April
JAARGANG 2 NR. 2 / 2007 VERSCHIJNT 6X PER JAAR (FEB/APR/JUNI/AUG/OKT/DEC) AFGIFTEKANTOOR GENT X P608073
2007
8
Tax Audit & Accountancy
Interview met Minister Verwilghen
IBR
KAFT_Ned.indd 1
IAB
BIBF
18-04-2007 15:23:19
Inhoud
Sluiting van ondernemingen wegens belastingachterstallen: voorzichtig!
1 Enkele moeilijkheden die grote verenigingen ondervinden bij het vervullen van hun nieuwe boekhoudkundige verplichtingen
2 Interview met Minister Verwilghen: “De grootste hervorming van het revisoraat sinds meer dan twintig jaar.”
8 Btw-eenheid biedt kansen tot besparingen en vereenvoudigingen
10 Belangrijkste wijzigingen inzake de neerlegging van jaarrekeningen vanaf 1 april 2007
13 Laatste berichtgeving van het IASB 1 februari 2007 - 31 maart 2007
16 Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
TAX AUDIT & ACCOUNTANCY Tweemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBF Aanbevolen citeerwijze: T.A.A. Afgiftekantoor: Gent X REDACTIECOMITÉ P. P. Berger P. Colaert G. Delvaux M. De Wolf (Hoofdredacteur) C. Fischer S. Mercier C. Van der Elst E. Vercammen REDACTIESECRETARIAAT S. Massagé Uitgever NV die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T (050) 47 12 72 F (050) 33 51 54 E
[email protected] VERANTWOORDELIJKE UITGEVERS G. Delvaux Voorzitter IAB Livornostraat 41 1050 Brussel T (02) 543 74 90 F (02) 543 74 91 A. Kilesse Voorzitter IBR Arenbergstraat 13 1000 Brussel T (02) 512 51 36 F (02) 512 78 86 M.-J. Paquet Voorzitter BIBF Legrandlaan 45 1050 Brussel T (02) 626 03 80 F (02) 626 03 90
19
KAFT_Ned.indd 2
18-04-2007 15:23:19
Sluiting van ondernemingen wegens belastingachterstallen: voorzichtig!
Editoriaal
BW_NED.indd 1
Zoals dat een gewoonte is geworden, heeft de Regering in het Belgisch Staatsblad van 28 december 2006 een programmawet afgekondigd die voornamelijk fiscale bepalingen met een invloed op de begroting bevat, evenals een wet met diverse bepalingen. De teksten zijn bijzonder ingewikkeld, want ze bevatten meer dan 600 artikels die betrekking hebben op alle mogelijke domeinen. We willen hier zeker geen oordeel vellen over de opportuniteit van zulke wetten, en evenmin over de gebruikte methode voor het uit handen geven van een aantal modaliteiten inzake de toepassing of interpretatie van de fiscale wetgeving. Toch mogen we niet vergeten dat de fiscale wetten van openbare orde zijn, en in dat opzicht voor zowel de burger als de ondernemingen een bijzonder dwingend karakter hebben. We gaan niet uitweiden over een reeks vrij technische bepalingen – dat laten we liever over aan de specialisten ter zake, en bovendien verschijnen hierover al heel wat toelichtingen. Toch moet de aandacht worden gevestigd op twee soortgelijke bepalingen, over respectievelijk de BTW en de directe belastingen, die bijzonder gevaarlijk zijn als ze verkeerd begrepen worden. Het aangeven van fraude en duidelijke pogingen tot fraude die alleen maar als doel hebben de burger en de gemeenschap te beroven, onder meer door concurrentievervalsing, valt volkomen te rechtvaardigen. Veel minder acceptabel is dat bedrijven niet meer normaal kunnen werken en dat ondernemers en/of investeerders in hun doen en laten gehinderd worden. Een eerste stap was al gezet toen het de bedoeling was bedrijfsleiders verantwoordelijk te maken met hun eigen goederen als de sociale of fiscale schulden van hun onderneming niet betaald worden. Er is nu een nieuwe stap gezet, vermits de administratie der directe belastingen en de administratie van de BTW het recht hebben een onderneming te sluiten wanneer de aan de Staat verschuldigde sommen niet betaald worden, onder meer bij herhaalde niet-betaling van de BTW-schulden. Er bestaat evenwel een uitzondering indien de onderneming in kwestie een gerechtelijk akkoord of de gerechtelijke ontbinding heeft aangevraagd of failliet is verklaard.
Het spreekt voor zich dat dit optreden vanwege de fiscale administraties het aantal faillissementen waarschijnlijk zal doen stijgen. In dat geval zal de sluitingsmaatregel moeten worden opgeheven, meteen een eerste paradox. Een vergeten neveneffect wordt en blijft zeker de sociale kostprijs van zulke maatregelen. Een onderneming die haar deuren moet sluiten, al is het maar tijdelijk, zal onvermijdelijk haar moeizaam verworven marktaandelen verliezen. Om daarna haar plaats op de markt te heroveren, zal zij zich gedwongen zien tot herstructureringen, en iedereen weet – zonder te willen vervallen in vakbondstaal – dat het personeel daarvan het eerste slachtoffer is. Op die manier wordt het binnenlandse verbruik, een van de motoren van de groei, afgeremd en dat weegt op de ontwikkeling van de industriële structuur in onze regio’s. Bijgevolg vermindert de groei, terwijl de Gouverneur van de NBB onlangs nog met genoegen opmerkte dat België een van de hoogste groeicijfers in de eurozone heeft. Dit is een tweede paradox: een maatregel die in het kader van de excessen van sommigen gewettigd is, zal zich keren tegen degenen die voor ieders welzijn en veiligheid moeten instaan. Het zal er dus op aan komen om voorzichtig met deze bepaling om te springen en er geen misbruik van te maken. Daarom lijkt het absoluut nodig dat men het op alle niveaus eens is over de toepassingsmodaliteiten, onder meer in het kader van het Protocol dat de Instituten enkele maanden geleden hebben ondertekend met Staatssecretaris H. JAMAR. Het ware verstandig geweest om hierover vooraf een debat te plannen, en het zal noodzakelijk zijn om er daarna een te voeren over de toepassingsmodaliteiten, wat trouwens voorzien was bij de uitwerking van dit protocol en waaraan wij nu graag herinneren. Er is dus werk aan de winkel voor de volgende verkozenen van de drie Instituten, vermits dit jaar ook binnen de Instituten een verkiezingsjaar is. Wij hopen dat deze Instituten, die de belangen van onze beroepen verdedigen, samen even fundamentele beginselen zullen blijven verdedigen als de principes die hiervoor zijn uiteengezet, in dezelfde geest van oprechtheid en collegialiteit die er heerste bij degenen van wie het mandaat nu afloopt.
GÉRARD DELVAUX
ANDRÉ KILESSE
MARCEL-JEAN PAQUET
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
19-04-2007 13:03:51
2-3
> CHRISTIAN FISCHER
Enkele moeilijkheden die grote verenigingen ondervinden bij het vervullen van hun nieuwe boekhoudkundige verplichtingen
L.s.c.f. Accountant en erebelastingconsulent Eredocent aan de Ephec
De grote meerderheid van de verenigingen (vzw’s, ivzw’s en stichtingen)1 sluit haar jaarrekeningen af op 31 december. De toepassing van de bepalingen van het gemeen boekhoudrecht door de grote verenigingen begon op 1 januari 2006, en het eerste toepassingsjaar van het nieuwe boekhoudkundig stelsel werd op 31 december 2006 afgesloten. Bij het opstellen van dit artikel (eind januari 2007) was het nog te vroeg om de eerste jaarrekeningen, opgemaakt volgens de nieuwe regels, te onderzoeken. Deze jaarrekeningen moesten in de meeste gevallen immers nog worden opgemaakt, gecontroleerd, voorgelegd aan de algemene vergaderingen en neergelegd bij de Nationale Bank van België. Aangezien wij niet over de jaarrekeningen beschikten, moesten wij ons beperken tot enkele terreinobservaties bij diverse verenigingen en dienden wij ons te baseren op de opmerkingen of vragen van mensen uit de sector over de boekhouding van de betreffende organisaties2. Dit artikel heeft dan ook geen leerstellige ambities; het heeft tot doel te onderzoeken wat er in de praktijk gebeurt, al dan niet terecht, door middel van enkele casestudy’s, en de beroepsmensen meer inzicht te verschaffen in de eventuele jeugdzonden in de nieuwe boekhouding van de verenigingen.
BW_NED.indd 2
Onze lezers zijn bedrijfsrevisoren, accountants, belastingconsulenten, erkende boekhouders en fiscalisten, die allemaal goed vertrouwd zijn met de geheimen van het gemeen boekhoudrecht voor handelsvennootschappen. Sommigen onder hen zijn waarschijnlijk minder goed op de hoogte van de specifieke elementen in het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen, hetzij omdat zij geen verenigingen onder hun cliënten tellen, hetzij omdat zij er zeer weinig hebben en die verenigingen slechts zeer weinig technische problemen stellen. Die laatste groep raden wij aan om hun geconditioneerde fiscale reflexen te laten varen vóór zij de boekhoudregels, van toepassing op grote verenigingen, analyseren en er de concrete effecten van gaan inschatten. Om hoofdzakelijk didactische redenen beschrijven wij hierna enkele voorbeelden van boekhoudkundige fouten die in bepaalde verenigingen worden gemaakt, doorgaans te goeder trouw of uit onwetendheid. Uiteraard geven wij de nodige rechtzettingen bij die vaststellingen. Het doel is uiteraard de specialisten te helpen die fouten op te sporen. Daarnaast willen wij hen echter ook wijzen op hun pedagogische rol ten aanzien van de, niet altijd even onderlegde, personen die de rekeningen bijhouden van de verenigingen waarover zij het toezicht of de controle uitoefenen.
Subsidies en andere bedrijfsopbrengsten In het MGR-GV (MGR van de grote verenigingen) bevat rekening 736. Kapitaal- en intrestsubsidie alle vormen van overheids- en privésubsidies, zonder onderscheid tussen de kapitaalsubsidies die in het resultaat worden opgenomen naar evenredigheid van de afschrijvingen op vaste activa, gefinancierd door die subsidies, en de diverse andere subsidies of toelagen. Die gelijke behandeling van alle subsidies wordt verkeerd begrepen door sommigen, die de term kapitaalsubsidies te letterlijk interpreteren en de betekenis ervan beperken tot subsidies bestemd voor de financiering van materiële vaste activa.
In het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen maakt de wettelijke definitie van de kapitaalsubsidies een duidelijk onderscheid tussen twee categorieën van subsidies3: • kapitaalsubsidies bestemd om de aankoop van vaste activa te financieren, die in eerste instantie op het credit van de MGR-GVrekening 15. Kapitaalsubsidies geboekt worden en vervolgens worden opgenomen in het resultaat, op het credit van de MGR-GV-rekening 736. Kapitaal- en intrestsubsidie, progressief naar evenredigheid van de afschrijvingen op gesubsidieerde vaste activa; • de andere kapitaalsubsidies, die onmiddellijk op het credit van rekening 736. Kapitaal- en intrestsubsidie worden geboekt. Het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen gebruikt de term toelagen niet; het beperkt zich tot de benaming kapitaalsubsidies voor alle vormen van subsidies of toelagen, ongeacht of die van de overheid of van privaatrechtelijke entiteiten uitgaan. Het ontbreken van het woord toelagen lijkt heel wat specialisten in verwarring te brengen. Zij denken ten onrechte de bedrijfstoelagen te moeten boeken op rekening 740. Bedrijfssubsidies en compenserende bedragen, die bestaat in de MGR (handelsvennootschappen), maar terecht niet is opgenomen in de MGR-GV. De wettelijke definitie van Andere bedrijfsopbrengsten, zoals die gebruikt wordt in grote verenigingen4, staat het boeken van subsidies of toelagen, van welke aard ook, niet toe.
