November
JAARGANG 3 NR. 4 / 2008 VERSCHIJNT 4X PER JAAR (FEB/MEI/AUG/NOV) AFGIFTEKANTOOR BRUGGE X P608073
16
2008
Tax Audit & Accountancy
Internationale financiële crisis: crisis voor de internationale boekhoudnormen?
B&E
Business & Economics
PUBLISHING GROUP
IBR
IAB
BIBF
Inhoud
Voor een echte vereenvoudiging
1 Directe belastingen bij fusie of splitsing van vennootschappen
2 Heeft de audit toegevoegde waarde?
10 De nieuwe standaard in verband met de presentatie van de jaarrekening
16 Laatste berichtgeving van de IASB 1 juni 2008 – 31 oktober 2008
20 Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
27
TAX AUDIT & ACCOUNTANCY Tweemaandelijks tijdschrift van het IAB, het IBR en het BIBF Aanbevolen citeerwijze: T.A.A. Afgiftekantoor: Brugge REDACTIECOMITÉ P.P. Berger A. Bert M. Claes P. Colaert (†) D. De Decker M. De Wolf (Hoofdredacteur) C. Fischer S. Mercier C. Van der Elst REDACTIESECRETARIAAT S. Massagé Directeur-Uitgever NV die Keure Kleine Pathoekeweg 3, 8000 Brugge T (050) 47 12 72 F (050) 33 51 54 E
[email protected] VERANTWOORDELIJKE UITGEVERS A. Bert Voorzitter IAB Livornostraat 41 1050 Brussel T (02) 543 74 90 F (02) 543 74 91 P.P. Berger Voorzitter IBR Arenbergstraat 13 1000 Brussel T (02) 512 51 36 F (02) 512 78 86 R. Smets Voorzitter BIBF Legrandlaan 45 1050 Brussel T (02) 626 03 80 F (02) 626 03 90
Voor een echte vereenvoudiging
Editoriaal De drie Instituten IAB, IBR en BIBF hebben een werkgroep geanimeerd waar overleg gepleegd werd over voorstellen tot administratieve vereenvoudiging. Tijdens een rondetafelgesprek werden concrete ideeën geformuleerd en getoetst. Dit heeft uiteindelijk geleid tot voorstellen die door de drie raden zijn goedgekeurd. Het is zeker van belang de overwegingen kenbaar te maken die aan de basis liggen van de voorstellen. De drie Instituten: • steunen de Europese strategie tot verbetering van het concurrentievermogen en tot vermindering van de lasten die op de ondernemingen wegen (Lissabonstrategie); • hebben uitvoerige debatten georganiseerd over hetgeen zowel op Europees als op Belgisch vlak binnen de activiteitsdomeinen van hun leden zou kunnen gedaan worden ten voordele van alle kleine of grote ondernemingen met of zonder winstoogmerk; • benadrukken de toegevoegde economische waarde van een begrijpelijke, toegankelijke en multifunctionele verslaggeving; • leggen de nadruk op het fundamentele belang van het verband tussen de beperkte aansprakelijkheid en de financiële transparantie, teneinde de economie te beschermen tegen de risico’s van het systeem. De voorstellen volgen hierna in samenvatting: a) aan de Europese autoriteiten: • de kleine ondernemingen toestaan om een verkorte toelichting bij hun jaarrekening te publiceren; • de financiële transparantie van de ondernemingen verheffen tot een prioriteit van het buitenlands beleid van de Europese Unie; • de uitbreiding van de elektronische financiële verslaggeving bij de Lidstaten aanmoedigen; • de financiële staten van de ondernemingen begrijpelijker maken voor niet-native-lezers van de taal waarin ze werden gepubliceerd; • op het vlak van de statistieken betreffende de ondernemingen slechts eisen dat Lidstaten datgene meedelen wat kan worden afgeleid uit gepubliceerde jaarrekeningen; • de Lidstaten die de letter en/of de geest van de Europese wetgeving inzake financiële transparantie niet naleven actief vervolgen voor het Hof van Justitie van de E.G.
b) aan de Belgische autoriteiten: • de programma’s voor fiscale controle van de ondernemingen aanpassen volgens de kwaliteit van de jaarrekening; • de elementen die niet door de Europese wetgeving zijn opgelegd, verwijderen uit de verplichte schema’s van de jaarrekening; • een raadpleging opstarten om de economische en financiële informatie die aan de ondernemingsraad of aan het Comité voor de Preventie en de Bescherming op het Werk (CPBW) moet worden overgemaakt te moderniseren; • de bestaande sectorale boekhoudkundige regelgevingen die momenteel in de non-profitsector bestaan afschaffen, om het algemeen stelsel en het vereenvoudigde stelsel te handhaven; • de bekendmaking van de neerlegging van de jaarrekening in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad afschaffen; • bepaalde informatie, die nu elders moet gepubliceerd worden, opnemen in de jaarrekening voor zover dat door het Europees recht is toegestaan; • de ondernemingen toestaan om op een beveiligde elektronische wijze bepaalde gegevens die hen aanbelangen rechtstreeks te wijzigen in de KBO; • het verbod voor de administraties om informatie bij de ondernemingen op te vragen die in de gepubliceerde jaarrekening kan teruggevonden worden; • het garanderen van een betere rechtvaardigheid tussen de stipte indieners, de laattijdige indieners en de niet-indieners van de jaarrekeningen; • voorzien in een vaste indieningsdatum voor de fiscale aangiften; • de snelle invordering van niet-betwiste schuldvorderingen vergemakkelijken; • de wetgeving op de voorrechten en zekerheden moderniseren. Deze elementen met volledige toelichting zijn terug te vinden op de websites van de respectieve Instituten. Binnen de Instituten zal de problematiek verder opgevolgd worden. De diensten voor vereenvoudiging kunnen rekenen op onze medewerking voor het realiseren van deze voorstellen.
ANDRÉ BERT
PIERRE P. BERGER
ROLAND SMETS
Voorzitter IAB
Voorzitter IBR
Voorzitter BIBF
2-3
>
Directe belastingen bij fusie of splitsing van vennootschappen
S. MERCIER Boekhouder-fiscalist BIBF Handelsingenieur Solvay, ULB, Meester in fiscaal beheer
Eigen vermogen uit fiscaal oogpunt Wat de vennootschapsbelasting betreft, bestaat het eigen vermogen op fiscaal niveau uit slechts drie grote elementen (ongeacht hun boekhoudkundige kwalificatie):
Dit artikel bespreekt alleen het aspect “directe belastingen”, meer in het bijzonder de vennootschapsbelasting. Fusies en splitsingen vergen zowel boekhoudkundige als fiscale en auditcompetenties. Het onderwerp is brandend actueel, te meer omdat België Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen [Publicatieblad L. 310/1, 25 november 2005] moest omzetten.
• Het fiscaal kapitaal, namelijk het kapitaal afkomstig van reële inbrengen1 door de aandeelhouders (inclusief uitgiftepremies), na aftrek van de terugbetalingen die zouden zijn uitgevoerd met vrijstelling van belastingen; • De belaste reserves, dit zijn de resultaten waarop al vennootschapsbelasting werd geheven en die niet zijn toegekend aan de aandeelhouders of bestuurders; • De belastingvrije reserves, d.w.z. die welke, om welke reden ook, niet werden belast. Voorbeeld: de herwaarderingsmeerwaarden, voor zover die gerealiseerd werden met naleving van de vrijstellingsvoorwaarde waarvan sprake is in art. 190 W.I.B. 92. Bijgevolg kunnen twee vennootschappen twee boekhoudkundige balansen indienen met sterke gelijkenissen wat de structuur van hun eigen vermogen betreft, zonder daarom dezelfde fiscale nettowaarde te hebben, in het algemeen gedefinieerd als het verschil tussen de fiscale nettowaarde van de activabestanddelen en de fiscale nettowaarde van de passivabestanddelen uitgezonderd de eigen middelen van de vennootschap. Het is bijvoorbeeld voldoende dat één vennootschap belaste reserves in het kapitaal heeft opgenomen terwijl de post “Geplaatst kapitaal” van de tweede uitsluitend afkomstig is van inbrengen in geld. De fiscale structuur van het eigen vermogen van de twee vennootschappen zal dus verschillend zijn, aangezien, overeenkomstig het principe van de belastingneutraliteit, de opname van de reserves in het kapitaal geacht wordt niet plaatsgevonden te hebben. De wet van 6 augustus 1993 introduceert een stelsel van fiscale vrijstellingen van fusies/splitsingen van vennootschappen, gebaseerd op het principe van de boekhoudkundige continuïteit en belastingneutraliteit. Deze vrijstellingen, die niet facultatief zijn, worden automatisch toegepast wanneer de volgende voorwaarden vervuld zijn, zonder dat de vennootschap voor belastingheffing kan opteren (cf. art. 211, §1, 2e lid van het W.I.B. 92):
• De overnemende of de verkrijgende vennootschap moet een binnenlandse vennootschap zijn; • De fusie of splitsing wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 693 tot 700 en 708 (fusies) en 728 tot 737 (splitsingen) van het Wetboek van vennootschappen; • De fusie of splitsing beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften. De derde en laatste voorwaarde houdt verband met het zogeheten principe van de “economische werkelijkheid” van de verrichting. Dit principe van Angelsaksische oorsprong is het tegenovergestelde van de keuze voor de minst belaste weg (Brepolsarrest) waarbij “een belastingplichtige de Administratie een akte kan tegenwerpen voor zover hij hiervan alle juridische gevolgen aanvaardt”. Verrichtingen zoals de overname van Union Minière door ACEC moesten bijgevolg door de Administratie aanvaard worden, al had zij tot doel minder belastingen te betalen (meer in het bijzonder om de vroegere verliezen van ACEC te recupereren). Nu moet de verrichting gerechtvaardigd worden door andere motieven dan fiscale. Deze voorwaarde heeft tot doel de juridische constructies aan te pakken die, hoewel niet gesimuleerd en dus op zich geoorloofd, een abnormaal karakter vertonen en opgezet zijn met als duidelijk doel de belasting te ontlopen. In dat verband herinneren wij aan het arrest van het Hof van Cassatie van 13 december 2007 op basis waarvan fusies, splitsingen en andere vormen van reorganisatie, doorgevoerd overeenkomstig het vennootschapsrecht, geacht worden te voorzien in rechtmatige financiële en economische behoeften en bijgevolg belastingneutraliteit genieten (arrest van 13 december 2007, zie www.cass.be, rolnummer F.06.0065.N). De bewijslast van het ontbreken van dergelijke behoeften berust bij de Administratie, onverminderd de verplichting voor de belastingplichtige om mee te werken aan die bewijsvoering. De afschrijvingen, investeringsaftrekken, meer- of minderwaarden op de ingebrachte elementen worden door de overnemende
NOVEMBER 2008
of verkrijgende vennootschap bepaald alsof de fusie niet had plaatsgevonden. Dit is de toepassing van het principe van de belastingneutraliteit. Hetzelfde geldt voor de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- of overschattingen, subsidies, schuldvorderingen, meerwaarden en reserves (inclusief de herbeleggingstermijnen) voor zover deze activa de verkrijgende vennootschappen toebehoren. Als er geen probleem is met betrekking tot participaties en/of eigen aandelen, en de inbrengen van de overgenomen (of gesplitste) vennootschap bijgevolg volledig worden vergoed met nieuwe aandelen of deelbewijzen die ter vergoeding van deze inbrengen door de overnemende (of verkrijgende) vennootschap worden uitgegeven, dan worden het fiscaal kapitaal, de belaste reserves en de vrijgestelde reserves berekend door hun respectieve bestanddelen in de oorspronkelijke balansen op te tellen. Alle afschrijvingen, kapitaalsubsidies, meerof minderwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de bij hen ingebrachte bestanddelen in aanmerking worden genomen, en het gestorte kapitaal worden bepaald alsof de fusie niet had plaatsgevonden. Dat geldt ook voor de waardeverminderingen, voorzieningen, onderschattingen, overschattingen, kapitaalsubsidies, schuldvorderingen, meerwaarden en reserves die bij de overgenomen vennootschappen bestonden, voor zover deze bestanddelen opgenomen zijn in de activa van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. Bovendien mag de fusie niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de gespreid te belasten meerwaarden wordt verlengd. Wanneer de post goodwill haar oorsprong vindt in een fusie of een splitsing van vennootschappen met volledige belastingvrijstelling, kan ze niet fiscaal worden afgeschreven. Omgekeerd, als de verrichting belast is, worden de afschrijvingslasten op de goodwill in principe fiscaal aanvaard.
Overeenkomstig de boekhoudkundige voorschriften wordt het eigen vermogen van de overgenomen of gesplitste vennootschap verminderd met het gedeelte dat niet werd vergoed met nieuwe aandelen of deelbewijzen, uitgegeven naar aanleiding van de verrichting. Artikel 78 van het K.B. van 30 januari 2001 voegt hieraan toe: “In voorkomend geval wordt evenwel rekening gehouden met de ten gevolge van de fusie gewijzigde fiscale kwalificatie van de reserves bij de overgenomen vennootschap.” Er kunnen zich twee gevallen voordoen: 1) Er werden geen nieuwe aandelen uitgegeven ten gevolge van de participatie van de overnemende (of verkrijgende) vennootschap in de overgenomen (of gesplitste) vennootschap. Voor zover de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, wordt de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. 2) Er werden geen nieuwe aandelen uitgegeven, maar om een andere reden. De aandeelhouders/vennoten van de overgenomen vennootschap hebben bijvoorbeeld aandelen van de overnemende vennootschap ontvangen in ruil voor hun oude effecten, maar deze aandelen worden niet opnieuw uitgegeven naar aanleiding van de verrichting. In dat geval wordt de vermindering geacht te worden toegepast in deze volgorde: belaste reserves, belastingvrije reserves en gestort kapitaal (in geval van ontoereikendheid). Noteer dat artikel 190 W.I.B. 92 (vrijstellingsvoorwaarde) bepaalt dat de belastingvrije reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief moeten geboekt worden en blijven. Als het bedrag ervan afneemt, wordt het vroeger vrijgestelde of voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarden als winst van dat belastbare tijdperk beschouwd.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
W
ij herinneren aan het arrest van het Hof van Cassatie van 13 december 2007 op basis waarvan fusies, splitsingen en andere vormen van reorganisatie, doorgevoerd overeenkomstig het vennootschapsrecht, geacht worden te voorzien in rechtmatige financiële en economische behoeften.
1 Art. 2, § 1, 7° W.I.B. definieert bepaalde herwaarherwaarderingscoëfficiënten van het kapitaal voor de inbrengen van vóór 1950. Wij zullen hierbij niet blijven stilstaan, aangezien de gevallen waarin ze worden toegepast, mettertijd steeds zeldzamer worden.
