarding van een raadgevende opdracht Na het uitvoeren van een niet-permanente controleopdracht in een entiteit waarvan een lid van een ander Instituut de gewoonlijke raadgever is, dient de bedrijfsrevisor of externe accountant die de controle heeft uitgevoerd, alsook elke persoon met wie deze laatste beroepshalve een samenwerkingsverband heeft, zich te onthouden het lid van het ander Instituut op te volgen in zijn functie van gewoonlijke raadgever in deze entiteit. Deze verzaking loopt twee jaar na de datum van de ondertekening van het verslag. Deze verzaking betreft geen aanvaarding van een nieuwe controleopdracht.
Dat deze gedragslijnen werden goedgekeurd door: • de Nationale Raad van het Beroepsinstituut van Erkende Boekhouders en Fiscalisten op 21 maart 2008 • de Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren op 11 april 2008 • de Raad van het Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten op 5 mei 2008
->
Dat deze gedragslijnen van kracht worden op 1 juni 2008;
«
IBR »
«
IAB »
«
BIBF »
18-19
> ->
«
IBR »
«
IAB »
«
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
BIBF »
Derde principe – Meningsverschil Wanneer het lid van een Instituut, dat geen commissarismandaat bekleedt, op aanzienlijke wijze de werkzaamheden of de attestering van een lid van een ander Instituut in vraag stelt, zal hij steeds zorgvuldig en omzichtig handelen. Onverminderd meer specifieke of tegengestelde wettelijke of reglementaire bepalingen (met name op het vlak van het beroepsgeheim), zal hij de betrokkene, vóór elke mededeling aan de entiteit, bij voorkeur schriftelijk in kennis stellen van de punten waarover het meningsverschil gaat. Het lid van het andere Instituut wiens werkzaamheden of attesteringen in vraag worden gesteld, dient onmiddellijk de geformuleerde opmerkingen te onderzoeken en een met zorg en voorzichtigheid opgesteld antwoord te verschaffen. De ene en/of andere beroepsbeoefenaar zullen, indien nodig, het advies van een confrater of raadsman inwinnen.
contact op te nemen met zijn voorganger, zelfs indien de opvolging niet onmiddellijk plaatsvindt. Het lid van het ander Instituut dient, in de mate waarin het beroepsgeheim zich hiertegen niet verzet, zijn opvolger in kennis te stellen van alle elementen die, indien de betrokken opvolger hiervan op de hoogte was, hem ertoe zouden kunnen leiden de opdracht te weigeren. De contacten tussen voorganger en opvolger zullen van die aard zijn dat een bewijs kan worden geleverd van de naleving van voornoemde gedragslijnen. Vijfde principe – Onbetaalde erelonen Onverminderd de striktere deontologische bepalingen eigen aan elk beroep, is de opvolger gehouden te informeren naar de betaling van de verschuldigde en onbetwiste erelonen van zijn voorganger. Desgevallend dient de opvolger er bij de entiteit op aan te dringen deze erelonen te betalen.
Vierde principe – Contacten met de voorganger Zonder afbreuk te doen aan de aan de commissaris voorbehouden wettelijke opdrachten en aan de specifieke dentologische bepalingen eigen aan elk Instituut, dient het lid van een Instituut, vooraleer een opdracht te aanvaarden, de entiteit te ondervragen over het feit dat een lid van een ander Instituut deze opdracht vervult of vervuld heeft in de loop van de 12 vorige maanden. Zonder afbreuk te doen aan de aan de commissaris voorbehouden wettelijke opdrachten, dient het lid van een Instituut dat wordt gevraagd om binnen een termijn van 12 maanden een lid van een ander Instituut op te volgen binnen dezelfde opdracht, voorafgaand
Zesde principe – Overdracht van het dossier Onverminderd de bepalingen inzake het beroepsgeheim, dient de voorganger, onverwijld en losstaand van de betaling van zijn erelonen, alle documenten, ongeacht de drager, eigendom van de cliënt, alsook deze die vallen onder de wederzijdse confraternele bijstand en hoffelijkheid, ter beschikking te stellen van de entiteit of van het lid van een ander Instituut dat hem opvolgt. De voorganger dient een inventaris op te maken in tweevoud, die door hem en zijn geldig gevolmachtigde opvolger of door de entiteit zullen worden gedateerd en getekend.
De drie Instituten waren op 19 en 20 maart aanwezig op het salon ONDERNEMEN in Tour en Taxis te Brussel
«
IBR »
«
IAB »
«
BIBF »
Seminarie met de heren Roland Rosoux (expert-adviseur op het kabinet van de minister van Financiën), André Bert (Voorzitter IAB), Roland Smets (Voorzitter BIBF) en Pierre P. Berger (Voorzitter IBR).