De verleiding van de functionaliteit De specialisten, die gewend zijn zich op de eisen van het gemeen boekhoudrecht inzake afschrijvingen te baseren, hebben ongetwijfeld al de volgende afwijkende regel gevonden: “Wanneer de functionaliteit van materiële vaste activa constant is, kan de raad van bestuur van de vereniging, mits melding en verantwoording in de toelichting, beslissen om deze materiële vaste activa niet af te schrijven en de
19-04-2007 13:03:51
APRIL 2007
onderhouds- en vervangingskosten die daaraan verbonden zijn, op zich te nemen.” 5. Enkele beheerders uit het verenigingsleven duidden die tekst meteen met gele fluostift aan in hun wetscompendium en probeerden er uitvoerig gebruik van te maken. Toegegeven, het is gemakkelijk om materiële vaste activa niet af te schrijven op grond van deze bijzondere regel van het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen. Hoe groot de verleiding ook mag zijn, de specialist mag niet vergeten dat de niet-afschrijving wegens constante functionaliteit een afwijking is op het algemene principe van de afschrijving van materiële vaste activa6. Het is dus belangrijk dat bijzondere economische en technische beweegredenen het gebruik van de afwijking verantwoorden om zich te onttrekken aan het afschrijven van vaste activa waarvan het gebruik duidelijk beperkt is in de tijd. De afwijking is in geen geval een gemakkelijkheidsoplossing, en haar gebruik in casu moet correct verantwoord worden in de toelichting van de jaarrekening7.
Vakantiegeldschuld Zelfs in verenigingen, die hun oude boekhouding zeer nauwgezet bijhielden en, vóór dat verplicht werd, al in overeenstemming waren met de meeste boekhoudkundige verplichtingen die op 1 januari 2006 van kracht werden, gebeurde het vaak dat het vakantiegeld van de werknemers pas werd verrekend op het ogenblik van de uitbetaling. Er kwamen geen voorzieningen voor op het passief van de balans van het boekjaar dat ook het vakantiejaar was, zoals wordt bedoeld in de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie. Aangezien die praktijk jaar na jaar herhaald werd, was het weglaten van de voorziening voor vakantiegeld8 voor weinigen storend. Het enige wat belangrijk was, was de boeking van de uitgave op de jaarrekening van het jaar waarin het personeel daadwerkelijk zijn betaalde vakantie nam.
BW_NED.indd 3
De eerste balans, opgemaakt volgens de nieuwe boekhoudregels voor grote verenigingen, kan uiteraard de schuld van het vakantiegeld niet wegmoffelen, zoals vroeger gebeurde. In de rekeningen van 2006 worden de uitbetalingen van vakantiegeld met betrekking tot 2005 geboekt. De schuld van het vakantiegeld met betrekking tot 2006 moet eveneens in deze rekeningen worden geboekt. Het vakantiegeld zal bijgevolg twee keer in rekening worden gebracht op de jaarrekening 2006 van bepaalde verenigingen, wat de beheerders die plichtsbewust een begrotingsevenwicht nastreven, niet goed uitkomt. Toch zullen zij ermee moeten leven!
Niet-opgebruikt budget, voorzieningen, te ontvangen facturen en toe te rekenen kosten Specialisten die zorg dragen voor boekhoudingen in het verenigingsleven, hebben het kunnen vaststellen: de algemene boekhouding en de begrotingsboekhouding worden er dikwijls met elkaar vermengd – om niet te zeggen verward. Diverse beheerders van vzw’s hebben hun uiterste best gedaan om de inkomsten en uitgaven van hun jaarlijkse begroting correct op te nemen in de balansen resultatenrekeningen. Eén van de nefaste gevolgen van die verwarring betreft de heterogene en onsamenhangende verwerking van niet-opgebruikte delen van de begroting op het ogenblik van het afsluiten. In het algemeen houden beheerders van verenigingen er niet van om de niet-opgebruikte budgetten van het afgesloten jaar over te dragen naar het volgende jaar. Zij gaan daarbij uitermate creatief te werk. Hierna volgen enkele originele voorbeelden. Ze werden verzameld bij diverse verenigingen die voorts uitstekend beheerd worden op het financiële vlak: • het gedeelte van het budget 2006 dat niet werd opgeslorpt door de kosten en investeringen van 2006, wordt geboekt als een voorziening (6370. Andere voorzieningen voor risico’s en kosten (toevoegingen) aan 164. Voorzieningen voor toekomstige uitgaven, texto);
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
1 In dit artikel worden eventuele moeilijkheden bij de toepassing van het stelsel van de vereenvoudigde boekhouding door de kleine verenigingen waarvan sprake is in de artikelen 17, § 2 (vzw’s), 37, § 2 (stichtingen) en 53, § 2 (ivzw’s) van de wet van 27 juni 1921, niet besproken. Ook de uiterst verscheiden aspecten van de bijzondere boekhoudingen, bedoeld in de artikelen 17, § 4, 37, § 4 en 53, § 4, komen niet aan bod. 2 Met naleving van de beroepsdeontologie op het vlak van vertrouwelijkheid en anonimiteit van de organisaties bij wie de observaties werden gedaan. 3 Art. 95, § 2, VI KB/W.Venn. aangepast bij KB van 19 december 2003. 4 Art. 96, I, E, KB/W.Venn. aangepast bij KB van 19 december 2003. 5 Paragraaf 3 aan artikel 64 KB/W.Venn. toegevoegd bij KB van 19 december 2003. 6 Voor materiële vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt overgegaan tot afschrijvingen volgens een overeenkomstig artikel 28, § 1 opgesteld plan (art. 64, § 1, KB/W.Venn.). 7 Als voorbeelden van de afwijking vermeldt het verslag aan de Koning voorafgaand aan het KB van 19 december 2003, het volgende: Afhankelijk van de omstandigheden kan zij bijvoorbeeld worden toegepast op een museum, een klooster of een sportcentrum. 8 Voor zover dat nodig is voor specialisten van de oude school, die nog altijd over “voorziening” voor vakantiegeld spreken (zoals de fiscus), herinneren wij eraan dat de MGR uitdrukkelijk voorziet in een schuldrekening 456. Vakantiegeld onder de rubriek Schulden met betrekking tot belastingen, bezoldigingen en sociale lasten. Het gaat niet om een rekening van de MGR-rubriek 16. Voorzieningen.
19-04-2007 13:03:52
4-5
D
e specialist mag niet vergeten dat de niet-afschrijving wegens constante functionaliteit een afwijking is op het algemene principe van de afschrijving van materiële vaste activa.
• diverse uitgaven, opgenomen in de begroting 2006, werden niet gedaan in 2006; hun waardering buiten boekhouding resulteert in een totaal ongeëigend gebruik van een overlopende rekening (debitering van diverse rekeningen 61. Diensten en diverse goederen door creditering van 492. Toe te rekenen kosten, texto); • sterker nog: de begrote uitgaven die niet werden gedaan in 2006, worden boekhoudkundig gelijkgesteld aan schulden door het verkeerde gebruik van één of meer rekeningen Te betalen kosten (rekeningen van 61. Diensten en diverse goederen aan 444. Te ontvangen facturen, texto). Na de balans en de resultatenrekening behoorlijk te hebben ontdaan van dat ‘afval’, zal de ter versterking opgeroepen specialist er goed aan doen de beheerder die om een budget verlegen zit, advies te geven over het correcte gebruik van de rekeningen Bestemde fondsen. Er is niets op tegen dat de vereniging één of meer rekeningen Bestemde fondsen aanmaakt om er de fondsen, nodig ter dekking van begrote toekomstige kosten en investeringen, in een reserve te brengen (691. Overboeking op de bestemde fondsen aan 130. Fondsen bestemd voor investeringen of 132. Andere bestemde fondsen).
Effectenportefeuille, financiële vaste activa en geldbeleggingen Diverse verenigingen bezitten een effectenportefeuille, waarvan de omvang varieert van enkele beveks tot een grote verscheidenheid aan aandelen of winstbewijzen en effecten met vaste opbrengst. In de meeste gevallen worden de betrokken effecten in een bankdossier gebracht. Wanneer het om een grote en gevarieerde effectenportefeuille gaat, wordt het beheer van de waarden toevertrouwd aan een privébank of aan een door de CBFA erkende beheersmaatschappij.
9 Art. 13 W.Venn. 10 Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschap waarvan het sociale oogmerk beantwoordt aan de criteria van Boek X van het Wetboek van vennootschappen.
BW_NED.indd 4
In de sector van de verenigingen vinden wij slechts zeer weinig deelnemingen in de wettelijke betekenis van het woord9, die de vereniging onder de financiële vaste activa zou kunnen onderbrengen in de rekeningen 280. Deelnemingen in verbonden vennootschappen of 282. Deelnemingen in vennootschappen met deelnemingsverhouding. Een interessant voorbeeld dat geen vragen doet rijzen, is dat van de vzw’s die een vennootschap met sociaal oogmerk hebben opgericht10 waarvan zij de moedermaatschappij zijn, alleen of met één of meer andere verenigingen. Blijkbaar hebben ook weinig verenigingen aandelen of winstbewijzen die in hun financiële vaste activa kunnen worden opgenomen
als Andere aandelen en winstbewijzen (MGRGV 284). Een stichting of een vzw kan niet beweren een duurzame en specifieke band te hebben met vennootschappen die aandelen of winstbewijzen uitgeven als zij die effecten als belegging heeft verworven. Dat is het geval wanneer de aandelen of winstbewijzen slechts een minderheidspercentage vertegenwoordigen in de stemrechten en/of toevertrouwd worden aan het discretionaire beheer van een vermogensbank of van een beleggingsmaatschappij die over de aankopen en verkopen kan beslissen op basis van de marktontwikkelingen. In de meeste gevallen zijn de aandelen of deelbewijzen in de effectenportefeuille van een vereniging geldbeleggingen in de boekhoudkundige betekenis van het woord (MGR 51). Hetzelfde geldt doorgaans voor vastrentende effecten, die niet in de financiële vaste activa kunnen worden opgenomen omdat de verenigingen ze verwerven zonder de intentie om de entiteiten die ze hebben uitgegeven, duurzaam te ondersteunen. Kortom, de aandelen of winstbewijzen, obligaties, schatkistcertificaten, Staatsfondsen, beveks of Sicafi’s, de talloze ICB-certificaten, inschrijvingsrechten, warrants en in het algemeen alle financiële instrumenten die eigendom zijn van verenigingen, moeten – op enkele zeldzame uitzonderingen na – worden geboekt onder de geldbeleggingen.
Voorraden, aankopen van hulpstoffen en over te dragen kosten Gebruik van voorraadrekeningen De MGR-GV bevat ne varietur alle rekeningen van klasse 3. Voorraden en bestellingen in uitvoering, alle aankooprekeningen en rekeningen van voorraadwijzigingen van MGR 60. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en alle rekeningen van MGR 71. Wijzigingen in de voorraad goederen in bewerking, in de voorraad gereed produkt en in de bestellingen in uitvoering, net zoals ze worden aangewend door de handelsondernemingen. Het is duidelijk dat de grote meerderheid van de verenigingen ze niet nodig heeft, om de eenvoudige reden dat zij geen handelsactiviteiten voeren die hun aanwezigheid in het boekhoudplan noodzakelijk zouden maken. Toch zijn er enkele entiteiten in de sector van de verenigingen die goederen en diensten produceren en commercialiseren met een commercieel karakter. Voorbeelden: bedrijven voor aangepast werk (de vroegere beschermde werkplaatsen), technische scholen, ngo’s die producten uit ontwikkelingslanden verdelen, sportclubs die sportmateriaal en
19-04-2007 13:03:52
APRIL 2007
-kleding verkopen, enz. In hun geval zijn de voorraadrekeningen en hun bijbehorende aankooprekeningen en voorraadwijzigingsrekeningen perfect aangewezen. Hun gebruik doet bijgevolg geen vragen rijzen als het gaat om verenigingen die systematisch handelsactiviteiten voeren en er een aanzienlijke omzet uit halen. Afgezien van vrij aanzienlijke handelsactiviteiten stellen wij bij vele vzw’s de ontwikkeling van veeleer bescheiden commerciële nevenactiviteiten vast. Deze verenigingen financieren hiermee gedeeltelijk hun belangeloze sociale activiteiten. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor, zij het minder vaak, bij bepaalde ivzw’s en stichtingen.
van MGR 61. Diensten en diverse goederen. De tweede wijze is ruim voldoende wanneer het gaat om aankopen in kleine hoeveelheden en met een bescheiden handelswaarde. Voorbeelden: In de hierna genoemde verenigingen kunnen de aankopen van goederen die nodig zijn voor de verkopen, geboekt worden in subrekeningen van MGR 61. Diensten en diverse goederen: • een milieuvereniging verkoopt boeken over het milieu; • een cultuurvereniging verkoopt programma’s aan personen die de door haar georganiseerde evenementen bijwonen; • een school verkoopt schoolboeken en schoolbenodigdheden aan de leerlingen; • een privékliniek dient tegen betaling maaltijden op in haar cafetaria; • een godsdienstige instelling verkoopt kleine voorwerpen voor het houden van de eredienst; • een sportclub baat een kantine uit die toegankelijk is voor haar leden en hun familie; • een rusthuis rekent zijn bewoners wegwerpproducten aan.