4-5
Om die belastingheffing te vermijden, moet op de belaste reserves worden ingehouden om de belastingvrije reserves opnieuw aan te leggen. Noch de herwaarderingsmeerwaarden die vóór de verrichting bestonden, noch die welke naar aanleiding van de verrichting zijn gerealiseerd of vastgesteld, kunnen worden gebruikt voor deze “wedersamenstelling”.
Voorbeeld A neemt B over en A heeft 60% van de effecten van het kapitaal van vennootschap B in haar bezit. De fiscale structuur van de eigen middelen van B zal de volgende veranderingen ondergaan: 1 Vóór de verrichting
2 Vóór de correctie (eliminatie van 60% van de eigen middelen van B)
Meerwaarden en minderwaarden op ingetrokken aandelen of deelbewijzen Het principe van de boekhoudkundige continuïteit is niet van toepassing op het pakket aandelen of deelbewijzen dat de overnemende (of verkrijgende) vennootschap voorafgaand in haar bezit had in de overgenomen (of gesplitste) vennootschap.
3 Na de correctie (poging tot wedersamenstelling van de belastingvrije reserves)
Fiscaal kapitaal
2.000 Fiscaal kapitaal
800 Fiscaal kapitaal
800
Belaste reserves
1.000 Belaste reserves
400 Belaste reserves
0
Belastingvrije reserves
1.500 Belastingvrije reserves
600 Belastingvrije reserves
Totaal
4.500 Totaal (40%)
1.800 Totaal (40%)
Er is bijgevolg belasting verschuldigd in de volgende gevallen: a) wanneer en voor zover de inbreng vergoed wordt met een contant bedrag; b) wanneer, wegens het voorafgaande bezit van aandelen of deelbewijzen van de overgenomen of gesplitste vennootschap door de overnemende of verkrijgende vennootschap, de inbreng niet volledig vergoed wordt met nieuwe aandelen of deelbewijzen.
1.000 1.800
Slechts 40% van de eigen middelen van B zal worden toegevoegd aan de eigen middelen van A, wat logisch is vermits A zijn participatie in B niet kan vergoeden met nieuwe aandelen. Hieruit volgt dat de oorspronkelijke toepassing van art. 78 van het K.B. van 30 januari 2001 de belastingvrije reserves doet dalen van 1 500 naar 600. Om de belasting te vermijden, kan men overeenkomstig art. 211, §2 W.I.B. 92 uit de belaste reserves en de belastingvrije reserves, aangelegd overeenkomstig art. 47 W.I.B. 92, putten om het oorspronkelijke bedrag van de belastingvrije reserves opnieuw samen te stellen. Hun bedragen zijn evenwel ontoereikend, aangezien de belastingvrije reserves met een bedrag van 500 gedaald zijn, wat de overgenomen vennootschap verplicht een belasting van 33,99% x 500 oftewel 169,95 euro te betalen (cf. de bijzondere aangifte van de vennootschapsbelasting die zij zal moeten invullen). Een fusie geeft dus niet altijd belastingvrijstelling. Hoe groter de participatie van de overnemende vennootschap is (in %), des te moeilijker zal het zijn om het oorspronkelijke bedrag van de belastingvrije reserves opnieuw samen te stellen, wat de overgenomen vennootschap ertoe verplicht een hogere belasting te betalen.
In deze hypothese geven de aandelen in de overgenomen vennootschap geen aanleiding tot de toewijzing van aandelen of deelbewijzen van de overnemende vennootschap; ze worden ingetrokken en niet voor het betrokken bedrag opgenomen in haar rekeningen. Het eventuele verschil tussen de nettowaarde van de inbreng van de overgenomen vennootschap en de fiscale waarde van de aandelen in haar bezit wordt behandeld afhankelijk van de aard of oorsprong ervan. a) Als het verschil positief is (boekhoudkundige meerwaarde op ingetrokken aandelen of deelbewijzen) en toegerekend kan worden aan overwaarderingen van activa of onderwaarderingen van passiva bij de overgenomen vennootschap, dan worden afschrijvingen, minderwaarden en voorzieningen voor het betrokken bedrag geboekt op de resultatenrekening. Het saldo dat na deze boekingen overblijft, is belastbaar op het ogenblik van de fusie. De door de overnemende vennootschap gerealiseerde meerwaarde kan evenwel recht geven op belastingverlaging ten belope van de fiscale meerwaarde op deze aandelen of deelbewijzen. Bepaalde auteurs stellen dat deze meerwaarden volledig zouden moeten worden vrijgesteld op grond van art. 192 W.I.B. 92. b) In geval van een negatief verschil (boekhoudkundige minderwaarde op ingetrokken aandelen en deelbewijzen), maar vóór ze een minderwaarde kan realiseren, moet de overnemende vennootschap dit, naar gelang van het geval, geheel of gedeeltelijk toerekenen aan de activabestanddelen waarvan de werkelijke waarde hoger is dan de boekhoudkundige waarde. Het saldo wordt volledig of gedeeltelijk geboekt als goodwill en/of als verlies. In dat laatste
NOVEMBER 2008
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
geval is de minderwaarde op aandelen of deelbewijzen niet aftrekbaar als beroepskosten, overeenkomstig art. 198, 7°, W.I.B. 92 (d.w.z. binnen de beperkingen van het gestorte kapitaal ).
e vereffening of overname van een vennootschap in belastingstelsel veronderstelt een valorisatie tegen de reële waarde.
Voorbeeld A neemt B, zijn 100% dochter, over (de boekhoudkundige en fiscale waarden worden geacht identiek te zijn): A Aandelen van B
80.000 Kapitaal
20.000
Reserves
20.000
Schulden
40.000
Totaal
80.000 Totaal
80.000
Activa
70.000 Kapitaal
60.000
Reserves
-30.000
Schulden
40.000
B
Totaal
70.000 Totaal
70.000
De balans na de fusie zal de volgende zijn: A+B Activa
70.000 Kapitaal
20.000
Reserves Overgedragen verlies Schulden Totaal
70.000 Totaal
De boekhoudkundige minderwaarde van vennootschap A op de aandelen van B is 80.000 – (60.000 – 30.000) = 50.000; fiscaal zijn alleen de 60.000 euro die overeenstemmen met het gestort kapitaal van B, aftrekbaar; de volledige minderwaarde van 50.000 euro kan dus worden afgetrokken. Belaste fusie of splitsing Het stelsel van de belastingvrijstelling wordt automatisch toegepast wanneer de hierboven opgesomde voorwaarden vervuld zijn. Om er geen recht op te hebben, moet dus minimaal één van deze voorwaarden niet meer vervuld zijn. Men zou vrijwillig kunnen beslissen om het Wetboek van vennootschappen te overtreden (voor een notaris lijkt ons dit onmogelijk in België, maar het kan wel overwogen worden bij overname in het buitenland van een binnenlandse vennootschap). Een andere mogelijkheid zou zijn om een negatieve ruling (voorafgaande beslissing) te vragen. De vereffening of overname van een vennootschap in belastingstelsel veronderstelt een valorisatie tegen de reële waarde.
20.000 2
-50.000 80.000 70.000
Die situatie zou soms rampzalig kunnen zijn. Een fusie die niet beantwoordt aan rechtmatige economische of financiële behoeften (onder voorbehoud van het bovengenoemde cassatiearrest van 13 december 2007), zou belast worden, terwijl de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen nauwlettend worden nageleefd, zodanig dat het principe van de boekhoudkundige continuïteit van toepassing zal zijn: de activa en passiva van de overgenomen vennootschap moeten geboekt worden tegen de boekhoudkundige waarde die zij hadden in de balans van de overgenomen vennootschap, met het gevolg dat de meerwaarden die geacht worden vastgesteld te zijn, belast zullen worden zonder enige boekhoudkundige herwaardering tegen de reële waarde (en dus zonder latere mogelijkheid om de meerwaarde af te schrijven).
2 Of “Goodwill” op het actief.
6-7
De zogeheten herstelwet van 22 december 1998 wilde dit probleem gedeeltelijk verhelpen en wijzigde artikel 211 W.I.B. 92: in geval van belaste fusie door overname of door oprichting van een nieuwe vennootschap en in geval van belaste splitsing door overname of door oprichting van nieuwe vennootschappen: • wordt het door de inbreng gestorte kapitaal, bij de overnemende of verkrijgende vennootschap, geacht fiscaal overeen te stemmen met de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat bij deze vennootschap is ingebracht, voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen of deelbewijzen die daartoe worden uitgegeven; • de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen wordt geacht bij de overnemende of verkrijgende vennootschap overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden. Vrijstellingsvoorwaarde Artikel 211 W.I.B. 92 stelt geen probleem wat betreft de minderwaarden en de voorzieningen voor risico’s en kosten die niet worden gewijzigd door de fusieverrichting. De herwaarderingsmeerwaarden, de meerwaarden die het stelsel van de gespreide belasting genieten en de kapitaalsubsidies daarentegen mogen niet meer als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende vennootschap.
3 De elementen die vóór de verrichting zijn verscheverschenen, zijn dus uitgesloten. 4 Cf. Parl. St. Kamer 1997-1998, nr. 49/1608/001, blz. 20. 5 Th. BLOCKERYE, Fusions et acquisitions, Ed. Bruylant, 2004, blz. 251. 6 Cf. Parl. St. Kamer 1997-1998, nr. 1608/1, blz. 18.
Zelfs als de inbreng niet met nieuwe aandelen/deelbewijzen wordt vergoed, en voor zover de vrijstellingsvoorwaarden vervuld zijn, wordt een vrijstelling toegekend op de volgende bestanddelen (cf. art. 211, §1, 1° W.I.B. 92): • uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden die vrijgesteld waren op het ogenblik van de verrichting (herwaarderingsmeerwaarden) – cf. art. 44, §1 W.I.B. 92; • gespreid te belasten meerwaarden die vrijgesteld waren op het ogenblik van de verrichting – cf. art. 47 W.I.B. 92; • kapitaalsubsidies die, op het ogenblik van de verrichting, nog niet als winsten aangemerkt worden – cf. art. 362 W.I.B. 92; • meerwaarden die naar aanleiding van de verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld (inbrengmeerwaarden)3, voor zover er belastbare meerwaarden zijn. Voor het overige bepaalt art. 211, §1, 2° W.I.B. 92 dat de in artikel 209 W.I.B. 92 bedoelde belastingheffing achterwege blijft voor zover de inbrengen vergoed worden met nieuwe aandelen/deelbewijzen.
In geval van inbrengmeerwaarden kan de vrijstellingsvoorwaarde worden vervuld door, voor dit verschil, een “belastingvrije reserve” aan te leggen (door het debiteren van de resultatenrekening) die het terzelfder tijd mogelijk maakt om te beantwoorden aan de fiscale bepaling dat men geen minderwaarden op bepaalde bestanddelen van het eigen vermogen mag toerekenen aan deze meerwaarden. Aan deze voorwaarde is ook voldaan wanneer de inbrengmeerwaarde wordt geboekt op een afzonderlijke subrekening van het kapitaal, parallel met het aanleggen, voor een identiek bedrag, van een negatieve belaste reserve die is opgenomen in het kapitaal. Terzelfder tijd leidt zowel de ene als de andere optie altijd tot de opname in de verworpen uitgaven van een bedrag gelijk aan de fiscale minderwaarde op de ingetrokken aandelen of deelbewijzen4. Dit probleem stelt zich vooral in bepaalde hypothesen waarbij de overnemer aandelen van de overgenomen vennootschap in zijn bezit heeft. Ter herinnering: de vermindering van het eigen vermogen van de overgenomen vennootschap gebeurt naargelang: • het fiscaal kapitaal van de overgenomen vennootschap evenredig wordt verminderd met het percentage dat de overnemende vennootschap bezit in de overgenomen vennootschap; • de vermindering van de reserves bij voorrang wordt toegerekend aan de belaste reserves, en voor het resterende bedrag aan de vrijgestelde reserves. Th. BLOCKERYE5 bepaalt dat een fusie zonder belastingheffing kan worden doorgevoerd zolang het participatiepercentage van de overnemende vennootschap in de overgenomen vennootschap niet hoger ligt dan de volgende breuk: Belaste reserves + vrijgestelde goede reserves Belaste & vrijgestelde reserves De voorbereidende werken van de bovengenoemde wet bevelen bijgevolg twee oplossingen aan: • de volledige vrijgestelde reserve wordt opnieuw aangelegd via de resultatenrekening; een gelijkwaardig bedrag wordt toegerekend aan de “verworpen uitgaven”; of • het verschil kan gecorrigeerd worden door uit te gaan van een negatieve reserve op het niveau van het kapitaal6; een vrijgestelde reserve wordt in overweging genomen voor het betrokken bedrag, terwijl een correctie in de “verworpen uitgaven” eveneens noodzakelijk is.
NOVEMBER 2008
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
Voorbeeld 1: A Aandelen A->B
B
50 Kapitaal Meerwaarde art. 47
Andere activa
50 Andere vrijgestelde res. Belaste res.
Totaal
100 Totaal
50
Activa
100 Kapitaal
30
40
Meerwaarde art. 47
20
0
Vrijg. res.
20
20
Belaste res.
20
100
Totaal
100 Totaal
100
Percentage van A in B: = 40,00% A+B Activa
150 Kapitaal Meerwaarde art. 47
42
Vrijg. res.
12
Tekort fusie Belaste res. Totaal
74
150 Totaal
Er wordt 8 geput uit de vrijgestelde reserves Breuk (op het niveau van de overgenomen vennootschap) Belaste reserves + vrijgestelde goede reserves
-10
Belaste & vrijgestelde reserves
32 * 150
= 66,67%
A+B Activa
150 Kapitaal Meerwaarde art. 47
42
Vrijg. res.
20 *
Tekort fusie Belaste res. Totaal
74
150 Totaal
-10 24 * 150
Voorbeeld 2: A
B
Aandelen A->B
50 Kapitaal
Andere activa
50 Vrijg. res.
Meerwaarde art. 47 Belaste res. Totaal
100 Totaal
50
Activa
100 Kapitaal
30 0 20
Meerwaarde art. 47
20
Vrijg. res.
20
Belaste res.
100
Totaal
40
100 Totaal
20 100
Percentage van A in B = 75,00% (1) A+B Activa
150 Kapitaal Meerwaarde art. 47 Vrijg. res.
60 35
7
5 *
Overschot fusie
25
Belaste res.
25 *
Totaal
150 Totaal
Activa
150 Kapitaal
150
50
Breuk (op het niveau van de overgenomen vennootschap) Belaste reserves + vrijgestelde goede reserves Belaste & vrijgestelde reserves = 66,67% (2)
A+B
Totaal
60
Meerwaarde art. 47
35
Vrijg. res.
10 *
Overschot fusie
25
Belaste res. 150 Totaal
20 * 150
7 Het bedrag van de belaste reserves wordt met 20 verminderd om de meerwaarden art. 47 opnieuw aan te leggen voor 15 en de vrijgestelde reserves voor 5; de sterretjes verwijzen naar de posten van het eigen vermogen die gewijzigd worden door de verandering van hun “fiscale kwalificatie”.