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Het IAB aanwezig op twee forums boekhoudkundige en financiële beroepen
«
IAB »
Het IAB nam op 24 januari deel aan het “Expoforum de la comptabilité” in Charleroi, en aan het forum “Boekhoudkundige en Financiële beroepen” op 29 januari in Gent.
Salon Ondernemen 2008 Het IBR, het BIBF en het IAB hebben actief deelgenomen aan het salon Ondernemen 2008, dé place-to-be waar KMO’s, zelfstandigen en vrije beoepen elkaar konden treffen op 19 en 20 maart in Tour & Taxis (Brussel). Nieuw dit jaar was dat de studiedag op 19 maart die voorbehouden was aan de cijferberoepers, werd georganiseerd door de drie Instituten. Op die studiedag werden heel uiteenlopende thema’s behandeld, zoals de administratieve vereenvoudiging zoals uitgelegd in de Mededeling van de Europese Commissie van 10 juli 2007, de nieuwigheden in het faillissementsrecht, de vereffening en het gerechtelijk akkoord, de toegevoegde waarde van een commissaris in een KMO, alsook de laatste ontwikkelingen in het beroep van accountant en belastingconsulent. De bezoekers konden ook tijdens de discussierondes de leden van het Instituut raadplegen die ze wensten te ontmoeten.
«
IBR » «
« IAB »
BIBF »
20
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Vrijdag 6 juni: Viering 15 jaar BIBF Het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten (BIBF) organiseert naar aanleiding van zijn vijftiende verjaardag een speciaal evenement te Brussel op 6 juni 2008. De viering bestaat uit een academisch gedeelte, een concert van de zanggroep Scala en een walking dinner. Op het programma van het academische gedeelte staat de uitreiking van de BIBF-prijzen, hulde aan de nieuwe erkende boekhouders en hun stagemeesters en de voorstelling van het jaarverslag 2007. Het slotwoord wordt gehouden door mevrouw Sabine LARUELLE, minister van Middenstand en Landbouw, en door de heer Jean-Paul SERVAIS, Voorzitter van de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. De inschrijvingsmodaliteiten en het volledig programma zullen begin mei 2008 via de homepage van de website www.bibf.be van het BIBF worden meegedeeld.
«
BIBF »
“
Op de stand van het BIBF (van links naar rechts): Veerle Sleeuwagen (lid van de Nationale Raad BIBF), Jean-Marie Conter (Penningmeester en verantwoordelijke Public relations BIBF), Roland Smets (Voorzitter BIBF), Marc Van Thournout (plaatsvervangend lid Nationale Raad) en Kurt Winkelmans (lid Nationale Raad BIBF)
BIBF”
In de consultatieruimte antwoordt de heer Kurt Winkelmans, raadslid BIBF, op de vele vragen van de toekomstige ondernemers. Tevens verduidelijkt hij de rol van de erkende boekhouder-fiscalist als eerste adviseur van de bedrijfsleider.
In memoriam
Pierre Colaert lid van het redactiecomité van TAA Het is altijd pijnlijk om het overlijden van een confrater aan te kondigen. Dat is zeker het geval wanneer het gaat om een jonge persoonlijkheid, van wie we gehoopt hadden nog jaren van zijn kwaliteiten, zowel intellectueel als menselijk, te kunnen genieten. Pierre COLAERT werd op 30 maart 2008 van zijn familie weggerukt, als gevolg van een auto-ongeluk, nauwelijks tien dagen na zijn 46ste verjaardag. Na zijn juridische opleiding aan de Universiteit Gent en een bijkomende opleiding fiscaliteit aan dezelfde universiteit startte Pierre zijn professionele loopbaan bij Coopers & Lybrand. Zijn praktische en nauwgezette benadering van de boekhouding en de fiscaliteit, maar vooral zijn visie en zijn uitstraling maakten het hem vervolgens mogelijk om niet alleen het Belgische kantoor “Acos Berk Accountants” te ontwikkelen, maar ook om een bepalende bijdrage te leveren aan het Europese netwerk Baker Tilly. Als lid van het redactiecomité van Tax Audit & Accountancy, benoemd door het BIBF, gaf Pierre blijk van een grote objectiviteit en een feilloze beschikbaarheid, onder meer om ontwerpartikels na te lezen, auteurs voor te stellen en uiteindelijk ook hier de fundamentele basis te leggen van een nieuwe constructie. Pierre was een onmisbare schakel in de werking van T.A.A.! We willen Pierre daarvoor bedanken, al hadden zijn collega’s binnen het redactiecomité hem liever hun dank uitgesproken bij leven en welzijn, en pas binnen heel veel jaren.
MICHEL DE WOLF
Hoofdredacteur
IBR
Instituut van de Bedrijfsrevisoren Koninklijk Instituut
B&E
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
Business & Economics
BIBF
Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
PUBLISHING GROUP