Iedereen is het erover eens dat in de boekhouding van de verenigingen de financiële effecten van de commerciële nevenactiviteiten tot uitdrukking moeten komen, maar het is de vraag of de boekhouding noodzakelijkerwijs gebruik moet maken van de rekeningen van klasse 3. Voorraden en bestellingen in uitvoering en de bijbehorende rekeningen 60. Handelsgoederen, grond- en hulpstoffen en 71. Wijzigingen in de voorraad goederen in bewerking, in de voorraad gereed produkt en in de bestellingen in uitvoering. Die vraag kan elementair lijken voor een onderlegde specialist, maar is toch belangrijk, gelet op de frequentie waarmee de mensen uit het verenigingsleven ze stellen. De boekhoudkundige beroepsbeoefenaars hebben op dat vlak een pedagogische rol.
Wanneer aan het einde van het boekjaar een grote hoeveelheid hulpstoffen geboekt blijft op de subrekeningen van 61. Diensten en diverse goederen, kunnen de waarderingsregels van de vereniging bepalen dat de boekhoudwaarde van het niet-opgebruikte gedeelte op het debet van de overlopende rekening 490. Over te dragen kosten wordt geboekt.
Voorraadinkopen of aankopen van diensten en diverse goederen
De afkeer van de overlopende rekeningen
Op basis van de wettelijke bepalingen kan een keuze worden gemaakt tussen twee manieren om de aankopen van hulpstoffen in de boekhouding te verwerken. Een advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen preciseerde de algemene criteria die als basis moeten dienen voor de keuze tussen de twee boekingsmethoden11:
Bepaalde penningmeesters of boekhouders van verenigingen verafschuwen overlopende rekeningen, omdat zij ten onrechte denken dat deze rekeningen noodzakelijk moeten dienen om de prorata’s van alle kosten en alle opbrengsten, gespreid over de opeenvolgende boekjaren te regulariseren, hoe klein hun bedragen ook zijn. Ten behoeve van personen die allergisch zijn voor regularisaties, preciseren we dat het gemeen boekhoudrecht niet de verplichting oplegt om regularisaties te boeken voor onbeduidende bedragen. Het evenwicht van de resultatenrekeningen wordt niet verstoord als de vereniging er één of andere gedragen, maar niet vervallen prorata van een verkregen opbrengst of over te dragen kost voor een gering bedrag laat opstaan of weglaat.
• rekening 601. Aankopen van hulpstoffen, met de bijbehorende rekeningen 6091. Voorraadwijzigingen van hulpstoffen en 31. Hulpstoffen; • analytische subrekeningen geopend in MGR 61. Diensten en diverse goederen, met gebruik van overlopende rekening 490. Over te dragen kosten. Het beheersorgaan van iedere vereniging moet de boekingswijze van haar aankopen van hulpstoffen bepalen: hetzij via hulprekeningen van MGR 601. Aankopen van hulpstoffen, hetzij via specifieke subrekeningen
BW_NED.indd 5
Voorbeeld: het is niet noodzakelijk een prorata temporis van over te dragen kosten te berekenen voor enkele abonnementen op kranten en tijdschriften waarvan de verlenging al betaald werd omdat die jaarabonnementen vooruitbetaald moeten worden.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
B
epaalde penningmeesters of boekhouders van verenigingen verafschuwen regularisatierekeningen, omdat zij ten onrechte denken dat deze rekeningen moeten dienen om de prorata’s van alle kosten en alle opbrengsten te regulariseren.
11 Advies CBN nr. 132-3, Bull. nr. 15, oktober 1984, blz. 8.
19-04-2007 13:03:52
6-7
H
et niet-regulariseren van de voorheffing is doorgaans te wijten aan onwetendheid betreffende de fiscale regels die van toepassing zijn op bepaalde roerende inkomsten.
Koppige penningmeesters en boekhouders kunnen wij geruststellen over de vermeende complicaties van de regularisatie. Wanneer het gaat om toepassingen van prorata temporis, hoeft de nauwkeurigheid ervan niet op de spits te worden gedreven. Doorgaans is het voldoende ze in twaalfden te berekenen als maandelijkse prorata’s. Voorbeeld: de jaarlijkse verkeersbelasting voor een voertuig van de vereniging kan in twaalfden worden geregulariseerd op de rekening 490. Over te dragen kosten, ongeacht het aantal dagen dat sinds de vervaldatum verstreken is. Voor de verlopen, maar niet vervallen interesten bevelen wij aan hun prorata temporis van verkregen opbrengsten te berekenen in aantal dagen in plaats van in maanden, vooral als het bedrag van het kapitaal hoog is.
Roerende voorheffing: belasting of financiële kosten? De bevrijdende roerende voorheffing In het stelsel van de rechtspersonenbelasting is het kenmerkende element van de aan de bron ingehouden roerende voorheffing op financiële opbrengsten dat het een bevrijdende voorheffing is12. Het gaat om een definitieve belasting die de Staat eigenmachtig heft op de financiële opbrengst. Uit juridisch oogpunt gebeurt de compensatie tussen het (bruto) belastbare inkomen en de fiscale schuld (roerende voorheffing) van rechtswege. Het is dus wel degelijk het resultaat van die wettelijke compensatie dat de boekhouding moet aantonen door alleen de netto financiële opbrengst te boeken.
12 Dit is een essentieel verschil met het stelsel van de vennootschapsbelasting, waar de roerende voorheffing verrekenbaar is met de belasting en terugbetaald kan worden als ze te hoog was. 13 Aangezien de rekening 6700. Verschuldigde of gestorte belastingen en voorheffingen niet is opgenomen in de MGR-GV. 14 Artikelen 261, 1°, 291, 2°, en 315 WIB. 15 Art. 262, 1° WIB.
BW_NED.indd 6
De financieel directeur van een belangrijke stichting wenste dat de boekhouding de onrechtstreeks door zijn instelling gedragen fiscale last tot uitdrukking zou kunnen brengen. In dit geval ging het om een zeer aanzienlijk volume jaarlijkse inningen van coupons en, ipso facto, om een volume dat recht evenredig was aan de ingehouden bronbelasting ten laste van de stichting. Na het vraagstuk te hebben onderzocht met behulp van de algemene bepalingen van het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen, besliste de financieel directeur om het brutobedrag van de inkomsten op het credit van rekening 751. Opbrengsten uit vlottende activa te boeken, en het bedrag van de roerende voorheffing op het debet van een rekening Diverse financiële kosten 659. Fiscale lasten op de effectenportefeuille13. Dankzij die boeking kunnen de beheerders van de stichting permanent kennis nemen van de omvang van de fiscale last die de inkomsten uit de effectenportefeuille
van hun instelling bezwaart. Bovendien kan de stichting ten aanzien van de controle van de rechtspersonenbelasting makkelijker aantonen dat zij in regel is wat de bevrijdende roerende voorheffing betreft14. De door de vereniging te regulariseren roerende voorheffing In diverse omstandigheden kan het gebeuren dat verenigingen die onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting, roerende inkomsten verwerven waarvoor de roerende voorheffing niet aan de bron werd ingehouden. Omdat de betrokken financiële inkomsten verplicht moeten worden onderworpen aan de roerende voorheffing, moeten de verenigingen die deze inkomsten zonder belasting hebben ontvangen, ze op eigen initiatief aangeven teneinde ze aan de roerende voorheffing te onderwerpen en dienen zij deze voorheffing aan de Staat te storten15. Voorbeelden: rechtstreeks in het buitenland ontvangen of geïnde roerende inkomsten, diverse inkomsten uit onderverhuring die fiscaal gelijkgesteld zijn aan roerende inkomsten onderworpen aan de roerende voorheffing, in België ontvangen roerende inkomsten zonder inhouding van de roerende voorheffing op basis van een onjuiste aangifte. We kunnen vooraf en zonder hypocrisie vaststellen dat talrijke roerende inkomsten, die het voorwerp zouden moeten zijn van een aangifte in de roerende voorheffing en waarop roerende voorheffing betaald zou moeten worden, aan de belasting ontsnappen. Het niet-regulariseren van de voorheffing is doorgaans te wijten aan onwetendheid betreffende de fiscale regels die van toepassing zijn op bepaalde roerende inkomsten. Veel minder vaak gaat het om een frauduleuze praktijk, in het geval van beheerders die zich goed bewust zijn van hun belastingplicht en de ondoeltreffendheid van de controle van de rechtspersonenbelasting. In de belastingaangifte voor rechtspersonen heeft vak VII uitsluitend betrekking op de roerende inkomsten die niet zijn ingehouden aan de bron en bijgevolg geregulariseerd moeten worden. Die regularisering moeten worden uitgevoerd door de vereniging, die de inkomsten zonder voorheffing heeft ontvangen. Zij moet het initiatief tot de regularisatie nemen om haar belastingschuld te vereffenen ten belope van de roerende voorheffing die van toepassing is op de betrokken inkomsten. De specialisten die de boekhouding van de grote verenigingen met aanzienlijke roerende inkomsten moeten controleren of superviseren, moeten de nodige aandacht besteden aan de exacte boeking van die inkomsten, onder meer wat de toepassing van de voor-
19-04-2007 13:03:53
APRIL 2007
heffing betreft. Omdat de vereniging zelf de inkomsten in de roerende voorheffing dient aan te geven en de voorheffing op eigen initiatief aan de ontvanger van de voorheffing moet storten, uiterlijk 15 januari van het jaar volgend op de ontvangst van de inkomsten, moet zij haar belastingschuld in de rekeningen van het afgesloten jaar opnemen16, via een boeking van het volgende type: 640. Bedrijfsbelastingen of 657-659. Diverse financiële kosten aan 452. Te betalen belastingen en taksen. Het bedrag van de belastingschuld moet niet in de toelichting van de jaarrekening (code 9072) worden vermeld, omdat de belastingplichtige vereniging over de wettelijke termijn van 15 dagen beschikt om ze te vereffenen en dus geen achterstand van betaling heeft.
Voorzieningen met variabele geometrie Vóór de inwerkingtreding van het nieuwe gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen waren heel wat balansen volgepropt met voorzieningen die tot doel hadden de waardevermindering van diverse activa te dekken: voorziening voor waardevermindering van het materieel, voorziening voor dubieuze vorderingen, voorziening voor renovatie van de gebouwen enz. Er waren ook voorzieningen die men als anticiperend zou kunnen bestempelen, omdat ze bestemd waren voor het indekken van toekomstige kosten die niet hun oorsprong vonden in het afgesloten boekjaar: voorziening voor de ontwikkeling van sociale activiteiten, voorziening voor het jubileum van de vereniging, voorziening voor nieuwe investeringen, voorziening voor publicrelationscampagnes enz. Het is soms moeilijk de boodschap te laten doordringen bij de beheerders die gewend zijn aan die voorzieningen, die een bijna institutioneel karakter gekregen hebben: “Lees de regels van het gemeen boekhoudrecht voor grote verenigingen op het vlak van de voorzieningen, en u zult merken dat de meeste van uw zogeheten voorzieningen er eigenlijk geen of geen meer zijn.”. Daarna moet een didactische uiteenzetting volgen over de wetsbepalingen betreffende de voorzieningen17, die omslachtig en soms weinig overtuigend kan overkomen wegens de weinig toegankelijke terminologie van de wetteksten. Let wel, het is niet de bedoeling de gesprekspartner te laten geloven dat er sinds 1 januari 2006 geen voorzieningen meer bestaan. Alleen zijn de voorzieningen die hij in zijn oude balansen dacht te mogen opnemen, er niet langer in opgenomen. In de wettelijke definitie van de voorzieningen moet de penningmeester of boekhouder van de vereniging de woorden “die zijn ontstaan tijdens het boekjaar … of tijdens voorgaande boekjaren” interpre-
BW_NED.indd 7
teren als “waarvan het uitlokkende feit zich heeft voorgedaan tijdens het afgesloten boekjaar of daarvoor”. De redenering kan vanzelfsprekend lijken voor specialisten die vertrouwd zijn met het aanleggen van voorzieningen in handelsvennootschappen. Die mooie logica is echter niet zo voor de hand liggend voor de mensen uit het verenigingsleven, die voor het eerst de spitsvondigheden ervan ontdekken.