8-9
E
en clausule van boekhoudkundige retroactiviteit wordt door de Belastingadministratie aanvaard.
Aangifte vennootschapsbelasting De overgenomen vennootschap moet een aangifte in de vennootschapsbelasting indienen voor de periode van de afsluiting van het vorige boekjaar tot de dag voorafgaand aan de datum vanaf dewelke de verrichtingen van de overgenomen vennootschap uit boekhoudkundig oogpunt worden beschouwd als uitgevoerd voor rekening van de overnemende vennootschap. Er is daarentegen geen bijzondere aangifte bij de overnemende vennootschap, hoewel bijzondere aandacht moet worden geschonken aan het opstellen van de aangifte in de vennootschapsbelasting van het jaar van de fusie (in het bijzonder voor wat de eventuele verhoging van de belaste reserves betreft).
Retroactiviteitsclausule De vennootschapsakten moeten verplicht de datum vermelden vanaf dewelke de verrichtingen van de overgenomen of de gesplitste vennootschap uit boekhoudkundig oogpunt geacht worden te zijn uitgevoerd voor rekening van respectievelijk de overnemende of de verkrijgende vennootschap. Uit boekhoudkundig oogpunt: • zijn de kosten en opbrengsten van de overgenomen (of gesplitste) vennootschap die betrekking hebben op de periode vóór de datum van boekhoudkundige inwerkingtreding, opgenomen in de laatste jaarrekeningen van de overgenomen (of gesplitste) vennootschap; • zijn de kosten en opbrengsten van de overgenomen (of gesplitste) vennootschap die betrekking hebben op de periode tussen de datum van boekhoudkundige retroactiviteit en de datum waarop de verrichting wordt voltrokken vanuit de invalshoek van het vennootschapsrecht, opgenomen in de jaarrekening van de overnemende (of verkrijgende) vennootschap.
8 Cf. Com. IB, nr. 246/65.
Een clausule van boekhoudkundige retroactiviteit wordt door de Belastingadministratie aanvaard8 voor zover: • zij betrekking heeft op een korte periode: in dit verband is het Hoofdbestuur van mening dat een boekhoudkundige retroactiviteitsclausule van meer dan zeven maanden in normale omstandigheden niet als een korte periode kan worden aangemerkt; • zij een juiste toepassing van de belastingwetgeving niet in de weg staat: ter zake wordt onder meer de aandacht erop gevestigd dat de toepassing van de voormelde retroactiviteitsclausule niet mag worden aanvaard t.a.v. de aftrekbeperking of de overdrachtregel van de vorige beroepsverliezen.
De voormelde termijn van zeven maanden strekt er onder meer toe de vennootschappen – die per kalenderjaar boekhouden en die in het voorjaar besluiten te fuseren of te splitsen – toe te laten een boekhoudkundige retroactiviteit in aanmerking te nemen die teruggaat tot op de eerste dag van het boekjaar waarin de verrichting plaatsgrijpt (m.a.w. tot op 1 januari).
Beperking van het bedrag van de fiscaal aftrekbare verliezen Wanneer bij een belastingvrije fusie verlieslatende ondernemingen betrokken zijn, zijn deze verliezen doorgaans niet volledig overdraagbaar. Artikel 206, §2 W.I.B. 92 beperkt de aftrekbaarheid van beroepsverliezen voor belastingvrije fusies: • de beroepsverliezen die de overnemende (of verkrijgende) vennootschap voor de fusie heeft geleden, zijn slechts aftrekbaar in verhouding tot een breuk met, in de teller, de fiscale nettowaarde van de overnemende (of verkrijgende) vennootschap vóór deze verrichting en, in de noemer, het totaal van de fiscale nettowaarden van deze vennootschap en van de overgenomen vennootschap, eveneens voor de verrichting; worden evenwel niet in overweging genomen bij de berekening van de bovengenoemde nettowaarde, de aandelen of deelbewijzen die de verkrijgende of overnemende vennootschap al bezat in de inbrengende of overgenomen vennootschap; • de beroepsverliezen die een overgenomen vennootschap voor die fusie heeft geleden, blijven in hoofde van de overnemende vennootschap aftrekbaar in verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen van de eerstgenoemde vennootschap vóór de fusie in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens voor de fusie, van de overnemende vennootschap en de overgenomen bestanddelen; • in geval van splitsing wordt het aandeel van de aftrekbare beroepsverliezen bepaald in verhouding tot de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen in de totale fiscale nettowaarde van de overgenomen vennootschap.
Voorbeeld: Bij de fusie van de vennootschappen A en B wordt vastgesteld dat: • fiscale nettowaarde van A: 4.000 • fiscale nettowaarde van B: 6.000 • belastingverlies van A: 1.000 • belastingverlies van B: 2.000 Bijgevolg: • fiscaal recupereerbare verliezen voor A: 1.000 x 4.000 / (4.000 + 6.000) = € 400
NOVEMBER 2008
• fiscaal recupereerbare verliezen voor B: 2.000 x 6.000 / (4.000 + 6.000) = € 1.200 • oftewel in totaal € 1 600 (in plaats van 1.000 + 2.000 = € 3.000) Deze regel is van toepassing ongeacht de richting van de verrichting. Hij is ook van toepassing op de investeringsaftrek (ter herinnering) en op het overdragen van een bedrag in het kader van de aftrek voor risicokapitaal. Hij maakt het ook mogelijk om de problematiek van de wederkerige participaties te integreren. Wanneer de fiscale nettowaarde van een vennootschap negatief is, beveelt de administratie aan om ze, met het oog op de hierboven genoemde berekening, op nul te stellen (Com. IB 92, nr. 199/87). In een vonnis van 17 april 2002 oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg van Antwerpen, in het kader van een fusie door overname volgens het stelsel van de belastingneutraliteit waarbij de overgenomen vennootschap recupereerbare fiscale verliezen had en, net zoals de overnemende vennootschap, een negatieve fiscale nettowaarde had, dat het bedrag van het overdraagbare verlies (van de overgenomen vennootschap) moest worden berekend door toepassing van een breuk met de fiscale nettowaarde van de overgenomen vennootschap in de teller en de som van de fiscale nettowaarden van de overgenomen en de overnemende vennootschap in de noemer. Aangezien de nettowaarden op nul moeten worden gesteld voor de toepassing van deze breuk, had de rechtbank hieruit afgeleid dat de aftrekbaarheid van het verlies van de overgenomen vennootschap volledig moest worden verworpen. Het Hof van Beroep van Antwerpen (arrest van 7 november 2006, De Fiscale Koerier 2007/379) was evenwel eerder van mening dat, wanneer zowel de overnemende vennootschap als de overgenomen vennootschap een negatieve fiscale nettowaarde hebben (zodat het resultaat van de breuk die het bedrag van het overdraagbare verlies bepaalt, mathematisch onbepaald is), niets verhindert dat het volledige vroegere verlies van zowel de overnemende als de overgenomen vennootschap behouden blijft. De beperking op basis van de breuk “nettowaarde/totale nettowaarde” blijft dus zonder gevolg.
Grensoverschrijdende fusies België heeft lang geaarzeld om de richtlijn uit 1990 met betrekking tot de fiscaliteit van de fusies van vennootschappen volledig om te zetten. Dit was onder meer een gevolg van de verordening betreffende het statuut van de Europese vennootschap.
In wetsontwerp nr. 52/1012 is bepaald dat, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, grensoverschrijdende fusies tussen vennootschappen uit de Europese Unie konden plaatsvinden met belastingneutraliteit. Een Belgische moedermaatschappij zal bijgevolg een in de EU gevestigde dochteronderneming kunnen overnemen, en moedermaatschappijen uit de EU zullen Belgische dochterondernemingen kunnen overnemen met belastingneutraliteit. Een overgenomen dochteronderneming wordt bijgevolg fiscaal gelijkgesteld aan een filiaal.
Conclusie De materie van de fusies/splitsingen van vennootschappen is bijzonder complex. Hoewel ze positief zijn, zijn de recente ontwikkelingen, zowel bij het Hof van Cassatie van 13 december 2007 – fusies, splitsingen en andere vormen van reorganisatie, doorgevoerd overeenkomstig het vennootschapsrecht, worden geacht te beantwoorden aan rechtmatige financiële en economische behoeften en genieten bijgevolg belastingneutraliteit, en het is aan de belastingadministratie om het tegendeel te bewijzen – als voor de toekomstige volledige omzetting van de Europese richtlijn uit 1990, niet van aard om deze problematiek te vereenvoudigen.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
I
n wetsontwerp nr. 52/1012 is bepaald dat, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007, grensoverschrijdende fusies tussen vennootschappen uit de Europese Unie konden plaatsvinden met belastingneutraliteit.
10-11
>
Heeft de audit toegevoegde waarde?
P ro f. D r. M A R L E E N W I L L E K E N S Hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg en Katholieke Universiteit Leuven
Theorieën van de vraag naar auditing
Een belangrijk doel van auditing (en van assurance services in het algemeen) bestaat erin een redelijke zekerheid toe te voegen aan de getrouwheid van de inhoud van de jaarrekening. Het nut hiervan is dat de jaarrekening kan dienen als een betrouwbare bron van informatie voor de gebruikers ervan bij het nemen van beslissingen die betrekking hebben op de geauditeerde entiteit. Het hechten van betrouwbaarheid aan de financiële gegevens uit de jaarrekening is een van de belangrijkste functies van de externe audit. Wanneer de auditor de jaarrekening controleert en attesteert op betrouwbaarheid, betekent dit dat de informatieasymmetrie1 verkleint tussen de verstrekkers van de financiële gegevens en de gebruikers ervan.
Verschillende academici hebben gewerkt aan het ontwikkelen van een coherente economische theorie over de vrijwillige vraag naar en het economisch nut van auditdiensten. Hierbij worden de drijfveren geanalyseerd die aanleiding geven tot de vrijwillige aanstelling door bedrijven van een auditor2. In deze context kunnen er drie scholen worden onderscheiden die overlappende maar concurrerende hypothesen naar voren schuiven omtrent de redenen waarom auditdiensten een toegevoegde waarde hebben voor bepaalde partijen. Een eerste theorie is de agency-theorie van de vraag naar auditing. Wanneer een onderneming niet langer wordt bestuurd door de eigenaars/aandeelhouders zelf, ontstaat er een agency-relatie tussen het management (de lasthebber) en de aandeelhouders (de lastgever). Een agency-relatie is een relatie waarbij een lasthebber (in deze context het management) geautoriseerd wordt om in naam en voor rekening van een principaal (in deze context de aandeelhouder(s)) te handelen. In een agency-context zijn rationele aandeelhouders er zich van bewust dat het management drijfveren kan hebben om een jaarrekening op te stellen die geen (volledig) getrouwe weergave is van de economische realiteit van het bedrijf, maar veeleer in hun eigen belang handelen in plaats van in het belang van de aandeelhouders. Rationele aandeelhouders zullen deze agency-kosten dan ook in rekening nemen wanneer ze de verloning voor het management vaststellen. Om deze agencykost te reduceren, heeft het management op zijn beurt een drijfveer om een auditor aan te stellen en aldus een signaal te geven aan de aandeelhouders dat de financiële rekeningen wel degelijk getrouw werden opgesteld. Behalve de agency-relatie tussen aandeelhouders en het management, komen er in een ondernemingscontext ook andere agency-relaties voor. Voorbeelden zijn de relatie tussen het management en de schuldeisers, of tussen de aandeelhouders en de schuldeisers. Ook hieruit kunnen agency-problemen ontstaan, en het auditeren en certificeren van financiële
informatie kan in deze context een bron van toegevoegde waarde zijn. Dit is zo omdat de audit dient als een vorm van monitoring bij agency-conflicten. Een tweede theorie is de informatietheorie. Volgens deze theorie is auditing een dienst ten behoeve van de investeerders en toekomstige investeerders in ondernemingen (of meer algemeen in “projecten”). Geauditeerde informatie maakt het de investeerders makkelijker om rationele en goede investeringsbeslissingen te nemen. Betrouwbare financiële rapportering is noodzakelijk opdat geldstromen op een efficiënte manier worden gealloceerd aan investeringsprojecten in de kapitaalmarkt (Palepu, Healey en Bernard, 2004). De allocatie van geldstromen (spaargelden) aan investeringsopportuniteiten in een economie is niet triviaal om twee redenen. Ten eerste omdat entrepreneurs betere informatie hebben dan investeerders over de waarde en de kwaliteit van de ondernemingsopportuniteiten waartoe ze zich engageren (informatieasymmetrie). Ten tweede is de informatie die entrepreneurs aan investeerders verschaffen niet volledig geloofwaardig, en weten investeerders dat entrepreneurs drijfveren hebben om de informatie meer optimistisch voor te stellen dan de economische realiteit (moral hazard problem). Deze twee elementen kunnen aanleiding geven tot het ineenstorten van de kapitaalmarkt. Immers, wanneer investeerders niet voldoende onderscheid kunnen maken tussen goede en slechte investeringsof ondernemingsopportuniteiten – omdat er een gebrek is aan betrouwbare financiële informatie – zullen de slechte ondernemingen zich voordoen als goede ondernemingen. Bijgevolg zullen alle ondernemingen worden beschouwd als gelijk en gemiddeld. Een gevolg hiervan is dat goed presterende ondernemingen ondergewaardeerd zullen worden en de slechte overgewaardeerd. De goed presterende ondernemingen zullen de kapitaalmarkt verlaten, en bijgevolg zal de proportie van de slecht presterende ondernemingen in de kapitaalmarkt toenemen. Uiteindelijk zal de kapitaalmarkt in elkaar storten. Auditors kunnen dergelijke problemen voorkomen door de betrouwbaarheid van de informatie te certificeren.
NOVEMBER 2008
Een derde theorie is de verzekeringstheorie. Volgens deze theorie hebben auditdiensten een toegevoegde waarde omdat ze de aansprakelijkheid van het ondernemingsmanagement inzake falingsrisico helpen indekken. Door een auditor aan te stellen, dekt het ondernemingsmanagement het falingsrisico van het bedrijf in zekere zin in. De auditor heeft immers deep-pockets of meer middelen om gedupeerde stakeholders te vergoeden nadat een onderneming failliet is gegaan. Uiteraard is een auditor niet onvoorwaardelijk aansprakelijk voor het falen van zijn/haar klanten, maar enkel wanneer hij/zij nalatig is geweest, kan de aansprakelijkheid in het gedrang komen.
Empirisch bewijs m.b.t. de economische rol van auditing De bovenvermelde theorieën geven aan waarom en onder welke omstandigheden auditing een toegevoegde waarde kan hebben. Een logische volgende vraag is of er ook empirisch bewijsmateriaal bestaat over de toegevoegde waarde van de audit. De meeste studies die hebben getracht een antwoord te geven op de vraag naar de toegevoegde waarde van de audit, zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten. Er bestaan evenwel ook recente Europese studies. Deze studies hebben allen gemeen dat ze de effecten van auditing trachten te meten. Omdat in de meeste niet-Europese landen bedrijven die hun jaarrekening openbaar maken ook verplicht zijn om een auditor aan te stellen, is het zeer moeilijk om het effect van auditing per se te meten. De jaarrekeningen van niet-geauditeerde ondernemingen zijn immers moeilijk te verzamelen. Een gevolg hiervan is dat de meeste empirische studies het effect van verschillende types audits of auditors hebben gemeten. Deze studies worden “auditdifferentiatiestudies” genoemd. Het merendeel van de differentiatiestudies deelt auditors in twee subgroepen op: de grotere (of Big N) versus de andere (niet-Big N) auditkantoren. Typisch wordt er getest of er verschillen zijn waar te nemen in ondernemings- of auditkarakteristieken tussen bedrijven die worden geauditeerd door deze verschillende types auditkantoren.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
De volgende bevindingen werden onder meer vastgesteld in Amerikaanse studies met betrekking tot het verschil tussen Big N audits en andere audits: ten eerste wordt gevonden dat Big N audits, ceteris paribus, systematisch hoger geprijsd zijn dan andere audits (zie Simunic, 1980; Francis, 19843). Volgens deze studies bedraagt het prijsverschil tussen de grotere en andere kantoren gemiddeld 20 % tot 30 %. Dit werd dan geïnterpreteerd als bewijsmateriaal dat Big N audits hoger werden gewaardeerd door de markt en aldus een gedifferentieerd auditproduct vormen. Ten tweede wordt gevonden dat er significant minder “boekhoudkundig” resultaatmanagement (creativiteit, manipulaties, …) voorkomt in jaarrekeningen die werden geauditeerd door Big N auditors (Becker et al., 1998; Francis et al., 1999; Kim et al., 2007). Ten derde is er empirisch bewijs dat de kosten van schulden significant lager zijn voor ondernemingen die worden geauditeerd door een Big N auditor, ceteris paribus (Pittman en Fortin, 2004; Mansi et al. 2004). Ten vierde blijkt dat auditverslagen opgesteld door Big N auditors zowel conservatiever als informatiever zijn (Weber en Willenborg, 2003). Ten vijfde wordt in een IPO-setting vastgesteld dat IPO’s die hun prospectus laten auditeren door een Big N auditor, minder onderprijsd zijn dan IPO’s die zich laten auditeren door een andere auditor (Balvers et al., 1998; Beatty, 1999; Willenborg, 1999). Ten slotte wordt vastgesteld dat de prijsreactie in de kapitaalmarkt op het gerapporteerde winstcijfer groter is (i.e. de earnings response coefficient is groter) bij bedrijven die een Big N auditor hebben, ceteris paribus (Teoh en Wong, 1993). Ook in Europa werden er reeds tal van studies uitgevoerd om de effecten van auditdifferentiatie te meten. Kenmerkend voor Europa is het feit dat ook niet-beursgenoteerde bedrijven onderhevig zijn aan de wettelijke auditverplichting, dit in tegenstelling tot de Verenigde Staten. Wat het beursgenoteerde segment van de auditmarkt betreft, zijn er bewijzen dat er significante prijsverschillen zijn tussen Big N en andere auditors, ceteris paribus, in het Verenigd Koninkrijk (Taffler en Ramalinggam, 1982, Chan et al., 1993; Pong and Whittington, 1994; Ireland en
1 Informatie-asymmetrie tussen partijen komt voor wanneer deze partijen niet in dezelfde mate beschikken over informatie, en dus de ene partij meer en/of beter geïnformeerd is dan de andere partij. 2 Voor een overzicht van deze vraagtheorieën, zie ook: Wallace (1980); Gwilliam (1987) en Steele (1992). 3 Voor een overzicht van prijszettingsstudies, zie Willekens en Gaeremynck (2005) en Hay et al. (2006).
12-13
Lennox, 2002; Pong, 2004), in Ierland (Simon en Taylor, 2002), en in Italië (Cameran, 2005). Er worden echter geen significante prijsverschillen gevonden in Nederland (Langendijk, 1997), Noorwegen (Firth, 1997), Denemarken (Thinggaard en Kiertzer, 2005), en België (Knechel en Willekens, 2006). In het niet-beursgenoteerde segment is er een prijspremie voor Big N audits vastgesteld in België (Willekens en Achmadi, 2003; Willekens en Gaeremynck, 2005) en Finland (Niemi, 2004), maar niet in het Verenigd Koninkrijk (Chaney et al., 2004). Indien prijsdifferrentiatie een indicatie is van de toegevoegde waarde van auditproductdifferentiatie, dan blijkt dat er geen uniforme indicatie is van de toegevoegde waarde van auditproductdifferentiatie in Europa. Op het vlak van resultaatmanagement door Big N en andere geauditeerde bedrijven, is het Europees bewijsmateriaal ook uiteenlopend. In een vergelijkende studie tussen Franse, Duitse en Britse beursgenoteerde bedrijven, rapporteren Maijoor en Vanstraelen (2006) geen verschil inzake resultaatmanagement tussen bedrijven die al dan niet geauditeerd werden door een Big N auditor. In een Spaanse studie daarentegen (Rodrigues en Torres, 2005) worden wel significante verschillen inzake resultaatmanagement gerapporteerd tussen bedrijven geauditeerd door Big N en andere auditors, met minder resultaatmanagement voor de eerste categorie van bedrijven. Deze resultaten gelden zowel voor beursgenoteerde als niet-beursgenoteerde Spaanse bedrijven. Een Belgische studie (Vander Bauwhede et al., 2003) uitgevoerd op beursgenoteerde bedrijven en niet-beursgenoteerde bedrijven van dezelfde grootte rapporteert dat er een Big N effect is op resultaatmanagement. Wat niet-beursgenoteerde bedrijven in alle groottecategorieën betreft, rapporteren Vander Bauwhede en Willekens (2004) in België dat er geen verschillen zijn op het vlak van resultaatmanagement tussen bedrijven die geauditeerd worden door Big N versus andere auditors. Samengevat is er moeilijk een globale lijn te trekken in de bevindingen van de Europese resultaatmanagementstudies en is het verband tussen resultaatmanagement en auditproductdifferentiatie landenspecifiek. Er bestaan ook een aantal Europese studies die de associatie tussen auditortype (i.e. grote versus kleine auditkantoren) en conservatisme in auditrapportering hebben onderzocht. Ook in deze studies zijn de resultaten landenspecifiek. In het Verenigd Koninkrijk rapporteert Ireland (2003) dat grote auditkantoren meer conservatief rapporteren aangaande going-concernproblemen dan andere auditkantoren. Dit betekent dus, dat ze ceteris
paribus, sneller een opmerking inzake de bedrijfscontinuïteit geven in het auditverslag. Lennox (1999) vindt dat grote kantoren in hun auditverslagen meer accurate signalen geven omtrent financiële moeilijkheden ervaren door klanten dan andere auditkantoren. Keasey et al. (1988) observeert dat ook in kleine Britse bedrijven grote auditkantoren sneller een niet-goedkeurende verklaring afleveren. Ook in Spanje illusteren Ruiz-Barbadillo et al. (2004) dat er voor beursgenoteerde bedrijven sneller een opmerking inzake de bedrijfscontinuïteit in het auditverslag wordt gegeven door de grote auditkantoren. Vanstraelen (2002) onderzocht voor Belgische data het verband tussen de economische drijfveren van auditors en de kans dat ze een opmerking inzake de bedrijfscontinuïteit maken in het auditverslag. Geen aanduiding werd gevonden van een verband tussen auditortype en de kans dat er een opmerking inzake de bedrijfscontinuïteit wordt gemaakt in het auditverslag. Analoog vinden Gaeremynck en Willekens (2003) geen verschillen in auditrapportering tussen grote en kleine auditkantoren in België. Verder bestaan er geen Europese studies die de invloed van auditdifferentiatie tussen Big N en andere kantoren op de kosten van schulden hebben onderzocht. Verder is er evenmin bewijs in Europa over de invloed van audittype op onderprijzing in een IPOsetting, of op earnings response coefficients.
Belgische studie over het effect van auditing per se Uit het literatuuroverzicht blijkt dat er bijna geen studies bestaan die de economische en verslaggevingseffecten van auditing per se hebben onderzocht. In een recente Belgische studie (Willekens, 2008) wordt onderzocht of de externe audit van jaarrekeningen door bedrijfsrevisoren een toegevoegde waarde heeft voor de stakeholders van ondernemingen, en dus voor de maatschappij. Hiertoe worden een aantal economische en verslaggevingseffecten bestudeerd die de externe audit heeft voor private (niet-beursgenoteerde) ondernemingen in België. In deze context worden enerzijds een aantal effecten van de aanwezigheid van de externe audit (of niet) op de kwaliteit van de financiële rapportering en andere ondernemingskarakteristieken onderzocht. Anderzijds worden ook de effecten van auditintensiteit (of de audithoeveelheid) op de kwaliteit van de financiële rapportering en bepaalde ondernemingskarakteristieken geanalyseerd. Onderzoek naar de toegevoegde
NOVEMBER 2008
waarde van de audit is zeer relevant gegeven het huidige debat dat op Europees niveau wordt gevoerd omtrent de deregulering van de statutaire audit (binnen de context van de administratieve vereenvoudiging) voor kleinere bedrijven die niet beursgenoteerd zijn. Concreet worden vier hypothesen geformuleerd en getoetst. Deze hypothesen werden gemotiveerd vanuit de economische theorie. De eerste twee sets van hypothesen hebben betrekking op de kwaliteit van de gegevens in de jaarrekening. De eerste hypothese stelt dat bedrijven met auditor of met hogere auditintensiteit minder aan resultaatmanagement doen. De tweede hypothese poneert dat bedrijven met auditor eventuele belastingregularisaties (zowel positieve als negatieve) beter rapporteren in de jaarrekening. De derde hypothese formuleert een verband tussen auditing en de overlevingskans van bedrijven. In het bijzonder wordt gesteld dat bedrijven met auditor een grotere overlevingsscore hebben. Ten slotte wordt in de vierde hypothese vooropgesteld dat bedrijven met auditor, ceteris paribus, een lagere gemiddelde intrestkost wordt aangerekend. Deze vier hypothesen werden zeer breed getoetst op twee verschillende steekproeven: een steekproef van kleine ondernemingen die net onder de wettelijke drempels vallen en een steekproef van ondernemingen van alle groottecategorieën maar die allen een auditor aanstellen en waarvan het audithonorarium gekend is. Uit de testen blijkt dat bedrijven met auditor significant minder aan resultaatmanagement doen vergeleken met bedrijven zonder auditor. Verder blijkt ook dat resultaatmanagement afneemt naarmate de auditintensiteit toeneemt. Dit bevestigt de eerste hypothese. Opvallend is verder dat in de steekproeven van (enkel de) kleine bedrijven vooral minder aan winstverlagend resultaatmanagement wordt gedaan wanneer het bedrijf een auditor aanstelt. De analyses tonen ook duidelijk aan dat er significant meer belastingregularisaties worden openbaar gemaakt door bedrijven met auditor vergeleken met bedrijven zonder auditor. Ook worden deze regularisaties beter gerapporteerd naarmate de auditintensiteit toeneemt bij geauditeerde bedrijven. Dit bevestigt de tweede hypothese zowel voor kleine als grote ondernemingen. Ook de derde hypothese wordt bevestigd in dit onderzoek, maar enkel voor de kleinste ondernemingen met een verkort schema. Voor deze ondernemingen wordt gevonden dat de aanwezigheid van een audit de overlevingsscore zeer significant verhoogt. Voor de vierde hypothese wordt geen bewijs gevonden in deze studie. Een mogelijke uitleg hiervoor kan zijn dat relatief
kleine bedrijven die een auditor aanstellen tevens de meest risicovolle bedrijven zijn, en dus bijgevolg ook die bedrijven die een hogere intrest moeten betalen (omwille van het hogere risico). Een andere even plausibele uitleg zou kunnen zijn dat in kleine ondernemingen zonder auditor belangrijke renteloze schulden ten opzichte van de aandeelhouders bestaan. Deze schulden kunnen, meestal de facto, zonder intrest blijven omdat deze ondernemingen vaak onvoldoende resultaat hebben. Het gevolg hiervan is natuurlijk dat de kosten van schulden in de resultatenrekening beneden de marktrente is.
Conclusies In dit artikel werden drie verschillende en deels overlappende theorieën beschreven omtrent het economisch nut van en de vraag naar auditing, i.e. de agency-, de informatieen de verzekeringstheorie. Verder werd ook een overzicht gegeven van bevindingen uit empirische studies die de economische en verslaggevingsimplicaties van auditing hebben onderzocht. Uit dit literatuuroverzicht blijkt dat er bijna geen studies bestaan die de economische en verslaggevingseffecten van auditing per se hebben onderzocht. Er zijn wel veel studies verricht die de economische en verslaggevingseffecten hebben onderzocht van auditordifferentiatie. Zo zijn er effecten gevonden op de auditprijszetting, de kwaliteit van de financiële verslaggeving, de kans op opmerkingen inzake de bedrijfscontinuïteit in auditverslagen, en de kosten van schulden. De effecten blijken echter zeer landenspecifiek te zijn. In een recente Belgische studie (Willekens, 2008) werden een viertal hypothesen geformuleerd aangaande de effecten van auditing per se en auditintensiteit. Deze hypothesen zijn gebaseerd op de economische theorie omtrent de toegevoegde waarde van auditing en op voorgaand internationaal empirisch auditingonderzoek. Samengevat werd geponeerd dat auditing en auditintensiteit een effect heeft op: 1) manipulatie van het resultaat (negatief ); 2) toelichtingen van belastingregularisaties (positief ); 3) globale ondernemingsperformantie (positief ); en 4) kosten van schulden (negatief ). Samengevat kan worden geconcludeerd op basis van de bevindingen in Willekens (2008) dat bedrijven die een wettelijke auditor aanstellen een betere financiële rapporteringskwaliteit vertonen, en dat deze kwaliteit ook beter wordt naarmate de auditintensiteit hoger is. Ook wordt gevonden dat kleine ondernemingen (met verkort schema) die een auditor aanstellen financieel gezonder zijn.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
B
edrijven die een wettelijke auditor aanstellen vertonen een betere financiële rapporteringskwaliteit, kleine ondernemingen (met verkort schema) die een auditor aanstellen zijn financieel gezonder.