Voorzieningen voor schenkingen en legaten met terugnemingsrecht Een andere categorie van voorzieningen is blijkbaar verwarrend voor de beheerders van verenigingen die schenkingen en legaten met terugnemingsrecht hebben ontvangen. Sommige van die schenkingen en legaten zijn vóór de inwerkingtreding van de nieuwe boekhoudregels in het patrimonium van de vereniging gebracht. Hun terugnemingsrecht loopt nog, en verontrust de penningmeesters of boekhouders wegens de nieuwe rekening van de MGR-GV 168. Voorzieningen voor schenkingen en legaten met terugnemingsrecht. Zij vragen: “Moeten wij systematisch een voorziening aanleggen voor elke schenking of elk legaat met terugnemingsrecht?”. Het terugnemingsrecht leidt niet automatisch tot een teruggaveschuld ten aanzien van de schenker, de erflater of zijn erfgenamen. Het gaat om een schuld met een opschortende voorwaarde18, namelijk de niet-naleving door de begiftigde of gelegateerde vereniging van de gebruiksvoorwaarden van de goederen, bepaald door de schenker of erflater. Wij kunnen de mensen van verenigingen die schenkingen of legaten met terugnemingsrecht ontvangen, dus geruststellen. Zij moeten niet systematisch een voorziening voor terugnemingsrecht aanleggen voor elke schenking of elk legaat waaraan dit recht is gekoppeld. De vorming van een voorziening voor schenkingen en legaten met terugnemingsrecht is alleen verplicht wanneer de vereniging vaststelt dat zij de gebruiksvoorwaarden, opgelegd door de schenker of erflater, niet heeft nageleefd. In die hypothese bestaat het risico dat de vereniging de geschonken of gelegateerde goederen moet teruggeven. Zij moet dan haar latente schuld dekken met een voorziening die dient om de eventuele waardevermindering, ontstaan hij de teruggave van de goederen, of de eventuele compensatievergoeding die is bepaald in de schenkings- of erflatingsakte, te compenseren.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Tot besluit Er kan nog heel wat meer worden gezegd over de moeilijkheden, sommige al ernstiger en verstrekkender dan andere, die de grote verenigingen ondervinden bij het opstarten van de volledige boekhouding die hen door de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 december 2003 wordt opgelegd. Denk maar aan de boeking van de lidgelden, schenkingen, legaten en subsidies, of van de huuren erfpachtcontracten, die op zich al een afzonderlijk diepgravend artikel verdienen. Dit artikel heeft zeker niet de ambitie volledig te zijn, maar geeft stof tot nadenken over bepaalde technische vraagstukken die dikwijls worden aangekaart door mensen uit het verenigingsleven, en vestigt de aandacht van de specialisten op bepaalde fouten die zij ongetwijfeld zullen moeten vaststellen en rechtzetten. Ten slotte willen wij hen vragen eerder mild dan streng te zijn ten aanzien van personen die minder onderlegd zijn in deze materie dan zijzelf. Zij mogen niet vergeten dat de hoofdopdracht van vzw’s, ivzw’s en stichtingen niet is een feilloze boekhouding te voeren, maar wel hun sociaal doel te bereiken door het ontplooien van belangeloze activiteiten. Overigens sluit het ene het andere niet uit.
16 Aangifte model 273, art. 84 en 85 KB/WIB, art. 267, 7e lid WIB. 17 Artikelen 50 tot 55 KB/W.Venn., aangepast aan de grote verenigingen door het KB van 19 december 2003. 18 De wettelijke definitie luidt als volgt: “Deze post omvat de voorzieningen die worden gevormd om de terugbetalingsverplichting te dekken waartoe de vereniging is gehouden indien de schenkers of de legatarissen hun terugnemingsrecht uitoefenen.” (art. 95, §2, VII, B, KB/W.Venn., aangepast door het KB van 19 december 2003).
19-04-2007 13:03:53
8-9
>
Interview met Minister Verwilghen: “De grootste hervorming van het revisoraat sinds meer dan twintig jaar.”
MARC VERWILGHEN Minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid
De Ministerraad heeft op 19 januari 2007 het ontwerp van koninklijk besluit goedgekeurd dat ten gronde de wet van 22 juli 1953 houdende oprichting van een Instituut der Bedrijfsrevisoren wijzigt. Het ontwerp maakt momenteel het voorwerp uit van een onderzoek door de Raad van State. Wat zijn de voornaamste doelstellingen van deze hervorming? Met deze hervorming wordt de Europese richtlijn van 17 mei 2006 omgezet. Deze richtlijn is op Europees niveau de grootste hervorming van het beroep van bedrijfsrevisoren sedert 1984. Na de moeilijkheden die het beroep heeft gekend, wil deze richtlijn de geloofwaardigheid van het beroep opnieuw verstevigen. Men moet dit ook bekijken in een internationale context. In het verleden zijn er een aantal schandalen geweest met een impact ver buiten de landsgrenzen. De Enron-zaak heeft in de Verenigde Staten tot een aardverschuiving geleid in de organisatie van en de controle op het beroep. Peer review is daar niet langer aan de orde en met de Sarbanes-Oxley act kreeg de nieuwe Amerikaanse waakhond, de PCAOB (Public Company Accounting Oversight Board), bevoegdheden die zich ook uitstrekten buiten de Amerikaanse grenzen. Na de Europese aanbeveling van 2002 die vooral tot doel had om de onafhankelijkheid van het beroep te versterken, is het duidelijk dat Europa met deze nieuwe richtlijn de volledige organisatie van het beroep wil herpositioneren ten aanzien van de Verenigde Staten zodat men bijvoorbeeld
BW_NED.indd 8
tot een wederzijdse erkenning van de controlesystemen kan komen. De hervorming heeft dan ook gevolgen voor het volledig wettelijk kader waarbinnen het beroep wordt uitgeoefend. Het gaat niet enkel om een uitbreiding van het toezicht op het beroep, maar in het algemeen om een versterking van de kwaliteit van de wettelijke controles. Zo wordt voorzien in de toepassing van eenvormige internationale controlestandaarden (International Standards on Auditing), worden de scholingsvereisten geactualiseerd, wordt de beroepsethiek en de internationale samenwerking vastgelegd. Verder definieert de richtlijn de principes die van toepassing zijn op het publieke externe toezicht in alle Lidstaten, bepaalt ze een systeem van kwaliteitscontrole dat onafhankelijk is ten aanzien van diegenen die gecontroleerd worden en verduidelijkt ze de plichten van de wettelijke auditor inzake onafhankelijkheid. De richtlijn legt ten slotte de fundamenten voor de samenwerking tussen de regulatoren van de Europese Unie en die van derde landen, onder andere de PCAOB van de Verenigde Staten. U heeft de intentie om de omzetting voor het einde van de legislatuur nog volledig af te ronden? Zowel het beroep als onze ondernemingen hebben er belang bij dat de hoogste kwaliteitseisen worden gesteld aan de wettelijke controle van jaarrekeningen. Aandeelhouders, maar ook stakeholders hebben op dat punt verwachtingen die gerechtvaardigd zijn. Ie-
19-04-2007 13:03:57
APRIL 2007
dereen moet erop kunnen vertrouwen dat de wettelijke controles correct verlopen. Er moet een absoluut vertrouwen kunnen gelden in de financiële rekeningen van onze ondernemingen. Dat vertrouwen is essentieel voor de ontwikkeling van ondernemingen en voor het aantrekken van investeerders. Daarom ben ik ook verheugd dat België bij de eerste landen is om deze richtlijn om te zetten. Met de ‘corporate governance wet’ van 2002 heeft België reeds als één van de eerste Europese landen de toon gezet om de onafhankelijkheid van het beroep te versterken. Dat België ook nu bij de eersten is, is een belangrijk signaal van de regering om duidelijk te maken dat dit thema een prioriteit is. Wat zijn de voornaamste wijzigingen van de hervorming op het vlak van de controlenormen? De Hoge Raad voor de Economische Beroepen wordt de instantie die samen met de minister van Economie de bevoegdheid heeft om nieuwe normen en aanbevelingen van het Instituut der Bedrijfsrevisoren goed te keuren. Het voorgestelde systeem gaat verder dan de vereisten van de richtlijn, aangezien het alle normen en aanbevelingen beoogt, daar waar de richtlijn enkel doelt op statutaire audits van handelsvennootschappen. Aangezien de Raad van het Instituut daarenboven niet meer over de beslissingsbevoegdheid beschikt bij het opstellen van de normen, wordt voorzien dat de Hoge Raad voor de Economische Beroepen een vertegenwoordiger van de Raad van het Instituut hoort alvorens over ontwerpnormen of -aanbevelingen te delibereren. Om de transparantie van de procedure te verhogen, wordt de inhoud van elke ontwerpnorm of -aanbeveling door de Raad openbaar gemaakt. Wat zijn de voornaamste wijzigingen van de hervorming op het vlak van de kwaliteitscontrole? Iedere bedrijfsrevisor dient ten minste om de zes jaar aan een kwaliteitscontrole te worden onderworpen. De bedrijfsrevisoren, die onder hun cliënteel organisaties van algemeen belang hebben, zoals genoteerde vennootschappen, kredietinstellingen en
BW_NED.indd 9
verzekeringsondernemingen, moeten ten minste om de drie jaar een kwaliteitscontrole ondergaan. De kwaliteitscontrole wordt uitgevoerd hetzij door bedrijfsrevisoren, hetzij door inspecteurs die extern zijn aan het beroep. Die inspecteurs zullen door het Instituut worden gecontracteerd in het kader van een arbeidsovereenkomst ofwel door een samenwerkingsovereenkomst verbonden zijn met het Instituut. De algemene resultaten van de kwaliteitscontroles worden jaarlijks op anonieme basis en via alle gepaste middelen (jaarverslag, website, ...) openbaar gemaakt. Het is wel belangrijk te benadrukken dat ook de kwaliteitscontrole niet langer het exclusief terrein van het beroep zal zijn, maar dat dit eveneens onder toezicht staat van de overheid. Wat zijn de voornaamste wijzigingen van de hervorming op het vlak van het toezicht op de werkzaamheden van de bedrijfsrevisor (naast de kwaliteitscontrole)? In het kader van het publiek toezicht op de activiteiten van toezicht en kwaliteitscontrole, wordt een nieuw orgaan opgericht: de Kamer van verwijzing en instaatstelling. Dit orgaan is volledig samengesteld uit leden die extern zijn aan het beroep van bedrijfsrevisor. De Kamer wordt voortaan bevoegd voor de doorverwijzing van bedrijfsrevisoren naar tucht. Deze beslissing kwam vroeger de Raad van het IBR toe. De Kamer heeft de bevoegdheid om een tuchtdossier te openen en om de Raad te belasten met een onderzoek. Maar de Kamer kan ook los van de Raad een onderzoek voeren en beslissen over de doorverwijzing. De Kamer is eveneens bevoegd voor de opvolging van klachten tegen een bedrijfsrevisor en voor het toezicht op de organisatie en uitvoering van de kwaliteitscontroles, De oprichting van de Kamer van verwijzing en instaatstelling is een belangrijke innovatie die het mogelijk maakt dat een instelling die onafhankelijk is van het Instituut der Bedrijfsrevisoren uitspraak doet over het voorhanden zijn van tenlasteleggingen die de al dan niet verwijzing van een bedrijfsrevisor naar de tuchtinstanties rechtvaardigt.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Kan men, wat de inschrijving op de ledenlijst betreft, spreken van een “liberalisering” van het beroep die de toegang van buitenlandse confraters tot de ledenlijst vergemakkelijkt en de formele vereisten ten aanzien van de Belgische revisoren vermindert? In België moeten tegenwoordig 100 % van de stemrechten in handen zijn van leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren of van personen met een gelijkwaardige hoedanigheid in het buitenland. Bovendien dient de meerderheid van de stemrechten in handen te zijn van leden van het Instituut en de meerderheid van de leden van het bestuursorgaan van een auditkantoor moet bestaan uit leden van het Instituut. De richtlijn wil wettelijke auditors uit om het even welke Lidstaat toelaten om in andere Lidstaten de controle te hebben over een auditkantoor en het te besturen. Dit moet de verdere integratie van Europese auditkantoren bevorderen en de markt helpen openen. Personen die geen wettelijke auditor zijn, zullen over een minderheid van de aandelen kunnen beschikken en het mandaat van lid van een bestuursorgaan kunnen uitoefenen. Wat dient er nog na het aannemen van het koninklijk besluit te worden gedaan om een goede omzetting van de Europese richtlijn te waarborgen? Er dienen nog nadere uitvoeringsbesluiten te worden genomen op het vlak van de organisatie van het toezicht, de kwaliteitscontrole en het tuchtreglement, en de toegang tot het beroep. Bij koninklijk besluit dient ook de samenwerking met bevoegde autoriteiten en stelsels van publiek toezicht in andere Lidstaten enerzijds en de toelating van auditors van derde landen anderzijds te worden geregeld.
19-04-2007 13:03:59
10-11
>
Btw-eenheid biedt kansen tot besparingen en vereenvoudigingen
BART BEHEYDT Vennoot BDO Atrio Fiscale en Juridische Adviseurs Gastdocent Lessius Hogeschool Antwerpen
Als 14de Lidstaat voert ook België de “btw-eenheid” in. In het B.S. van 15 maart verscheen het KB nr. 55 dat in werking treedt op 1 april 2007. Door de toetreding tot een btweenheid worden personen die juridisch onafhankelijk zijn, maar op financieel, economisch én organisatorisch vlak nauw met elkaar verbonden zijn, voor de toepassing van de btw als één belastingplichtige gekwalificeerd. Hoewel één en ander nog niet definitief is, brengen wij u op basis van de gekende teksten (maar dus onder alle voorbehoud) reeds een eerste commentaar.
De leden van de btw-eenheid vormen één enkele belastingplichtige Voor de toepassing van de btw worden alle leden van de btw-eenheid als één enige belastingplichtige beschouwd. Dit betekent dat zij over één gezamenlijk btw-nummer beschikken (waarschijnlijk zal de eerste 0 van het ondernemingsnummer voor een fiscale eenheid een 9 worden) en nog slechts één btw-aangifte indienen. Leveringen, diensten, invoeren en intracommunautaire verwervingen die door een lid van de btw-eenheid worden verricht, worden geacht door de btw-eenheid te zijn verricht. Anderzijds worden ook de leveringen en diensten door derden aan een lid van de btweenheid geacht aan de btw-eenheid te zijn verricht.
Wanneer de vennootschap met volledig aftrekrecht daarentegen een omzet behoudt van 1000 maar slechts een bedrag aan opwaartse btw betaalt van 100, terwijl de gemengde belastingplichtige een belaste en een vrijgestelde omzet behoudt van respectievelijk 1000 en 500 maar een bedrag aan opwaartse btw betaalt van 200, bedraagt de totale aftrek zonder btw-eenheid 168. In een btw-eenheid bedraagt de aftrek dan 180.
Dit betekent dat het btw-statuut van de btweenheid (belastingplichtige met een volledig recht op aftrek of gemengde belastingplichtige) zal bepaald worden door de volledige omzet van de leden van de eenheid voor derden. Met intragroepverrichtingen wordt geen rekening meer gehouden.
Een gemengde belastingplichtige kan voor de vaststelling van haar aftrekrecht het algemeen verhoudingsgetal aan de kant schuiven en opteren voor de regel van het werkelijk gebruik. Omdat dit gebruik niet noodzakelijk het gebruik is door de vennootschap die de goederen of de diensten heeft afgenomen, maar de eindbestemming die misschien door een ander lid van de eenheid aan de goederen of diensten gegeven wordt, zal dit niet altijd even gemakkelijk kunnen aangetoond worden.
Deze hoedanigheid, en de hoegrootheid van het aftrekrecht die hiermee gepaard gaat, zal dan voor alle leden gelden.
Geen btw-verlies meer op intragroepverrichtingen
De btw-eenheid is daarom niet noodzakelijk gunstig. Bij het opzetten van de eenheid en, waar mogelijk, bij de beslissing bepaalde groepsvennootschappen al dan niet in deze eenheid op te nemen, moet hieraan de nodige aandacht gegeven worden.
Het belangrijkste voordeel bij een btw-eenheid doen echter de leden die van andere leden goederen of diensten afnemen waarover ze zonder btw-eenheid btw verschuldigd zijn die niet of niet volledig aftrekbaar is. Op transacties tussen de leden van een btw-eenheid wordt immers geen btw meer geheven, zodat de kost van de anders niet aftrekbare btw volledig vervalt in een btw-eenheid.
Een eenvoudig voorbeeld, waarbij van twee zustervennootschappen zonder intragroepverrichtingen één een gemengde belastingplichtige is, kan dit duidelijk maken. De vennootschap met een volledig recht op aftrek heeft bijvoorbeeld een omzet van 1000 en een bedrag als opwaartse btw van 150. De gemengde belastingplichtige heeft een belaste omzet van 500, een vrijgestelde omzet van 1000 en een opwaartse btw van 100. Zonder btw-eenheid (en met toepassing van het algemeen verhoudingsgetal van 34 % in hoofde van de tweede vennootschap) recupereren
BW_NED.indd 10
beide vennootschappen samen 184. In een btw-eenheid wordt het algemeen verhoudingsgetal 60 % waardoor de totale aftrek slechts 150 zou bedragen.
Dit geldt natuurlijk in de eerste plaats voor gemengde belastingplichtigen, die nu diensten afnemen van zustervennootschappen. Groepsvennootschappen die geen belastingplichtige met een volledig aftrekrecht zijn en die met het oog op de rationalisering en de vermindering van de exploitatiekosten beslissen om bepaalde taken gemeenschappelijk te laten uitvoeren door een afzonderlijke rechts-
19-04-2007 13:04:00
APRIL 2007
persoon, veroorzaken daardoor vaak een niet onbelangrijke btw-meerkost. Over de doorfacturatie van de kostprijs van de prestaties door deze afzonderlijke rechtspersoon is immers in de regel btw verschuldigd, die slechts gedeeltelijk of zelfs niet kan worden afgetrokken. Alleen wanneer dit gebeurt via een vrijgestelde kostendelende vereniging kan deze btw-kost nu ontweken worden. Deze vrijstelling is echter aan zeer strikte voorwaarden verbonden en is daarom in veel omstandigheden uitgesloten. Zo mag geen enkel lid van de vereniging een aftrekrecht van meer dan 10 % genieten en mag de kostendelende vereniging uitsluitend diensten aan haar leden verstrekken. Voortaan zal een dergelijke ‘uitbesteding’ van taken zonder een btw-meerkost kunnen gebeuren, wanneer dit gebeurt aan een persoon die mee deel uitmaakt van een btw-eenheid. De strikte vrijstellingsvoorwaarden voor een kostendelende vereniging zullen dan niet meer moeten worden ingevuld. Maar ook ondernemingen met een volledig aftrekrecht betalen nu soms btw aan verbonden ondernemingen die ze niet volledig in aftrek kunnen brengen. Ook zij genieten bij een btw-eenheid van een directe vermindering van de btw-kost. Centralisatie van het wagenpark in één groepsvennootschap, met het oog op voordelen inzake beheer en kostprijs die door de schaalvergroting gegenereerd worden, kan zonder btw-eenheid niet zonder opnieuw een btw-meerkost. Daar de groepsvennootschap, waarin het wagenpark gecentraliseerd wordt, voor de toepassing van artikel 45, §2 WBTW niet gekwalificeerd wordt als een onderneming met een economische werkzaamheid die bestaat in de verhuur van wagens aan om het even wie (zij verhuurt de wagens alleen aan groepsvennootschappen), is de btw die zij over de verhuur van de wagens factureert in hoofde van de groepsvennootschappen die de wagens gebruiken slechts voor 50 % aftrekbaar. Wanneer de gebruikers van de wagens samen met de vennootschap, waarin het wagenpark gecentraliseerd wordt, een btw-eenheid vormen, is er over de verhuur geen btw meer verschuldigd, zodat de btw-kost vervalt.
BW_NED.indd 11
Onroerende verhuur binnen de eenheid Een vennootschap die een gebouw of een gedeelte van een gebouw met vrijstelling van btw aan een zustervennootschap verhuurt, verliest zijn aftrekrecht van de opwaartse btw met betrekking tot dit gebouw. Wanneer beide vennootschappen echter tot een btw-eenheid toetreden, valt de btw-kost opnieuw weg, althans wanneer de principes van een btw-eenheid consequent worden doorgevoerd. Het aftrekrecht van de btw met betrekking tot het gebouw wordt dan immers niet bepaald door de bestemming die de eigenares aan het gebouw geeft (de verhuur aan de zustervennootschap), maar door de eindbestemming van het gebouw door de eenheid (de btw-activiteit). Daar bovendien alleen de externe handelingen het btw-statuut van de eenheid bepalen en de intra-company verrichtingen (de verhuur) hierop geen invloed hebben, wordt de btw-eenheid door de ‘interne’ onroerende verhuur geen gemengde belastingplichtige.
Ook voordelen voor wie nu geen aftrekbeperking kent Ook ondernemingen met een volledig aftrekrecht (die dus de btw die hen door zustervennootschappen gefactureerd wordt volledig kunnen aftrekken) kunnen baat hebben bij een btw-eenheid. Bij doorfacturering van kosten en intragroepfacturatie worden vaak fouten gemaakt. Dit houdt ernstige risico’s in (navordering van btw, verwerping van de aftrek van ten onrechte gefactureerde btw, boeten en intresten). De correcte toepassing van de btw op deze facturatie vergt precies omwille van de complexiteit ervan nogal wat administratieve kosten. Bij een btw-eenheid vallen deze moeilijkheden weg. Bij intragroepfacturen zijn er geen btw-items meer.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Met een btw-eenheid ontwijk je bovendien de voorfinancieringskost, die ontstaat uit het feit dat de vennootschap die de btw factureert deze btw doorgaans vroeger aan de Schatkist dient af te dragen dan het ogenblik waarop de vennootschap die de factuur ontvangt deze btw kan recupereren. Ook in volgende situatie wordt met een btw-eenheid voorfinanciering ontweken. Een productievennootschap verkoopt haar goederen aan een zustervennootschap die aan buitenlandse klanten verkoopt. De productievennootschap heeft steeds een debet-btwsaldo, de zustervennootschap een creditsaldo. In een btw-eenheid worden de twee saldi in de enige btw-rekening-courant met elkaar gecompenseerd.
Ook meer mogelijkheden voor de btw-administratie Recente wetswijzigingen hebben het arsenaal van de fiscus tegen btw-fraude en onvermogen van belastingplichtigen versterkt. Zo waren er de maatregelen ter voorkoming van misbruik en de aansprakelijkheid van de bestuurders voor btw-schulden van hun vennootschap die het gevolg zijn van fouten in het bestuur. De btw-eenheid biedt de btw-administratie opnieuw wat bijkomende mogelijkheden op deze vlakken. Vooreerst is er de hoofdelijke aansprakelijkheid van alle leden van de eenheid voor de btw-schulden van deze eenheid. Btw-schulden die door een vennootschap van de eenheid worden gemaakt kunnen op de goederen van een ander lid van de eenheid worden verhaald. De btw-eenheid maakt ook een efficiëntere controle mogelijk. Eenzelfde controleur zal bevoegd zijn voor de hele groep, die tegelijkertijd wordt gecontroleerd. Nu ligt de controlebevoegdheid van de verschillende vennootschappen van de groep vaak verspreid over controleurs van verschillende kantoren.
19-04-2007 13:04:00
12-13
Alleen voor in België gevestigde belastingplichtigen Alleen in België gevestigde belastingplichtigen kunnen tot een btw-eenheid toetreden. Dit zijn niet alleen de Belgische ondernemingen, maar ook de buitenlandse ondernemingen die in België een vaste inrichting hebben. Buitenlandse ondernemingen zonder vaste inrichtingen in België kunnen echter niet tot een btw-eenheid toetreden (ook al moeten zij in België voor btw-doeleinden worden geïdentificeerd). Ook vrijgestelde belastingplichtigen, die uitsluitend handelingen verrichten van artikel 44 WBTW en geen enkel aftrekrecht hebben, kunnen tot een btw-eenheid toetreden. Niet belastingplichtigen (de overheid, maar ook de passieve holdings) kunnen in geen geval lid worden van een btw-eenheid.