14-15
Bibliografie Balvers, R. J., McDonald, B. en Miller, R. E. (1998), “Underpricing of new issues and the choice of auditor as a signal of investment bank reputation”, The Accounting Review, 63(4): 605-22. Beatty, R. (1999), “Auditor reputation and the pricing of initial public offerings”, The Accounting Review, 63(4): 605-22. Becker, C., DeFond, M., Jiambalvo, J., Subramanyam, K. R. (1998), “The effect of audit quality on earnings management”, Contemporary Accounting Research, Spring, Vol. 15: 1-24. Cameran, M. (2005), “Audit Fees and the Large Auditor Premium in the Italian Market”, International Journal of Auditing, 9(2): 129-146. Chan, P., Ezzalmel, M. en Gwilliam, D. (1993), “Determinants of Audit Fees for Quoted UK Companies”, Journal of Business Finance & Accounting, 20(6): 765-786. Chaney, P. K., Jeter, D. C. en Shivakumar, L. (2004), “Self-selection of Auditors and Audit Pricing in Private Firms”, The Accounting Review, 79(1): 51-72. Firth, M. (1997), “The Provision of NonAudit Services and the Pricing of Audit Services”, Journal of Business and Finance & Accounting, 23(3&4): 511-524. Francis, J. R. (2004), “What Do We Know about Audit Quality?”, The British Accounting Review, 36(4): 345-368. Francis, J. R., Maydew, E. L. en Sparks, H. C. (1999), “ The role of Big 6 auditors in the credible reporting of accruals”, Auditing: A Journal of Practice and Theory, 18: 17-34. Gaeremynck, A. en Willekens, M. (2003), “The Endogenous Relationship between Audit-report Type and Business Termination: Evidence on Private Firms in a Non-litigious Environment”, Accounting and Business Research, 33(1): 65-79. Gwilliam, D. (1987), A Survey of auditing Research, Prentice-Hall, Englewood Cliffs, NJ. Hay, D. C., Knechel, W. R. en Wong, N. (2006), “Audit Fees: A Meat-analysis of the Effect of Supply and Demand Attributes”, Contemporary Accounting Research, 23 (1, Spring): 141-191.
International Auditing and Assurance Standards Board (2007), Handbook of International Auditing, Assurance, and Ethics Pronouncements. Ireland, J. en Lennox, C. (2002), “The Large Audit firm Fee Premium: A Case of Selectivity Bias? “, Journal of Accounting, Auditing and Finance, 17(1): 73-91. Keasey, K., Watson, R. en Wynarczyk, P. (1988), “The Small Company Audit Qualification: A Preliminary Investigation”, Accounting and Business Research, 18(72): 323-333. Knechel W. R., Willekens, M. (2006), “The role of risk management and governance in determining audit demand”, Journal of Business, Finance and Accounting, 33: 1344-1367. Langendijk, H. (1997), “The Market for Audit Services in the Netherlands”, European Accounting Review, 6(2): 253-264. Lennox, C. (1999), “The Accuracy and the Incremental Information Content of Audit Reports in Predicting bankruptcy”, Journal of Business Finance and Accounting, 26 (5 en 6): 757-778. Maijoor, S. en Vanstraelen, A. (2006), “Earnings management: The effects of national audit environment, audit quality and international capital markets”, Accounting and Business Research, Vol. 36 (1): 33-52. Mansi, S. A., Maxwell, W. P. en Miller, D. P. (2004), “Does Auditor Quality and Tenure Matter to Investors? Evidence from the Bond Market”, Journal of Accounting Research, Vol. 42, (4): 755-793. Niemi, L. (2004) “Auditor Size and Audit Pricing: Evidence from Small Audit Firms”, European Accounting Review, 13(3): 541-560. Palepu, K. G., Healey, P. M. en Bernard, V. L. (2004), Business Analysis and Valuation, Thomson South-Western. Pittman, J. A. en Fortin, S. (2004), “Auditor Choice and the Cost of Debt Capital for new Public Firms, Journal of Accounting Research, 37: 113-136. Pong, C.K.M. (2004) “A Descriptive Analysis of Audit Price Changes in the UK 1991-95”, European Accounting Review, 13(1): 161-178. Pong, C.K.M. en Whittington, G. (1994) “The Determinants of Audit Fees: Some Empirical Models”, Journal of Business Finance & Accounting, 21(8): 1071-1095.
NOVEMBER 2008
Rodrígues, M. C. en Torres, P.A. (2005) “Audit Quality Differentiation in the Absence of Incentives for Providing High Quality Audits”, Paper presented at the Symposium of the European Auditing Research Network, Amsterdam, 28-29 oktober, 2005. Ruiz-Barbadillo, E., Gómez-Aguilar, N., De Fuentes-Barberá, C. en García-Benau, M. A. (2004), “Audit Quality and the GoingConcern Decision-Making Process: Spanish Evidence”, European Accounting Review, 13(4): 597-620. Simon, D. T. en Taylor, M. H. (2002) “A Survey of Audit Pricing in Ireland”, International Journal of Auditing, 6: 3-12. Simunic, D. A. (1980) “The Pricing of Audit Services: Theory and Evidence”, Journal of Accounting Research, 18(1): 161-190. Steele, A. (1992), Audit Risk and Audit Evidence: The Bayesian Approach to Statistical Auditing, Academic Press. Taffler, R. en Ramalinggam, K. (1982), “The Determinants of the Audit Fee in the UK: An Exploratory Study”, Unpublished Working Paper, City University of Business School, London, UK. Teoh, S. H. en Wong, T. J. (1993), Perceived auditor quality and earnings response coefficients, The Accounting Review, 68 (2): 346-366. Thinggaard, F. en Kiertzer, L. (2005), “The Effect of Two Auditors and Non-Audit Services on Audit Fees: Evidence from a Small Capital Market”, Working Paper, Aalborg University. Vander Bauwhede, H., Willekens, M. en Gaeremynck, A. (2003) “Audit Firm Size, Public Ownership, and Firms’ Discretionary Accruals Management”, The International Journal of Accounting, 38(1): 1-22. Vander Bauwhede, H. en Willekens, M. (2004), “Evidence on (the Lack of ) AuditQuality Differentiation in the Private Client Segment of the Belgium Market”, European Accounting Review, 13(3): 501-522. Vanstraelen, A. (2002), “Auditor Economic Incentives and Going-Concern Opinions in a Limited Litigious Continental European Business Environment: Empirical Evidence from Belgium”, Accounting and Business Research, 32(3): 171-186. Wallace, W. (1980), “The Economic Role of Auditing in Free and Regulated Markets”, Working Paper, College of William and Mary – Mason School of Business.
Willekens, M. (2008), De toegevoegde waarde van de audit, IBR, die Keure. Willekens, M. en Achmadi, C. (2003), “Pricing and Supplier Concentration in the Private Client Segment of the Audit Market: Market Power or Competition?”, International Journal of Accounting, 38(4): 431-455. Willekens M. en Gaeremynck, A. (2005), Prijszetting in de Belgische auditmarkt, IBR, die Keure. Willenborg, M. (1999), “Empirical Analysis of the Economic Demand for Auditing in the Initial Public Offerings Market”, Journal of Accounting Research, Vol. 37 (1): 225-238.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
16-17
>
De nieuwe standaard in verband met de presentatie van de jaarrekening
VERONIQUE WEETS Docent Vrije Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen Zaakvoerder Cethys IFRS Training and Consulting
THOMAS CARLIER Director Deloitte IFRS Service and Advice
Voor de boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2009 zullen entiteiten die IFRS gebruiken voor het opstellen van hun jaarrekening de nieuwe versie van IAS 1 Presentatie van de jaarrekening moeten gebruiken. De toepassing moet retroactief worden toegepast, wat wil zeggen dat IFRS-entiteiten zowel voor boekjaar 2009 als voor de vergelijkende boekjaren hun presentatie van de jaarrekening moeten aanpassen.
1. Inleiding De IASB beoogt door deze herziening voornamelijk het presenteren van de volledige performantie van de entiteit met daarin alle baten en lasten van de periode. In dit kader besloot de IASB dat wijzigingen in het eigen vermogen die het gevolg zijn van transacties met de eigenaars van de entiteit (owner changes) afzonderlijk moeten gepresenteerd worden van de andere wijzigingen in het eigen vermogen (non-owner changes). Er werd hiervoor ook rekening gehouden met de bepalingen in SFAS 130 - Reporting comprehensive income. De nieuwe versie van IAS 1 komt in grote mate overeen met deze US GAAP regelgeving. Daarnaast werd de structuur van IAS 1 herzien en werden de titels van bepaalde overzichten gewijzigd. De herziene versie van IAS 1 wijzigt enkel de presentatie van de financiële informatie in de jaarrekening, ze heeft geen invloed op de opname en waarderingsregels van de entiteit. In dit artikel gebruiken we de term ‘overzicht van het totaal resultaat’ als vertaling voor Statement of comprehensive income, ‘overzicht van de andere elementen van het totaal resultaat’ voor Statement of other comprehensive income, ‘overzicht van de financiële situatie’ als vertaling voor Statement of financial position, ‘overzicht van de kasstromen’ voor Statement of cash flows. We gebruiken nog steeds ‘winst- en verliesrekening’ voor het overzicht van de resultaten van het boekjaar alhoewel de IASB heeft aangegeven dat ze Income statement gebruikt in plaats van Profit and loss statement omdat deze term meer gebruikelijk is. We gebruiken ‘mutatieoverzicht van het eigen vermogen’ voor Statement of changes in equity, in overeenstemming met de vertaling van de huidige versie van IAS 1.
2. Onderscheid tussen wijzigingen in het eigen vermogen als gevolg van transacties met de eigenaars en andere wijzigingen in het eigen vermogen 2.1. Inleiding De herziene versie van IAS 1 vereist dat wijzigingen in het eigen vermogen als gevolg van
transacties met eigenaars in hun hoedanigheid als eigenaar gepresenteerd worden in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen. De andere wijzigingen worden gepresenteerd in het overzicht van het totaal resultaat. Deze vernieuwde presentatie heeft tot doel een meer objectieve voorstelling van de performantie van de jaarrekening door het aggregeren van gelijkaardige informatie. Eigenaars worden gedefinieerd als houders van financiële instrumenten die worden geclassificeerd als eigen-vermogensinstrumenten. 2.2. Overzicht van het totaal resultaat Alle wijzigingen in het eigen vermogen die niet het gevolg zijn van transacties met eigenaars worden gepresenteerd in het overzicht van het totaal resultaat (Statement of comprehensive income). De entiteit kan dit overzicht eventueel opsplitsen in een winst- en verliesrekening enerzijds en een tweede overzicht dat begint met de winst of het verlies van de periode en dat alle andere elementen van het totaal resultaat presenteert. Dit laatste overzicht noemen we in dit artikel: overzicht van de andere elementen van het totaal resultaat. De definities die IAS 1 geeft van winst en verlies (profit or loss) en andere elementen van het totaal resultaat (other comprehensive income), laten niet toe om een onderscheid te maken tussen beide vormen van wijzigingen in het eigen vermogen die niet het gevolg zijn van transacties met eigenaars. Winst en verlies wordt gedefinieerd als het totaal van de opbrengsten (income) min de kosten, met uitsluiting van de andere elementen van het totaal resultaat. De andere elementen van het resultaat worden gedefinieerd als opbrengsten en opbrengsten die niet worden opgenomen als winst of verlies. Het zijn de andere standaarden die aangeven of een transactie in of buiten de winst- en verliesrekening moet verwerkt worden. De nieuwe versie van IAS 1 geeft wel een opsomming van de transacties die op dit moment buiten de winst- en verliesrekening worden verwerkt: • veranderingen in de herwaarderingsmeerwaarden (zie IAS 16 - Materiële vaste activa en IAS 38 - Immateriële activa)
NOVEMBER 2008
• actuariële winsten en verliezen met betrekking tot toegezegd pensioenplannen die volledig worden opgenomen in het eigen vermogen in overeenstemming met paragraaf 93A van IAS 19 - Personeelsbeloningen • winsten en verliezen als gevolg van de omrekening van de jaarrekening van buitenlandse activiteiten (zie IAS 21 - De gevolgen van wisselkoerswijzigingen) • winsten en verliezen als gevolg van de herwaardering van voor verkoop beschikbare financiële activa (available-for-sale financial assets) in overeenstemming met IAS 39 - Financiële instrumenten: Opname en waardering • het effectieve deel van de winsten en verliezen op afgedekte instrumenten in een kasstroomafdekking (zie IAS 39 - Financiële instrumenten: Opname en waardering). Het raamwerk definieert noch winst en verlies, noch criteria voor het onderscheiden van elementen die in de winst- en verliesrekening moeten opgenomen en elementen die buiten de winst- en verliesrekening moeten verwerkt worden. In het overzicht van de andere elementen van het totaal resultaat worden enkel niet-gerealiseerde winsten en verliezen opgenomen, maar we vinden ook niet-gerealiseerde winsten en verliezen in de winst- en verliesrekening. Bijvoorbeeld: wisselkoersverschillen bij de omrekening van monetaire bestanddelen op balansdatum (zie IAS 21 - De gevolgen van wisselkoerswijzigingen), waarderingen van financiële instrumenten gewaardeerd tegen reële waarde via de winst- en verliesrekening (zie IAS 39 - Financiële instrumenten: Opname en waardering), de waardering van vastgoedbeleggingen (zie IAS 40 - Vastgoedbeleggingen), de waardering van biologische activa (IAS 41 - Landbouw), ... zijn ook niet-gerealiseerde winsten en verliezen die toch onmiddellijk worden opgenomen in de winst- en verliesrekening. Het bepalen van een algemeen principe voor de verwerking in of buiten de winst- en verliesrekening vormt één van de onderwerpen voor de volgende fase van het project rond de verslaggeving over de financiële performantie van de entiteit. De IASB heeft overwogen om de entiteiten die hun overzicht van de kasstromen opstellen volgens de indirecte methode, te laten
beginnen met het totaal resultaat in plaats van de winst of het verlies. Vermits de andere elementen van het totaal resultaat geen kasstromen genereren heeft de IASB beslist om IAS 7 - Het kasstroomoverzicht niet aan te passen aangezien dit zou leiden tot een toename van de elementen in het overzicht van de kasstromen zonder toename van de informatie. 2.3. Mutatieoverzicht van het eigen vermogen In het mutatieoverzicht van het eigen vermogen moet de entiteit de volgende financiële informatie geven: • totaal resultaat van de periode, opgesplitst in het bedrag dat toewijsbaar is aan de aandeelhouders van de moederonderneming en het bedrag dat toewijsbaar is aan de aandeelhouders zonder zeggenschap (minderheidsbelang); • voor elk element van het eigen vermogen, de impact van retroactieve toepassing van een nieuwe grondslag voor financiële verslaggeving en de impact van de retroactieve correctie van fouten in overeenstemming met IAS 8 - Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten. • de transacties met eigenaars in hun hoedanigheid als eigenaar, met aparte vermelding van de bijdragen van en de uitkering aan deze eigenaars; en • voor elke component van het eigen vermogen, een aansluiting tussen de boekwaarde aan het begin en op het einde van de verslagperiode met aparte vermelding van elke wijziging.
3. Andere wijzigingen 3.1. Vergelijkende informatie De huidige versie van IAS 1 vereist de presentatie van de vergelijkende cijfers voor minstens de voorgaande verslagperiode voor alle overzichten en de toelichting. Als gevolg van de herziening van IAS 1 moeten entiteiten 3 overzichten van de financiële situatie presenteren indien elementen van de jaarrekening worden geherclassificeerd of indien het eigen vermogen van de openingsbalans van de vergelijkende informatie werd aangepast. Dit laatste kan het gevolg zijn van de wijziging van de grondslagen voor financiële verslagge-
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
H
et raamwerk definieert noch winst en verlies, noch criteria voor het onderscheiden van elementen die in de winst- en verliesrekening moeten opgenomen en elementen die buiten de winst- en verliesrekening moeten verwerkt worden.
18-19
D
e nieuwe standaard verandert ook enkele titels van financiële overzichten. Zo wordt niet langer over Balance sheet gesproken, maar over Statement of financial position.
ving, of van de correctie van een fout. IAS 8 - Grondslagen voor financiële verslaggeving, schattingswijzigingen en fouten bepaalt immers dat, behoudens uitzonderingen, wijzigingen in de grondslagen voor financiële verslaggeving retroactief moeten worden toegepast en dat fouten retroactief moeten worden gecorrigeerd. Dit wil zeggen dat het beginsaldo van elke desbetreffende component van het eigen vermogen voor de vroegst gepresenteerde verslagperiode en de andere vergelijkende bedragen die voor elke gepresenteerde voorgaande verslagperiode vermeld zijn, moet worden aangepast, alsof de nieuwe grondslag altijd was toegepast of alsof de fout nooit was gemaakt. Deze vereiste geldt niet voor de tussentijdse verslaggeving in overeenstemming met IAS 34 - Tussentijdse financiële verslaggeving. 3.2. Andere elementen van het totaal resultaat: Belastingseffecten en herclassificaties De belastingvoeten die gelden voor de elementen die buiten de winst- en verliesrekening worden verwerkt verschillen in bepaalde gevallen van de gewone winstbelastingen. Bovendien geven ze dikwijls ook aanleiding tot uitgestelde belastingen. De IASB heeft daarom beslist om de presentatie te eisen van de belastingeffecten van alle andere elementen van het totaal resultaat. De entiteit mag deze componenten netto (na aftrek van belastingen) of bruto (vóór aftrek van belastingen met één post die het totale belastingseffect van de andere elementen van het totaal resultaat weergeeft) presenteren. Het bedrag van de winstbelastingen van elk van deze elementen moet ofwel in het overzicht van de andere elementen van het totaal resultaat, of in de toelichting (bijgevoegd) gepresenteerd worden. De brutopresentatie is consistent met de presentatie in de winst- en verliesrekening waar de meeste elementen vóór belastingen gepresenteerd worden, de nettopresentatie
maakt een aansluiting met het mutatieoverzicht van het eigen vermogen eenvoudiger. Herclassificaties (Reclassification adjustments) worden gedefinieerd als bedragen die in de winst- en verliesrekening van de huidige periode worden opgenomen, en die voorheen in het overzicht van de andere elementen van het totaal resultaat werden verwerkt. In bepaalde gevallen zal bij de realisatie van de eerder opgenomen winsten en verliezen deze reserve worden opgenomen in de winst- en verliesrekening, in andere gevallen transfereert de entiteit deze reserve rechtstreeks naar bv. de ingehouden winsten zonder dat er een impact is op de winst of het verlies. Voorbeeld: verliezen op de herwaardering van voor verkoop beschikbare financiële activa (available-for-sale financial assets) worden initieel buiten de winst- en verliesrekening opgenomen, maar worden bij de vervreemding van het financiële instrument getransfereerd naar de winst- en verliesrekening. De herwaarderingsreserve van materiële of immateriële vaste activa wordt daarentegen niet getransfereerd naar de winst- en verliesrekening bij verkoop van het actief. IFRS bevat geen algemeen principe voor het al dan niet herclassificeren van elementen die buiten de winst- en verliesrekening worden verwerkt. Het zijn de betreffende standaarden die dat bepalen. De IASB heeft bij haar herziening beslist om entiteiten te verplichten om deze herclassificaties apart te vermelden ofwel in het overzicht van de andere elementen van het totaal resultaat ofwel in de toelichting. In het laatste geval worden de elementen van het totaal resultaat gepresenteerd na herclassificaties. Tabel 1 geeft een overzicht van de wijze waarop de andere elementen van het totaal resultaat worden verwerkt wanneer deze winsten en verliezen worden gerealiseerd. 3.3. Wijzigingen in de terminologie
Tabel 1: Verwerking van andere elementen van het totaal resultaat bij realisatie Herclassificatie
Geen herclassificatie
• verkoop van een buitenlandse activiteit (IAS 21 - De gevolgen van wisselkoerswijzigingen)
• verkoop van materiële en immateriële activa die verwerkt werden volgens het herwaarderingsmodel (IAS 16 - Materiële vaste activa en IAS 38 - Immateriële activa)
• Niet langer opnemen van een voor verkoop beschikbaar financieel actief (availablefor-sale financial asset) (IAS 39 - Financiële instrumenten: Opname en waardering)
• Actuariële winsten en verliezen in verband met toegezegdpensioenplannen die werden verwerkt in overeenstemming met paragraaf 93A van IAS 19 - Personeelsbeloningen.
• opname van een afgedekte verwachte transactie in de winst- of verliesrekening (IAS 39.100 in verband met kasstroomafdekkingen)
De nieuwe standaard verandert ook enkele titels van financiële overzichten. Zo wordt niet langer over Balance sheet gesproken, maar over Statement of financial position, en Cash flow statement wordt Statement of cash flows. Bij het publiceren van het voorstel van standaard werd door vele commentatoren aangegeven dat het gebruik van deze titels gebaseerd is op een lange traditie en dat deze titels goed worden begrepen. Toch bleef de IASB bij haar standpunt dat de nieuwe titels beter de inhoud van de overzichten reflecteren en dat ze consistent zijn met het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen. De term Balance sheet reflecteert immers eerder het gebruik van dubbel boekhouden dan wel de inhoud van het overzicht, met name het geven van een overzicht van de financiële
NOVEMBER 2008
positie van de entiteit. Het begrip “financiële positie” wordt trouwens ook gebruikt in de auditopinie. De term Statement of comprehensive income werd gekozen om in overeenstemming te zijn met US GAAP. Eerder werd voorgesteld om Statement of recognised income and expense te gebruiken, maar de term “recognised” geldt ook voor andere overzichten en werd dus weggelaten. Comprehensive income wordt niet gedefinieerd in het Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen, maar wordt in IAS 1 gebruikt om de wijzigingen van het eigen vermogen aan te geven die niet het gevolg zijn van transacties met eigenaars. Het is niet verplicht om deze nieuwe terminologie te gebruiken, de IASB wil de entiteiten de mogelijkheid laten om geleidelijk de nieuwe titels in te voeren naarmate deze meer ingeburgerd geraken. Het gebruik van de oude terminologie zou op termijn toch kunnen gezien worden als een indicatie voor het niet nauw opvolgen van de wijzigingen in de internationale standaarden. Aangezien deze standaard nog niet is goedgekeurd door Europa, bestaat er nog geen officiële vertaling in het Nederlands en is het dus afwachten welke de nieuwe titels in het Nederlands zullen zijn. De goedkeuring wordt bij het ter perse gaan van dit artikel verwacht tegen het einde van 2008.
4. Verschillen tussen de herziene versie van IAS 1 en SFAS 130 Volgende verschillen tussen IAS 1 en SFAS 130 - Reporting comprehensive income blijven na de herziening bestaan: • Presentatie van het totaal resultaat: SFAS 130 laat de keuze tussen het presenteren van de componenten van het totaal resultaat in één of twee overzichten van de financiële performantie of in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen. De herziene versie van IAS 1 laat niet toe dat deze componenten in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen worden gepresenteerd. • Presentatie van de andere elementen van het totaal resultaat in het eigenvermogensgedeelte van het overzicht van de financiële positie: SFAS 130 vraagt een aparte presentatie van het totaal van de andere elementen van het totaal resultaat naast de ingehouden winsten en het kapitaal in het overzicht van de financiële positie. Dikwijls wordt deze lijn accumulated other comprehensive income genoemd. Het detail van dit element wordt ofwel in het eigenvermogensgedeelte van het overzicht van de financiële positie, in het mutatieoverzicht van het eigen vermogen of in de toe-
lichting gegeven. IAS 1 vraagt geen totaal van de andere elementen van het totaal resultaat in het overzicht van de financiële positie. • Presentatie van het aandeel in de andere elementen van het totaal resultaat van geassocieerde deelnemingen en joint ventures verwerkt volgens de ‘equity’-methode: IAS 1 vereist de presentatie van het aandeel van de investeerder in de andere elementen van het totaal resultaat van de geassocieerde deelnemingen en/of joint ventures in het overzicht van het totaal resultaat. SFAS 130 geeft geen richtlijnen voor de presentatie van deze informatie.
5. Verwachte ontwikkelingen In een tweede fase, die gezamenlijk met het FASB ondernomen wordt, zullen de volgende onderwerpen aan bod komen: • consistente principes voor het aggregeren van informatie in de jaarrekening; • totalen en subtotalen die in elk van de overzichten gegeven moeten worden; • het opnemen van bepaalde transacties die buiten de winst- en verliesrekening werden opgenomen in de winst- en verliesrekening (herclassificaties), de karakteristieken van deze transacties en het moment van deze opname; • gebruik van de directe of de indirecte methode voor het overzicht van de kasstromen.
6. Besluit De herziening van IAS 1 heeft geen invloed op de waardering en opname van transacties. Ze zorgt wel voor een aanzienlijke wijziging in de verslaggeving over de performantie van de jaarrekening. Het verschil tussen winst en verlies en andere wijzigingen in het eigen vermogen die niet het gevolg zijn van transacties met de eigenaars van de entiteit zal minder duidelijk zijn in de nieuwe presentatie, zeker indien de entiteit ervoor kiest om de winsten verliesrekening niet afzonderlijk van de andere elementen van het totaal resultaat te presenteren. Gebruikers van de jaarrekening zullen bijgevolg goed moeten geïnformeerd worden over deze presentatiewijziging. Daarnaast zullen de stakeholders ook moeten wennen aan de nieuwe benamingen. Vooral het vervangen van de term Balance sheet door Statement of financial position zou in het begin tot verwarring kunnen zorgen. Voor de officiële vertaling van deze term in het Nederlands moeten we wachten tot de goedkeuring van de herziene standaard door de Europese Commissie. Deze goedkeuring wordt verwacht tegen het einde van 2008.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
D
e herziening van IAS 1 heeft geen invloed op de waardering en opname van transacties.
20-21
>
Laatste berichtgeving van de IASB 1 juni 2008 – 31 oktober 20081
VERONIQUE WEETS & THOMAS CARLIER
Director Zaakvoerder Cethys IFRS Training & Consulting IFRS Advice & Assurance Docent aan de VUB en de Deloitte Bedrijfsrevisoren Universiteit Antwerpen
Zonder enige twijfel mogen we de financiële crisis aanduiden als het meest belangrijke evenement van de voorbije maanden. De IASB heeft een aantal belangrijke stappen genomen om tegemoet te komen aan de bekommernissen van de beursgenoteerde entiteiten en de financiële instellingen. Daarnaast heeft de SEC een voorstel gepubliceerd om IFRS te verplichten voor de Amerikaanse entiteiten die in de VS genoteerd zijn. Hierdoor werd dus het einde van US GAAP aangekondigd.
de interest waarbij de indexering niet apart moet verwerkt worden, het gaat met andere woorden om een in een contract besloten derivaat dat niet moet afgescheiden worden van het basiscontract (closely related embedded derivative) • de tijdswaarde van een aangekochte optie die wordt gebruikt als afdekkingsinstrument kan niet worden aangemerkt als risico of deel van een risico van een instrument dat in aanmerking komt voor afdekking en zou leiden tot ineffectiviteit als de volledige optie wordt aangemerkt in de afdekkingsrelatie (een entiteit kan in overeenstemming met IAS 39 de effectiviteit verhogen door de tijdswaarde van het afdekkingsinstrument uit te sluiten). De aanpassing verduidelijkt ook dat het risicovrije interestgedeelte (of het gedeelte dat afhankelijk is van een referentierentevoet) van de reële waarde van een instrument met een vaste interestvoet in principe afzonderlijk
identificeerbaar en waardeerbaar is, en daardoor kan afgedekt worden. De aanpassing is retrospectief van toepassing voor jaarperiodes die beginnen op of na 1 juli 2009. Vervroegde toepassing is toegelaten indien vermeld in de toelichting. 07/08/2008: Voorstel tot verbetering van 8 IFRSs De IASB heeft in het kader van het 2008 project ter verbetering van de standaarden een voorstel van standaard gepubliceerd. De meeste van de voorgestelde aanpassingen zouden van toepassing zijn vanaf 1 januari 2010. Eerdere toepassing zou toegelaten zijn. De voorgestelde wijzigingen aan IFRS 3 – Bedrijfscombinaties zouden van toepassing zijn op 1 juli 2009 (de toepassingsdatum van de herziene versies van IFRS 3 en IAS 27 – De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening).
De voorstellen hebben betrekking op volgende standaarden/interpretaties en onderwerpen: IFRS
Onderwerp van de voorgestelde wijziging
IFRS 2
• Toepassingsgebied van IFRS 2 en de herziene IFRS 3
IFRS 5
• Informatieverschaffing over vaste activa (of groepen activa die worden afgestoten) geclassificeerd als aangehouden voor verkoop of beëindigde bedrijfsactiviteiten
IFRS 8
• Informatieverschaffing over segmentactiva
IAS 7
• Classificatie van uitgaven in verband met niet-opgenomen activa
IAS 18
• Bepalen of een entiteit optreedt als principaal of als agent
IAS 36
• Eenheid van administratieve verwerking (Unit of accounting) voor het testen op bijzondere waardeverminderingsverliezen van goodwill
IASB
IAS 38
30/07/2008: Aanpassing van IAS 39 met betrekking tot elementen die in aanmerking komen voor afdekking (eligible hedged items)
• Bijkomende wijzigingen als gevolg van de herziening van IFRS 3 • Waardering tegen reële waarde van immateriële activa verworven in een bedrijfscombinatie
IAS 39
• • • •
Tenslotte merken we nog op dat de IASB 4 voorstellen van standaarden heeft gepubliceerd waaronder de jaarlijkse verbeteringen van 2008 en de vereenvoudiging van de berekening van de winst per aandeel. Er werden ook twee nieuwe interpretaties gepubliceerd.