Financiële, economische en organisatorische band vereist Voor de toetreding tot een btw-eenheid worden drie voorwaarden gesteld: de leden moeten zowel financieel, economisch als organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn. Aan de vereiste van een financiële band is voldaan wanneer tussen de leden in rechte of in feite een controleverhouding bestaat. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een vennootschap de meerderheid van de stemmen in de algemene vergadering bezit. De economische band bestaat wanneer de voornaamste werkzaamheid van de leden van dezelfde aard is, wanneer hun werkzaamheden elkaar aanvullen, beïnvloeden of kaderen in het nastreven van een gemeenschappelijk economisch doel, en ten slotte wanneer de werkzaamheid van de ene geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend ten behoeve van de anderen. De voorwaarde van een organisatorische band wordt vervuld wanneer de leden in rechte of in feite onder een gemeenschappelijke leiding staan, zij hun werkzaamheden geheel of gedeeltelijk in gemeenschappelijk overleg organiseren, of nog wanneer zij in rechte of in feite rechtstreeks of onrechtstreeks onder de controlebevoegdheid van één persoon staan. Deze voorwaarden dienen hoe dan ook cumulatief vervuld te zijn. Een vennootschap kan geen btw-eenheid vormen met een andere vennootschap, wanneer zij geen inspraak of invloed heeft op het beleid van die andere
BW_NED.indd 12
vennootschap, ook al bestaat er tussen deze vennootschappen onmiskenbaar een nauwe financiële en economische band. Uitvoeringsmaatregelen (in een administratieve aanschrijving) en de praktijk zullen deze voorwaarden verder moeten invullen. Hierbij zal wegens de autonomie van het communautaire btw-stelsel geen beroep worden gedaan op ‘Belgische concepten’ zoals bijvoorbeeld het begrip controle in het Belgisch vennootschapsrecht.
De vrije keuze is de regel De btw-eenheid is optioneel. Dit geldt zowel voor het oprichten van een btw-eenheid (op het niveau van de groep) als voor het toetreden tot deze eenheid (op het niveau van elk lid afzonderlijk).
Conclusie De btw-eenheid biedt zeker tal van mogelijkheden tot btw-besparingen en tot een efficiëntere structurering van de economische activiteiten van een economische groep, zonder dat dit fiscaal afgestraft wordt. Steeds zal echter in concreto onderzocht moeten worden of de invoering van een btw-eenheid of de toetreding ertoe inderdaad aangewezen is. Omdat één en ander een grondige voorbereiding binnen de onderneming vergt, dienen daarom dringend de concrete regelgeving en voorschiften vastgelegd en gepubliceerd te worden.
De leden kiezen ook vrij hun vertegenwoordiger, die in naam en voor rekening van de leden (die hem daartoe volmacht hebben gegeven) een gemotiveerd verzoek indient. Wanneer de btw-administratie het verzoek niet weigert binnen een maand, is de btweenheid een feit vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van deze termijn. De optie van een belastingplichtige om lid te worden van een btw-eenheid geldt tot 31 december van het derde jaar volgend op de datum van het ontstaan. Na de oprichting kunnen nieuwe leden steeds vrijwillig tot de eenheid toetreden, uiteraard wanneer zij de voorwaarden daartoe vervullen. Op het optioneel karakter van de toetreding bestaat één uitzondering. Indien een btweenheid wordt opgericht maken alle ondernemingen waarin de topvennootschap een rechtstreekse deelneming heeft van meer dan 50 % er verplicht deel van uit. De vertegenwoordiger kan echter de administratie om hun uitsluiting uit de eenheid verzoeken. De btw-eenheid houdt op eigen verzoek op te bestaan. Dit is uiteraard het geval zodra de voorwaarden niet meer vervuld zijn. Leden kunnen ook vrijwillig uittreden, maar pas vanaf 31 december van het derde jaar volgend op hun toetreding tot de btw-eenheid. Zij moeten wel onmiddellijk uittreden, wanneer zij niet meer voldoen aan één van de voorwaarden om lid te kunnen zijn van de btw-eenheid. Van de uittreding (zowel vrijwillig als verplicht) moet de administratie natuurlijk in kennis worden gesteld.
O
ok ondernemingen met een volledig aftrekrecht betalen nu soms btw aan verbonden ondernemingen die ze niet volledig in aftrek kunnen brengen. Ook zij genieten bij een btw-eenheid van een directe vermindering van de btw-kost.
19-04-2007 13:04:01
>
Belangrijkste wijzigingen inzake de neerlegging van jaarrekeningen vanaf 1 april 2007
CHRISTOPHE D’HONDT Adviseur Instituut der Bedrijfsrevisoren
Wijziging van de methode van neerlegging
DIRK SMETS Bedrijfsrevisor B.S.T. bedrijfsrevisoren
Enkele belangrijke wijzigingen inzake de neerlegging van jaarrekeningen zijn van toepassing vanaf 1 april 2007. De neerlegging van de jaarrekeningen kan vanaf dan nog op slechts drie manieren geschieden: ofwel op papier, aan de Nationale Bank van België (NBB) bezorgd met de post of afgegeven aan de loketten van de vestigingen van de NBB, ofwel als bestand via het internet in XBRL-formaat of in PDF-formaat. Van de 300.000 jaarrekeningen die jaarlijks bij de Balanscentrale van de NBB worden neergelegd – het merendeel daarvan volgens ofwel het verkorte of het volledige schema – werd per eind november 2006 volgens de NBB 62 % van deze jaarrekeningen op diskette neergelegd, 27 % via het internet en 11 % op papier.
Vanaf 1 april 2007 is de neerlegging van jaarrekeningen op diskette niet meer mogelijk. Ondernemingen die geen gestandaardiseerde jaarrekeningen opmaken, zullen voortaan ook hun jaarrekening of geconsolideerde jaarrekening elektronisch kunnen neerleggen, zoals vereist door de in juli 2003 aangepaste Eerste EG-Richtlijn over de openbaarmakingsvereisten voor ondernemingen1. Dit zal vanaf april 2007 mogelijk gemaakt worden via de webtoepassing van de NBB op voorwaarde dat de neerlegging gebeurt in het PDF-bestandsformaat. Voor de gestandaardiseerde jaarrekeningen (98 % van de neerleggingen volgens de NBB), die vanaf 1 april 2007 als bestand via het internet worden neergelegd, zal voortaan het XBRL-bestandsformaat gehanteerd worden. XBRL staat voor Extensible Business Reporting Language en is een op XML gebaseerd raamwerk dat de gebruikers van informatie toelaat om snel en efficiënt financiële en andere informatie te creëren, uit te wisselen en te analyseren en deze te rapporteren in een vastgelegde vorm, zoals bijvoorbeeld onder de vorm van een jaarrekening. Het XBRL-formaat heeft als voordeel een grotere flexibiliteit in de presentatie van de jaarrekeningen mogelijk te maken, zoals vereist bij het gebruik van de IFRS-normen. De neerlegging in het XBRL-formaat kan zowel gebeuren aan de hand van de door privé-ondernemingen ontwikkelde (en XBRL-compatibele) software als door middel van de door de NBB ter beschikking gestelde software “SOFISTA 2007”.
Software ter neerlegging van de jaarrekening De SOFISTA 2007-software wordt door de NBB gratis ter beschikking gesteld en is een aangepaste versie van het reeds in 1993 ter beschikking gestelde programma SOFISTA. In tegenstelling tot de oorspronkelijke SOFISTA is de SOFISTA 2007-software een webtoepassing die op de server van de NBB ter beschikking is en ook steeds vanaf deze
BW_NED.indd 13
server wordt gebruikt. Dit heeft volgens de NBB als grote voordeel dat de software waarmee gewerkt wordt automatisch en altijd de meest actuele is. De software is volgens de NBB in essentie een elektronisch formulier, maar laat ook toe om naast het uploaden van de jaarrekening een jaarverslag of commissarisverslag toe te voegen onder de vorm van een aangehecht PDF-bestand. Om gebruik te kunnen maken van deze software dient de neerlegger enkel te beschikken over een digitaal certificaat. Deze veiligheid werd ingebouwd om misbruik bij de neerleggingen te vermijden. Voor het digitaal certificaat kan de gebruiker kiezen uit vier mogelijkheden: het Isabel-certificaat, een certificaat afgeleverd door Certipost of GlobalSign of de elektronische identiteitskaart. Het blijft echter aan de neerlegger om te kiezen welke software wordt gebruikt.
Basisprincipes bij de wijzigingen aan het volledige en verkorte schema Naast de softwarematige aanpassingen maakte de overstap naar het XBRL-formaat ook een aantal wijzigingen aan het volledig en verkort schema noodzakelijk of wenselijk. Deze wijzigingen werden bekend gemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 maart 2007 (B.S. 27 maart 2007, p. 16.794) in toepassing van artikel 175, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen. Vanaf 1 april 2007 zal de neerlegging van de jaarrekeningen, samen met de overstap naar het XBRL-formaat, in deze aangepaste schema’s dienen te gebeuren. De nieuwe standaardmodellen dienen dus vanaf deze datum te worden gebruikt. De Balanscentrale is zich evenwel bewust dat een strikte toepassing van de nieuwe vorm vanaf 1 april 2007 niet eenvoudig is. We denken bijvoorbeeld aan ondernemingen die tijdens de maand maart van 2007 hun jaarrekening aan een (langdurig) goedkeuringsen handtekeningproces onderwerpen en in april een tweede maal deze validatieprocedure zouden moeten doorlopen met een nieuwe XBRL-versie.
19-04-2007 13:04:02
14-15
H
et XBRL-formaat heeft als voordeel een grotere flexibiliteit in de presentatie van de jaarrekeningen mogelijk te maken, zoals vereist bij het gebruik van de IFRS-normen.
We mogen daarom aannemen dat de NBB tijdens een overgangsperiode na 1 april 2007 zal gedogen dat schema’s volgens het oude model worden neergelegd. Maar, en dit is niet onbelangrijk, daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat er in het nieuwe schema een aantal specifieke rubrieken zijn opgenomen, die in de oude versie niet bestaan. Meer in het bijzonder zullen de gegevens voorzien in het artikel 134 van het Wetboek van vennootschappen aangaande de bezoldiging van de commissaris en van diens aanverwante entiteiten in het oude schema als “vrije tekst” gerapporteerd moeten worden, en in het XBRL-formaat via de daartoe bestemde vakjes. Ondernemingen en hun commissarissen zullen er dus moeten op toezien dat jaarrekeningen volgens het oude schema wel degelijk alle voorgeschreven gegevens vermelden, desgevallend in de vrije tekst. Omdat software-ontwikkelaars werk maken van een jaarrekening in XBRL-formaat mag men ervan uitgaan dat de overgangsperiode beperkt zal blijven in de tijd en dat oude schema’s vrij snel uit het circuit zullen verdwijnen.
De NBB ging, bij de nieuwste aanpassingen, uit van een aantal basisprincipes welke een aantal wijzigingen aan het volledige en verkorte schema tot gevolg hebben zoals: • De continuïteit van de informatie: alle informatie met betrekking tot een bepaald onderwerp moet in het nieuwe formulier gegroepeerd blijven. Het oude standaardformulier was gebonden aan een vaste paginastructuur. Indien er bij de vermelding van bepaalde gegevens niet voldoende ruimte voorzien was, dan werden de gegevens, die niet op de voorziene pagina konden worden opgenomen, achteraan de jaarrekening vermeld. In het nieuwe formulier wordt afgestapt van dit principe en blijft alle informatie met betrekking tot eenzelfde onderwerp gegroepeerd. Er is met andere woorden geen plaatsgebrek meer mogelijk. • De aangepaste schema’s tellen weinig vaste pagina’s: vaste pagina’s worden vervangen door secties om het principe van de continuïteit van de informatie mogelijk te maken. De jaarrekening wordt opgedeeld in delen en secties en omvat hierdoor niet meer de klassieke indeling van het oude formulier. 1 Richtlijn 2003/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 tot wijziging van Richtlijn 68/151/EEG van de Raad met betrekking tot de openbaarmakingsvereisten voor bepaalde soorten ondernemingen, PB L 221 van 4.9.2003, blz. 13-16.