Deze aanpassing geeft een verduidelijking met betrekking tot twee aspecten van hedge accounting: • inflatie kan enkel worden aangemerkt als een afgedekt risico (of deel van een afgedekt risico) als het een contractueel vastgelegd deel van de kasstromen betreft (bvb: een obligatie met een indexering van
Contracten voor bedrijfscombinaties vallen buiten het toepassingsgebied Toepassing van de reële waarde optie Kasstroomafdekkingen Scheiding van in contracten besloten derivaten met betrekking tot buitenlandse valuta
Commentaren worden verwacht tegen 7 november 2008.
1 Voor meer informatie kunt u ook terecht op TaxToday van Kluwer: www.taxtoday.be.
NOVEMBER 2008
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
07/08/2008: De IASB stelt voor om IAS 33 - Winst per aandeel te vereenvoudigen
25/09/2008: IASB stelt voor om eerste toepassing van IFRS aan te passen
standaarden en versterkt ze het basisprincipe van IFRS 5.
Om de berekening van de winst per aandeel te vereenvoudigen en om de verschillen met US GAAP te beperken werd op 7 augustus een voorstel tot aanpassing van IAS 33 – Winst per aandeel gepubliceerd. Commentaren worden verwacht tegen 5 december 2008. DE FASB heeft op hetzelfde moment ook een voorstel tot wijziging van SFAS 128 – Winst per aandeel gepubliceerd.
De IASB heeft in september een voorstel van standaard gepubliceerd om IFRS 1 – Eerste toepassing van IFRSs te wijzigen. Het gaat om extra uitzonderingen op de retrospectieve toepassing van bepaalde standaarden, met de bedoeling om onverantwoorde kosten (“undue cost or effort”) te vermijden voor eerste toepassers.
Door de voorgestelde wijziging zullen minder componenten aangeduid worden als geëindigde activiteit in de jaarrekening. Toch zullen de bijkomende toelichtingen meer informatie geven over de componenten die de entiteit heeft vervreemd of die worden aangehouden voor verkoop maar die niet voldoen aan de definitie van een beëindigde activiteit.
Het document stelt onder andere voor om: • duidelijke richtlijnen te geven om te bepalen welke aandelen en andere instrumenten in de berekening van de winst per aandeel moeten opgenomen worden. Het gemiddeld aantal gewone aandelen omvat volgens de voorgestelde principes enkel de instrumenten die de houder recht geven op een aandeel in de winst van de periode; • de berekening van de winst per aandeel voor specifieke instrumenten (bvb. contracten om eigen aandelen te verkopen of terug te kopen) te verduidelijken. In het voorstel worden deze contracten verwerkt alsof de entiteit de aandelen al had teruggekocht. Dit wil zeggen dat deze aandelen niet worden opgenomen in de noemer voor de berekening van de winst per aandeel; • Aanpassing van de berekening van de verwaterde winst per aandeel voor instrumenten die recht geven op winstdeling en twoclass ordinary shares. Als een converteerbaar instrument een meer verwaterend effect heeft als conversie wordt verondersteld, dan wordt deze veronderstelling gemaakt voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel; • vereenvoudiging van de berekening voor instrumenten die worden gewaardeerd tegen reële waarde met wijzigingen in deze reële waarde in de winst en verliesrekening. De noemer en teller voor de berekening van de verwaterde winst per aandeel wordt niet aangepast voor deze instrumenten (inclusief de derivaatcomponent in een samengesteld financieel instrument).
Volgende uitzonderingen worden voorgesteld: • Entiteiten moeten IFRS niet retrospectief toepassen op olie- en gasactiva die worden verwerkt volgens de volledige kostprijsmethode en op operaties die onderworpen zijn aan regelgeving met betrekking tot prijzen; • Entiteiten die in overeenstemming met de locale regelgeving reeds een classificatie maakten van hun contracten die worden verwerkt in overeenstemming met IFRIC 4, moeten die oefening niet opnieuw doen. Commentaren worden verwacht tegen 23 januari 2009. 25 /09/ 2008: IASB stelt een nieuwe definitie van beëindigde activiteiten voor Dit voorstel van standaard gaat over een wijziging van IFRS 5 – Vaste activa aangehouden voor verkoop en beëindigde bedrijfsactiviteiten. Het document bevat een nieuwe definitie van beëindigde activiteiten en vereist extra informatie over de componenten van een entiteit die werden beëindigd of die werden geclassificeerd als aangehouden voor verkoop. Dit voorstel van standaard is het gevolg van een gezamenlijk project van de IASB met de FASB. In het algemeen is een beëindigde activiteit een component van de entiteit die werd vervreemd of die wordt aangehouden voor verkoop. Door de definitie van een beëindigde activiteit te baseren op de definitie van een operationele segment zoals gedefinieerd in IFRS 8 – Operationele segmenten, zorgt de wijziging voor consistentie tussen de twee
Commentaren worden verwacht tegen 23 januari 2009. September-oktober 2008: Gevolgen van de kredietcrisis Sinds de zomer van 2007 hebben de geaccumuleerde verliezen op de “subprime” hypothecaire kredieten gezorgd voor een destabilisering van het wereldwijde financiële systeem. Aanzienlijke verliezen werden genoteerd op gestructureerde en complexe beleggingsinstrumenten. Kapitaalstructuren verslechterden en de vraag naar liquiditeiten nam toe. Veel kredietmarkten werden illiquide, waardoor toename van kredietlijnen moeilijk werd. In minder dan een jaar bestond het grootste deel van de activa van de financiële banken uit financiële activa die significante waardeverminderingen ondergingen waardoor er een gebrek aan liquiditeit ontstond op deze markten. Participanten meden transacties met deze instrumenten, waardoor de macro-economische en financiële onzekerheid toenam. Om het vertrouwen en de duurzaamheid van deze markten en de financiële instellingen te verbeteren hebben nationale overheden uitzonderlijke stappen ondernomen ten einde het herstel van het systeem te versnellen en de impact van de crisis op de reële economie te beperken. Die stappen bestonden uit monetaire en fiscale voordelen, promotie van markten en het helpen van specifieke financiële instellingen. Ook de financiële instellingen nemen maatregelen om het vertrouwen te herstellen. Zowel nationale als internationale
22-23
organisaties hebben aanbevelingen ontwikkeld en middelen ter beschikking gesteld om te vermijdend dat een dergelijke gebeurtenis zich zou herhalen. Voor meer informatie kan U terecht op de website van Deloitte: www. iasplus.com.
Invloed op de financiële verslaggeving De IASB heeft op 13 oktober 2008 beslist om de verschillen tussen US GAAP en IFRS met betrekking tot de mogelijkheid om financiële activa na de eerste opname te herclassificeren weg te werken. In overeenstemming met US GAAP mochten bedrijven hun instrumenten in zeldzame gevallen herclassificeren. De IASB besliste dus om dit verschil weg te werken door toe te laten dat entiteiten hun niet-afgeleide instrumenten aangehouden voor verkoop (available-for-sale) en hun instrumenten aangehouden voor handelsdoeleinden (held-for-trading) in zeldzame gevallen herclassificeren. Herclassificatie in de categorie leningen en vorderingen is mogelijk indien het instrument voldoet aan de definitie en de entiteit van plan is om ze in de voorziene toekomst of tot het einde van hun looptijd aan te houden. Hierdoor moeten deze entiteiten deze instrumenten niet langer tegen reële waarde waarderen en kunnen ze een kostmodel gebruiken dat minder onderhevig is aan marktwaardeschommelingen. De herclassificatie blijft verboden voor derivaten en voor instrumenten waarbij de entiteit gebruik maakte van de reële waarde optie. De overboeking naar de nieuwe categorie gebeurt tegen de reële waarde op het moment van de herclassificatie, een eventueel verschil tussen de verdisconteerde waarde van de verwachte kasstromen en deze reële waarde wordt door middel van de effectieve intrestmethode gespreid over de looptijd van het instrument. Gezien de hoogdringendheid van de situatie werd de gebruikelijke weg van voorlopige standaard en het inwinnen van publiek advies, niet gevolgd. Entiteiten kunnen deze wijziging ten vroegste op 1 juli 2008 toepassen. Goedkeuring door Europa en publicatie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen gebeurde op 16 oktober 2008. Een ander antwoord van de IASB op de kredietcrisis bestond uit het publiceren van een voorstel van standaard om IFRS 7 – Financiële instrumenten: Informatieverschaffing aan te passen. Commentaren worden verwacht tegen 15 december 2008.
Volgende aanpassingen worden voorgesteld: • Informatieverschaffing over de reële waarde • Toevoeging van een hiërarchie op drie niveaus bij het vermelden van reële waarden (vergelijkbaar met de hiërarchie in SFAS 157) • Aansluiting van reële waarden die bepaald werden zonder het gebruik van observeerbare marktinformatie • Aansluiting van bewegingen tussen de niveaus (inclusief redenen) • Informatieverschaffing over het liquiditeitsrisico • Verduidelijking van het toepassingsgebied • Informatieverschaffing van het liquiditeitsrisico van afgeleide financiële verplichtingen op basis van het risicobeheer van de entiteit • Informatieverschaffing over de resterende looptijd van niet-afgeleide financiële instrumenten indien de entiteit haar risico op een dergelijke wijze beheert • Verbetering van het verband tussen de kwantitatieve en kwalitatieve informatieverschaffing over liquiditeitsrisico Daarnaast werd er door de FASB richtlijnen gepubliceerd rond het toepassen van reële waarden in inactieve markten. Er werd ook aangekondigd dat de prijzen die overheden betalen voor het overnemen van bepaalde instrumenten niet moeten gebruikt worden als reële waarden aangezien het hier niet om arm’s length transacties gaat. De IASB heeft zich aangesloten bij deze richtlijnen. De Europese Commissie heeft in een brief aan de IASB aangekondigd dat bijkomende aanpassingen nodig zijn om bepaalde praktische aspecten in verband met de aanpassing van IAS 39 te verduidelijken. Volgens de Commissie zijn de aanpassingen van de IASB aan de standaarden over financiële instrumenten slechts een eerste fase in een proces waarin de financiële verslaggevingvragen die optreden in het kader van de huidige crisis worden beantwoord. De Commissie dringt aan dat de bijkomende verduidelijkingen en interpretaties snel worden gepubliceerd (voor het einde van 2008).
Invloed op andere betrokken partijen De CEBS (Committee of European Banking Supervisors), de CESR( Committee of European Securities Regulators) en de CEIOPS (Committee of European Insurance and Occupational Pensions Supervisors) hebben over de recente ontwikkelingen gezamenlijk een document gepubliceerd. Het document dringt aan op het feit dat de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van verslaggevingsstan-
daarden voor de beursgenoteerde Europese entiteiten bij de IASB ligt. Het bevestigt de opvatting van de IASB met betrekking tot de waardering tegen de reële waarde. De opstellers van jaarrekeningen, de auditoren en de andere betrokken partijen moeten dan ook de verduidelijkingen van de IASB en de FASB met betrekking tot de volgende punten respecteren: • Interne veronderstellingen gemaakt door de directie. Indien markten niet actief zijn, is het verantwoord om schattingen gemaakt door de directie te gebruiken waaronder huidige schattingen van toekomstige kasstromen die elke deelnemer van de markt zou in beschouwing nemen en een aangepaste risicopremie. • Het gebruik van marktquoteringen (bijvoorbeeld, makelaarsprijzen) bij het inschatten van beschikbare informatie. Makelaarsprijzen zijn niet noodzakelijk representatief voor de reële waarde wanneer de markt niet actief is. • Resultaten van gedwongen transacties (disorderly transactions) zijn niet representatief voor de reële waarde. Ze mogen in beschouwing worden genomen maar zullen waarschijnlijk niet determinerend zijn. Inzicht en beoordeling zijn nodig om te bepalen of een markt al dan niet actief is. De drie comités moedigen de opstellers en auditoren aan om de bepalingen van de IASB onmiddellijk toe te passen.
IFRIC 03/07/2008: Overeenkomsten voor de constructie van vastgoed IFRIC 15 harmoniseert de administratieve verwerking door vastgoedontwikkelaars als gevolg van de verkoop van eenheden, zoals appartementen of huizen op plan - d.w.z. vóór de afwerking van de constructie. Meer in het bijzonder wordt ingegaan op de discussie rond de toe te passen standaard. Bij elk contract dient te worden nagegaan of de ontwikkelaar goederen verkoopt – dit wil zeggen afgewerkte appartementen of huizen – dan wel een dienst levert – constructiediensten in opdracht van de koper. Opbrengsten uit de verkoop van goederen worden in principe opgenomen bij de levering. Opbrengsten als gevolg van de levering van diensten worden opgenomen volgens het stadium van voltooiing van de projectactiviteiten. IFRIC 15 geeft richtlijnen om te bepalen of een overeenkomst voor de constructie van vastgoed binnen het toepassingsgebied van IAS 11 – Onderhanden projecten in opdracht van derden of binnen het toepassingsgebied
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
NOVEMBER 2008
van IAS 18 – Opbrengsten valt en dus op welk moment de opbrengsten in verband met het contract opgenomen moeten worden. • IAS 11 of IAS 18? Een overeenkomst voor de constructie van vastgoed valt enkel binnen het toepassingsgebied van IAS 11 indien de koper de belangrijkste structurele elementen van het ontwerp kan bepalen voordat de constructie begint en gedurende de constructie belangrijke wijzigingen kan aanbrengen (of hij dit recht nu gebruikt of niet). Indien dit niet het geval is, dan moet IAS 18 worden toegepast. • Zelfs als IAS 18 van toepassing is, kan het eerder gaan om een dienstencontract dan een contract voor de verkoop van goederen. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de entiteit niet verplicht is om constructiematerialen aan te kopen en ter beschikking te stellen. Indien de entiteit diensten levert samen met constructiematerialen om te kunnen voldoen aan haar verplichtingen inzake de levering van vastgoed, gaat het om een verkoop van goederen in overeenstemming met IAS 18. IFRIC 15 is van toepassing voor boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2009 en moet retrospectief toegepast worden. Eerdere toepassing is toegelaten. 03/07/2008: IFRIC publiceert richtlijnen met betrekking tot afdekking van investeringen in buitenlandse activiteiten Als gevolg van de verscheidenheid in de toepassing van de principes met betrekking tot risico’s die in aanmerking kunnen komen voor hedge accounting in IAS 39 – Financiële instrumenten: Opname en waardering, publiceerde de IASB op 3 juli 2008 IFRIC 16 – Hedges of a net investment in a foreign operation.
buitenlandse activiteit. moet worden toegepast voor het opnemen in de winst- en verliesrekening van de wisselkoersreserves die werden opgenomen in verband met het afgedekte instrument.
Europa
2. Het afdekkingsinstrument mag aangehouden worden door gelijk welke entiteit binnen de groep, met uitzondering van de buitenlandse activiteit.
23/07/2008: Oproep tot commentaren in verband met de verbetering van de EFRAG
13/06/2008: Voorstel in verband met standaarden van “derde landen” in de EU vanaf 2009
Het overzichtsorgaan van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) heeft een voorstel voor de verbetering van de EFRAG gepubliceerd als gevolg van de vraag naar verbetering van de Europese bijdrage aan het werk dat door de IASB wordt geleverd. Zij vraagt met name input over: • de verbetering van de pro-actieve medewerking aan de IASB op basis van de structuur en de ervaring van de EFRAG; • toename van de betrokkenheid van de nationale regelgevers, coördinatie van de Europese middelen en oprichting van een comité voor de planning en het beheer van de middelen (Planning and Resource Committee ) • verbetering van het bestuur en de transparantie van EFRAG en de verantwoording aan Europese organisaties en instituten; • vertegenwoordiging van de Europese stakeholders in EFRAG; en • een significante toename van het personeel en de financiële middelen van EFRAG.
De Europese Commissie stelt voor om de Europese Richtlijn met betrekking tot prospectussen te wijzigen zodanig dat vanaf 1 januari 2009 de niet-Europese entiteiten die in Europa genoteerd zijn, hun historische financiële informatie moeten opstellen in overeenstemming met 1. International Financial Reporting Standards (IFRSs) zoals goedgekeurd door de Europese Unie; 2. IFRSs zoals goedgekeurd door de IASB, op voorwaarde dat de toelichting bij de door de revisor gecontroleerde jaarrekening expliciete en onvoorwaardelijk aangeven dat de jaarrekening in overeenstemming is met IAS 1 - Presentatie van de jaarrekening; 3. De algemeen aanvaarde principes voor financiële verslaggeving in Japan; of 4. De algemeen aanvaarde principes voor financiële verslaggeving in de Verenigde Staten.
Onderstaand diagram geeft de voorgestelde nieuwe structuur weer:
General Assembly Governance and Nominating Committee
National Funding Mechanisms
Supervisory Board
In de interpretatie staan 3 besluiten: 1. Enkel het risico als gevolg van het feit dat een (indirecte) buitenlandse activiteit een andere functionele valuta heeft dan de moedermaatschappij, kan in aanmerking komen voor hedge accounting. Verschillen inzake presentatievaluta komen niet in aanmerking voor hedge accounting.
De algemeen aanvaarde principes voor financiële verslaggeving in China, Canada, en Zuid-Korea worden aanvaard tot 2011. De verordening zou onmiddellijk van toepassing zijn in alle Lidstaten.
Public policy representatives
Planning and Resource Committee 2 SB members + stakeholders Chair = Deputy SB Chair
National standard setters
4 NSS representatives
Consultative Group
EFRAG TEG Chair
Technical Expert Group
EFRAG secretariat
European Commission
IASB
Advice/workflow Participation/resources
3. IAS 39 moet worden toegepast voor het opnemen van de reserve met betrekking tot het afdekkingsinstrument in de winsten verliesrekening bij de verkoop van de
Decision/appointment
24-25
IASB-PUBLICATIES DIE OP 31 OKTOBER 2008 NOG NIET ZIJN GOEDGEKEURD DOOR DE EU Positief advies van EFRAG?
Stemming van ARC?
Finale goedkeuring?
Verwacht in oktober 2008
Verwacht in november 2008
Verwacht in Q1 2009
IFRIC 12 – Dienstverlening uit hoofde van concessie-overeenkomsten (gepubliceerd op 30 november 2006)
✔
Verwacht in november 2008
Verwacht in Q1 2009
IFRIC 13 – Klantengetrouwheidsprogramma’s (gepubliceerd op 28 juni 2007)
✔
✔
Tegen het einde van 2008
✔
✔
Tegen het einde van 2008
Verwacht in oktober 2008
Verwacht in december 2008
Verwacht in Q1 2009
Verwacht in oktober 2008
Verwacht in december 2008
Verwacht in Q1 2009
✔
✔
Tegen het einde van 2008
✔
✔
Tegen het einde van 2008
Verwacht in oktober 2008
Verwacht in november 2008
Verwacht in Q1 2009
✔
✔
Tegen het einde van 2008
✔
Verwacht in november 2008
Verwacht in Q1 2009
✔
Verwacht in november 2008
Verwacht in Q1 2009
✔
Verwacht in november 2008
Verwacht in Q1 2009
Verwacht in november 2008
Nog niet bepaald
Nog niet bepaald
✔
✔
✔
STANDAARDEN Herziene IFRS 3 – Bedrijfscombinaties (gepubliceerd op 10 januari 2008) INTERPRETATIES
IFRIC 14 – IAS 19 – Beperking van activa uit hoofde van toegezegd pensioenregelingen, minimale financieringsverplichtingen en hun interactie (gepubliceerd op 5 juli 2007) IFRIC 15 – Overeenkomsten voor de constructie van vastgoed IFRIC 16 – Afdekking van investeringen in buitenlandse activiteiten AANPASSINGEN Aanpassing van IAS 23 – Financieringskosten (gepubliceerd op 29 maart 2007) Aanpassing van IAS 1 – Presentatie van de jaarrekening (gepubliceerd op 6 september 2007) Aanpassing van IAS 27 – De geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening (gepubliceerd op 10 januari 2008) Aanpassing van IFRS 2 – Op aandelen gebaseerde betalingen: voorwaarden voor onvoorwaardelijk worden en annuleringen (gepubliceerd op 17 januari 2008) Aanpassingen aan IAS 32 en IAS 1 – Financiële instrumenten met verkoopoptie en verplichtingen die optreden bij liquidatie (gepubliceerd op 14 februari 2008) Verbeteringen aan IFRS (gepubliceerd op 22 mei 2008) Aanpassing van IFRS 1 en IAS 27 - Kost van een investering in een dochteronderneming, een joint venture of een geassocieerde deelneming (gepubliceerd op 22 mei 2008) Aanpassing IAS 39 – Instrumenten die in aanmerking komen voor afdekking Aanpassing IAS 39 – Herclassificatie van financiële activa
Voor de meest recente versie zie: http://www.efrag.org/content/default.asp?id=4090
NOVEMBER 2008
Verenigde Staten 27/08/2008: SEC stelt plan voor met betrekking tot het gebruik van IFRS door US entiteiten De Amerikaanse regelgever, Securities and Exchange Commission (SEC) heeft een voorstel gepubliceerd waarin de stappen worden uiteengezet (roadmap) die vanaf 2014 kunnen leiden tot het gebruik van IFRS door Amerikaanse entiteiten die genoteerd zijn op een Amerikaanse beurs. Op dit moment moeten deze entiteiten US GAAP, de Amerikaanse regels voor financiële verslaggeving, toepassen, terwijl buitenlandse entiteiten die op Amerikaanse beursen genoteerd zijn sinds kort IFRS mogen toepassen. Het document stelt voor om de Amerikaanse entiteiten stapsgewijs te verplichten om over te stappen op IFRS gedurende de periode 2014-2016 rekening houdend met de omvang van de entiteiten: • 2014: grote entiteiten waarvoor het neerleggen van de jaarrekening wordt versneld; • 2015: andere entiteiten waarvoor het neerleggen van de jaarrekening wordt versneld; • 2016: entiteiten waarvoor het neerleggen van de jaarrekening niet wordt versneld. Er wordt ook voorgesteld om vervroegde toepassing toe te laten voor een beperkte groep van grote entiteiten (op basis van de sector en hun omvang, ongeveer 110 entiteiten) vanaf boekjaren die worden geopend na 15 december 2009 (boekjaar 2010). De toepassing vanaf 2014 zal evenwel niet automatisch gebeuren. In 2011 zal de SEC de evolutie van het IFRS verslaggevingskader beoordelen op bepaalde specifieke punten en zal in 2014 een finale beslissing over de toepassing van IFRS nemen.
Ander nieuws 24/10/2008: Onderzoek in verband met informatieverschaffing over bijzondere waardeverminderingsverliezen van goodwill De United Kingdom Financial Reporting Council (FRC) heeft de informatieverschaffing over bijzondere waardeverminderingen van goodwill onderzocht. De steekproef bestond uit 32 beursgenoteerde entiteiten in het Verenigd Koninkrijk met een significant bedrag aan goodwill. IAS 36 – Bijzondere waardevermindering van activa vereist een jaarlijks onderzoek op bijzondere waardeverminderingsverliezen in verband met goodwill alsook de publicatie van de veronderstellingen en de wijze waarop veronderstellingen worden gemaakt voor de waarderingsmodellen die worden gebruikt om na te gaan of de goodwill niet overgewaardeerd is.
De studie concludeert dat alle entiteiten in de steekproef hun benadering voor het toetsen van goodwill op bijzondere waardeverminderingsverliezen publiceren. De details die worden gegeven verschillen echter significant: • meestal wordt vrij algemene informatie gegeven. Slechts in een beperkt aantal gevallen wordt informatie gegeven die onmiddellijk relevant is voor de activiteiten. Meer dan de helft van de entiteiten krijgt de vermelding “uninformative”; • vage beschrijvingen van de wijze waarop veronderstellingen geïdentificeerd en gekwantificeerd worden. In veel gevallen werd een algemene vermelding gemaakt van het feit dat ervaringen uit het verleden werden aangepast aan de verwachtingen van het management met betrekking tot de toekomst; • Slechts een beperkt aantal entiteiten gaf informatie per kasstroomgenererende eenheid, zelfs indien significante bedragen aan goodwill werden toegewezen aan meer dan één kasstroomgenerende eenheid.
TA X A U D I T & A C C O U N TA N C Y
B&E
Business & Economics
NIEUW
Inleiding tot het dubbel boekhouden Een praktische gids voor een klare kijk op dubbel boekhouden Wilt u de cijfers van uw organisatie kritisch kunnen lezen en interpreteren? Docenten A. Casaert, L. Castryck, M. Detremmerie, D. Pype en A. Vandenbroucke, KATHO departement Handelswetenschappen en bedrijfskunde - HANTAL, bundelden hun know-how en ervaring. Het resultaat? Geen handleiding voor het louter uitvoeren van boekingen, maar een praktische gids met alle basisafspraken over dubbel boekhouden.
TECHNISCHE FICHE UITGAVEJAAR 2008 AUTEUR A. Casaert, L. Castryck, M. Detremmerie, D. Pype, A. Vandenbroucke VOLUME 302 p. ISBN 978 90 4860 03 59 BESTELCODE 203 082 001 PRIJS (inclusief oefenboek) 45 € 24 € (student)
PUBLISHING GROUP
Business & Economics
Naam Functie Straat
Nr.
Stad/Gemeente
Postnummer
Tel.
Fax
Mail
Internet
o o
Ik bestel ............ ex ‘Inleiding tot het dubbel boekhouden’ (Code 203 082 001) aan een prijs van 45 €. Ik bestel ............ ex ‘Inleiding tot het dubbel boekhouden’ (Code 203 082 001) als student aan de prijs van 24 € en ik voeg een kopij van mijn studentenkaart bij de bestelling.
Datum
Handtekening
Prijzen incl. BTW, excl. verzendingskosten. Uw adresgegevens worden opgenomen in ons mailingbestand. Krachtens de wet van 8 december 1992 hebt u recht op inzage en verbetering van de door ons bewaarde gegevens. Het verschuldigde bedrag betaalt u na ontvangst van de factuur.
Geïnteresseerd in de andere publicaties van B&E? Consulteer onze site: www.business-economics.be.
B E S T E L F O R M U L I E R
B&E
ONDERGETEKENDE
>
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
15 jaar BIBF
Op vrijdag 6 juni 2008 heeft het BIBF zijn 15e verjaardag gevierd in aanwezigheid van 550 erkende boekhouders(-fiscalisten) et vertegenwoordigers uit de politieke en socio-economische wereld. De openingsspeech werd gehouden door M. Roland SMETS, Voorzitter van het BIBF.
Het concert van “Scala & Kolacny Brothers” kon de deelnemers verleiden.
De aanwezigen hebben kunnen deelnemen aan een panel met als thema: “wat is de inzet van het beroep voor de komende jaren?” Het panel werd geanimeerd door de heer J. OP DE BEECK en confronteerde volgende personen met elkaar: - de heer J.-M. CONTER, erkend Boekhouder-fiscalist en penningmeester van het BIBF; - de heer E. VERBRAEKEN, erkend Boekhouder en lid van de Nationale Raad van het BIBF; - mevrouw E. LORIES, Executive Manager – afdeling Accounting & Reporting (Dexia Insurance Services); - de heer K. VANDERWAEREN, Director BU Tax & Finance (Kluwer); - de heer D. BINAMÉ, Marketing & Communications Manager (Partena); - de heer C. LUYTEN, Corporate Communications Officer (Isabel).
«
BIBF »
28
> Congres in Kopenhagen
«
Institutioneel nieuws IBR, IAB en BIBF
IAB » «
IBR »
Ontmoeting met de IESBA te Brussel De ontmoeting met de International Ethics Standards Board for Accountants (IESBA) van de IFAC en zijn voorzitter Richard GEORGE had plaats naar aanleiding van de vergadering die uitzonderlijk te Brussel werd gehouden op 24 en 25 juni. Deze vergadering had plaats in het kader van de verduidelijking van de IFAC Code of Ethics. De Board heeft zich in het bijzonder gebogen over zijn drafting conventions. Voor deze gelegenheid hebben de FEE en het IBR de leden van de IESBA uitgenodigd voor een diner op 23 juni.
Informatievergadering van 25 september 2008 Op de informatiesessie over de organisatie van de bedrijfsrevisorenkantoren waren 150 bedrijfsrevisoren aanwezig. Deze sessie had tot doel de recente evoluties binnen het beroep en de gevolgen voor de organisatie van de bedrijfsrevisorenkantoren voor te stellen en dit meer bepaald op het vlak van de multidisciplinariteit, de bijdragen, de normen en de aanvullende pensioenen. Van 3 tot 5 september 2008 organiseerde de FEE in Kopenhagen haar vierde jaarlijkse congres, met als thema “Think ahead on small and mid-sized business opportunities and tools for the accountancy profession”. Het IAB en het IBR waren hierop aanwezig. We herkennen op de foto de Belgen: F. CALUWAERTS, I. SAEYS, A. BERT, E. STEGHERS, P. BERGER, A. KILESSE, P. VAN GEYT en D. SZAFRAN rondom de voorzitter van de FEE, de Fransman J. POTDEVIN.
Tokyo Certified Public Tax Accounts
«
«
IBR »
IAB »
De heer BERT, voorzitter IAB, en mevrouw CLOQUET, secretaris-penningmeester, ontmoetten op 11 september 2008 in Brussel de Japanse delegatie beroepsbeoefenaars van de Tokyo Certified Public Tax Accountants Association.
De Ondervoorzitter, de heer Michel DE WOLF, spreekt de zaal toe.
IBR
Instituut van de Bedrijfsrevisoren Koninklijk Instituut
B&E
IAB
Instituut van de Accountants en de Belastingconsulenten
Business & Economics
BIBF
Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten
PUBLISHING GROUP