BW_NED.indd 14
• Het principe van de secties: het nieuwe model omvat een groter aantal bladzijden dan het oude model. De verklaring ligt hiervoor in het feit dat de noodzaak tot de
beperking van het aantal bladzijden is weggevallen, waardoor er kan worden gewerkt met secties en delen, in plaats van met een vaste paginanummering. Het sectienummer wordt vermeld in de rechterbovenhoek van het model en wordt voorafgegaan door de afkorting “VOL” of “VKT”. In de rechterbenedenhoek wordt de paginanummering vermeld. Het gebruik van de sectie heeft tot doel het opzoeken van bepaalde informatie te vergemakkelijken. Zo komt een bepaald type informatie steeds in dezelfde sectie terecht en wordt een sectie niet vermeld indien er geen informatie in opgenomen is. • De presentatie van de rubrieken: Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de codering van de rubrieken en het teken van de rubrieken. Een ‘unieke rubriek’ krijgt voortaan een ‘unieke rubriekcode’, onafhankelijk van het feit dat dezelfde rubriek in verschillende secties voorkomt. Eenzelfde boekhoudkundig begrip kan immers op meerdere plaatsen in de jaarrekening voorkomen, maar er wordt daarbij telkens dezelfde rubriekcode gebruikt. Bij de tweede vermelding in de jaarrekening van eenzelfde rubriek wordt deze tussen haakjes geplaatst. Als de rubriek op het vorige boekjaar slaat, dan wordt deze voorafgegaan door een “P” (Preceding). Het teken van de rubrieken wordt eenduidig vastgelegd. Standaard worden de rubrieken weergegeven met een positieve waarde, rubrieken die zowel een positieve als een negatieve waarde kunnen aannemen worden aangeduid met “(+)/(-)” en rubrieken die standaard een negatieve waarde aannemen worden aangeduid met “(-)”. Verder stelt het nieuwe formulier de winstof verliesrubrieken voor als één enkel begrip dat zowel een positieve (winst) als een negatieve (verlies) waarde kan aannemen, met slechts één unieke code.
Wijziging algemene presentatie en inhoud van het volledige en verkorte schema De wijzigingen hebben ook een gevolg voor de algemene presentatie en de inhoud van de volledige en verkorte schema’s. Zo werd de algemene presentatie van de rubrieken vereenvoudigd, bijvoorbeeld door de afschaffing van stippellijnen, Romeinse cijfers, enz. en werden tabellen uitgesplitst over meerdere bladzijden. Zo bijvoorbeeld werd de “Staat van de immateriële vaste activa” en de “Concessies, octrooien, licenties, enz.” gespreid over twee bladzijden, terwijl dit vroeger in één tabel was opgenomen.
19-04-2007 13:04:03
APRIL 2007
Voor wat betreft de inhoud van het nieuwe model zijn er drie belangrijke wijzigingen. Ten eerste zullen jaarrekeningen op papier die vanaf 1 april worden neergelegd, dienen te zijn opgemaakt in eenheden euro, dit overeenkomstig het nieuwe model. Voor jaarrekeningen die in XBRL-formaat worden opgemaakt is er een keuze tussen eenheden euro, zonder decimalen of eenheden euro met twee decimalen. Ten tweede zal in de nieuwe versie van het volledige model van de jaarrekening het nog enkel mogelijk zijn om de resultatenrekening in staffelvorm voor te stellen. De voorstelling van de resultatenrekening in scrontovorm is niet meer mogelijk. Ten derde wordt de rubriek 19 “Voorschot aan vennoten op de verdeling van het nettoactief ” in het model opgenomen, naar aanleiding van een advies van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN).
Enkele bedenkingen Men zou zich de vraag kunnen stellen of de NBB, in navolging van sommige Nederlandse overheidsinstanties, niet de radicale stap zou kunnen zetten om enkel nog de elektronische versies van jaarrekeningen te aanvaarden met uitsluiting van elke papieren versie. Van een totale verbanning van de papieren versie is geenszins sprake en dit zal wellicht nooit aan de orde komen. Het is daarentegen niet uitgesloten dat de NBB, in navolging van de tendens die we vandaag kunnen vaststellen op het vlak van de BTW-rapportering, wel een elektronische jaarrekening zal opleggen van zodra ondernemingen een bepaalde omvang bereiken (bijvoorbeeld met een omzet boven 500.000 EUR). De NBB stelt alleszins alles in het werk om de elektronische neerlegging te stimuleren. Het tarief voor elektronische neerlegging ligt met 30 EUR lager dan de neerlegging met diskette. Bovendien kan men, bij een elektronische neerlegging te allen tijde het proces van de neerlegging (versturen van de gegevens, betaling, aanvaarding) volgen zodat men precies weet waar men aan toe is (onder meer inzake tijdige betaling en neerlegging, en inzake aanvaarding van de jaarrekening). Men mag overigens niet uit het oog verliezen dat de jaarrekening van ondernemingen die in papieren of in PDF-versie wordt neergelegd, een verder papieren bestaan zullen kennen, en dus niet op de een of andere manier worden geconverteerd in een XBRL-formaat. Bij macro-economische analyses of vergelijkende studies met XBRL-bestanden zal men er dus mee rekening moeten houden dat de doorgelichte populatie niet volledig is omdat de papieren jaarrekeningen er niet zijn in opgenomen.
BW_NED.indd 15
Vanuit de accountancy-wereld wordt er wat kritiek geuit aangaande de betalingsprocedure welke voorschrijft dat een betaling moet geschieden binnen de zeven dagen na het doorsturen van het bestand. Indien na zeven dagen geen betaling werd verricht moet de ganse neerlegging opnieuw worden gestart. Het systeem is dus vrij rigide, niet alleen wegens de beperkte termijn maar ook omdat de betaling van voorschotten (dus betalingen voorafgaand aan de neerlegging) wordt uitgesloten.
Conclusie Dankzij deze aanpassingen zullen jaarrekeningen makkelijker kunnen worden geraadpleegd en de erin opgenomen gegevens vlotter kunnen worden geanalyseerd. De overgang naar het XBRL-formaat zal vooral de eindgebruiker ten goede komen, maar dit zal pas tastbaar worden van zodra de software-ontwikkelaars van de privésector ook de daartoe noodzakelijke tools zullen hebben ontwikkeld.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
O
mdat softwareontwikkelaars werk maken van een jaarrekening in XBRL-formaat mag men ervan uitgaan dat de overgangsperiode beperkt zal blijven in de tijd en dat oude schema’s vrij snel uit het circuit zullen verdwijnen.
Het is echter alleszins een feit dat de jaarrekening meer toegankelijk wordt. Zelfs voor een breed publiek, want weldra zal men de jaarrekening kunnen downloaden zonder enige betaling of abonnement. Gratis dus, waarmee België andermaal trendsetter is.
V
anuit de accountancy-wereld wordt er wat kritiek geuit aangaande de betalingsprocedure. Het systeem is vrij rigide, wegens de beperkte termijn en omdat de betaling van voorschotten wordt uitgesloten.
19-04-2007 13:04:03
16-17
>
Laatste berichtgeving van het IASB 1 februari 2007 – 31 maart 20071
VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER
Senior Manager IFRS Advice & Assurance Deloitte Bedrijfsrevisoren
Senior Manager IFRS Advice & Assurance Deloitte Bedrijfsrevisoren
Docent VUB en Universiteit Antwerpen
IASB 15/02/2007 Het IASB publiceert een standaard voor KMO’s Het IASB heeft op 15 februari 2007 een Exposure Draft IFRS voor KMO’s gepubliceerd. Het voorstel bevat een vereenvoudigde set van principes voor financiële verslaggeving voor de KMO’s. Vergeleken met de volledige IFRSs, is het volume verminderd met 85 %. De vereenvoudiging van de standaarden houdt rekening met de specifieke behoeften van KMO’s en met kosten-baten beschouwingen. Deze IFRS voor KMO’s zou investeerders, geldschieters en andere belanghebbenden toelaten om de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van KMO’s te vergelijken maar toch de inspanningen van de KMO voor het opstellen van deze IFRS-jaarrekeningen beperken. Een overzicht van het voorstel wordt hieronder gegeven. 1. Definitie De standaard IFRS voor KMO’s is van toepassing op entiteiten zonder publieke verantwoordingsplicht (public accountability). Een entiteit heeft publieke verantwoordingsplicht (en dient dus de volledige IFRS-standaarden toe te passen) als:
• de entiteit financiële instrumenten (schulden, aandelen,…) heeft uitgegeven op een beurs; • de entiteit activa aanhoudt in een fiduciaire omgeving voor derden. Het betreft dan bijvoorbeeld banken, verzekeringsmaatschappijen, portefeuillemaatschappijen,… Volgens het IASB, zal de standaard van toepassing zijn op een typische KMO met 50 werknemers. Het IASB heeft echter geen groottecriteria gedefinieerd. Het is mogelijk dat de jurisdicties die de standaard zouden invoeren criteria definiëren. Kleine vennootschappen die genoteerd zijn op een beurs, mogen de standaard niet toepassen. 2. Aanpassingen van de IFRSs De standaard IFRS voor KMO’s werd opgesteld op basis van de fundamentele concepten uit het IASB Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen. De principes en richtlijnen uit de IFRSstandaarden werden waar nodig aangepast om aan de behoeften van de gebruikers en aan de kosten-baten beschouwingen te beantwoorden. Er zijn 3 types van aanpassingen: • Niet opgenomen onderwerpen: Onderwerpen die niet relevant zijn voor een typische KMO werden weggelaten met referenties naar de oorspronkelijke standaard indien nodig. Voorbeelden hiervan zijn: • in eigen-vermogensinstrumenten afgewikkelde op aandelen gebaseerde betalingstransacties (IFRS 2); • winningsindustrieën (IFRS 6); • tussentijdse financiële verslaggeving (IAS 34); • de administratieve verwerking van financiële leases door lessors (IAS 17; financiële lessors zijn meestal financiële instellingen die in ieder geval deze standaard niet kunnen toepassen);
• winst per aandeel (IAS 33) en segmentinformatie (IAS 14); • verzekeringscontracten (verzekeringsinstellingen komen niet in aanmerking voor deze standaard). • Weerhouden van enkel de eenvoudigste optie: Waar een standaard verschillende opties toelaat, werd voor de IFRS voor KMO’s enkel de meest eenvoudige optie weerhouden. Het is echter toegelaten om de andere opties te gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn: • kostprijsmodel voor vastgoedbeleggingen (IAS 40); • kostprijsmodel voor materiële (IAS 16) en immateriële activa (IAS 38); • opname van financieringskosten als last (IAS 23); • de indirecte methode voor de presentatie van kasstromen uit bedrijfsactiviteiten (IAS 7). • Vereenvoudigde principes voor opname en waardering: Voorbeelden hiervan zijn: • twee categorieën van financiële activa in plaats van vier; • vereenvoudiging van de principes voor het niet langer opnemen van financiële activa in de balans; • vereenvoudigde hedge accounting; • testen van goodwill op bijzondere waardevermindering indien er een indicatie is en niet noodzakelijk elk jaar; • het opnemen van alle R&D-kosten in de winst-en verliesrekening; • kostprijsmodel voor de waardering van geassocieerde deelnemingen en joint ventures (in plaats van de ‘equity’-methode of de proportionele consolidatiemethode); • een principiële aanpak voor toegezegdpensioenregelingen, (in plaats van een gedetailleerde berekening volgens IAS 19); • gebruik van de intrinsieke waarde voor op aandelen gebaseerde betalingen (in plaats van de reële waarde volgens IFRS 2);
1 Voor meer informatie kunt u ook terecht op www.taxtoday.be van Kluwer.
BW_NED.indd 16
19-04-2007 13:04:03
APRIL 2007
• vereenvoudiging van de waardering van de rechten en plichten van de lessee bij een financiële lease; • de beperking van de retrospectieve herwerking van de gegevens in het kader van de eerste toepassing van IFRS (IFRS 1). 3. Samenstelling en organisatie van de standaard De standaard zou ongeveer elke twee jaar bijgewerkt worden. Het voorstel van standaard bestaat uit drie documenten: de voorgestelde standaard (254 pagina’s), de voorgestelde richtlijnen voor implementatie (80 pagina’s) en de voorgestelde basis voor conclusies (48 pagina’s). De IFRS voor KMO’s is volgens onderwerp opgesteld en niet volgens IAS/IFRSstandaard. De standaard bestaat uit 38 secties en een verklarende woordenlijst. 4. Agenda De deadline voor commentaren op dit voorstel werd vastgelegd op 1 oktober 2007. De definitieve standaard wordt verwacht voor midden 2008.
De voorgestelde veranderingen vormen een oplossing voor de moeilijkheden die deze entiteiten ondervinden bij het verzamelen van de informatie die door IAS 24 wordt vereist. In vele gevallen zijn de betrokken entiteiten niet op de hoogte van het feit dat ze verbonden zijn met andere door de overheid gecontroleerde of beïnvloede entiteiten. Het IASB komt voor deze entiteiten tot de conclusie dat de kosten om in overeenstemming te zijn met IAS 24 de baten van de bijkomende informatie voor de gebruikers van de jaarrekening overtreffen. De vrijstelling geldt enkel in de gevallen waarbij het duidelijk is dat de verbonden partijen elkaar niet beïnvloeden. Naast deze aanpassing stelt het IASB ook een paar veranderingen voor aan de definitie van een verbonden partij. De voornaamste aanpassingen zijn: • De opname van de relatie tussen een dochteronderneming en een geassocieerde deelneming van eenzelfde entiteit, in de
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
enkelvoudige jaarrekening van zowel de dochteronderneming als de geassocieerde deelneming. • De verwijdering van situaties waarin twee entiteiten verbonden zijn met elkaar omdat één persoon een invloed van betekenis uitoefent op een entiteit en een nauwe verwante van deze persoon een invloed van betekenis uitoefent op de andere entiteit. • De opname van de relatie tussen twee entiteiten waarbij één entiteit een deelneming is van een manager op een sleutelpositie en de andere entiteit beheerd wordt door diezelfde manager. In overeenstemming met de huidige versie van IAS 24, zijn de deelnemingen van managers op sleutelposities een verbonden partij voor de entiteit die wordt beheerd door deze managers, maar de entiteit die wordt beheerd door de manager vormt geen verbonden partij voor de deelneming van de manager. De deadline voor de commentaren werd vastgelegd op 25 mei 2007.
Europa 22/02/2007 Publicatie van voorstel tot aanpassing van IAS 24 Op 22 februari 2007 heeft het IASB een voorstel van standaard gepubliceerd ter aanpassing van IAS 24 – Informatieverschaffing over verbonden partijen. Het voorstel van standaard wil de informatievereisten van IAS 24 beperken voor entiteiten die vallen onder de definitie van een verbonden partij omdat ze gecontroleerd worden door dezelfde overheid of omdat de overheid een invloed van betekenis uitoefent op deze entiteiten. Het belangrijkste doel van deze aanpassingen is het geven van meer richtlijnen omtrent informatieverschaffing voor verbonden partijen die door de overheid worden gecontroleerd. De overheid wordt gedefinieerd als een nationale, regionale of lokale overheid.
BW_NED.indd 17
IASB-PUBLICATIES DIE OP 30 NOVEMBER 2006 NOG NIET ZIJN GOEDGEKEURD Positief advies van EFRAG?
Stemming van ARC?
Finale goedkeuring?
16 januari 2007
2 februari 2007
Mei / juni 2007
IFRIC 10 – Tussentijdse financiële verslaggeving en bijzondere waardevermindering
20 december 2006
2 februari 2007
Mei / juni 2007
IFRIC 11 – Groepstransacties en eigen aandelen
18 januari 2007
2 februari 2007
Mei / juni 2007
Verwacht in maart 2007
Juni / juli 2007
STANDAARDEN IFRS 8 – Operationele Segmenten INTERPRETATIES
IFRIC 12 – Dienstverlening uit hoofde van concessieovereenkomsten
Voor de meest recente versie zie: www.efrag.be.
19-04-2007 13:04:05
18-19
Studie naar de kwantitatieve impact van de overgang naar IFRS2 Op 13 maart 2007 publiceerde de Balanscentrale van de Nationale Bank van België, samen met de Nationale Banken van Frankrijk, Italië en Spanje, de resultaten van een studie met als titel “Quantitative impacts of first-time adoption of IFRSs”, uitgevoerd door Werkgroep III van het Europese Comité van Balanscentrales. Deze werkgroep analyseerde de impact van de IFRS-standaarden op de geconsolideerde jaarrekening van Europese groepen in de vier landen. Volgens de conclusies van het onderzoek is de impact van de overgang naar de IFRS-standaarden op sommige posten van de balans en de winst- en verliesrekening verschillend naargelang het beschouwde land omdat het vertrekpunt (m.a.w. de nationale geconsolideerde jaarrekeningen) verschillend is. Toch kwam de studie tot volgende bevindingen, die gemeenschappelijk waren in de verschillende landen: • een stijging van de verplichtingen, dit is vooral het gevolg van de opname van financiële leases in de balans; • een daling van de omzet om verschillende redenen, waaronder de eliminatie van sommige huurkosten en de compensatie van sommige intragroepstransacties; • een positieve impact op de winstgevendheid (return on equity) als gevolg van een stijging van de nettowinst om verschillende redenen, waaronder de daling in de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen. Specifiek voor België werden volgende resultaten bekomen: • het totale eigen vermogen is gestegen, voornamelijk door de herclassificatie van dividenden, de aanpassing aan de afschrijvingen en de eliminatie van voorzieningen; • de totale winst of het totale verlies vóór de toewijzing aan de minderheidsbelangen is gestegen, onder andere door dalende afschrijvingen, dalende financieringskosten, herclassificatie van sommige leases naar financiële leases, … De studie is beschikbaar op de website van de Nationale Bank van België op volgend adres: www.nbb.be/DOC/BA/IFRS/WGIII_quantitativeimpacts_2006F.pdf . 2 III WG on IFRS impact and CBSO Databases, maart 2007, Quantitative Impacts of First-time adoption of IFRSs, ECCBSO. 3 CBFA, Studies en documenten nr. 34, december 2006, Studie over de voorstelling van de IFRSwinst- en verliesrekening en de naleving van de CESR-aanbeveling inzake alternatieve prestatiemaatstaven.
BW_NED.indd 18
België CBFA-studie in verband met de voorstelling van de IFRS-winst- en verliesrekening3 De Commissie voor het Bank-, Financieen Assurantiewezen heeft een onderzoek gevoerd naar de voorstellingswijze van de winst- en verliesrekening door Belgische vennootschappen, waarvan de aandelen op de Belgische beurs genoteerd zijn en die een geconsolideerde jaarrekening volgens IFRS publiceren. De meerderheid van de onderzochte vennootschappen gebruiken een winst- en verliesrekening die wat betreft presentatie niet fundamenteel afwijkt van de algemene voorstelling, zoals geïllustreerd in de “Guidance on implementing IAS 1”. Enkel portefeuillemaatschappijen en de bank- en verzekeringsgroepen wijken fundamenteel af van dit model. IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening laat een uitsplitsing naar de aard of naar de functie van de lasten toe. De meeste entiteiten classificeren hun kosten naargelang van de aard, wat in overeenstemming is met de traditie die reeds bestond in het kader van het Belgische jaarrekeningrecht. Volgens de studie vermelden bijna alle entiteiten additionele posten in de winsten verliesrekening. IAS 1 laat dit toe voor zover een dergelijke presentatie relevant is om een goed inzicht te verkrijgen in de financiële prestaties van de entiteit. De meest voorkomende additionele post is het bedrijfsresultaat. Van de door IAS 1 verplicht in de winsten verliesrekening op te nemen posten, worden de financieringskosten en, in mindere mate, de winst per aandeel het vaakst niet opgenomen. De studie concludeert dat het te betreuren is dat de IFRS-standaarden geen gestandaardiseerde schema’s voor het opstellen van de winst- en verliesrekening bevatten. In dezelfde studie werd ook onderzocht of er aan de CESR-aanbevelingen werd voldaan met betrekking tot alternatieve prestatiemaatstaven. Op dit vlak concludeert de studie dat de meerderheid van de onderzochte entiteiten alternatieve prestatiemaatstaven gebruiken, en dat de CESRaanbevelingen slechts in beperkte mate worden nageleefd. Vooral de aanbevelingen inzake de definiëring, het nut en het intern gebruik van de alternatieve prestatiemaatstaven worden niet nageleefd. De meest voorkomende alternatieve prestatiemaatstaven zijn onder andere het EBITDA, EBIT, …
19-04-2007 13:04:06
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
Seminarie te Schaarbeek, 27 februari 2007 Op 27 februari 2007 organiseerden het BIBF, de Balanscentrale van de NBB en de hogescholen HONIM, VLEKHO en EPHEC een seminarie in de lokalen van VLEKHO te Schaarbeek. De studieavond , die op ruime belangstelling kon rekenen van de BIBF leden, behandelde het thema: “Hoe de nieuwe jaarrekening praktisch neerleggen na 1 april 2007?”
«
BIBF »
Van links naar rechts: Peter Bogaert, Hugo Couck (Honim), Geert Lenaerts (Algemeen Directeur BIBF), José Pattyn (Ondervoorzitter BIBF), Fabienne Verduyn (NBB en spreker op deze avond) en Karel Van Oostveldt (Vlekho).
Studiedag over de bijzondere opdrachten uit het Wetboek van vennootschappen, te Brussel, 23 maart 2007
Van links naar rechts: Johan De Coster, Gérard Delvaux en Erwin Vercammen
Van links naar rechts: Rutger Van Boven, Jos Van Wemmel en Minister Peeters
BW_NED.indd 19
«
IAB »
Het IAB organiseerde op 23 maart 2007 een studiedag over de bijzondere opdrachten uit het Wetboek van vennootschappen. De studiedag werd bijgewoond door om en bij de 800 beroepsbeoefenaars. Ter gelegenheid van deze studiedag werden de meest voorkomende bijzondere opdrachten uit het Wetboek van vennootschappen toegelicht. Zo gaf de heer Hugues Fronville een uiteenzetting over de bijstand of de vertegenwoordiging van de accountant in het kader van de individuele onderzoeks- en controlebevoegdheid van vennoten. De heer Johan De Coster wierp een licht op de opdracht voor de externe accountant ter gelegenheid van de omzetting van een vennootschap. De opdracht voor de externe accountant bij de fusie of splitsing van vennootschappen werd uitvoerig toegelicht door de heer Gérard Delvaux. Een nader inzicht in de opdracht voor de beroepsbeoefenaar in het kader van de ontbinding en vereffening van vennootschappen werd gegeven door de heer Jos Van Wemmel. De heer Rutger Van Boven overliep de belangrijkste pijnpunten die de Wet van 2 juni 2006 tot wijziging van de vereffeningsprocedure met zich mee heeft gebracht. Het Instituut mocht ten slotte rekenen op de aanwezigheid van Minister Peeters, Vlaams Minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, die de nadruk legde op het belang van de accountant in het kader van de milieuopdrachten.
19-04-2007 13:04:13
20
> Het Hof van Justitie te Luxemburg
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
«
IBR »
Binnenkort 10 mei 2007: Vlaamse Starterdag te Gent Op 10/05/07 is het BIBF aanwezig met een stand op de beurs Vlaamse Starterdag 2007 te Gent. Het Instituut organiseert er een conferentie. Meer info op www.bibf.be. 11 mei 2007: BIBF academische zitting Het BIBF houdt op vrijdag 11 mei 2006 zijn jaarlijkse academische zitting te Brussel. Op het programma: voorstelling van het jaarverslag 2006, uitreiking van diploma’s aan de nieuwe boekhouders(-fiscalisten) en toekenning van de jaarlijkse BIBF-prijzen. 14 juni 2007: seminarie Boekhoudkundige verplichtingen in de non-profitsector De drie Instituten van de economische beroepen (BIBF, IAB en IBR ) organiseren op 14 juni 2007 samen met de Commissie van Boekhoudkundige Normen een seminarie m.b.t. dit onderwerp. Meer info vindt U via de websites van de drie Instituten.
Een delegatie van het IBR en van enkele genodigden werd ontvangen op het Hof van Justitie te Luxemburg door zijn Ondervoorzitter, Rechter Koen LENAERTS, en de referendaris, de heer Jean-Marc BINON. We herkennen van links naar rechts: E. Vanderstappen, P. Berger, A. Kilesse, D. Szafran, K. Lenaerts, M. De Wolf, P. Van Geyt en J.-M. Binon.
BW_NED.indd 20
6 en 7 september 2007: “Annual FEE SME/ SMP Congress” in Den Haag. Folders zijn ter beschikking op het secretariaat van het FEE. In deze derde editie wordt de thematiek belicht van “New Opportunities for SMPs and SMEs: Transparency, Finance and Simplification in a European Context”.
19-04-2007 13:04:17
KAFT_Ned.indd 3
18-04-2007 15:23:20
IBR
Instituut der Bedrijfsrevisoren Koninklijk Instituut
KAFT_Ned.indd 4
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
BIBF
Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
18-04-2007 15:23:22